Steve Monsanto
‘Ik ben een zwarte en ik zie allemaal zwarte jongens naar de kloten gaan’
Steve Monsanto (48) is jongerenwerker in de Utrechtse wijk Lunetten. Als maatschappelijk werker die in het jongerenwerk is beland, heeft hij een brede visie. Welzijnswerkers moeten in zijn ogen ‘social workers’ zijn die van vele markten thuis zijn. Monsanto is een geboren verteller: zijn niet geringe verbale kwaliteiten combineert hij met een on-Nederlands charisma. ‘Door te manipuleren probeer ik iets te creëren waarbij iemand zich veilig gaat voelen.’ Geboortejaar: 1957 Functie: Jongerenwerker Plaats: Utrecht
‘Ik moest het jongerenwerk in Lunetten een nieuwe impuls geven. Wat in die tijd vaak gebeurde was dat het jongerencentrum op een gegeven moment werd geclaimd door een bepaalde groep jongeren. Ik heb dit aangepakt door die oude groep gewoon er uit te programmeren en ons te richten op de doelgroep vanaf 12 jaar. Met héle strenge huisregels en een pasjessysteem. Ik heb toen ook bewust de rol van boeman op me genomen.’ ‘Ik ben een werker die al begint vanaf nul jaar met kinderen te werken. Ik ben goed op de hoogte van kinderpsychologie en heb in ieder geval genoeg bagage om kinderen te kunnen doorverwijzen. Dat betekent dat ik ook kan werken met die ouders. Mijn opleiding was ook gericht op die systeemgerichte benadering. De crux zit hem in het systeem kennen en dat terugvoeren naar de jongeren. Dus ik zie mezelf gewoon als hulpverlener.’ ‘Ik zie mijn rol letterlijk ook als rolmodel. Maatschappelijk gezien ben ik een geslaagd iemand. Ik woon in een kapitale villa aan de Linge in Leerdam. Ik neem regelmatig een paar lastige jongens daarmee naar toe. Dan drinken we een biertje in de tuin en praten wat. De boodschap die ik daarmee wil overbrengen is: het kan dus wel. Je kan dus wél als zwarte man in Nederland een bepaalde status bereiken. Dan moet je daar wel hard voor werken.’
(1
Wie is Steve Monsanto?
(2 Steve Monsanto (48) is jongerenwerker in de Utrechtse wijk Lunetten. Hij groeide op in Curaçao en kwam als jonge jongen met zijn ouders mee naar Nederland. Hij doorliep de middelbare school in Nijmegen. Daarna volgde hij een opleiding tot verpleegkundige in de psychiatrie waarna hij in militaire dienst als hospik werkte. Na zijn HBO-opleiding Maatschappelijk Werk kreeg Steve voor het eerst met jongerenwerk te maken. ‘Ik ben eigenlijk - nog tijdens mijn opleiding - in Den Bosch op straat begonnen met het begeleiden en coachen van jongeren. Ik voelde me bovendien aan die groep verwant, van de meeste Surinamers en Antillianen liggen de roots in Ghana. Het straathoekwerk dat ik later ging doen, is toen al zo’n beetje begonnen, ik ging ze helpen door ze bijvoorbeeld wegwijs te maken naar de sociale dienst en Nederland in het algemeen. Daarna heb ik nog een jaar of vijf met alcoholverslaafden gewerkt. Dat was ook heel erg leerzaam.’ ‘Midden jaren tachtig zocht men straathoekmedewerkers in Utrecht. Dat leek me wel wat, dus heb ik gesolliciteerd en ben aangenomen met als werkgebied Hoog Catharijne. Ik werkte samen met een man of vijf en we hadden een concrete opdracht: je doelgroep zijn de randgroepjongeren en alles wat buiten de samenleving valt. Ga de straat op en kijk waar hulp nodig is.’ ‘Dit was letterlijk straathoekwerk. Die hulpverlening zat natuurlijk in Hoog Catharijne zelf waar we de jongeren konden ontmoeten in een kleine ruimte. Het doel was: we pikken die jongeren op van de straat en we proberen samen met hen, hun leven weer op poten te krijgen. Om tot onze doelgroep te behoren, moesten ze op het gebied van wonen, werk, justitie, sociale relaties en school slecht scoren. Hoog Catharijne was in die tijd eigenlijk hét verzamelpunt van alle randgroepjongeren in Nederland. Daar heb ik het vak geleerd. Ik ben er zoveel op mijn bek gegaan.’
Inspiratiebronnen ‘Ik denk dat ik geïnspireerd raak door een combinatie van veel dingen: van de televisieserie X-files tot communicatietechnieken uit de Tweede Wereldoorlog. Een belangrijke communicatiedeskundige uit Amerika heeft de hele menselijke communicatie op een bijna wiskundige manier ontrafeld. Ook daar haal ik mijn dingen uit, technieken die als je ze goed toepast, prima gebruikt kunnen worden in het werken met jongeren.’ ‘Wat jongeren bijvoorbeeld van mij horen, is dat ik bereid ben om ze in vertrouwen te nemen ook al weet ik bijvoorbeeld dat ze door justitie gezocht worden. Het doel blijft altijd om het leven van die jongere zo in te richten dat zowel hij als de maatschappij er iets aan heeft. Ik maak jongeren mee die heel bewust zeggen: “Ik word crimineel”. Dan zeg ik: “Nou, succes ermee, maar dan ga ik je niet meer helpen”. Andere jongeren zeggen: “Ik wil zo graag, maar het lukt me niet”. Die kan en wil ik dus wel helpen. En bij een aantal jongens is dat heel goed gelukt, die zijn nu vader en hebben twee huizen in Marokko.’
Favoriete case ‘Begin jaren negentig ging ik met een groep moeilijke jongeren parachutespringen. Marokkaanse jongens, de grootste etterbakken van Utrecht. We gaan naar Texel, ze hebben de grootste bekken, gaan drank halen, zuipen. We krijgen een cursus, nog steeds een grote bek. Het vliegtuig gaat omhoog, de deur gaat open en dan zie je ze zó klein worden. We komen op de grond en die jongens hebben het helemaal gehad. De belevenis van hun leven. Ik zei: “Je mag volgend jaar weer mee, als je van tien keer inbreken terug gaat naar twee keer inbreken”. Als hij een keer ingebroken heeft, zeg ik: “Ja jongen, nog een keer inbreken en je mag niet meer mee naar Texel”. Zo geef je structuur en kaders aan. Je maakt duidelijk dat je ze als persoon niet afwijst, maar wel hun gedrag.’
Professionaliteit en innovatie ‘Als je het hebt over professionaliteit en innovatie liggen er voor mij geen grenzen. In het welzijnswerk is het grootste manco voor mijn gevoel dat iedereen op een eiland zit: de kinderenwerker, de jongerenwerker, de tienerwerker, de opbouwwerker, de maatschappelijk werker, de gezinstherapeut, de gezinscoach noem maar op. Allemaal verschillende namen voor mensen die hetzelfde voor ogen hebben. Ik probeer die grenzen los te laten want in feite ben je gewoon ‘social worker’.’ ‘Ik ben een werker die al begint vanaf nul jaar met kinderen begint te werken. Ik ben goed op de hoogte van kinderpsychologie en heb in ieder geval genoeg bagage om kinderen te kunnen doorverwijzen. Dat betekent dat ik ook kan werken met die ouders. Mijn opleiding was ook gericht op die systeemgerichte benadering. De crux zit hem in het systeem kennen en dat terugvoeren naar de jongeren. Dus ik zie mezelf gewoon als hulpverlener daarin.’ ‘Uit de gesprekken die ik met ouders heb, blijkt bijvoorbeeld ook vaak dat de opvoeding niet eens het probleem is. Het probleem zit hem veel vaker in de relatie tussen man en vrouw. Die is vaak niet sterk genoeg om weerstand te kunnen bieden aan de jongere. En dan heb je nog wel eens relatiegesprekken met die ouders wat wel eens uitmondt
(3
in therapeutische sessies. Waarbij ik, als het meer dan vijf gesprekken nodig heeft, ze doorverwijs naar een psycholoog.’ ‘Daarbij komt veel opvoedkunde kijken. Het aantal complimenten dat kinderen uit bijvoorbeeld Marokkaanse gezinnen ontvangen is minimaal. Als het kind wat jonger is, lukt dat misschien nog wel. Maar als ze gaan puberen en zich gaan afzetten, volgt er vaak alleen maar afwijzend gedrag van de ouders. Dan ontstaan er wel eens spanningen tussen man en vrouw en ga ik relatiegesprekken aan met die ouders. Hoe succesvol die aanpak is hangt af van de relatie van die ouders. Als ze met me verder willen, keert het tij negen van de tien keer ten goede.’ ´Ik heb me jarenlang verdiept in met name de Marokkaanse en Turkse cultuur en reis ook regelmatig naar die landen. Ook om de verhoudingen binnen die gezinnen te ervaren. Dat is vaak per landstreek verschillend. Ik heb me ook verdiept in de verschillende interpretaties van de Islam in met name Marokko. Dat is ook per dorp weer verschillend. Zo spreken de Berbers in het noorden per streek weer een ander dialect, waarbij de taal niet geschreven is maar alles mondeling wordt overgeleverd. Deze orale traditie zorgt dus overigens ook weer voor verschillende interpretaties van de islam.’ ‘Die gastarbeiders kwamen van een wij-cultuur terecht in een ik-cultuur. Als kind heb je dan het dilemma dat je op school gedwongen wordt in de ik-cultuur te denken terwijl je je thuis dient te gedragen volgens de wij-cultuur. Zo’n kind moet daar dus constant in wisselen en hoeft daar maar één keer een fout in te maken, dan heeft-ie op school of thuis een probleem. Met alle gevolgen van dien voor zijn ontwikkeling.’
Hoe werk je met groepen? Hoe ga je om met spanningen? Werken met groepen ‘Toen ik het jongerenwerk in Lunetten overnam moest ik het een nieuwe impuls geven. In die tijd werd een jongerencentrum vaak geclaimd door een bepaalde groep jongeren. Dan konden de medewerkers hun werk niet meer doen. Die jongeren werden steeds ouder en uiteindelijk zaten er gewoon mannen van 30 jaar hier binnen! Die namen dan de macht over. Je kreeg taferelen waarbij medewerkers achter de bar werden geïntimideerd en vechtpartijen.’ ‘Het centrum is toen gesloten en ik ben er bij gehaald om te kijken hoe we het opnieuw konden opzetten. Ik heb dit aangepakt door die oude groep gewoon er uit te programmeren en ons te richten op de doelgroep vanaf 12 jaar. Dus met hele strenge huisregels en een pasjessysteem. Ik heb toen bewust de rol van boeman op me genomen. En dat doe ik nog trouwens. Als je ziet hoe ik omga met jongeren van 12, 13 jaar, dan is dat behoorlijk anders dan met jongeren van 18, 19 jaar. Zo heb ik een aantal oudere jongens in de wijk een aantal verhaaltjes over mezelf laten verspreiden, ik heb mijn eigen roddels gecreëerd die in de wijk de ronde doen. Zo van: ik kom wel erg aardig en leuk over maar ondertussen ben ik een hele gevaarlijk jongen en je kunt beter zijn vriend zijn.´ Omgaan met spanningen? ‘Op die manier creëer ik gezag, maar dat kun je niet te lang doen want dan kan het ook tegen je gaan werken. Je moet wel de steun hebben van een aantal oudere, vooral Marokkaanse jongens. Jongens die ik nog kende van Hoog Catharijne en die ik toen
(4
geholpen heb. Het is mogelijk een situatie te creëren waarin je vooral voor die kleinere jongens een soort instituut wordt, een soort begrip.’ ‘Inmiddels werk ik hier nu bijna twaalf jaar. Dat betekent dat vrijwel alle kinderen mij nu ook kennen. Het is niet meer zo dat ik naar mensen toe ga, ze komen nu naar mij toe! We draaien hier één keer in de zes weken een kinderdisco voor 8 tot en met 12 jaar. Die groep is voor mij de basis van mijn werk. Dan sta ik vervolgens aan de deur en in de zaal als een hele boze en norse meneer. Niet om die jongeren angst in te boezemen, maar wel om respect af te dwingen. Dat kun je bij hun nog doen, als ze ouder worden lukt dat niet meer. Zo verbind je ze aan je.’ ‘Ik creëer het beeld dat alles hier - de auto, het gebouw enzovoorts - van mij is en niet van de stichting. Want als het van de stichting is, dan kan het dus kapot. Maar als ze aan de auto of het gebouw komen, komen ze dus aan mij en laten ze het wel uit hun hoofd. In mijn aanpak maak ik dus heel vaak gebruik van manipulatietechnieken. Dat heeft ook weer met opvoeding te maken. Door te manipuleren probeer ik iets te creëren waarbij iemand zich veilig gaat voelen. Maar je moet die techniek van het manipuleren wel beheersen en er heel bewust mee omgaan. Ik heb het ook geleerd door heel vaak op mijn bek te gaan.’ ‘Stel, ik heb een SMS gekregen van de politie dat een jongen die hier vaak komt wordt gezocht. Dan wil ik weten hoe het zit en vraag ernaar bij die jongen. Ik zeg dan: ‘Uit zeer onbetrouwbare bron heb ik vernomen dat jij gezocht wordt vanwege inbraak. Hoe zit dat?’ Onbetrouwbare bron, want als ik zeg dat ik het rechtstreeks van de politie heb gehoord, dan is het vertrouwen van die jongen weg. Als jongerenwerker wil ik me zo neutraal mogelijk opstellen, maar als ik me verspreek, is onze relatie bedorven. Daarmee ben ik vaak op mijn bek gegaan.’
Hoogte- en dieptepunten ‘Een absoluut dieptepunt was voor mij augustus vorig jaar, toen één van de jongeren waar ik mee werkte, zelfmoord pleegde. Dat heeft op mij diepe indruk gemaakt. Ik heb natuurlijk in het verleden vaker met suïcide te maken gehad. Ik was verpleegkundige en suïcide hoort bij de psychiatrie. Maar hier tussen die hele groep jongeren, dat is wat anders. De saamhorigheid die het bij hen teweeg heeft gebracht, maar ook in de hele wijk, was ongelooflijk. Dat heeft mij diep geraakt.’ ‘Ik heb eigenlijk niet gezien dat deze jongen zo om hulp gevraagd heeft. Maar tegelijkertijd was dat toch ook een hoogtepunt want het leidde tot een cohesie in de wijk en onder de jongeren die uniek was. Er is toen ook een foto gemaakt van alle jongeren in de wijk, zoiets is nog nooit vertoond.’ Steve laat een grote foto zien waarop tientallen jongeren staan.
Instelling en beleid. Hoe blijf je fris? Ruimte van de instelling
‘Ik krijg heel veel ruimte van Portes, de instelling waar ik voor werk. Dat vind ik in deze organisatie heel erg prettig. Wij zijn formeel geen zelfsturend team maar we doen het allemaal samen. Dat betekent dat de leidinggevenden hier bezig zijn met voorwaarden te creëren voor ons. We zijn onder elkaar een heel kritisch team, dus wij voeden onszelf met informatie, we corrigeren onszelf daarin ook.’
(5
‘Daarnaast kennen we elkaars kwaliteiten. Dat betekent dat we elkaar aanvullen. Ik ben bijvoorbeeld een ramp in administratie, maar mijn collega’s zijn daar ijzersterk in. Maar als er problemen zijn of agressie dan halen ze mij erbij. Dat is dan echt mijn ding, dat vind ik leuk om te doen. En Portes waardeert ons ook, gezien onze ervaring en de prestaties die we leveren naar de gemeente toe.’ Hoe blijf je fris in je werk?
‘Doordat je met mensen werkt en iedere dag weer verrast wordt. En omdat het team dus ook kritisch naar elkaar toe is. Daarnaast krijgen we twee keer per jaar een stagiaire hier binnen en stagiaires zijn eerlijk. Ze stellen de meest domme vragen, maar achteraf blijkt vaak dat dat de meest slimme vragen ooit waren.’ ‘Zo vroeg een stagiaire mij: “Waarom schreeuw je zo tegen die jongen?” Ik probeer me er dan uit te lullen, maar als ik eerlijk ben moet ik erkennen dat het soms onmacht is. Als ik een relatie heb met een kind, en met sommigen heb ik heel veel, en dingen lopen niet zoals ik wil, dan begin ik soms te schreeuwen. Pure onmacht.’
Wat betekend welzijnswerk in 2006? Wat zou de sector moeten doen aan profilering? ´Wat het voor mij betekent is dat we met zijn allen moeten gaan kijken hoe we de gelden moeten gebruiken. Want het is vaak een financieel plaatje. Ieder jaar maken wij een bezuinigingsronde mee. Dat verbaast me: in de jaren tachtig toen er dus eigenlijk nog enorm veel geld was, was er ook al geklaag dat er te weinig geld was. Sinds die tijd is er zoveel vanaf gesnoept. Maar gebeurt er in het welzijnswerk? We blijven met zijn allen gewoon doorgaan. Of ze je nou 100 jongeren in de maag splitsen of 400 jongeren…het zal de gemiddelde welzijnswerker worst wezen. Hij klaagt daar wel over, maar blijft vervolgens wel zijn werk doen.’ ‘Er is geen ondergrens in het welzijnswerk. Vaak lees ik: “De grens is bijna bereikt”. Nou, het kan nog wel even mee hoor. In de jaren negentig gingen wij van twaalf naar vier man personeel. Iedereen dacht: dat gaat helemaal mis. Maar we draaien gewoon met zijn allen door. Ik denk dat het welzijnswerk anno 2006 de bezuinigingsrondes gemakkelijk zal overleven.’
Hoe kun je verschil maken in een multiculturele setting? ‘Ik zie mijn rol daarin letterlijk als rolmodel. Maatschappelijk gezien ben ik een geslaagd iemand. Ik woon in een kapitale villa aan de Linge in Leerdam. Ik neem regelmatig een paar ‘lastige’ jongens daarmee naar toe. Dan drinken we een biertje in de tuin en praten wat. De boodschap die ik daarmee wil overbrengen is: het kan dus wel. Je kan dus wél als zwarte man in Nederland een bepaalde status bereiken. Maar dan moet je daar wel hard voor werken.’ ‘En hoe werk je daar hard voor? Door gewoon geen stommiteiten uit te halen en daar wil ik die jongeren wel in coachen. De beeldvorming rond allochtone jongeren wordt natuurlijk wel steeds erger. Het racisme begint weer behoorlijk toe te nemen. Ook
(6
daarom probeer ik als rolmodel te fungeren. Ik wil ook beslist geen leidinggevende worden, dan zou ik het directe contact met mijn doelgroep kwijt raken. Ik heb natuurlijk ook een coachende rol om jongeren van verschillende culturen met elkaar in gesprek te brengen. We hebben hier zelden gesteggel over religie-dingen. Men accepteert elkaar hier en dat is ook een eis die we aan de jongeren stellen.’
Favoriete vakliteratuur • • •
J&M Diverse literatuur over opvoeding Muziekbladen, jongerenbladen (om de belevingswereld van de jongeren bij te houden)
Levensmotto
‘Ik ben een zwarte man en ik zie allemaal zwarte jongens naar de (7
kloten gaan. Dat dachten ze vroeger van mij ook, maar met mij is het wel goed gekomen. Ik woon zelfs in een kast van een villa, het kan dus wel. Mijn motto is dus: The American Dream is ook mogelijk in Holland.’