De raad van de gemeente Gendringen, gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 2 oktober 2001, nummer. BKV.1; gelet op de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet; b e s l u i t: I. vast te stellen de
Subsidieverordening maatschappelijk en sociaal cultureel welzijnswerk: Hoofdstuk 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen. 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders. 2. Onder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door het bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. 3. Onder budgetsubsidie wordt verstaan: de meerjarige aanspraak op financiële middelen, door het bestuursorgaan verstrekt op basis van bepaalde door de instelling uit te voeren activiteiten, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. 4. Geen subsidie is: de aanspraak op financiële middelen, verstrekt op grond van: a. een wettelijk voorschrift inzake belastingen; b. een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. 5. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder instelling: de rechtspersoon naar privaatrecht die zich zonder winstoogmerk ten doel stelt het uitvoeren van een of meer activiteiten, waarvan het gemeentebestuur de ideële en/of materiële waarde voor de bevolking erkent. 6. Het bestuursorgaan kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het vereiste van rechtspersoonlijkheid zoals genoemd in het vorige lid. 7. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: 1. activiteiten: bezigheden van een instelling ter verwezenlijking van haar doelstelling 2. subsidieverlening: de beschikking van het bestuursorgaan voorafgaand aan de subsidievaststelling 3. subsidievaststelling: de beschikking waarbij de subsidie wordt vastgesteld; 4. programma: het besluit waarin staat aangegeven, voor welke activiteiten/instellingen/voorzieningen subsidie wordt verleend. Artikel 1.2 Subsidieduur. 1. Subsidies worden verleend en vastgesteld voor de duur van een kalenderjaar, indien de subsidieontvanger voorkomt op het programma voor het betreffende kalenderjaar. 2. In afwijking van het vorige lid kan subsidieverlening en -vaststelling geschieden: a. voor een deel van een kalenderjaar, indien de subsidieontvanger: 1. dit in de subsidieaanvraag vermeldt; 2. na aanvang van het kalenderjaar subsidie aanvraagt voor het resterende deel van dat kalenderjaar. b. voor een in overleg met de subsidieontvanger vast te stellen meerjarige budgetperiode. Binnen deze budgetperiode geniet de subsidieontvanger bestedingsvrijheid binnen de budgetafspraken. Artikel 1.3 Betaling van subsidies. Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de in de beschikking tot subsidieverlening dan wel subsidievaststelling opgenomen wijze betaald.
Hoofdstuk 2
SUBSIDIEVERLENING
Artikel 2.1 De beschikking tot subsidieverlening. 1. Het bestuursorgaan verleent subsidie aan de in de bijlage bij deze verordening opgenomen instellingen voor: a. de activiteiten die deze instellingen blijkens de door hen ingediende begroting met bijbehorend activiteitenplan in het betreffende (deel van het) kalenderjaar voornemens zijn uit te voeren; b. de binnen de budgetafspraken voor het betreffende jaar vastgelegde activiteiten. 2. De beschikking tot subsidieverlening bevat een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend. 3. De in het tweede lid bedoelde omschrijving kan later worden uitgewerkt, voor zover de beschikking tot subsidieverlening dit vermeldt. 4. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald. 5. Indien de beschikking tot subsidieverlening het bedrag van de subsidie niet vermeldt, vermeldt zij het bedrag of het aantal formatie-eenheden waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld. 6. Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan het voorbehoud worden gemaakt dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Dit voorbehoud kan niet worden gemaakt voor zover de subsidieverlening voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. 7. De beschikking tot subsidieverlening wordt bekendgemaakt uiterlijk: a. 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie is verleend; b. acht weken nadat de aanvraag om subsidie voor een deel van het kalenderjaar is ontvangen. Het bestuursorgaan kan deze termijn éénmaal met een redelijke termijn verlengen. Artikel 2.2 De subsidievaststelling. 1. Uiterlijk 13 weken na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend, verstrekt de subsidieontvanger de gegevens die het bestuursorgaan nodig heeft voor de vaststelling van de subsidie. Het bestuursorgaan stelt hiervoor een formulier vast. Een aldus ingevuld formulier geldt als een aanvraag tot vaststelling van de subsidie. 2. De termijn van 13 weken kan met ten hoogste 13 weken worden verlengd wanneer daartoe schriftelijk een met redenen omkleedt verzoek wordt ingediend. 3. De beschikking tot subsidievaststelling vermeldt het bedrag van de subsidie. 4. Indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, bevat de beschikking tot subsidievaststelling een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt. Indien geen aanvraag als bedoeld in het eerste lid is ingediend, stelt het bestuursorgaan de subsidie ambtshalve vast. Het gaat hiertoe eerst over nadat de subsidieontvanger een redelijke termijn is gegund om de aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen. 5. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien: a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden; b. de subsidieontvanger heeft gehandeld in strijd met de aan de subsidie verbonden verplichtingen; c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of d. de subsidieverlening onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten. 6. Voor instellingen, die aanspraak maken op een subsidiebedrag van € 25.000,-- per jaar of meer geldt dat, indien de exploitatierekening over het voorafgaande jaar een batig saldo vertoont, dit saldo wordt aangemerkt als een reserve voor buitengewone uitgaven met dien verstande, dat een reservering van maximaal 10% van de totale uitgaven per jaar acceptabel wordt geacht. Het vermogen, opgebouwd over een aantal jaren, bedraagt maximaal 25% van de totale lasten over het laatste jaar. Meer vermogen dient terug gestort te worden in de gemeentekas. Daarnaast kan een bestemmingsreserve, dan wel een voorziening, worden opgebouwd tot een door het bestuursorgaan goed te keuren bedrag. 7. De subsidie in het exploitatietekort zal in beginsel niet meer bedragen dan het laatstgenoten subsidiebedrag, verhoogd met het prijsindexcijfer. Bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat het bestuursorgaan hiervan afwijkt. 8. Bij de vaststelling van de subsidie aan instellingen of organisaties die een inkomensafhankelijke contributie heffen, wordt uitgegaan van de bruto-contributie.
Artikel 2.3 Het weigeren van subsidie. 1. Een subsidie kan in ieder geval worden geweigerd indien gegronde vrees bestaat dat: a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden; b. de aanvrager in strijd met de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal handelen; c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang 2. Een subsidie kan voorts worden geweigerd indien de aanvrager: a. in het kader van de aanvraag gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
Hoofdstuk 3
INTREKKING, WIJZIGING EN BEEINDIGING
Artikel 3.1 Intrekken of wijzigen subsidieverlening. 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien: a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden; b. de subsidieontvanger heeft gehandeld in strijd met de aan de subsidie verbonden verplichtingen; c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of d. de subsidieverlening onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten. 2. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen voor zover: a. bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening in de mogelijkheid van intrekking of wijziging is voorzien; b. de subsidieverlening onjuist is, of c. veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten. 3. Bij intrekking of wijziging op grond van het vorige lid, onderdeel b of c, heeft de subsidieontvanger aanspraak op vergoeding van de schade die hij lijdt doordat hij in vertrouwen op de subsidie anders heeft gehandeld dan hij zonder subsidie zou hebben gedaan. Artikel 3.2 Intrekken of wijzigen subsidievaststelling. 1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen. a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening had kunnen worden vastgesteld; b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie ontvanger dit wist of behoorde te weten, of c. indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling heeft gehandeld in strijd met aan de subsidie verbonden verplichtingen. 2. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd indien sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt, dan wel een handeling als bedoeld in het tweede lid onder c, heeft plaatsgevonden, vijf jaren zijn verstreken. Artikel 3.3 Beëindiging subsidieverlening. 1. Indien aan een subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, kan de subsidie voor een daarop volgend tijdvak slechts met inachtneming van een redelijke termijn worden geweigerd op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten.
2. Voor zover aan het einde van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, wordt de subsidie voor het resterende deel van die termijn verleend.
Hoofdstuk 4
VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER
Artikel 4.1 Verwezenlijking doel subsidie. Onverminderd het bepaalde in andere wettelijke voorschriften, kan het bestuursorgaan aan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel waarvoor de subsidie wordt verstrekt. Artikel 4.2 Vermogensvorming. 1. Voor zover de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, kan daarvoor aan de subsidieontvanger een vergoedingsplicht worden opgelegd in de gevallen omschreven in het derde lid. 2. De vergoeding als bedoeld in het vorige lid kan slechts worden verlangd indien dit bij de subsidieverlening is bepaald en daarbij is aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald. 3. De vergoedingsplicht kan worden opgelegd indien: a. de subsidieontvanger voor het verrichten van de gesubsidieerde activiteit gebruikte of bestemde zaken vervreemdt of de bestemming daarvan wijzigt; b. de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor het verrichten van de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde zaken; c. de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd; d. de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of e. de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden, 4. De vergoeding wordt vastgesteld binnen een jaar nadat het bestuursorgaan op de hoogte is gekomen of kon zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan.
Hoofdstuk 5
SUBSIDIEVOORWAARDEN
Artikel 5.1 Algemene voorwaarden. Om voor een gemeentelijk subsidie in aanmerking te komen dient een instelling: 1. voldoende aannemelijk te maken dat haar slechts met inbegrip van een gemeentelijk subsidie de nodige financiële middelen ter beschikking staan om de gestelde doeleinden te verwezenlijken; 2. open te staan voor alle groeperingen zonder onderscheid in sociaal, godsdienstig, levensbeschouwelijk of politiek opzicht; 3. een regeling te hebben getroffen op grond waarvan de leden, gebruikers e.a. van de instelling een naar het oordeel van het bestuursorgaan redelijke en aanvaardbare contributie c.q. bijdrage betalen. Extra bijdragen van de leden t.b.v. feestavonden, jubilea lesgelden etc, vallen niet onder de contributie en worden als zodanig niet gesubsidieerd; 4. te beschikken over een verantwoordelijke leiding, die voldoende waarborgen biedt ten aanzien van deskundigheid en bekwaamheid met betrekking tot de te verrichten werkzaamheden; 5. waar activiteiten worden uitgevoerd in een ruimtelijke voorziening, moet deze voor de uitvoering van het werk geschikt en toegerust te zijn, en waar mogelijk bruikbaar voor de in zijn beweging beperkte mens; 6. het bestuur van de instelling is ervoor verantwoordelijk dat een goed beleid en beheer worden gevoerd en dat alle verdere uit deze regeling voortvloeiende verplichtingen worden nagekomen. 7. beroepskrachten, vrijwilligers, alsmede degenen, ten behoeve van wie de sociaal-culturele activiteiten worden uitgevoerd worden, waar mogelijk, bij het beleid van de instelling betrokken; 8. jaarlijks voor 1 september, voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, dient de instelling een aanvraag om subsidie in bij burgemeester en wethouders door middel van een begroting in tweevoud, voorzien van een toelichting, met name indien de begroting belangrijk afwijkt van eerder daarin geraamde bedragen. Deze toelichting dient o.m. een overzicht van de geplande activiteiten te bevatten. Voor een instelling die aanspraak maakt op een subsidiebedrag van € 25.000,-- per jaar of meer dient voor "1 september" te worden gelezen "1 juli". 9. Indien voor de eerste maal subsidie wordt aangevraagd, dienen bovendien de volgende bescheiden in tweevoud te worden overgelegd: a. een exemplaar of concept van de stichtingsakte of van de statuten, alsmede een bewijs van inschrijving bij de Kamer van koophandel en fabrieken;
b. een beschrijving van de organisatievorm, de werkwijze, het leden c.q. -deelnemersbestand; een motivering van de wenselijk geachte personeelsformatie, alsmede een taakomschrijving van de beroepskrachten; c. een overzicht van de financiële toestand van de aanvrager op het tijdstip dat de aanvraag wordt gedaan; d. een opgave van de namen en adressen van de bestuursleden van de instelling. 10.incidentele subsidieaanvragen dienen 3 maanden van tevoren te worden ingediend; Artikel 5.2 Wijziging van de instelling. Bij wijziging van de doelstelling, structuur of werkwijze van een instelling dienen de volgende bescheiden te worden overgelegd: a. een exemplaar of concept van de gewijzigde statuten; b. een beschrijving van de organisatievorm, de werkwijze en de voorgenomen activiteiten voor zover daarin verandering is gekomen.
Hoofdstuk 6
KOSTENGROEPEN
Artikel 6.1 Personeelskosten. 1. Onder personeelskosten worden verstaan: a. subsidiabel gestelde salarissen b. vergoedingen aan personeelsleden wier salaris de loongrens van de Ziekenfondswet te boven gaat, als tegemoetkoming in de kosten van de door hen vrijwillig te sluiten ziektekostenverzekering. c. het verplichte werkgeversaandeel in de wettelijk verplichte sociale lasten, alsmede in de premiekosten van een afgesloten pensioenverzekering. 2. Als overige personeelskosten worden aangemerkt: a. honoraria van deskundigen b. een tegemoetkoming in de kosten verband houdende met verhuizing van beroepskrachten of in de reis- en pensionkosten c. de kosten van maximaal drie maanden salaris welke bij overlijden worden betaald aan degenen voor wie de overleden beroepskracht volgens de Wet op de loonbelasting kostwinner was; d. overige kosten, voortvloeiende uit een Collectieve Arbeids Overeenkomst. Artikel 6.2 Huisvestingskosten. 1. Onder vaste huisvestingskosten worden begrepen: a. huursom van de accommodatie, alsmede de kosten van erfpacht of enig ander zakelijk recht; b. rente van geldleningen ten behoeve van de financiering van verantwoorde uitgaven voor huisvesting na fiattering door het bestuursorgaan; c. kosten van verlichting, water en verwarming; d. premies van brand- en inboedelverzekeringen; e. onroerend-zaakbelasting; f. rioolrecht. 2. Onder variabele huisvestingskosten worden begrepen: a. kosten van onderhoud van gebouwen en opstallen; b. verlies bij verkoop van eigendommen welke op huisvesting betrekking hebben, indien vooraf hiervoor de toestemming van het bestuursorgaan is verkregen; c. schoonmaakkosten; d. overige huisvestingskosten. Artikel 6.3 Organisatiekosten. Onder organisatiekosten worden begrepen: a. bureaukosten; b. drukwerk/stencilwerk, portikosten, telefoonkosten; c. rente/bankkosten; d. administratie- en/of accountantskosten; e. reiskosten op basis van openbaar vervoer en verblijfkosten, indien nodig; indien de werkgever, ten aanzien van de reiskosten, anders bepaalt, dient dit ter goedkeuring aan burgemeester en wethouders te worden voorgelegd;
f. g. h. i.
bestuurs- en vergaderkosten; lidmaatschappen; kosten werving personeel tot een door het bestuursorgaan nader te bepalen bedrag per geval; personeelskosten voor administratief personeel voor zover goedgekeurd door burgemeester en wethouders; j. premies van W.A.-verzekeringen; k. andere als zodanig door burgemeester en wethouders aanvaarde kosten; l. vakliteratuur en documentatie. Artikel 6.4 Investeringskosten. Onder investeringskosten worden begrepen: a. afschrijving gebouwen; b. afschrijving verbouwing/inrichting; c. afschrijving verwarmingsinstallatie; d. afschrijving buitengewoon onderhoud; e. afschrijving inventaris; f. afschrijving kantoormachines; g. afschrijving apparatuur; h. afschrijving andere benodigde materialen. Artikel 6.5 Activiteitenkosten. Onder activiteitskosten worden begrepen: a. de kosten voortvloeiende uit de activiteiten die nodig zijn voor de uitvoering van het programma met in achtneming van de doelstelling van de instelling; b. als onderdelen van a. zijn te noemen: − kosten van muziek, dans, toneel, spel, sport, film, bibliotheek, handvaardigheid, creativiteit, materialen; − excursies, buitendagen, huishoudelijke vorming, voorlichting, lezingen en cursussen, inclusief uurvergoedingen aan gespecialiseerde vakkrachten en kosten vrijwilligers; − ledenactiviteiten, zoals, cursuswerk leden, internationale uitwisselingen, voor zover deze kosten worden goedgekeurd door burgemeester en wethouders;
Hoofdstuk 7
ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN
Artikel 7.1 Administratieve voorschriften. 1. De instelling stelt de door burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaren of accountants in de gelegenheid de kassen op te nemen en inzage te nemen van alle boeken en bescheiden. Daarbij zal worden uitgegaan van een steekproefsgewijze controle. Zij verstrekt voorts alle inlichtingen, desgewenst schriftelijk, welke van haar in het belang van een goede controle op het financieel beheer en de administratie worden gevraagd. 2. De instelling draagt er zorg voor, dat de financiële administratie zodanig is ingericht, dat op eenvoudige wijze inzicht kan worden verkregen in de exploitatieresultaten, de vermogenspositie en in het bijzonder in de mate waarin zij door leden, contribuanten, donateurs of anderen worden gesteund. 3. De aanschaffingskosten van onroerende en duurzame goederen alsmede de kosten van verbouwing en buitengewoon onderhoud, dienen als activa in de balans te worden opgenomen. Voor de jaarlijkse afschrijvingen gelden de volgende percentages: − aankoop gebouw, nieuwbouw 3,3% − verbouwing 5% − buitengewoon onderhoud en vaste inrichting 10% − kantoormachines, inventaris en apparatuur 20% − andere benodigde materialen 20% 4. Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend verzoek van de instelling in bijzondere gevallen een afwijkende afschrijving toestaan. 5. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regelen vaststellen omtrent het kasbeheer en de bar- c.q. kantine-administratie. 6. Het financieel verslag dient goedgekeurd te zijn door een kascommissie, benoemd door de instelling. Voor de instelling, die meer dan € 25.000,-- subsidie ontvangt, dient een accountantsverklaring te worden overgelegd.
7. De instelling is verplicht jaarlijks, uiterlijk 3 maanden na beëindiging van het boekjaar het bestuursorgaan een verslag in te zenden omtrent de werkzaamheden.
Hoofdstuk 8
SLOTBEPALING
Artikel 8.1 Bijzondere omstandigheden. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de bepalingen en voorschriften in deze verordening. Artikel 8.2 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als: Subsidieverordening maatschappelijk en sociaal cultureel welzijnswerk gemeente Gendringen. Zij treedt in werking per 1 januari 2002. II. in te trekken met ingang van 1 januari 2002: de "Subsidieverordening maatschappelijk en sociaal-cultureel welzijnswerk gemeente Gendringen" vastgesteld bij zijn besluit d.d. 25 januari 1996 Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering gehouden op 25 oktober 2001. De secretaris,
De voorzitter,
J.A. Wenting
L.H.J. Peters