OVER HET AMBACHTSHUIS EN DE VROEGERE REGEERING VAN HILLEGERSBERG DOOR CHR. VAN DEN BERG
H
ET staat vrijwel vast, dat Hillegersberg tot ongeveer 1600 niet over een ambachtshuis beschikte. Vóór dien moest de collecteur of gaarder van het ambacht elk jaar op den ien July „nae een kerckgebodt 't welck des Sondachs tevooren in de kercke nae de predicatie" zou worden afgekondigd, in de Hillegondakerk *) met open deuren voor achtemannen en in bijzijn van alle ingelanden van alle ontvangsten en uitgaven behoorlijk verantwoording doen *). Tijdens deze afkondigingen, welke altijd veel volk trokken, ook uit omliggende steden en dorpen, kon het, vrome burgers ten spijt, nogal eens rumoerig verloopen. Jaarlijks kwamen er klachten binnen over „onbehoorlicke ende onverdrachlicke desordre ende onmaticheyt" zoowel van „mans en vrouwen", als van „jonge luyden en kynderen". Het gerecht van Hillegersberg, te dezer zake bijeen geroepen, trachtte hieraan een einde te maken door in 1592 het verbod uit te vaardigen „dat van nu voortaen niemant, oude ofte jongeluyden, van wat state, qualite ofte vermoche zij zijn hier en vervordens naer dat de kerkendienaer zijn predicatie geëindicht sal hebben en onse secretarys, deurwaerders ofte boden heur proclamatie aenvanghen sullen en sullen gaen van heure plaetse, op en omt hoop loopen voor en aleer de affroepinge sullen sijn gedaen". Ook uit de ordonnantie van 1579 kan men afleiden, dat er toen nog geen ambachtshuis bestond. Deze schreef namelijk schout en alle dienaren van het ambacht voor, om alle registers, protocollen, papieren en andere stukken het am1) Een beschrijving van de Hillegondakerk is opgenomen in het Rotterdamsch Jaarb. 1935, blz. 145 t/m. 167. 2) De ordonnantie van 25 Januari 1600, houdende regeling en vaststelling van de zaken, die in het pas voltooide ambachtshuis moesten worden behandeld, zegt ,,dat oock des Sonnendachs ten elf uren voor den voors. Ambachtshuyze gedaen zullen worden alle proclamatiën ende vercondingen van deurwaerders, secretaris en boden, <#* /o/ /wrA /o? /« <ƒ? ^#rafe j^/<7
143
bacht betreffende, na hun overlijden of aftreden „te laten blijven ten behoeve van het ambacht om 't allen tijde des nodich zijnde, de ambachtsgerechticheyt daermede te doen blijken", voor welk doel een ambachtskist voorzien van 2 sloten werd aangeschaft, van welke de schout en de schepenen, *//> /fczöj"/ *ƒ
144
in desselfs plaats een nieuw te zetten" *). De uitgaven mochten worden gebracht in de omslagen van het penninggeld en de binnenlandsche kosten. Welke vaklieden en kunstenaars aan den bouw ervan hebben gewerkt en wat hun daarvoor betaald werd, lezen we in de ambachtsrekening, loopende van i Mei 175 2 tot 1 Mei 1753: Leonardt Swanenburgh voor leverantie van boven en onder steen 219 gl. 18 st. Cornelis Moerkerken voor geleverde kalk en pannen 147 „ Barent Prins, steenhouwer voor geleverde steen 342 „ Bart. Overgauw voor 't maken van bestekken, grond- en standtekeningen aangenomen en buyten werk van een nieuw ambagts- off raadhuys met gedane verschotten . . . .1216 „ Maas Nonswijk, verwer en glazemaker . . 175 „ 15 „ Ary van Dieten, smit voor gelevert ijzerwerk en verdiende arbeytslonen 212 „ 12 „ Ansom van Hogen, lootgieter voor leverantie van loot en verdiende arbeytslonen . . 5 5 3 „ 11 „ J. Karteep en Hofman voor 2 pylaren etc. 20 „ 7 „ Jacob Schut voor geleverde tegelties . . . 11 „ 19 „ Teunis Leuter, steenhouwer voor geleverde durpels met verschot 33 „ 4 „ Joh. Spegt, geelgieter voor een kloek in het ambagtshuys, naar aftrek van de oude kloek 37 „ 16 „ Ary Reedelijkheyt voor geleverde grauwe moppen 33 „ 16 „ Gerrit Groenevelt voor 6 tonnen geleverde tras 12 „ Jacob Janson, beelthouwer 134 „ Abraham de Bruyn voor gelevert ijzerwerk 190 „ 11 „ Overgaande tot de beschrijving van het oude raadhuis in lateren tijd tevens de zetel van het kantongerecht - ver1) In de Gids voor Hillegersberg van 1935 komen over het raadhuis onjuiste gegevens voor. Deze worden in de nieuwe Gids hersteld.
145
melden we in de eerste plaats den gevelsteen, welks opschrift memoreert: In den Yaere Seventien Hondert Twee en vijftich Heeft aen dit huys den eersten steen gelecht Yoncvrouwe Lucia Steenlack Toen hier schout waaren de Hr. en Mr Claudius Johannes Steenlack Ambocht Bewaerders Nikolaes BoekHolt en Heindrik Huysman en D Hr Jacob van Rooye Secretaris. Boven deze witmarmeren plaat zijn de wapens van Rotterdam en Hillegersberg naast elkander in een grauwen steen door den beeldhouwer Jacob Janson uitgehakt. Behalve het koepeltorentje, waarin een bel*) hangt en waarboven een windvaan is aangebracht, voorstellende de H. Hillegardis, bezit het gebouwtje verder geen bezienswaardigheden. Oorspronkelijk was het aangetrokken bij de pastorie, die indertijd gebruikt werd voor raadzaal en bestuurskamer, terwijl boven het archief was geborgen. Deze pastorie is afgebroken; in de plaats ervan verrees een nieuw gebouw, bestemd voor de gemeentebedrijven. Het goudlederen behang, evenals het schoorsteenstuk, voorstellende een dorpsgezicht met Justitia, gemerkt J. van Waning 1777, waarmede de raadzaal was getooid, verhuisden naar het nieuwe raadhuis aan den Straatweg. Het opschrift van een gedenksteen in de hal luidt: „Dit raadhuis is den 8en Juni 1921 in gebruik genomen, het dagelij ksch bestuur bestond uit Jhr. V. H. de Villeneuve, Burgemeester, T. Schiereck f .• , A
T -o
ui
wethouders,
A. J. Breedveld ) ' A. Algie, Secretaris. Raadsleden: Ad. van den Akker, C. G. Duinkerke, L. J. 1) Het was de gewoonte aan bekendmakingen klokkegeklep te laten voorafgaan. 146
.
V
V
!rv u ,
v. •
r i
s
23. GEVELSTEEN IN HET VOORMALIGE RAADHUIS VAN HILLEGERSBERG (FOTO J. A. VAN ES).
Heijdra, M. J. Janssen, D. van der Kooij, B. Mensen, H. Muus, P. Paul Hzn., M. Dijkshoorn." Tegenwoordig dienen de twee kamers en de groote keuken, die het oude raadhuis telt, tot gebruik van de vereeniging „Het Groene Kruis" en de wijkverpleging. Na deze korte verhandeling over het raadhuis zijn we genaderd aan het tweede gedeelte van ons betoog, de regeering van het ambacht Hillegersberg. Van ouds waren wetgeving, bestuur en rechtspraak in handen van den schout, zeven schepenen, twee ambachtsbewaarders en acht voorname- of Hoofdingelanden, vertegenwoordigende de buren, te onderscheiden in vier oude of eerste en vier jonge achtemannen, die allen, uitgezonderd de schout, niet langer dan twee jaar regeerden; verder noemen we de kroosheemraden voor de schouw van wegen en wateren, de armmeesters en de molenmeesters. Elk jaar traden af één ambachtsbewaarder, twee oude en twee jonge achtemannen; van de schepenen wisselden het eene jaar vier, het volgende jaar drie. Tot ambachtsbewaarder, achteman of schepen waren alleen benoembaar ingezetenen, die den leeftijd van 28 jaar hadden bereikt. Bovendien moesten ambachtsbewaarders ten minste acht, achtemannen zes „contribuerende" morgen land bezitten, dan wel eigenaar zijn van resp. vier en drie morgen en daarnevens acht en zes morgen gehuurd hebben. Deze bepaling gold niet voor één der twee ambachtsbewaarders en twee van de oude en twee van de jonge achtemannen, mits zij - indien niet gegoed - veenlieden waren. Ook zoons, wier vader of moeder het vereischte aantal morgen bezat of gehuurd had, waren, zelfs na het overlijden hunner ouders tot bedoelde functies benoembaar, met dien verstande, dat de landerijen onverdeeld bleven of onverdeeld door de kinderen werden gebruikt. Schout en alle schepenen stelden „uit het gemeene corpus" van de ingelanden*) de oude achtemannen aan. Deze 1) Op het dringend verzoek van schout, schepenen en eenige ingelanden van Hillegersberg stond Adriaen van der Does, baljuw en dijkgraaf van Schieland op 3 Maart 1565 toe, dat de schout met de schepenen „tot gemeene
147
maakten op hun beurt met den schout en de ambachtsbewaarders de nominatie op, waaruit Burgemeesters van Rotterdam nieuwe schepenen, kroosheemraden, turfmeters, kerkmeesters en armmeesters benoemden in de plaats van de afgetredenen. Op voordracht van schout en oude achtemannen stelden de ambachtsheeren na de inwerkingtreding van het reglement voor het ambacht van Hillegersberg dd. 24 October 17051) tevens aan de jonge achtemannen, die elk een der vier wijken van het ambacht vertegenwoordigden. Zij werden echter alleen opgeroepen bij het maken van buitengewone ommeslagen en voor andere niet-alledaagsche bezigheden. De benoeming van regenten door de ambachtsheeren van Hillegersberg werd voor het eerst geregeld bij ordonnantie van 25 Januari 1600. Deze bepaalde onder meer: „Ende 't eijnde de regieringhe van voorsegde ambachte met goede correspondentie en eenicheyt mach worden beleyt" aldus Burgemeesters en Regeerders van Rotterdam, soo ordoneren wij dat 't onzen wederseggen de regierders van den voorsegde ambachte die hier tevoorens bij den schout alleen gestelt zijn geweest namentlick de Burgerm. *) en schepenen croeshiemraden, kerck en heyligengeest meesters van nut voortaen genomineert sullen worden bij den j*vfo#/ ambachtsbewaerders en vier eerste achtemans in enckele getale ende dat den schout alleen daerbij voegen sal een gelijck getal van de voorsegde respective offeciers uyt welck dubbelt getal wij jaerlicx eligeren en verkiesen „sullen diegene die voor t selve jaer de voorsegde respective
35
JJ JJ
JJ
JJ
JJ JJ
JJ JJ JJ JJ
oirbaar en goede toezigt der ambachtszaeken jaarlijks uit het gemeene corpus zouden benoemen vier notabele en bequame manspersonen welke vier nog andere vier goede eerlicke mannen, te weten uit elk kwartier een, kiesen sullen". 1) Voordien geschiedde de benoeming van jonge achtemannen door schout, ambachtsbewaarders en oude achtemannen. 2) Burgemeesters waren evenals molenmeesters en gaarders „collecteuren" van het ambacht. In het oud-archief van Hillegersberg vindt men de rekeningen van „burgemeesteren van den ontvang en uitgeef van het karregeld". Inv. nr. 219. 148
offitien sullen bedienen welcke mannen opten eersten sonnendach naer Meydach voor den ambachtshuyse vercondigt „sullen worden en sullen daer nae bij den bode ten voorsegde huyse ontboden worden en aldaer hare eet doen en hooren de lecturie van des ambachtsordonatie te eynde een yder mach weten waernae hij hem int bedienen van sijn offitie sal hebben te reguleren". M
JJ
Alvorens hun betrekking te aanvaarden beloofden de achtemannen de belangen van het ambacht met al hun vermogen te bevorderen, de hun opgelegde geheimhouding te eerbiedigen, zich in elk opzicht te zullen gedragen zooals het ambachtsreglement dit voorschreef en voorts te trachten alles te doen wat goede en getrouwe achtemannen verplicht waren. Schepenen beloofden het schepenschap trouw te zullen waarnemen, onpartijdig recht uit te oefenen en naar beste weten vonnis te vellen, alle weduwen, weezen en andere persoonen in rechten bij te staan, en verder alles te doen hetgeen goede schepenen ambtshalve verschuldigd waren „sonder alle 't selvige naer te laten om lief, nog om leet, om giften, nog om gaven, om vriendschap, nog om maagschap, nog om eenigerhande saken". Aan het hoofd van het ambacht stond de schout, voorzitter van de schepenbank, aangesteld door Burgemeesters en Regeerders van Rotterdam, ambachtsheeren van Hillegersberg. Met de zeven schepenen vormde hij een college, dat in eersten aanleg kennis nam van burgerlijke zaken, terwijl van zijn uitspraak beroep open stond op baljuw en mannen van Schieland. Dezelfde personen - schout en schepenen dus - maakten onder den naam van schout en weesmannen de weescamer uit. Schout en twee schepenen (weesmannen) zorgden, bijgestaan door den secretaris, voor het opmaken en sluiten van koopbrieven, huwelijksche voorwaarden, rekeningen van weduwen en weezen en allerlei andere akten. Het schouwdrijven was de rechtspraak van een rechtscollege, dat bestond uit den schout en een zevental kroosheemraden. Omdat bij het schouwen van wegen, kaden, 149
heulen en wateringen misstanden voorkwamen, vooral ten aanzien van de boeten, die nooit door kroosheemraden werden afgedragen, bevolen de ambachtsheeren den schout bij ordonnantie van 25 Januari 1600 voor het vervolg zorg te dragen voor een geregelde schouw en moest hij in het ambachtshuis „de voorschreeve schouwe weder opbreecken ofte wederleggen ende voort scheij den van de croeshiemraden, metten selven raetslagen en adviseren". De opbrengst der boeten kwam van nu af ten profijte van den schout, die de kroosheemraden echter behoorde uit te betalen 1/4 van alle boeten, den secretaris 12 gulden „voor verdeijlen van schoutcedullen en proclamatie van schouwen", terwijl de bode zes gulden ontving. Op nominatie van zijn voorgangers werd jaarlijks op Meijschouwe van het Hoogheemraadschap van Schieland een ambachtsbewaarder voor den tijd van twee jaar benoemd door Dijkgraaf en Hoogheemraden. Bij het aanvaarden zijner betrekking beloofde hij, in handen van den schout, „dat hij het ambagt en ingesetenen van dien, in derselver Geregtigheden na vermogen sal mainteneren en allesints, bijzonderlijk in derzelver lasten en nooden voorstaen, en vooral niemand met zijn kennisse of wetenschap sal verkorten; dat hij de omslagen, die tot laste van het ambagt sullen werden gedaen, getrouwelijk sal doen, en bevorderen gedaen te werden; de lasten ontfangen, of doen ontfangen, en daer uijt betalen, of doen betalen volgens den inhoud der omslagen; dat hij verder de rust, vrede en welstand van het ambagt na vermogen sal bevorderen en daerentegen alle twist, processen en alle schaden en onheijlen tragten voor te komen, en te weten: dat hij in het opnemen van de rekeningen of andersints, in geenerhande maniere hetzij om vriendschap etc. het ambagt met sijn weten sal verkorten; dat hij niet openbaer sal maken de saken van het ambagt die behooren te werden gesecreteert; dat hij sig in alles sal dragen na het reglement. En dat hij voorts alles sal tragten te doen dat goede en getrouwe ambagtsbewaerders ampts-halven gehouden en schuldig zijn te doen". De ambachtsbewaarders waren belast met de f nancieele administratie en mitsdien de rekenplichtigen van de am150
24. HET VOORMALIGE RAADHUIS VAN HILLEGERSBERG. 1934. (FOTO J. A. VAN ES).
bachtsrekening, die „geformeert ende de documenten daertoe specterende gecolligeert, mitsgaders geexamineert" werd binnen het ambacht Hillegersberg op het „Raethuys" door den rentmeester en secretaris van het Hoogheemraadschap Schieland in tegenwoordigheid van schout en achtemannen met den secretaris van het ambacht. Hierna werd de rekening, op een nader door Dijkgraaf en Hoogheemraden van Schieland vast te stellen datum, „in de mey schouwe"*) aan laatstgenoemden ter goedkeuring voorgelegd. Deze vergadering was tevens toegankelijk voor gemeene buren en ingelanden. Over alle aanschrijvingen van de gecommitteerde Raden, Rekenkamer, Hoogheemraadschap van Schieland, van de ambachtsheeren en andere zaken, het ambacht rakende, beraadslaagden schout en ambachtsbewaarders in eerste instantie. Zij waren belast met de uitvoering van alle besluiten genomen in de vergadering van schout, ambachtsbewaarders en achtemannen. Blijkens de ordonnantie van 21 April 1579 kwamen zij des Zondags bijeen om alle ingekomen stukken van de afgeloopen week in behandeling te nemen. In spoedeischende gevallen kon de schout zijn ambachtsbewaarders tusschentijds door den bode laten oproepen. De opschrijving van het slachturven geschiedde eenmaal per jaar gedurende 2 dagen door 2 schepenen en den secretaris ten overstaan van schout en ambachtsbewaarders. Deze riepen de vier oude achtemannen of wel, naar gelang van zaken, insgelijks de vier jonge achtemannen ter vergadering bijeen om met hen te beslissen wat „volgens hun gedanen eed best en oirbaarst gedaan behoort te worden". Ten overstaan van schout, ambachtsbewaarders en twee van de achtemannen legden kerk- en heiligegeestmeesters jaarlijks rekening af, waarbij dient te worden opgemerkt, dat het verhuren van alle kerke- en heilige geestlanden *) 1) In Mei schouwden de schout en kroosheemraden de wegen, kaden en wateringen. „In de Mey schouwe" wil zeggen: het tijdvak, waarin dijkgraaf en hoogheemraden ten gemeenlandshuize te Rotterdam over de gedreven schouw beraadslaagden. 2) Zie voor het kerkeland van de Hillegondakerk het Rott. Jaarb. 1935 pag. 149. Het heiligegeest- of armeland, in 1691 nog 11 morgen, 49 hont en 201 roeden groot, vindt men in 1744 tot 5 morgen en 9 hont geslonken.
ten overstaan van den schout alleen plaats vond. Schout en ambachtsbewaarders waren aangewezen om alle geschillen naar beste weten op te lossen. Zaken waarover laatstgenoemden volgens „de gemeene trant" niet alleen mochten beslissen, behoorden tot de competentie van schout, ambachtsbewaarders en vier oude achtemannen. Zoo werden in deze vergadering geformeerd en gesloten de ommeslagen van de verponding van het karregeld en van het lastgeld, en hadden de leden de besteding van het garen der ommeslagen en van het Wierikkerdijkgeld, het opnemen en sluiten der rekeningen van de gaarders van alle ommeslagen alsmede van de rekeningen van de afkooppenningen en die van de kerk en van de armen. Schout, ambachtsbewaarders en vier oude achtemannen beheerden alle documenten, die op de ambachtsrekening betrekking hadden en beslisten welke ommeslagen daarin zouden voorkomen, aan welke beraadslaging door rentmeester en secretaris van Schieland ten ambachtshuize werd deelgenomen. Het hooren en sluiten van de ambachtsrekening geschiedde, zooals reeds is gemeld, op het gemeenelandshuis te Rotterdam *). Behalve een vast salaris vonden alle functionarissen hun inkomen voor een groot deel uit vacatiën en emolumenten. Een nieuw régime, de municipaliteit, sluit in 1795 het tijdperk van de oude regeering af. 1) De ambachtsheerlijkheid van Hillegersberg was een sequeele van het dijkgraaf schap van Schieland; dit verklaart, dat Dijkgraaf en Hoogheemraden het recht hadden elk jaar een ambachtsbewaarder te kiezen en ook het hooren en het sluiten van de ambachtsrekening door hen geschiedde. Burgemeesters en Regeerders van Rotterdam oefenden na 1576, in welk jaar zij het Dijkgraafschap „metten aencleven van dien", verkregen, regeermacht over Hillegersberg uit en gedroegen zich sedertdien, voor het overige, als ambachtsheeren van Hillegersberg. Op 21 April 1579 werd de ordonnantie en instructie voor schout en regenten van Hillegersberg „ter raedcamer" van Rotterdam bekrachtigd.
152