Tokyo Zero Bezette stad
DAVID PEACE
Vertaald door Johannes Jonkers
Cargo is een imprint van uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam Copyright © David Peace Copyright Nederlandse vertaling © Johannes Jonkers Oorspronkelijke titel Oorspronkelijke uitgever Serpent’s Tail, Londen Omslagontwerp Studio Jan de Boer Omslagillustratie XXX Foto auteur Charles Glover Vormgeving binnenwerk Adriaan de Jonge, Amsterdam Druk Koninklijke Wöhrmann, Zutphen www.uitgeverijcargo.nl
Voor William Miller, John Williams en Pete Ayrton – bedankt.
Kijk, in dat sprookjesbos is het gebeurd, daar heeft de wolf roodkapje verscheurd. Rara hoe kan het, zeg jij het maar, dat hij haar opvrat met huid en haar, terwijl ze nog steeds springlevend is in ’t boek met haar geschiedenis? Volksliedje
De laatste spijt Yorkshire – The Summer of Love: Jimmy’s hond blaft, de jongens huilen, Michael schreeuwt; Martin geeft hem een klap in zijn gezicht en zegt: ‘Wil jij de volgende zijn?’ De jongens doen hun ogen dicht. Hij gaat me een lesje leren. Ze binden mijn handen vast achter mijn rug, schoppen me tot ik op mijn knieën zak, duwen mijn gezicht in de drek; Leonards vader trekt mijn broek naar beneden en vraagt: ‘Hou je van me, Barry?’ Ik doe mijn ogen dicht. Hij zal me leren.
Miss the girl
‘De geschiedenis herhaalt zich niet, het zijn de mensen die zich herhalen.’ Voltaire
‘Van die dode honden en verminkte zwanen zijn we af,’ fluisterde Dick Alderman, alsof dat goed nieuws was – Dat was het niet. Het was Dag : . uur – Vrijdag mei : Politiebureau Milgarth, Leeds – Yorkshire: We staan klaar – Ik duwde de zijdeur open en het werd stil in de vergaderzaal toen ik deze verdoemde stoet binnenliet: Inspecteur Alderman en de vader, een politievrouw en de moeder, Evans van de afdeling Publiciteit en ik – De Uil: Maurice Jobson; commissaris Maurice Jobson. We gingen achter de formicatafels zitten, achter de microfoons en de bekertjes water. Ik zette mijn bril af, wreef in mijn ogen – Geen bed, geen slaap, alleen dit: De Persconferentie – Weer dezelfde, bekende plek: De hel. Ik zette mijn bril met dikke glazen en zwart montuur weer op. Ik zat naar mijn publiek te staren – Hetzelfde, bekende publiek: De honderd hongerige bloedhonden, die daar zaten te zweten onder hun tv-lampen en deadlines, onder de sigarettenrook en het bier van afgelopen nacht; hun spieren waren gespannen, hun reet was schoon, en kwijlend met de tong uit de bek snakten ze naar botten –
Verse botten. Ik zette de microfoon aan. Ik deinsde terug voor het onvermijdelijke gepiep. Ik kuchte even om mijn keel te schrapen en zei: ‘Dames en heren, gistermiddag rond vier uur is Hazel Atkins op weg van de Morley Grange-basisschool naar huis verdwenen. Hazel is voor het laatst gezien toen ze door Rooms Lane liep in de richting van haar huis in Bradstock Gardens.’ Ik neem een slok van het warme, verschaalde water. ‘Toen Hazel niet terugkeerde van school belden de heer en mevrouw Atkins de politie in Morley, en gisteren aan het begin van de avond werd er een zoekactie gestart. Zoals sommigen van u weten werd de politie bij deze zoekactie bijgestaan door meer dan honderd mensen uit de buurt. De zoekactie werd helaas bemoeilijkt door het onstuimige weer van gisteravond, maar werd vanochtend om zes uur voortgezet. Gezien het barre en voor dit jaargetijde extreme weer en gezien het feit dat Hazel nooit eerder is vermist, zijn we uiteraard bezorgd om haar veiligheid.’ Nog een slokje van het warme, verschaalde water. ‘Hazel is tien jaar. Ze heeft halflang donkerbruin haar en bruine ogen. Gisteravond was ze gekleed in een lichtblauwe corduroy broek, een donkerblauwe trui waarop de letter H is geborduurd, en een rood, gevoerd mouwloos jack. Ze had een zwarte gymtas met trekkoord bij zich, waarop ook de letter H geborduurd is.’ Ik hield een uitvergrote kleurenfoto van een glimlachend bruinharig meisje omhoog. Ik zei: ‘Kopieën van deze recente schoolfoto worden op dit moment rondgedeeld.’ Opnieuw een slokje van het warme, verschaalde water. Ik keek langs de tafel naar Dick Alderman. Hij legde zijn hand op de arm van de vader. De vader keek op en draaide zich naar mij toe. Ik knikte. De vader knipperde met zijn ogen. Ik zei: ‘De heer Atkins wil nu graag een korte verklaring afleggen in de hoop dat degenen die Hazel gisteravond na vier uur hebben gezien, of informatie hebben over haar verblijfplaats of haar verdwijning, zich melden en deze informatie aan de heer en mevrouw Atkins en ons doorgeven.’
Ik schoof de microfoon over de tafel naar de heer Atkins. De bloedhonden kwamen hijgend en kwijlend een stukje dichterbij; ze roken de geur van botten – De botten van zijn dochter – Het spoor was hier nog vers. De heer Atkins keek naar zijn vrouw. Zijn door zijn bril verdubbelde ogen waren rood van de tranen en het slaapgebrek, en met een stoppelbaard na een doorwaakte nacht en klamme, verkreukelde kleren staarde hij naar de bloedhonden die wachtten en waakten, wachtten en waakten – Op zijn botten. De heer Atkins zei met krachtige stem: ‘Ik wil graag een beroep doen op iedereen die weet waar onze Hazel is of die haar gisteren na vier uur heeft gezien om alstublieft de politie te bellen. Alstublieft, als u iets weet, wat dan ook, belt u alstublieft de politie. Alstublieft –’ Stop – ‘Laat haar thuiskomen.’ Stop. Stilte. Mevrouw Atkins was in tranen, haar schouders schokten, agent Martin hield haar in zijn armen – Haar man, Hazels vader, zat met zijn vingers in zijn mond – Hij zei: ‘We missen haar. Ik –’ Stop. Stilte – Lange, lange stilte. Ik knikte naar Dick. Hij schoof de microfoon over de tafel terug. Ik zei: ‘Dit is alle informatie die we op dit moment hebben, maar als u de heer en mevrouw Atkins wilt verontschuldigen, probeer ik uw vragen te beantwoorden.’ Ik stond op. Agent Martin en Dick namen de moeder en de vader mee door de zijdeur. De honden keken hen na, nog steeds hongerig – Hongerig naar botten – Mijn botten. Alleen met Evans voor in de zaal, zei ik: ‘Heren?’ Het kale woud van handen, boven het gefluister uit een schreeuw van twee woorden:
‘Clare Kemplay...’ Nog meer botten – ‘Toeval,’ zei ik en zag: Oude botten. ‘Toeval,’ zei ik weer en wist: De redding ligt bij niemand anders. Boven, een kop koude thee in mijn hand: ‘Waar zijn de ouders?’ Dick Alderman: ‘Jim heeft ze teruggebracht naar Morley.’ ‘Wij moeten daar ook weer naartoe.’ Dick: ‘Zullen we mijn auto nemen?’ Ik knikte. Dick drukte zijn sigaret uit. Hij pakte zijn jas. ‘Dick?’ Hij draaide zich om: ‘Ja?’ ‘Waar is het spul over Kemplay?’ ‘Wat?’ ‘De dossiers over Clare Kemplay.’ ‘Het is toeval,’ zei hij met een zucht. ‘Je zei het zelf. Wat zou het anders kunnen zijn?’ ‘Waar is dat verdomde spul, Dick?’ Hij haalde zijn schouders op: ‘In Wood Street waarschijnlijk.’ ‘Dank je.’ Via Dewsbury Road door Beeston en over Elland Road tot die overging in Victoria Road en Morley – Dick reed, ik zat met mijn ogen dicht – Alleen de sneeuwregen, de ruitenwissers en de radio: ‘Opwinding en opluchting over de ontbinding van het parlement voor de verkiezingen van juni; zoekactie naar het vermiste tienjarige meisje uit Morley wordt voortgezet; op de vuilnisbelt van Northampton is het lichaam van een driejarig jongetje gevonden; achttienjarige heeft zich in politiecel verhangen; Nilsen zal van nog meer moorden worden beschuldigd...’ ‘Hoeveel heeft hij er volgens jou koud gemaakt?’ vroeg Dick – ‘Geen flauw idee,’ zei ik met mijn ogen nog steeds dicht. ‘Al sla je me dood.’
Het sneeuwde half mei en Hazel Atkins was negentien uur vermist – Verloren. Politiebureau Morley – . uur – Het crisiscentrum: Kaarten en een schoolbord, viltstiften en krijt, rasters en tijden – Eén foto. Lijsten van politiebeambten en hun werkterreinen, lijsten van huizen en hun bewoners – Gaskins in de velden, Ellis langs de huizen – Evans bij de pers – Dick Alderman en Jim Prentice zaten te wachten. Het krijtje in mijn hand, de vlekken op mijn pak – De broodjes ei onaangeroerd in zilverpapier. Ik zette mijn bril af. Ik wreef de glazen schoon met mijn zakdoek. Er viel niets meer te zeggen: Buiten sneeuwde het nog en Hazel Atkins was nog steeds vermist – Vierentwintig uur. Haar ouders weer op een bank in de koude voorkamer van hun donkere huis – De gordijnen niet dicht – We tastten allen in het duister. Er werd op de deur geklopt – Ik keek op. Dick Alderman: ‘Slaapmutsje, baas?’ Ik schudde mijn hoofd. Ik deed het dossier dicht en legde mijn bril op het bureau. ‘Clare Kemplay?’ zei Dick met een blik op het dossier. ‘Ja.’ ‘Werd genoemd in de Evening Post,’ mompelde hij. ‘Kathryn Williams?’ Hij knikte. ‘Wat schreef ze?’ ‘Negen jaar geleden, zelfde school,’ zei hij schouderophalend. ‘Iets over Myshkin.’
‘Wat dan?’ ‘Het gebruikelijke gelul.’ Ik pakte mijn bril, zette hem weer op, de dikke glazen en het zwarte montuur. Ik zat hem aan te staren en dacht: Ik ben de Uil: Ik ben de Uil en vanachter deze dikke glazen en dit zwarte montuur doorzie ik alles – Zonder te knipperen – Het gebruikelijke gelul – Alles.
Nieuwe hoop voor Groot-Brittannië: Zaterdag mei – D-. Mist en sneeuwregen van Wakefield tot hier: Park Lane Special Hospital, Merseyside – Een afschuwelijke, onfrisse plek. Je doet de radio met het verkiezingsdebat uit en draait je raampje open. ‘Ik kom voor Michael Myshkin,’ zeg je tegen de bewaker bij de poort. ‘En u bent?’ ‘John Piggott.’ De bewaker kijkt naar het klembord in zijn handen, kantelt het naar zich toe om het tegen de regen te beschermen: ‘John Winston Piggott?’ Je knikt. ‘Zijn advocaat?’ Je knikt opnieuw, maar wordt steeds onzekerder. Hij geeft je een plastic bezoekersnaamkaartje: ‘U volgt de weg tot het hoofdgebouw en de parkeerplaats. U meldt zich binnen bij de receptie. Ze halen u af.’ ‘Dank u.’ Je rijdt de zwarte, natte weg op naar een laag grijs gebouw, modern en getralied. Je parkeert en stapt uit in het troosteloze kille licht, de sneeuwregen en de regen. Je drukt op een bel en wacht voor de metalen deur van het hoofdgebouw. Er klinkt een luide klik en daarna gaat er een alarm af. Je trekt de deur open en stapt in een stalen kooi. Je laat het plastic bezoekerskaartje zien aan de bewaker aan de andere kant van de tralies en zegt hem je naam. Met een zwarte, glimmende wapenstok
bonkt hij twee keer op een van de spijlen. Opnieuw gaan er sloten open. Opnieuw gaat er een alarm af en je bevindt je bij de receptie. Een andere bewaker geeft je een strookje papier met een nummer. Hij knikt naar een bank. Je loopt ernaartoe en gaat zitten tussen een paar oude mensen en een vrouw met een huilend kind. Je zit te wachten in het grijze, klamme vertrek, grijs en klam van de geur van mensen die honderden kilometers hebben gereden over grijze, klamme snelwegen om van te dikke mannen in grijze, klamme uniformen met zwarte, glimmende wapenstokken te horen dat ze op grijze, klamme overheidsstoelen moeten wachten op niets anders dan nog meer slecht nieuws, grijs en klam, terwijl de grendels en sloten heen en weer worden geschoven en de alarmen afgaan en de nummers worden afgeroepen en de oude mensen opstaan en weer gaan zitten en het kind onophoudelijk huilt totdat een stem vanaf een bureau bij de deur roept: ‘Zevenentwintig.’ Het kind is opgehouden met huilen en zijn moeder kijkt naar je. ‘Zevenentwintig!’ Je staat op. ‘Nummer zevenentwintig!’ Bij de balie zeg je: ‘John Piggott voor Michael Myshkin.’ Een vrouw in een grijs uniform gaat met haar vochtige wijsvinger met afgekloven nagel langs een lijst, snuift en zegt: ‘Doel van het bezoek?’ ‘Zijn moeder vroeg me hem op te zoeken.’ Ze snuift weer en kijkt naar je op: ‘Familie?’ ‘Nee,’ zeg je. ‘Advocaat.’ ‘Juridisch dus?’ bijt ze je plotseling toe, kordaat en hatelijk. Je knikt en voelt een onbestemde angst. Ze geeft je je bezoekerspasje terug: ‘Eerste keer?’ Je knikt weer; je ruikt haar bedorven adem. ‘De patiënt wordt naar de bezoekersruimte gebracht en gedurende het hele bezoek is er een personeelslid bij. De bezoektijd is beperkt tot drie kwartier. U zit beiden aan een tafel en moet daar tijdens het bezoek blijven zitten. U dient zich te onthouden van ieder fysiek contact en mag niets rechtstreeks aan de patiënt overhandigen. Als u de patiënt iets wilt geven moet dat via dit kantoor gebeuren en kan dat alleen een van de voorwerpen zijn op deze lijst,’ zegt ze, en reikt je een fotokopie op A-formaat aan.
‘Dank u,’ zeg je met een glimlach. ‘Gaat u maar weer zitten om te wachten tot een personeelslid u naar de bezoekersruimte begeleidt.’ ‘Dank u,’ zeg je weer en je doet wat ze zegt. Een halfuur en een papieren zwaan later zegt een slungelachtige bewaker met bloedspatten op zijn kraag: ‘John Winston Piggott?’ Je staat op. ‘Deze kant uit.’ Je volgt hem naar nog een deur en nog een slot, nog een alarm en een rinkelende bel, de deur door en een te warm gestookte en te felverlichte grijze gang op. Bij nog een dubbele deur blijft hij staan en zegt: ‘Kent u de gang van zaken?’ Je knikt. ‘Blijven zitten, geen fysiek contact, geen overhandiging van goederen, sigaretten, wat dan ook,’ zegt hij desondanks. Je knikt weer. ‘Ik zeg u wanneer uw tijd om is,’ zegt hij. ‘Als u klaar bent, zegt u het maar.’ ‘Dank u.’ De bewaker toetst vervolgens een code in op een schakelbord aan de muur. Er gaat een alarm af en hij trekt de deur open: ‘Dames gaan voor.’ Je gaat een kleine kamer in met een grijs tapijt en grijze muren, twee plastic tafels, elk met twee plastic stoelen. Er zijn geen ramen, alleen een andere deur aan de overkant – Geen thee met koekjes hier. ‘Ga zitten,’ zegt de bewaker. Je gaat op de grijze plastic stoel zitten, met je rug naar de grijze deur waardoor je daarnet bent binnengekomen. Je buigt je voorover met je armen op het bekraste plastic blad van de grijze plastic tafel, je ogen gericht op de deur aan de overkant. De bewaker neemt een stoel van de andere tafel en gaat achter je zitten. Je draait je om en vraagt: ‘Wat is hij voor iemand, die Myshkin?’ De man kijkt naar de deur en dan weer naar jou en zegt met een knipoog: ‘Een geperverteerde klootzak, net als al die anderen.’
‘Is hij gewelddadig?’ ‘Alleen met zijn rechterhand,’ zegt hij met een handbeweging ter illustratie. Je lacht en draait je weer om en daar is hij, als geroepen – Als bij toverslag – In een grijze overall en een grijs overhemd, een reusachtige vent met een abnormaal groot hoofd: Michael John Myshkin, kindermoordenaar. Je lacht niet meer. Michael Myshkin in de deuropening, speeksel op zijn kin. ‘Hallo,’ zeg je. ‘Hallo,’ zegt Myshkin. Hij glimlacht en knippert met zijn ogen. Zijn bewaker duwt hem naar voren, naar de grijze plastic stoel tegenover je, doet daarna de deur dicht en pakt de laatste stoel om achter Myshkin te gaan zitten. Michael Myshkin kijkt naar je op. Je houdt op met je gestaar. Myshkin slaat zijn ogen weer neer naar de grijze plastic tafel. ‘Ik ben John Piggott,’ zeg je. ‘Ik woonde vroeger in Fitzwilliam, in de buurt van jou. Ik ben nu advocaat en je moeder vroeg me met je te gaan praten over een beroepsprocedure.’ Je zwijgt even. Michael Myshkin strijkt zijn vuile gele haar glad met zijn dikke rechterhand; het haar is dun en zwart van de olie. ‘Een beroepsprocedure is zeer langdurig en kostbaar, en er moeten meerdere mensen aan werken,’ vervolg je. ‘Dus voordat een advocatenkantoor zo’n traject gaat volgen voor een cliënt, moeten we er heel zeker van zijn dat er voldoende grond is voor een hoger beroep en dat er een grote kans van slagen is. En zelfs dan kost het nog veel geld.’ Je zwijgt weer even. Myshkin kijkt naar je op. Je vraagt hem: ‘Begrijp je wat ik zeg?’ Hij veegt zijn rechterhand af aan zijn overall, glimlacht naar je en knippert met zijn lichtblauwe ogen in de warme, grijze kamer. ‘Je begrijpt toch wel wat ik zeg?’ Michael Myshkin knikt, nog steeds glimlachend en knipperend. Je wendt je tot de bewaker achter je: ‘Is het goed als ik een paar aantekeningen maak?’
Hij haalt zijn schouders op en je pakt een notitieblok met spiraalband en een balpen uit je tas. Je klapt het notitieblok open en vraagt Myshkin: ‘Hoe oud ben je, Michael?’ Hij kijkt snel achterom naar de bewaker achter hem en dan weer naar jou en fluistert: ‘Tweeëntwintig.’ ‘Echt waar?’ Hij knippert, glimlacht en knikt opnieuw. ‘Je moeder zei me dat je dertig was.’ ‘Buiten,’ fluistert hij, met de wijsvinger van zijn linkerhand bij zijn vochtige lippen. ‘En binnen?’ vraag je hem. ‘Hoe lang ben je hier geweest?’ Michael Myshkin kijkt naar je zonder glimlach, zonder te knipperen en zegt heel langzaam: ‘Zeven jaar, vier maanden en zesentwintig dagen.’ Je leunt achterover in je plastic stoel en je tikt met je plastic pen op de plastic tafel. Je kijkt hem aan. Myshkin strijkt zijn haar weer glad. ‘Michael,’ zeg je. Hij kijkt naar je op. ‘Weet je waarom je hier zit?’ vraag je. ‘In dit gebouw?’ Hij knikt. ‘Vertel het me,’ zeg je. ‘Vertel me waarom je hier bent.’ ‘Vanwege Clare,’ zegt hij. ‘Welke Clare?’ ‘Clare Kemplay.’ ‘Wat is er met haar?’ ‘Ze zeggen dat ik haar heb gedood.’ ‘En is dat zo?’ zeg je zacht. ‘Heb je haar gedood?’ Michael John Myshkin schudt zijn hoofd: ‘Nee.’ ‘Wat nee?’ zeg je, en schrijft zijn woorden letterlijk op. ‘Ik heb haar niet gedood.’ ‘Maar je hebt gezegd dat je het hebt gedaan.’ ‘Zij zeiden dat ik het heb gedaan.’ ‘Wie?’ ‘De politie, de kranten, de rechter, de jury,’ zegt hij. ‘Iedereen.’
‘En jij,’ zeg je tegen hem. ‘Jij zei het ook.’ ‘Maar dat is niet zo,’ zegt Michael Myshkin. ‘Heb je het niet gezegd, of heb je het niet gedaan?’ ‘Ik heb het niet gedaan.’ ‘Waarom zei je dan dat je het hebt gedaan terwijl dat niet zo is?’ Myshkin strijkt zijn haar weer glad. ‘Michael,’ zeg je. ‘Dit is heel erg belangrijk.’ Hij kijkt op. Je zegt opnieuw: ‘Waarom zei je dat je haar hebt gedood?’ ‘Ze zeiden dat ik dat moest zeggen.’ ‘Wie?’ ‘Iedereen.’ ‘Wie is iedereen?’ ‘Mijn vader, mijn moeder, de buren, op het werk, de advocaten, de politie,’ zegt hij. ‘Iedereen.’ ‘Welke politie?’ zeg je. ‘Kun je je hun namen herinneren?’ Michael Myshkin houdt op met zijn haren gladstrijken en schudt zijn hoofd. ‘Kun je je herinneren hoe ze eruitzagen?’ Met nog steeds gebogen hoofd knikt hij – Maar jij houdt op met schrijven en kijkt in de geüniformeerde ogen van de man achter Michael Myshkin, met nog een paar geüniformeerde ogen achter je – Je zegt: ‘Waarom zeiden ze tegen je dat je dat moest doen? Dat je moest zeggen dat je haar had gedood?’ Michael John Myshkin kijkt weer naar je op. Hij glimlacht niet. Hij knippert niet met zijn ogen. Hij strijkt zijn haar niet glad – Hij zegt: ‘Omdat ik weet wie het heeft gedaan.’ ‘Je weet wie haar heeft gedood?’ Hij kijkt naar de tafel, strijkt zijn haar weer glad. Je begint te schrijven: ‘Wie?’ Hij strijkt zijn haar glad en knippert naar de plastic tafel. ‘Michael, als jij het niet was, wie was het dan wel?’ Hij strijkt zijn haar glad. Knippert. Glimlacht. ‘Wie?’ Hij glimlacht, knippert en strijkt zijn haar glad. ‘Wie?’
Michael Myshkin kijkt naar je op. Hij zegt: ‘De Wolf.’ Je legt je pen neer: ‘De Wolf?’ Myshkin, in zijn grijze overall en zijn grijze overhemd met zijn enorme lichaam en zijn te grote hoofd, knikt – Hij knikt en lacht – Hij lacht hard – De bewakers lachen mee. Hij lacht, knikt, knippert en strijkt zijn haar glad; er zit speeksel op zijn kin – Michael John Myshkin, moordenaar van kinderen, lacht – Speeksel op zijn kin, tranen op zijn wangen. Buiten in je auto start je de motor, zet je het radionieuws aan en steek je een sigaret op: ‘Thatcher noemt defensie de prioriteit van de natie; tien vrouwen uit Greenham gearresteerd na inval gerechtsdeurwaarders; jongen () moet voorkomen wegens moord op een driejarige jongen; Hazel dag drie, de zoekactie wordt voortgezet; Nilsen wordt beschuldigd van vier moorden: Kenneth Ockendon in december , Martyn Duffey in mei , William Sutherland in september , Malcom Barlow in...’ Je zet de radio uit, steekt nog een sigaret op en luistert met je ogen dicht naar de regen die op het dak van je auto valt: Fitzwilliam, drie dagen geleden. Je wachtte in dezelfde zeikregen op Pete. Hij kwam niet opdagen, dus je ging naar binnen en cremeerde je moeder. Je stond alleen voor in de zaal en beet op de binnenkant van je wang tot het bloeden niet meer ophield en de tranen eindelijk kwamen. Mevrouw Myshkin was er, mevrouw Ashworth en nog een paar anderen – Maar Pete niet. Ma Myshkin had je in het huis aangeklampt; er zat goedkope gele margarine van een muf broodje ham op je goedkope zwarte pak. Ze sponsde het af met een dunne bloemetjeszakdoek en zei: ‘Dus u gaat naar hem toe?’ Je doet je ogen open. Je voelt je niet lekker en je vingers branden.
Je drukt de sigaret uit en drukt de knoppen van de radio in en uit tot je wat muziek hebt gevonden: The Police. ‘Mevrouw Myshkin?’ Je staat in een functionerende telefooncel aan Merseyside en luistert naar mevrouw Myshkin en het niet-aflatende geluid van harde regen op het dak – ‘Ja, hij maakt het goed,’ zeg je. De regen stroomt neer, autolichten midden op een natte zaterdagmiddag in mei – ‘Ik moet u nog een keer spreken.’ Zo’n verregende zaterdagmiddag die je meestal doorbracht bij je oom Ronnie en tante Winnie in Thornhill. Je at citroenkwarktaartjes en slagroomtaart in hun keuken, waar zijn oude Britse motor uit elkaar gehaald op de gebarsten linoleumvloer lag, en je was bang – ‘Kan ik begin volgende week nog even binnenwippen?’ Je zit met Pete in het zijspan in de garage, je luistert naar de regen die op het dak van golfplaat valt, de schelpen in de muur buiten zijn erg scherp en pijnlijk, je luistert naar het niet-aflatende geluid van de harde regen op het dak en wilt niet naar huis, wilt maandag niet naar school, je bent bang – ‘Dinsdag, is dat goed?’ Die onbestemde angst, zelfs toen – ‘Tot ziens, mevrouw Myshkin.’ Nu opnieuw die angst, minder en minder onbestemd – Ze hangt op en je staat daar, in een functionerende telefooncel aan Merseyside, en luistert naar de kiestoon – De kiestoon en het niet-aflatende geluid van de harde regen op het dak, en je wilt niet naar huis, wilt niet naar je werk, bent er bang voor – Die angst, nu: Zaterdag mei – D-. Die angst, hier – Honden blaffen – Komen eraan. Wolven.
Rock ’n Roll – Plaat in jukebox blijft hangen. danst niet. Eddie Dunford richt jachtgeweer op ’s borst. Eddie vraagt: ‘Waarom ik?’ zegt: ‘Je werd me zo warm aanbevolen.’ Hij laat geweer vallen, draait zich om, loopt trap van Strafford af en Eddie is weg – Eddie is weg maar is hier nog – Hier: Strafford, Wakefield – Nu: Dinsdag december . Denk na, denk na, denk na – Hart op hol, naar adem happen, met opengesperde ogen om zich heen kijken: Grace achter de bar schreeuwt en trilt, Ouwe Lul is verdomme in shock, staat onbeweeglijk bij raam, handen nog steeds omhoog – Craven staat daar midden in vertrek, stront loopt uit zijn oor, zijn maatje Dougie kruipt door zijn eigen bloed naar plee – Paul op zijn rug, ogen gaan open en dicht, stervend – Baas Derek Box is al zover – Dood. ‘Fuck,’ zegt en denkt – Denk na, denk verdomme snel na: Naar Derek, jasje open, portefeuille eruit, horloge en ringen op de koop toe – Paul haalt nog fluitend adem, pakt hem zijn geld en horloge af – ‘Klootzak,’ sist hij.
‘Kssst,’ spuwt terug – Dan sirenes, hoort sirenes – Fuck – laat hem wat pennies houden en zegt tegen Grace: ‘We moeten hier weg, schat.’ Maar ze is nog in shock en schreeuwt, bloed op haar blouse, bloed in het haar – ‘Snel!’ gilt . ‘Ze kunnen hier elk moment zijn, verdomme!’ Ze verroert zich niet. ‘Je kunt hier niet blijven.’ Gaat achter bar om haar door elkaar te schudden, maar het heeft geen zin dus haalt opbrengst van die avond uit kassa en schreeuwt in haar gezicht: ‘Ze vermoorden ons!’ Niets – geeft haar klap in gezicht – Autobanden, remmen en portieren buiten – Fuck, fuck. springt over bar heen – Fuck, fuck, fuck – kan niet door voordeur, moet door achterdeur – ‘Grace!’ schreeuwt voor de laatste keer. ‘Snel!’ Maar ze verroert zich niet, verdomme – Fuck, fuck, fuck, fuck – Stik dan ook maar. gaat gang op, duwt achterdeur open, rent nacht in, stenen trap af en dan hoort : ! Nog een jachtgeweer – Fuck, fuck, fuck, fuck, fuck – Trap af, onder aan trap hoort nogmaals: ! Nog een vuurwapen – Fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck – Gebukt rent hij over lege parkeerplaats, door plassen regenwater en olie, duikt weg in deuropening als politieauto langsrijdt, rent gebukt over weg en langs busstation en denkt: Fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck –
Wat moet nu in godsnaam doen? Door schaduwen van verlaten busstation, naar standplaats van bussen en daar – Fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck – Daar ziet hem – Blinkend zilver en goud: Een bus. Hijgend vraagt chauffeur: ‘Rijdt u?’ ‘Zes uur achter op het schema, verdomme.’ ‘Waar gaat u naartoe?’ ‘Preston, via Bradford en Manchester.’ ‘Wanneer vertrekt u?’ ‘Nu.’ ‘Hoeveel kost het?’ ‘Kaartjeskantoor is al gesloten,’ knipoogt hij. met glimlach: ‘Hoeveel krijgt u dus van me?’ ‘Tientje?’ ‘Oké,’ zegt en geeft hem een gestolen bankbiljet. ‘En nog een vrolijk kerstfeest,’ zegt hij. loopt naar zitplaats achterin. Twee andere mensen; de een slaapt, de ander is lazarus. gaat achterin zitten en laat zijn hoofd zakken. Bus verlaat station maar rijdt terug naar Bullring – Richting Strafford. wil kijken maar durft niet. Bus mindert vaart – Fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck – Chauffeur doet deur open – Fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck – ‘Wat is er aan de hand?’ Fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck – ‘Er is een schietpartij geweest,’ zegt stem van smeris. ‘Schierpartij?’ ‘Strafford Arms.’ ‘Dat meent u toch niet?’ ‘Lijkt op een overval.’ ‘Overval?’ herhaalt chauffeur terwijl zijn gestolen tientje een gat
brandt in zijn ongewassen zak en zijn laffe hart – Fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck – ‘U moet via Springs,’ zegt smeris. ‘Komt in orde,’ zegt chauffeur. ‘Wat een kerst,’ zegt smeris. ‘Ja,’ zegt chauffeur. ‘Hoop dat u de schoft zult pakken.’ ‘Doen we,’ zegt smeris. ‘Doen we altijd.’ Chauffeur sluit deur en bus rijdt linksaf Springs in, Wakefield uit en kronkelt via Dewsbury en Batley naar Bradford – Achter in bus zit plotseling te trillen en te huilen en kan niet ophouden met trillen en huilen om alles wat heeft gezien en alles wat heeft gedaan, alles wat gedwongen was te zien en alles wat gedwongen was te doen, al die ellende, en denkt aan Grace en trilt en huilt omdat weet wat ze haar aangedaan hebben en wat ze zullen aandoen, alle mensen die ze hebben omgebracht en alle mensen die ze verdomme nog moeten ombrengen, en weet dat meteen had moeten handelen, dat hij het hele zootje had moeten neerknallen want zit nu echt – Fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck – Voorgoed in de shit. Als bus in busstation van Bradford stopt, loopt chauffeur naar achteren – doet s ogen dicht – ‘Eruit,’ fluistert hij. doet ’s ogen open: ‘Ik wil naar Manchester.’ ‘Kan me geen reet schelen waar jij naartoe wilt,’ snauwt hij. ‘Op de radio hebben ze het nergens anders over en je ziet het verdomme aan je gezicht.’ ‘Ik...’ ‘Ik wil het niet horen,’ zegt hij en gooit het tientje van Derek Box naar . raapt het op. loopt langs hem door het gangpad. stapt uit. staat op ijskoud perron. kijkt toe hoe bus wegrijdt. Het is drie uur ’s nachts. De dag voor kerst, –
Het is drie uur ’s nachts, de dag voor kerst, , als zich Clare herinnert – Scotch Clare. Fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck, fuck – Godallemachtig, nee.
Hoofdbureau van politie in Wakefield – Dag : Maandag mei – Vijfduizend gebouwen doorzocht, dertigduizend mensen ondervraagd – De straal van het zoekgebied wordt uitgebreid tot km, kikvorsmannen dreggen rivieren en riolen; Familie verslagen, zoekt steun bij verwanten – Politie doet in de vroege ochtend invallen bij delinquenten met een seksuele afwijking en bij criminelen die onlangs voorwaardelijk zijn vrijgelaten. ‘U kunt meteen naar binnen gaan,’ zei de secretaresse van de hoofdcommissaris. ‘Hij verwacht u.’ ‘Dank u,’ zei ik en zette mijn bril recht. Ik klopte één keer en opende de deur. Hoofdcommissaris Angus zat achter een groot bureau, met zijn rug naar het raam en de zoveelste grijze dag. Hij schreef. Hij keek op. Hij knikte naar een stoel tegenover hem. Ik ging zitten. ‘Nog nieuws?’ vroeg hij, hoewel hij het antwoord al kende. Ik schudde mijn hoofd. Hij hield op met schrijven. Hij legde zijn pen neer. ‘En de pers?’ ‘De reconstructie zal ze wel zoet houden.’ ‘Beetje vroeg daarvoor, vind je niet?’ ‘Pure routine.’ ‘Wil je het donderdag doen?’ ‘Mits we het hun vandaag of morgen kunnen laten weten.’ ‘De pers?’ ‘En de familie.’ Hij knikte: ‘Goed.’
‘Landelijke publiciteit?’ ‘Ik dacht dat je het als een regionaal geval beschouwde?’ ‘Dat doe ik nog steeds.’ Hij haalde zijn schouders op. Ik opende de dossiermap op mijn knie. Ik gaf hem een zwart-witfoto: ‘Herinnert u zich haar?’ ‘Heel grappig, Maurice,’ zei hij, zonder te lachen. ‘Heel wat mensen doen dat.’ ‘Wat?’ ‘Zich haar herinneren.’ ‘Ik hoorde dat je aan het rondsnuffelen was.’ ‘Is dat een verwijt?’ ‘Het is toch puur toeval?’ ‘Toeval bestaat niet.’ ‘Hij zit achter slot en grendel,’ zei Angus. ‘Waar hij thuishoort en waar hij mede dankzij jou zit.’ ‘En als hij nou eens een handlanger had?’ ‘Dat zou hij hebben gezegd.’ ‘Hij zegt dat hij het niet heeft gedaan.’ ‘Dat heeft hij tot nu toe nog nooit gezegd.’ ‘Maar dat hebben wij ook niet toegelaten.’ ‘Maurice, luister nou eens,’ zei hij smekend. ‘Michael Myshkin had dan misschien wel verweekte hersens, maar zijn hart was hard, keihard. Hij heeft die dingen gedaan, die meisjes vermoord. Zo zeker als ik hier zit en jij daar zit.’ Ik zei niets. ‘Jij weet het diep in je hart ook,’ zei hij. ‘Jij weet het diep in je hart.’ Diep in mijn hart – Ik schudde mijn hoofd: ‘Dus het is gewoon toeval?’ ‘Zoals ik al zei.’ ‘Tja, en zoals ik al zei: toeval bestaat niet.’ Ronald Angus zuchtte. Hij sloeg met zijn handen hard op het blad van zijn grote bureau. Hij stond op. Hij liep naar het raam. Hij keek naar de zoveelste grijze lucht boven Wakefield. Het begon weer te regenen. Met zijn rug naar me toe zei hij: ‘Dat wil niet zeggen dat hij geen fan of iets dergelijks heeft gehad, zo zijn die beesten nu eenmaal.’
‘Ik wil hem bezoeken,’ zei ik. Hij knikte naar de grijze lucht. Ik vroeg: ‘Betekent dat ja?’ Hij draaide zich af van de grijze lucht. ‘Als het verdomme maar niet in de krant komt.’ Ik stond op en zette mijn bril recht. Het plensde tegen het raam. Ik pakte de zwart-witfoto van zijn bureau – Clare Kemplay glimlachte me toe in mijn handen – Diep in mijn hart. Ik reed over de autoweg terug naar Leeds. Af en toe vielen er plotseling zonnevlekken uit de vuile grijze zee boven me. Jeugdherinneringen aan zonneschijn en gemaaid gras werden weggevaagd door stemmen; angstaanjagende, hysterische en krijsende stemmen van naderende doem, catastrofe en dood – ‘Een jong meisje gaat niet zomaar in rook op.’ Toen die plotselinge zonnevlekken waren verdwenen, ging ik bij de afrit Hunslet en Beeston de autoweg af, langs de angstaanjagende vrachtwagens, de hysterische graafmachines en de krijsende hijskranen. Ik reed via Hunslet Road en daarna Black Bull Street het centrum in naar politiebureau Millgarth. Mijn handen trilden, mijn knieën waren slap en mijn maag hol van de naderende doem, catastrofe en dood – ‘Iemand moet toch ergens iets gezien hebben?’ Het was Dag – . ‘Nu?’ zei Dick. ‘Op dit moment?’ ‘En geen woord erover, ook niet tegen Jim.’ ‘Kan ik m’n jas pakken?’ vroeg hij en stond op. ‘Ik zie je over vijf minuten beneden.’ ‘Oké,’ zei hij en deed de deur open. ‘Dick?’ zei ik. Hij bleef staan. ‘Geen woord erover, hè?’ Hij knikte alsof hij zeggen wilde: ik ben het, Maurice, ik ben het. ‘Ik meen het,’ zei ik.
‘Dat weet ik,’ zei hij en ik hoopte dat het zo was – Ik hoopte verdomme dat het zo was. Hij reed. Ik dwaalde af met mijn gedachten, droomde weg – Ondergrondse koninkrijken, vergeten koninkrijken van dassen en engelen, wormen en insectensteden; stomme zwanen op zwarte meren; draken vlogen door geschilderde luchten vol zilveren sterren, doken naar beneden en schoten door met lantaarns verlichte grotten, waarin een uil drie slapende prinsesjes met gevederde vleugeltjes bewaakte, hen beschermde tegen – Ik werd wakker en was bang voor het nieuws: ‘De politie zette vandaag de zoekactie voort naar Hazel Atkins, het vermiste schoolmeisje uit Morley. Commissaris Maurice Jobson, de rechercheur die de zoekactie leidt, gaf toe dat teleurstellend weinig mensen zich tot nu toe hadden gemeld met informatie...’ Bang voor het nieuws: ‘Een jong meisje gaat niet zomaar in rook op. Iemand moet toch ergens iets hebben gezien?’ Ik zette mijn bril af. Ik wreef in mijn ogen, had die smaak in mijn mond – Vlees – Bang. We wachtten op plastic stoelen, luisterden naar de deuren en de sloten, de schuifelende voetstappen en de schreeuw die zo nu en dan klonk uit een andere vleugel. We wachtten op plastic stoelen, staarden naar de verschillende tinten grijze verf, de grijze lampen en de grijze meubels. Op plastic stoelen wachtten we op Michael Myshkin. Vijf minuten later ging de deur open en daar was hij – In een grijze overall, dik van het gevangenisleven en zweterig van de gevangenisverwarming – Michael John Myshkin. Hij ging tegenover ons zitten en sloeg zijn ogen neer tegenover al die aandacht. ‘Michael,’ zei ik. ‘Kun je je ons herinneren?’ Niets. ‘Ik ben de heer Jobson en dit is de heer Alderman. We zijn politie
mannen uit West Yorkshire,’ vervolgde ik. ‘Vlak bij waar je moeder woont.’ Hij keek Dick even aan en richtte zijn blik daarna weer op de mollige handen op zijn dikke schoot. ‘Hoe gaat het met je, Michael?’ vroeg Alderman, en dat had hij beter niet kunnen doen, want nu zat Myshkin die mollige handen van hem te wringen. ‘Michael,’ zei ik. ‘We zijn hier om je een paar vragen te stellen, meer niet. We zijn zo weer weg, dus zeg ons maar wat we willen weten.’ Hij keek weer op, deze keer naar mij – Ik glimlachte. Hij glimlachte niet terug. ‘Tijd geleden,’ zei ik. ‘Je zit hier nu al aardig lang, hè?’ Hij knikte. ‘Je mist thuis zeker wel, hè?’ Hij knikte. ‘Dacht ik al; je familie, je vrienden?’ Hij knikte. ‘Fitzwilliam?’ Hij knikte. ‘Alleen jij met je vader en moeder, hè?’ Hij knikte. ‘Pa was mijnwerker?’ Hij knikte. ‘Overleden, hè?’ Weer een knikje. ‘Wat erg,’ zei ik. ‘Was toch al een tijdje ziek?’ Twee korte knikjes. ‘Waar is je moeder nu?’ ‘Fitzwilliam,’ fluisterde hij. ‘Hetzelfde huis?’ Hij knikte. ‘Maar ze heeft je oude kamer voor je bewaard,’ zei ik met een glimlach. ‘Precies zoals hij was.’ Hij knikte weer, twee keer. ‘Je moeder komt hier vaak, hè?’ ‘Ja,’ zei hij, opnieuw fluisterend. ‘En je vriendjes, komen die ook?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Hoor je veel van ze?’ Hij schudde opnieuw zijn hoofd. ‘En Johnny Dinges dan,’ zei ik. ‘Heb je van hem ook niets gehoord?’ Hij keek op: ‘Johnny?’ ‘Ja,’ zei ik en tikte op de tafel. ‘Johnny, wat is zijn achternaam nou ook alweer?’ ‘Jimmy?’ zei hij. ‘Jimmy Ashworth?’ ‘Dat is ’m,’ knik ik. ‘Jimmy Ashworth. Hoe gaat het met hem?’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Komt hij nooit? Schrijft hij nooit?’ ‘Nee.’ ‘Kerstkaartje?’ ‘Nee.’ ‘Maar hij was je beste vriend, heb ik gehoord?’ ‘Ja.’ ‘Gezworen kameraden, hè?’ glimlachte Dick. Hij knikte. ‘Dat is niet zo aardig,’ zei ik. ‘Die heeft het als vriend wel laten afweten, hè?’ Niets. ‘En de anderen?’ vroeg ik. Hij keek op. ‘Je andere maatjes?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Wie waren dat, fris mijn geheugen eens op?’ Hij schudde zijn hoofd. Hij zei: ‘Alleen Jimmy.’ ‘Geen vriendinnetjes? Penvrienden?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘En op je werk?’ Niets. ‘Je had toch maatjes op je werk?’ Hij knikte. ‘Castleford, hè? Fotostudio?’ Hij knikte weer. ‘Wie was daar dan je maatje?’ ‘Mary.’
‘Welke Mary?’ ‘Mary Goldthorpe,’ zei hij. ‘Maar die is dood.’ ‘Verder nog iemand?’ Hij schudde zijn hoofd. Toen zei hij: ‘Sharon, het nieuwe meisje.’ ‘Wat is haar achternaam?’ ‘Douglas,’ zei hij. ‘Sharon Douglas?’ zei ik. Hij knikte. Ik wendde me tot Dick Alderman. Dick Alderman knikte. Ik zette mijn bril af. Ik wreef in mijn ogen. Ik zette hem weer op. ‘Verder nog iemand?’ ‘Alleen meneer Jenkins,’ zei hij en deze keer knikte ik – ‘Ted Jenkins,’ zei ik. ‘Dat kan wel kloppen.’ De deur van de kooi ging open en we liepen een natte avond in Liverpool in. Een stem schreeuwde ons achterna: ‘Meneer Jobson?’ We draaiden ons allebei om, er kwam een lange bewaker achter ons aan. ‘Ik dacht dat u dit zou moeten weten,’ zei hij hijgend. ‘Myshkin heeft zaterdag een gesprek gehad met zijn advocaat.’ ‘Bedankt,’ zei Dick. ‘We zagen zijn naam op de bezoekerslijst.’ ‘Maar ik was erbij,’ zei de bewaker. ‘Ik was met hen in de bezoekersruimte toen Myshkin tegen zijn advocaat zei dat hij het niet had gedaan.’ ‘Is dat zo?’ zei Dick. ‘Gaat hij in hoger beroep?’ ‘Myshkin zei dat een politieman hem had gedwongen te zeggen dat hij het gedaan had,’ zei de bewaker. ‘Die had hem tot een bekentenis gedwongen.’ ‘Zei hij welke politieman dat was?’ vroeg Dick. ‘Hij kon zich de naam niet herinneren,’ zei de bewaker. ‘Maar de advocaat onderbrak hem voordat hij nog meer kon zeggen.’ ‘Slimme man,’ zei ik. Dick vroeg hem: ‘Zei Myshkin nog iets anders?’ De bewaker tikte met twee vingers tegen zijn slaap. ‘Hij zei dat een wolf het had gedaan.’ ‘Wat had gedaan?’
‘Dat meisje had vermoord.’ ‘Een wolf?’ snoof Dick. ‘Ja,’ zei de bewaker; hij tikte nog steeds tegen zijn slaap. ‘Dat zei hij.’ ‘Krijgt hij veel bezoek?’ vroeg ik. ‘Alleen zijn gekke moeder en de jezusfreaks,’ lachte de bewaker. ‘De arme ziel.’ ‘De arme ziel,’ herhaalde ik. We zaten zwijgend in het donker op de bezoekersparkeerplaats van het Park Lane Special Hospital totdat ik Dick vroeg: ‘Wat weet je van John Winston Piggott?’ ‘Zijn vader was een collega van ons.’ ‘Jezus.’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Was dat zijn vader?’ Dick knikte. ‘Hoe ziet die zoon eruit?’ ‘Een vet varken,’ lachte hij. ‘Kantoor in Wood Street.’ ‘Zo vader, zo zoon?’ ‘Wie weet?’ zei Dick schouderophalend. ‘Maar hij was de advocaat van Bob Fraser, hè?’ ‘Godallemachtig,’ zei ik. ‘Déjà vu, goddomme,’ zei Dick. ‘Wat weet die Piggott?’ ‘Al sla je me dood.’ ‘Nou, dat moet je dan maar eens gaan uitzoeken,’ zei ik, met weer die smaak in mijn mond. ‘En snel ook, verdomme.’
Tegen achten word je wakker. Je eet op bed koude pannenkoeken, zonder iets erop, nog rauw in het midden, en kijkt naar het nieuws op de draagbare tv: ‘De politie stelt een onderzoek in naar de dood van een gevangene in het politiebureau van Rotherhite. De heer Nicholas Ofuso, tweeëndertig, raakte bewusteloos en is in zijn braaksel gestikt. Negen politiemannen waren naar zijn appartement gekomen in verband met een huiselijke ruzie. De heer Ofuso verzette zich tijdens de reis naar het politiebureau van Rotherhite en braakte vlak voor aankomst. Toen zijn handboeien werden afgedaan, viel hij flauw. Hij kreeg mond-op-mondbeademing en hartmassage.’ Het is dinsdag mei – D-. Een halfuur later maak je een kop thee, daarna ga je je wassen en aankleden. Je hebt zin in een curry als lunch, een hete curry met dikke, vette garnalen, maar het plenst als je de deur opendoet en je herinnert je dat je vandaag naar mevrouw Myshkin moet – De krant ligt op de mat met de voorkant boven; Hazel Atkins: Vermist. Je gaat weer naar boven en kotst de pannenkoeken en de thee eruit, een kwabbige man op zijn knieën voor zijn plee, een kwabbige man die niet van zijn land of van zijn god houdt, een kwabbige man die geen land, geen god heeft – Je wilt niet naar je werk, je wilt niet in het appartement blijven: Een kwabbige man op zijn knieën. Je rijdt over de ene brug heen en onder de andere door, langs de dichtgespijkerde en gesloten winkels, de uitgebrande bushaltes en de graffiti
die alles haat en iedereen haat, maar vooral de , Man United en de Paki’s – Dit is Fitzwilliam: Terug voor de tweede keer in een week, in een jaar. Het is tenminste opgehouden met regenen – Voor de verandering wordt het nog mooi weer ook. De slijterij is de enige winkel die open is, dus je parkeert je auto, gaat naar binnen en schuift het geld door een gleuf naar een Aziatische man en zijn zoontje. Ze staan in hun beste pyjama’s in een kooi te midden van de flessen alcohol zonder label en de sigaretten. De vader schuift je wisselgeld terug, de zoon je pakje Rothmans met twintig stuks. Twee meisjes zitten buiten op de restanten van een bank. Ze drinken Gold Label Merrydown-cider en Benilyn-hoestsiroop. Er blaft een hond naar een bang kind in een wandelwagen en een lege fles Thunderbird rolt over het beton. De meisjes hebben geverfde korte rattenstaarten en dikke gevlekte benen in turkooizen kleren en dragen suède puntschoenen. De hond wendt zich af van de schreeuwende baby om naar jou te grommen. Een van de meisjes zegt: ‘Zin in een wip, dikzak? Tientje bij haar thuis.’ ‘Sorry dat ik zo laat ben,’ zeg je bij de voordeur. ‘Ik raakte de weg kwijt.’ ‘U bent er nu,’ zegt mevrouw Myshkin. ‘Kom binnen.’ ‘Staat de auto daar goed?’ vraag je terwijl je achteromkijkt naar de enige auto in de straat. ‘Ja, hoor,’ zegt ze. ‘Als de kinderen uit school komen, bent u al weg.’ Je kijkt op je horloge en gaat Newstead, Fitzwilliam binnen. ‘Kom verder,’ zegt ze met een handgebaar. Je gaat de voorkamer in, links van de trap; goed gezogen vloerkleed met werkje, bij elkaar passend, goed in de was gezet meubilair, de geur van luchtverfrisser en de kachel op de hoogste stand. Je hebt hoofdpijn. Mevrouw Myshkin biedt je een plek op de bank aan en je gaat zitten. ‘Kopje thee?’ ‘Graag,’ zeg je. ‘Een ogenblikje,’ zegt ze en gaat de deur weer uit.
De kamer is vol foto’s en schilderijen, foto’s en schilderijen van mannen, foto’s en schilderijen van mannen die hier niet zijn – Haar man, haar zoon, Jezus Christus. De kachel is warm tegen je benen. Ze komt weer binnen met een plastic dienblad en zet dat op de tafel vóór je neer: ‘Melk en suiker?’ ‘Alstublieft.’ ‘Hoeveel?’ ‘Drie.’ ‘Neemt u maar een koekje,’ zegt ze. ‘Dank u,’ zeg je en pakt een chocoladebiscuitje. Ze geeft je je thee aan; er wordt op de deur geklopt. ‘Mijn zuster,’ zegt ze. ‘Dat vindt u toch niet vervelend?’ ‘Nee,’ zeg je. Ze gaat naar de deur en jij spoelt het biscuitje weg en neemt er nog een en je denkt erover die vervloekte kachel lager te zetten. Je hebt weer chocola aan je vingers en je overhemd. Mevrouw Myshkin komt terug met nog een klein grijs vrouwtje met hetzelfde metalen montuur. ‘Dit is mijn zuster,’ zegt ze. ‘Mevrouw Novashelska, uit Leeds.’ Je staat op, veegt je vingers af aan je broekspijp en schudt het kleine handje van de vrouw. ‘Aangenaam.’ Mevrouw schenkt een kop thee in voor haar zuster en ze gaan zitten in de stoelen aan weerszijden van jou. Mevrouw Myshkin zegt tegen haar zuster: ‘Hij heeft Michael zaterdag opgezocht.’ De andere vrouw zegt glimlachend: ‘Dus u gaat hem helpen?’ Je zet je kop-en-schotel neer en wendt je tot mevrouw Myshkin: ‘Ik weet niet zeker of ik dat kan.’ De twee vrouwtjes staren je aan. ‘Zoals ik u vorige week al heb gezegd,’ begin je, ‘heb ik geen enkele ervaring met beroepsprocedures.’ De twee vrouwtjes staren je aan, de dikke man die zit te zweten op de kleine bank. ‘Niet met dit soort beroepsprocedures. Het is namelijk zo dat in Michaels geval zijn toenmalige advocaat eigenlijk meteen na zijn proces hoger beroep had moeten aantekenen. Binnen veertien dagen.’
De vrouwtjes staren je aan, de dikke smorende man. ‘Maar dat is niet gebeurd, hè?’ vraag je. Mevrouw Myshkin en mevrouw Novashelska zetten hun kopjes op de tafel. Je veegt je gezicht af met je zakdoek. Mevrouw Novashelska zegt: ‘Maar hoe konden ze dan in hoger beroep gaan? Ze hadden immers allemaal tegen hem gezegd dat hij schuldig moest pleiten.’ Je veegt je gezicht weer af met je zakdoek en vraagt: ‘Maar hij heeft toch bekend?’ Twee kleine vrouwtjes in een kleine voorkamer met zijn kleine foto’s en schilderijen van verdwenen mannen, vermiste mannen – Mannen die hier niet zijn – Alleen jij: Dik, nat van het zweet, onder de chocola en biscuitkruimels. De twee vrouwtjes met hun vier ogen achter hun metalen monturen, koud en beschuldigend – Stil. ‘Het is moeilijk om in hoger beroep te gaan tegen een schuldbekentenis,’ zeg je zacht. ‘Meneer Piggott,’ zegt mevrouw Myshkin. ‘Hij heeft het niet gedaan.’ ‘Moet u horen,’ zeg je. ‘Het spijt me heel erg en ik zou u graag willen helpen, maar ik denk dat ik gewoon niet de aangewezen persoon ben voor deze klus en ik zou het vreselijk vinden uw tijd en geld te verspillen. U moet iemand zoeken die voor dit soort zaken beter gekwalificeerd is en meer ervaring heeft dan ik.’ Hun vier ogen achter hun metalen monturen, koud en beschuldigend – Stil, verraden. ‘Moet u horen,’ zeg je weer. ‘Zal ik u even kort uitleggen wat er allemaal bij komt kijken, waarom u echt iemand anders nodig heeft?’ Stil. ‘In de eerste plaats moet u toestemming vragen om in beroep te gaan. Dit gebeurt meestal voor wat we de alleenrechtsprekende rechter noemen, die ervan overtuigd moet worden dat er voldoende grond is om in hoger beroep te gaan tegen de veroordeling of de hoogte van de straf.
Dit houdt in dat er juridische redenen of nieuw bewijs, al was het maar in een zeer rudimentaire vorm, voorgelegd moeten worden die duidelijk aantonen dat er een redelijke mate van onzekerheid bestaat over de juistheid van de veroordeling. Dit is onwaarschijnlijk in het geval van een bekentenis, als er een overeenkomst is gesloten met de openbare aanklager, als de rechter ermee instemt, en de Kroon, de rechter en de jury vervolgens een schuldbekentenis in ruil voor strafvermindering accepteren. Maar gesteld dat dergelijke gronden voor een hoger beroep kunnen worden gevonden, en die gronden worden vervolgens geaccepteerd door de alleenrechtsprekende rechter, wat maar zeer de vraag is, en er wordt toestemming gegeven voor een hoger beroep, dan begint het pas goed. U moet zich door een advocaat laten vertegenwoordigen en rechtsbijstand aanvragen, zodat de advocaat een hoger beroep kan aantekenen. Zou die bijstand worden verleend, dan zou er een datum worden vastgesteld en zou de zaak uiteindelijk voor het hof van appel komen. Dat bestaat uit drie rechters die het materiaal doornemen, het bewijs, de argumenten, noem maar op, en besluiten of de veroordeling al dan niet terecht was, waarna er een uitspraak zou worden gedaan waarin hun beslissing en de achterliggende redenering worden uiteengezet. Met andere woorden, het is een gebed zonder eind en één foutje en je bent weer terug bij af. Dus u moet beslist iemand vinden die weet wat hij doet en waarover hij het heeft.’ Vier ogen, warm en hartelijk – Geklap in de handen. ‘Meneer Piggott,’ zegt mevrouw Novashelska stralend. ‘U lijkt precies te weten waarover u het heeft.’ ‘Nee, nee, nee,’ zeg je hoofdschuddend. ‘Het is echt niet zo eenvoudig als het klinkt, en verder heb ik nooit toestemming gevraagd voor een hoger beroep, en eerlijk gezegd zie ik sowieso niet welke andere grond ervoor zou zijn dan dat Michael van gedachten is veranderd.’ Mevrouw Myshkin zegt weer: ‘Hij heeft het niet gedaan.’ ‘Ja, dat zegt u steeds,’ verzucht je. ‘Maar dat verandert niets aan het feit dat hij heeft bekend en zich schuldig heeft verklaard aan doodslag op grond van verminderde toerekeningsvatbaarheid, in plaats van moord, en dat dit werd geaccepteerd door de openbare aanklager en de rechter, die de jury de opdracht gaf hetzelfde te doen, zodat een hoger beroep al met al zoiets als een eigen doelpunt is, omdat je in feite in beroep gaat tegen jezelf.’
‘Hij heeft slecht advies gekregen,’ zegt mevrouw Novashelska. ‘Dan heeft hij niet nog meer slecht advies nodig,’ zeg je en je staat op. De twee kleine vrouwtjes in de kleine voorkamer met de kleine foto’s en schilderijen van verdwenen mannen, vermiste mannen – Mannen die hier niet zijn – Alleen jij: Een dikke man die gloeit – Smelt – Een plas pis op een tapijt met een werkje – Je zegt: ‘Het spijt me.’ Hun vier ogen achter hun metalen monturen – Stil. Je dringt je tussen de bank en de tafel door en schuifelt naar de deur. Je overhemd knelt, plakt aan je buik en rug. ‘Meneer Piggott,’ zegt mevrouw Myshkin weer. ‘Hij heeft het niet gedaan.’ Mannen die hier niet zijn. Je blijft staan, alleen maar om opnieuw te zeggen: ‘En dat spijt me, maar u zou aan mij niets hebben.’ De twee kleine vrouwtjes in de kleine voorkamer met de kleine foto’s en schilderijen van verdwenen mannen, vermiste mannen – Niet hier – De twee vrouwtjes kijken toe hoe weer een man weggaat. Je draait je om in de deuropening om afscheid te nemen, maar mevrouw Myshkin staat op: ‘Meneer Piggott,’ zegt ze. ‘Ik heb uw vader gekend.’ Je staat nu in de deuropening met je rug naar haar toe, je hebt een droge mond en je kleren zijn nat. ‘Hij was een goede man,’ zegt ze. ‘Ik herinner me dat hij met u en uw broer voetbalde op dat veld daar.’ Mannen die hier niet zijn. ‘Dat is niet genoeg,’ zeg je tegen haar. ‘Niet genoeg.’ ‘Nee,’ zegt ze, een hand op je arm (op je hart). ‘Het is te veel.’ Je loopt de gang in. Er steekt een avondkrant door de brievenbus. Je trekt hem eruit en slaat hem open. Daar is die foto van Hazel Atkins, dat woord:
VERMIST – Je draait je weer om en reikt mevrouw Myshkin de krant aan. ‘Het is weer zover,’ fluistert haar zuster achter haar. ‘Het houdt nooit op,’ zegt mevrouw Myshkin. ‘Niet hier bij ons.’ Niet hier – ‘Dat weet u toch?’ zegt ze, en haar hand knijpt in je hand (je hart) – Hier.