Startnotitie Wmo beleidsplan 2012-2015 Zoetermeer De verantwoordelijkheidspiramide in de praktijk
Auteurs: R. Stevens, A. Dekker, M. Bosch, J. Van Reeuwijk, J. Leuris November 2011
1
Inhoud 1. Inleiding
3
2. Leerpunten uit het eerste Wmo beleidsplan 2.1 Terugblik 2.2 De verantwoordelijkheidspiramide 2.3 Lessen en aanbevelingen uit Wmo evaluatie
4
3. Doorontwikkeling van de Wmo: trends en ontwikkelingen 3.1 Demografische ontwikkelingen en gezondheidsituatie 3.2 Bezuinigingen 3.3 Decentralisaties 3.4 Welzijn nieuwe stijl 3.5 De kanteling 3.6 Resultaatgebieden: naar een nieuwe Wmo verordening
5
4
10
Herijken visie op de Wmo
5 Een samenhangend Wmo model 5.1 Typen vraagstukken 5.2 Het Wmo model
12
6 Herijken uitgangspunten 5.1 Uitgangspunten eerste Wmo beleidsplan 5.2 Algemene uitgangspunten nieuwe Wmo beleidsplan
14
7 Planning van de nota en de beleidsparticipatie 7.1 Participatie 7.2 Fasering
17
8 Samenvatting en vervolg 8.1 Samenvatting 8.2 Vervolg: Uitwerking Wmo nota
19
Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3
Indicatoren en het meten van prestaties en effecten Overzicht aanbevelingen Wmo evaluatie Begrippenlijst
2
1
Inleiding
Voor u ligt de startnotitie met uitgangspunten voor het nieuwe Wmo beleidsplan In september 2011 heeft de raad de evaluatie van het eerste Wmo beleidsplan na een kritische bespreking vastgesteld. Uit de evaluatie blijkt dat op alle thema’s de geplande acties ondernomen zijn. Of alle gewenste resultaten ook bereikt zijn is niet op alle punten vast te stellen. De doelstellingen waren niet allemaal SMART geformuleerd, of niet van een streefcijfer voorzien. Waar mogelijk doen we dat in het volgende beleidsplan beter, met oog voor de realiteit. en complexiteit. Het is niet eenvoudig om gedragen en eenduidige indicatoren te formuleren. De kritische vraag is steeds: meten we wat we meten willen? (Zie ook bijlage 1). Voor het bereiken van effecten is vooral ook tijd nodig. De Wmo vraagt immers om een andere manier van werken en denken bij de gemeente en bij de burger. Met de Wmo is een verandering van onze klassieke verzorgingsstaat ingezet naar een participatie-samenleving, een samenleving waarin meedoen, eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid centraal staan. Niet het leveren van voorzieningen staat centraal, maar de vraag hoe mensen ondersteund kunnen worden bij het zelfstandig organiseren van hun leven. Het is de beweging van ‘zorgen voor’ naar ‘zorgen dat’ en de verschuiving van zorg naar welzijn. De eigen kracht en die van de civil society, de informele netwerken in buurten en wijken staan voorop. Er kan niet verwacht worden dat al deze effecten die de Wmo beoogt in één periode bereikt worden. Maar we zijn op de goede weg naar een gekantelde werkwijze richting participatiesamenleving, met een nieuwe balans tussen burger en overheid. In deze notitie herijken we de visie op de Wmo en nemen de lessen uit de evaluatie mee. We scherpen de uitgangspunten van ons huidige Wmo beleid aan en leggen een aantal andere accenten. Daarbij houden we rekening met de context waarbinnen dit plan tot stand komt, zoals de demografische ontwikkelingen, de bezuinigingen op landelijk en lokaal niveau, de decentralisaties (begeleiding, jeugdzorg en wet werken naar vermogen) en andere innovaties en ontwikkelingen, zoals de kanteling, welzijn nieuwe stijl en scheiden van wonen en zorg. Het verdere beleid ten aanzien van de decentralisaties wordt in samenwerking met de gemeente Pijnacker Nootdorp in een apart traject uitgewerkt. Recent is het jeugdbeleid voor de komende jaren vastgelegd in de nieuwe integrale jeugdnota: Oog voor de toekomst. In het nieuwe Wmo-beleidsplan werken we daarom niet het thema jeugd uit, maar verwijzen we naar de integrale jeugdnota. Uiteraard zorgen we er wel voor dat het beleid op beide terreinen op elkaar aansluit. Het onderliggende paradigma, waarin de eigen kracht en de civil society belangrijk zijn, is hetzelfde. Het gezondheidsbeleid wordt juist nog meer dan de eerste keer in het Wmo beleid geïntegreerd. De samenhang van het Wmo beleid wordt in een model beschreven. In het laatste hoofdstuk belichten we tenslotte het proces en de planning van de uitwerking van de nota.
3
2
Leerpunten uit het eerste Wmo beleidsplan.
2.1 Terugblik Het tweede Wmo beleidsplan komt onder een ander gesternte tot stand dan het eerste. Het gedachtegoed van de Wmo was nieuw in 2007, het compensatiebeginsel nog weinig concreet, producten zoals de hulp bij het huishouding onbekend en de wijze van inkoop door middel van aanbesteding onwennig en een grote verantwoordelijkheid. Daarnaast was er ook nog de inrichting van het Wmo loket, fysiek en virtueel, het instellen van de Wmo raad, de realisatie van een CJG, het invoeren van het wijkgericht werken etc. Alle aandacht ging uit naar de uitvoering, om ervoor te zorgen dat cliënten zo weinig mogelijk last van de veranderingen zouden ondervinden. Ook deze keer komen er nieuwe taken op gemeente af, waar bovendien minder middelen voor zijn, zoals de overdracht van de begeleiding uit de AWBZ. Bij de uitdagingen voor de nieuwe beleidsperiode kunnen we voortbouwen op de inzichten die we inmiddels opgedaan hebben. We zijn meer vertrouwd geraakt met het gedachtegoed van de Wmo. Bovendien is de infrastructuur van voorzieningen in de stad en in de wijken aanwezig. De Wmo bracht vanuit één visie samenhang in de veelheid van taken die de gemeente al had op het terrein van welzijn, individuele voorzieningen, gezondheidzorg, etc. Die visie is en blijft dat iedereen moet kunnen participeren, mee moet kunnen doen aan de samenleving. Maar de accenten veranderen en de manier waarop we onze doelen willen bereiken eveneens. Zo blijven we huisbezoeken afleggen bij aanvragen van individuele voorzieningen, maar voeren vaker eerst het gesprek voordat de aanvraag wordt ingenomen, blijven we werken aan ondersteuning voor mantelzorgers, maar gaan meer differentiatie in deze groep brengen. De samenwerking met netwerkpartners moet daarvoor nog nauwer worden. 2.2 Verantwoordelijkheidspiramide In de kern vraagt de Wmo om een andere manier van werken en denken. Het denken in mogelijkheden in plaats van beperkingen, waarin de werkelijk vraag of compensatiebehoefte van de cliënt of de samenleving centraal staat. Het denken in verantwoordelijkheden in plaats van rechten: eerst wordt gekeken wat een cliënt zelf kan, met zijn omgeving, met algemene voorzieningen en met collectieve voorzieningen op het levensgebied waar zijn compensatiebehoefte ligt om vervolgens te beoordelen of er nog een individuele of een specifieke voorziening nodig is. De “verantwoordelijkheidspiramide” wordt eerst afgelopen. Aan de basis van die piramide staat de burger zelf, de eigen kracht is immers het vertrekpunt, bovenaan staan de meest kostbare voorzieningen. Een kanteling dus in denken en doen. Dat tot een tweede natuur maken kost tijd. Daarin willen we in de tweede periode meer bereiken. Ook willen we meer zicht krijgen op de resultaten: het mobiliseren van de eigen kracht, het versterken van de informele verbanden, het werken in netwerken etc. De indicatoren voor het nieuwe beleidsplan zullen we met zorg ontwikkelen. 2.3 Lessen en aanbevelingen uit de Wmo evaluatie Uit de Wmo evaluatie en de bespreking daarvan in de raad en het advies van de Wmo raad hebben we veel geleerd. Los van de kritische punten (doelen niet SMART, nog te weinig zicht op de effecten) zijn op inhoud de aanbevelingen uit de Wmo evaluatie door de raad onderschreven. Bijlage 1 bevat een overzicht van de aanbevelingen, aangevuld met punten uit de raadscommissie. De aanbevelingen kunnen als volgt samengevat worden:
4
1. De doelen en nagestreefde effecten uit het vorige Wmo beleidsplan staan nog steeds overeind. Iedereen mee laten doen blijft het leidend principe. 2. We moeten door op het pad van kanteling, netwerksamenwerking, wijkaanpak, en outreachend werken. 3. De eigen kracht van de burger en zijn sociale verbanden vormen het vertrekpunt, maar de zorg blijft uitgaan naar kwetsbaren. 4. De inzet blijft om meer balans te brengen in de inspanning van de burger en die van de overheid 5. Mantelzorgers en vrijwilligers zijn belangrijke aandachtsgroepen en dienen een speerpunt te zijn voor de komende periode. 6. De informatievoorziening over de Wmo dient verbeterd te worden met aandacht voor speciale groepen.
5
3.
Doorontwikkeling van de Wmo: trends, ontwikkelingen
3.1
Demografische ontwikkelingen en de gezondheidsituatie
Demografie In vergelijking met de situatie in 2007 hebben zich de volgende veranderingen voorgedaan. Het aantal inwoners is gestegen van 118.000 in 2007 naar 121.000 in 2011. Tot 2017 zal Zoetermeer nog licht groeien, voor de langere termijn wordt een lichte daling voorzien. Zoetermeer is nog steeds een relatief jonge gemeente. Het aandeel jongeren ligt boven het landelijk gemiddelde en het aandeel ouderen eronder, maar de ontgroening en vergrijzing is wel uit de cijfers op te maken. Het aandeel inwoners onder de 20 is gedaald van 32 % in 2007 tot 24 % in 2011. Het aandeel 65+ is gestegen van 11% naar 13%. De ontgroening gaat dus sneller dan de vergrijzing. Zoetermeer gaat echter sterk vergrijzen. De komende 20 jaar verdubbelt het aantal 65+. Tot 2020 stijgt het aandeel 65+ van 15.000 in 2010 naar 24.000 in 2020. In 2030 bereiken het aantal van 30.000. Het spreekt voor zich dat het deze vergrijzing tot een stijgend beroep op individuele voorzieningen zal leiden. Reden te meer om naar oplossingen in de collectieve sfeer te zoeken, mits die ook goedkoper zijn. Gezondheidsituatie De publieke gezondheid is uit te drukken in acht indicatoren met betrekking tot overgewicht, roken, alcoholgebruik en psychische gezondheid bij kinderen en volwassenen. Uit de regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenningen (rVTV), die in 2010 is uitgevoerd, blijkt dat Zoetermeer op een aantal punten positief afsteekt ten opzichte van de regio en op een aantal punten negatief. Positief is dat het alcoholgebruik onder jongeren en volwassenen significant lager is dan in de regio. Negatief is daarentegen dat meer jeugdigen met psychosociale problemen kampen en meer ouderen met (ernstige) gevoelens van eenzaamheid worstelen dan elders in de regio. Het harddrugsgebruik onder jongeren ligt ook hoger dan elders. Deze indicator valt buiten de basisset, maar is wel belangrijk als het gaat om de gezondheidsituatie van jongeren. Samenvattend In ons huidige Wmo beleid, dat dus ook het gezondheidsbeleid betreft, houden we rekening met deze gezondheidsontwikkelingen, zoals bv blijkt uit het actieplan eenzaamheid. En dat blijven we doen. 3.2 Bezuinigingen Bij de invoering van de Wmo vreesden velen de bezuinigingen die daarvan het gevolg zouden zijn. Immers, de Wmo is ingevoerd om de kosten in de zorg beheersbaar te houden. Daarvoor moest een beweging van zorg naar welzijn op gang worden gebracht. Teveel taken zoals de hulp bij het huishouden zijn in de zorgsector terecht gekomen, terwijl het niet om zorg gaat. Terug dus naar de plek waar het thuis hoort, bij de burger en zijn sociale verband. En waar dat niet kan, springt de gemeente bij. Aan middelen heeft het de eerste periode niet ontbroken, maar inmiddels is een gure bezuinigingswind opgestoken. Op landelijk en lokaal niveau wordt fors bezuinigd en omgebogen. Het rijk schrap 18 miljard en de gemeente Zoetermeer bezuinigt tot 2017 24 miljoen. Die bezuinigingen treffen ook de Wmo. Het Rijk decentraliseert taken naar de gemeente, maar geeft de gemeente minder geld mee, dan dat het rijk zelf besteedt. De gemeenten moeten daarmee dus bezuinigingen realiseren op onder meer de begeleiding, de jeugdzorg en de sociale zekerheid. Daarnaast heeft 6
de gemeente haar eigen bezuinigingsopgave. Zoetermeer heeft voor de individuele voorzieningen de volgende maatregelen getroffen die vanaf 2013 in zullen gaan: • Voor het gebruik van de regiotaxi moet voortaan een eigen bijdrage betaald worden gelijk aan het OV tarief. • De eigen bijdrage regeling voor de hulpmiddelen wordt aangepast, een technische werkgroep van de raad buigt zich hierover. • Kleine woningaanpassingen tot 500 euro worden niet meer vergoed. • Op het Wmo gerelateerde subsidiebudget wordt tot en met 2017 bijna 7 ton bezuinigd. De bezuinigingen nopen tot het maken van scherpe keuzes op basis van heldere uitgangspunten. Eigen kracht betekent ook financiële draagkracht. De financiële mogelijkheden van burgers zullen dus meer dan nu het geval is in ogenschouw worden genomen. Juist om voorzieningen voor de minder financieel draagkrachtigen overeind te houden. De informatie en adviesrol van de gemeente zal haar functie behouden en waar nodig worden uitgebreid, want ondanks het feit dat minder mensen een dure voorziening zullen krijgen, is het de taak van de overheid om aan iedere burger kwalitatief goede informatie te verstrekken. 3.3 Decentralisaties De ontwikkeling van de nieuwe meerjaren beleidsnota Wmo voor Zoetermeer loopt gelijk op met de voorbereiding en implementatie van de decentralisatie AWBZBegeleiding (2013) en Jeugdzorg (2014) en de Wet werken naar vermogen (2013).. Het is van groot belang dat de verschillende decentralisatie-trajecten goed op elkaar worden afgestemd. Alle drie de decentralisaties hebben consequenties voor kwetsbare burgers, soms ook in financiële zin. De decentralisatie van de AWBZ heeft de meest directe consequenties voor de Wmo, want deze functie begeleiding zal opgenomen worden in de Wmo. We zullen daarnaast alert zijn op de stapeling, onder andere in het gesprek aan de keukentafel. Wet werken naar vermogen De nieuwe wet werken naar vermogen (Wwnv), met daarin de decentralisatie van de Wajong en de wet sociale voorziening, vormt één regeling voor Wajong, Wsw, WIJ en Wwb. De invoering van deze wet gaat gepaard met stevige bezuinigingen. Delen van de groepen chronisch zieken en mensen met een beperking, maken ook gebruik van deze wetten. Zij ondervinden de gevolgen van de stapeling van bezuinigingen. Volgens de regering biedt dit gemeenten de kans om integraal en samenhangend beleid te voeren. Zij wijst er op dat maatschappelijke participatie en arbeidsparticipatie in één hand komen te liggen, waardoor maatschappelijke participatie makkelijker kan leiden tot arbeidsparticipatie. Jeugdzorg De decentralisatie van de Jeugdzorg leidt tot de nieuwe wet Jeugd. In deze wet zal worden vastgelegd aan welke prestatieopgaven gemeenten moeten voldoen. Voor de gemeente Zoetermeer betekent dat in het nieuwe Wmo-beleidskader prestatieveld 2 ‘Opvoeden en opgroeien’ niet langer meer is opgenomen. Natuurlijk blijft zorgpreventie van belang. Maar de kadernota Jeugd is hierin leidend. De aansluiting met de Wmo wordt wel gewaarborgd. Begeleiding De functie Begeleiding wordt vanuit de AWBZ overgeheveld naar de Wmo en zal daarmee ook onder het compensatiebeginsel vallen. De voorbereiding op de AWBZbegeleiding pakt de gemeente Zoetermeer samen met Pijnacker-Nootdorp op, De uitwerking en voorbereiding op de AWBZ-begeleiding vormt daarmee geen 7
onderdeel van dit beleidsplan. Wel zullen de uitgangspunten en principes van de Wmo zoals beschreven in dit beleidsplan ook leidend moeten zijn voor de AWBZ begeleiding.. Bij de overheveling van de AWBZ wordt een bezuiniging opgelegd van 5%. Gemeenten krijgen hiermee de verantwoordelijkheid voor een complexe doelgroep en tegelijkertijd een begrensd en gekort budget. 3.4 Welzijn Nieuwe Stijl Om het vak van welzijnswerker weer op de kaart te zetten en in het algemeen het imago van het welzijnswerk te verbeteren is onder leiding van voormalig staatssecretaris Jet Bussemaker Welzijn Nieuwe Stijl ontwikkeld. Richtinggevend zijn de acht bakens van welzijn nieuwe stijl waar beleidsmedewerkers en professionals zich op kunnen richten: 1. Gericht op de vraag achter de vraag. 2. Gebaseerd op eigen kracht van de burger. 3. Direct eropaf. 4. Formeel en informeel in optima forma. 5. Doordachte balans van collectief en individueel. 6. Integraal werken. 7. Niet vrijblijvend maar resultaatgericht. 8. Gebaseerd op ruimte voor de professional De 8 pijlers van Welzijn Nieuwe Stijl sluiten naadloos aan bij het gedachtegoed van de Kanteling. Het welzijnwerk, het stelsel van professionele en vrijwillige inzet van welzijnspartijen, zien we als een onontbeerlijke schakel in ons voorzieningenniveau. Met Welzijn Nieuwe Stijl verwachten we de effectiviteit van het welzijnswerk verder te vergroten. 3.5 De Kanteling In de eerste Wmo nota kwam het begrip Kanteling nog niet voor, maar inmiddels is het begrip praktisch gemeengoed geworden. Niettemin is het goed om nader bij dit complexe begrip stil te staan. De Kanteling is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Chronisch zieken en Gehandicapten-raad (CG-raad) geïnitieerd om het gedachtegoed van de Wmo meer inhoud te geven. De Kanteling heeft tot doel om het denken in het verstrekken van voorzieningen te vervangen door het denken in oplossingen voor problemen. Van claimgericht naar compensatiegericht, van “zorgen voor” naar “zorgen dat”. Dit heeft vooral effect voor het proces rond de individuele voorzieningen. Op een algemener niveau staat de Kanteling ook voor een transformatie van een verzorgingstaat naar een participatiesamenleving. De Kanteling richt zich bij de individuele voorzieningen op een andere wijze van werken en denken. Een kernelement hierin is, dat gemeenten meer tijd nemen voor het eerste gesprek, waarin de situatie van de burger, diens beperkingen en mogelijkheden en de mogelijke oplossingen worden bekeken op de verschillende resultaatgebieden (zie volgende paragraaf). Dit is ‘het gesprek rond de keukentafel’. Dit wordt eveneens een speerpunt in het volgende Wmo beleidsplan 3.6 Resultaatgebieden: naar een nieuwe Wmo verordening De huidige Zoetermeerse Wmo-verordening dateert van 2009 en is nog erg voorzieningengericht. Het compensatiebeginsel en wat men daar landelijk onder verstaat was nog onvoldoende uitgewerkt, om verwerkt te worden in de verordening van 2009. De VNG heeft inmiddels een nieuwe modelverordening opgesteld waarin de Kanteling is verwerkt. In deze modelverordening staan 8 resultaatgebieden beschreven waarop de gemeente een compensatieplicht heeft. Deze startnotitie zal ook het uitgangspunt zijn voor een aangepaste Wmo-verordening. Dit traject loopt gelijk op met de nieuwe Wmo-nota. We gebruiken daarbij de nieuwe 8
modelverordening van de VNG als inspiratiebron, maar nemen hem niet één op één over. Resultaatgebieden Wmo De resultaatgebieden van de Wmo zijn: • Een schoon en leefbaar huis • Een geschikt huis • Beschikking hebben over primaire levensbehoeften • Schone, draagbare en doelmatige kleding • Thuis voor kinderen in het gezin kunnen zorgen • Zich kunnen verplaatsen in en om en nabij het huis • Lokaal verplaatsen met een vervoermiddel • Contacten kunnen onderhouden en deel kunnen nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Met ingang van 2013 komt daar de resultaatverplichting met betrekking tot de begeleiding nog bij. Kortom, kunnen wonen, leven en recreëren. Nergens worden concrete oplossingen genoemd. Het is aan de gemeente om in overleg met de cliënt en in het samenspel met maatschappelijke organisaties te bepalen met welk arrangement van algemene collectieve en individuele voorzieningen de compensatiebehoefte wordt ingevuld, in aanvulling op wat een cliënt zelf kan en/of zelf kan betalen. Samenvattend Externe ontwikkelingen zoals decentralisaties, bezuinigingen alsook innovaties en nieuwe concepten rond de Wmo krijgen hun doorwerking in het nieuwe Wmo beleidsplan. De bezuinigingen nopen tot kostenbewustzijn, en de samenhang tussen alle ontwikkelingen tot innovatief werken en denken en integraliteit. De wijk blijft zijn belangrijke positie in het Wmo beleid behouden.
9
4
Herijken Visie op de Wmo
De gemeente Zoetermeer heeft de afgelopen jaren vorm en inhoud gegeven aan de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vanuit de volgende visie: “Iedereen moet mee kunnen doen in de samenleving. Samen doen is het uitgangspunt. Gemeente, burgers en maatschappelijke organisaties moeten er voor zorgen dat niemand buiten de boot valt” In essentie blijft deze visie overeind, maar de omschrijving van de visie is bij nader inzien niet compleet. De eigen verantwoordelijkheid van burgers voor zichzelf en elkaar is in deze omschrijving onderbelicht en dat brengt ons op een aangescherpte visie of mission statement Visie “Zoetermeerders zijn verantwoordelijk voor hun eigen leven en zetten zich in voor een ander. Solidariteit, burenhulp, vrijwilligerswerk, (mantel)zorg en maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn belangrijk. Wij gaan uit van de eigen kracht en mogelijkheden van de Zoetermeerse burger zodat deze zelfredzaam is en de eigen verantwoordelijkheid kan nemen, ook in financieel opzicht. Economische zelfstandigheid stelt mensen in staat om mee te doen” Uitwerking De eigen verantwoordelijkheid van burgers ontslaat de gemeente niet van haar compensatieplicht. De gemeente staat aan de vooravond van een verdere “kanteling”: de beweging waarin de gemeente haar dienstverlening in het kader van de compensatieplicht, meer integraal en vraaggericht wil gaan aanbieden aan haar inwoners. Voorop staat nu het resultaat van het ondersteuningsaanbod. Daarnaast is er ook een duidelijke opdracht van het Rijk en College om met minder middelen de Wmo-taken uit te voeren. De balans van inspanning tussen burger en overheid moet opschuiven richting de burger. En de geboden ondersteuning moet opschuiven van duurdere of zwaardere zorg naar lichtere voorzieningen in de sfeer van welzijn. De gemeente Zoetermeer wil de verantwoordelijkheid meer en meer bij de burger en zijn sociaal systeem neerleggen (grote burger, kleine overheid). Mensen maken deel uit van een netwerk gevormd door familie, buren, vrijwilligers, kerken en verenigingen. Dit bevordert de samenhang en onderlinge betrokkenheid in wijken en buurten De gemeente Zoetermeer wil deze samenhang en netwerken stimuleren en faciliteren, zodat meer mensen mee kunnen doen. Waar het écht niet anders kan zal de gemeente vanwege de compensatieplicht, meedenken in de te vinden passende oplossingen die tot het gewenste resultaat leiden: participatie. In deze afweging worden de eigen mogelijkheden en (financiële) capaciteit van de burger meegenomen. Het gaat om mensen die zichzelf op de resultaatgebieden van de Wmo niet goed kunnen redden en risico lopen buiten de boot te vallen. Sturingsprincipes voor de gemeente en door de overheid gesubsidieerde instellingen zijn: - Van claimgericht naar compensatiegericht werken. - Efficiënt en effectief. - Ondersteuning van de eigen regie. - Ruimte laten aan eigen initiatief.
10
De gemeente zorgt voor een vangnet van zorg, hulp en ondersteuning voor kwetsbare mensen in de vorm van collectieve en individuele voorzieningen. Deze ondersteunende maatregelen helpen deze kwetsbare mensen langer zelfstandig te kunnen leven in de eigen omgeving. Voor de beleidsperiode 2012-2015 heeft de gemeente Zoetermeer de volgende hoofddoelen: 1. Het aanboren en bevorderen van de eigen kracht en participatie van de Zoetermeerse burgers en organisaties. 2. Het ondersteunen van de meest kwetsbare burgers in de stad. Hier invoegen wie kwetsbare burgers zijn.
11
5
Een samenhangend Wmo model
5.1 Typen vraagstukken De Wmo is een breed beleidsterrein. Om de samenhang in alles wat de gemeente rond de Wmo doet te vatten kiezen we de aard van de Wmo vraagstukken als invalshoek. Hiermee verlaten we de indeling in zes thema’s, zoals bij het huidige Wmo beleid het geval is. Het indelen in type vraagstukken doet meer recht aan het aansluiten op de vraag en behoefte vanuit de samenleving. Op hoofdlijn zijn de Wmo vraagstukken in drieën te verdelen: - Vraagstukken van burgers met een compensatiebehoefte, dikwijls op te lossen met individuele voorziening - Vraagstukken in de samenleving van groepen van burgers in de stad of in wijken en buurten, dikwijls op te lossen door algemene en collectieve voorzieningen - Vraagstukken die door professionals worden gesignaleerd rond zorgmijders en multiproblem huishoudens die zelf niet om hulp vragen, dikwijls op te lossen door een outreachende aanpak en bemoeizorg Het verstrekken van individuele voorzieningen om in de compensatiebehoefte van een burger te voorzien, is een andere dan het regelen van collectieve voorzieningen dmv subsidies en het voeren van regie om een sluitende keten te bewerkstelligen. Maar er bestaan ook veel overeenkomsten. In elk proces worden de volgende 3 stappen doorlopen: Stap 1: een vraagstuk,van welke aard ook, komt binnen bij de gemeente of een gemeentelijk orgaan. Stap 2: er vindt langs de geëigende wegen een beoordeling of een toets plaats, bv door een indicatie, door het beoordelen van een subsidieaanvraag of het geven van een opdracht aan een maatschappelijke organisatie nav een samenlevingsvraag of door een interventie van het meldpunt bezorgd Stap 3: er wordt een oplossing of arrangement afgesproken, waarbij eerst goedkopere hulpbronnen worden ingezet in plaats van duurdere diensten. Burgers met een compensatiebehoefte ( oa voor individuele voorzieningen) Individuele vragen zullen bij informatie en advies (bijvoorbeeld het Wmo loket of de gemeentelijke website) binnen komen en er wordt in eerste instantie een inschatting gemaakt of een persoonlijk gesprek of huisbezoek is aangewezen. In de situatie waarin de hulpvrager in één of andere vorm ondersteuning nodig heeft, wordt een arrangement gemaakt. Dit arrangement kan bestaan uit verschillende diensten die bijvoorbeeld individueel of collectief geleverd worden, maar ook uit hulpbronnen uit de civil society, zoals informele netwerken en vrijwilligersorganisaties. Samenlevingsvraagstukken (o.a algemene en collectieve voorzieningen) Vragen vanuit de samenleving bereiken de gemeente via diverse kanalen, de politiek, professionele organisaties die iets signaleren, groepen van burgers e.d. De vragen/behoefte worden ook via de gemeente getoetst. Daarbij zal van een ander soort toets sprake zijn dan bij een individuele hulpvraag. De gemeente zal via subsidieafspraken met organisaties een maatoplossing bieden. Dit is ook een arrangement, zij het een andere dan een individueel arrangement. Vraagstukken rond zorgmijders en multiproblemsituaties (o.a voor bemoeizorg) Zorgmijders melden zich niet zelf, maar worden dikwijls door professionals gesignaleerd. Signalen worden doorgegeven aan bijvoorbeeld het Meldpunt bezorgd, Het betreft personen die niet (meer) in staat of bereid zijn hun eigen hulpvraag 12
kenbaar te maken, bijvoorbeeld mensen met psychiatrische problematiek, drugsverslaafden, daklozen e.d. Deze zeer kwetsbaren krijgen een specifieke beoordeling met hulp van professionals zodat een intensief (woon)zorgarrangement kan worden ingezet. Samenvattend: Een vraag bereikt de gemeente via een individuele burger, via een collectief van burgers danwel het maatschappelijk middenveld of via een professional en vervolgens wordt beoordeeld wat er nodig is. Gemeenschappelijk is dat wat de hulpvrager en zijn hulpsysteem zelf kan, de gemeente niet voor hen doet. De eigen kracht van burgers en de mogelijkheden van de civil society moeten eerst benut worden. De intentie is om waar mogelijk en verantwoord hulpvragers zoveel mogelijk gebruik te laten maken van de goedkopere hulpbronnen in plaats van de duurdere diensten en voorzieningen. De toegang tot de verschillende voorzieningen verschilt: - De toegang tot de individuele voorzieningen is geregeld door een beoordeling of indicatie - Voor collectieve en algemene voorzieningen vindt geen of slechts een lichte beoordeling plaats - Voor bemoeizorg geldt een toets door professionals aan de hand van criteria 5.2 Het Wmo model Het bovenstaande leidt tot het volgende model:
Het model geeft weer langs welke wegen een vraagstuk bij de gemeente binnen kan komen. Een vraagstuk kan na beoordeling ook direct teruggelegd worden bij de civil
13
society of bij de burgers zelf (eigen kracht). De oplossing van een vraagstuk bestaat uit een arrangement, een oplossing, die uit verschillende voorzieningen kan bestaan.
14
6
Herijking uitgangspunten
Nu de lessen uit de eerste Wmo periode getrokken zijn en de trends en ontwikkelingen geschetst, de visie geformuleerd en de samenhang in een model vervat, formuleren we de uitgangspunten voor de Wmo in de komende periode. We bouwen voort op wat we hebben bereikt, principes blijven overeind, maar krijgen een scherpere uitwerking. 6.1 Uitgangspunten eerste Wmo beleidsplan De uitgangspunten in de vorige nota waren: 1. Burgers zijn zelf verantwoordelijk 2. Kwetsbare burgers worden ondersteund 3. De compensatieplicht is daarbij het vertrekpunt 4. Voor iedereen zijn er goede voorzieningen en de voorzieningen zijn voor iedereen toegankelijk (inclusief beleid) 5. Inwoners hebben een keuzemogelijkheid en er is goede informatie over de keuzes 6. Maatschappelijke organisaties steunen mensen 7. Samenwerking in netwerken wordt gestimuleerd. Relevante netwerken worden gekoppeld 8. Beleidsparticipatie: bewoners doen mee en denken mee in het beleid 9. Er is ruimte om elkaar te ontmoeten en initiatieven te nemen 10. De gemeente is regisseur en stuurt op een integrale aanpak van wonen, welzijn, zorg en gezondheid en integratie 6.2 Algemene uitgangspunten nieuwe Wmo beleidsplan Deze tien uitgangspunten blijven in essentie ook in het nieuwe Wmo beleidsplan van kracht, maar niet alle tien komen onverkort terug, bijvoorbeeld omdat ze evident zijn, zoals de compensatieplicht en het feit dat maatschappelijke organisaties mensen steunen. Net als bij de visie leggen we nieuwe accenten in de uitgangspunten en vullen ze op een andere manier in. Daar horen ook nieuwe termen en begrippen bij. Het uitgangspunt: “burgers zijn zelf verantwoordelijk” omschrijven we nu als eigen kracht en benadrukken dat eigen kracht ook financiële draagkracht is. We komen zo tot 12 algemene uitgangspunten. De aanscherping van de uitgangspunten sluit aan op de gewenste beweging: o meer zelf doen, minder inzet overheid o minder zorg, meer welzijn Eigen kracht is ook financiële draagkracht Zelfredzaamheid, eigen verantwoordelijkheid van burgers voor hun leven is het uitgangspunt. De gemeente Zoetermeer laat iedereen in zijn of haar eigen waarde en biedt de ruimte om eigen keuzes te maken en regie over het eigen leven te voeren. Wat de burger zelf kan hoeft de overheid niet over te nemen. Dat geldt ook in financiële zin. Eigen kracht is ook financiële draagkracht. Accent op kwetsbare burgers Wij onderscheiden drie groepen Zoetermeerse burgers, waarbij het accent van overheidsondersteuning komt te liggen op kwestbare burgers: - Mensen die zelf hun ondersteuning kunnen regelen of geen ondersteuning nodig hebben. Inzet voor deze groep door de gemeente: burgers kunnen
15
-
-
informatie en advies krijgen. We proberen burgers te activeren als vrijwilliger en (overbelaste) mantelzorgers kunnen ondersteuning krijgen. Mensen die een ondersteuningsvraag hebben en het niet binnen hun eigen netwerk geregeld krijgen. Inzet voor deze groep door de gemeente: een breed gesprek, waarin zoveel mogelijk het gebruik van het eigen netwerk wordt gestimuleerd. Daarnaast biedt de gemeente algemene voorzieningen, collectieve voorzieningen en wanneer het echt nodig is: individuele voorzieningen. Ook deze groep proberen wij waar mogelijk te activeren als vrijwilliger. Mensen die wel tot een kwetsbare groep behoren, maar zelf niet met een ondersteuningsvraag komen. Inzet voor deze groep door de gemeente: outreachende benadering, professionele doorverwijzing naar eerste en tweedelijns-voorzieningen.
Net als in de vorige periode richt de gemeente Zoetermeer zich in eerste instantie op kwetsbare burgers. Voor het overgrote deel van de burgers in Zoetermeer hoeft de gemeente niets te doen, of zijn alleen algemene voorzieningen beschikbaar zoals informatie en advies. Voor de meest kwetsbare burgers werken wij juist outreachend en vasthoudend. De kwetsbare burger is echter een ruim begrip. Als eigen kracht ook financiële draagkracht betekent, dan betekent kwetsbaar ook financiële kwetsbaarheid. Zeker met het op de stapeling van eigen bijdragen zullen we daar op letten. We zullen het begrip kwetsbare burger in de Wmo nota o.a met behulp van klantprofielen nader definiëren. Sociaal burgerschap & informele netwerken De gemeente vertrouwt op de kracht en de vanzelfsprekendheid van de civil society: mensen zetten zich in voor de samenleving en zorgen voor elkaar. Waar nodig werkt de gemeente voorwaardenscheppend. In de wijken ondersteunen en stimuleren we daarom informele netwerken, bijvoorbeeld door middel van ontmoetingsplekken. We willen aansluiten bij de vele initiatieven die er in een wijk al zijn. We betrekken verenigingen, clubs, kerken, andere georganiseerde verbanden en ondernemers erbij. Vrijwilligers en mantelzorgers zijn essentieel Mantelzorgers en vrijwilligers zijn essentieel voor de civil society. Een goede ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers moet er voor zorgen dat dit potentieel geborgd en gekoesterd wordt. Daarvoor is, met name voor mantelzorgers een gedifferentieerde aanpak van de verschillende groepen van mantelzorgers nodig en moet overbelasting goed gesignaleerd worden. Inclusieve samenleving Het beleid van de gemeente is er op gericht om voorzieningen zoveel mogelijk voor iedereen toegankelijk te maken. Mensen worden niet in een uitzonderings- of afhankelijkheidspositie geplaatst. Preventief handelen Ons handelen is er op gericht om problemen vroeg te signaleren en zwaardere zorg te voorkomen: zo vroeg mogelijk, zo licht mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis. Het zg “zo-zo-zo beleid” dat in de jeugdzorg nagestreefd wordt, is ook de rode draad in het denken en doen van gemeente ten aanzien van de Wmo. Wij vragen dat ook van partners. Netwerk en ketensamenwerking in de wijk De wijk en de buurt zijn, zoals we in de vorige periode geleerd hebben, de schaal waarop netwerken effectief kunnen zijn We sluiten aan op de leefomgeving van de 16
burger en de sociale opgave in de wijk. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn uitsluitend met bijdragen van verschillende partijen op te lossen. De gemeente neemt daarvoor waar nodig de regie op zich. De bestaande netwerken willen we verder uitbouwen en verbinden. Op individueel niveau moet de netwerk- en ketensamenwerking leiden tot goede afstemming met als resultaat één huishouden, één plan. Beoordeling en indicatiebevoegdheid bij de gemeente We zijn voorstander van samenwerking, maar ook voor een heldere scheiding van verantwoordelijkheden. De bevoegdheid om een individuele voorziening toe te wijzen ligt bij de gemeente. De toegang tot gebruik van algemene en collectieve voorzieningen is in het algemeen vrij, maar indien daarvoor een lichte toets nodig is zoals bij het AMW kan de bevoegdheid bij de organisatie blijven. Resultaatgericht/effectmeting Het kostenbewustzijn is groot de komende periode. Door de gemeente bekostigde voorzieningen, zowel individueel als collectief moeten aantoonbaar bijdragen aan de mate van zelfstandigheid of participatiemogelijkheden van de doelgroep. Maatschappelijke organisaties zullen zich hierop moeten verantwoorden. We zullen kijken of de participatieladder zoals die bij het arbeidsparticipatiebeleid wordt gebruikt, ook ingezet kan worden voor de Wmo. Kostenbeheersing, hand in hand met innovatie Met minder geld meer doen, dat is de opdracht waar de gemeenten voor staan. Met handhaving van het compensatiebeginsel en een goed voorzieningenniveau moeten de kosten van totale Wmo onder controle blijven. Dat noopt tot zoeken naar nieuwe, efficiënte manieren van werken, die snel worden doorgevoerd als blijkt dat het werkt (nieuw voor oud) Ruimte voor de professional gepaard aan goed opdrachtgeverschap Ontwikkelingen als de Kanteling en Welzijn Nieuwe Stijl vragen dat professionals de ruimte krijgen om te doen wat nodig is. Dat biedt ook ruimte voor innovatie. Dat betekent niet dat de gemeente als opdrachtgever het dus maar overlaat aan professionals, maar juist helder formuleert welke doelen er bereikt moeten worden onder welke voorwaarden. Pragmatisch Tot slot, het is wellicht een open deur, maar de uitvoering van de Wmo is gebaat bij een dosis gezond verstand. Ter illustratie de volgende kosten/batenafweging:voor veel geld alle sportzalen algemeen toegankelijk maken, zoals nodig voor inclusief beleid, of zorgen voor enkele goed uitgeruste voorzieningen en het resterende geld op een andere wijze inzetten wordt heel goed begrepen. Sterker nog, dat nalaten wekt onbegrip.
17
7
Planning van de nota en de beleidsparticipatie
7.1 Beleidsparticipatie Het Wmo beleid kan niet in de beslotenheid van het gemeentehuis en de raad tot stand komen. In de Wet Maatschappelijke ondersteuning is in art 11 geregeld dat burgers en in de gemeente werkzame organisatie worden betrokken bij de voorbereiding van het meerjarenbeleid. De Wmo raad heeft daarin als adviesorgaan van het college een bijzondere rol en verantwoordelijkheid, maar daarmee kan niet worden volstaan. Het college dient burgers en organisaties vroegtijdig in de gelegenheid te stellen zelfstandig voorstellen voor het beleid te doen. Het college dient zich te vergewissen van de belangen en behoeften van ingezetenen die deze niet goed kenbaar kunnen maken. De Wmo raad vervult hierin een belangrijke rol. Het Wmo beleid moet dus in samenspraak met burgers tot stand komen. Deze startnotitie is er dan ook bedoeld om het gesprek met burgers en organisaties vroegtijdig aan te gaan, de opbrengsten te verwerken in de Wmo nota en deze ook weer voor inspraak voor te leggen aan burgers en organisaties voorafgaand aan de vaststelling door de raad medio juni 2012. De vaststelling van het Wmo beleid is voorzien voor het voorjaarsdebat. In het proces is ook tijd ingeruimd om tweemaal met de raad in vormvrije avonden van gedachten te wisselen over het nieuwe Wmo beleid. De eerste vindt plaats op 22 november 2011. Burgers en organisaties worden op twee momenten bij het proces rond de Wmo nota betrokken. De formele periode van inspraak is kort: slechts 2 weken. De Algemene Wet Bestuursrecht, waarop de Inspraak- en participatieverordening van Zoetermeer is gebaseerd, spreekt over een inspraakperiode van 6 weken. De AWB geeft het bestuursorgaan ( in dit geval het college) de bevoegdheid te besluiten hiervan af te wijken. Het collegevoorstel over de startnotitie zal hiervoor een apart beslispunt bevatten. 7.2 Fasering In de planning onderscheiden we de volgende fasen: Fase 1: Startnotitie (oktober – december 2011): Deze startnotitie zal na goedkeuring van het college van B&W worden voorgelegd aan de gemeenteraad. Ook de Wmo-raad krijgt de gelegenheid te reageren. Voorgesteld wordt aan de gemeenteraad de startnotitie ter vaststelling voor te leggen in de commissievergadering en de gemeenteraad. Ter voorbereiding houdt de gemeenteraad een vormvrije avond (22/11/2011). Fase 2: Samenspraak met burgers en organisaties (januari/februari 2012) Na de startnotitie volgt de fase van interactieve bijeenkomsten (met burgers, raad en professionals) waarmee zoveel mogelijk input wordt verzameld voor het uiteindelijke beleidskader. Er worden 2 a 3 bijeenkomsten voor burgers georganiseerd aansluitende bij de reguliere wijkavonden, een of twee bijeenkomsten voor specifieke groepen en een of twee themabijeenkomsten voor aanbieders Fase 3 : Uitwerken van de Wmo nota (februari-begin maart 2012) Vervolgens wordt het eerste concept van de beleidsnota geschreven. Fase 4: Bestuurlijk traject tot aan college en commissie (maart – april 2012) De concept nota wordt in een vormvrije avond besproken en wordt op 17 april door het college vastgesteld en vrijgegeven voor inspraak.
18
Fase 5: Inspraak (eind april-begin mei) Over het de concept Wmo nota wordt eind april een inspraakavond georganiseerd voor burgers, belangenbehartigers en organisaties. De Wmo raad wordt om advies gevraagd. Tot half mei is er gelegenheid om een schriftelijke inspraakreactie te geven. De reactie op de inspraaknota wordt volgens de procedure verwerkt. Fase 6 Vaststellen van de nota (april – juni 2012) De definitieve versie van de nota met de reactie op de inspraak wordt rechtstreeks aan de raad ter vaststelling voorgelegd.
19
9
Samenvatting en vervolg
8.1 Samenvatting De eerste beleidsperiode voor de Wmo heeft een goede basis voor het vervolg gelegd. In de evaluatie zijn de volgende conclusies getrokken. • De doelen en nagestreefde effecten uit het vorige Wmo beleidsplan staan nog steeds overeind. Iedereen mee laten doen blijft het leidend principe. • De eigen kracht van de burger en zijn verbanden vormen het vertrekpunt, maar de zorg blijft uitgaan naar kwetsbaren. • We moeten door op het pad van kanteling oa met het gesprek aan de keukentafel, de ketensamenwerking en wijkaanpak versterken en meer outreachend werken • De inzet voor het nieuwe beleidsplan wordt om de balans tussen burger en gemeente nog meer richting burger verleggen. • Mantelzorgers en vrijwilligers zijn belangrijke aandachtsgroepen en dienen een speerpunt te zijn voor de komende periode. Uit de evaluatie zijn ook lessen getrokken, met name over het belang van resultaatmeting. In het volgende Wmo beleidsplan zullen we een beperkte set goede indicatoren ontwikkelen, met al het realisme wat erbij hoort. Daarbij is het goed om te bedenken, dat bepaalde Wmo effecten (betere balans tussen inspanningen van burgers en overheid) pas op de lange termijn te bereiken zijn, en door tal van andere aspecten dan het gemeentelijk beleid worden beïnvloed. Externe ontwikkelingen zoals de decentralisaties (begeleiding, jeugdzorg, Wet werken naar vermogen), bezuinigingen alsook innovaties en nieuwe concepten rond de Wmo, zoals Welzijn Nieuwe Stijl krijgen hun doorwerking in het nieuwe Wmo beleidsplan. De bezuinigingen nopen tot kostenbewustzijn, en de samenhang tussen alle ontwikkelingen tot innovatief werken en denken en integraliteit. In hoofdzaak staat de visie op de Wmo uit het eerste Wmo beleidsplan nog goeddeels overeind, maar we leggen nieuwe accenten. In de herijkte visie wordt de eigen verantwoordelijkheid meer benadrukt: “Zoetermeerders zijn verantwoordelijk voor hun eigen leven en zetten zich in voor een ander. Solidariteit, burenhulp, vrijwilligerswerk, (mantel)zorg en maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn belangrijk. Wij gaan uit van de eigen kracht en mogelijkheden van de Zoetermeerse burger zodat deze zelfredzaam is en de eigen verantwoordelijkheid kan nemen, ook in financieel opzicht. Economische zelfstandigheid stelt mensen in staat om mee te doen” Ook in de uitgangspunten worden nieuwe accenten gelegd. De algemene uitgangspunten voor het Wmo beleid zijn als volgt: • Eigen kracht is ook financiële draagkracht • Accent op kwetsbare burgers • Vrijwilligers en mantelzorgers zijn essentieel • Sociaal burgerschap & informele netwerken ondersteunen • Inclusieve samenleving bevorderen • Resultaatgerichtheid staat voorop • Netwerk en ketensamenwerking in de wijk • Preventief handelen gericht op voorkomen van zwaarder zorg • Beoordeling en indicatiebevoegdheid bij de gemeente • Kostenbeheersing hand in hand met innovatie 20
• •
Ruimte voor professionals gepaard aan goed opdrachtgeverschap Pragmatisch in de uitvoering
In het Wmo model onderscheiden we drie typen vraagstukken: samenlevingsvraagstukken, vraagstukken van individuele burgers met een compensatiebehoefte en vraagstukken die door professionals worden ingebracht rond zorgmijders. Ondanks de uiteenlopende aard van de vraagstukken is er samenhang in de manier waarop we de vraagstukken wegen en tot een oplossing komen. Dit geven we weer in het Wmo model, waarin ook de huidige Wmo thema’s zich goed laten inpassen. Het thema Opgroeien vervalt in het nieuwe Wmo beleidsplan. Dat krijgt zijn eigen koers in het programma Jeugd. De startnotitie vormt het document waarmee het gesprek met de raad en burgers en organisaties over het nieuwe Wmo beleidsplan aangegaan. De beleidsparticipatie is in de Wmo voorgeschreven in de wet en van cruciaal belang. Naast fase van beleidsparticipatie is er een korte inspraakperiode voorafgaand aan de vaststelling door de Raad. De Wmo beleidsnota wordt in juni 2012, voor het voorjaarsdebat vastgesteld. 8.2 Vervolg: hoe verder met het Wmo beleidsplan? In de startnotitie zijn de kaders voor het Wmo beleidsplan geschetst. In het Wmo beleidsplan worden de volgende zaken verder uitgewerkt: • De klantprofielen: wie zijn de Wmo gebruikers? • De doelen per thema, de activiteiten en de indicatoren: wat willen we bereiken, wat gaan we doen en hoe meten we de resultaten? • De financiële scenario’s: hoeveel middelen staan ons waarvoor ter beschikking? • De organisatorische aspecten: welke voorwaarden moeten intern en extern vervuld worden om tot een succesvolle uitvoering te komen. Deze onderdelen worden in werkgroepen ambtelijk voorbereid. De participatiefase, waarin burgers en organisaties mee kunnen denken over het nieuwe Wmo beleidsplan dient als inspiratiebron voor de uitwerking. De samenhang met de decentralisaties wordt zo veel mogelijk in het oog gehouden.
21
Bijlage 1: Indicatoren en meten van prestaties en effecten. Wat is een indicator? Veel doelen en effecten in het sociale domein zijn niet direct meetbaar. Om toch na te gaan hoe het staat met bv sociale samenhang, wordt gezocht naar relevante indicatoren. Een indicator is een meetbaar element (meestal een getal, percentage of ratio) van een dienst, proces of effect dat een signalerende functie heeft met betrekking tot de kwaliteit van de betreffende dienst, proces of effect.. Het kiezen van een goede, betekenisvolle indicator is een lastig proces. Het begrip sociale samenhang is een complex begrip dat moeilijk meetbaar is. Deze indicator zal niet uit één vraag bestaan, maar uit een aantal vragen die tesamen de sociale samenhang meet. Vervolgens moet een relevante streefnorm worden gevonden of worden gepostuleerd. Wanneer zijn we tevreden over het aantal vrijwilligers: bij 25% of pas bij 50%? Het kiezen van een goede indicator is dus complex. Registratie en analyse kost bovendien tijd. Het is daarom zaak om je te beperken tot enkele goedgekozen indicatoren. Welke indicatoren zijn er? Er zijn verschillende soorten indicatoren. Indicatoren die iets zeggen over de structuur, of over het proces of over de uitkomst. Elke van die indicatoren kan van nut zijn. Wat de betreft de uitkomstindicatoren onderscheiden we prestatieindicatoren en effectindicatoren. Prestatie indicatoren worden gebruikt om na te gaan of is gedaan wat is afgesproken. Daarop is een organisatie afrekenbaar. Effectindicatoren worden gebruikt om na te gaan of het doel is bereikt. De effecten worden beïnvloed door diverse factoren en zijn vaak niet tot één oorzaak te herleiden Eisen te stellen aan indicatoren: • • • • •
Een indicator moet betekenisvol zijn Er moet een relevante norm bij te formuleren zijn. Meetbaar zijn in de praktijk van alledag Betrouwbaar en valide zijn Onderscheidend zijn (echt iets zeggen over het beoogde effect en niet over iets anders=validiteit)
Onderzoek en monitoring Om het Wmo-beleid te monitoren en te beoordelen zal naast een cijfermatige onderbouwing via indicatoren ook gebruik worden gemaakt van kwalitatieve databronnen, zoals rapportages van organisaties over de geleverde diensten en voorzieningen en evaluatiegesprekken. Bronnen voor monitoring en evaluatie zijn in elk geval de klanttevredenheidsonderzoeken van SGBO, de omnibus enquête, jaarverslagen van subsidieontvangende organisaties, maar ook de onderzoeken van bv de GGD, zoals de OGGZ monitor.
22
Bijlage 2 : Overzicht van de aanbevelingen uit de Wmo evaluatie Thema 1: Samenleven • wijkgericht werken beter doorzetten en verankeren, zowel bij organisaties in de wijken als binnen de ambtelijke organisatie • De netwerksamenwerking op wijk en stedelijk niveau verder uitbouwen., Informatie moet beter gedeeld worden tussen partners in de wijk. Thema 2: Opgroeien • Doorgaan met één gezin, één plan • Doorgaan met gezinscoaches • Wijkgewijs clusteren van voorzieningen • Onderzoek doen naar de mogelijkheid van langdurige lichte ondersteuning • Onderzoek naar passende ondersteuning voor jongeren ouder dan 18 jaar Thema 3: Informatie vinden • Verbeteren van de (digitale) informatievoorziening , waarbij ook rekening gehouden moet worden met speciale groepen als blinden en slechtzienden. • Meer samenwerking creëren tussen de verschillende loketfuncties • Een pilot uitvoeren voor informatievoorziening in de wijk Thema 4: Elkaar helpen • Groep van mantelzorgers meer differentiëren (jonge mantelzorgers, mantelzorgers van verstandelijk beperkten en mensen met een psychische problematiek • Verbetering van de signalering van overbelaste mantelzorgers (bv via huisarts) • Betere ondersteuning van het vrijwilligerswerk • Vergroten van het aanbod van vrijwilligers ( bv in de kring van uitkeringsgerechtigden) Thema 5: Meedoen makkelijker maken • De ambities voor de woonservicezones opnemen in de WOP’s • Ambitieniveau voor toegankelijkheid expliciteren • Belasting van mantelzorger expliciet meenemen in integrale indicering. • Het proces van verstrekken van individuele voorzieningen kantelen: invoeren van het brede gesprek Thema 6: Weer meedoen • Een outreachende aanpak van het algemeen maatschappelijk werk • Het verbinden van de bemoeizorgketen en de jeugdketen waar nodig • Een signaleringsnetwerk op wijkniveau opzetten (ketensamenwerking) • Een outreachende wijkgerichte aanpak van vrouwenopvang opzetten • Bij huiselijk geweld ook aandacht voor ouderenmishandeling
23
Bijlage 3
Begrippenlijst
Algemene voorziening: een voorliggende voorziening die door iedereen waarvoor de voorziening bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure. Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt, in casu het collectief vraagafhankelijk vervoer. Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt.
24