De principes van de Wmo in de praktijk pp Verslag Wmo-werkplaatsen 2009-2012
Theo Roes
Colofon Auteur: Theo Roes Uitgave: MOVISIE voor de Wmo-werkplaatsen Mei 2013 Deze publicatie is tot stand gekomen dankzij financiering van het ministerie van VWS. De Wmo-werkplaatsen zijn regionale samenwerkingsverbanden van hogescholen, zorgen welzijnsinstellingen en gemeenten. Zij zijn in 2009 opgericht om de noodzakelijke vernieuwingen in zorg en welzijn tot stand te brengen en beroepskrachten te scholen. De activiteiten omvatten het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van activiteiten, interventies en methodieken, gericht op de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Meer informatie is beschikbaar via www.wmowerkplaatsen.nl. De kennisproducten van de Wmo-werkplaatsen worden uitgegeven en beheerd door MOVISIE. MOVISIE is hét landelijke kennisinstituut en adviesbureau voor toepasbare kennis, adviezen en oplossingen bij de aanpak van sociale vraagstukken op het terrein van welzijn, participatie, sociale zorg en sociale veiligheid. Onze activiteiten zijn georganiseerd in vijf actuele programma’s: effectiviteit en vakmanschap, participatie en actief burgerschap, sociale zorg, huiselijk en seksueel geweld en gebiedsgericht werken. Onze ambitie is het realiseren van een krachtige samenleving waarin burgers zoveel mogelijk zelfredzaam kunnen zijn. Bestellen of downloaden via www.movisie.nl of www.wmowerkplaatsen.nl. Alles uit deze uitgave mag, mits bronvermelding, worden vermenigvuldigd en openbaar gemaakt. Een digitale versie van deze uitgave is gratis te downloaden via onder meer www.wmowerkplaatsen.nl.
De principes van de Wmo in de praktijk pp Verslag Wmo-werkplaatsen 2009-2012
Theo Roes
Inhoudsopgave
pp Voorwoord 3 pp Hoofdstuk 1: Kader Wmo-werkplaatsen
5
pp Hoofdstuk 2: Missie en programma
7
pp Hoofdstuk 3: Organisatie
9
pp Hoofdstuk 4: Programma’s en hun opbrengsten
10
pp Hoofdstuk 5: Governance
23
pp Hoofdstuk 6: Wmo-competenties
26
pp Hoofdstuk 7: Leren en opleiden
28
pp Hoofdstuk 8: Disseminatie en kenniscirculatie
30
pp Bijlagen 33
De principes van de Wmo in de praktijk
3
Voorwoord Voor u ligt de brochure over de Wmo-werkplaatsen. Deze werkplaatsen zijn regionale samenwerkingsverbanden van hogescholen, zorg- en welzijnsinstellingen en gemeenten. Zij zijn in 2009 opgericht om de noodzakelijke vernieuwingen in zorg en welzijn tot stand te brengen en beroepskrachten te scholen. De activiteiten omvatten het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van activiteiten, interventies en methodieken, gericht op de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De werkplaatsen ontvingen een subsidie van het ministerie van Volksgezondheid, welzijn en sport. Deze brochure geeft u informatie over het kader, het programma en de organisatie van de Wmo-werkplaatsen (hoofdstuk 1-3). De werkplaatsen hebben in de periode 2009-2012 dertig praktijken ontworpen en onderzocht. Hiervan wordt verslag gedaan aan de hand van kwaliteitskenmerken die typerend zijn voor de Wmo-praktijken, zoals vraaggericht werken, outreachend werken, eigen kracht en regie en integraal en wijkgericht werken (hoofdstuk4). Daarnaast is er onderzoek verricht naar de wijze van besturen door gemeenten (hoofdstuk 5). In het verlengde van de praktijkvernieuwingen hebben de Wmo-werkplaatsen geïnventariseerd welke competenties managers, beroepskrachten, vrijwilligers en ambtenaren nodig hebben om te werken volgens de principes van de Wmo (hoofdstuk 6). Om de mensen die betrokken zijn bij maatschappelijke ondersteuning deze competenties te laten verwerven, ontwikkelden de werkplaatsen leermateriaal en onderwijsmodulen, zowel voor het initiële als post-initiële (hoger) onderwijs (hoofdstuk7). De Wmo-werkplaatsen hebben zich zeer ingespannen om de verworven kennis en ervaringen te delen met de opleidingen, instellingen en gemeenten in de regio. Ook op landelijk niveau is de kenniscirculatie op gang gebracht via conferenties, publicaties en websites (hoofdstuk 8). Deze brochure geeft u een eerste indruk van wat de zes Wmo-werkplaatsen in hun eerste subsidieperiode hebben bereikt. Voor meer gedetailleerde informatie verwijs ik naar de publicaties en websites die in de bijlage zijn opgenomen. Inmiddels heeft het ministerie van VWS besloten de Wmo-werkplaatsen voor een tweede periode van drie jaar subsidie te verstrekken om de werkzaamheden te continueren. Daarnaast zal nog een aantal hogescholen worden uitgenodigd om werkplaatsen op te richten. Op deze manier ontstaat een landelijk dekkende infrastructuur voor kwaliteitsbevordering en professionalisering op het terrein van de Wmo. Theo Roes Voorzitter van het Overleg Wmo-werkplaatsen
4
De principes van de Wmo in de praktijk
Hoofdstuk 1
Kader Wmo-werkplaatsen Onder invloed van maatschappelijke en politieke veranderingen zijn er ingrijpende veranderingen nodig in de sectoren Zorg en Welzijn. De invoering van de Wmo in 2007 en de (voorgenomen) veranderingen in de AWBZ vragen om een versnelling in het veranderingsproces. De Wmo beoogt de redzaamheid van burgers te bevorderen, de participatie te vergroten, actief burgerschap te stimuleren en de sociale samenhang te verbeteren1. De overheid i.c. de gemeente ondersteunt de burger via het bieden informatie en advies, bevordering van vrijwilligerswerk en mantelzorg, preventie en dienstverlening op het terrein van wonen, welzijn en zorg. De wetgever verwacht dat de burger zich op basis van wederkerigheid ook actief inzet om de maatschappelijke doelstellingen van de wet te realiseren. Er is een paradigmawisseling nodig: burgers en beroepskrachten moeten zich heroriënteren om invulling te geven aan een nieuwe verdeling van verantwoordelijkhheden tussen overheid en samenleving inzake ondersteuning. Trefwoorden om de richting van het veranderingsproces te karakteriseren zijn: vraaggericht werken, meer preventie, outreachend werken, integrale dienstverlening, ketensamenwerking, wijkgericht werken, lokaal maatwerk, zorg in en door de buurt, enz. Deze omslag in werken wordt algemeen aangeduid als Welzijn nieuwe stijl (Wns). In de gelijknamige brochure hebben het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de MO-groep en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een en ander uitgewerkt in acht bakens.2 Een dergelijke omslag vergt gerichte investeringen in de kwaliteit van de beroepsuitoefening. Bij de behandeling van de begroting van VWS 2009 heeft de Tweede Kamer een amendement aangenomen van PvdA-kamerlid Agnes Wolbert3, waarin extra financiële middelen beschikbaar werden gesteld om met medewerking van hogescholen de noodzakelijke vernieuwingen in zorg en welzijn tot stand te brengen en beroepskrachten te scholen. In het bijzonder vraagt de Kamer de samenwerking te versterken tussen (professionele) zorg en welzijn enerzijds en informele zorg anderzijds. Dit amendement gaf de stoot tot de oprichting in 2009 van zes Wmo-werkplaatsen (zie bijlage met naw-gegevens en websites van Wmo-werkplaatsen). In de periode 2009-2012 hebben de werkplaatsen zich ontwikkeld tot omvangrijke regionale samenwerkingsverbanden die een impuls geven aan de vernieuwing van het welzijnswerk en aan de kwaliteit van de beroepsuitoefening. Bij de begrotingsbehandeling 2012 heeft de Tweede Kamer via de motie-Wolbert/Voortman4 de regering verzocht om ‘de Wmo-werkplaatsen te continueren’. De staatssecretaris van VWS, mevr. M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner, heeft in een brief van 3 september 2012 (TK 2011-2012, 29538, nr. 138) de kamer meegedeeld middelen te hebben gereserveerd voor voortzetting van de Wmo-werkplaatsen en de oprichting van een zevende werkplaats in Rotterdam. Zij heeft de werkplaatsen gevraagd een tweeledige
De principes van de Wmo in de praktijk
5
strategie te volgen, namelijk enerzijds voortbouwen op de innovaties die in de eerste periode zijn gerealiseerd en anderzijds nieuwe werkwijzen ontwikkelen voor vraagstukken die gemeenten, burgers en instellingen op de agenda hebben gezet. Het is de bedoeling te komen tot een structurele transformatie van het professionaliseringsproces in de sector Zorg en Welzijn. Vernieuwingsprocessen gaan zichzelf in stand houden en versterken. Voorkomen moet worden dat gemeenten en instellingen terecht komen ‘in een projectencarrousel, waarvan weinig beklijft’. De staatssecretaris heeft in deze tweede fase de werkplaatsen meegegeven te investeren in de volgende onderwerpen: −− het tijdig signaleren, voorkomen en bestrijden van eenzaamheid, zoals in de motie Wolbert/Voortman gevraagd; −− de begeleiding van mensen met ernstige beperkingen voor wie herstel van zelfredzaamheid geen haalbaar doel is, maar wel een zo hoog mogelijke graad van welbevinden; −− de samenwerking formeel-informeel, waaronder de inzet van mensen met ervaringsdeskundigheid; −− het wijkgericht werken in sociale wijkteams en de ontwikkeling van een nieuw beroepscompetentieprofiel voor de sociale professional nieuwe stijl; dit is de breed inzetbare beroepskracht, ook wel frontlijnwerker of generalist genoemd; −− de verdere verdieping van outreachend werken in de ondersteuning van moeilijk bereikbare doelgroepen; en −− de verbetering van governance, door onderzoek naar de bestuurlijke aanpak die het best de betrokkenheid en inbreng van burgers garandeert.
6
De principes van de Wmo in de praktijk
Hoofdstuk 2
Missie en programma Een Wmo-werkplaats is te omschrijven als een regionaal kenniscentrum, waarin een hogeschool i.c. lectoraat, instellingen, beroepsbeoefenaren en gemeenten samenwerken voor onderzoek, praktijkontwikkeling, implementatie en opleiding op de terreinen van zorg en welzijn en meer in het bijzonder gericht op ‘community care’ (zorg en dienstverlening in en door de gemeenschap). Op deze manier worden het evidence- en practice-based werken in de sector zorg en welzijn bevorderd. De ontwikkeling van praktijkkennis - prescriptieve kennis voor het handelen - staat centraal in de Wmo-werkplaats. Vragen vanuit de praktijk - gemeenten en instellingen - sturen de activiteiten. Elke werkplaats ontwikkelt aan de hand van de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de Wmo en Wns zijn eigen programma, bestaande uit praktijkonderzoeken waarin de maatschappelijke vraag in de regio wordt vertaald naar interventies die voorzien in de vraag van cliënten. In zo’n praktijkonderzoek wordt bijvoorbeeld nagegaan of de maatschappelijke participatie van mensen met beperkingen - een belangrijke doelstelling van de Wmo - kan worden bevorderd via de inrichting van een wijksteunpunt, van waaruit professionals en vrijwilligers cliënten en hun sociale netwerk ondersteunen. De projecten zijn volgens een min of meer vast patroon opgezet, namelijk: −− verkennen van de maatschappelijke vraag en de achtergronden ervan; −− samen met instellingen ontwerpen van een plan van aanpak c.q. interventie; −− begeleiden van de uitvoering via (actie)onderzoek; −− evalueren van de resultaten (output) en maatschappelijke effecten, mede tegen de achtergrond van de uitgangspunten van de Wmo; −− in kaart brengen van de vereiste (beroeps)competenties en −− ontwikkelen van leermateriaal voor het verwerven van de noodzakelijke competenties. In de periode 2009-2012 zijn in totaal zo’n dertig projecten uitgevoerd. De resultaten zijn vastgelegd in rapportages, onderzoeksverslagen en leermateriaal. Omdat het programma van de werkplaats geënt is op de regionale maatschappelijke vraag, laten de projecten op het eerste gezicht een grote verscheidenheid zien. Bij nadere beschouwing blijkt elke werkplaats wel een min of meer overkoepelend thema te hebben gekozen waarvan aspecten zijn terug te vinden in de afzonderlijke projecten. Ook blijken de zes programma’s nogal wat gemeenschappelijke elementen te bevatten. Het is dan ook mogelijk gebleken gemeenschappelijke thema’s te ontwikkelen ten behoeve van de gezamenlijke landelijke publicaties en onderwijsmodulen. In hoofdstuk 4 staat een overzicht van de onderwerpen die tot nu toe aan bod zijn gekomen. In de tweede
De principes van de Wmo in de praktijk
7
periode wordt geprobeerd in een vroegtijdig stadium afspraken te maken over inhoudelijke afstemming en een gemeenschappelijke onderzoeksopzet ten behoeve van gezamenlijke thema’s. Op deze wijze kunnen de empirische basis en de toepasbaarheid van de ontwikkelde praktijkkennis worden verbeterd. De Wmo impliceert niet alleen een inhoudelijke vernieuwing van zorg en welzijn, maar beoogt ook een innovatie in de besturing. De verhoudingen tussen gemeenten, instellingen en burgers worden opnieuw gedefinieerd. Onderzoek naar de bestuurlijke relaties tussen enerzijds gemeenten en anderzijds instellingen, vrijwilligersorganisaties en burgers maakte in de eerste fase dan ook deel uit van het werkplaatsprogramma en zal in de komende jaren worden gecontinueerd. Het ontwikkelen en daadwerkelijk aanbieden van opleidingsmodulen is het sluitstuk van het traject; het wordt ook wel aangeduid als de empirisch-regulatieve cyclus die de Wmo-werkplaatsen doorlopen. De werkplaatsen hebben aan de hand van hun onderzoek de competenties in kaart gebracht waarover beroepskrachten en vrijwilligers dienen te beschikken om de ontwikkelde innovaties op een (professioneel) verantwoorde wijze uit te voeren. Met andere woorden: welke specifieke kennis, inzichten, vaardigheden, houdingen en persoonseigenschappen zijn nodig om Welzijn nieuwe stijl inhoud te geven en de doelstellingen van de Wmo te realiseren. Om de beoogde competenties over te dragen aan professionals, vrijwilligers en studenten zijn vervolgens leermateriaal en opleidingsmodulen ontwikkeld en in de praktijk beproefd, voor zowel beroepskrachten als vrijwilligers. Het gaat daarbij niet alleen om traditioneel lesmateriaal, maar ook om nieuwe vormen van praktijkleren, zoals verderop in deze verantwoording wordt geïllustreerd. Op deze manier vertalen de werkplaatsen de opgedane praktijkkennis naar (initiële) opleiding, bijscholing en praktijkleren. Samengevat: de werkplaats verkent maatschappelijke problemen, ontwerpt nieuwe praktijken, onderzoekt de uitvoering en evalueert de effecten ervan. Op basis van deze nieuwe praktijkkennis ontwerpt de werkplaats competentieprofielen voor beroepskrachten en vrijwilligers en bijbehorende opleidingsmodulen, als ook bestuurlijke modellen voor de onderlinge relaties in het veld van zorg en welzijn.
8
De principes van de Wmo in de praktijk
Hoofdstuk 3
Organisatie De hogeschool is de initiator van de Wmo-werkplaats, biedt een bestuurlijk kader voor het samenwerkingsverband en faciliteert de werkzaamheden. Daarvoor ontvangt de hogeschool een subsidie van het ministerie van VWS. De lector is de inhoudelijk trekker van de Wmo-werkplaats en het eerste aanspreekpunt voor het ministerie en de deelnemende partijen. Hij is de spil in het regionale netwerk en hij zorgt dat het samenwerkingsverband goed functioneert. Hij onderhoudt de contacten met de deelnemende partijen. Hij is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en aansturing van het programma en de projecten, de kwaliteit van het onderzoek, de opleiding en de kenniscirculatie. Ook draagt hij zorg voor afstemming met relevante andere regionale en landelijke programma’s. Hij neemt deel aan het landelijk overleg van Wmo-werkplaatsen. De organisatie van de werkplaatsen is volgens een vast stramien opgezet. De partijen - hogeschool, instellingen en gemeenten - hebben voor de periode 2009-2012 een bestuurlijke overeenkomst gesloten waarin bindende afspraken zijn opgenomen over de inrichting van de werkplaats, het uit te voeren programma en de inhoudelijke, personele en financiële inbreng van de partijen. Een stuurgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de belangrijkste regionale partijen, bepaalt het programma en bewaakt de uitvoering van de afspraken. In aanvulling hierop beschikken de meeste werkplaatsen over een breed samengestelde adviesraad, waarin inhoudelijk deskundigen en direct betrokken professionals en vrijwilligers zitting hebben. Ook rond de projecten hebben de werkplaatsen netwerken georganiseerd. Elk project kent een projectgroep en/of uitvoerend (onderzoeks)team, bestaande uit praktijkonderzoekers van de hogeschool – veelal docenten, deelnemende professionals, studenten of vrijwilligers. Ook functioneren rond specifieke thema’s bredere kenniskringen (‘communities of practice’). In dergelijke kringen wordt gereflecteerd op de ervaringen en wordt kennis gedeeld. Op deze wijze zijn de werkplaatsen stevig in het veld verankerd, zowel op bestuurlijk en beleidsmatig als op uitvoerend niveau. Op landelijk niveau is sprake van een lichte vorm van coördinatie. De lectoren komen regelmatig bijeen onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. Zij bespreken de voortgang van de werkzaamheden en rapporteren aan VWS. Ook dragen ze zorg voor inhoudelijke afstemming van de programma’s en maken ze afspraken over de verspreiding van de resultaten via (gezamenlijke) publicaties, lesmateriaal, werkconferenties, enz. Ook leveren zij een bijdrage aan de landelijke discussies over kwaliteitsstandaarden, competentieprofielen, enz.
De principes van de Wmo in de praktijk
9
Hoofdstuk 4
Programma’s en hun opbrengsten Zoals eerder gemeld hebben de werkplaatsen in de periode 2009-2012 elk een regionaal geaccordeerd programma uitgevoerd, in totaal zo’n dertig innovatieprojecten. Deze zijn uitvoerig beschreven in de verantwoordingen per werkplaats en aparte rapportages. Ze kunnen worden geraadpleegd op de regionale websites (zie bijlage). Hier volgt een beknopt thematisch overzicht om een beeld te geven van de activiteiten en behaalde resultaten. De meeste projecten zijn vanuit verschillende, deels elkaar overlappende invalshoeken te beschrijven, bijvoorbeeld: aard van de dienstverlening, doelgroep, methodiek, professionele kwalificaties of kwaliteitskenmerken. Hier kiezen we voor een selectie van kwaliteitskenmerken die samen een beeld geven van Wns. 4.1 Vraaggericht werken Het welzijnswerk is bezig een omslag te maken van aanbod- naar vraaggericht werken. De concrete vraag moet aanleiding zijn voor een gesprek over wensen en behoeften van burgers en de mogelijke oplossingen. Hierbij dient ook het netwerk van de cliënt/burger te worden betrokken. De Wmo-werkplaats Nijmegen heeft de narratieve onderzoeksmethode5 (verder) ontwikkeld om systematisch de vragen, behoeften en wensen van kwetsbare burgers als uitgangspunt te nemen voor de ontwikkeling van de dienstverlening. De werkplaats heeft deze methodiek bijvoorbeeld toegepast bij het ontwikkelen van beleid voor wonen, welzijn en zorg voor ouderen en voor opvoedondersteuning voor migranten. De essentie ervan is, dat de via open interviews verkregen verhalen zorgvuldig worden opgetekend, gebundeld en geanalyseerd. De resultaten worden gevalideerd door deze terug te leggen bij de ondervraagden en na te gaan wat zij zelf kunnen en willen bijdragen. De gevonden vraagpatronen worden ‘geadresseerd’: een groep of een individuele burger wordt eigenaar van het vraagpatroon en deze gaat, in dialoog met zijn sociale omgeving, aan de slag met de maatschappelijke organisaties en gemeente. Deze aanpak brengt inderdaad een omkering van het perspectief op dienstverlening tot stand: eerst wordt gekeken naar behoeften van burgers en hun onderliggende vragen en dan pas wordt op basis van die analyse door zoveel mogelijk betrokkenen samen beslist wat er moet gebeuren. Het in dialoog zoeken naar oplossingen leidt ertoe, dat iedereen - zowel vanuit de formele als de informele dienstverlening - vanuit zijn eigen kracht en competentie een aandeel levert. Ook komt er als gevolg van het gezamenlijk onderzoek meer ruimte voor vernieuwingen6.
10
De principes van de Wmo in de praktijk
1. Opvoedsteun zelf organiseren De Wmo-werkplaats Nijmegen heeft de methode van narratief onderzoek naar vraagpatronen ontwikkeld om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de vraagstukken die onder burgers leven. Blijkens dit onderzoek onder bewoners van de gemengde Nijmeegse wijk Hatert was ‘opvoeden en kinderen’ een hot item. Ouders hadden behoefte aan opvoedondersteuning, op school, op straat en ook in het gezin. Een groep allochtone vrouwen startte met een zelforganisatie ‘Moeders voor elkaar’. In themabijeenkomsten bespraken zij de opvoedvragen, organiseerden activiteiten en stimuleerden andere vrouwen om deel te nemen. Op deze manier zijn netwerken van wijkbewoners ontstaan, waarin informele opvoedondersteuning wordt geboden. De rol van beroepskrachten verschuift van sturend naar faciliterend. De werkplaats gebruikt actieleren als instrument om de samenspraak tussen ouders en facilitators te organiseren. Actieleren is een proces waarbij de deelnemers samen vraagstukken inventariseren en analyseren, mogelijke oplossingsrichtingen bedenken, vervolgens actie ondernemen en ten slotte reflecteren op wat is geleerd en gedaan. De ouders worden via deze aanpak ervaringsdeskundigen, die kennis uitwisselen en meer bij elkaar en elkaars kinderen betrokken raken. Op deze manier ontstaat er meer samenhang in de wijk. De deelnemers waren positief over het project, maar de werkplaats verwacht dat het duurzaam inzetten van allochtone vrouwen als vrijwilligers continue aandacht vergt en adviseert autochtone vrouwen bij het opvoedproject te betrekken.
4.2 Signaleren In veel beroepsprofielen is het signaleren van burgers met problemen en maatschappelijke vraagstukken als belangrijke opdracht voor welzijnswerkers geformuleerd. VWS en VNG formuleren in Wns een aanscherping van de outreachende opdracht door principes van privacy en zelfbeschikking in crisissituaties nadrukkelijk te relativeren. Breder geformuleerd gaat het er om, dat de sociaal werker naar de burgers in hun eigen leefsituatie toegaat om latente of door anderen gesignaleerde vragen en behoeften te achterhalen7. In het verlengde hiervan ligt het opsporen van risicofactoren en misstanden, als eerste stap in de preventie. Een (literatuur)verkenning van de Wmo-werkplaats Twente heeft laten zien, dat de invulling van de signaleringsfunctie vooral plaatsvindt op professioneel niveau en binnen de eigen organisatie. De rol van burgers en vrijwilligersorganisaties wordt buiten beschouwing gelaten, elke instelling ontwikkelt zijn eigen methodiek en er is geen samenwerking tussen organisaties om gezamenlijk de signalering ter hand te nemen en zorg te dragen voor een adequate follow-up.
De principes van de Wmo in de praktijk
11
De Wmo-werkplaatsen hebben in de afgelopen jaren vooral onderzoek gedaan naar de inrichting van de signaleringsfunctie binnen netwerken van instellingen en naar de instrumenten om het signaleringsproces doelmatig en effectief te laten verlopen. Zo heeft de werkplaats Utrecht in Veenendaal de structuur en het functioneren van een apart netwerk voor de signalering van eenzaamheid en sociaal isolement van ouderen doorgelicht en begeleid (zie kader 2). In Amsterdam zijn met cliënten die veelvuldig en oneigenlijk sociaal raadslieden bezoeken – ‘loketverslaafden’ – open, persoonlijke, nietprobleemgerichte gesprekken gevoerd om in samenspraak met de cliënt een hulpaanbod op maat te formuleren. De hulpverlener die een dergelijk gesprek voert wordt competentiemakelaar genoemd. De Wmo-werkplaats Twente heeft een ondersteuningsinstrument ontwikkeld waarmee een wijkteam van professionals uit zorg en welzijn op een meer systematische wijze signalen uit een wijk kan opvangen, de urgentie ervan beoordelen en vertalen naar een gerichte vervolgactie. De onderzoeken laten zien dat signaleringsnetwerken nuttige instrumenten zijn om sociale problemen op te sporen en actie te ondernemen. Ook bevordert een signaleringsnetwerk dat er een aanbod op maat komt. De onderzoeken geven aanwijzingen hoe dergelijke signaleringsnetwerken kunnen worden ingericht, hoe de routing van meldingen en vervolgacties kan verlopen, hoe de koppeling aan tweedelijns instellingen kan worden gewaarborgd, welke instrumenten voor registratie, bepaling van urgentie e.d. kunnen worden gehanteerd en hoe burgers kunnen worden betrokken bij de signalering8. Verder zijn er belangrijke nevenopbrengsten te rapporteren. Deze betreffen de deskundigheidsbevordering van de deelnemers: zij voelen zich beter toegerust om adequate ondersteuning te bieden en tijdig andere professionele en vrijwillige dienstverleners in te schakelen. De knelpunten blijken betrekking te hebben op de organisatie van de samenwerking tussen instellingen, de implementatie van een overeengekomen werkwijze in de dagelijkse routine en de publieksinformatievoorziening.
12
De principes van de Wmo in de praktijk
2. Signaleringsnetwerk ouderen Veenendaal Het signalerings- en oplossingsnetwerk ouderen in Veenendaal heeft als doel: bewust, actief en structureel de eenzaamheid en het sociaal isolement onder ouderen in Veenendaal aan te pakken. Er zijn ruim twintig kern- en schilpartners bij betrokken. Het proces van signaleren en oplossen is vastgelegd in een signaleringsprotocol. Er worden diverse instrumenten gehanteerd, zoals een signaleringskaart, een registratieformulier, de inzet van huisbezoek door vrijwilligers of een ouderenadviseur. De professionals van de kernpartners vormen samen het signaleringsnetwerk, waar de aanmeldingen binnenkomen die door de kern- of schilpartners niet zelf kunnen worden behandeld. In dat soort gevallen gaat het meestal om complexe problematiek. Gebruikelijke interventies zijn: ontmoetingsactiviteiten, persoonlijke activering, cursussen, gespreksgroepen, therapie, rouwverwerking en meer in het algemeen zorg- en hulpverlening. In de complexe situaties was meestal sprake psychogeriatrische en psychiatrische problematiek, waarvoor medische zorg en verpleging moesten worden ingezet.
4.3 Outreachend werken Het algemeen maatschappelijk werk en de ambulante GGZ kennen van oudsher een outreachende aanpak onder de naam bemoeizorg. De cliënt vraagt niet om hulp, maar er zijn signalen uit de omgeving dat een cliënt in ernstige problemen verkeert en/of een gevaar is voor zichzelf en zijn omgeving. De Stichting Erop af in Amsterdam experimenteert reeds jaren met een vergelijkbare aanpak, ontwikkeld om huisuitzetting vanwege huurschulden te voorkomen. Outreachend helpen gaat dus een stap verder dan signaleren en is veelal de follow-up van de signalering in acute en ernstige probleemsituaties. De Wmo-werkplaatsen hebben samen met uitvoerende instellingen, cliënten en ervaringsdeskundigen in diverse projecten de bestaande interventies toegespitst op specifieke groepen zorgwekkende burgers, zoals daklozen, tienermoeders, overlast gevende jongeren, geïsoleerd levende ouderen en mensen met psychische of verstandelijke beperkingen, die allen vaak buiten beeld van reguliere hulp- en dienstverlening blijven. De Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe heeft een bekende methodiek, activerend huisbezoek, verder ontwikkeld voor de doelgroep van zelfstandig wonende mensen met psychische en verstandelijke beperkingen (zie kader). Er was een tweeledig doel: sociale behoeften opsporen en de participatie bevorderen. Dat bleek geen gemakkelijke opgave. Er werden diverse knelpunten gesignaleerd. Deze hebben te maken met de uitwisseling van cliëntinformatie tussen instellingen, de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde vrijwilligers en de gastvrijheid van de samenleving.
De principes van de Wmo in de praktijk
13
De Amsterdamse werkplaats stelde als centrale onderzoeksvraag: hoe kunnen outreachende sociale professionals zorgwekkende burgers effectief begeleiden richting zelfredzaamheid; hoe kunnen ze daarbij beter gebruik maken van de kracht van de cliënten zelf en hun sociale netwerken; welke competenties hebben zij nodig en aan welke bestuurlijke en manager-technische randvoorwaarden moeten worden voldaan om een dergelijke methodiek succesvol te implementeren? Om deze vragen te kunnen beantwoorden ontwikkelde en begeleidde de Amsterdamse werkplaats vijf praktijken die gericht waren op het verder ontwikkelen van een outreachende werkwijze voor moeilijk bereikbare doelgroepen en op de transformatie van de hulpverlening. Bij de keuze van de praktijken heeft de werkplaats gelet op spreiding over stadsdelen en gemeenten, doelgroepen en individu versus groepsgerichte benaderingen. De praktijk bleek weerbarstig. Drie praktijken staan anno 2012 op een laag pitje of zijn gestopt. De twee overblijvende projecten - Dak- en thuislozen in zelfbeheer (DIZ, zie kader 4) en de inrichting van een maatschappelijk steunsysteem in de buurt - worden vervolgd en verder ontwikkeld. De vijf onderzoeken van de werkplaats Amsterdam hebben handelingsmodellen opgeleverd voor het effectief helpen en faciliteren van zorgwekkende burgers en voor het aansturen van deze outreachende praktijken door management en bestuur. Essentieel is dat de hulpverlening uit de systeemwereld treedt en aansluiting zoekt bij de leefwereld van de cliënten. De belangrijkste randvoorwaarde blijkt het bottom-up organiseren van werkprocessen. Deze lopen goed, wanneer er een goed samenspel is in de vorm van cocreatie tussen zorgwekkende burgers, professionals en informele krachten; tussen professionals en managers; tussen managers, ambtenaren en bestuurders; en tussen onderzoekers, opleiders en professionals. Zo’n cocreatieve benadering van complexe praktijken vraagt om een kanteling in gedrag van alle betrokkenen9. Vervolgonderzoek loopt nog naar het soort leer- en ontwikkelprocessen dat daarvoor nodig is.
14
De principes van de Wmo in de praktijk
3. Activerend huisbezoek De Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe heeft de methodiek activerend huisbezoek aangepast voor de doelgroep van zelfstandig wonende mensen met psychische en verstandelijke beperkingen. Een vrijwilliger gaat eenmalig bij een wijkbewoner op bezoek, met een tweeërlei doel: signaleren en inventariseren van de vragen die de wijkbewoner heeft en stimuleren tot participatie. De bewoner wordt niet benaderd als cliënt of patiënt. Met dit initiatief beogen de gemeente Groningen en de instelling voor Maatschappelijke dienstverlening Wns in praktijk te brengen door de eigen kracht en het sociaal netwerk van bewoners te benutten en de samenwerking tussen de instellingen te bevorderen. De praktijk bleek ook hier weerbarstig. Er zijn diverse knelpunten gesignaleerd. Veel vrijwilligers haakten af en het niveau was wisselend. Om deze redenen heeft de werkplaats inmiddels studenten geïnteresseerd en opgeleid. De rapportage van de vrijwilligers was erg summier, waardoor het buurtteam moeilijk de wensen en behoeften van de doelgroep kon koppelen aan de beschikbare voorzieningen en de juiste mensen. Dit betekent dat de informatieoverdracht tussen vrijwilligers, de buurtwerkers en andere relevante organisaties moet worden verbeterd en een cliëntregistratiesysteem opgezet. Voor zover wijkbewoners met beperkingen werden doorverwezen naar wijkactiviteiten, bleken zij moeilijk aansluiting te vinden bij de reguliere wijkactiviteiten, vanwege zowel de geslotenheid van de bestaande groepen als de eigen beperkingen. Partijen zijn overeengekomen de methodiek te verbeteren en eerst dan te verspreiden over andere wijken in de stad.
4.4 Eigen kracht en regie De Eigen kracht benadering is erop gericht mensen te leren herontdekken wat zij allemaal nog wel kunnen. In de brochure-Wns wordt gesproken over een noodzakelijke cultuuromslag bij burgers en hulpverleners. Alle Wmo-werkplaatsen hebben dit thema een prominente plaats gegeven in hun programma. Empowerment wordt daarbij omschreven als ‘een proces waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen grip krijgen op de eigen situatie en hun omgeving via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie’10. De werkplaats Twente heeft onderzocht of bestaande methodieken van empowerment toepasbaar zijn bij ouderen die een Wmo-indicatie hebben. Dit project heeft nog eens duidelijk gemaakt, dat het stimuleren van eigen kracht niet voor iedere (zorg)professional vanzelfsprekend is. Er bleek sprake van handelingsverlegenheid rond dit thema. De door de werkplaats ontwikkelde werkwijze en training hebben blijkens het evalua-
De principes van de Wmo in de praktijk
15
tieonderzoek de potentie om cliënten te stimuleren tot zelfredzaamheid en hen minder afhankelijk te maken van professionele zorg. In Groningen heeft de Wmo-werkplaats een programma onderzocht dat jongvolwassenen met meervoudige problematiek leert zelfstandig te wonen en tegelijkertijd een schooldiploma te halen. In de beginfase wordt daarvoor een omvattend begeleidingsplan opgesteld, waarbij de jongeren leren om stap voor stap de eigen verantwoordelijkheid op te pakken en de regie over het eigen leven te voeren. Een deel van de jongeren slaagt erin de regie over het eigen leven terug te krijgen en ziet hierbij vooral vrienden en vriendinnen als een bron van steun. Een ander deel voelt zich nog afhankelijk van de professional. Ondanks de mooie doelstelling wordt er In de praktijk veel voor de jongeren besloten. Opvallend is ook, dat de beroepskrachten de netwerken van de jongeren nauwelijks inschakelen en ook moeite hebben met onderlinge samenwerking. De Nijmeegse Wmo-werkplaats heeft samen met een welzijnsinstelling met succes een vernieuwing in de opvoedingsondersteuning ontwikkeld en onderzocht. Daarbij is uitgegaan van de eigen kracht van allochtone vrouwen (zie kader 1). Het woonproject Daklozen in zelfbeheer (DIZ) (zie kader 4) in Amsterdam is een voorbeeld, hoe een doelgroep met een zeer complexe problematiek zelf een woonvoorziening beheert en het eigen leerproces stuurt. Voorwaarde voor deelname is dat de bewoner niet ernstig zorgbehoeftig is en geen ernstige psychiatrische en/of verslavingsproblematiek heeft. Het concept DIZ vergt een omslag in denken en doen bij alle betrokken partijen: cliënten worden bewoners; de beroepskrachten leren doen door te laten; en de organisatie verschaft een grote handelingsruimte aan bewoners en beroepskrachten. De nieuwe aanpak met rolverschuivingen voor alle betrokkenen stimuleert het leren, maar leidt ook tot pijnlijke ‘grenservaringen’. Wanneer er onvoldoende vertrouwen is opgebouwd, ontstaat er rumoer en worden contacten verbroken. De wijze waarop het zelfbeheer vorm wordt gegeven is en blijft onderwerp van gesprek, omdat regelmatig nieuwe bewoners instromen en ook professionals wisselen
16
De principes van de Wmo in de praktijk
4. Daklozen in zelfbeheer Het woonproject Daklozen in zelfbeheer (DIZ) is inmiddels een blijvende voorziening annex methodiek geworden. Het doel van het project is om een zelfstandige woonvoorziening in stand te houden en zoveel mogelijk onbehuisden aan een eigen woning te helpen. De bewoners c.q. een selectie ervan beheren zelf hun woonvoorziening. De voormalige ‘onbehuisden’ werken samen met professionele ondersteuners en ervaringsdeskundigen. De ondersteuners bieden ontwikkelingsgerichte ondersteuning en versterken de eigen regie van de bewoners. In de praktijk is een nieuw model van sturing ontstaan: ‘samensturing’11. Het is toegespitst op de veranderende rol van burgers in kwetsbare posities bij het realiseren van de doelstellingen van de Wmo c.q. WNS. De aanpak van DIZ stimuleert ook de groepsvorming en het leerproces van de individuele bewoners. De bewoners maken daarbij steeds minder gebruik van externe professionele ondersteuning. Wel is het noodzakelijk gebleken, dat een beroepskracht op de achtergrond beschikbaar blijft. Op deze wijze wordt de herstelkracht van de groep optimaal benut en wordt professionele afhankelijkheid en hospitalisatie voorkomen. Op korte termijn wordt de aanpak van DIZ in samenwerking met het Trimbosinstituut vertaald in een ‘Handreiking zelfbeheer in de maatschappelijke opvang’, opdat de ontwikkelde aanpak ook in andere gemeenten kan worden gerealiseerd.
4.5 Formele en informele zorg Conform het verzoek van de Tweede Kamer (Motie Wolbert) is community care, opvang in en door de samenleving, een centraal thema voor elke werkplaats. Een aspect daarvan is de afstemming tussen formele en informele zorg. De Wmo-werkplaats Noord-Brabant onderzocht op welke wijze de formele zorg zo kan worden georganiseerd, dat er optimaal informele zorg beschikbaar is. Professionals stimuleren en ondersteunen zowel zorgvragers als hun omgeving tot het vragen en aanbieden van informele zorg. Daarnaast helpen de professionals de zorgvragers bij het ontwikkelen en versterken van hun eigen mogelijkheden. De werkplaats heeft vooral innovatieve praktijken ontwikkeld en onderzocht rond sociale netwerkstrategieën. Er is weliswaar een zekere traditie om sociale netwerken in te zetten in zorgprocessen, maar er is weinig empirisch gefundeerde kennis over de doelmatigheid, de effectiviteit van de interventies en de grenzen aan de substitutie van formele door informele zorg. De praktijkinnovaties die de Wmo-werkplaats samen met de instellingen heeft ontwikkeld en onderzocht betreffen een grote variëteit aan situaties en doelgroepen. Zo heeft de Mee Brabant Noord methodieken voor vraagverduidelijking en de presentiebe-
De principes van de Wmo in de praktijk
17
nadering ingezet om de hulpvraag van mensen met verstandelijke beperkingen te verduidelijken en de mogelijkheden van hun sociale netwerk te verkennen (zie kader 5). Een andere praktijk was gericht op het versterken en uitbreiden sociale netwerken van hulpbehoevende burgers via begeleiding door een netwerkcoach. De bedoeling van zo’n coachingstraject is, dat de betrokken cliënt/burger na verloop van tijd minder beroep doet op professionele hulp. Een specifieke netwerkstrategie is het betrekken van familie bij de zorg voor psychiatrische patiënten. De GGZ spreekt in dit verband over triadisch werken: samenwerken in de driehoek van professional, patiënt en familie. De praktijkervaringen zijn weliswaar nogal uiteenlopend, maar de werkplaats concludeert dat gerichte netwerkondersteuning of versterking er wel degelijk aan kan bijdragen, dat het totale aanbod aan informele zorg groter wordt en dat mantelzorgers kunnen worden ondersteund en ontlast. De inzet van sociale netwerkstrategieën vergt echter nog altijd de inzet van sociale professionals en de verwachtingen dienaangaande moeten ook niet te hoog worden opgeschroefd. Er is nog te weinig bekend over de duurzaamheid van de informele zorg die wordt verleend door deze nieuwe of herstelde sociale netwerken. Ook zal het revitaliseren van (familie)netwerken niet altijd een positief effect sorteren, omdat de relaties te zeer belast zijn geraakt12.
5. Sociale netwerkstrategieën bij MEE De MEE-organisaties zijn op zoek naar coalities tussen formele en informele zorg via sociale netwerkstrategieën. De professionals van MEE volgen een andere werkwijze dan tot nu toe gebruikelijk, wanneer een cliënt/gezin aanklopt voor hulp. De cliënt is niet alleen eigenaar van zijn problemen, maar ook van zijn oplossingen. Om deze verandering tot stand te brengen hebben alle consulenten een opleidingstraject sociale netwerkstrategieën doorlopen. Zij worden procesbegeleiders die de eigen kracht van cliënten en hun systeem blootleggen. Tijdens de intakefase worden de wensen en mogelijkheden van de cliënt en/of het gezin in beeld gebracht. Daarna vindt een netwerkverkenning en –analyse plaats via bijvoorbeeld een genogram en wordt nagegaan wat de betekenis en inhoud is van de relaties. Op basis daarvan kan de cliënt inschatten wie hem of haar kan helpen met de diverse hulpvragen. De volgende fase is het familienetwerk-beraad, waarin cliënten zonder hulpverleners met mensen uit hun sociale netwerk samen een plan maken en een actieteam samenstellen. De begeleiders van MEE zijn procesbegeleiders op afstand. Op deze manier staat de cliënt centraal en krijgt hij de regie over zijn leven.
18
De principes van de Wmo in de praktijk
4.6 Maatschappelijke steunsystemen (Community-support) In het verlengde van het stimuleren van sociale netwerken als persoonlijk steunsysteem staat de ontwikkeling van maatschappelijke steunsystemen. Een MSS is het geheel aan sociale en materiële hulpbronnen waaruit mensen kunnen putten. Dat gaat dus om de verzorgingsstaat met zijn onderwijsstelsel, voorzieningen voor sociale zekerheid, zorg, welzijn, enz. In de welzijnssector wordt het gedefinieerd als een georganiseerd netwerk van personen, diensten en voorzieningen ten behoeve van kwetsbare groepen in een bepaald geografisch gebied. Zo’n netwerk steunt kwetsbare burgers en hun eventuele mantelzorgers en vertrouwenspersonen in hun pogingen om aan de samenleving deel te nemen. De Wmo-werkplaatsen hebben verschillende maatschappelijke steunsystemen voor verschillende doelgroepen ontwikkeld en onderzocht. Het project Wijk en Psychiatrie (zie kader 6) in Amersfoort beoogt de maatschappelijke aansluiting van wijkbewoners met een psychiatrische achtergrond te bevorderen. Het betreft een al langer lopend initiatief dat inmiddels tot volle wasdom is gekomen. De evaluatie laat zien, dat de participatiedoelstellingen voor mensen met een complexe problematiek kunnen worden gehaald, maar dat ondersteuning door beroepskrachten en een goede infrastructuur voor zorg en welzijn niet kunnen worden gemist. Deze infrastructuur wordt bedreigd door de aanstaande bezuinigingen. Inmiddels is een vervolgonderzoek gestart naar de toepassing van de methodiek-WeP bij mensen met een niet-aangeboren hersenletsel. Een tweede voorbeeld is het project Community Support in Menterwolde van de Wmowerkplaats Groningen-Drenthe. De werkplaats heeft de reeds bestaande methodiek van community support verder ontwikkeld voor de doelgroepen jongeren en alleenstaande opvoeders. De deelnemers stellen met professionele steun een participatieplan op en gaan in hun netwerk op zoek naar mensen die hen willen ondersteunen om het plan te realiseren. Uit de evaluatie blijkt dat de deelnemers tevreden zijn over hun steungroep en meer grip op hun leven hebben gekregen. Bij het grootste deel van de cliënten is de participatie vooruitgegaan. De begeleiders ervaren wel een spanningsveld tussen het overlaten van de regie aan de cliënt en hun intrinsieke neiging deze regie over te nemen. De Wmo-werkplaats Nijmegen heeft in samenwerking met de instelling Dichterbij en de gemeente Peel en Maas het netwerk ‘Welzijn versterkt’ begeleid en geëvalueerd. Dit netwerk van burgers, verenigingen en instellingen is een maatschappelijk steunsysteem dat primair gericht is op het ondersteunen van mensen met verstandelijke en lichamelijke beperkingen, hun ouders en verwanten. Aan de hand van het door de Wmo-werkplaats uitgevoerde (vraagpatronen)onderzoek stellen de kwetsbare bewoners zelf, waar nodig met steun vanuit het netwerk, een ondersteuningsarrangement op, dat wordt uitgevoerd door partners in het netwerk. Daarbij wordt ervan uitgegaan, dat burgers met beperkingen naar vermogen bijdragen aan het maatschappelijk steunsysteem. Ook hier hebben professionals de opdracht om het eigen handelingsperspectief opzij te zetten
De principes van de Wmo in de praktijk
19
en vanuit de vraag te denken. Zij werken integraal, bieden ‘inclusieve ondersteuning’ en nemen eventueel de rol op van ‘constructieve ontregelaars’ om tegemoet te komen aan de wensen van de cliënten. De Amsterdamse werkplaats combineert in Stadsdeel West de signalerende en outreachende methodieken met de ontwikkeling van maatschappelijke steunsystemen voor kwetsbare mensen. Om de doelgroep te bereiken is een zorgmeldpunt opgericht en een wijkteam van outreachende beroepskrachten geformeerd, die ‘present’ zijn voor de bewoners van de wijk en op huisbezoek gaan. Om de dienstverlening aan burgers met veelal zeer complexe hulpvragen te coördineren is een wijktafel opgezet. Deze tafel is een samenwerkingsverband van formele en - wat belangrijk is - ook informele organisaties die zich verantwoordelijk voelen voor de doelgroep. De professionals werken niet alleen samen met de informele krachten, maar investeren ook in deze vrijwilligersgroepen via deskundigheidsbevordering. Met deze aanpak worden jaarlijkse enkele tientallen kwetsbare burgers weer op weg geholpen. De resultaten zijn zodanig, dat de aanpak verder wordt ontwikkeld en over de stad gespreid onder de titel: Samen doen in de buurt 13. De deelnemende werkplaatsen concluderen over het algemeen, dat het opzetten van maatschappelijke steunsystemen, bestaande uit zowel professionele als ook vrijwilligersorganisaties, een effectieve methodiek is om de verschillende kwetsbare groepen te bereiken en meer bij de samenleving te betrekken. Van belang is dat daarbij principes van presentiegericht, vraaggericht, krachtgericht en netwerkgericht werken worden gevolgd. Daarnaast dient er een goede samenwerking tot stand te komen tussen cliënt en professional, binnen het ondersteunend netwerk, tussen professionals onderling en tussen de deelnemende organisaties.
20
De principes van de Wmo in de praktijk
6. Wijk en Psychiatrie14 De kiem voor Wijk en Psychiatrie (WeP) werd in 2004 gelegd door een vrijwilligersorganisatie die zich zorgen maakte over de armoede en het gebrek aan sociale redzaamheid van mensen met een psychiatrische achtergrond in de Amersfoortse wijk Schothorst. De vrijwilligersorganisatie en lokale professionele organisaties voor welzijn en geestelijke gezondheidszorg hebben een netwerk gevormd en verschillende sociale activiteiten voor de doelgroep geëntameerd in wijkaccommodaties. Langzamerhand is de aanpak gesystematiseerd en over alle wijken ‘uitgerold’. Binnen WeP wordt met verschillende elementen vanuit Kwartiermaken en de presentiebenadering gewerkt, aangevuld met een grondhouding die gericht is op empowerment. WeP beoogt dat de cliënt een groter sociaal netwerk opbouwt, een zinvolle dagbesteding (in de eigen buurt) heeft en een actieve deelnemer wordt aan wijkactiviteiten. Om deze doelen te realiseren is het nodig, dat de professional present is voor de doelgroep en een outreachende werkwijze hanteert. Op wijkniveau dienen maatregelen te worden genomen om de doelgroep een gastvrij onthaal te bieden (kwartiermaken) en op het niveau van de organisaties dient de buurtgerichte samenwerking tussen welzijn en zorg te worden versterkt. De werkplaats concludeert op basis van onderzoek onder de deelnemers, dat Wijk en Psychiatrie een laagdrempelige ‘voorziening’ is die door de doelgroep positief wordt gewaardeerd vanwege de gastvrijheid en de ontmoeting. De aanpak helpt mensen met ernstige beperkingen om deel uit te maken van de lokale samenleving en bevordert de samenhang en samenwerking tussen zorg en welzijn.
4.7 Integraal en wijkgericht werken Een van de acht bakens-WNS betreft integraal werken. De meeste burgers die voor ondersteuning bij het Wmo-loket aankloppen hebben problemen die niet door één instelling of één voorziening kunnen worden opgelost. Meerdere en complexe problemen worden in hun onderlinge samenhang aangepakt en er wordt maatwerk geleverd. Daarvoor is het nodig dat de gemeenten invulling geven aan hun bestuurlijke regierol en de aanbieders van ondersteuning op uitvoerend niveau de ketenregie oppakken. Het wijkniveau is vaak de optimale schaal om een samenhangend dienstenpakket te organiseren. De Wmo-werkplaatsen hebben met gemeenten en instellingen diverse projecten uitgevoerd om na te gaan op welke wijze het beste integraal kan worden gewerkt en de individuele cliënt maatwerk ontvangt.
De principes van de Wmo in de praktijk
21
De werkplaats Twente heeft enkele wijkgerichte projecten doorgelicht, zoals de wijkzorgteams in Enschede. Dergelijke wijkteams worden overal in den lande opgezet om de doorgeschoten specialisatie en taakverdeling in de hulp- en dienstverlening te redresseren. Het is een organisatorische ingreep om de hulpverlening beter te coördineren en dichter bij de mensen te organiseren. Het onderzoek van de werkplaats heeft zich gericht op de professionals die in dergelijke teams werken. Deze zijn in het algemeen tevreden over de nieuwe vorm van samenwerken: er staat duidelijk op papier wat van de werkers wordt verwacht, de doelen zijn duidelijk, de werkprocessen zijn goed ingericht, de frequentie en inhoud van de diverse overleggen worden positief beoordeeld en de medewerkers hebben vertrouwen in elkaar. Twijfels zijn er over de vraag of en in hoeverre de cliënt werkelijk centraal staat. In elk geval staat is hierover weinig vastgelegd. Ook is niet voorzien in het meten van cliënttevredenheid. De resultaten van dit eerste onderzoek zullen later worden gepubliceerd. Het onderzoek naar wijkteams wordt in de tweede periode voortgezet. De werkplaats wil eerst meer inzicht krijgen in de benodigde body of kwowledge en body of skills. Het bestuur van de plattelandsgemeente Tynaarlo heeft een oproep gedaan aan de maatschappelijke organisaties om meer samen te werken met het doel de participatie van kwetsbare burgers te bevorderen op het vlak van arbeid, vrijetijdsbesteding, scholing en vrijwillige inzet. Partijen startten drie pilots die de Wmo-werkplaats GroningenDrenthe heeft geëvalueerd. De samenwerking tussen de betrokken organisaties bleek moeilijk van de grond te komen. Uiteindelijk heeft de belangrijkste grote regionale instelling de pilots overgenomen, zodat de cliënten niet de dupe werden. Er is een aantal factoren te noemen die de samenwerking negatief hebben beïnvloed. Zo nam de gemeente wel het initiatief, maar wilde ze niet de regierol op zich nemen. Verder ontbrak een helder projectplan, kregen de beroepskrachten van hun organisaties te weinig ruimte om autonoom beslissingen te nemen en verhinderden de financiële regelingen een uitwisseling van cliënten tussen de verschillende pilots. De Wmo-werkplaats Utrecht onderzoekt, mede in opdracht van de provincie Utrecht, het samenspel tussen maatschappelijke organisaties, burgers en gemeente, gericht op bevordering van participatie en vrijwillige inzet. Hiertoe zijn zes verschillend georganiseerde samenwerkingsprojecten doorgelicht. Deze samenwerkingsverbanden verschillen niet alleen naar type dienstverlening (brede school, Centrum jeugd en gezin en de Pedagogische civil society Leidsche Rijn, maar ook naar bestuurlijke inrichting (gestuurd door de overheid of juist door zorg- en welzijnsorganisaties, netwerksturing of coördinatie via wijkservicepunt/schakelfunctionaris). De onderzoekers willen de kritische factoren in de verschillende samenwerkingsvormen achterhalen. De resultaten komen in 2013 beschikbaar.
22
De principes van de Wmo in de praktijk
Hoofdstuk 5
Governance De Wmo kent naast maatschappelijke ook bestuurlijke doelen. De wet gaat ervan uit, dat gemeenten beter dan de rijksoverheid of marktpartijen in staat zijn relevante (lokale) partijen bij elkaar te brengen, prioriteiten te stellen, een samenhangend en effectief beleid te formuleren en maatwerk te leveren aan de burgers. De Wmo nodigt gemeenten nadrukkelijk uit burgers en maatschappelijke organisaties bij de beleidsvorming te betrekken. Dat vergt van gemeenten een vorm van sturing die gekenschetst kan worden als governance. Bij governance staat de samenwerking tussen de verschillende partijen voorop. De overheid heeft de regierol, maar is niet meer de partij die alles bepaalt. Om de taken te kunnen uitvoeren kent de Wmo aan de gemeente diverse sturingsinstrumenten toe. Er zijn instrumenten die de beleidsdoelen ‘doelmatigheid’ en ‘samenhang’ bevorderen en die welke de klantgerichtheid en het voorzieningenaanbod vergroten. Bij de eerste groep horen instrumenten als: een samenhangend beleidsplan, een gezamenlijk loket voor advies en ondersteuning en het uit- en aanbesteden van maatschappelijke ondersteuning. Bij de tweede categorie horen instrumenten als kwaliteitsborging, keuzevrijheid voor gebruikers, publicatie van prestaties van de gemeente, de klanttevredenheid daarover (horizontale verantwoording) en de inspraak van burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding en vaststelling van het gemeentelijk Wmo-beleid. Het Verwey-Jonker Instituut ontwikkelde een typologie van sturingsmodellen en governancemodellen15. De sturingsmodellen zijn: klassieke overheidssturing, New Pubic Management en Governance. Binnen governance worden onderscheiden: integrale beleidsturing, expertsturing, vraagsturing, netwerksturing/ketensturing en frontlijnsturing. De rollen van de overheid, ambtenaren, instellingen, professionals en burgers verschillen per sturingstype en al naar gelang de beleidsfase. Vier Wmo-werkplaatsen hebben aan de hand van dit theoretisch kader onderzocht hoe gemeenten vormgeven aan de bestuurlijke relatie met de actoren die de Wmo uitvoeren. In totaal zijn vijftien praktijken bestuurlijk doorgelicht. Telkens is beschreven hoe de praktijk is ontstaan en hoe deze zich in bestuurlijk opzicht heeft ontwikkeld. Vervolgens wordt ingezoomd op de sturingsrelatie tussen gemeenten en instellingen. Aspecten die aan bod komen betreffen de rollen van de verschillende partijen (opdrachtgever, coproducent, opdrachtnemer, etc.), de wijze van regievoering, de organisatie van de samenwerking, de kennisbronnen en de burgerparticipatie. Op basis van deze gegevens worden uitspraken gedaan over de bruikbaarheid van de verschillende sturingsmodellen en worden de succes- en faalfactoren in kaart gebracht.
De principes van de Wmo in de praktijk
23
Het onderzoek is nog niet afgerond; de rapportage komt in het voorjaar van 2013. De Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe heeft wel enkele voorlopige bevindingen gerapporteerd. De bestuurlijke werkelijkheid in de vijf noordelijke praktijken laat een gemengd beeld zien. De onderscheiden sturingstypen komen in zuivere vorm niet of nauwelijks voor. Klassieke overheidssturing komt op het terrein van zorg en welzijn (Wmo) nauwelijks voor. De sturing van twee projecten kan worden getypeerd als NPM, al wordt ook hier overlegd en samengewerkt tussen gemeente en instellingen. Bij de andere projecten is sprake van een governance-aanpak en in het bijzonder van ketenof frontlijnsturing. Gemeenten kiezen niet bewust voor een bepaalde vorm van sturing, maar het is een in de tijd gegroeide praktijk. Niet alleen tussen gemeenten bestaan veel verschillen, maar evenzeer tussen de verschillende afdelingen en diensten. Ook speelt de fase in de beleidscyclus een belangrijke rol. In de ontwikkelingsfase worden eerder governance-modellen toegepast; bij de opdrachtverlening en uitvoering wordt het NPMmodel gevolgd. Voor de kleinere gemeenten blijkt het lastig om een goede invulling te geven aan de regierol16. De Wmo-werkplaats Amsterdam heeft een ander perspectief gekozen om de bestuurlijke problematiek rond de invoering van de Wmo te analyseren. Om de doelstellingen van deze wet te realiseren zijn meerdere transformaties tegelijk nodig: burgers stellen zich actiever op en worden coproducent van welzijn; professionals gaan minder bevoogden en overnemen en meer empoweren en ondersteunen; en er treedt een verschuiving van perspectief op: van systeemwereld naar leefwereld. De werkplaats Amsterdam heeft zich de vraag gesteld hoe bestuurders kunnen bijdragen aan deze transformaties. Enkele van de onderzochte praktijken17 laten zien, dat de transformatie van burgerkracht mogelijk is. Door meer leefwereldgericht en bottom-up te werken kunnen burgers veranderen van consument tot coproducent. Dit veronderstelt echter wel dat de stuurkracht rond een project – bestuurders, ambtenaren, managers, etc .- mee-transformeert. Degenen die meesturen moeten ervoor zorgen, dat de nieuwe manier van werken – vraaggericht, outreachend, integraal – een bestuurlijk en organisatorisch complement krijgt. Wanneer de instellingen en ambtelijke diensten de politiek-bureaucratisch logica en/of de marktlogica weten te ontstijgen en zelf ook veel meer vanuit de leefwereld redeneren en opereren, scheppen zij ruimte voor creatieve professionals en enthousiaste vrijwilligers. Deze handelingsruimte hebben zij nodig om allerlei kwetsbare groepen te bereiken en de ‘taaie sociale vraagstukken’ rond zelfredzaamheid en participatie aan te pakken. Deze manier van werken is tijdrovend en succes is niet bij voorbaat verzekerd. In een periode van bezuinigingen is dat een extra barrière om wezenlijke vernieuwingen door te voeren. De Amsterdamse onderzoekers concluderen dat de representanten van het traditionele verticale bestuur niet de regierol kunnen waarmaken bij dergelijke transformaties, maar het proces wel minder afhankelijk kunnen maken van ‘hogere bestuurlijke machten’ in de systeemwereld die de ontwikkelingen in de leefwereld frustreren. De regierol ligt bij
24
De principes van de Wmo in de praktijk
partijen gezamenlijk die in cocreatie op zoek gaan naar meer horizontale benaderingen van hardnekkige sociale vraagstukken. Cocreëren kun je niet leren via een traditionele kennisoverdracht van docent naar student, maar door in de praktijk de dialoog met elkaar aan te gaan en gezamenlijk te leren van onverwachte gebeurtenissen, conflicten, mislukkingen en uiteraard positieve resultaten. Daarmee komen we bij de tweede opdracht van de Wmo-werkplaatsen: na te gaan welke competenties nodig zijn om Wns uit te voeren.
De principes van de Wmo in de praktijk
25
Hoofdstuk 6
Wmo-competenties In het HBO is het competentiegericht onderwijs overal doorgedrongen. Basis voor de competentiebeschrijvingen in de sociaalagogische sector is de beroepenstructuur, zoals beschreven in Klaar voor de toekomst18. De vraag is of deze beroepenstructuur en de hierbij behorende beroepsprofielen nog voldoende houvast bieden om ‘Wmo-proof’ te handelen. De branche-organisaties, beroepsverenigingen en de opleidingen hebben aan de hand van de analyse van goede praktijken en discussies met het veld een handreiking Maatschappelijke Ondersteuning19 ontwikkeld. In vervolg hierop hebben de veldpartijen een set competenties vastgesteld, die als een aanscherping van de beroepenstructuur moet worden beschouwd20. De Wmo-werkplaatsen hebben een bijdrage geleverd aan deze discussie over de kwaliteitscriteria en competenties. Daartoe hebben zij hun praktijken doorgelicht en beroepskrachten bevraagd. Zij zijn nagegaan, welke generieke en specifieke competenties professionals, ervaringsdeskundigen, vrijwilligers en ook bestuurders en managers nodig hebben om Wmo-proof te handelen. Dat leverde een mix op van generieke en specifieke competenties. Veel relevant geachte competenties komen overeen met hetgeen in de beroepenstructuur en de beroeps- en opleidingsprofielen is opgenomen. Wel zijn accenten aan te brengen. Daarbij gaat het om zaken zoals kennis van de Wmo, bevordering van zelf- en samenredzaamheid van burgers (met beperkingen) en om interdisciplinair en interorganisationeel samenwerken. De Wmo-werkplaats Twente concludeert op basis van onderzoek onder professionals dat de kern van de gevraagde verandering gelegen is de houding ten opzichte van de burger en de wijze van benaderen. Het gaat om een open, neutrale basishouding. De beroepskracht is terughoudend met ingrijpen en activeert waar mogelijk eerst het netwerk van de burger en stimuleert de inzet van vrijwilligers. Daartoe zijn ook specifieke interventies ontwikkeld. De Wmo-werkplaats Noord-Brabant heeft bijvoorbeeld de methodiek ‘Natuurlijk een netwerkcoach’ toegepast om de netwerken van cliënten op een realistische manier te vergroten. In Twente zijn ook verschillende typen samenwerkingsverbanden onderzocht. Dit heeft enkele praktische aanbevelingen opgeleverd voor succesvol samenwerken. Het meest van belang blijkt, dat de partijen een sfeer van vertrouwen weten te creëren, het denken op instellingsniveau ombuigen naar denken op cliëntniveau, heldere doelen formuleren, de resultaten regelmatig evalueren vanuit cliëntperspectief en afspraken maken hoe om te gaan met knelpunten in de samenwerking. De sociale professional zal dus praktische samenwerkingsvaardigheden moeten verwerven. Dit geldt des te meer voor beroepskrachten die optreden als netwerkregisseur ten behoeve van cliënten met complexe problemen.
26
De principes van de Wmo in de praktijk
In het werkveld woedt al geruime tijd een discussie over de sociaal werker als generalist of specialist. Instellingen kiezen vaker voor breed inzetbare beroepskrachten en enkele hogescholen hebben hun sociaalagogische opleidingen samengevoegd tot één generieke social work- opleiding. Op basis van de ervaringen in de verschillende projecten introduceerde de Wmo-werkplaats Groningen de T-shaped professional. Dat is een beroepskracht die specialistische kennis op een eigen vakgebied combineert met elementaire kennis van de aanpalende zorg- en welzijnsterreinen of meer algemene disciplines. Zo’n beroepskracht is in staat om de interdisciplinaire verbindingen te maken die nodig zijn om integraal te werken, zoals de Wmo beoogt.
De principes van de Wmo in de praktijk
27
Hoofdstuk 7
Leren en opleiden De Wmo-werkplaatsen hebben van meet af aan veel aandacht besteed aan leren en opleiden. De ontwikkeling van de innovatieve praktijken is meestal een combinatie van praktijkonderzoek, praktijkleren en het ontwikkelen van leermateriaal. Gaandeweg hebben de werkplaatsen meer studenten en docenten bij de uitvoering van projecten betrokken, hetzij als uitvoerder/onderzoeker, hetzij als leden van kenniskringen rond bepaalde thema’s. Sommige werkplaatsen hebben betrekkelijk grote aantallen studenten en docenten ingeschakeld, andere hebben zich gericht op de professionals in het werkveld. De uitvoering van de projecten heeft dus op zichzelf reeds een behoorlijk leereffect, in die zin dat veel beroepskrachten en studenten ervaring opdoen met de uitvoering van de Wmo. Enkele werkplaatsen hebben (aanvankelijk) veel moeite gehad om studenten en docenten te interesseren voor de Wmo-praktijken, maar inmiddels maken de meeste werkplaatsen strakkere afspraken over de inzet van docenten en studenten. De nieuwe manier van werken in de welzijnssector vergt niet alleen andere kennis, maar impliceert ook een nieuwe manier van leren. De meeste werkplaatsen hebben vormen van actieleren toegepast. Daarbij gaat het om het vormen van actieve leerkringen, waarin complexe vraagstukken aan de orde komen. De bestaande werkoverleggen en – structuren worden ontschot en hiërarchische structuren worden ontregeld, opdat open discussies ontstaan over de vragen van cliënten en nieuwe vormen van geïntegreerde dienstverlening worden ontwikkeld. Met deze manier van werkend leren of ook lerend werken is in verschillende praktijken geëxperimenteerd, bijvoorbeeld Welzijn Versterkt in de gemeente Peel en Maas en JES in Amsterdam. De werkplaats Amsterdam stelt dat er een verschuiving optreedt van deductief naar inductief leren. Het deductieve leren is in complexe situaties niet adequaat omdat te veel wordt uitgegaan van enkelvoudige problemen, standaardproblemen en standaardoplossingen. Voor het oplossen van ‘taaie’ sociale vraagstukken is inductief denken nodig. Daarin wordt aangesloten bij de leefwereld van kwetsbare burgers en wordt een integraal perspectief gehanteerd. Deelnemers aan zo’n praktijk leren samen problemen op te lossen en professionals sluiten aan bij dit collectieve leerproces. Door gezamenlijke actie en reflectie ontwikkelen de deelnemers een gemeenschappelijke kennisbasis en krijgen zij meer grip op de problemen. De verbindingen met het reguliere onderwijs zijn in de meeste werkplaatsen in een latere fase tot stand gekomen, toen de werkplaatsen lesmateriaal, trainingen en onderwijsmodulen beschikbaar hadden. De betrokkenheid bij het reguliere onderwijs verschilt per werkplaats. Op enkele hogescholen verzorgen medewerkers van de Wmo-werkplaats complete minoren, op andere hogescholen geven zij (gast)lessen en workshops.
28
De principes van de Wmo in de praktijk
Het blijkt in de praktijk niet gemakkelijk om de resultaten van het praktijkonderzoek in het reguliere onderwijs op te nemen. Het lessenpakket is overvol. De Wmo-werkplaatsen hebben voorts de opdracht de reeds werkzame beroepskrachten bij te scholen. Dat gebeurt via conferenties, workshops of andere eenmalige bijeenkomsten. Daarnaast hebben zij ongeveer dertig onderwijsmodulen ontwikkeld. In elk opleidingspakket staan een bepaald maatschappelijk probleem en een door de Wmowerkplaats ontwikkelde aanpak centraal. Thema’s zijn bijvoorbeeld: zelfhulp, samenwerking tussen zelfhulp en beroepskrachten, eigen kracht eerst, doorbreken van sociaal isolement, interculturele en interreligieuze sensitiviteit, samenwerken in de wijk, outreachend werken, mantelzorg- en netwerkondersteuning, ontwikkelen van maatschappelijke steunsystemen, supportgericht werken in de Wmo, enz. (zie bijlage 2) Elke module omvat: een volledige beschrijving van de inhoud per les/bijeenkomst, een instructie voor docenten per les/bijeenkomst, een beschrijving van de activiteiten en werkvormen, het te gebruiken lesmateriaal, de uit te voeren opdrachten, de studietaken en een overzicht van relevante litteratuur. De modulen hebben verschillende doelgroepen, variëren naar studieomvang en kunnen in diverse settings worden gegeven. De onderwijspakketten zijn digitaal toegankelijk via de landelijke en de regionale website van de Wmo-werkplaatsen. Ze worden om niet ter beschikking gesteld aan gemeenten, organisaties in de zorg- en welzijnssector, opleiders en andere belangstellenden Ze mogen echter niet zonder voorafgaande toestemming voor commerciële doeleinden gebruikt worden. De eerste ervaringen met deze over het algemeen wat meer tijd vergende opleidingen zijn gemengd. De langere opleidingen worden weinig afgenomen. De instellingen blijken hiervoor onvoldoende middelen te hebben c.q. beschikbaar te stellen. Ook om deze reden worden nieuwe vormen van leren ontwikkeld, met name action learning en training on the job, die gemakkelijker kunnen worden geïntegreerd in het reguliere werkprocessen.
De principes van de Wmo in de praktijk
29
Hoofdstuk 8
Disseminatie en kenniscirculatie De Wmo-werkplaatsen hebben zich ingespannen om de resultaten van hun werk te verspreiden, zowel in de eigen regio als landelijk. In de afzonderlijke verantwoordingen zijn hierover gegevens opgenomen. Hieruit kan worden afgeleid dat de Wmo-werkplaatsen zich uitermate hebben ingespannen om een groter publiek te bereiken via publicaties, rapporten en tijdschriftartikelen en vooral via presentaties op regionale, landelijke en internationale conferenties. De werkplaatsen zijn goed zichtbaar in het (regionale) veld. De werkplaatsen hebben samen vijf landelijke publicaties uitgebracht (zie bijlage 3) en nog drie publicaties zijn in voorbereiding op basis van het onderzoek en de praktijkontwikkeling in de periode 2009-2012. Deze publicaties zijn op grote schaal verspreid. De eerste oplage was meestal ongeveer 1500 exemplaren en verschillende boeken zijn of zullen worden herdrukt. Daarnaast hebben de lectoren en hun medewerkers artikelen in peer-reviewed wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerd en zijn er nog enkele in voorbereiding. In vaktijdschriften zijn eveneens publicaties van de Wmo-werkplaatsen te vinden. Tot slot zijn enkele door de werkplaatsen (verder) ontwikkelde methodieken opgenomen in de Databank effectieve interventies. Elke werkplaats heeft een groot aantal rapporten in eigen beheer uitgegeven, primair bestemd voor het onderwijs- en werkveld in de regio, maar ook beschikbaar voor andere geïnteresseerden. Het gaat om onderzoeksverslagen, beschrijvingen van methodieken en instrumenten, onderwijsmodulen, leermateriaal, video’s en voorlichtingsmateriaal voor het onderwijs en de praktijk. De titels van deze rapporten e.d. zijn opgenomen in de eindverantwoordingen van de werkplaatsen. Deze rapporten hebben veelal een beperkte oplage, maar blijven verkrijgbaar via de regionale websites. Daarnaast hebben de medewerkers van de werkplaatsen talrijke presentaties gegeven op kleine en grotere conferenties. Ook deze zijn beschikbaar voor derden. Het gevaar bestaat dat deze zogenaamde grijze litteratuur vrij snel onvindbaar wordt. Om dit te voorkomen zullen de werkplaatsen investeren in de vindbaarheid en het onderhoud van deze websites en zal met medewerking van MOVISIE een specifiek zoeksystemen worden ontwikkeld. Over het bereik van de Wmo-werkplaatsen zijn slechts zeer grove schattingen te maken. De participanten van de Wmo-werkplaatsen en de medewerkers/docenten en studenten van de hogescholen vormen een eerste kring van belangstellenden. Per werkplaats zijn vijf tot tiendocent-onderzoekers werkzaam en verrichten tientallen studenten uitvoerende werkzaamheden. Het aantal instellingen en professionals dat betrokken is bij de werkplaatsen varieert sterk, maar is aanzienlijk. Zo telt de Wmo-werkplaats Noord-Brabant zes deelnemende organisaties (gemeenten en instellingen), Utrecht dertig, Twente twaalf, Amsterdam tien, Nijmegen zeventig en Groningen elf. Medewerkers van deze organisaties maken deel uit van stuur- en adviesgroepen, zijn betrokken bij de praktij-
30
De principes van de Wmo in de praktijk
ken, vormen kenniskringen en volgen opleidingen en workshops. Het gaat al snel om enkele honderden beroepskrachten, vrijwilligers, ambtenaren en bestuurders die direct bij de werkplaats en zijn projecten zijn betrokken. Tot slot kunnen de deelnemers aan de onderzoeken worden genoemd. Afhankelijk van het type project gaat het om enkele tientallen burgers tot wel enkele honderden. De tweede kring zijn de deelnemers aan studiebijeenkomsten en regionale conferenties. De werkplaatsen zijn zeer actief geweest in het organiseren van allerlei bijeenkomsten om de mensen in het werkveld te bereiken. Ook hebben de werkplaatsen een zeer groot aantal presentaties verzorgd. Op deze manier zijn honderden geïnteresseerden bereikt. Een aparte doelgroep zijn de docenten en studenten. Zoals eerder vermeld leveren de medewerkers van de werkplaatsen een groeiende bijdrage aan het onderwijs. De derde kring wordt gevormd door het publiek dat kennis genomen heeft van de publicaties en rapporten en dat de landelijke en regionale websites heeft weten te vinden. Alles bij elkaar zijn de Wmo-werkplaatsen goed zichtbaar geweest in de regio en hebben zij zich landelijk gemanifesteerd. Het is van belang om in de komende jaren te investeren in de implementatie van de verworven kennis.
De principes van de Wmo in de praktijk
31
Eindnoten
1
Klerk, Mirjam de, Rob Gilsing en Joost Timmermans (red.) (2010). Op weg met de Wmo. Evaluatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Den Haag, Sociaal en cultureel planbureau.
2
VWS (2010). Welzijn Nieuwe Stijl. Den Haag, VWS.
3
TK 2008-2009, 31700 XVI, nr. 35.
4
TK 2011–2012, 33 000-XVI, nr. 35.
5
Biene, van, M. et al. (2008). De standaardvraag voorbij. Narratief onderzoek naar vraagpatronen. Nijmegen, HAN.
6
Jansen, E. en M. van Biene (2010). ‘Het verbinden van formele en informele ondersteuning met vraagpatronen’. In: Steyaert, J. en R, Kwekkeboom (2010). Op zoek naar duurzame zorg. Utrecht: Wmo-werkplaatsen.
7
MOVISIE (2012). Competenties Maatschappelijke Ondersteuning in de Branche Welzijn en Maatschappelijke dienstverlening. Utrecht: MOVISIE.
8
Wilken, J.P. en T. Dankers (2012). Supportgericht werken in de Wmo. Utrecht: Wmo-werkplaatsen. Hoofdstukken 7, 8 en 9.
9
Stam, M. (2012). Outreachend besturen in tijden van transitie. Utrecht: Wmo-werkplaatsen.
10 Regenmortel, T. van (2002). Empowerment en Maatzorg. Een krachtgerichte psychologische kijk op armoede. Leuven: Acco. 11 Huber, Max A en T. Bouwes (2011). Samensturing in de maatschappelijke opvang. De tegenstelling voorbij. Utrecht: Wmo-werkplaatsen. Zie ook: Huber, Max, et al. (2010). ‘Gewoon doen. Je eigen stek: wonen in zelfbeheer’. In: Steyaert J. en Rick Kwekkeboom. Op zoek naar duurzame zorg. Utrecht: Wmo-werkplaatsen. 12 Steyaert, J. en R. Kwekkeboom, red. (2012). De zorgkracht van sociale netwerken. Utrecht: Wmo-werkplaatsen. 13 Stam, M. et al. (2012). Geef de burger moed. Eindrapportage van onderzoek door de Wmo-werkplaats Amsterdam 2009-2012. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam. 14 Karbouniaris, S., Wilken, J.P. en A. Tuk (2012). ‘Wijk en Psychiatrie. De ontwikkeling van een maatschappelijk steunsysteem’. In Wilken en Dankers (2012). 15 Nederland, T. et al. (2009). Governance in de Wmo. Theorie en praktijk van vernieuwende governancemodellen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. 16 Wester, F. (2012), Sturing in de WMO-praktijk. Een verkennend onderzoek naar de sturing door gemeenten. Groningen: Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe. 17 Stam, Martin et al. (2012). Outreachend besturen in tijden van transitie. Utrecht: Wmo-werkplaatsen. 18 Vlaar, P. , M. van Hattum, C. van Dam en R. Broeken (2005). Klaar voor de toekomst. Een nieuwe beroepenstructuur voor de branches welzijn en maatschappelijke dienstverlening, gehandicaptenzorg, jeugdzorg en kinderopvang. Utrecht: NIZW. 19 Projectgroep Professionaliteit verankerd (2013). Handreiking Maatschappelijke Ondersteuning. Kenmerken van professioneel ondersteunen. Utrecht: Movisie. 20 Vlaar, P., M. Kluft en S. Liefhebber (2013). Competenties Maatschappelijke Ondersteuning in de branche Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening. Utrecht: Movisie
32
De principes van de Wmo in de praktijk
Bijlagen pp Boeken pp Wmo gestript pp Onderwijsmodules pp De werkplaatsen
De principes van de Wmo in de praktijk
33
Boeken pp Outreachend werkt!
Outreachend werkt!
Redactie: Lia van Doorn, Max A. Huber, Charlotte Kemmeren, Maarten van der Linde, Marc Räkers & Tineke van Uden
Outreachend werken is in vrij korte tijd één van de belangrijkste bakens van Welzijn Nieuwe Stijl geworden. Niet zo lang geleden werd dit fenomeen nog vooral argwanend bekeken; ongevraagd bemoeien was controversieel en ‘not done’. Tegenwoordig gaat iedereen eropaf, zowel overheid als welzijn en zorg. Maar met welke intenties doen we dit? Wat hebben we te bieden? Signaleren en/of controleren werkt averechts. Juist het zorgvuldig en weloverwogen werken legitimeert de bemoeienis en maakt outreachend werken daadwerkelijk effectief. 2013 Redactie: Doorn, L. van, Huber, M.A., Kemmeren, C., Linde, M. van der, Räkers, M. & Uden, T. van Wmo-werkplaats Amsterdam
pp Outreachend besturen - in tijden van transitie
outreachend besturen
Outreachend besturen in tijden van transitie
Wmo - werkplaatsen
Martin stam m.m.v. dick Jansen, carolien de Jong & Marc räkers
34
De principes van de Wmo in de praktijk
Managers en bestuurders kunnen een innovatie maken of breken. Vernieuwing in het sociale domein ontstaat vanuit betrokkenheid. Goede managers en bestuurders nemen zelf deel aan de coöperatieve processen van professionals en cliënten waarin innovaties gestalte krijgen. Samen met de uitvoerders, maar zonder hen te domineren, ontwikkelen zij al doende nieuwe benaderingen en samenwerkingsvormen. Zo ontstaan duurzame innovaties die door alle betrokkenen gekoesterd en uitgebouwd worden. 2012 Redactie: Stam, M. Wmo-werkplaats Amsterdam
pp Supportgericht werken in de Wmo
SuPPoRTgeRichT WeRken in De Wmo
Supportgericht werken in de Wmo
Wmo - werkplaatsen
De invoering van de Wmo brengt voor professionals in zorg en welzijn een nieuw uitvoeringskader met zich mee. In dit kader staat de eigen kracht van burgers en hun sociale netwerken centraal. Professionals vervullen een ondersteunende en empowerende rol. Met de overheveling van nieuwe functies vanuit de AWBZ naar de Wmo zullen steeds meer mensen met grotere zorgbehoeften en minder vitale netwerken een beroep gaan doen op de Wmo. Gelukkig is er veel kennis aanwezig die hiervoor ingezet kan worden. Deze kennis is te vinden in de rehabilitatie- en supportbenadering.
Redactie: Jean Pierre Wilken en Trudy Dankers
2012 Redactie: Wilken, J.; Dankers, T. Wmo-werkplaats Utrecht
pp De zorgkracht van sociale netwerken
De zorgkracht van sociale netwerken
Wie is er niet actief op sociale netwerksites zoals Facebook of LinkedIn? De sociale sector lijkt dat vreemd genoeg beduidend minder te doen. Dat is niet altijd zo geweest. Enkele decennia geleden was er wel degelijk de nodige beroepsinnovatie rond interventies die tot doel hadden sociale netwerken te vergroten en verstevigen. Het nieuwe sociaal beleid vraagt om meer zorgkracht uit sociale netwerken van burgers. Die zorgkracht is er niet automatisch, maar kan en moet door professionals ‘ontgonnen’ worden. Daarom wordt de oude vakkennis onder het stof vandaan gehaald en geactualiseerd met nieuwe relevante ervaringen.
Redactie: Jan Steyaert & Rick Kwekkeboom
2012 Redactie: Steyaert, J. & Kwekkeboom, R. Wmo-werkplaats Noord-Brabant
De principes van de Wmo in de praktijk
35
pp Samensturing in de maatschappelijke opvang. De tegenstelling voorbij.
SamenSturing in de maatSchappelijke opvang p De tegenstelling voorbij
Redactie: Max A. Huber & Tineke Bouwes
Wat zijn de manieren waarop burgers in kwetsbare omstandigheden zelf kunnen bijdragen aan hun herstel? De Wmo-werkplaats Amsterdam schrijft over projecten waarbij cliënten en professionals samen vorm geven aan de hulp- en dienstverlening. In deze uitgave van de Wmo-werkplaatsen wordt een verbinding gelegd tussen methodieken, instrumenten en interventies enerzijds, en de context van faciliteiten, basisvoorwaarden en vaardigheden van alle betrokkenen anderzijds. 2011 Redactie: Huber, M. & Bouwes, T. Wmo-werkplaats Amsterdam
pp Op zoek naar duurzame zorg. Vitale coalities tussen formele en informele zorg
OP ZOEK NAAR DUURZAME ZORG p Vitale coalities tussen formele en informele zorg
Redactie: Jan Steyaert & Rick Kwekkeboom
36
De principes van de Wmo in de praktijk
Vier jaar na de invoering van de Wmo verschuift de focus van de oorspronkelijke innovaties naar het overeind houden van zorgkwaliteit (en -kwantiteit), in een context van versobering van overheidsuitgaven. Het roer moet om, het is tijd voor fundamentele keuzes. In deze publicatie wordt gezocht naar strategieën om te komen tot duurzame zorg. Daarbij gaat de aandacht vooral uit naar vitale coalities tussen formele en informele zorg. Deze publicatie bevat de eerste resultaten van de Wmo-werkplaats Noord-Brabant. 2010 Redactie: Steyaert, J. & Kwekkeboom, R. Wmo werkplaats Noord-Brabant
Wmo gestript Een reeks korte stripcolleges over de Wmo. Het boek ‘Op zoek naar duurzame zorg. Vitale coalities tussen formele en informele zorg’ is ‘gestript’ tot 9 korte stripcolleges. Elk college duurt niet langer dan 10 minuten. Op beeldende en humoristische wijze geven ze zicht op het veranderende sociaal beleid in Nederland en de gevolgen daarvan voor de professional in zorg en welzijn. Edities WMO gestript: pp pp pp pp pp pp pp pp pp
Deel 1: Inleiding over de Wmo Deel 2: Schaarste in de zorg Deel 3: Sociale netwerkstrategieën Deel 4: Zelfhulp Deel 5: GGz en familiebeleid Deel 6: Maatschappelijke steunsystemen Deel 7: Mantelzorg Deel 8: Wmo-raden Deel 9: Natuurlijk een netwerkcoach
De principes van de Wmo in de praktijk
37
Onderwijsmodules In de afgelopen drie jaar hebben de Wmo-werkplaatsen nieuwe werkvormen voor zorg en welzijn opgespoord, verder ontwikkeld en geëvalueerd. Op basis van deze praktijkervaringen- en onderzoek, ontwikkelden de werkplaatsen onderwijsmodules. Deze modules zijn geschreven voor gemeenten, instellingen in de zorg- en welzijnssector en opleiders. In elke onderwijsmodule staan een bepaald maatschappelijk probleem en een door de Wmo-werkplaats gevolgde en ontwikkelde methodiek centraal. De onderwijsmodules zijn gratis te downloaden en mogen aangepast worden aan de lokale context. Ze mogen niet zonder voorafgaande toestemming voor commerciële doeleinden gebruikt worden.
pp Zelfhulp Hoe professionals kunnen samenwerken met zelfhulp Wmo-werkplaats Noord-Brabant Eén strategie om beter en goedkoper sociaal werk te ontwikkelen, is betere samenwerking tussen formele en informele zorg. Deze onderwijsmodule legt de relatie tussen zelfhulp en professionele hulp. pp Herstel, zelfregie en ervaringsdeskundigheid Herstel, zelfregie en ervaringsdeskundigheid in het outreachend werken (ORW) Wmo-werkplaats Amsterdam Een publicatie die zich richt op de krachten van cliënten én het leggen van contact en daarbij een denk-en handelingskader aanreikt. pp Zelfredzaam en samenredzaam Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe Een introductie op het uitgangspunt binnen de Wmo: de eigen kracht van de burger. pp De ouder als ervaringsdeskundige Informele opvoedingsondersteuning en Welzijn Nieuwe Stijl Wmo-werkplaats Nijmegen Iedere ouder heeft genoeg kennis in huis om een kind op te voeden. Hun ervaring en beleving zijn het vertrekpunt voor de competentieontwikkeling ‘zelf opvoedsteun organiseren’.
38
De principes van de Wmo in de praktijk
pp Mantelzorg Visie en perspectief van de mantelzorger en mantelzorgondersteuning Wmo-werkplaats Noord-Brabant Sinds de komst van de Wmo in 2007 staat mantelzorg (weer) volop in de belangstelling. Deelnemers maken kennis met mantelzorg en alle facetten die daarbij komen kijken. pp Naastenparticipatie in de GGZ Hoe naasten actief laten participeren in de triade: cliënt, hulpverlener en naasten Wmo-werkplaats Noord-Brabant Voor een evenwichtige afstemming van betrokken partijen in het formele en informele circuit, dienen naastbetrokkenen serieus genomen te worden en vooral zichzelf serieus te nemen. pp De zorgkracht van sociale netwerken Samenwerking tussen formele en informele zorg Wmo-werkplaats Noord-Brabant In deze module staan het fenomeen zorgkracht van sociale netwerken en de relatie tussen formele en informele zorg centraal. pp Samenwerken met vrijwilligers De vrijwilliger als vanzelfsprekende partner in zorg- en welzijnswerk Wmo-werkplaats Twente Medewerkers maken kennis met de rol die vrijwilligers hebben in de Wmo met als doel samenwerking te stimuleren. pp Burgers voor burgers ‘Welzijn Nieuwe Stijl vrijwilligers’ zijn netwerkcoach Wmo-werkplaats Nijmegen Vrijwilligers versterken hun kwaliteiten zodat zij op een passende manier met burgers in gesprek kunnen gaan en hen coachen om tot een actieplan te komen waarmee het netwerk versterkt wordt. pp Krachten bundelen en benutten Zelfregie stimulerend werken voor professionals Wmo-werkplaats Twente In deze training worden enkele methodieken op empowerment gericht werken kort besproken en wordt er ingezoomd op het oplossingsgericht werken.
De principes van de Wmo in de praktijk
39
pp Maatschappelijke steunsystemen Maatschappelijke steunsysteem: wat is het, ontstaansgeschiedenis en verschijningsvormen Wmo-werkplaats Noord-Brabant Het fenomeen Maatschappelijke Steun Systemen (MSS) wordt gezien als een vorm van duurzame zorg via het ontwikkelen en versterken van vitale coalities tussen formele en informele zorg. Er wordt ingegaan op de diverse verschijningsvormen. pp Inspiratietraject Inspelen op huidige sociale ontwikkelingen in onderwijs en praktijk Wmo-werkplaats Twente Het inspiratietraject zet aan tot concrete veranderingen in onderwijs en praktijk met als doel een attitudeverandering bij professionals in opleiding. pp Outreachend werken Wmo-werkplaats Amsterdam Deelnemers leren met hun eigen vakgebied als ondergrond, meer integraal, verbindend, duurzaam en outreachend te gaan denken en te werk te gaan. pp Gebiedsgericht werken Wmo-werkplaats Amsterdam Deelnemers leren met elkaar verbindingen te maken en te netwerken in de wijk. pp Gewoon samen werken Hoe als professional (samen)werken aan samenwerking Wmo-werkplaats Twente Deze onderwijsmodule leert professionals beargumenteerde keuzes te maken bij het opzetten of optimaliseren van een netwerksamenwerking, aan de hand van korte, praktische en duidelijke oefeningen. pp Samenwerken in het kader van de Wmo Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe Hoe kunnen organisaties samenwerken met andere instellingen? Vier essentiële elementen voor professionals om tot ontschotting en daarmee samenwerking te komen. pp Signaleren in een wijknetwerk Multidisciplinair werken met signalen uit de wijk Wmo-werkplaats Twente In deze module maken zorg- en welzijnswerkers kennis met een (wijkgericht) signaleringsmodel en leren zij de methodiek van vraagverheldering, prioritering en samenwerking te gebruiken.
40
De principes van de Wmo in de praktijk
pp Omgaan met burgers met een psychiatrische achtergrond of verstandelijke beperking Introductie voor vrijwilligers Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe Studenten leren wat nodig is om als vrijwilliger een activerend huisbezoek af te leggen bij iemand met een psychiatrische achtergrond of verstandelijke beperking. pp Wie is er nou raar? Jongeren in dialoog over beeldvorming rondom mensen met een psychiatrisch probleem Wmo-werkplaats Nijmegen Jongeren worden zich bewust van de kloof tussen de ‘normale’ burger en de burger met een ‘psychiatrische achtergrond’. pp Interculturele sensitiviteit E-learningmodule - Intercultureel Vakmanschap en Welzijn Nieuwe Stijl I Wmo -werkplaats Nijmegen Dit digitale werkboek verbindt theorie en praktijk zodat sociale professionals een sensitieve beroepshouding ontwikkelen die bijdraagt aan de ondersteuning van migranten. pp Interreligieuze sensitiviteit E-learningmodule - Intercultureel Vakmanschap en Welzijn Nieuwe Stijl II Wmo-werkplaats Nijmegen Veel ouderen putten steun uit religie. Deze e-learning module benadert religie vanuit de verhalen van mensen en wordt gebruikt voor professionalisering van studenten, docenten, trainers en professionals. pp Sturing door gemeenten onder de Wmo Introductie workshop voor professionals en managers van zorg- en welzijnsinstellingen en beleidsmedewerkers, management en bestuurders van gemeenten Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe Een introductie op het terrein van overheidssturing. Als iedereen inzicht heeft in elkaars positie en rollen, kan dat bijdragen aan een effectiever verloop van processen van beleidsvoorbereiding en -uitvoering. pp Doorbreken sociaal isolement Wmo-werkplaats Utrecht Wat is sociaal isolement? En hoe kan het worden gesignaleerd en voorkomen?
De principes van de Wmo in de praktijk
41
De Wmo-werkplaatsen pp Wmo-werkplaats Amsterdam Lectoraat outreachend werken en innoveren (Hogeschool van Amsterdam) Contact: Dr. Martin Stam,
[email protected] Website: www.hva.nl (zoek op: wmo-werkplaats) pp Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe Lectoraat Rehabilitatie (Hanzehogeschool Groningen) Contact: Dr. Lies Korevaar,
[email protected] Website: www.hanze.nl (zoek op: wet maatschappelijke ondersteuning) pp Wmo-werkplaats Nijmegen Lectoraat Lokale Dienstverlening Vanuit Klantperspectief (Hogeschool Nijmegen) Contact: Dr. Martha van Biene,
[email protected] Website: www.wmowerkplaatsnijmegen.nl pp Wmo-werkplaats Noord-Brabant Lectoraat Sociale Studies (Fontys Hogeschool) Contact: Dr. Lilian Linders,
[email protected] Website: www.fontys.nl (zoek op: lectoraat sociale studies) pp Wmo-werkplaats Rotterdam Hogeschool Rotterdam, Kenniscentrum Talentontwikkeling Contact: Dr. T. Witte,
[email protected] Website: http://talentontwikkeling.hr.nl/nl/Projecten/Time-outRebound/ Wmo-werkplaats/ pp Wmo-werkplaats Twente Kenniscentrum Gezondheid, Welzijn en Technologie (Saxion Hogeschool) Contact: Marja Poldermans,
[email protected] Website: http://saxion.nl/gezondheidwelzijnentechnologie/site/onderzoek/welzijn pp Wmo-werkplaats Utrecht Kenniscentrum Sociale Innovatie (Hogeschool Utrecht) Contact: Drs. Inge Scheijmans,
[email protected] Website: www.wmowerkplaatsutrecht.nl pp Landelijke website: www.wmowerkplaatsen.nl
42
De principes van de Wmo in de praktijk
De principes van de Wmo in de praktijk
43
De wmo-werkplaatsen zijn regeionale samenwerkingsverbanden van hogescholen, zorg- en welzijnsinstellingen en gemeenten. Zij zijn in 2009 opgericht om de noodzakelijke vernieuwingen in zorg en welzijn tot stand te brengen en beroepskrachten te scholen. Deze brochure geeft een eerste indruk van wat de zes Wmo-werkplaatsen in hun eerste subsidieperiode hebben bereikt.