Staat dat genoteerd? Onderzoek naar citeervaardigheden van beginnende en ervaren journalisten
Reflectie schrijvende pers, mei 2005 Door Norbine Schalij-Vehof Begeleiding Theo Dersjant Fontys Hogeschool Journalistiek 1
Inhoudsopgave 1 2
3
4
5
6
7 8 9
Inleiding Citeren 2.1 Spreeksnelheid 2.2 Tikkeltje anders 2.3 Letterlijke weergave 2.4 Citeerkunsten Onderzoek 3.1 Werkwijze 3.2 Resultaten 3.3 Voorlopige conclusie: Gereedschappen van de journalist 4.1 Wat is steno? 4.2 Journalisten en steno 4.3 Andere gereedschappen 4.3.1 Blind typen 4.3.2 Geluidsopname 4.3.3 Keuze Enquête 5.1 Werkwijze 5.2 Resultaten 5.2.1 Steno 5.2.2 Geluidsopnames 5.2.3 Kortschrift 5.2.4 Blind typen 5.2.5 Geheugen 5.2.6 Oude rotten, jonge honden 5.3 Aversie van steno Conclusie, advies en discussie 6.1 Conclusie 6.2 Ongevraagd advies aan opleidingen 6.3 Tip aan Piet Oosthoek en collega’s 6.4 Vissen naar de essentie Nawoord Bijlage 1. Proefles Steno Literatuurlijst
3 5 5 5 6 7 9 9 10 12 13 13 14 14 14 15 15 17 17 17 17 17 18 18 18 18 19 20 20 20 21 22 22 23
2
1 Inleiding “Dat zijn mijn woorden niet geweest.” Toch staan ze in de verklaring, als citaat uit zijn mond. Uit: Gullit wil niet communiceren via e-mail, Volkskrant 24 mei 2005.
In deze reflectie wil ik nagaan hoe journalisten te werk gaan wanneer ze de informatie die ze te horen hebben gekregen, op papier zetten voor hun lezers. Daarbij staat niet de vraag centraal of ze letterlijk willen citeren maar of ze het kúnnen. ‘Het aantal fouten en slordigheden in de media is ronduit verbijsterend. En iedereen kent de ervaring: zo gauw de pers bericht over iets wat we zelf meemaakten klopt het niet, in ieder geval nooit helemaal,’ zegt journalist John Jansen van Galen in Vrij Nederland in 2002. Zelf meemaken en het anders teruglezen is al irritant, zelf zeggen en anders geciteerd worden is een nog grotere bron van ergernis voor de lezer. Tom van Beek heeft in zijn afstudeerwerkstuk aan vijftig geïnterviewde personen gevraagd of hun woorden goed waren weergegeven. Tien van de vijftig vonden van niet. Eén treurig voorbeeld: “mijn man die regelmatig zeurt” werd “mijn man die altijd zeurt”. Nog een reden om te zeuren. Waarom gaat het zo vaak fout? Is het te moeilijk om een sprekende persoon tijdens het aantekeningen maken te volgen? Zelden zie je journalisten van de schrijvende pers met bandopnames werken. Bijna iedereen heeft pen en papier in de handen. Dat is logisch in een rechtbank, want daar is opnames maken verboden. Maar je ziet het ook op ’t Binnenhof, bij persconferenties en in vergaderzalen. Of het mogelijk is het gesproken woord precies weer te geven was eenvoudig te testen in een groep eerstejaars studenten tijdens een les journalistieke technieken van Theo Dersjant. Het gezucht en gesteun van de deelnemers deed mij beslissen de proef voort te zetten bij ervaren journalisten. Ik ben op bezoek geweest bij redacties in Oost- West- Noord- en ZuidNederland. Een groep redacteuren probeerde precies te noteren wat er te horen was bij een interviewtje van anderhalve minuut voor het NOSjournaal. Hiermee kreeg ik een antwoord op de vraag of journalisten kunnen citeren. Ik merkte tegelijkertijd dat niemand steno gebruikte. Waarom eigenlijk niet? Daarover gaat het tweede deel van deze
3
reflectie. Ik heb een enquête opgesteld om te vernemen hoe journalisten werken. Gebruiken zij zelfontwikkeld kortschrift of kunnen zij blind typen? Maken ze bandopnames? In studieboeken voor aankomende journalisten staat weinig over deze materie die toch de kern van het vak raakt. Met deze scriptie wil ik een advies uitbrengen aan journalistieke opleidingen in Nederland. Hoe kunnen citeerfouten voorkomen worden? Is het daarvoor zinvol om steno in het lespakket op te nemen? Maar niet alleen de onderwijsplanners hebben iets aan dit werkstuk. Ook de schrijvende pers kan er zijn voordeel mee doen. Piet Oosthoek van BN/De Stem houdt zich bezig met kwaliteitsverbetering van zijn krant. Zijn credo: ‘Laten we wát we doen, gewoon goed doen’. Hij zoekt geen vernieuwende genres of moderne aanpak als civic journalism. Hij wil beginnen met minder fouten in de krant en correcte citaten. Eens zien of ik hem ook een tip kan geven.
4
2 Citeren 2.1 Spreeksnelheid Mensen spreken tussen de tachtig en tweehonderd woorden per minuut, zegt Dublin Institute of Technologie waar je journalistiek kan studeren. Dit betekent dat anderen 1,3 tot 3,3 lange of korte woorden te horen krijgen. Ik leerde vroeger de tijd te meten met lettergrepen. Héél langzaam eenentwintig zeggen zou één seconde duren. Dit simpele ezelsbruggetje komt overeen met geavanceerd onderzoek van de universiteit van Antwerpen. Hun Centrum voor Nederlandse Taal en Spraak heeft onlangs onderzoek gedaan naar het aantal lettergrepen per minuut. Bij 160 leraren Nederlands is een kwartier lang bijgehouden hoeveel lettergrepen deze gebruikten in een luchtig gesprek over allerlei verschillende onderwerpen. Een docent Nederlands spreekt duidelijk en niet te snel omdat hij gewend is zich voor een hele groep kinderen verstaanbaar te maken. Daarom is het spreeksnelheidonderzoek bij die groep uitgevoerd. Wat bleek? Vlamingen spreken 4,22 lettergrepen per seconde, Nederlanders zelfs 5,05. (Onze Taal, december 2004) Wat betekent dat voor journalisten? Zij willen sprekers citeren. Mooie quotes en pittige uitspraken maken de dag van journalisten goed. Maar zijn zij in staat de in deze snelheid uitgesproken meningen correct weer te geven? Het lijkt of zij zich er geen zorgen om maken. In hun vakblad De Journalist wordt in de rubriek De draagbare Journalist het decembernummer van Onze Taal besproken. Maar het spreeksnelheidonderzoek is totaal genegeerd. Toch hebben we hier de kern van het probleem van foute citaten. Als snelheid van noteren en spreken meer op elkaar afgestemd zouden zijn, is citeren een minder riskante bezigheid.
2.2 Tikkeltje anders Soms is één opmerking van een bepaald persoon reden genoeg om er een artikel over te schrijven. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer prins Charles zich verspreekt. Begin april stond in de Provinciale Zeeuwse Courant: Op de vraag van BBC-journalist Nicholas Witchell hoe de prins zich voelt zo daags voor zijn huwelijk met Camilla Parker Bowles, beet Charles hem sarcastisch toe: „Ik ben erg blij dat jullie hierover gehoord hebben”, waarna hij tegen zijn zoons fluisterde: „Ik kan die man niet uitstaan. Ik bedoel, hij is zo vreselijk, eerlijk waar... ik haat deze mensen.” In de Volkskrant stond: ”Deze rotmensen. Ik kan ze niet verdragen. Ik meen het, hij is zo verschrikkelijk, dat is hij echt”, mompelde de prins tegen zijn zonen William en Harry. De uitspraken van de prins werden
5
opgevangen door een microfoon. Hardop antwoordde de prins op de vraag van de BBC-verslaggever: ”Het is een prettige gedachte”.“Ik ben blij dat u er tenminste van gehoord hebt”, grapte hij verder”. Als het niet om de exacte woorden van de prins ging, zou niemand de verschillen groot genoeg vinden om moeilijk over te doen. Misschien zijn de verschillen te wijten aan de vertaling. In Het Nieuwsblad van België stond dat Charles gezegd heeft: “Ik ben blij dat je ervan hebt gehoord. Verdomde lui.” Hoe blij is Charles precies geweest? Dan een voorbeeld met onvertaalde Nederlandse quotes. Toen Mohammed B. eindelijk op 13 april 2005 voor de rechtbank een verklaring zou afgeven, was iedereen benieuwd welke woorden hij gebruikte. Niet iedere journalist hoorde hetzelfde. En zoveel heeft B. nou ook weer niet gezegd. Twee krantenartikelen hierover: Kop in Volkskrant van 14 april 2005: Geen verklaring, “ik wil alleen wat zeggen”. Wat B. zegt is dus uiterst belangrijk. Hij zegt volgens de Volkskrant: “Ik ben blij dat mijn verhaal veel korter is dan dat van de officier van justitie.” En: “Mijn broertje wordt daar op aangesproken door anderen.” Nog een zin uit de Volkskrant: Of de officier voortaan “het hof en de raadsman genuanceerd en professioneel wil informeren”. Trouw vindt de tekst van Mohammed B. ook belangrijk. Zózeer zelfs dat zij die integraal opneemt in een kadertje met als eerste zin: De letterlijke tekst die Mohammed B. in de rechtszaal uitsprak. De drie zinnen die de Volkskrant hoorde staan hier net een tikkeltje anders. “Ik ben blij dat mijn verhaal veel korter zal zijn dan van de officier van justitie.” En: “Daar is hij op aangesproken door zijn omgeving en ook daarbuiten.” En de laatste vergelijkende zin uit Trouw: “Ik zou graag willen dat de officier zich professioneler en genuanceerder uitlaat.”
2.3 Letterlijke weergave Willen citeren en kunnen citeren zijn twee verschillende dingen. Wat zijn de regels precies? De voorwaarden voor een juist citaat in Engelssprekende landen zijn anders dan in ons eigen land. In de meeste leerboeken staat dat het belangrijker is hóe een journalist de verkregen informatie selecteert dan dat hij alles wat er gezegd wordt noteert. De Britse journalist David Randall stelt studenten gerust: ze moeten niet vergeten dat ze efficiënter kunnen schrijven dan de meeste mensen kunnen spreken. Maar verder is hij streng; wie aanhalingstekens gebruikt moet dat goed doen. Hooguit euh’s en ah’s weglaten. Niet grammatica verbeteren en geen dialect vertalen!
6
At opposite ends of a collection of words are two little marks. These indicate that what is inside them is a verbatim record of what was said. Not an edited version of their words, or a tided up or summarised account. Nor what someone meant to say, or would have said if they had only been sufficiently well educated to speak in such grammatical sentences. But a word for word, syllable by syllable, accurate report of their actual words. If not, what on earth is the point of those little marks at either end? De Engelstalige journalistieke cultuur is anders dan de Nederlandse. In het Basisboek Journalistiek van o.a. Kussendrager staat: Op de vraag: hoe letterlijk citeren we?, luidt het antwoord: heel letterlijk. Leg mensen geen uitspraken in de mond, dat is vragen om moeilijkheden; citeer hen zo precies mogelijk. Let wel: dit is geen pleidooi voor krompraat. Enig schaafwerk zal er altijd moeten worden gedaan, maar spreektaal moet het blijven, of beter nog: gesimuleerde spreektaal. Kussendrager adviseert verder: ’Noteer citaten waarvan u denkt dat of verwacht dat ze belangrijk zijn, letterlijk en beschrijf de sfeer (gelach, stilte, kwaaie stem).’ En niet overbodig komt er nog een tip: ‘Zorg wel dat u bij terugkeer uw eigen aantekeningen nog kunt lezen.’”
Een voetbalverslaggever van De Telegraaf: “De mensen die je citeert weten ook wel hoe moeilijk het is. Hiddink zal niet opbellen als je ‘we hebben nipt verloren’ opschrijft in plaats van ‘we hebben maar net verloren’. Maar in Groot Brittanië zijn voetbalverslaggevers heel precies met hun quotes. Dat merkte Henk van Weert toen hij voor het Eindhovens Dagblad veel contact had met Stuart Mathyseson van Manchester Evening News. Het was in de tijd van de transfer van van Nistelrooy en Stam van PSV naar Manchester. Omdat bij Britten enigszins de angst leeft aangeklaagd te worden, vroeg Mathyseson altijd met nadruk aan Van Weert of hij correct wou citeren.
2.4 Citeerkunsten Mijn ervaring is dat tijdens gesprekken over citeren binnen twee minuten de stelling naar voren komt dat van een journalist geen notulen verwacht worden maar juist bondige samenvattingen. Voor uitgebreide citaten heeft een krant geen plaats. Bovendien kunnen de mensen die geïnterviewd worden niet helder spreken. Soms maken ze hun zinnen niet af of 7
zeggen ze drie keer hetzelfde. Als je dan letterlijk hun uitspraken in de krant zet wordt het onleesbaar, meent Herman van Amelsfoort van De Stentor. Journalisten hebben er een handje van hun gesprekpartners te onderschatten. Is het daarom dat die zich soms niet op hun gemak voelen en minder duidelijk spreken? Hans Kruyzen is mediatrainer voor managers. Hij probeert die beroepsgroep beter te laten omgaan met de pers. Managers zijn volgens hem controlefreaks en beginnen vaak totaal verkrampt aan een interview. “Journalisten spelen zelf ook een kwalijke rol. Ze mystificeren hun beroep heel erg. Veel managers hebben geen idee wat precies de regels zijn voor citeren en of ze nu wel of niet mogen autoriseren. Journalisten lachen dat soort vragen weg,” zegt Kruyzen in Intermediar. Maar, of ze nou willen of niet, kúnnen Nederlandse journalisten wel correct citeren? Dat ga ik onderzoeken en daarvoor trek ik het land in.
8
3 Onderzoek 3.1 Werkwijze Om te beginnen heb ik gekeken hoe eerstejaars deeltijdstudenten van de Fontys Hogeschool Journalistiek in Tilburg zich redden met citeren. Zij kregen een item van een NOSjournaal te zien en mochten meeschrijven wat ze hoorden. Ze wisten dat ik nadien twee vragen zou stellen waarop ik een antwoord in de vorm van een quote wilde hebben. Het onderwerp was de verkoop van voetbaluitzendrechten aan John de Mol óf Gerard Dielissen van de NOS, in november 2004. Zesentwintig studenten deden mee. Een snelle beoordeling van de quotes bracht mij ertoe het onderzoek voort te zetten bij ervaren journalisten. Het was de studenten niet goed gelukt. Wat kunnen professionals ervan? Ik heb medewerking gevraagd aan hoofdredacteuren van vakbladen, (regionale)dagbladen en persbureau’s. Op de meeste redacties was ik welkom. De hoofdredacteuren waren oprecht geïnteresseerd, ‘Ik heb me altijd al afgevraagd waarom geen één journalist steno gebruikt.’ Een enkele keer werd ik botweg geweigerd (Goudse Courant). Soms was er geen videospeler aanwezig (Stentor en De Journalist) of was de redactie te klein, zoals bij de Gay Krant. Uiteindelijk ben ik op bezoek geweest bij BN/De Stem in Breda, De Twentsche Courant Tubantia in Enschede, Het Onderwijsblad in Utrecht, Persbureau Novum Nieuws in Amsterdam, Eindhovens Dagblad in Eindhoven en Nieuwsblad van het Noorden in Groningen. Hier herhaalde ik de test waarmee ik in Tilburg was begonnen. In totaal deden 43 ervaren redacteuren mee aan het onderzoek. De eerste vraag die ik stelde was dezelfde als de eerste vraag die de verslaggeefster van de NOS stelde. ‘Wat vindt John de Mol ervan dat het in de krant staat welk bedrag hij heeft geboden?’ Het antwoord dat John de Mol op die vraag gaf : “Nou ja, of ze waar zijn of niet, weet ik niet en niets schijnt geheim te kunnen blijven in voetbal, dus, eh, ik heb me daar bij neergelegd.”( De spellingscontrole van Microsoft Word geeft hierbij aan: vaag taalgebruik.) Volgens Randall mogen “Nou ja” en “dus, eh” weggelaten worden. Het gekke is dat bijna alle deelnemers wel met “Nou ja” beginnen maar daarna andere woorden weglaten. Mijn tweede vraag was er een die verderop in het interview te horen was. ‘Gaat John de Mol hetzelfde doen als de NOS?’ John de Mol zei hierop: “Nou, dat is veel te vroeg om daar al iets over te zeggen. Ik hou het nog even op de hoofdlijnen op dit moment.” (Geen protest van de spellingscontrole.)
9
Het nakijken van de quotes was een moeilijke klus. Ik heb de antwoorden daarom in drie categorieën ingedeeld. A: Alles is goed geciteerd. B: Een deel is goed, er zijn wat woorden weggelaten misschien, maar er zijn zeker geen woorden verzonnen. C: Deze antwoorden zijn ronduit fout. John de Mol heeft deze woorden die de journalisten opschreven, niet gezegd. Hij heeft ze misschien bedoeld maar ze komen uit de pen van de journalist en niet uit zijn mond. Af en toe lijkt het me sterk dat de man die voetbalrechten wil kopen een bepaalde uitspraak op die manier bedoeld heeft.
3.2 Resultaten De scores heb ik ingedeeld per vraag en per groep: Vraag 1, studenten journalistiek Categorie A: goed. Vier procent (1 student) schreef letterlijk wat er gezegd was. Categorie B: deels goed. Iets meer dan de helft (14 studenten) maakt geen fouten, maar is onvolledig. Categorie C: fout. Zelfverzonnen woorden komen voor bij 42 procent van de studenten (11 personen). Nergens tref ik een citaat waar een leugen in staat. De citaten zijn aan de korte kant, daarom scoort categorie B het meest. Erbij verzonnen door de studenten is: “er wordt veel gezegd”, “daar doe ik geen uitspraken over” en “niets is tegenwoordig meer geheim”. Vraag 1, ervaren journalisten Categorie A: goed. Twee procent citeerde letterlijk (1 redacteur). Categorie B: deels goed. Iets meer dan een kwart (12 redacteuren) maakt geen fouten, maar geeft ook niet het volledige antwoord. Categorie C: fout. Zeventig procent komt met eigen verzinsels (30 redacteuren). Er wordt veel verzonnen in deze groep. Niet gezegd en wel geciteerd: “zo gaat dat in de media”, “dat laat ik in het midden”. Een schrijver maakte ervan: “dat die bedragen in de krant staan, kan ik niets mee. Daar houd ik me niet mee bezig. Niets lijkt tegenwoordig geheim te kunnen blijven.” De meeste verzinsels zijn goed bedoeld. De volgende uitspraak is immers mooier dan de oorspronkelijke: “Ik heb me er bij neergelegd dat dat soort dingen in de krant staan.” Niet gezegd, maar vast zo bedoeld. Erger zijn de leugens die ik tegenkwam. Wat hier geciteerd wordt heeft De Mol niet zo bedoeld. Er komt overdrijving of verdraaiing van zijn woorden naar voren. De meeste moeite hadden de journalisten met de uitspraak “in voetbal”. Zij 10
maakten ervan: in de sportwereld, de tv-wereld, in medialand of zelfs in dit land. Blijft in héél Nederland dan niets geheim? De journalisten schatten De Mols waardering voor henzelf niet hoog in. Ze denken dat hij gezegd heeft: “Wat er in de krant staat is niet altijd waar” en “de kranten beweren wel meer”. Een enkele keer spreken de deelnemers aan de test elkaar tegen. De een laat zeggen: “het doet er niet zoveel toe”, een ander: “ik ben verbaasd”. Voetbalbonzen krijgen een beeld van De Mol voorgeschoteld waar hij zich zorgen om kan maken. Want hij heeft werkelijk níet gezegd: “niets is echt waar in het voetbal.” Vraag 2, studenten journalistiek Niemand had het correcte antwoord. Categorie B: deels goed. Bijna veertig procent (10 studenten) maakte geen fout maar was ook niet volledig. Categorie C: fout. Zestig procent (16 studenten)schreef eigen woorden op in plaats van die van de geïnterviewde. Ook hier zijn de citaten aan de korte kant. Meerdere malen werd ‘op dit moment’ weergegeven als ‘nu’. Zelf bedachten studenten zinnen als: “Ik ga het nooit helemaal uitleggen” en “papieren voorstellen zeggen me te weinig”. En De Mol heeft ook nooit gezegd: “de hoofdlijnen zullen wel overeenkomen”. Vraag 2, ervaren journalisten Categorie A: Eén iemand (twee procent) had het correcte citaat. Categorie B: deels goed. Nog geen twintig procent (8 redacteuren) schreef een onvolledig citaat zonder fouten. Categorie C: fout. Bijna tachtig procent (34 redacteuren) schreef woorden op die de geïnterviewde niet geantwoord heeft op de betreffende vraag. De ervaren journalisten hebben ook hier weer geprobeerd de citaten op te poetsen. Dat is bedoeld om te verduidelijken. Ik had met nadruk gevraagd dit niet te doen maar kennelijk is het een soort beroepsdeformatie. Voorbeelden: “Te vroeg om te zeggen dat we het anders gaan doen.” “Het is nog te vroeg om iets te zeggen of het net zo gaat als bij de NOS.” “Het is veel te vroeg om de hoofdlijnen bekend te maken.” Dit laatste is trouwens niet waar. Ook niet waar is dat John de Mol zei: “Ik blijf optimistisch en blijf erin geloven.” Dat zei namelijk iemand anders, zijn concurrent Gerard Dielissen. De twee mannen werden wel vaker verwisseld. Niet John de Mol zei: “Ik ken de plannen van de NOS niet”, maar Dielissen zei: “Ik ken de plannen van John de Mol niet”. Het bleek moeilijk te onthouden wie wat gezegd had. “Uur tijd is te kort om alles uit te leggen”, schreef een journalist. Nee, de verslaggeeftster zei dat De Mol en Dielissen een uur de tijd hadden.
11
Andere leugens: “We gaan het op onze eigen manier doen” en “De plannen zijn nog niet helemaal rond.”
3.3 Voorlopige conclusie: Mijn onderzoek toont aan dat journalisten hun vermogen overschatten om gesproken woord te reproduceren. Ervaren journalisten zijn meer bezig om iets moois te maken van gesproken taal dan de studenten. Dat blijkt dan een valkuil te zijn. Hierdoor komen namelijk soms onwaarheden op papier. Er worden woorden gedrukt die nooit zijn gezegd en soms zelfs niet bedoeld zijn. Bovendien komt het voor dat zegslieden door elkaar worden gehaald, wanneer is geluisterd naar meer dat één persoon. In boekjes van het type ‘hoe om te gaan met de pers?’ kan misschien worden opgenomen dat het verstandiger is om een interview te geven aan een onervaren beginnende journalist dan aan een oude rot in het vak. De citaten zijn in dat geval nauwkeuriger. De journalisten die al langer in het vak zitten, zijn zich niet bewust van de moeilijkheid van citeren. Een deelnemer mailde na de test: “Zelf was ik in de veronderstelling heel goed te citeren (in ieder geval letterlijk mee te schrijven) en tijdens jouw testje viel dat lelijk tegen.” De fouten zijn waarschijnlijk niet met opzet gemaakt maar omdat het niet lukte de gesproken tekst, ongeveer vijf lettergrepen per seconde, mee te schrijven. Het is de moeite waard om eens verder te kijken naar de kunst van stenografie. Hoe werkt het en wie kan het?
12
4 Gereedschappen van de journalist 4.1 Wat is steno? Stenografie is een methode om veel sneller te schrijven, zodat het bijvoorbeeld mogelijk wordt om spraak direct op te schrijven. Het woord betekent 'kortschrift' en komt van de Griekse woorden stenos (kort) en graphein (schrijven). Onze Romeinse lettertekens zijn niet snel en vloeiend te noteren. Ze zijn afgeleid van de hoofdletters van het Griekse alfabet en deze waren in eerste instantie ontworpen om uit stenen te bikken. Bij het noteren in steno is tijd te winnen bij de verbindingen tussen de tekens. Ze zijn meestal afwisselend naar beneden of naar boven gericht. De zogenoemde neerhalen zijn medeklinkers, de ophalen zijn klinkers. Waar het ene teken eindigt, begint het volgende. De lengte van de tekens geeft ook informatie, hoe korter de klank, hoe korter het teken. Ze moeten wel even hoog uitkomen, gevolg is dus een scherpere hoek. Verder is van belang dat er erg netjes gewerkt wordt: een scherpe verbinding moet altijd scherp zijn, een ronde verbinding moet altijd rond zijn. In een speciaal stenoschrift zit een hulplijntje tussen de gewone schrijflijnen. Voorbeelden van tekens zijn te zien in bijlage 1: een proefles stenografie. Met stenografie is vier tot vijf keer sneller te noteren dan met voluit schrijven. In stenografie zijn verschillende methodes ontwikkeld. De bekendste zijn Groote, Pitman en Teeline. Nederlanders gebruiken Groote. Dit systeem is in 1899 bedacht door A.W.Groote. Hij wenste een schrijfsysteem om de tekst van een Nederlandse generaal op te nemen terwijl ze op een paard reden. Dat was onmogelijk met 26 hoekige letters. Het systeem past goed bij de Nederlandse taal. De proefles is ook op Groote gebaseerd. Beter op het Engels toegespitst is Pitman. Hierin zijn speciale tekens voor uitgangen als –ity en –ing. Dit Engelse systeem is gebaseerd op fonetische klanken en werkt met dikke en dunne lijnen. Een vulpen is dus een vereiste. In 1970 ontwikkelde James Hill, een instructeur van de Pitmanmethode, een systeem dat hij meer geschikt achtte voor journalisten: Teeline. De theorie is sneller te leren omdat ze eenvoudiger is. In twintig uren is de theorie te leren. Daarna is zeven uur per week, gedurende twaalf weken, oefenen nodig om een snelheid van honderd woorden per minuut te halen. Teeline is gebaseerd op alfabetische letters en laat klinkers grotendeels weg. Beoefenaars kunnen hun eigen versie ontwikkelen waardoor dit kortschrift flexibeler is dan Pitman. Nadeel is dat de maximale snelheid vrij laag is; 100 woorden
13
per minuut. Teeline is het enige stenosysteem dat erkend wordt door Institute of Journalism Examinations in het Verenigd koninkrijk.
4.2 Journalisten en steno Over kortschrift wordt in de Nederlandse journalistiekboeken gezwegen. In Journalistiek schrijven voor krant en vakblad van Henk Donkers en Jaap Willems is een deel van een hoofdstuk aan gespreksregistratie gewijd. Het gaat over voor- en nadelen van opschrijven en opnemen. Er staat maar één tip in over aantekeningen maken: gebruik trefwoorden. In de Engelse literatuur krijgt steno een grotere rol: ‘Yet it is important for all aspiring journalists to do shorthand to at least 100 words a minute. Nobody regrets the effort put into the learning,’ schrijft Richard Keeble in The Newspapers handbook. Hij noemt steno essentieel voor parlementaire verslaggevers en rechtbankjournalisten. Steno is volgens hem een manier om de kwaliteit van de citaten te verbeteren: ‘If reporters had better recording techniques fewer errors would crop up and the habit of inventing facts and quotes would diminish.’ Toch wil Keeble steno niet overwaarderen: ‘The best shorthand writers are not necessarily the best writers’. De vaardigheid om de informatie te selecteren blijft cruciaal voor een journalist. Hij adviseert om niet ieder woord in steno te noteren maar alleen feiten, opmerkingen en goede quotes. De Nederlandse journalist Rineke van Houten heeft een artikel geschreven voor De Journalist over aantekeningen maken. Ze beschrijft hoe collega Mac van Dinther een paar maanden studeerde uit een handleiding voor stenografie. Hij had deze aangeschaft naar aanleiding van een betwist citaat, jaren eerder. Het bleek te moeilijk. “Ik kon het op een gegeven moment wel, maar gewoon schrijven ging net zo snel. Bovendien moet je je zo concentreren dat je de aandacht voor het gesprek verliest,” zei Van Dinther. Stenografie lijkt geen hulpmiddel voor journalisten, concludeert Van Houten.
4.3 Andere gereedschappen 4.3.1 Blind typen In plaats van pen en papier kan een journalist ook een laptop op schoot hebben. Ik zag dat bij een persconferentie en was verbaasd over de snelheid waarmee werd getypt. De journalist in kwestie moest zo snel mogelijk na de bijeenkomst een
14
analyse op internet zetten. Hij tikte mee met de uitlatingen van de woordvoerders en bij het uitwerken had hij zelfs tijd over om handen te schudden, met kennissen te praten en bitterballen te eten. Toen ik mijn onderzoek uitvoerde bij persbureau Novum Nieuws hoorde ik van de helft van de deelnemers(vier van de acht) dat zij telefonische interviews voluit mee typen. Journalist Piet Hagen kan zich dat niet goed voorstellen. In zijn artikel voor De Journalist over het registreren van informatie, noemt hij wat nadelen. ‘Ook bij het tikken tijdens een telefonisch interview wordt als bezwaar genoemd dat het luisteren te mechanisch wordt. In een poging de geïnterviewde bij te benen, zegt de interviewer al gauw: ja, ja…, zonder bedacht te zijn op spitse tussenvragen. En als de hoorn van de schouder valt, wordt het contact nog armzaliger.’ 4.3.2 Geluidsopname In het eerder genoemde boek Journalistiek schrijven voor krant en vakblad, staan de voor- en nadelen van bandopnames op een rij. Voordelen zijn dat je je op het gesprek kunt concentreren en correct kunt citeren. Bovendien heb je bewijsmateriaal in handen en hoef je geen haast te maken met het uitwerken van het interview. Nadelen van geluidsopnames zijn kans op technische storingen en de tijd die het uitwerken van de band kost. Daar ben je volgens Donkers vier maal langer mee bezig dan met het gesprek. Ook meent hij dat sommige mensen minder vrijuit spreken wanneer het opgenomen wordt. De Britse journalist Sally Adams spreekt dit laatste juist tegen. In zijn boek Interviewing for journalists, schrijft hij: ‘Most interviewees soon forget they’re being taped and talk freely’. De andere punten die Donkers noemde onderschrijft Adams. Hij voegt er nog aan toe dat je niet kunt opnemen in lawaaierige restaurants maar wel in bewegende auto’s. En op paardenruggen, stel ik mij zo voor. Wat hier niet onvermeld mag blijven is de voortschrijdende techniek. In de tijd dat Donkers en Adams hun boeken schreven, toch al weer drie en vier jaren geleden, hielden geluidsopnames nog in dat je met een cassettebandje en batterijen moest werken. Tegenwoordig is het mogelijk een voice recorder in een computer te pluggen met een USBverbinding. Zo wordt de tekst gesaved en tegelijkertijd de accu opgeladen. De dingen zijn zo klein als een aansteker en passen met gemak in je etui. Ze zijn voor de prijs van Het Groene Boekje aan te schaffen bij de betere speelgoedzaak. 4.3.3 Keuze Op de redactie van een dagblad is het een heel normale gang van zaken dat een journalist via de telefoon informatie verzamelt. Hij heeft daarbij dan keuze uit: 15
opschrijven, opnemen of meetypen. In het eerste geval is er de kans dat hij met te weinig informatie achterblijft omdat opschrijven te langzaam gaat. Bij opnemen is hij te veel tijd kwijt aan het uitwerken van bandopnames. Bij de derde techniek krijgt hij een scheve nek. Je zou denken dat elke journalist wel steno wil kunnen. Toch is het nooit aangeboden in de opleidingen. Hoe kijken journalisten daar eigenlijk tegenaan? Zouden ze het nu nog willen leren?
16
5 Enquête 5.1 Werkwijze Om de vraag te beantwoorden hoe journalisten in staat zijn gesproken tekst weer te geven heb ik een enquête gemaakt. Ik heb vier redacties van regionale dagbladen gevraagd het vragenformulier voor mij in te vullen. In totaal kreeg ik 57 reacties van journalisten die werkten bij De Stentor, Eindhovens Dagblad, De Twentsche Courant Tubantia en BN/De Stem. De vragen die ik stelde gingen over de gereedschappen van de beroepsgroep. Kunnen ze steno? Gebruiken ze steno? Willen ze steno gaan leren? Wanneer gebruiken ze wel bandopnames, wanneer niet? Hebben ze zichzelf een kortschrift aangeleerd? Zijn zij in staat blind mee te typen bij persconferentie of telefonisch interview? Verder gaf ik ruimte aan opmerkingen over dit onderzoek. Iedereen mocht anoniem reageren, maar ik vroeg wel naar het aantal jaren werkervaring. Met enkele personen die interessante antwoorden gaven, heb ik nog vervolgcontacten gehad.
5.2 Resultaten 5.2.1 Steno Van de 57 respondenten zijn er vier die steno beheersen. Drie gebruikten het hun hele journalistieke carrière niet. Een voorbeeld is Vincent ter Beek. Hij heeft Teeline geleerd in 2000 tijdens zijn postdoctorale opleiding journalistiek in Engeland. Hij noemt het examen steno echt een struikelblok. Na vijf pogingen is hij ermee gestopt omdat hij toch niet in Groot Brittannië aan het werk zou gaan. Veel medestudenten van Ter Beek hadden eerder een baan dan een stenodiploma. De journalist die steno wel gebruikte, zegt dat ze er veel profijt van heeft gehad. Ze maakte bijvoorbeeld verslagen van designershows in Milaan en vond steno erg makkelijk wanneer ze daar in het donker aantekeningen moest maken. Negen geënquêteerden zijn wel geïnteresseerd in een stenocursus, mits die niet al te veel tijd in beslag neemt. Een paar maanden vinden zij al te veel. Zeventig procent (44 mensen) heeft totaal geen interesse in steno. 5.2.2 Geluidsopnames Slechts drie journalisten schreven dat maken van interviews, de rest gebruikt uitzondering. Wanneer het bijvoorbeeld gaat. Zo heb je een bandje als bewijs.
zij altijd bandopnames ze bij hoge om ‘heel grote jongens’ Ook handig wanneer met
17
voorbedachten rade zal worden aangestuurd op pikante uitspraken. Bandjes lopen mee als het gesprek in een andere taal plaatsvindt of wanneer het pas later uitgewerkt kan worden. Enkelen gebruiken tape als het interview erg lang zal zijn. Eén persoon gebruikt het als er juist korte tijd voor het gesprek is uitgetrokken. Dan is het zonde om tijd te verliezen met schrijven, vindt ze. De redenen die genoemd werden om zonder band te werken zijn vooral het tijdsverlies bij het uitwerken en de mogelijkheid dat de apparatuur faalt. Niemand zei dat de geïnterviewde meer vrijuit gaat praten zodra hij de band vergeten is, integendeel, enkele respondenten gaan er vanuit dat een band afschrikt. Eén persoon zei dat het op de redactie te lawaaierig is om banden af te luisteren. Iemand anders gebruikt een mini-recorder wanneer hij een bewindspersoon moet interviewen terwijl er acht camerateams, vijf radioreporters en een horde schrijvende pers omheen lopen. 5.2.3 Kortschrift Van de 57 journalisten zei meer dan de helft(31) stellig ja op de vraag of ze een eigen kortschrift hebben ontwikkeld. Een derde deel(16) zei dat niet te hebben en de rest gebruikte wel enkele afkortingen. Bij sommigen werd het kortschrift steeds verfijnder, bij anderen was het in de loop der jaren niet veranderd. 5.2.4 Blind typen Blind typen is een vaardigheid die niet elke redacteur beheerst. Elf personen zeiden het te kunnen en ook te doen bij persconferenties en telefonische interviews. Eén zei het wel te kunnen maar niet nodig te vinden om te doen. Hij vertrouwde op zijn geheugen en enkele aantekeningen. 5.2.5 Geheugen Dat geheugen wordt vaker genoemd. Sommigen zeggen dat ze zelfs hun aantekeningen niet nodig hebben: ‘door ze te maken zit het gesprek goed in mijn hoofd.’ Tijdens het noteren wordt er een selectie gemaakt, zo komt er direct een structuur in het verhaal. Ervaren journalisten zijn zeker van zichzelf: ‘Iets wat ik niet zal gebruiken, schrijf ik niet op.’ 5.2.6 Oude rotten, jonge honden De respondenten werkten tussen de één en 33 jaar in de journalistiek. Bij geen van de onderwerpen zag ik een verband tussen het antwoord en het aantal jaren werkervaring. Het is dus bijvoorbeeld niet zo dat jonge journalisten nog geen tijd hebben gehad om kortschrift te ontwikkelen en dat ouderen dat allemaal wel hebben gedaan. Een uitzondering is dat de mensen
18
die eventueel aan steno willen beginnen, allemaal minder dan zestien jaren schrijven. Dat deze scriptie gaat over steno vinden de meeste respondenten boeiend. Een man vertelde dat hij als beginnend journalist, 28 jaar geleden, zijn toenmalige hoofdredacteur gevraagd heeft naar het nut van steno. Die ontraadde hem dat stellig. Het gevaar dat je onnodig veel opschrijft is dan te groot, zei hij. De man bleek groot gelijk te hebben, volgens de inmiddels oude rot in het vak.
5.3 Aversie van steno Journalisten hebben het gevoel dat ze het goed doen. En dat stenobeheersing niet nodig is om een goede verslaggever te zijn. De mensen die het kunnen en toch niet gebruiken noemen als hoofdreden dat steno alleen past bij zakelijke taal. De spreektaal en sfeer die je bij interviews moet weergeven zijn niet in kortschrifttekens te noteren volgens hen. Vincent ter Beek, de journalist uit mijn onderzoek die zich het meest recent aan steno heeft gewaagd, melde dat het ‘vooral veel oefening vereist om je eigen krabbels te kunnen ontcijferen. Dat kostte mij zoveel tijd dat ik liever gewoon meeschrijf.’ Ik kan uit de reacties op mijn enquête opmaken dat journalisten tegenzin in steno hebben. Zeventig procent wil er niets mee te maken hebben. Een regioredacteur zegt dat hij vrijwel nooit wordt aangesproken op citaten die niet kloppen, terwijl hij toch altijd onafgemaakte zinnen completeert en lange volzinnen juist inkort. De enige kritiek die hij die af en toe krijgt is dat de context van een bepaalde opmerking volgens de geciteerde onvolledig zou zijn. “Maar dat probleem valt niet op te lossen met een band. Steno zou daar ook niets aan veranderen.”
19
6 Conclusie, advies en discussie 6.1 Conclusie Journalisten hebben een groter zelfvertrouwen over het eigen vermogen om gesproken woord te reproduceren, dan ze op grond van dit onderzoek zouden mogen hebben. Zij overschatten de kwaliteit van dit aspect van hun werk. Degenen die meededen aan de citeertest schrokken van hun aangetoonde onkunde. Ik heb gekeken of steno een oplossing kan zijn. Ik heb daar geen eenduidig antwoord op gekregen. Wie het wil leren, moet dat zeker gaan doen. Wie weerstand voelt, moet er geen energie in steken. Het kost veel tijd om stenografie te leren. En als je de techniek niet moeiteloos beheerst, heb je er geen voordeel van. Wat wel noodzakelijk is, is dat journalisten zich bewust moeten worden van hun eigen tekortkomingen. Dat kan een winstpunt zijn voor de kwaliteit van de journalistiek. Immers, een gewaarschuwd journalist telt voor twee.
6.2 Ongevraagd advies aan opleidingen Heeft het zin steno verplicht te stellen voor aankomende journalisten? In het Verenigd Koninkrijk en Ierland gebeurt dit wel. Eerstejaars studenten leren Teeline en moeten voor hun propedeuse minimaal vijftig woorden per minuut kunnen schrijven. Dat is minder dan de tachtig tot tweehonderd woorden die per minuut uitgesproken worden. In het vervolg van hun opleiding moeten de studenten honderd woorden halen. Nederlandse diploma’s worden ook verstrekt als de kandidaten honderd woorden per minuut halen. Volgens Wijnbergen, die het zelfstudieboek Groote steno schreef, is hiervoor een studieduur van vier uur per week nodig, negen maanden lang. In Nederlandse opleidingen is steno niet verplicht. Ik denk dat dat prima is. Het is het wel een goed idee om een stenocursus aan te bieden in de vrije ruimte van de studie. Net als een cursus blind typen. Nu mijn onderzoek voltooid is, denk ik dat de citaten in de geschreven pers niet beter worden alleen omdat de journalist ze heeft kunnen noteren in steno. Citaten worden beter als de journalist zich bewuster is van de valkuilen die nonchalant citeren met zich meebrengt. Dit maak ik op uit het feit dat beginnende journalisten minder aan mooischrijverij doen dan de journalisten die al jarenlang in het vak zitten.
20
Een beter advies lijkt dan ook: zet een MP3 speler met voicerecorder op de ‘boekenlijst’ en leer de studenten tegelijk met het opnemen van gesprekken aantekeningen te maken. Naast De schrijfwijzer van Renkema en Het Groene Boekje hoort zo’n apparaatje tegenwoordig ook bij de standaarduitrusting van een student. Het past zelfs in een pennenetui. De opnames dienen niet als leidraad, maar als mogelijkheid om te checken. Op Fontys Hogeschool Journalistiek is Anja Sparidaans, samen met anderen, verantwoordelijk voor het lespakket. Zij peinst er niet over om steno of typen op het programma te zetten. ”Juist citeren is meer een kwestie van attitude dan van vaardigheden; daarin investeren we als opleiding vanaf het eerste jaar. Dat levert meer op dan steno of de inzet van techniek,” zegt Sparidaans.
6.3 Tip aan Piet Oosthoek en collega’s Piet Oosthoek is redactiemanager bij BN/De Stem en heeft ook de kwaliteitscontrole van de krant in zijn takenpakket. Ik besprak met hem de conclusie van mijn onderzoek. Hij bevestigde dat daarmee duidelijk is gemaakt dat door gebrekkige registratie, dingen mis kunnen gaan bij de weergave. Maar eerst zei Oosthoek meteen dat wat citeren betreft, het al goed is als de kern van de boodschap deugt. Het verrast hem niet dat soms personen door elkaar worden gehaald. Bij BN/De Stem wordt aan de kwaliteit gewerkt door eigen fouten grondig te evalueren. Die missers zijn dan al gedrukt en liggen reeds bij de lezers thuis. Oosthoek wil door de evaluaties de schrijvers scherp houden. Chef redactie Mario Bouwmans van het Eindhovens Dagblad is van plan dit verslag te verspreiden bij zijn collega’s, met het idee dat bewustwording van tekortkomingen al een heleboel helpt. De citeertest, waar hij ook aan deelnam, maakte hem al duidelijk dat citeren een moeilijke klus is. Ervaren journalisten zijn altijd bezig met duiding. Ze proberen uit te leggen wat de geïnterviewde bedoelt. Bouwmans zei desgevraagd dat het aantal fouten wel verontrustend is, maar niet schokt. De nieuwsdienst kan echt niet met bandopnames gaan werken, dat kost te veel tijd. Wel een optie is volgens hem om twee journalisten naar persconferenties te laten gaan. Want als het Eindhovens Dagblad naar kwaliteit streeft, dan zal ze daar ook energie en menskracht in moeten stoppen.
21
6.4 Vissen naar de essentie Ik had me erop ingesteld dat ik me na het afstuderen zou gaan opgeven voor een cursus stenografie. Maar dat ga ik niet doen. Ik heb onverwacht een nieuwe houding aangenomen. Voortaan zal ik minder aantekeningen maken, maar meer geconcentreerd luisteren naar de mensen die ik ondervraag. Dan mis ik maar wat zijpaden. Ik wil fanatieker vissen naar de essentie. Ik zal mijn MP3 voicerecorder altijd op tafel leggen en gebruiken. Als ik citaten wil, zal ik die terug zoeken. Simpel tweemaal op een knopje drukken (eerste maal is uitzetten, tweede maal is hervatten van de opname) tussen de onderwerpen van het interview maakt digitaal terugluisteren niet moeilijk en is niet tijdrovend. De nummering van onderwerpen geef ik dan in mijn aantekeningen weer. Aantekeningen blijven noodzakelijk; tijdens het schrijven kun je vast selecteren. Het voordeel van deze attitude is tijdens het onderzoek tot mij doorgedrongen. Ik heb van bijna honderd professionals tips gekregen. Keer op keer meenden zij uit de grond van hun hart: een journalist moet vragen stellen en luisteren. En niet notuleren.
7 Nawoord Wat ben ik blij dat ik deze reflectie gedaan heb! Ik heb een deel van het werkveld van de schrijvende journalistiek beter leren kennen dan tijdens mijn twee stages. Een belangrijk deel, het gaat hier om de kern van het vak: verkregen informatie weergeven. De afgelopen maanden heb ik met meer dan honderd journalisten gepraat over de manier waarop zij hun beroep uitoefenen. Nu is mij duidelijk wat de valkuilen van routine zijn en kan ik er in mijn eigen loopbaan rekening mee houden. Bovendien heb ik aan het onderzoek werk over gehouden; ten eerste een freelanceropdracht voor de Gay Krant en ten tweede ben ik uitgenodigd door het Eindhovens Dagblad om zwangerschapsverlof op te vullen. Na vier jaar studie aan de Fontys Hogeschool Journalistiek, begint nu eindelijk mijn journalistieke carrière.
juni 2005
[email protected]
22
8 Bijlage 1. proefles steno 9 Literatuurlijst Boeken Adams, Sally: Interviewing for journalists. Londen 2001, Rontledge. Donkers, Henk en Jaap Willems: Journalistiek schrijven voor krant en vakblad. Bussum 2002, Continho. Keeble, Richard: The newspaper handbook. Londen 1998, Rontledge. Kussendrager, Nico en Dick van der Lugt en Ben Rogmans: Basisboek journalistiek. Groningen 1997, Wolters-Noordhoff. Randall, David: The universal journalist. Londen 2000, Pluto Press.
Tijdschriftartikelen Hagen, Piet: Hoe registreer je? De Journalist, 26 januari 1996 Houten, Rineke van: …maak januari 1996
je notities? De Journalist, 26
Oosterhout, Bart van: Journalist aan de lijn? Doe normaal! Intermediair , 25 november 2004. Verhoeven, Jo: Wie praat het snelste Nederlands? december 2004.
Onze taal,
Werkstuk Beek, Tom van der: Wat vindt de geïnterviewde van het verhaal in de krant? Afstudeerscriptie Fontys Hogeschool Journalistiek
23