TOPSPORT in ZUID‐WEST‐VLAANDEREN
Bart Caron Carl Decaluwé Vincent Van Quickenborne Ulla Werbrouck
Topsport in Zuid‐West‐Vlaanderen Deze nota analyseert de situatie van de topsport in de regio, de infrastructuur en de andere randvoorwaarden, en doet vervolgens drie ambitieuze voorstellen: • De Regio Kortrijk (Zuid‐West‐Vlaanderen) wordt een watersportregio • We investeren in talentontwikkeling via een topsportfonds • Een aantal scholen worden proeftuinen voor jeugdig toptalent Deze voorstellen worden hieronder verder uitgewerkt. Aanvullend wordt een meervoudige oproep gelanceerd voor de financiering van het project.
Opbouw 1.
Situering van deze nota en uitgangspunten 1.1 Vertrekpunt en historiek 1.1. Ambitie en doel 1.2. Aanpak 1.3. Uitgangspunt: vertrekken van wat bestaat 2. Situatieschets 2.1. Topsportclubs en individuele sporten in de regio 2.2. Topsportinfrastructuur 3. Tot een keuze komen: bedenkingen vooraf 4. Onze keuzes: watergebonden sporten en jeugdig talent ondersteunen 4.1. De Regio Kortrijk wordt een watersportregio 4.2. We investeren in talentontwikkeling via een topsportfonds 4.3. Een aantal scholen worden proeftuinen voor jeugdig toptalent 5. De financiering van de topsport in (Zuid‐West‐) Vlaanderen 5.1 Oproep aan de Vlaamse autoriteiten 5.2 Oproep aan de federale autoriteiten 5.3 Oproep aan alle serviceclubs
1. Situering van deze nota en uitgangspunten
Kanaal Bossuit‐Kortrijk, ideaal voor kayak en roeisport (foto Luc Demiddele) 1.1. Vertrekpunt en historiek Het Overlegplatform van Parlementairen wenst de regionale aanpak van (top)sport op de regionale beleidsagenda te brengen. Een dynamische topsportontwikkeling kan immers een hefboom zijn voor ontwikkeling van de streek: ‐ het (top)sportgebeuren is een belangrijke economische sector ‐ topsportploegen dragen bij tot de uitstraling/imago van de streek tot ver buiten de landsgrenzen ‐ de aanwezigheid van hoogwaardige sportvoorzieningen draagt bij tot een attractieve woon‐ en leefomgeving Binnen het Overlegplatform werd hiertoe een werkgroep samengesteld, met name Carl Decaluwé, Bart Caron, Vincent Van Quickenborne en Jan Sabbe (Leiedal). De politici wilden dat de Kortrijkse regio meer zou uitblinken in topsport. Daarin vonden ze elkaar. Eerst dachten ze aan de opmaak van een Topsport‐regieboek voor de Kortrijkse regio, maar omdat uit de gesprekken met clubs, met topsporters en trainers bleek dat je sport niet zomaar in een soort regieboek kan duwen, en ook dat de noden van de verschillende sporters en sporttakken uiteenlopend zijn, kozen ze voor een andere aanpak. De regionale verkiezingen en een aantal andere factoren doorkruisten echter de werkzaamheden, zodat de bedoeling om tegen eind 2009 met uitgewerkte voorstellen te komen, niet haalbaar bleek. De werkzaamheden werden echter, weliswaar met een licht gewijzigde equipe, verdergezet. Origineel trokken de Kortrijkse volksvertegenwoordigers Carl Decaluwé, Bart Caron en Vincent Van Quickenborne de kar. Vandaag is dit trio aangevuld met voormalig topsporter Ulla Werbrouck, die ondertussen ook
zetelt in het Vlaams parlement. Carl Vereecke nam actief deel aan de werkzaamheden en deed een belangrijke inbreng inzake paardensport. Het was een origineel voorstel dat daarenboven inkomstenbronnen aanboort die ten goede kunnen komen aan alle vormen van topsport in Zuid‐West‐ Vlaanderen.
De opstellers willen de topsportambities van het Kortrijks arrondissement aanscherpen. De volksvertegenwoordigers zijn er van overtuigd dat een aantal topsporter het individueel zeer goed doen, net als een aantal sportploegen het uitstekend doen binnen hun respectievelijke competitie. Toch is er nood aan een hefboomwerking door een samenbundeling van krachten en investeringen. Vandaag ligt een Zuid‐West‐Vlaamse Topsportnota voor.
1.2. Ambitie en doel
Deze nota legt uitdrukkelijk de focus op topsport. Deze nota wil op dit terrein ambities uitspreken voor de regio van de 13, dit zijn de Zuid‐West‐Vlaamse gemeenten uit de regio Kortrijk, van Wervik tot Waregem, van Lendelede tot Avelgem. Tevens is het de bedoeling dat deze nota een dynamisch denkproces op gang brengt tussen de actoren uit de regionale sportwereld. Daarnaast wil het een dossier opleveren aan RESOC. Het wil aandacht hebben voor een betrokkenheid van àlle gemeenten en een return voor de ganse regio.
Theoretisch kunnen de doelstellingen breed uitwaaieren. Echter, er is gekozen om die te beperken. Dat zal de lezer ongetwijfeld opmerken. We kozen voor een ambitieus en toch realistisch perspectief. Het zou immers kunnen gaan over de volgende doelen: • detecteren van talent • jonge topsporters opleiden en kansen bieden • onze clubs versterken en samenwerking tussen clubs stimuleren • meer uitstraling geven aan de regio • in bepaalde sporten de top halen (bijv. in bepaalde ploegsporten) • meer topsportevenementen naar onze regio aantrekken • enz.
Er zijn vele potentiële doelen, maar ze zijn niet steeds compatibel en zeker niet allemaal te verwezenlijken. Daarom wordt in deze Topsportnota een duidelijke keuze gemaakt. Het is immers onmogelijk om als kleine regio in alles uit te blinken, in alle disciplines, zowel in team‐ als individuele sporten, zowel in opleiding als in infrastructuur, zowel in professionele als kleine sporten enz. Wij doen later in deze nota enkele afgebakende concrete voorstellen, waarvan wij denken dat ze haalbaar zijn.
1.3. Aanpak
Er werd in verschillende stappen gewerkt: • inventarisatie (top)sportclubs, (top)sportinfrastructuren en (top)sportevents regio Kortrijk • opmaak van een knelpuntanalyse • een aantal rondetafelgesprekken met experten, met clubverantwoordelijken, met sportschepenen en sportfunctionarissen en met bedrijfsleiders • formuleren en uitwerken van voorstellen voor een actieplan • toetsing van dit plan aan sleutelfiguren uit de sportwereld van de regio • voorstelling van het eindrapport aan de bevolking (via de pers), aan RESOC en aan de gemeenten van de regio, het provinciebestuur en de Vlaamse overheid.
1.4. Uitgangspunt: vertrekken van wat bestaat Bij het bepalen van de doelen is het aangewezen te vertrekken van wat er bestaat, bijv. de bestaande jeugdwerking, bestaande infrastructuur enz. Bij de keuze van de sporttakken, waarin de regio wil excelleren, moeten we bekijken wat er aan infrastructuur reeds bestaat, wat er aan jeugdwerking goed werkt enz. Dus niet gaan voor sporttakken die niet uitgebouwd zijn of waarvoor de noodzakelijke infrastructuur ontbreekt. We pleiten ook voor verbetering en voor nieuwe sportinfrastructuur die complementair is aan reeds bestaande voorzieningen. We denken ook dat het aangewezen is verder te bouwen op reeds aanwezige kwaliteit, niet op wat er niet is. 2. Situatieschets
Watertank wordt omgebouwd tot duiktank – Transfo Zwevegem (foto Luc Demiddele) 2.1. Topsportclubs en individuele sporten in de regio In functie van deze nota is er een uitgebreide inventaris opgemaakt. We kunnen hieruit de volgende conclusies trekken: • we hebben een groot aanbod van subtopsport in de regio, net niet van het allerhoogste niveau • de regio is vrij goed vertegenwoordigd in de meest populaire sporten • in voetbal is het aanbod groot, wellicht zijn er teveel topclubs • in andere Olympische sportdisciplines is er een groot aanbod, maar het is niet altijd op topniveau; verschillende van de clubs kunnen hun Europese ambities niet waarmaken wegens onvoldoende middelen (zwemmen, waterpolo ...) • er zijn topsporters of recentelijk afgehaakte sporters op Olympisch en WK‐niveau in gymnastiek, kano, judo, triatlon, zeilen en wielrennen. • de streek heeft meerdere topevenementen in het wielrennen
2.2. Topsportinfrastructuur Uit de opgemaakte inventaris (voor topsport) kunnen we de volgende conclusies trekken; • er is behoorlijk veel watergebonden infrastructuur: De Gavers, Duiktank Transfo (in voorbereiding), kanaal Kortrijk‐Bossuit, een 50 meter bad in Zwevegem; er wordt een tekort aan zwemsportwater gesignaleerd • er zijn twee hippodrooms in de regio, maar ze kampen met de nodige problemen, en een hippisch centrum in Moorsele (Zilveren Spoor) • voetbalstadions laten we hier buiten beschouwing; we stellen wel vast dat er minder kunstgrasvelden in de regio zijn dan het Vlaams gemiddelde; • er zijn topsportzalen in Wevelgem (turnen in Porseleinhallen en De Schelp) en Kortrijk (Lange Munte), waarvan de laatste voor zaalsporten aantrekkelijk is. 3. Tot een keuze komen: bedenkingen vooraf
De charme van het kanaal Bossuit‐Kortrijk (foto Luc Demiddele) Het is nuttig even mee te geven welke voorstellen deze nota niet doet en waarom. Er zijn immers een aantal beperkingen die daartoe nopen. Critici zullen opmerken dat topsportbeleid niets is voor het lokaal bestuur, maar iets dat door het Vlaamse of het federale Belgische niveau moet worden opgenomen. Daarvoor wordt dan gekeken naar Bloso, naar de sportfederaties en naar het BOIC. Ze hebben deels gelijk. Op deze niveaus moet de basis worden gelegd, de krijtlijnen uitgetekend en het algemene beleid uitgezet. Het lokale, regionale niveau kan daar echter nog een en ander aan toevoegen. Die lokale inbreng is ook logisch. Atleten trainen namelijk 'ergens', meestal in de omgeving van hun woonplaats. Ze zijn meestal ook aangesloten bij een lokale club. Daarnaast merken we dat het publiek nog steeds erg gevoelig is voor het feit dat een atleet
uit hun stad, streek of land komt. Dat jaagt het adrenalinegehalte in het supportersbloed de hoogte in. Je kan dat chauvinisme noemen. Het zijn allemaal factoren die aantonen dat de lokale context erg belangrijk is voor sportieve ontwikkeling. Daarom zijn wij ervan overtuigd dat de lokale overheden niet aan de kant moeten blijven staan. Dat doen ze meestal niet, ten bewijze de (beperkte) subsidies die gemeentebesturen uittrekken voor topsporters. We blijven echter wel bescheiden, de inbreng van een streek/regio zoals Kortrijk is hooguit complementair, nooit sturend. We spreken in deze nota niet over de professionele clubs (o.a. uit het nationale voetbal). Die worden door andere wetmatigheden gedreven dan louter sportieve. Ze zijn veeleer economisch van aard. Daarenboven wordt deze sporttak op het topniveau eigenlijk al voldoende ondersteund door de overheden, zeker qua infrastructuur, veiligheid, mobiliteit enz. Zonder een appreciatie uit te spreken over het sportieve niveau van deze sportclubs, kiezen we ervoor om ze niet te behandelen binnen het bestek van deze nota. Onze regio maakt op het vlak van topsport geen keuzes. Wat er komt, wordt in min of meerdere mate gesteund. Kijk naar de inspanningen voor turnen. Hoe dan ook, blijft dit erg beperkt. Er is een grote versnippering. Er is hooguit een ad hoc beleid, geen geïntegreerd beleid op lange termijn. Wij stellen voor dat er wel keuzes worden gemaakt. Dit betekent vooral dat sporttakken die binnen de keuzes vallen, op een krachtige manier worden ondersteund. Die ondersteuning kan zich situeren op het vlak van infrastructuur, van ontwikkeling van jeugdig talent, van steun aan clubs, enz... Gerichte keuzes leveren in de sport best wel resultaten op. Een mooi voorbeeld is dat van Groot‐ Brittannië en het wielrennen. Je kan dat bezwaarlijk een land met een grote wielertraditie noemen en toch behalen ze heel wat medailles op Olympische Spelen en Wereldkampioenschappen. De Britten hebben alles op de wielerbaan gezet: infrastructuur, een goede omkadering enz. en dat heeft tot resultaten geleid. Er moeten dus keuzes worden gemaakt. Ondersteun potenties en kansen. Kiezen betekent dat je niet iedereen en alles tevreden kan stellen. Neem uit onze regio KZK Kortrijk, de waterpoloploeg. Deze ploeg wint al verschillende jaren het Belgisch kampioenschap en kan bijgevolg Europees spelen. Dat doen ze niet omdat ze niet over middelen beschikken om de verplaatsingen te maken. De vraag is ook of er in onze regio voldoende infrastructuur aanwezig is, al kunnen ze terecht in Zwevegem.
4. Onze keuzes: watergebonden sporten en jeugdig talent ondersteunen
De voorstellen die hieronder worden geformuleerd moeten kaderen binnen het beleid van de diverse overheden: de gemeenten uit Zuid‐West‐Vlaanderen, de provincie West‐Vlaanderen en de Vlaamse Gemeenschap. Het is immers niet de bedoeling dat de regio Kortrijk (Zuid‐West‐Vlaanderen) een eigen topsportbeleid zou ontwikkelen, maar wel dat er een beperkt aantal (een drietal) accenten worden gelegd, complementair aan gemeentelijk, provinciaal en Vlaams beleid. De initiatiefnemers willen met hun voorstellen deze overheden ook bezoeken en hen overtuigen de Zuid‐ West‐Vlaamse voorstellen te integreren in hun eigen beleid. Hieronder volgende de drie prioritaire voorstellen voor de regio. 4.1. De Regio Kortrijk wordt een watersportregio Verschillende sporten die watergebonden zijn, floreren goed in de regio. We doelen hier zowel op activiteiten van clubs die in open water actief zijn (roeien, kano, zeilen, surfen, triatlon …) als zij die in een zwembad actief zijn (zwemmen, waterpolo, duiken, waterballet …). Er is een stevige basis gelegd. De clubs die op dit gebied actief zijn, hebben goede opleidingen en leveren regelmatig topsporters af. Hun niveau is hoog, maar meestal ontbreekt hen de mogelijkheid om door te groeien naar een hoger niveau omdat ze niet de geschikte infrastructuur hebben en/of nog onvoldoende mogelijkheden hebben om hun talentvolle atleten voldoende te omkaderen (trainers, medische begeleiding, deelname aan internationale wedstrijden en tornooien, enz...). Investeren in hoogkwalitatieve trainingsfaciliteiten zorgt er ook voor dat zowel sporters als trainers naar de streek blijven komen. De materiële voorwaarden werken dat in de hand. Eigenlijk is het zo dat de structuren en de infrastructuren ‘uitlokken’ dat de sport kan draaien.
De manco’s bevinden zich op het vlak van infrastructuur en omkadering. Voor het tweede luik verwijzen we naar de voorstellen van punt 4.2. Voor het eerste luik stellen wij voor dat er met alle actoren uit de regio een ambitieus actieplan wordt opgemaakt. Met 'alle actoren' bedoelen we zowel de overheden (gemeenten, provincie, Vlaamse Gemeenschap) als de clubs. Dit actieplan moet uitgaan van een inventaris van bestaande voorzieningen , de pijnpunten en tekorten , een oplijsting van de noodzakelijke aanvullingen en aanpassingen en een onderzoek naar nog niet‐ontwikkelde gebieden, kanalen, waterpartijen en plaatsen met potenties voor (watergebonden) sportactiviteiten, resulterend in een meerjarenplan voor de realisatie ervan. Wij denken hierbij o.a. aan een nieuw overdekt zwembad met Olympische afmetingen, aan de installatie van een duiktank op de site Transfo, aan de uitbouw van de faciliteiten voor roei‐ en kanoclubs, onderzoek naar meer surf‐ en zeilmogelijkheden, eventuele ontwikkeling van een nieuw watergebonden recreatiegebied naast de Gavers, e.d. De voorzieningen voor deze topsporttakken hebben ook een belangrijk effect op de massasport. De noden voor de topsporters lopen gelijk aan deze van iedereen die een watergebonden sporttak beoefent, zowel op een hoog niveau, een lager niveau als op recreatief vlak. En de inspanningen komen ook ten goede aan het toerisme en de recreatie in onze regio. Immers, meer water in de openlucht, dat daarenboven een betere kwaliteit bereikt, draagt bij tot de levenskwaliteit van onze regio en creëert nieuwe sportieve vrijetijdsmogelijkheden. Ongetwijfeld zullen de verschillende overheden de krachten moeten bundelen om dit te realiseren. We gaan ervan uit dat de infrastructuur voor topsport niet door één gemeenten kan en moet worden gedragen. Een inspanning van verschillende gemeenten samen, met de provincie en met steun van de Vlaamse Gemeenschap moet dit wel mogelijk kunnen maken. Wij denken hier niet op korte termijn, maar op een plan met een looptijd van 10 jaar. Het zal een volgehouden inspanning vereisen. Dit voorstel sluit naadloos aan bij de geïntegreerde visie die Leiedal ontwikkeld heeft in opdracht van de Provincie West‐Vlaanderen voor het kanaal Bossuit‐Kortrijk. Het kanaal wordt daarin o.a. opgevat als een 'leisure canal'. Toerisme en recreatie worden hier gezien als de 'driving force' voor het investeren in de omgeving van het kanaal. 4.2. We investeren in talentontwikkeling via een topsportfonds Dit tweede voorstel beperkt zich, voor alle duidelijkheid, niet tot watergebonden sporten, maar gaat over alle sporttakken. Clubs die hun talentvolle jongeren willen ondersteunen, ondervinden ernstige problemen om dat te realiseren. Naast de infrastructurele problemen – vooral het vinden van voldoende trainingsuren – botsen ze op de relatief hoge kost van een goede omkadering. De inzet van toptrainers en ‐begeleiders voor hun beste talenten, de huur van infrastructuur, de medische omkadering, het vereist een belangwekkend budget. Dat hebben de clubs vandaag meestal niet. Enkel clubs die de krachten bundelen met het doel om alle jeugdige talenten bij elkaar te brengen, hebben een zeker schaalvoordeel. Immers, de inzet van topbegeleiders voor meerdere talenten tegelijk, maakt de financiële drempels beter haalbaar. Clubs uit de regio die willen doorstoten naar een hoger niveau, kunnen meestal niet anders dan de krachten bundelen. We moeten wel beseffen dat dit een traag proces is dat geduld vergt. Resultaten zijn pas na meerdere jaren te halen. En ondanks alle inspanningen is succes niet gegarandeerd. Dat is nu eenmaal een wet van de sport.
Jong talent wordt best opgeleid door de beste trainers. Trainers in de atletiek voor werpnummers en de sprint hebben verschillende kwalificaties. Mede daarom is specialisatie, op basis van samenwerking tussen clubs, noodzakelijk. In bovenstaande paragraaf komen dus drie aspecten naar boven: clubs die noodzakelijker wijze de krachten bundelen in het belang van hun talentrijke jongeren enerzijds, de nood aan financies voor omkadering en begeleiding anderzijds, en de lange termijn van de inspanningen. Wij stellen voor dat er een fonds wordt opgericht waarop clubs die een dergelijk project opzetten, beroep kunnen doen. Wij menen dat zij dat moeten doen op basis van een businessplan, dat wordt onderzocht op zowel zakelijke als sportieve merites, en recht kan geven op een euro participatie voor elke euro die de club of het samenwerkingsverband zelf kan ophalen. Niet alle middelen kunnen van de overheid komen, de betrokkenen moeten evenveel financiële middelen zoeken in de samenleving. Dat is niet vanzelfsprekend, maar moet toch mogelijk zijn. Voor bedrijven en organisaties zoals serviceclubs is het verbinden van zijn/haar naam aan een kweekschool van sportief toptalent een symbool voor de eigen bedrijfscultuur. De creatie van een fonds waaruit clubs of samenwerkingsverbanden van clubs trekkingsrechten kunnen puren, moet ook gefinancierd worden. Uiteraard wordt hier ook gekeken richting overheden en het bedrijfsleven. Dit vereist verder onderzoek en de nodige prospectie. In een opstartfase zou ook met serviceclubs en met sponsorende bedrijven kunnen worden gepraat. Indien ook hier krachten worden gebundeld, kan al een behoorlijke som worden verzameld. De verschillende overheden kunnen dit ook op een andere wijze ondersteunen. Zo kunnen gemeenten de nodige sportinfrastructuur tegen zeer gunstige voorwaarden ter beschikking stellen, de infrastructuur aanpassen e.d. Er moet ook gesproken worden met het provinciale en het Vlaamse niveau om te bekijken of samenwerkingsverbanden ook extrafinanciering zouden kunnen krijgen, rechtstreeks van die overheden. Provincies zouden de keuzes van de verschillende gebieden uit hun provincie kunnen ondersteunen. Daarbij kan een differentiatie (watergebonden sport, zaalsporten, individuele sporten …) worden nagestreefd in de provincie. Een voorbeeld ter illustratie: Het project GOLD. Vier clubs uit de Leiestreek hebben inmiddels een nieuwe topsportclub opgericht, overkoepelend én ambitieus. De vier clubs ‐ KZK/Kortrijk, UZKZ/Zwevegem, ZTB/Meulebeke en MZK/Menen – brengen hun topzwemmers samenbrengen in een nieuwe club, GOLD genoemd (staat voor de ambitie, maar zou ook Gemeenschappelijke Onderneming Leiedal of Go Leiedal kunnen betekenen). Het probleem is niet de sportieve ambitie, noch het invullen van de sportieve en bestuurlijke omkadering. Het enige heikele punt, aldus de voorzitter, blijft de subsidiëring van een dergelijk project. Het businessplan van dit project voorziet idealiter in een jaarlijks budget van € 150 000. Structureel zoekt de organisatie voor de verloning van trainers € 100.000. Het conjunctureel bedrag, dat zijn de andere kosten, bedraagt € 50.000, een bedrag dat zij via sponsoring kunnen ophalen. De club moet dus op zoek naar een structurele geldschieter die dit samenwerkingsverband 4 jaar lang op weg wil helpen. De kostprijs wordt dan inderdaad 4 x € 100.000. De club gaat hiervoor op zoek bij de gemeenten, bij de provincie, bij intercommunales, enz. Dit is een goed voorbeeld van een organisatie die bij zo'n fonds zou moeten kunnen aankloppen. Willen we een ambitieuze topsportpolitiek voeren, dan moeten we daar effectief op inzetten. We zouden alvast kunnen beginnen met het (gedeeltelijk) bij elkaar brengen van de financiële middelen die verschillende gemeentebesturen vandaag reeds uittrekken voor de ondersteuning van topsport. Dat moet uiteraard sterk worden aangevuld.
Uiteraard moet er een set van criteria worden ontwikkeld. Als voorzichtige aanzet stellen wij voor dat we onze scoop beperken tot • jong talent tot 18 jaar • afkomstig uit de regio zelf • in functie van ondersteuning van de opleiding en begeleiding • kan zowel voor individuele atleten als voor clubs of samenwerkingsverbanden. De selectie zou moeten gebeuren via een comité van deskundigen dat het dossier zakelijk en sportief kan screenen. Daar zou een soort regionale topsportcoördinator deel kunnen van uitmaken. De criteria kunnen opgedeeld worden in twee periodes. De eerste periode omvat een middelenverbintenis, nl. een overeenkomst waarbij een club, mits het voorleggen van een plan, kan beschikken over de nodige middelen voor de realisatie van het project. De tweede periode moet een resultaatsverbintenis bevatten – want de focus moet topsport én resultaat blijven. Dan kunnen de middelen gekoppeld worden aan realistische doelstellingen, zodat de projecten hun scherpte en hun finale doelstellingen niet verliezen. We gaan ervan uit dat de clubs in het kader van jeugdopleiding een 'basisopleiding' aanbieden aan elk lid. De meest talentvolle jongeren zouden moeten doorverwezen worden naar een club die beter geplaatst is om een doorgroei van deze atleten te bewerkstelligen. 4.3. Een aantal scholen worden proeftuinen voor jeugdig toptalent We willen de scholen betrekken via een origineel model. Er is in Zuid‐West‐Vlaanderen geen topsportschool. Er is ook geen beleidsruimte meer om daar naar te streven. Deze kans werd in het verleden verkeken. Maar er bestaat een alternatief waar we over kunnen nadenken. We baseren ons hiervoor op het Nederlands model van de ‘LOOTschool’ (zie ook http://www.stichtingloot.nl/). Het Nederlandse begrip 'LOOT' staat voor Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport. Op een dergelijke school wordt er rekening gehouden met de beoefende sporttak, zodat de leerling zowel de school als de sport goed op elkaar kan afstemmen. Dit is mogelijk vanaf klas 1 in het voorgezet onderwijs [VMBO‐HAVO‐VWO]. Op een LOOT‐school krijgen toptalenten in sport de kans om hun topsportcarrière te combineren met hun schoolcarrière. Op een gewone middelbare school is het vaak lastig om sport te combineren met school, zonder dat de resultaten er onder lijden. Op een dergelijke school krijgen topsporters de mogelijkheid om het schooldiploma op het voor hen hoogst haalbare niveau te halen, naast alle trainingsarbeid die verricht moet worden. Waarom een speciale school? Topsport vraagt veel tijd aan trainingen, wedstrijden en vooral reizen. Zo'n school houdt rekening met sportactiviteiten door extra faciliteiten aan te bieden. Welke faciliteiten er zijn, hangt af van wat de sporter nodig heeft. De scholen passen maatwerk toe voor elke sporter. Voor de school is het belangrijkste daarbij dat de leerling een goed schooldiploma haalt. Maar dat moet wel samen kunnen met het goed presteren en ontwikkelen van de sportcarrière. De faciliteiten zijn: • Een flexibel lesrooster dat ruimte laat voor trainingen en wedstrijden • (gedeeltelijke) vrijstelling van bepaalde vakken • uitstel of vermindering van huiswerk • voorzieningen om achterstanden, veroorzaakt door afwezigheid i.v.m. trainingen en wedstrijden, weg te werken • uitstel of aanpassing van repetities en/of schoolonderzoeken
• •
begeleiding door een LOOT‐begeleider gespreid examen over twee schooljaren.
Dit model zou ook in Vlaanderen ingang kunnen vinden. Waarom zou de regio Kortrijk geen pilootexperiment (proeftuin) kunnen ontwikkelen? Dat zouden we kunnen vragen aan de minister van Onderwijs. Het kan trouwens ook voor de basisschool, voor die sportdisciplines die een opleiding op jonge leeftijd vereisen. Neem het voorbeeld van Sportgroep Vaste Vuist Lauwe. Vanaf september 2009 kan Vaste Vuist topsport en studie aanbieden aan talentvolle jongens. Deze jongens zijn topsportbelofte gedurende hun loopbaan in de basisschool. Na het 6e leerjaar kunnen ze dan de overstap maken naar een topsportcentrum in Gent of in Brugge. Drie kinderen zullen vanaf september les volgen in de gemeenteschool van Lauwe. De school is bereid om met Vaste Vuist samen te werken, om een zo goed mogelijk programma aan te bieden. Zo worden tijdens hun trainingsuren géén hoofdvakken gegeven. Gedurende 6 lestijden krijgen ze een vrijstelling om te trainen. Dit resulteert in drie ochtendtrainingen op maandag, donderdag en vrijdag. Voor de jongsten zijn er twee ochtendtrainingen voorzien. Een lesdag ziet er als volgt uit. De ochtendtraining van 8u tot 10u. Na de speeltijd sluiten ze aan bij hun klas. Om 16u30 start dan een tweede training tot 18u30. Door deze structuur is sport en studie evenwichtiger verspreid en kunnen ze een compleet turnprogramma aanbieden. 18 tot 22 trainingsuren zijn nodig om het hoogste niveau te bereiken. Dit project krijgt ondersteuning vanuit de Gymnastiekfederatie. De trainer werkt ook voor de Gymnastiekfederatie. Zijn taak bestaat erin om de topsportbeloften te trainen, clubs in de omliggende omgeving te scouten alsook de dichtstbijzijnde scholen te bezoeken op zoek naar nieuw turntalent. Ook GOLD heeft reeds twee overeenkomsten met scholen(gemeenschappen). Enerzijds de groep Leielandscholen (o.m. Vlaanderen, Sint Theresia, Sint Niklaas) en anderzijds Spes Nostra Heule ondersteunen GOLD middels een onderlinge overeenkomst. Dit betekent vooral dat zij zwemmers vrijstellen, hetzij van lestijden, hetzij van schoolse activiteiten, in functie van het zwemmen. Uiteraard na contact en met voorlegging van bewijsstukken. De atleten krijgen de kans om de leerstof versneld of buiten de reguliere uren op te nemen. Ook in het kader van de examens bekijken de scholen de mogelijkheden om een zo gunstig mogelijk kader te scheppen.
5. De financiering van de topsport in (Zuid‐West‐) Vlaanderen?
Sportpunt Zwevegem, het enige 50‐meterbad in de streek (foto Luc Demiddele) Plannen schrijven is één iets, ze concretiseren en financieel rondkrijgen, is nog iets anders. Niettemin proberen we hier alvast een aanzet te geven. Het was Carl Vereecke die zijn expertise inzake paardenrennen en weddenschappen vertaalde in een oproep aan de Vlaamse en federale overheid. Daarnaast kijken we uiteraard ook naar de serviceclubs.
5.1. Oproep aan de Vlaamse autoriteiten
In Vlaanderen bedragen de sportweddenschappen op buitenlandse paardenrennen ruim € 38 miljoen, in Brussel ruim € 35 miljoen en in Wallonië € 104 miljoen. Wetende dat 65 % van deze weddenschappen terug moeten vloeien naar de winnaars en 15 % taks aan het Vlaams gewest, blijft er thans nog 20 % over voor de wedkantoren zonder terugvloei naar de Belgische paardenrennen.
Wat de herfinanciering van de paardensport betreft, luidt het voorstel dat de gewesten een nieuw belastingssysteem zouden moeten goedkeuren dat gebaseerd is op de brutomarge van alle weddenschappen, die op hun grondgebied geregistreerd worden. De belastingsvoet zou in geen geval de aanslag, zoals thans voorzien in het Vlaams decreet, de 22% mogen overtreffen. Idealiter zou een aanslag van rond de 20 % eens te meer aanbevolen kunnen worden om de internationale concurrentie van de weddenschappen op internet aan te kunnen. Bovenop deze belasting zou aan alle operatoren van weddenschappen (op welk evenement dan ook) een verplichte bijdrage, te leveren van een percentage op hun brutomarge, ten voordele van de sport in Vlaanderen, opgelegd kunnen worden. Deze bijdrage zou rechtstreeks gestort kunnen worden aan een Vlaams Sportfonds, dat het geheel of een deel van het geld dan overmaakt aan de erkende sportfederaties volgens bepalingen en/of voorwaarden die eigen zijn aan het bevoegde gewest. Ofschoon het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet meer over de infrastructuur voor paardenrennen beschikt en er dus ook geen rennen meer plaatsvinden, zal dit Gewest toch nog zelf de bestemming kunnen bepalen van een deel van de taks op de weddenschappen. Het totaal aan Vlaamse taks (bvb. 17% op de brutomarge) en de bijdrage voor een Vlaams Sportfonds (5% op de brutomarge) zou de 22% op de brutomarge nooit mogen overschrijden (d.i. de huidige Vlaamse taks voor de weddenschappen op Belgische Paardenwedrennen). Het zou de weddenschappen op buitenlandse rennen ook op dezelfde wijze belasten als de weddenschappen op Belgische rennen, hetgeen noodzakelijk is voor de Europese Commissie. De verhouding tussen belasting en verplichte bijdrage moet dan wel nog bij decreet vastgelegd worden door het Vlaams parlement. De verloren inkomsten voor de gewesten op het vlak van de belastingen – theoretisch en hypothetisch trouwens, omdat vele operatoren de belasting thans ontduiken en andere zoals Tiercé Franco Belge en Dumoulin een belastingsschuld van zo’n € 20 miljoen achterlaten – zullen snel (2 à 3 jaar) gecompenseerd worden, en zelfs rijkelijk door: ‐ de aanzienlijke stijging van de omzet, hetgeen overigens vastgesteld werd in andere landen (zo’n 35 % tot 50 %), ‐ de wederopleving van de paardensport, ‐ het naleven van de fiscale verplichtingen door de operatoren, die vandaag belasting ontduiken, ‐ de heropleving van de verkooppunten die men had opgegeven bij gebrek aan rentabiliteit. De invoering van een kanaliseringbeleid zal bovendien het rendement van de belasting optimaliseren door de nieuwe controles, die zullen uitgevoerd worden door de Kansspelcommissie. Daar bovenop komen nog de inkomsten die zullen voortvloeien uit de invoering van de vergunningen A+, B+, F+, die een einde zullen stellen aan spelen en weddenschappen die ingezet worden op buitenlandse sites en die deze terug zullen brengen naar het Belgisch grondgebied. Concreet zou een vermindering van de taksvoet (van 15% op de omzet naar 17% op de brutomarge) zo kunnen gepaard gaan met een storting van een percentage (5% op de brutomarge) aan een Vlaams Sportfonds, dat dan ingezet zou kunnen worden voor de cofinanciering van de (top‐)sport in Vlaanderen. Hierna wordt een schematische toepassing gegeven van hetgeen op een weddenschap à rato van € 100,00 op buitenlandse paardenrennen overblijft ter financiering van de prijzengelden voor de paardenrennen in Vlaanderen en voor de exploitatiekosten, en dit na inhouding van hetgeen moet terugvloeien naar de winnaars van de wedrennen en na inhouding van de toepasselijke Vlaamse taks, en dit in drie hypotheses:
1. de toepassing op vandaag.
op een inzet van € 100,00 terugvloei aan winnaars ‐ € 65,00 taks à 15% op brutobedrag van de ingezette sommen ‐ € 15,00 saldo € 20,00 2. de toepassing volgens het decreet Denijs, rekening houdende met het terzake tussengekomen arrest van het Arbitragehof, waarbij onder meer het wijzigend artikel 28 aangaande de nieuwe taxatie werd vernietigd.
op een inzet van € 100,00 terugvloei aan winnaars ‐ € 50,00 taks à 15% op brutobedrag van de ingezette sommen ‐ € 15,00 saldo : € 35,00 3. ons voorstel: de toepassing waarbij een verminderde taxatievoet van 17% op de brutomarge zou worden toegepast in combinatie met een storting van een percentage van 5% op de brutomarge aan een Vlaams sportfonds, doch dan met een minimale terugvloei van 65% aan de winnaars.
op een inzet van terugvloei aan winnaars taks à 17% Vlaams Gewest storting à 5% à Vlaams Sportfonds saldo :
€ 100,00 ‐ € 65,00 ‐ € 5,95 ‐ € 1,75 € 28,00
5.2.Oproep aan federale autoriteiten Op 10 januari 2010 is de Kansspelwet van 7 mei 1999 gewijzigd.
Voortaan zullen erkende renverenigingen niet alleen onderlinge weddenschappen kunnen aannemen op Belgische paardenrennen, maar ook (en zelfs bij exclusiviteit) op buitenlandse paardenrennen.
Tot op vandaag zijn er geen onderlinge weddenschappen op buitenlandse paardenrennen, doch enkel sportweddenschappen, die aangenomen werden door wedkantoren Ladbrokes, Stanley Bet, Dumoulin, … Thans worden de nodige uitvoeringsbesluiten voorbereid door het kabinet van staatssecretaris Carl Devlies in overleg met de Kansspelcommissie en de paardensector. 5.3. Oproep aan alle serviceclubs
Serviceclubs doen bijna uitsluitend fundraising of benefietactiviteiten ter financiering van sociale doelen.
Kunnen de serviceclubs niet overtuigd worden dit ook eens te organiseren voor de financiering van (top‐ ) sportactiviteiten? Panathlon is de serviceclub, die zich het meest uitgesproken inlaat met de sport. Panathlon International Vlaanderen (http://www.panathlonvlaanderen.be/) biedt, zonder onderscheid van filosofische of ideologische overtuiging en in het raam van de doelstellingen van Panathlon International, een platform voor ontmoeting en discussie waar alle problemen kunnen besproken worden waarmee de sport in Vlaanderen te maken heeft en waar via duidelijke stellingname de morele basiswaarden worden beveiligd. Panathlon International ijvert er voor om het begrip en de wederzijdse waardering binnen de sportwereld te bevorderen en de ergste uitwassen ‐ geweld, doping, misbruik van kinderen, commercialisering ‐ te beteugelen. Naast de ethische waarden voert Panathlon ook de culturele waarden hoog in het vaandel. Zo levert de Fondazione Chiesa inspanningen op het vlak van de beeldende kunst en heeft zo reeds enkele malen samengewerkt met de Biënnale van Venetië. De eerste club in Vlaanderen werd gesticht in 1978. In samenwerking met de Nationale Loterij startte ze met het tweejaarlijks Panathlon Stipendium dat zevenmaal werd toegekend. Op het ogenblik dat er in Vlaanderen 5 Panathlon clubs zijn (er wordt wellicht in 2010 een Panathlon club West Vlaanderen opgericht), wordt vanuit Panathlon International een zone Vlaanderen toegelaten.
De Gavers, natuur en topsport broederlijk verenigd (foto Luc Demiddele)