TELLING DECEMBER 2007: LEERLINGEN MET DIAGNOSE AUTISME Koen Scheurweg, Stafmedewerker beleidsondersteuning, VVKBuO
Onderstaand artikel geeft u, op basis van de tussentijdse telling door het VVKBuO, ten eerste een beeld van de aanwezigheid van de diagnose ASS binnen de leerlingenpopulatie van het katholiek buitengewoon onderwijs. Bovendien wordt, op basis van de tussentijdse telling, de prevalentie van ASS in het katholiek onderwijs en het Vlaamse onderwijs ingeschat (opgesplitst voor het basisonderwijs en het secundair onderwijs). Hierbij bleek dat de geschatte prevalentie van ASS opvallend hoger is dan de prevalentie dat literatuur voor ASS vermeldt. Een hypothetische verklaring hiervoor is dat de diagnose ASS niet steeds gebaseerd is op een werkelijke aanwezigheid van ASS, maar bij een aantal leerlingen op een andere ontwikkelingsstoornis (ADHD, …) met de bedoeling een intensievere (GON)ondersteuning voor de leerling te bekomen.
INLEIDING In de loop van december 2007 - februari 2008 heeft het VVKBuO bij de BuO-scholen binnen het katholiek onderwijs het aantal leerlingen met een diagnose ‘autisme spectrumstoornis’ (ASS) bevraagd. Een dergelijke bevraging was tijdens de voorbije periode essentieel om de gesprekken met de overheid (over OD XVIII, …) onderbouwd en nog meer gestoffeerd te kunnen voeren. Het bood het Verbond immers een objectief en grondig inzicht in de plaats van de leerlingen met een diagnose ASS binnen het katholiek buitengewoon onderwijs. Eerst komt in dit artikel de aanwezigheid van de diagnose ASS binnen de leerlingenpopulatie van het basisonderwijs aan bod, gevolgd door de aanwezigheid van de diagnose ASS binnen het secundair onderwijs.1
BASISONDERWIJS Binnen het katholiek buitengewoon basisonderwijs bedraagt het totaal aantal leerlingen met een diagnose ASS 2390 leerlingen. Dit betekent dat 14.23% van alle BuBaOleerlingen binnen de katholieke onderwijskoepel een diagnose ASS heeft (zie tabel 1). Voor de frequentie van ASS binnen de totale schoolbevolking van het katholiek basisonderwijs betekenen bovenstaande cijfers dat minstens 0.62% van alle kleuters en lagere schoolkinderen in het katholiek basisonderwijs een diagnose ASS heeft.2 Aangezien hier enkel de frequentie van ASS binnen de BuO-scholen van het katholiek basisonderwijs werd afgezet tegenover de totale schoolbevolking in het katholiek basisonderwijs, betekent dit een onderschatting van de werkelijke prevalentie van ASS binnen het katholiek basisonderwijs.
1
Het aantal GON-leerlingen met een diagnose ASS wordt niet opgenomen in onderstaande tabellen.
2
Hierbij baseren we ons, voor de totale schoolbevolking in het katholiek gewoon basisonderwijs, op de spoedtelling 2007-2008 van het VSKO (zie Forum, 38 (9), nov. 2007). 1/8
Met het oog op een nauwkeuriger beeld van de frequentie van ASS binnen het katholiek basisonderwijs betrokken we in een volgende stap het aantal GON-leerlingen met ASS die door de BuO-scholen van het VVKBuO worden begeleid in het basisonderwijs. Het aantal GON-leerlingen met een type 7-attest en een diagnose ASS dat katholieke BuOscholen binnen het gewoon basisonderwijs begeleiden, bedraagt ongeveer 1620 leerlingen3. Indien we dit cijfer bij het aantal ASS-leerlingen in het katholiek buitengewoon basisonderwijs optellen, komen we tot een geschatte prevalentie van 1.05% in het katholiek basisonderwijs. Deze geschatte prevalentie is hoger dan een prevalentie van 0.6% dat literatuur voor ASS in de bevolking vermeldt (Fombonne, 2003 in: Scheiris en Desoete, 2008). 4 Rekening houdende met de geschatte prevalentie van leerlingen met een diagnose ASS in het katholiek basisonderwijs, stelden we als hypothese dat ook in het Vlaamse basisonderwijs de prevalentie van (de diagnose) ASS hoger dan 0.6% bedraagt. Daarom extrapoleerden we het aantal ASS-leerlingen binnen het katholiek buitengewoon basisonderwijs naar de overige onderwijsnetten. We verwachten dat binnen het buitengewoon basisonderwijs van het GO! 928 leerlingen met een diagnose ASS zitten. Binnen het gesubsidieerd officieel buitengewoon onderwijs verwachten we dat 625 BuBaO-leerlingen met een diagnose ASS aanwezig zijn.5 We vermoeden m.a.w. dat in het buitengewoon basisonderwijs in het totaal binnen het katholiek onderwijs, GO! en gesubsidieerd officieel onderwijs 3943 leerlingen met ASS (2390 + 928 + 625) zitten, ofwel 0.63% van de totale schoolbevolking in het basisonderwijs. Indien we het aantal GON-leerlingen met een type 7-attest en een diagnose ASS dat begeleid wordt door katholieke BuO-scholen in het gewoon basisonderwijs mee verrekenen, namelijk 1620 leerlingen, komen we tot een geschatte prevalentie van 0.89% (ofwel 3943 + 1620 = 5563 leerlingen met een diagnose ASS)6. Dit betekent een bevestiging van de hypothese dat binnen het Vlaamse basisonderwijs de prevalentie van (de diagnose) ASS hoger is dan 0.6%. 3
Deze gegevens zijn gebaseerd op de telling van het VVKBuO van december-februari 2007. In dit GON-aantal is een bepaald aantal leerlingen vervat dat begeleid wordt in het gewoon basisonderwijs van de overige onderwijskoepels. Daarom is de geschatte prevalentie mogelijk in enige mate een overschatting. Dit wordt anderzijds enigszins gecompenseerd doordat ook BuO-scholen van de andere onderwijskoepels in het katholiek onderwijs GON-leerlingen begeleiden.
4
Scheiris, J., & Desoete, A. (2008). De prevalentie van enkele specifieke ontwikkelings- en gedragsstoornissen en hun comorbiditeit, Signaal, 17 (62), 4-14.
5
Vertrekkende vanuit de vaststelling dat enerzijds 60.61% van alle BuBaO-leerlingen gesitueerd kunnen worden in de katholieke onderwijskoepel en anderzijds in het katholiek buitengewoon basisonderwijs 2390 leerlingen met een diagnose ASS zitten, stellen we theoretisch dat binnen 1% van alle leerlingen in het buitengewoon basisonderwijs 39,43 leerlingen met ASS aanwezig zijn. Vermits binnen GO! 23.53% van alle BuBaO-leerlingen zitten en binnen het gesubsidieerd officieel net 15.86% van alle BuBaO-leerlingen aanwezig zijn, komen we tot respectievelijk 928 en 625 leerlingen met ASS. Aangezien we niet beschikken over het aantal BuBaO-leerlingen in de andere vrije scholen dan deze van de katholieke onderwijskoepel, worden zij niet in deze extrapolatie betrokken. Voor het aantal leerlingen in het GO! en het gesubsidieerd officieel onderwijs, baseerden we ons op de telling van het Departement Onderwijs op 1 oktober 2007 (www.ond.vlaanderen.be/onderwijsstatistieken).
6
Deze ingeschatte prevalentie is mogelijk een onderschatting van de werkelijke prevalentie, aangezien de GON-leerlingen met ASS die begeleid worden in het basisonderwijs door de overige onderwijskoepels niet mee verrekend zijn. 2/8
Tabel 1. Aantal ASS-leerlingen en het percentage leerlingen met ASS binnen de totale leerlingenpopulatie (BuBaO). Aantal leerlingen type 1-attest type 2-attest type 3-attest type 4-attest type 5-attest type 6-attest type 7-attest type 8-attest TOTAAL
en en en en en en en en
ASS ASS ASS ASS ASS ASS ASS ASS
353 883 353 32 5 10 258 496 2390
% t.a.v. totale leerlingenpopulatie binnen BuBaO 2,10 5,26 2,10 0,19 0,03 0,06 1,54 2,95 14,23
Binnen het katholiek buitengewoon basisonderwijs hebben de meeste leerlingen met een diagnose ASS een type 2-attest. Immers, 36.95% van de ASS-leerlingen binnen het BuBaO (ofwel 883 leerlingen) heeft een type 2-attest (zie tabel 2). De overige leerlingen met ASS hebben volgende BuO-attesten (in aflopende volgorde): type 8 (20.75%), type 1/type 3 (14.77%), type 7 (10.79%), type 4 (1.34%), type 6 (0.42%) en type 5 (0.21%). Het is dus een misvatting dat normaal begaafde leerlingen met ASS voornamelijk binnen type 7 of type 3 gesitueerd kunnen worden. Binnen het BuBaO hebben immers normaal begaafde leerlingen met een diagnose ASS op de eerste plaats een type 8attest (en geen type 7 of type 3-attest). Tabel 2. Verdeling van de ASS-leerlingen over de verschillende type-attesten (BuBaO).
type 1-attest type 2-attest type 3-attest type 4-attest type 5-attest type 6-attest type 7-attest type 8-attest TOTAAL
Verdeling van de ASS-leerlingen over de types (%) 14,77 36,95 14,77 1,34 0,21 0,42 10,79 20,75 100,00
Tabel 3 geeft voor het katholiek buitengewoon basisonderwijs het percentage leerlingen met een diagnose ASS binnen ieder type. Binnen type 1 en type 4 heeft slechts 6% van de leerlingen een diagnose ASS. Binnen type 5 heeft 10% van de leerlingen deze diagnose (opgelet: binnen het katholiek onderwijs is er momenteel 1 BuO-school die type 5 organiseert). Binnen de leerlingenpopulatie met een type 2-attest, een type 7-attest en een type 3attest heeft telkens ongeveer 30% van de leerlingen een diagnose ASS. Binnen type 2, type 3 en type 7 vormen de leerlingen met ASS dus een relatief grote subgroep in vergelijking met de overige types. Binnen type 8 heeft 8.87% van de leerlingen een diagnose ASS. Hoewel veel leerlingen met een diagnose ASS een type 8-attest hebben (namelijk ongeveer 1 op 5), vormen zij m.a.w. een relatief kleine subgroep binnen type 8. 3/8
Tabel 3. Percentage leerlingen met een diagnose ASS binnen ieder type (BuBaO).
type type type type type type type type
1-attest 2-attest 3-attest 4-attest 5-attest 6-attest 7-attest 8-attest
Aandeel ASS binnen ieder type (%) 6,19 32,33 28,19 6,14 10,20 8,26 30,90 8,87
SECUNDAIR ONDERWIJS Binnen het katholiek buitengewoon secundair onderwijs bedraagt het totaal aantal leerlingen met een diagnose ASS 1588 leerlingen. Dit betekent dat 14.05% van alle BuSO-leerlingen binnen de katholieke onderwijskoepel een diagnose ASS heeft (zie tabel 4 en 5). Voor de frequentie van ASS binnen de totale schoolbevolking van het katholiek secundair onderwijs betekenen bovenstaande cijfers dat minstens 0.46% van alle leerlingen in het katholiek secundair onderwijs een diagnose ASS heeft.7 Dit cijfer is een onderschatting van de werkelijke prevalentie van ASS binnen het katholiek secundair onderwijs, aangezien bijvoorbeeld de GON-leerlingen met ASS in het katholiek secundair onderwijs niet mee verrekend werden. Daarom betrokken we in een volgende stap het aantal GON-leerlingen met ASS die door de BuO-scholen van de katholieke onderwijskoepel worden begeleid in het gewoon secundair onderwijs. Het aantal GON-leerlingen met een type 7-attest en een diagnose ASS dat katholieke BuO-scholen in het gewoon secundair onderwijs begeleiden, bedraagt ongeveer 1497 leerlingen8. Wanneer we dit cijfer bij het aantal ASS-leerlingen in het katholiek buitengewoon secundair onderwijs optellen, komen we tot een geschatte prevalentie van 0.90% in het katholiek secundair onderwijs. Deze geschatte prevalentie is hoger dan een prevalentie van 0.6% dat literatuur voor ASS in de bevolking vermeldt (Fombonne, 2003 in: Scheiris en Desoete, 2008). 9 Rekening houdende met de geschatte prevalentie van leerlingen met een diagnose ASS in het katholiek secundair onderwijs, stelden we als hypothese dat ook in het Vlaams secundair onderwijs de prevalentie van (de diagnose) ASS hoger dan 0.6% bedraagt.
7
Hierbij baseren we ons, voor de totale schoolbevolking in het katholiek gewoon secundair onderwijs, op de spoedtelling 2007-2008 van het VSKO (zie Forum, 38 (9), nov. 2007).
8
Deze gegevens zijn gebaseerd op de telling van het VVKBuO van december-februari 2007. In dit GON-aantal is een aantal leerlingen vervat dat begeleid wordt in het gewoon secundair onderwijs van de overige onderwijskoepels. Daarom is de geschatte prevalentie mogelijk in enige mate een overschatting. Dit wordt anderzijds enigszins gecompenseerd doordat ook BuO-scholen van de andere onderwijskoepels in het katholiek onderwijs GON-leerlingen begeleiden.
9
Scheiris, J., & Desoete, A. (2008). De prevalentie van enkele specifieke ontwikkelings- en gedragsstoornissen en hun comorbiditeit, Signaal, 17 (62), 4-14. 4/8
Daarom extrapoleerden we het aantal ASS-leerlingen binnen het katholiek buitengewoon secundair onderwijs naar de koepel van het gesubsidieerd officieel onderwijs en het GO!. Binnen het buitengewoon secundair onderwijs van het GO! vermoeden we dat 588 leerlingen met een diagnose ASS zitten. Binnen het gesubsidieerd officieel buitengewoon onderwijs verwachten we dat 328 BuSO-leerlingen met een diagnose ASS aanwezig zijn.10 Vermoedelijk zijn in het buitengewoon secundair onderwijs in het totaal 2504 leerlingen met ASS aanwezig (1588+588+328), ofwel 0.55% van de totale schoolbevolking in het secundair onderwijs. Wanneer we het aantal GON-leerlingen met een type 7-attest en een diagnose ASS dat begeleid wordt door katholieke BuO-scholen in het gewoon secundair onderwijs mee verrekenen, namelijk 1497 leerlingen, komen we tot een geschatte prevalentie van 0.87% (ofwel 2504 + 1497 = 4001 leerlingen met een diagnose ASS)11. Dit cijfer betekent een bevestiging van de hypothese dat binnen het Vlaams secundair onderwijs de prevalentie van (de diagnose) ASS hoger is dan 0.6%. Tabel 4. Aantal ASS-leerlingen en het percentage leerlingen met ASS binnen de totale leerlingenpopulatie, op niveau van de opleidingsvorm (BuSO). % t.a.v. totale leerlingenpopulatie binnen BuSO 5,25 2,03 5,03 1,73 14,05
Aantal leerlingen OV1 en ASS OV2 en ASS OV3 en ASS OV4 en ASS TOTAAL
594 229 569 196 1588
10
Vertrekkende vanuit de vaststelling dat enerzijds 63.42% van alle BuSO-leerlingen gesitueerd kunnen worden in de katholieke onderwijskoepel en anderzijds in het katholiek buitengewoon secundair onderwijs 1588 leerlingen met een diagnose ASS aanwezig zijn, stellen we theoretisch dat binnen 1% van alle leerlingen in het buitengewoon secundair onderwijs 25.04 leerlingen met ASS aanwezig zijn. Aangezien binnen GO! 23.48% van alle BuSO-leerlingen zitten en binnen het gesubsidieerd officieel net 13.11% van alle BuSO-leerlingen aanwezig zijn, komen we tot een inschatting van respectievelijk 588 en 328 leerlingen met ASS. Aangezien we niet beschikken over het aantal BuSO-leerlingen in de andere vrije scholen dan deze van de katholieke onderwijskoepel, worden zij niet in deze extrapolatie betrokken.
Voor het aantal leerlingen in het GO! en het gesubsidieerd officieel onderwijs, baseerden we ons op de telling van het Departement Onderwijs op 1 oktober 2007 (www.ond.vlaanderen.be/onderwijsstatistieken). 11
Deze ingeschatte prevalentie is mogelijk een onderschatting van de werkelijke prevalentie, aangezien de GON-leerlingen met ASS die begeleid worden binnen het secundair onderwijs door de overige onderwijskoepels niet mee verrekend zijn.
5/8
Tabel 5. Aantal ASS-leerlingen en het percentage leerlingen met ASS binnen de totale leerlingenpopulatie, op niveau van de types (BuSO). Aantal leerlingen type 1-attest type 2-attest type 3-attest type 4-attest type 5-attest type 6-attest type 7-attest TOTAAL
en en en en en en en
ASS ASS ASS ASS ASS ASS ASS
201 547 238 50 0 22 530 1588
% t.a.v. totale leerlingenpopulatie binnen BuSO 1,78 4,84 2,11 0,44 0,00 0,19 4,69 14,05
Uit tabel 6 blijkt dat men de BuSO-leerlingen met een diagnose ASS voornamelijk binnen OV1 en OV3 kan terugvinden. Immers, 37.41% van de ASS-leerlingen binnen het katholiek buitengewoon secundair onderwijs is binnen OV1 aanwezig. 35.83% van de BuSO-leerlingen met een diagnose ASS is binnen OV3 aanwezig. Tabel 6. Verdeling van de ASS-leerlingen over de verschillende OV’s (BuSO).
OV1 OV2 OV3 OV4 TOTAAL
Verdeling van de ASS-leerlingen over de OV’s (%) 37,41 14,42 35,83 12,34 100,00
Uit tabel 7 blijkt dat - binnen het katholiek buitengewoon secundair onderwijs ongeveer 1/3 van de leerlingen met een diagnose ASS een type 2-attest heeft (namelijk 34.45% van de leerlingen met een diagnose ASS). De normaal begaafde leerlingen met ASS situeren zich in het BuSO meestal in type 7. Immers, 33.38% van de leerlingen met ASS heeft een type 7-attest. De normaal begaafde leerlingen vinden we in het BuSO in mindere mate terug binnen type 3. Immers, 14.99% van de leerlingen met ASS heeft een type 3-attest. Tabel 7. Verdeling van de ASS-leerlingen over de verschillende type-attesten (BuSO).
type 1-attest type 2-attest type 3-attest type 4-attest type 5-attest type 6-attest type 7-attest TOTAAL
Verdeling van de ASS-leerlingen over de types (%) 12,66 34,45 14,99 3,15 0,00 1,39 33,38 100,00
6/8
Tabel 8 geeft voor het katholiek buitengewoon secundair onderwijs het percentage leerlingen met een diagnose ASS binnen ieder type. Binnen type 1 heeft 3.43% van de leerlingen een diagnose ASS. Binnen type 4 heeft 6.78% van de leerlingen deze diagnose. Binnen type 6 heeft 10.58% van de BuSO-leerlingen een diagnose ASS. Binnen de groep leerlingen met een type 2-attest heeft 18.73% een diagnose ASS. Binnen type 3 heeft 25.43% van de leerlingen een diagnose ASS. Ten slotte kan u uit tabel 8 aflezen dat 82.04% van de type 7-leerlingen een diagnose ASS heeft. Tabel 8. Percentage leerlingen met een diagnose ASS binnen ieder type (BuSO).
type type type type type type type
1-attest 2-attest 3-attest 4-attest 5-attest 6-attest 7-attest
Aandeel ASS binnen ieder type (%) 3,43 18,73 25,43 6,78 0,00 10,58 82,04
CONCLUSIES Uit de tussentijdse telling van het VVKBuO blijkt dat in zowel de BuBaO-scholen als de BuSO-scholen van de katholieke onderwijskoepel ongeveer 14% van de leerlingen een diagnose ASS heeft. Verder vonden we dat zowel in het BuBaO als in het BuSO ongeveer 1/3 van de leerlingen met een diagnose ASS een type 2-attest heeft. Binnen het BuBaO heeft immers 36.95% van de leerlingen met ASS een type 2-attest en binnen het BuSO bedraagt dit percentage 34.45%. Een derde gelijkenis tussen beide onderwijsniveaus waarop we uw aandacht willen vestigen, is het aandeel leerlingen met een diagnose ASS binnen type 3. Zowel in het BuBaO als in het BuSO heeft ongeveer 25% van de leerlingen met een type 3-attest een diagnose ASS. Hoewel een eerder beperkt aandeel van alle leerlingen met een diagnose ASS een type 3-attest heeft (namelijk ongeveer 14%), heeft dus ongeveer 1 op 4 leerlingen met een type 3-attest een diagnose ASS. Uit de tussentijdse telling van het VVKBuO blijkt verder dat het BuBaO en het BuSO duidelijk verschillen ten aanzien van zowel het aantal ASS-leerlingen met een type 7attest als het aandeel van de leerlingen met ASS binnen type 7. In vergelijking met het BuBaO, hebben immers in het BuSO de leerlingen met ASS duidelijk in hogere mate een type 7-attest. Binnen het BuBaO hebben 258 ASSleerlingen een type 7-attest (ofwel 10.79% van alle BuBaO-leerlingen met ASS), tegenover 530 ASS-leerlingen in het BuSO (ofwel 33.38% van alle BuSO-leerlingen met ASS). Wat betreft het aandeel leerlingen met een diagnose ASS binnen type 7, stelden we vast dat - in vergelijking met het BuBaO - in het BuSO de leerlingen met een type 7attest in hogere mate een diagnose ASS hebben. Immers, 30.90% van de type 7leerlingen in het BuBaO heeft een diagnose ASS, tegenover 82.04% van de type 7leerlingen in het BuSO.
7/8
Ten slotte werd de hypothese bevestigd dat in zowel het Vlaamse basisonderwijs als het Vlaams secundair onderwijs de geschatte prevalentie van ASS hoger is dan de prevalentie dat literatuur voor ASS vermeldt (namelijk 0.6%). Immers, voor het Vlaamse basisonderwijs schatten we in dat 0.89% van de leerlingen een diagnose ASS heeft en voor het Vlaams secundair onderwijs vermoeden we een prevalentie van ASS van 0.87%. Een hypothetische verklaring hiervoor is dat de diagnose ASS niet steeds gebaseerd is op een werkelijke aanwezigheid van ASS, maar bij een aantal leerlingen op een andere ontwikkelingsstoornis (ADHD, …) met de bedoeling een intensievere (GON)-ondersteuning voor de leerling te bekomen. Hiermee willen we niet zeggen dat dergelijke beslissingen niet met goede bedoelingen ten aanzien van de leerling zouden genomen worden.
8/8