Lokale en Regionale Besturen
Brussel, 29 september 2015
STATUUT AGENTEN VAN POLITIE ZIJN AANPASSINGEN VAN DIT STATUUT NOODZAKELIJK?
Het operationeel kader van de geïntegreerde politie kan een kader van agenten van politie omvatten. De agenten van politie zijn geen politieambtenaren, maar hebben wel een beperkte politiebevoegdheid. Die beperkte politiebevoegdheid zorgt er voor dat er voortdurend een spanningsveld is met betrekking tot de taken die uitgeoefend worden door de agenten van politie. Het is niet steeds duidelijk waarin deze verschillen van de taken van een inspecteur van politie. In onderstaande tekst lichten we het statuut van de agenten van politie toe en daar waar nodig formuleren we aanbevelingen die eventueel aanleiding zouden kunnen zijn om het statuut aan te passen. 1 De aanwerving Het algemeen principe vervat in artikel 117 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, voorziet in statutaire aanwervingen. Zij worden evenwel in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst wanneer hun betrekking gefinancierd wordt door tijdelijke of wisselende middelen, of wanneer de te vervullen opdrachten van tijdelijke, bijzondere of deeltijdse aard zijn. Alleen maar onder deze voorwaarden zal hun aanwerving contractueel mogen gebeuren. Om aangeworven te kunnen worden moet men slagen in een selectieprocedure. De selecties worden niet zoals bij de inspecteurs van politie permanent ingericht. Er is niet onmiddellijk behoefte om dit te wijzigen. 2 De opleiding De aspirant-hulpagent van politie maakt tijdens zijn basisopleiding deel uit van de politiedienst voor dewelke hij werd aangeworven. De basisopleiding van het kader van agenten van politie omvat de volgende theoretische en praktische opleidingsactiviteiten:
1° opleidingsmodules met een gezamenlijke duurtijd van minimum 450 uur; 2° opleidingsstages van minimum twee weken. In de praktijk komt dit er op neer dan binnen een periode van 5 maanden de opleiding tot agent van politie wordt gegeven. De basisopleiding van het kader van agenten van politie omvat ten minste de volgende modules: a) b) c) d) e) f) g) h) i) j) k)
De plaats en de rol van de aspirant in een politieschool De plaats, de functie en de rol van de politie in onze samenleving De plaats en de rol van de kaders in de geïntegreerde politie De gemeenschapsgerichte politiezorg Technische basiscompetenties Initiatie in de primaire politionele processen De aanpak van courante fenomenen Actualiteitsfenomenen Fysieke en mentale training Geweldbeheersing Eerste en tweede taal.
De opleidingsstages omvatten tenminste: 1° een gewenningsstage 2° een opleidingsstage in operationele situaties. Een gedetailleerde uitwerking is terug te vinden in de bijlage bij het ministerieel besluit van 17 december 2008 houdende het algemeen studiereglement betreffende de opleiding van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten. Met betrekking tot dit strak vastgelegde programma stelde de visiatiecommissie in haar rapport van 5 december 2011 dat de opleiding nood heeft aan meer autonomie in de uitvoering en vormgeving van haar programma, eventueel op basis van competetnieprofielen en eindtermen, in plaats van het zoals nu vastgelegde en opgelegde wettelijke programma. Volgens de commissie is er een te rigide vastlegging van de te leren leerstof in modules en leerstofonderdelen. Bevraging van studenten en alumni leert ons echter dat dit anders wordt ervaren. Bij deze groep komt naar voor dat zij vragende partij zijn dat op alle scholen het zelfde programma zou gegeven worden waarbij het accent wordt gelegd op de inhoud van de leerstof. Dit zou kunnen gerealiseerd worden door dezelfde handboeken en syllabi te gebruiken. Een andere veel geuite opmerking stelt dat de opleiding te theoretisch is en te weinig praktische oefeningen bevat. Ons inzien kan dit liggen in het feit dat de opleiding te kort is en het programma te omvangrijk is. We opteren dan ook om de opleiding tot agent van politie over een grotere periode te spreiden.
Als ACOD zijn we er van overtuigd dat de stage ook veel te kort is. Naar het voorbeeld van de opleiding inspecteur van politie zou men deze kunnen uitbreiden tot 6 maanden. Hierbij moet men er van uit gaan dat de stage een leerperiode is. Te vaak vernemen we dat de stagiair gezien wordt als een goedkope werkkracht. Ook op de stage dient de aspirant agent van politie een degelijke begeleiding te krijgen. Wat de examens betreft vraagt men al geruime tijd dat de examens op federaal niveau zouden worden georganiseerd. Op die manier zou elke aspirant tot welke school hij ook behoord hetzelfde examen afleggen. Als ACOD zijn we deze stelling genegen doch zien praktische problemen voor wat betreft praktische proeven. Gelet op bovenstaande bemerkingen is een evaluatie en hervorming van de basisopleiding van agent van politie iets dat bij voorrang zou moeten geregeld worden. 3 De verloning Het kader van agenten van politie kent drie loonschalen, nl. HAU1, HAU2 en HUA3. Dit heeft voor gevolg dat reeds na 12 jaar de agent van politie in zijn hoogste weddeschaal zit. We geven in onderstaande tabel voor elke loonschaal het minimum en maximum bedrag. HAU1
HAU2 14.253,88 19.087,98
HAU3 14.873,62 20.203,47
15.493, 22.285,77
Een inspecteur van politie kent 5 loonschalen die we hieronder in een tabel weergeven. B1 15.518,14 22.285,82
B2 16.261,82 23.797,94
B3 16.311,40 24.541,58
B4 16.509,71 25.285,30
B5 16.658,45 26.921,36
Binnen de filosofie dat iedereen langer moet werken lijkt het ons aangewezen dat de loopbaan aantrekkelijker wordt gemaakt. Eén van de middelen daartoe is de verloning. Als ACOD stellen we dan ook voor om een vierde weddeschaal (HAU4) in te voeren voor de hulpagenten van politie. Deze zou er dan als volgt uitzien:
Tussentijdse verhogingen
HAU4 Min: 16.113,08 Max:
0 1 2 3
22.905,50 13 x 347,06 2 x 198,32 10 x 188,40 16.113,08 16.460,14 16.807,20 17.154,26
4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
17.501,32 17.848,38 18.195,44 18.542,50 18.889,56 19.236,62 19.583,68 19.930,74 20.277,80 20.624,86 20.823,18 21.021,50 21.209,90 21.398,30 21.586,70 21.775,10 21.963,50 22.151,90 22.340,30 22.528,70 22.717,10 22.905,50
Dit vergt ook een aanpassing van artikel VII.II.21 van de RPPol, nl. “ Er wordt een baremische loopbaan ingesteld voor overgang tussen de hieronder opgesomde loonschalen en na het aantal jaren loonschaalanciënniteit dat ernaast wordt vermeld: 1° van de loonschaal HAU1 naar de loonschaal HAU2 na zes jaar in de loonschaal HAU1 2° van de loonschaal HAU2 naar de loonschaal HAU3 na zes jaar in de loonschaal HAU2; 3° van de loonschaal HAU3 naar de loonschaal HAU4 na zes jaar in de loonschaal HAU3. De loonschalen HAU2, HAU3 en HAU4 in de baremische loopbaan worden niet toegekend indien evaluatie de eindvermelding “onvoldoende” draagt. De toekenning van de loonschalen HAU2, HAU3 en HAU4 is eveneens afhankelijk van het volgen van de door Ons bepaalde voortgezette opleiding. “ De ACOD is er van overtuigd dat dit voorstel billijk en rechtvaardig is. 4 Bevordering Een agent van politie kan met 2 jaar kaderanciënniteit deelnemen aan de proeven voor bevordering tot inspecteur van politie. Ter vergelijking: een inspecteur dient 6 jaar kaderanciënniteit te hebben om te kunnen deelnemen aan bevorderingsexamen voor hoofdinspecteur. Om te worden toegelaten tot de selectie voor overgang naar het basiskader moet de agent van politie houder zijn van een diploma of getuigschrift dat ten minste evenwaardig is met
die welke in aanmerking komen voor de indienstneming in de betrekkingen van het niveau C bij het federaal ambt. Zij die niet voldoen aan die voorwaarde kunnen deelnemen aan een kaderproef voor overgang naar het basiskader. Men kan maximaal drie maal deelnemen aan de selectieproeven voor overgang naar hoger kader. De kaderproef omvat: -
De beoordeling van de kennis van de taal waarin de selectieproeven, waarvoor de kandidaat zich heeft ingeschreven, worden georganiseerd; De beoordeling van het intellectueel potentieel.
Eens men is geslaagd heeft deze kaderproef een onbeperkte geldigheid. Begeleiding van de agenten van politie is aangewezen opdat de overgang naar inspecteur van politie meer kans op slagen zou hebben. 5 Bevoegdheden Wat de bevoegdheden van de agenten van politie betreft zijn we in de eerste plaats aangewezen op artikel 58 van de van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. Dit artikel werd grondig gewijzigd door de wet van 1 april 2006 betreffende de agenten van politie, hun bevoegdheden en de voorwaarden waaronder hun opdrachten worden vervuld. Het artikel 58 van de WGP stelt: “ Onverminderd de bepalingen van de wet op het politieambt en behalve de bevoegdheden die hen zijn toegekend inzake de politie over het wegverkeer en die om toe te zien op de naleving van gemeentelijke politievorderingen, mogen de agenten van politie geen opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie uitvoeren. Zij zijn bevoegd om een verkeersongeval en de gevolgen ervan vast te stellen en er procesverbaal van op te stellen. Binnen de bevoegdheden bedoeld in het eerste en het tweede lid kunnen zij de identiteit controleren van iedere persoon die een misdrijf heeft begaan.” De bevoegdheden ratione loci van de agenten van politie wordt geregeld in artikel 45 Wet Politieambt. Dit artikel bepaalt dat de agenten van politie in principe hun bevoegdheden uitoefenen op het grondgebied van hun zone. Dit neemt niet weg dat ze net als de andere politieambtenaren hun bevoegdheden over het ganse grondgebied van het Rijk kunnen uitoefenen. Zo kunnen zij taken vervullen in het kader van de Hycap. Wat de bevoegdheden ratione materiae van de agenten van politie betreft dienen we te refereren naar de wet van de wet van 1 april 2006 betreffende de agenten van politie, hun bevoegdheden en de voorwaarden waaronder hun opdrachten worden vervuld. Deze wet breidde de bevoegdheden van de agenten van politie aanzienlijk uit. Het overgrote deel van
die bevoegdheden werden opgenomen in de wet op het politieambt. We geven hieronder een opsomming weer van de bevoegdheden en dit aan de hand van omzendbrief GPI 52 van 7 september 2006: -
Het vaststellen van verkeersongevallen (art. 58 WGP); Het vaststellen van inbreuken in het raam van parkeren (art. 29, §2 wet over wegverkeer); Het toezien op het vervoer over de weg, het spoor of de waterwegen (art. 4 wet van 18 februari 1969); Administratieve taken (art. 25 WPA en omzendbrief 16 februari 1999); Identiteitscontrole (art. 58 WGP); Bijstand bij de uitvoering van doorzoekingen van gebouwen en transportmiddelen (art. 44/13, 1° WPA); Bewaking van aangehouden personen (art. 44/13,2° WPA); Bestuurlijke inbeslagneming en vraag om hulp of bijstand (artikelen 30, 42 en 44/17 WPA); Recht om een persoon vast te houden (art. 44/15, eerste lid WPA); Bijstand bij veiligheidsfouille (art. 44/13, 1° WPA) Uitvoeren veiligheidsfouille bij heterdaad (art. 44/15, tweede lid WPA); Bijstand bij een gerechtelijke fouille (art. 44/13, 1° WPA); Tegenhouden van een voertuig/vervoersmiddel (art. 44/15, derde lid WPA); Gebruik van geweld (artikelen 44/14 en 44/15, vierde lid WPA).
De agenten van politie dienen ook rekening te houden met een aantal verplichtingen. Deze zijn ook gevat in de wet op het politieambt. Deze zijn: -
Verbod om opgehouden personen bloot te stellen aan de publieke nieuwsgierigheid (artikelen 35 en 44/17 WPA); Wederzijdse hulp (artikelen 43, 44/12 en 44/17 WPA); Controle van de verwerking van informatie (artikelen 44/7, 44/11 en 44/17 WPA); Verplichting tot legitimatie.
Het valt niet te ontkennen dat de agenten van politie bijna kunnen beschouwd worden als inspecteurs van politie die een stuk minder kosten. We kunnen ons voorstellen dat dit op de werkvloer aanleiding kan geven tot tal van misverstanden, zeker daar waar de regelgeving bijstand voorziet. Het lijkt dan ook nuttig om in de diverse basisopleidingen hier de nodige aandacht aan te schenken. Gelet op het pakket aan bevoegdheden stellen we ons de vraag of dit allemaal kan gegeven worden in de opleiding. Immers om deze behoorlijk uit te voeren dient men te beschikken over de nodige theoretische kennis die moet gepaard gaan met praktische oefeningen en gekoppeld worden aan een stage. We herhalen hier dan ook dat de opleiding van de agenten van politie dringend moet geëvalueerd worden en aangepast aan de noden die het beroep actueel stelt. Daarnaast dienen we ook op te merken dat de agenten van politie te weinig mogelijkheden hebben om voortgezette opleidingen te volgen.
6 Uniform Het uniform dat de agenten van politie dragen is vastgelegd in artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 juni 2006 houdende de regeling van het uniform van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus. Zonder hier in detail te treden kunnen we stellen dat dit uniform in geen enkel opzicht afwijkt van het uniform gedragen door de andere leden van het operationeel personeel. Of anders gesteld: het publiek kan niet onmiddellijk het onderscheid maken tussen een agent van politie en de andere operationele personeelsleden. Gelet op het gegeven dat een agent van politie slechts een beperkte politiebevoegdheid heeft, kan dit dus voor de nodige verwarring zorgen. De ACOD is geen voorstander om wijzigingen aan te brengen aan het uniform van de agenten van politie. Psychologisch gezien is dit niet verantwoord. Wel zijn we van oordeel dat naar de bevolking toe een sensibiliseringscampagne nodig is. We stellen vast dat de meeste politiezones op regelmatige tijdstippen een infoblad verspreiden onder de bevolking van hun zone. Dit infoblad is de aangewezen weg om de bevolking attent te maken op datgene wat ze kunnen verwachten van een agent van politie. 7 Bewapening De bewapening van de geïntegreerde politie wordt geregeld in het koninklijk besluit van 3 juni 2007. Artikel 3 van dit koninklijk besluit stelt dat de bewapening van de agenten van politie uitsluitend bestaat uit neutraliserende middelen. Het betreft ofwel een spuitbus met traangas ofwel een pepperspray. De agenten van politie mogen dus geen vuurwapen of slagwapen dragen. Het al of niet bewapenen van de agenten van politie is een thema dat regelmatig in de belangstelling staat. Desbetreffend verwijzen we naar de vraag die volksvertegenwoordiger Philippe Pivin (MR) op 20 mei 2015 stelde aan minister Jambon. In zijn antwoord stelde minister Jambon dat de VCLP tijdens haar jongste vergadering te kennen heeft gegeven dat ze geen voorstander is van de bewapening van de agenten van politie. In haar advies aan de minister liet de VCLP ook verstaan dat indien dit wettelijk zou mogelijk zijn, de lokale overheid zou moeten kunnen oordelen of het opportuun is om die bewapening toe te staan. (Hand, Commissie Binnenlandse Zaken, 20/05/2015, CRABV 54 COM 176, p.14) Binnen het politielandschap leeft een tendens om de agenten van politie te bewapenen (vuurwapen en slagwapen) en dit op vrijwillige basis. Een regeling op vrijwillige basis is niet aangewezen omdat men op die wijze een nieuwe categorie van personeel in het leven roept. Dit zal ook voor gevolg hebben dat men twee soorten taakomschrijving zal moeten voorzien. Zal men bereid zijn om hieraan budgettaire gevolgen te koppelen? In dat verband kunnen we ook verwijzen naar artikel IV.I.4, 7° RPPol dat één van de toelatingsvoorwaarden beschrijft, nl. De kandidaat-hulpagent (lees kandidaat-agent) mag niet het voorwerp uitmaken van een wettelijk verbod om wapens te dragen, noch weigeren of zich onthouden, verklaren te weigeren of zich te onthouden van gelijk welk gebruik van wapens en andere ter beschikking gestelde verdedigingsmiddelen, krachtens de voorwaarden die volgens de wetten, besluiten of richtlijnen ter zake zijn bepaald.
Gelet op dit gegeven in samenhang met de factor “vrijwilligheid” zal men dan ook twee soorten basisopleidingen moeten voorzien. Men zal immers een kader van agenten van politie moeten voorzien die opteert voor het dragen van een vuurwapen en een kader van agenten van politie die afziet van het dragen van een vuurwapen. Men kan nog verder gaan als men ook rekening houdt met de slagwapens. Kan men opteren voor het dragen van een slagwapen en afzien van het dragen van een vuurwapen? Wat gaat men binnen dit kader doen met de leden van het administratief en logistiek kader die conform het koninklijk besluit van 3 juni 2007 gebruik mogen maken van neutraliserende middelen. Ook voor die personeelsleden kan men het argument aanreiken van de terreurdreiging. In de debatten die gevoerd worden heeft men het nooit over die groep van personeelsleden. Binnen het gegeven dat agenten van politie net als de politieambtenaren een vuurwapen zouden dragen betekent dit dat de huidige agenten van politie allen een opleiding zullen dienen te volgen aan een politieschool. Dit zal op zijn minst ook een evaluatie bevatten. Wat zal er gebeuren met die agenten die niet slagen in deze opleiding. Verder stellen we ons de vraag of de opleiding zich dient te beperken tot de individuele bewapening of ook de collectieve bewapening. Een schriftelijke bevraging gedaan door een andere vakorganisatie mag dan aantonen dat 91% voorstander is van het dragen van een vuurwapen, Zijn de bevraagde agenten van politie zich bewust geweest dat de bewapening van de politieambtenaren bestaat uit individuele, collectieve en bijzondere bewapening? Door ACOD/CGSP werd in het verleden reeds een duidelijk standpunt ingenomen. Als vakorganisatie zijn we uitgesproken tegen een bewapening van de agenten van politie. Deze beslissing werd ingegeven door het feit dat op die manier de weg open zou zijn om van de agenten van politie goedkope inspecteurs van politie te maken. Na overleg in de drie regio’s blijven we dit standpunt genegen. 8 Conclusie De ACOD is van oordeel dat het statuut van de agenten van politie dringend aan een herziening toe is. Hierbij moet gewaakt worden dat agenten van politie binnen de geïntegreerde politie hun eigen rol kunnen vervullen. Het mag zeker niet zijn dat zij goedkope inspecteurs worden.