SOCIALE MOBILITEIT: INDIVIDUEN, GROEPEN, BUURTEN
Nieuwsbrief 03 Maart 2013
Introductie De relatie tussen de woonomgeving en sociale mobiliteit – stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder – is veelzijdig en complex. In eerste plaats kan sociale stijging betrekking hebben op verschillende soorten ontwikkelingen, die soms zelfs zeer subjectief zijn. Het verkrijgen van een hogere opleiding of beter betaalde baan zijn relatief eenvoudig meetbaar. Dat is al veel lastiger wanneer we het hebben over vooruitgang naar een aantrekkelijkere baan of betere woon‐ omgeving. Wanneer we tenslotte moeilijk te definiëren ontwikkelingen zoals het verkrijgen van een hogere sociale status of meer zelfvertrouwen ook aanvaarden als een vorm van sociale stijging, is het duidelijk dat we met een erg breed begrip te maken hebben. Bovendien kan de woonomgeving daarin verschillende rollen spelen. Een woon‐ omgeving kan toegang bieden tot bepaalde vormen van sociaal en cultureel kapitaal, of juist gepaard gaan met een gebrek daaraan. De omgeving waar de één wegtrekt om elders een betere positie te vergaren, kan voor de ander juist een hogere sociale status met zich mee brengen. Daarbij kan de status van een buurt soms onverwacht en snel veranderen. Gemeenten en beleidsmakers worden dagelijks geconfronteerd met de uitdaging om een omgeving te verwezenlijken die
iedereen zoveel mogelijk kansen biedt om sociaal te stijgen. Het project Sociale Mobiliteit: Individuen, Groepen en Buurten probeert hier aan bij te dragen door onder andere het inzicht te vergroten in de complexe relaties tussen ruimte en sociale mobiliteit. Het project loopt ten einde en er zijn ondertussen verschillende publicaties uit voortgekomen of onderweg. In deze nieuwsbrief wordt een aantal artikelen besproken. De verscheidenheid van de onderwerpen reflecteert de verschillende aspecten van sociale mobiliteit. In twee van de artikelen speelt de woonomgeving een centrale rol, terwijl de ander gericht is op de rol van het onderwijssysteem in relatie tot sociale stijging. Een gecompliceerde visie op ruimtelijke en sociale mobiliteit roept vragen op over de manier waarop kennis over veelzijdige en ingewikkelde processen tot stand kan komen. Miriam van de Kamp besteedt hier aandacht aan in haar artikel over de revitalisering van stadsbuurten, waaruit hier een samenvatting weergegeven wordt. In haar onderzoek naar buurten die een omslag meemaakten van slecht bekend staande naar gewilde wijken, vraagt ze aandacht voor de (historische) context. Ze erkent daarbij dat deze niet alleen bestaat uit officiële, geplande en gedocumenteerde
Policy Brief: De revitalisering van stadsbuurten p.2
Onderzoeksvoorstel: Sociale en Ruimtelijke Mobiliteit in Almere p.4
Policy Brief: Schoolcarrières van tweede generatie migranten in Europa p. 5
Aankondiging Expert Atelier p. 7
Consortium overzicht p.8
1
acties, maar ook uit een rommelige en veelal toevallige samenkomst van actoren en gebeurtenissen. Ze combineert verschillende onderzoeksmethoden om een breed en levendig beeld van de buurt te krijgen. Opvallend is daarbij dat dit beeld vaak sterk verschilt van het beeld dat onder buitenstaanders van een bepaalde buurt gevormd wordt. Bovendien kan een dergelijk beeld ook door de tijd veranderen. Ioannis houdt zich in zijn onderzoek naar Almere ook bezig met de discrepantie tussen de opvatting van buitenstaanders en daad‐ werkelijke, dynamische ontwikkelingen. Almere is gebouwd als suburb en tot een stad uitgegroeid in de hoogtijdagen van sub‐ urbanisatie, toen een verhuizing naar buitenwijken of satellietsteden een logische stap was voor de middenklasse die het zich kon veroorloven. Het zijn echter al lang niet meer de middenklasse, autochtone, jonge gezinnen die Almere in trekken. Een terugkeer naar Amsterdam, recente migratiebewegingen van expats en langzamerhand ontstaande concentraties van armoede en sociale problemen spreken de gevestigde kijk op Almere tegen. Dit roept allerlei vragen op, waar Ioannis zich de komende tijd in gaat verdiepen.
Is Almere eigenlijk nog wel een echte suburb te noemen? En vergeleken met de pioniers voor wie een verhuizing naar Almere een grote stap vooruit was, wat betekent een verhuizing naar Almere tegenwoordig voor de nieuwe instroom? Waar deze twee onderzoekers zich bezig houden met de sociale status die een woonomgeving met zich mee brengt, onderzoekt Marieke Slootman sociale mobiliteit in de vorm van een hogere opleiding. De policy brief die in deze nieuwsbrief is opgenomen, is gebaseerd op een recent verschenen hoofdstuk, waarin verschillende onderwijssystemen in Europa worden vergeleken om te onderzoeken welke institutionele omstandigheden voordelig uit‐ werken op de sociale stijging van tweede generatie migranten. Tegen het einde van het project zullen de onderzoekers hun bevindingen delen in een expert atelier. Deze zal plaatsvinden op donderdag 20 juni. Aan het einde van deze nieuwsbrief treft u een uitgebreidere aankondiging daarvoor. Verdere informatie over het kennisprogramma en het expert atelier is te vinden op www.imes.socsci.uva.nl/socialemobiliteit/.
Policy Brief De revitalisering van stadsbuurten, een multidisciplinaire aanpak met oog voor historische ontwikkelingen – Miriam van de Kamp Op basis van: Miriam van de Kamp, ‘De revitalisering van stadsbuurten. Een multidisciplinaire aanpak met oog voor historische ontwikkelingen.’ in Stadsgeschiedenis 2011‐2, 170‐184 Als je wil weten hoe een buurt ervoor staat ligt het voor de hand om die buurt te bezoeken, met bewoners te spreken, en vooral goed rond te kijken. Toch wordt deze methode in stedelijk onderzoek, beleid en planning weinig toegepast. Voor sommige vraagstukken zijn observaties in het onderzoeksgebied echter niet weg te denken. Bijvoorbeeld in dit onderzoek in het Haagse Regentessekwartier, het Utrechtse Zuilen en het
Nijmeegse Willemskwartier. Deze buurten zijn onderzocht als voorbeelden van voorheen slecht bekend staande wijken die een omslag maakten naar buurten waarin mensen weer graag willen wonen. Een dergelijke omslag heeft geen eenduidige oorzaak, maar is het gevolg van een historisch gevormd – soms gepland, maar veelal ook toevallig – samenspel van bij de buurt betrokken mensen met gemeentelijk en nationaal
SOCIALE MOBILITEIT: INDIVIDUEN, GROEPEN, BUURTEN
p.2
beleid. De onderzoekster besteedt daarom expliciet aandacht aan toeval, onverwachte gebeurtenissen en kleine signalen die een rol hebben gespeeld in de transformatie van deze buurten. Dit vraagt om een multidisciplinaire aanpak. Statistische gegevens worden zodoende aangevuld, verklaard en genuanceerd aan de hand van interviews, observaties, berichten in de media, foto’s en andere beeldillustraties, verhalen van buurtbewoners op buurtfora en archiefmateriaal over de buurt. Een inspiratie voor deze aanpak is Jane Jacobs. Met haar scherpe observaties in Greenwich Village in New York, wist zij de eigenschappen te duiden die deze wijk tot een levendige, gewilde en prettige plaats maakten. Combinaties van buurtobservaties en bronnenonderzoek worden ook veel gebruikt door historici, zoals Karl Schlögel die zijn methodes beschrijft als lezen van steden. Door de omgeving in je op te nemen en die waarnemingen te combineren met historische en statistische data en gemeentelijke plannen en rapporten ontstaat een breed en levendig beeld van de buurt. Deze aanpak biedt niet alleen nieuwe bronnen van informatie, maar leverde in dit onderzoek ook voordelen voor het verloop van het veldwerk. Wanneer je onderzoek doet in buurten die negatieve aandacht in de media hebben gekregen, is het soms lastig bewoners bereid te krijgen je te woord te staan. De onderzoekster merkte dat het in deze situatie van belang kan zijn om over verdergaande kennis van de buurt te beschikken. Bekendheid met de historische ontwikkeling van de wijk lijkt essentieel voor het winnen van het vertrouwen van bewoners en kan zo deuren openen die voor anderen gesloten blijven. Voor beleidsmakers zou dit wellicht houvast kunnen geven om plannen voor de buurt te presenteren. Bewoners die lang in een buurt woonden en veelal ouder waren, klaagden namelijk vaak over het gemis van deze kennis bij professionals van de gemeente. In hun ogen namen zij daardoor beslissingen die niet logisch aansloten bij de historie of die, gezien die geschiedenis, als kwetsend werden ervaren. Met het investeren van wat tijd in het inlezen in de
wijk(plan)geschiedenis en het inwinnen van wijkinformatie bij collega’s die eerder in de wijk hebben gewerkt lijkt het dat de beleidsmaker alleen halve wereld heeft gewonnen voor de acceptatie van zijn beleidsvoorstellen. “Door de omgeving in je op te nemen en die waarnemingen te combineren met historische en statistische data en gemeentelijke plannen en rapporten ontstaat een breed en levendig beeld van de buurt. ” Data uit (historische) bronnen kan daardoor helpen informatie te winnen over het beeld van een buurt. Daarbij moet echter ook in gedachte gehouden worden dat een buurt niet statisch is, maar voortdurend in beweging en dat het beeld daarvan kan verschillen tussen verschillende buurtbewoners, tussen binnen‐ en buiten‐ staanders en door de tijd heen. Er bestaan dus aanzienlijke verschillen in wat ervaren wordt als een veilige, dan wel een leuke buurt, waardoor het begrip ‘aantrekkelijke wijk’ niet eenduidig is. Dit geldt niet alleen voor bewoners, maar ook voor beleidsmakers, stadsplanners, journalisten en onderzoekers. Zo bleken nogal wat professionals toen zij startten met hun werk in de betreffende wijken daar een tamelijk negatief beeld van te hebben. Na een wat langere periode in de wijk actief te zijn is dat beeld genuanceerd of omgebogen naar een positieve visie. Het is dus aan te raden om beleidsvoorstellen vanuit meerdere perspectieven te bekijken en na te gaan wat de effecten zijn in een aantal verschillende toekomstscenario’s. Dit kan voorkomen dat situaties ontstaan die men absoluut niet voor ogen had. Kennis van de beleving van de wijk of buurt is van belang omdat het in grote mate bepaalt in hoeverre men bereid is om zich voor de buurt in te zetten. De waarde van de historische gebouwde omgeving moet daarbij niet onderschat worden. Karakteristieke stijl‐ kenmerken zorgen voor herkenningspunten binnen de wijk, en daarmee voor een gevoel van
SOCIALE MOBILITEIT: INDIVIDUEN, GROEPEN, BUURTEN
p.3
verbondenheid. Bij het opstellen van ver‐ nieuwingsplannen voor oudere wijken is het daarom aan te raden te kijken in hoeverre oudere woningen in een geliefde bouwstijl kunnen worden gerenoveerd. Op dit moment gebeurt dat niet altijd, doordat de kosten van renovatie hoger kunnen liggen dan voor sloop en nieuwbouw.
Gezien de invloed van betrokken bewoners in het creëren van een aantrekkelijke buurt, kan het echter gunstig zijn om dit economisch plaatje te heroverwegen. J. Jacobs, The death and life of great American cities (New York 1993 [oorspr. 1961]). K. Schlögel, Steden lezen. De stille wording van Europa (Amsterdam 2008).
Onderzoeksvoorstel Sociale en Ruimtelijke Mobiliteit in Almere - Ioannis Tzaninis De samenstelling van en visie op Almere is sterk veranderd sinds de stad gepland en gebouwd werd als een utopische groene satellietstad. Dit valt samen met internationaal geobserveerde veranderingen in de demografie van steden en buitenwijken sinds de hoogtijdagen van suburbanisatie in de jaren ’70. Welke bewoners vestigen zich tegenwoordig in Almere en hoe verschillen zij van de eerdere in‐ en uitstroom?
Naast het migratiesaldo, is ook de samenstelling van bewoners die naar Almere trekken sterk veranderd. In het verleden waren het met name heteroseksuele, jonge, middenklasse stellen met twee kinderen die naar Almere verhuisden. Het aandeel gezinnen nam echter af in de afgelopen 10 jaar. Het aantal gezinnen dat Almere verliet was constant groter dan het aantal gezinnen dat binnenkwam (grafiek 2).
Ten eerste lijkt er netto sprake te zijn van een ‘terugkeer’ naar Amsterdam. Sinds de jaren ’90 nam migratie van Almere naar Amsterdam aanzienlijk toe, terwijl migratie de andere kant op juist geleidelijk afnam (grafiek 1). In de vroege jaren ’90 kwam bijna de helft van de mensen die naar Almere verhuisden uit Amsterdam. Tegenwoordig is dat nog maar 20%. Andersom verhuist nu bijna een kwart van de mensen die Almere verlaat naar Amsterdam.
Het gemiddelde inkomen van inwoners van Almere ligt nog steeds op een gelijk niveau met Amsterdam, maar inkomensverschillen zijn toegenomen. Zowel mensen met relatief hoge als met relatief lage inkomens trekken tegenwoordig naar Almere. In bepaalde wijken zijn concentraties van armoede en sociale problemen ervaren, iets dat altijd gezien werd als een grootstedelijk probleem dat in suburbane gebieden niet voor komt.
SOCIALE MOBILITEIT: INDIVIDUEN, GROEPEN, BUURTEN
p.4
Ten slotte is Almere steeds vaker een eerste bestemming voor internationale migranten. Deze migranten hebben erg uiteenlopende achter‐ gronden; onder recente nieuwkomers bevinden zich bijvoorbeeld mensen uit Suriname, Polen, Verenigd Koninkrijk, Somalië, Duitsland, België en China. “Almere werd lang gezien als een traditionele satellietstad – dit idee lijkt achterhaald.”
Dit soort veranderingen zijn meer dan demografische patronen, maar vragen om een nieuwe kijk op Almere. Almere werd lang gezien als een traditionele satellietstad, met een homogene bevolking van (autochtone) gezinnen die de stad – met name Amsterdam – verlieten, op zoek naar rust en ruimte. Dit idee lijkt achterhaald. Inwoners van Almere verhuizen juist steeds vaker naar Amsterdam. Onder degenen die naar de stad trekken, bevinden zich steeds vaker gezinnen. Tegelijkertijd komen er juist meer
alleenstaanden in Almere te wonen, waaronder ook vaker internationale migranten. Dit duidt op vergaande sociale veranderingen. Dit beeld van de verhuisbewegingen van en naar Almere, vormt de achtergrond van de rest van de studie, welke tot doel heeft meer inzicht te krijgen in de onderliggende motieven voor deze veranderingen. Aan een verhuizing liggen altijd meerdere beweegredenen ten grondslag die tegen elkaar worden afgewogen. Deze verschillen van meer praktische overwegingen, bijvoorbeeld over toegang tot werk, vrienden, familie en faciliteiten, tot ideologische overwegingen, bijvoorbeeld over de aan‐ trekkelijkheid en reputatie van de plaats waar men gaat wonen. Een verhuizing heeft daardoor bijna altijd implicaties voor iemands (subjectieve) positie op de sociale ladder. Hoe verschilde de invloed van een verhuizing naar Almere op persoonlijk ervaren sociale mobiliteit voor de pioniers die als eerste naar Almere vertrokken tot de huidige generatie die zich er vestigt? Wat betekende de verhuizing naar Almere voor hun sociale positie in de tijd dat ze er naartoe verhuisden? Op welke manier is dat veranderd sinds de verhuizing?
Policy Brief Schoolcarrières van tweede generatie migranten in Europa: Welke onderwijssystemen bieden de meeste kans op succes? - Marieke Slootman Op basis van: Crul, M., P. Schnell, B. Herzog‐Punzenberger, M. Wilmes, M. Slootman and R. Aparicio Gomez. ʹSchool Careers of second‐generation youth in Europe: Which education systems provide the best chances for success?ʹ In M. Crul, J. Schneider and F. Lelie (eds.) (2012), The European Second Generation Compared. Does the Integration Context Matter? Amsterdam: Amsterdam University Press Wat voor rol speelt de bredere context bij de ontwikkeling van tweede generatie migranten? Daarover gaat de recentelijk verschenen bundel van het internationale TIES project. Daarin wordt op basis van een vergelijkende analyse tussen verschillende Europese landen onder‐ zocht wat de invloed is van de integratiecontext op de ontwikkeling van tweede generatie
migranten. Een van de hoofdstukken richt zich op de invloed van het onderwijssysteem. Uit een internationale, kwantitatieve vergelijking van de schoolcarrières van tweede generatie migranten en autochtonen, blijkt dat verschillende kenmerken van de onderwijssystemen meer of minder in het voordeel van de tweede generatie werken.
SOCIALE MOBILITEIT: INDIVIDUEN, GROEPEN, BUURTEN
p.5
Voor de tweede generatie migranten in Europese steden, met name de kinderen van laag‐ geschoolde ‘gastarbeiders’ die in de jaren ’70 en ’80 arriveerden, liggen er kansen om middels hun opleiding sociaal te stijgen ten opzichte van hun ouders. De afkomst van hun ouders maakt het voor deze generatie echter vaak wel moeilijk om in dezelfde mate te presteren in onderwijs als autochtonen. Laagopgeleide migranten hebben bijvoorbeeld vaak minder mogelijkheden om hun kinderen de benodigde taalvaardigheid bij te brengen, te helpen bij hun huiswerk of aan te moedigen een hogere opleiding te volgen. Uit de TIES data bleek dan ook dat in alle onderzochte landen (België, Duitsland, Frankrijk, Nederland, Oostenrijk, Spanje, Zweden en Zwitserland) de tweede generatie in het onderwijs minder goed presteert dan autochtonen. De mate waarin schoolprestaties van kinderen van migranten achterblijven, verschilt echter per land. In sommige landen lijkt de afkomst en opleiding van ouders een grotere belemmering te zijn voor de schoolprestaties van hun kinderen dan in andere landen. “Tweede generatie migranten presteren beter in het onderwijs wanneer zij al op jonge leeftijd naar school gaan, of aan in een voorscholingstraject of kinderopvang deelnemen. ” In alle onderzochte landen kent het onderwijs‐ systeem een verplicht aantal jaren in een basis‐ en middelbare school, gevolgd door een (vrijwillige) vervolgopleiding. Er zijn echter grote verschillen in de leeftijd waarop men begint met school of voorscholing; de mate waarin en de leeftijd waarop leerlingen ingedeeld worden in verschillende leerniveaus; de mogelijkheden om later nog door te stromen naar andere niveaus en de begeleiding van de overgang van middelbaar onderwijs naar een vervolgopleiding. Onder zowel allochtone als autochtone kinderen leiden deze verschillen in onderwijssystemen tot verschillende maten van intergenerationele sociale mobiliteit. Op kinderen van migranten hebben deze effecten vaak meer invloed. Zij worden sterker benadeeld
door systemen die sociale mobiliteit be‐ lemmeren, maar profiteren meer van maatregelen die sociale mobiliteit bevorderen. Tweede generatie migranten presteren beter in het onderwijs wanneer zij al op jonge leeftijd naar school gaan, of aan in een voorscholingstraject of kinderopvang deel‐ nemen. Zij komen dan op jongere leeftijd met de taal van het onderwijssysteem in aanraking, wat vooral belangrijk is als hun ouders deze niet (goed) spreken. Dit leidt met name tot een achterstand in landen waar een late start van school of opvang wordt gecombineerd met een vroege indeling in verschillende niveaus. Kinderen van migranten die de taal slecht beheersen hebben dan weinig tijd om hun achterstand in te halen voordat bepalende keuzes voor hun verdere onderwijstraject vastgelegd worden. Met name wanneer de verschillende niveaus sterk gescheiden zijn en verschillen in aanzien, lopen leerlingen in lagere niveaus veel groter risico om voortijdig te stoppen met onderwijs, en niet volledig hun potentieel te kunnen aanboren. Ook bestaan er grote verschillen tussen de landen in de mate waarin doorstromen naar een hoger niveau of vervolgopleiding mogelijk is en aangemoedigd wordt binnen het onderwijs‐ systeem. Dit maakt dat de rol van de ouders in sommige landen belangrijker is dan in andere landen. Invloed van ouders op het kiezen van een vervolgopleiding na de verplichte jaren onderwijs is immers groter wanneer door‐ stroming minder vanzelfsprekend is en de keuze om verder te gaan op jongere leeftijd gemaakt moet worden. Voor kinderen van laagopgeleide migranten kan dit negatief uitpakken. Ouders die lager geschoold zijn nemen misschien eerder genoegen met een minder hoge opleiding; hebben minder kennis van het systeem om hun kinderen te begeleiden; of weten hun kinderen minder goed te motiveren om verder te gaan met hun opleiding. Sociale mobiliteit van de tweede generatie wordt dus bevorderd wanneer doorstroming naar een vervolgopleiding meer vanzelfsprekend is en op latere leeftijd gemaakt wordt, vooral wanneer er ook nog relatief
SOCIALE MOBILITEIT: INDIVIDUEN, GROEPEN, BUURTEN
p.6
eenvoudig naar een hoger gestroomd kan worden.
niveau
door‐
Van alle landen, zijn in Zweden de verschillen tussen de tweede generatie en de autochtonen in opleidingstermen het kleinst. Ook laat de tweede generatie de grootste sociale mobiliteit ten opzichte van hun ouders zien. Het Zweedse onderwijssysteem vormt hiervoor de verklaring. Het kenmerkt zich door een vroege start van voorscholing, late indeling in niveaus en gemakkelijke doorstroming van middelbaar onderwijs naar een vervolgopleiding, waardoor het de tweede generatie migranten van alle landen de meeste kansen biedt om goed te presteren. In Duitsland en Oostenrijk vindt juist het tegenovergestelde plaats. Kinderen beginnen op latere leeftijd aan hun schoolcarrière en worden eerder ingedeeld in verschillende niveaus. De stap van een middelbare opleiding naar een vervolgopleiding is minder vanzelfsprekend, waardoor meer leerlingen alleen de verplichte jaren onderwijs afronden. De schoolcarrières van tweede generatie migranten worden daardoor in grotere mate
beperkt door de afkomst van hun ouders. Het Nederlandse onderwijssysteem zit tussen deze extremen in. Net als in Duitsland en Oostenrijk worden kinderen op jonge leeftijd ingedeeld in verschillende niveaus. De lagere niveaus zijn bovendien sterk gescheiden en gestigmatiseerd, waardoor relatief veel tweede generatie migranten school vroegtijdig verlaten. Anders dan in Duitsland en Oostenrijk is het echter gemakkelijk om met slechts een korte vertraging door te stromen naar een hoger opleidingsniveau. Vergeleken met andere Europese landen in het onderzoek, leidt het Nederlandse onderwijssysteem tot polarisatie van de prestaties van kinderen van migranten. Een grote groep laat een hoge mate van sociale mobiliteit zien, terwijl er tegelijkertijd een aanzienlijke groep achterblijft. Deze bevindingen bieden handvatten om na te denken over aanpassingen in het Nederlandse onderwijssysteem en over manieren om nadelige effecten te verzachten, om zo de groep onder de tweede generatie die relatief laag presteert verder te verkleinen.
Aankondiging Expert atelier – donderdag 20 juni Locatie: C. Douweszaal, IJ‐kantine (NDSM Werf), Mt. Ondinaweg 15‐17, Amsterdam 20 juni: 14.30 – 17.00 Sociale mobiliteit van individuen en groepen kan bevorderd of juist belemmerd worden door hun woonomgeving. Tegelijkertijd kan met de positie van haar bewoners een buurt of stad ook een sociale stijging of daling meemaken. Onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Leiden, Campus Den Haag hebben samenhang tussen deze verschillende vormen van sociale en ruimtelijke mobiliteit onderzocht in buurten in Amsterdam, Almere, Den Haag, Nijmegen en Utrecht.
Op welke manier zijn maatschappelijke kansen ruimtelijk verdeeld? Hoe werkt de opwaartse en neerwaartse dynamiek van buurten? En hoe kunnen we deze gebruiken om sociale mobiliteit van individuen en groepen te bevorderen? Op 20 juni presenteren de onderzoekers hun be‐ vindingen en bespreken zij deze met beleids‐ makers vanuit verschillende Nederlandse gemeenten en internationale experts. Geïnteresseerden vanuit de stedelijke praktijk, zowel onderzoekers als beleidsmakers, zijn van harte welkom om deze middag bij te wonen. Gelieve u per email aan te melden bij mevr. Iris Hagemans, Afdeling Sociologie en Antropologie, Universiteit van Amsterdam
[email protected].
SOCIALE MOBILITEIT: INDIVIDUEN, GROEPEN, BUURTEN
p.7
Het consortium Het consortium bestaat uit de volgende onderzoekers en partners: NICIS Institute Universiteit van Amsterdam, Mies van Niekerk Amsterdams Instituut voor Sociaal‐ Wetenschappelijk Onderzoek (AISSR) Gemeente Almere Prof. Dr. Maurice Crul Arnold van Dam Prof. Dr. Jan Willem Duyvendak Marian Huisman Prof. Dr. Jan Rath (coördinator) Gemeente Amsterdam Drs. Ir. Marieke Slootman Simone Crok Drs. Ioannis Tzaninis Jeroen Slot Dr. Lex Veldboer Judith Suurmond Universiteit Leiden, Campus Den Haag, Gemeente Delft Centre for Modern Urban Studies Maria Berger Dr. Miriam van de Kamp Jordi van den Oord Prof. Dr. Wim Willems
Peter Tangel Gemeente Den Haag Surrendra Santokhi John Waalring Gemeente Nijmegen Hans Voutz Igor van der Vlist Gemeente Utrecht Otto van de Vijver Woningcorporatie Mitros Berny van de Donk Jan Rossen
Het project heeft sinds kort een nieuwe team assistent en contactpersoon: Iris Hagemans; Email:
[email protected]
SOCIALE MOBILITEIT: INDIVIDUEN, GROEPEN, BUURTEN
p.8