Spel Spoor ZeS -12: Robby <3 den buiten (Gebaseerd op het solidariteitsproject voor de lagere school ‘Robby op den buiten’ bij de campagne van Welzijnszorg 2013: ‘Armoede (op den) buiten’.) In dit spel gaan we samen van de stad naar het platteland en verdienen we alle ingrediënten voor een feest! Het is de uitgelezen moment om met de jongste afdelingen even stil te staan bij de verschillen tussen de stad en het platteland, en bij de invloed van armoede. Vraag enkele ouders of oud-leiding om pannenkoeken te komen bakken. De leden krijgen wel ingrediënten voor de pannenkoekendeeg tijdens het spel, maar er kan al een stapel gebakken worden tijdens het spel. Neem de drie jongste afdelingen samen. Verdeel ze in groepjes van ongeveer 8 personen. Zorg dat je een even aantal groepjes hebt, zo kunnen ze altijd tegen elkaar spelen. Verdeel de groepjes zodat duidelijk zichtbaar is wie bij welk groepje hoort: neem verschillende kleuren verf en kleur hun neus of wang. Ieder groepje krijg een plastiek zak met een fiche in waarop staat welk personage ze zijn. Ieder personage heeft bepaalde eigenschappen en heeft soms voordeel of nadeel voor de spelen die we gaan spelen naargelang ze in de stad of op het platteland wonen. Zo heeft de ploeg van Robby veel straten, zodat ze meer kans hebben om bij het eerste spel te winnen. Maar Robby heeft geen auto thuis, voor het tweede spel moeten de kinderen van dit groepje tijdens de estafetten telkens even op een stoel gaan zitten. Zo verliezen ze tijd en hebben ze minder kans om te winnen. Verzin enkele andere personages als je in meer dan 8 groepen verdeelt. Bekijk op voorhand hoeveel groepjes je wil maken, hoeveel spelen je wil spelen en hoeveel winnaars per spel je wil. Je kan bijvoorbeeld 8 ploegjes maken, als er ongeveer 60 ribbels, speelclubbers en rakwi’s zijn. Als je bij de spelen 1, 2, 3, 5 en 7 telkens een pakje uitreikt aan de twee besten, bij spel 4 aan iedereen een pakje geeft, en bij spel 6 aan de 4 ploegen die winnen iets geeft, dan heb je 22 pakjes nodig. Deze kan je als volgt verdelen: - 6 x 1 ei - 4 x 250 ml melk - 5x 100 g zelfrijzende bloem - 2 x zakje vanillesuiker - een recept of bereidingswijze in 3 geknipt - een pot - een klopper Zo komt je aan 6 eieren, 1 l melk, 500 g zelfrijzende bloem en 2 zakjes vanillesuiker. Dat is ongeveer wat je nodig hebt voor pannenkoeken voor 10 tot 20 personen (afhankelijk van hoeveel je er eet natuurlijk!)
Fiches en inhoud zak De zinnen staan op de fiches, de cursief gedrukte woorden tussen haakjes worden mee in de plastic zak gestoken. Bij Robby zitten er dus zes papiertjes met een straat, 1 ei en 3 briefjes geld in zijn zakje. Robby - Ik woon in de stad en kan heel goed de straat oversteken. (6 straten) - De supermarkt is niet zo heel ver. Meestal pakken we toch de bus zodat we niet de hele weg alles moeten dragen. We hebben geen auto thuis. - Ik kan goed voor mijn kleine broer zorgen. Maar ik heb geen huisdier. Ik weet niet waar kippen hun eieren leggen. (1 ei) - Soms gaan we naar een kleine winkel in onze straat, de kruidenier. We weten niet wanneer hij gesloten is,
maar dat is niet erg, want 2 straten verder is er nog één. ( openingsuren) - Mijn mama heeft niet veel geld. (3 briefjes geld) Jeroen - Ik woon in de stad, maar soms mag ik niet alleen de straat oversteken. (4 straten) - Als we naar de winkel gaan, nemen we de auto. De supermarkt is niet zo ver weg. - We moeten nooit naar de kruidenier, de supermarkt is altijd open. - Ik heb een kat thuis, maar ik weet niet waar kippen hun eieren leggen. (1 ei) - Mijn mama heeft niet zo veel geld. Mijn papa een beetje meer. (4 briefjes geld) Lena - Ik woon in de stad en kan heel goed de straat oversteken. (6 straten) - De supermarkt is niet zo ver. Meestal pakken we toch de bus zodat we niet de hele weg alles moeten dragen. We hebben geen auto thuis. - Soms gaan we naar een kleine winkel in onze straat, de kruidenier. We weten niet wanneer hij gesloten is, maar dat is niet erg, want 2 straten verder is er nog één. - Ik heb geen huisdier. Ik weet niet waar kippen hun eieren leggen. (1 ei) - We hebben niet veel geld thuis. (3 briefjes geld)
Fatmira - Ik woon in de stad en kan goed de straat oversteken. (5 straten) - Als we naar de winkel gaan, nemen we de auto. De supermarkt is niet zo ver weg. - We moeten nooit naar de kruidenier, de supermarkt is altijd open. - Ik heb geen huisdier. Ik weet niet waar kippen hun eieren leggen. (1 ei) - We hebben genoeg geld om soms op reis te gaan. (5 briefjes geld)
Ruben - Ik woon op het platteland, mijn papa brengt me bijna altijd met de auto. Ik kan niet zo goed de straat oversteken. (3 straten) - Als we naar de winkel gaan, nemen we de auto. De supermarkt is helemaal in het andere dorp. - Soms gaan we naar de kruidenier, een kleine winkel in de buurt. Maar dat kan niet altijd. De baas is al oud, en kan niet meer iedere dag in zijn winkel staan. (5 openingsuren) - Kippen houden is mijn hobby, ik weet heel goed waar kippen hun eieren leggen! (5 eieren) - Mijn mama en papa hebben veel geld. Maar ik zie ze niet zoveel omdat ze hard werken. (8 briefjes geld)
Jana - Ik woon op het platteland. Ik rij veel met de fiets. Ik kan goed de straat oversteken. (5 straten) - De supermarkt is helemaal in het andere dorp. Meestal pakken we de bus, soms gaan we met de fiets winkelen. We hebben geen auto thuis. - Soms gaan we naar de kruidenier, een kleine winkel in de buurt. Maar dat kan niet op maandag, dinsdag en vrijdag. De baas is al oud, en kan niet meer iedere dag in zijn winkel staan. (8 openingsuren) - Soms mag ik helpen eieren rapen bij onze buren. Ik weet dus al een beetje waar kippen hun eieren leggen. (3 eieren) - Mijn mama heeft niet veel geld. (3 briefjes geld) Louis - Ik woon op het platteland. Mijn mama brengt me bijna altijd met de auto. Ik kan niet zo goed de straat oversteken. (3 straten)
- Als we naar de winkel gaan, nemen we de auto. De supermarkt is helemaal in het andere dorp. - Soms gaan we naar de kruidenier, een kleine winkel in de buurt. Maar dat kan niet op maandag, dinsdag en vrijdag. De baas is al oud, en kan niet meer iedere dag in zijn winkel staan. (8 openingsuren) - Kippen houden is mijn hobby, ik weet heel goed waar kippen hun eieren leggen! (5 eieren) - Mijn mama heeft genoeg geld. We gaan ieder jaar op reis. (5 briefjes geld) Kila - Ik woon op het platteland. Ik wandel vaak naar school. Ik kan goed de straat oversteken. (5 straten) - De supermarkt is helemaal in het andere dorp. Meestal pakken we de bus, soms mogen we de auto van mijn nonkel gebruiken. We hebben geen auto thuis. - Soms gaan we naar de kruidenier, een kleine winkel in de buurt. Maar dat kan niet altijd. De baas is al oud, en kan niet meer iedere dag in zijn winkel staan. (5 openingsuren) - Soms mag ik helpen eieren rapen bij mijn nonkel. Ik weet dus al een beetje waar kippen hun eieren leggen. (3 eieren) - Mijn mama en papa hebben niet veel geld. (3 briefjes geld)
Spel 1: De stad Alle groepen spelen samen. De personages die uit de stad komen hebben meer levens (= de papiertjes met een straat op) dan de personages van het platteland, want de stadsmensen zijn de drukte en de ingewikkelde straten al gewoon. Laat alle kinderen in een aantal rijen gaan staan met hun armen open zodat ze lijnen vormen. Als iedereen een kwartslag draait, moeten er nieuwe lijnen ontstaan. Zo ontstaan er straatjes waar een kat en een muis door kunnen lopen. Kies een kat en een muis uit twee verschillende ploegjes. De kat vertrekt aan een hoek van het vierkant mensen, de muis aan de hoek schuin daarover. Speel kat en muis. Als iemand van de leiding fluit, moeten de mensen in de rijen een kwartslag draaien zodat er nieuwe straatjes ontstaan. Als iemand van de leiding “wisselen” roept, moeten kat en muis van rol wisselen. Om meer ploegjes tegelijk te laten spelen, kan je nog een kat en een muis kiezen uit een derde en een vierde ploegje. Wie getikt wordt, moet een leven (= straat) van zijn personage afstaan. Zorg dat uit alle groepjes wel eens een kat en een muis leveren. De groepen met het meeste levens winnen.
Spel 2: de supermarkt Speel enkele estafetten met alle groepjes naast elkaar. Er zijn 2 verschillende afstanden: de personages op het platteland moeten verder naar de supermarkt dan de personages uit de stad. De personages zonder auto moeten de bus nemen om naar de supermarkt te gaan. Op de bus moet je altijd even wachten, dus moeten ze in het midden van hun estafette-afstand even gaan zitten op een stoel, zowel in het heengaan als in het terugkomen. Mogelijke estafetten: - Leg 10 knikkers in een bakje aan het eindpunt voor iedere ploeg. Ze moeten de knikkers één voor één met een lepel in de mond waarop ze de knikker leggen, ophalen. - Aan het eindpunt voor iedere ploeg staat een emmer water. De kinderen zuigen water in hun mond en proberen om ter snelst een lege fles te vullen. - Leg 5 harde spaghetti-stokjes aan het eindpunt voor iedere ploeg. Per twee moeten de kinderen één stokje in hun mond steken en heel naar hun post brengen. Geef iedere ploeg punten voor ieder spel. De ploegen met de meeste punten krijgen een pakje.
Spel 3: de grote baan Speel met de helft van de ploegen samen. Om over te steken op een grote baan, moet je soms zigzaggen tussen auto’s. De personages uit de stad kunnen dit heel goed. De groepen die personages zijn van het platteland, moeten meer mensen leveren om in het midden te staan. Zo hebben de personages uit de stad meer mensen aan de zijlijn staan en een voorsprong om te winnen. Baken een niet te groot veld af. Iedereen vertrekt van één kant en moet naar de andere kant lopen, zoals bij Dikke Bertha. De personen in het veld zijn auto’s in de file op de grote baan, en moeten blijven staan. Ze maken zich zo breed mogelijk en steken hun armen zo ver mogelijk uit om de kinderen die overlopen te tikken. Word je getikt, dan zoek je in de buurt een plaatsje om mee in de file te staan en andere mensen te tikken. De ploeg met meeste mensen aan de zijlijn op het einde van het spel, krijgt een pakje.
Spel 4: de bus Het volgende spel wordt telkens met 2 groepen gespeeld. Hier is geen competitie, iedereen krijgt iets op het eind. De leden staan op een rij voor je zodat je iedereen kan zien. Jij bent de buschauffeur en wil iedereen op je bus krijgen. Maar je mag er alleen maar op als je een emotie of een gevoel hebt. Die emotie neemt iedereen over die op de bus zit. Je maakt dus een klein toertje alsof je buschauffeur bent, en stopt dan bij het eerste kind in de rij. Die doet alsof het heel blij is, dus het volgende toertje met de bus doen jullie alsof jullie heel blij zijn. De volgende is misschien heel verdrietig, of boos, of heeft de slappe lach, of koud, of … Telkens stapt iemand mee op de bus, tot iedereen mee op de bus zit en rondloopt.
Spel 5: het kippenhok Het hele terrein is een groot kippenhok. Er zijn voor iedere ploeg 20 (papieren) eieren verstopt in de kleur van hun ploeg. De eieren van de plattelandsploegen zijn gemakkelijker verstopt. Iedere ploeg heeft al 1 of meerdere eieren in zijn plastiek zak zitten. De eerste ploegen die 20 eieren vonden, winnen een pakje.
Spel 6: de kruidenier Er spelen telkens 2 ploegen tegen elkaar. De ploegen van het platteland hebben enkele papiertjes met ‘openingsuren’ in hun plastiek zak zitten, de ploegen van de stad maar eentje. Die papiertjes mogen ze verdelen onder elkaar. Als ze bij het volgend spel bevroren zijn, mogen ze een papiertje inruilen voor hun vrijheid. De ploegen hebben elks een leeg bakje staan op ongeveer 2 meter van elkaar, waar ze achter staan. Op enkele meters daarvandaan staat iemand van de leiding bij 2 stoelen waar een stok op ligt. Aan de andere kant liggen een heleboel kaartjes op de grond verspreid. Als de stok wordt weggehaald, gaat de deur van de kruidenier open. De kinderen mogen één kaartje gaan halen, als dat in hun bakje ligt mogen ze een tweede gaan halen, enz. Fluit de leiding één keer, dan is dat een teken dat de winkel bijna dicht gaat gaan. Bij twee keer fluiten is de sluitingstijd nog dichter bij. Bij drie keer fluiten gaat de winkel dicht. Wie dan nog in de winkel zit, bevriest. Vraag wie er zijn ‘openingsuren’-kaartje wil inwisselen. Zij geven hun kaartje af en mogen meteen bij hun bakje gaan staan. Bij een volgende opening moet iemand van de ploeg de bevroren persoon bij de hand nemen en samen buiten de winkel lopen. Dan pas mogen zij allebei terug een kaartje gaan halen. Wissel af in de tijd tussen de één keer, twee keer en drie keer fluiten. Soms zit er een lange tijd tussen en zouden de kinderen eigenlijk nog een kaartje kunnen gaan halen, soms zit er een korte tijd tussen en is er eigenlijk geen tijd meer om naar buiten te lopen.
Spel 7: de wei Er is raster met vakken getekend op het terrein en ook op een groot blad papier. De rijen zijn aangeduid met cijfers en de kolommen met letters, zowel op het terrein als op het blad. De kinderen kunnen vakjes kopen, bijvoorbeeld 1 vakje voor 2 briefjes geld. Er wordt op het bord aangeduid wie welke vakjes koopt. Als groepen samenleggen kunnen ze een vakje extra kopen. Als niemand nog een vakje wil kopen, of als alle vakjes op zijn, gaan alle groepen rond het raster op de grond staan. Iemand verkleed als koe komt over het veld slenteren en laat op enkele plaatsen iets vallen. De ploegen van wie de vakjes zijn, krijgen een pakje.
Samen deeg maken en pannenkoeken eten! Laat de kinderen zoeken naar wat ze moeten doen met de pakjes die ze kregen. Laat ze beseffen dat er enkel iets kan komen als ze met hun ploegjes samenwerken, de drie delen van de recepten . Als ze door hebben dat ze samen pannenkoekendeeg moeten maken, kan je (enkele) rakkers, kwiks of rakwi’s verantwoordelijk maken voor het deeg en het dekken van de tafels terwijl je met de anderen nog een spel speelt. Sluit het spel af door gezamenlijk aan tafel te gaan en van de pannenkoeken te genieten. Ga bij je leden zitten en pols hoe zij het spel ervaren hebben. In welk groepje zaten ze? Vonden ze sommige spelletjes niet eerlijk? Je kan vertellen dat het in het leven ook oneerlijk kan zijn. Sommige mensen hebben meer of minder geld dan anderen en daardoor hebben ze niet dezelfde kansen.