Sleutelpublicatie
Bouwen aan het vak Sleutelpublicatie Bouwonderwijs
Sleutelpublicatie Bouwonderwijs
Bouwen aan het vak Regieraad Bouw & PSIBouw
Voorwoord De vernieuwing in de bouw komt de laatste jaren steeds sterker op gang maar vergt een lange adem. Het vergt vooral inzet van alle partijen, aan alle kanten van de tafel, jong en oud. De bouw wordt gevormd door zijn mensen en de verandering moet dus ook voortkomen uit deze mensen. De rol van onderwijs en opleiding hierin is essentieel. Niet alleen staan we voor de taak de werknemers van vandaag het voortouw te laten nemen in de verandering, tegelijkertijd moeten we de generatie van morgen opleiden. Om dat goed te doen, met voldoende oog voor de toekomst, zullen wij de komende periode veel energie moeten steken in de wereld van het opleiden en het onderwijs. Voor u ligt de sleutelpublicatie ‘Bouwen aan het vak’. Een gezamenlijk initiatief van de Regieraad Bouw en het vernieuwingsnetwerk PSIBouw. De publicatie bevat aanbevelingen die een gezonde en toekomstgerichte bouwsector beogen met een goede relatie tussen onderwijs en sector. Deze aanbevelingen zijn vanuit twee benaderingen tot stand gekomen. Enerzijds is er een gedegen onderzoek gedaan naar de stand van zaken in het veld van het bouwgerelateerde onderwijs. Anderzijds is er, mede op basis van consultatie van veel betrokkenen, een perspectief op de bouw van de toekomst geschetst. Beide zijn, tezamen met de aanbevelingen, opgenomen in deze sleutelpublicatie. Deze sleutelpublicatie met haar aanbevelingen is niet bedoeld als sluitstuk, het is juist bedoeld als start van een traject waarin Regieraad Bouw en PSIBouw, samen met onderwijswereld en sector, invulling gaan geven aan vernieuwing van het bouwonderwijs. Als u suggesties heeft voor dit vervolgtraject dan vernemen wij die graag. Daarnaast roep ik u op om vanuit uw eigen rol een actieve bijdrage te leveren aan het realiseren van de aanbevelingen. Ik wil u vragen in actie te komen vanuit de gezamenlijke verantwoordelijkheid die we hebben voor het bouwonderwijs en de vernieuwing in de sector. Tot slot wil ik Lenny Vulperhorst van AEF graag danken voor zijn inzet, scherpte en flexibiliteit in de afgelopen periode. Ook dank aan Fundeon, SBR en TSM voor hun bijdragen aan het onderliggende onderzoekswerk.
Ir. A.B. Smaal Regieraad Bouw en PSIBouw
December 2006 Kansen voor het bouwvak
5
Inhoudsopgave Essay
Voorwoord
6
5
1
Tien opgaven bouwonderwijs
11
2
Perspectief 2025
12
3
Competenties in de sector van het bouwen
15
4
Aanbevelingen ondernemers
18
5
Aanbevelingen opdrachtgevers
20
6
Aanbevelingen voor VMBO en MBO
21
7
Aanbevelingen voor het HBO
22
8
Aanbevelingen voor het WO
23
9
Aanbevelingen voor werkgeversorganisaties en vakbonden
24
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Inhoudsopgave Onderzoek en Analyse
1
Inleiding
27
2
Veranderopgave Regieraad Bouw en PSIBouw
29
3
De onderwijsstructuur in de bouw
31
4
Facts and figures bouwonderwijs
37
5
Opvattingen over het bouwonderwijs vanuit de bouwpraktijk 5.1 De bouw aan het woord 5.2 Competentieverandering management volgens leidinggevenden in de bouw
47 47 52
6
Docenten en alumni over het bouwonderwijs 6.1 De opvattingen van docenten over het bouwonderwijs op het VMBO 6.2 De opvattingen van docenten over het bouwonderwijs op het MBO 6.3 De opvatting van hoger opgeleiden over het bouwonderwijs op HBO- en WO-niveau
57 57 59 62
7
Knelpunten
67
8
Het veranderingsmechanisme
71
9
Barrières voor verandering
75
10 Voetnoten
81
Bijlage 1: Geïnterviewden en deelnemers conferenties
84
Kansen voor het bouwvak
7
Sleutelpublicatie Bouwonderwijs
Kansen voor het bouwvak Essay
1 Tien opgaven bouwonderwijs De Regieraad Bouw en PSIBouw willen instellingen in het bouwonderwijs, opdrachtgevers en opdrachtnemers in de bouw aansporen om actief bij te dragen aan de gewenste veranderingen in het bouwonderwijs. Dat kan door gezamenlijk de schouders te zetten onder tien opgaven: •
stichten van (regionale) praktijkwerkplaatsen, waar docenten van reguliere VMBO- en MBO- scholen en ondernemers gezamenlijk les geven aan gemotiveerde leerlingen vanaf 14 jaar van het VMBO (korte termijnactie)
•
versterken van de praktijkcomponent (op duizend-en-één manieren) en actieve medewerking van ondernemers in het MBO- en HBO-onderwijs (korte termijnactie)
•
versterken praktijkcomponent (stages, leeronderzoeken) in het WO (korte termijn)
•
starten van een topopleiding professioneel opdrachtgeverschap (korte termijn)
•
invoeren van een persoonsgebonden beroepscertificaat voor alle bouwplaatsmedewerkers (middellange termijn)
•
binnen de onderneming op directieniveau positioneren van de personeelsafdeling, die zich meer richt op persoonlijke loopbaanontwikkeling van medewerkers en opleidingsbeleid (middellange termijn)
•
verbreden van het competentieprofiel op HBO-niveau tot multispecialist (middellange termijn)
•
integreren van de inhoud, afstemmen van de programma’s en gezamenlijk profileren van het WO-onderwijs als ware het 1TU (middellange termijn).
•
concurrentie en grensvervaging tussen HBO en WO omzetten in gezamenlijk gedragen benadering (middellange termijn)
•
opfrisstages voor docenten in het bedrijfsleven. Daarnaast worden docenten mobieler: ze gaan naar de leerling en het bouwbedrijf toe. (Oud-)ondernemers gaan ook meer lesgeven (middellange termijn).
Kansen voor het bouwvak
11
2 Perspectief 2025 “De bouw” bestaat in 2025 niet meer. De markt is sterk veranderd. Er zijn meerdere markten naast elkaar ontstaan met ieder hun eigen kenmerken, verhoudingen en competenties. Over bouwbedrijven spreken we niet meer. Er zijn marktpartijen in de sector van het bouwen: full service bedrijven, maakbedrijven in de nieuwbouw en het onderhouden en creatieve dienstverleners. Full servicebedrijven De zakelijke dienstverleners zijn gespecialiseerd in ontwikkeling en beheer van de gebouwde omgeving. Zij zorgen er voor dat de fysieke infrastructuur voor bedrijven en individuen op maat kan functioneren. Hun opvatting over fysieke infrastructuur is breed: zij zorgen er voor dat ziekenhuizen, scholen, ondernemingen en instellingen zich volledig kunnen richten op hun kernactiviteiten. Zij zorgen niet alleen voor het gebouw, de parkeerterreinen en de toegangswegen, maar ook voor het onderhoud en beheer (schoonmaken, beveiligen) van de gebouwen en installaties, de exploitatie van de parkeerterreinen, et cetera. Deze nieuwe dienstverleners zijn in de plaats gekomen van grote ingenieursbureaus, bouwconglomeraten en grote installatiebedrijven. In deze bedrijven is het oude onderscheid tussen ontwikkelen, ontwerpen, bouwen en installeren achterhaald. Er wordt geredeneerd vanuit de levenscyclus van de functie: het gebouw, de woning, de weg, de kabels. In navolging van de Franse bouw is er sprake van brede aanbieders van (fysieke) infrastructuur voor gebruikers. Het zijn professioneel opererende en kennisintensieve bedrijven, die hoogwaardige diensten en producten leveren. Hun concurrentiefactoren zijn: mensen, kennis en risicomanagement / procesbeheersing. Financial engineering is daar onderdeel van. Iedereen die in een van deze full servicebedrijven werkt is gepokt en gemazeld in dienstverlening aan klanten en gebruikers en functioneert minimaal op MBO+ niveau. Elk personeelslid snapt dat het altijd draait om het toevoegen van waarde aan de activiteiten van klanten. Alle specialisten en allrounders bij zo’n full servicebedrijf zijn gekneed in hun vak. Zij hebben een stevige vooropleiding, houden hun vak systematisch bij, verbreden en/of verdiepen zich, zorgen er voor dat ze de blik naar buiten fris houden, hebben een sterk ontwikkeld klantbewustzijn en vinden het leren van projecten de normaalste zaak van de wereld. De specialisten beschikken over meerdere competenties als ze van school of de universiteit komen, de allrounders zijn breed georiënteerd en beschikken zowel over de normale harde skills die elke manager in zijn rugzak heeft (juridisch, bedrijfseconomisch, commercieel), maar ook over goed ontwikkelde soft skills (intra- en interpersoonlijk). En in technisch opzicht hebben ze een stevige basis in één van de relevante disciplines of beschikken ze over proceservaring in de maakindustrie.
12
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Full servicebedrijven zijn geen capaciteitsbedrijven, maar zijn doorgaans opdrachtgever van bedrijven die zij hun producten laten maken. Er is sprake van uitbesteding van de uitvoering aan een groot aantal makers en leveranciers. Soms is er ook sprake van partnerships. Maakindustrie Wat de maakindustrie betreft is er een onderscheid tussen het realiseren van nieuwbouw van en het plegen van onderhoud aan gebouwen en infrastructuur. We spreken in 2025 dan ook van ‘de sector van het bouwen’. Daaronder valt niet alleen de oude bouwuitvoering, maar ook de installatiesector, het schildersbedrijf en delen van de toeleveringsindustrie. Het grootste deel van nieuwbouw is in 2025 sterk geïndustrialiseerd. Veel wordt voorbereid in fabrieken. En op de bouwplaats staat het monteren centraal. Steeds meer kan op de bouwplaats machinaal, maar er moet toch ook nog steeds veel (voor een deel) met de hand. Personeel in de nieuwbouw bestaat voor een groot deel uit montagepersoneel en bestuurders van machines. Dit personeel is goed opgeleid voor het proces waarbinnen het functioneert. Het is getraind in samenwerking in kleine teams en in verantwoordelijkheid nemen voor veiligheid, arbeidsomstandigheden, milieu en de maatschappelijke omgeving. Men snapt hoe het maakproces in elkaar zit en hoe nauw het luistert tussen de verschillende deelprocessen. En men is doordrongen van het belang van een goed eindproduct en tevreden klanten en gebruikers. Uiteraard beschikt het personeel over een goede technische basiskennis en over technische handigheid. Na een inwerkperiode zijn alle bouwplaatsmedewerkers persoonlijk gecertificeerd en rust op hen de verplichting het certificaat te onderhouden. Dat certificaat geldt zowel voor personeel in dienst van bedrijven als voor zelfstandigen zonder personeel. Zonder beroepscertificaat hebben mensen geen toegang tot de sector. Het grote aantal zelfstandigen in kleine ondernemingen is overigens de kern van de maakindustrie. De mogelijkheden voor startende ondernemers zijn in de maakindustrie groot. De onderhoudsmarkt is een markt van gespecialiseerde bedrijven. Het regionaal opererend bedrijfsleven is in die onderhoudsmarkt dominant en het wemelt er van de zelfstandigen zonder personeel. In de onderhoudsmarkt staat het vakmanschap centraal. Vaklieden beschikken over state of the art kennis, materieel en materialen. Gecombineerd met een beroepscertificaat leidt dat tot een sector waar alle vaklieden functioneren op MBO+ niveau (waarbij het formele vereiste van een diploma vervangen kan zijn door ervaring). Betrouwbaarheid. Kwaliteit. Veiligheid. Maatschappelijke verantwoordelijkheid (naar het milieu en de samenleving). Klantgerichtheid. Dat zijn centrale begrippen in de dienstverlening van onderhoudsbedrijven. In de opleidingen voor onderhoudsmedewerkers ligt het accent op technisch vakmanschap,
Kansen voor het bouwvak
13
zelfstandig ondernemerschap en verantwoordelijkheid. Vanzelfsprekend zijn deze medewerkers persoonlijk gecertificeerd. Leveranciers Leveranciers zijn in de maakindustrie steeds belangrijker geworden. Zij leveren prefabonderdelen aan voor het maken van nieuwbouwproducten en zijn ook in staat voor de onderhoudsmarkt maatwerk te leveren. Vrijwel alle onderdelen worden fabrieksmatig gemaakt en in 2025 is er een verrassend aanbod van maatwerkproducten binnen standaardoplossingen. In veel gevallen monteren leveranciers hun onderdelen ook op de bouwplaats. Daarmee verdringen zij deels het bouwplaatspersoneel uit de 20e eeuw. Specialisten in ruwbouw en in afbouw nemen delen van de verantwoordelijkheid van hoofdaannemers over. Vaak komen die specialisten uit de toeleveringsindustrie. Ook hier geldt dat medewerkers minimaal beschikken over persoonlijke certificering. Architecten en technisch adviseurs Architecten blijven een vrije en relatief eigenzinnige beroepsgroep in de sector. Enerzijds zullen zij vanuit hun rijke traditie gewoon mooie dingen moeten blijven maken en er met elkaar voor moeten zorgen dat de Nederlandse architectuur internationaal toonaangevend is en blijft. Dit vergt dat hoge eisen aan de kwaliteit van de opleidingen moeten worden gesteld en dat het zoeken naar (inter)nationale talenten centraal staat. Anderzijds zal een tweede type architecten zich steeds meer moeten richten op het totale bouwproces. Als designers zijn ze dan onderdeel van een keten, van een totaalbenadering. In de opleidingen zal ook aandacht moeten komen voor dit type architecten. Technisch adviseurs zijn er nog steeds volop. Een grote groep kleine zelfstandigen is actief als specialist. En in MKB-bedrijven worden op regionaal niveau disciplines vanuit één huis aangeboden. Het grootbedrijf is opgegaan in de full service aanbieders. Bouwpraktijk in de bouwpraktijk zijn er in 2025 dan ook nieuwe verhoudingen ontstaan. Ongetwijfeld is de ontwikkeling minder lineair dan hier geschetst en zullen er allerlei nieuwe bedrijven en combinaties van bedrijven zijn. Essentieel is evenwel dat de bedrijfstak opgeschoven is naar het denken in lifecycle processen, systemen, samenhang tussen ontwerp, uitvoering en onderhoud én efficiency van logistiek en processen. Gebruik van moderne ICT-middelen maakt een effectieve communicatie tussen bouwprofessionals mogelijk.
14
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
3 Competenties in de sector van het bouwen Jongeren interesseren en binden Alle werknemers op de bouwplaats (en in de fabriek) zijn in de toekomst geschoold. Montagemedewerkers functioneren minimaal op VMBO+ niveau en veel van de machinebestuurders nog een niveau hoger. Zonder persoonlijke certificering is het onmogelijk om op een bouwplaats te werken. Al vanaf 14 jaar worden jongeren geïnteresseerd in een baan in de bouwuitvoering en worden er allerlei vormen van praktijkleren aangeboden. Het gaat er om al vroeg aan leerlingen op het VMBO beroepen in de sector van het bouwen te presenteren. Door de overheid gefinancierde praktijkwerkplaatsen in de regio vullen een deel van het reguliere lesprogramma op het VMBO in en maken jongeren vertrouwd met de sector van het bouwen. Er wordt op dat regionale niveau niet alleen samenwerking gezocht met ROC’s, maar vooral ook met het bedrijfsleven. Zo nodig is de bedrijfstak ook gedeeltelijk cofinancier van de praktijkwerkplaatsen. Daar wordt de bouwpraktijk naar de meest moderne maatstaven gesimuleerd. Docenten van het VMBO en MBO verzorgen er, evenals ervaren medewerkers en ondernemers van bedrijven, inspirerende lessen. Ook zorgen bedrijven er voor dat leerlingen die de praktijkwerkplaatsen bezoeken in (zomer)vakanties leuke banen kunnen krijgen in de sector om op die manier vertrouwd te raken met nieuwbouw en onderhoud. Zowel van gebouwen en installaties als bijkomende voorzieningen. Bovendien worden er snuffelstages aangeboden. Op deze en andere manieren investeert de sector in het onderwijs en in leerlingen. Het gaat er om praktijk en theorie te verbinden. Dat lukt onvoldoende op school òf in de bedrijven. Vandaar de praktijkwerkplaatsen. Daarbij is het logisch aan te sluiten bij bestaande structuren als samenwerkingsverbanden in de regio. Zonder dat in structuren te gieten, streven de maaksector en de toelevering er naar minimaal 50% van de leerlingen dat op het VMBO geïnteresseerd is in bouwtechniek zodanig aan zich te binden, dat leerlingen vanzelf kiezen voor een beroep in het bouwen of voor een voltijdse vervolgopleiding in het bouwen. Daarbij richt de sector zich met veel nadruk ook op allochtone Nederlanders en vrouwen. Na het VMBO worden leerlingen in de beroepsbegeleidende leerweg van het MBO (het BBL) opgeleid voor minimaal een bouwplaatscertificaat. Ook vindt daar verdere differentiatie naar beroepsgroepen plaats. Alle specialisten (zoals timmerlieden, schilders, metselaars, stukadoors) beschikken niet alleen over een certificaat, maar hebben ook met succes een BBL-opleiding gevolgd. Het bouwplaatsmanagement heeft competenties op MBO+ en HBO niveau. Zij beschikken over degelijke bouwtechnische competentie, scherp inzicht in procesmanagement, logistiek en bedrijfsvoering en zijn bovendien in staat om inspirerend leiding te geven aan verschillende teams van monteurs en specialisten.
Kansen voor het bouwvak
15
De veranderingen samengevat: • al op het VMBO wordt begonnen met vormen van praktijkleren • alle bouwplaatsmedewerkers zijn geschoold • zij beschikken over een bouwplaatscertificaat dat zij zelf moeten onderhouden • naast montagemedewerkers met alleen een certificaat, zijn er gespecialiseerde beroepsgroepen met een BBL-opleiding. Specialisatie, ondernemerschap en verantwoordelijkheid In de onderhoudssector is het vakmanschap de centrale competentie. Specialisatie. Zelfstandig ondernemerschap. Verantwoordelijkheid. Dat zijn de drie centrale competenties in de onderhoudssector. Ook hier speelt het BBL een belangrijke rol, maar tegelijkertijd ligt er een kans voor het voltijds MBO-onderwijs (het BOL). Het accent in de competentieontwikkeling moet dan evenwel sterker liggen op de drie competenties tezamen. Ondernemerschap en verantwoordelijkheid behoeven meer aandacht. Daarmee wordt tegelijkertijd tegemoet gekomen aan de wens van ondernemers dat MBO-leerlingen meer procesmatige competenties ontwikkelen. En dan hebben we het enerzijds over totaal overzicht, snappen hoe het bouwproces en de bouwkolom in elkaar steken, hoe verantwoordelijkheden zijn verdeeld en hoe risico’s en bouwfouten te beheersen zijn, maar anderzijds over kwaliteitsbewustzijn, communicatie, samenwerking, dienstbetoon (aan klanten) en fatsoen (‘kleine kwaliteit’). Cruciaal is dat de kloof tussen bouwpraktijk en bouwonderwijs is opgelost. Dat kan door de bouwpraktijk via simulatie, stages, vakantiebanen en geïntegreerde projecten (leerlingbouwplaatsen waar HBO’ers, MBO’ers en VMBO’ers samenwerken) meer centraal te stellen in de opleiding. En dat lukt als bedrijven bereid zijn daar in te investeren en inspirerende medewerkers en ondernemers rollen te geven in die ‘praktijkschool’. Naast een sterke praktijkcomponent zijn er ook op bedrijfstakniveau financiële impulsen om BOL-onderwijs te volgen. Zo is er een sectoraal studiefonds waaruit bouwstudiebeurzen worden verstrekt. Omdat in de onderhoudssector in 2025 het management er van doordrongen is dat goede vaklieden het werkkapitaal van de onderneming zijn, wordt er actief geïnvesteerd in dit soort trajecten, wordt er permanent geld beschikbaar gesteld voor bijscholing en is er veel aandacht voor loopbaanontwikkeling. De achterstand die de ‘oude’ bouw had op het terrein van human resources development is in 2025 ingelopen. In de onderhoudssector zijn niet alleen MBO(+)’ers werkzaam, maar ook steeds meer HBO’ers. Dat heeft te maken met het groeiende belang van onderhoudsmanagement en de vitale betekenis van technische installaties in gebouwen. Specialisten die met hun handen werken zijn vooral op MBO(+) niveau opgeleid, specialisten die én met hun hoofd én met hun handen moeten werken hebben nagenoeg allemaal HBO niveau in 2025.
16
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Onderhoudsbedrijven zullen qua omvang zeer klein tot middelgroot van schaal zijn. Dat komt ook omdat dit soort bedrijven dichtbij de klant opereert. Natuurlijk zullen er holdings van regionaal opererende bedrijven ontstaan, maar dat illustreert toch dat de schaal van de operaties die van de regio is. Het managementniveau in deze bedrijven zal dan ook doorgaans een HBO-kwalificatie hebben. Niet alleen zijn managers hier innoverende specialisten, maar ook professionals met een scherp beeld van bedrijfsmatig en dienstverlenend opereren. Bovendien zal vanwege een toename van onderhouds- en servicecontracten de juridische competentie belangrijker worden. Niet alleen is kennis nodig van contractvormen, maar ook van ruimtelijke procedures, vergunningen, et cetera. De veranderingen in de onderhoudssector samengevat: • onderhoudspersoneel heeft niet alleen een certificaat, maar ook minimaal een MBO-niveau (al dan niet via een afgeronde opleiding) • steeds meer onderhoudspersoneel heeft een HBO-niveau. Steeds hogere kwalificatie-eisen In de toeleverende bedrijven zal productinnovatie gecombineerd met scherpe prijzen en korte leveringstijden steeds meer het concurrentieprofiel bepalen. Productinnovatie beperkt zich dan niet alleen tot het onderdeel, maar daar horen ook steeds meer servicelevels bij. Van garanties tot outsourcing: zorgt u er maar voor dat ik uw installaties kan leasen, maar het moet wel in de winter 20 graden zijn en in de zomer 18, terwijl ik er van uitga dat mijn jaarlijkse lasten de energie-index blijven volgen. In de bedrijven waar de producten gemaakt worden zijn ook hier werknemers gecertificeerd. Datzelfde geldt voor werknemers die in de montage werken. Naast het montagepersoneel is er natuurlijk personeel dat de systemen inregelt. Dat zullen doorgaans HBO’ers zijn. Voor onderhoudspersoneel gelden eveneens hogere eisen. Zij hebben minimaal MBO+ en steeds vaker HBO niveau. Het management in de toeleveringsbedrijven zal minimaal HBO-niveau hebben, maar steeds vaker WO-niveau. Er is nu eenmaal verschil tussen een leverancier van bakstenen en van technische installaties. Het denken in lifecycles, systemen, onderhoudscontracten, leaseproducten, etc stelt hoge eisen aan het management. Bij de full servicebedrijven hebben alle medewerkers een hoog opleidingsniveau. De laagst opgeleiden functioneren op MBO+ niveau, terwijl het aantal WO’ers en post-WO’ers sterk zal zijn gestegen. Full servicebedrijven zijn immers kennisintensieve professionele organisaties.
Kansen voor het bouwvak
17
4 Aanbevelingen ondernemers Mensen leren (volgens kenners) in hun leven 10% op school voordat ze gaan werken, 30% tijdens bij- en nascholing en 60% tijdens het werken. Het belang van zowel een goede vooropleiding als van bij- en nascholing staat dus buiten kijf. Dat veel van het bouwplaatspersoneel ongeschoold is en alleen van collega’s leert is een funest model voor cultuurverandering: zo wordt alleen bestaand gedrag doorgegeven. Een goede vooropleiding en bij- en nascholing zijn voor de bouw van overmorgen essentieel. In de toekomst wordt er alleen gewerkt met geschoolde werknemers. Critici en sceptici zullen opmerken dat bouwen met geschoolde mensen duurder is. Natuurlijk is dat zo, maar tegelijkertijd zijn er dan wel kansen om de processen te optimaliseren, te leren van projecten en bouwfouten te vermijden. Zonder geschoold personeel is een goed georganiseerd bouwproces en het terugdringen van bouwfouten (en daarmee faalkosten) onmogelijk. Dit vraagt om een andere visie op personeel, personeelsbeleid en loopbaanontwikkeling. Op korte termijn moeten bedrijven er voor zorgen dat het management doordrongen is van het belang van verandering; zonodig moeten managers vervangen worden. Ondernemers zullen fors moeten investeren in hun personeelsbeleid en die functie ook op het niveau van de directie een plek geven. Personeelsbeleid is essentieel voor kennisintensieve organisaties en voor moderne maakbedrijven. Wat de opleidingen betreft zullen ondernemingen werkelijk geïnteresseerd moeten zijn in wat er op de scholen gebeurt. Zij moeten inspirerende docenten met een praktijk achtergrond beschikbaar stellen, stageplaatsen serieus nemen, etc. Tevens zullen ondernemingen hun personeel mogelijkheden moeten bieden om zich permanent (bij) te scholen. Op de middellange termijn zal er voor iedereen een loopbaanplan zijn. Tevens is er budget voor individuele ontwikkeling beschikbaar. Met name in de private onderwijssector is er een groeiend aanbod aan opleidingen en cursussen. Lang niet alle opleidingen zijn geaccrediteerd. Er is natuurlijk het nodige kaf tussen het koren. Op korte termijn moet er gewerkt worden aan een goede databank voor ondernemingen, waar zij informatie en kwaliteitsbeoordelingen kunnen vinden over cursussen en opleidingen. In de horeca werken dat soort spontane databanken goed. Structurering van bedrijfsopleidingen of particulier aanbod is niet nodig. De markt doet hier in principe zelf zijn werk. Goede opleidingen zullen blijven bestaan en goede aanbieders zullen groeien. Slechte opleiders en opleidingen verdwijnen vanzelf.
18
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
De cultuur op de bouwplaats moet direct veranderen. Trefwoorden zijn: veilig, schoon, fatsoen, maatschappelijk verantwoord, respect tussen beroepsgroepen. Het beeld van bouwplaatsen houdt het huidige imago van de bouw in stand. Sitemanagement is in 2010 de norm in de bouw. En het inrichten van bouwplaatsen is een vak geworden. Het ondernemerschap van medewerkers moet worden versterkt. Zorg dat ze de energie niet alleen in het verenigingsleven steken of beunen, maar in het bedrijf. Met name dat laatste vergt een cultuurverandering in de uitvoerende bouw. Doorbroken moet worden dat bouwvakkers na hun werk een eigen illegale onderneming runnen. Bovendien bemoeien ondernemingen zich intensief met het VMBO, het MBO en het HBO en wordt er gestreefd naar diversiteit: het aannemen van vrouwen en allochtonen. Wat het laatste betreft, niet als doel op zich, maar omdat nieuwe groepen in de bouw een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan cultuurverandering.
Kansen voor het bouwvak
19
5 Aanbevelingen opdrachtgevers In de ‘nieuwe’ bouw zijn bedrijven die zorgen voor de full service concepten vooral opdrachtgever van het bouwen. Zij hebben een andere rol. Samen met traditionele opdrachtgevers als grote ondernemingen. projectontwikkelaars en publieke opdrachtgevers kunnen de full service bedrijven de toon zetten voor nieuwe verhoudingen in de sector van het bouwen. Zoals de petrochemische industrie dat doet met zijn stringente veiligheidseisen, zo kunnen alle opdrachtgevers het imago van de sector van het bouwen snel en effectief veranderen. Het veronderstelt evenwel dat zij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en zich realiseren dat bij zelf maken een ander rol past dan bij aansturen van het maken. Eigenlijk zijn er vier doelstellingen in dit verband voor opdrachtgevers: • zorg dat eigen medewerkers zijn opgeleid tot professionele opdrachtgevers • eis operational excellence van het uitvoerend en ondersteunend bedrijfsleven • bevoordeel koplopers uit het bedrijfsleven bij selecties • lok via uitdagende vragen innovaties uit. Voor opdrachtgevers betekent dat: • starten topopleiding professioneel opdrachtgeverschap • beoordelen opdrachtnemers op past performance • stimuleren vernieuwing door criteria bij aanbesteding daarop in te richten • opereren als uitdagend opdrachtgever door hoge eisen te stellen aan innovatie van de bouwpraktijk, zowel in het ontwerp, de uitvoering als het beheer/onderhoud • en scherp toezien dat er alleen gecertificeerd personeel op de bouwplaats actief is. Publieke opdrachtgevers nemen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid serieus en opereren als voorbeeldige opdrachtgevers.
20
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
6 Aanbevelingen voor VMBO en MBO In het onderwijs moeten inspanningen geleverd worden om het bedrijfsleven dichter naar de school te halen en te zorgen dat de school meer naar de bedrijven gaat. Zwervende docenten en veel praktijkleren op speciale (regionale) praktijkwerkplaatsen horen daarbij. Op middellange termijn gaat het vooral om loopbaanperspectief, goede beloning, verantwoordelijkheid en beroepstrots. Wat het VMBO betreft zullen scholen meer praktijkleren in de bouw moeten aanbieden, vooral voor leerlingen vanaf VMBO 3 die affiniteit met de bouwpraktijk hebben. VMBO’s zullen snel ruimte moeten maken voor parttime docenten uit het bouwbedrijfsleven. Zij zijn de beste ambassadeurs van de bouw. Punt van zorg is dat er veel kleine afdelingen bouw op VMBO’s zijn en juist die afdelingen op brede scholengemeenschappen waarschijnlijk een slechte concurrentiepositie hebben. Het is de vraag of VMBO’s niet alleen onderdeel moeten zijn van breed voortgezet onderwijs, maar ook van beroepsonderwijs. Nu komen beide varianten los van elkaar voor. Belangrijkste opgave voor het BBL/MBO is het ontwikkelen van een bouwplaatscertificaat voor alle medewerkers, ook de zogenaamde ongeschoolden. Ongeschoolden in de bouw horen niet bij de 21e eeuw. MBO’ers hebben in de huidige ondernemingen een sleutelpositie. Zij sturen het bouwplaatspersoneel aan en bereiden acquisitie en realisatie voor. Er dreigen grote tekorten aan MBO’ers. Lokkertjes zullen op korte termijn nodig zijn om leerlingen naar het BOL te trekken. Ideeën variëren van studiebeurzen tot vakantiebanen, uiteraard gefinancierd en gefaciliteerd door de bedrijfstak. Wat het BOL/MBO betreft gaat het ook daar om de verbinding met het bouwbedrijfsleven. Stel parttime docenten aan die ook actief zijn in bouwondernemingen, bevorder praktijkleren, etc. Dat vergt een grotere betrokkenheid van bouwbedrijven bij de opleiding van hun toekomstige medewerkers.
Kansen voor het bouwvak
21
7 Aanbevelingen voor het HBO Niet alleen het management op de bouwplaats en van de productiebedrijven heeft een HBO-niveau, ook steeds meer onderhoudspersoneel zal een HBO-niveau nodig hebben. In de dienstverlening heeft een zeer groot deel van het personeel minimaal een HBO-niveau. Daarmee is het belang van het HBO voor full servicebedrijven en de bedrijven in de sector van het bouwen overduidelijk. Ook aan het WO worden evenwel steeds meer eisen gesteld. Wat betekent dat voor de competenties en hoe is dat te bereiken? In het HBO is de opgave ten aanzien van de competenties de volgende. HBO’s leiden niet alleen op tot ééndimensionale specialisten maar vooral tot multispecialisten. Eén specialisme is eigenlijk te weinig. Er komen twee soorten afgestudeerden. Smal (klassiek) opgeleide studenten met één specialisme en breed opgeleide studenten met meerdere specialismen. Deze afgestudeerden beschikken over een tweede specialisme: naast techniek een andere harde competentie, zoals een juridische, commerciële of bedrijfskundige. Daarnaast beschikken zij over een derde specialisme: procesmatige competenties. Het gaat hier om soft skills als interpersoonlijke of intrapersoonlijke. Het gaat niet om de klassieke major met twee minors, maar om minimaal twee zware disciplines. Bovendien krijgen deze HBO’ers goede begeleiding en voorbereiding voor mogelijk zelfstandig ondernemerschap. Van belang is daarbij dat studenten een scherper afstudeerprofiel krijgen. Dat vergt goede samenwerking tussen de HBO-instellingen. Het opleiden van studenten met meerdere specialismen betekent hoe dan ook studieverzwaring. Meer specialismen mag niet ten koste gaan van techniek. Dat blijft een basisvoorwaarde. Het HBO en WO hebben verschillende rollen: het HBO leidt naast de specialisten de multispecialisten op, het WO naast de super specialisten de leiders en de allrounders. Op HBOniveau is evenwel aanvullend ook nog een landelijke topopleiding nodig: een honourscollege engineering & construction. Er moet daarnaast specifiek aanbod voor zij-instromers en midcarreers ontwikkeld worden, in nauw overleg met 3TU om zinloze concurrentie te voorkomen. Zo horen masters voor allrounders bij het WO. Ook de kloof tussen onderwijs en bedrijfsleven moet worden overbrugd. Er is maatwerk naar bedrijven nodig: studenten krijgen les in de bedrijven; docenten worden gedetacheerd in het bouwbedrijf; er zijn meer ondernemers van 55+ actief als docent. Ook ‘associate degree’ trajecten krijgen een impuls. Alle bestaande en nieuwe initiatieven om de beroepspraktijk meer in het HBO te krijgen verdienen ondersteuning. Daarnaast is het uitbouwen van het lectorschap belangrijk.
22
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
8 Aanbevelingen voor het WO Ook in het WO is de vraag aan de orde welke competenties daar meer aandacht moeten krijgen. Naast (echte) specialisten moet het WO meer allrounders opleiden (wel met een technisch specialisme natuurlijk). Deze allrounders beschikken over technische, juridische, bedrijfsmatige, commerciële en procesmatige competenties. Er zal bovendien veel meer accent op ondernemerschap in het WO moeten liggen (commercie en bedrijfsmatig werken op technische opleidingen is marginaal). Daarnaast moet er meer accent komen op kennisontwikkeling en creativiteit als randvoorwaarden (naast ondernemerschap) voor innovatie; bij allrounders staat dan niet de specialistische opgave centraal, maar de complexe. Praktijkleren via stages en leeropdrachten is hierbij onmisbaar. Om dat te bereiken is het volgende nodig: • het uitbreiden van het 3TU-concept met verdere differentiatie (internationaal beeld moet zijn: er is een MIT-Nederland met specialismen in Enschede, Delft en Eindhoven) • er komt een topopleiding voor internationale, excellente studenten (UC-model); dit in samenwerking met een businessschool van een algemene universiteit. Sowieso is het intensiveren van de samenwerking van 3TU met business schools als Nijenrode en die van Erasmus University logisch (niet zelf het wiel opnieuw uitvinden). Natuurlijk krijgt het intensiveren van de samenwerking van het kennisintensief bedrijfsleven met universiteiten (internationalisering, service concepten, mvo, etc) steeds meer aandacht. Het beter profileren en samenwerken van alle leerstoelhouders met een ‘bouw’opdracht hoort hier bij, evenals het leggen van verbindingen met andere ‘maak’wetenschappen. Daarnaast zijn er meer leerstoelen nodig met een ‘dwarse’ opdracht (nu is alles veel te braaf). De universiteit moet zich bovendien realiseren dat er in de praktijk geen sprake is van een lineair kennismodel, maar van een cyclisch: leren van werken, etc. Dus ook hier is meer aandacht nodig voor stages en praktijkopdrachten in nauwe samenwerking met bedrijfsleven.
Kansen voor het bouwvak
23
9 Aanbevelingen voor werkgeversorganisaties en vakbonden Vernieuwingen kunnen niet zonder aanpassingen van bestaande afspraken, regels en procedures tot stand komen. Er is durf nodig om bestaande verhoudingen ter discussie te stellen en daadwerkelijk te veranderen. Daarbij moet het toekomstperspectief leidend zijn en niet de bestaande verworvenheden. Als dat lukt dan draagt dat enorm bij aan “kansen voor het bouwvak”.
24
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Sleutelpublicatie Bouwonderwijs
Bouwen aan het vak Onderzoek en analyse
1 Inleiding De Regieraad Bouw en PSIBouw vragen zich af op welke wijze het bouwonderwijs een bijdrage kan leveren aan het veranderingsproces in de bouw. Dat veranderingsproces is in dit eerste decennium van de 21e eeuw immers de belangrijkste opgave waarvoor de bouw in zijn volle breedte gesteld staat. Hoofdvragen die in deze sleutelpublicatie centraal staan, zijn de volgende: • welke problemen en knelpunten bestaan er nu in het bouwonderwijs? • en hoe zijn die ‘op te lossen’? • welke competenties zullen de komende jaren belangrijker worden in de bouw? • en wat betekent dat voor de inrichting van het bouwonderwijs? • tenslotte, welke acties van de Regieraad Bouw en PSIBouw kunnen veranderingen versnellen? Ten behoeve van deze publicatie zijn de volgende activiteiten ondernomen: 1
TSM heeft alumni en belanghouders, die betrokken zijn bij de businessschool, geënquêteerd over de competentieontwikkeling in het hoger en wetenschappelijk onderwijs in de bouw
2
SBR heeft docenten die werken op het VMBO en MBO gevraagd te oordelen over de kwaliteit van en ontwikkelingen in het onderwijs op VMBO- en MBO-niveau
3
AEF heeft opdrachtgevers, opdrachtnemers en adviseurs in de bouw gevraagd oordelen te geven over het bouwonderwijs. Nu en in de toekomst
4
AEF heeft discussies gevoerd en (zowel ter voorbereiding als aanvulling) interviews afgenomen met sleutelfiguren op alle onderwijsniveaus (zie bijlage 1)
5
AEF heeft een kleine enquête gehouden onder bouwleden van de (werkgroepen van de) Regieraad over bedrijfsopleidingen
6
AEF heeft een concept versie van de publicatie besproken met een groot aantal betrokkenen bij het bouwonderwijs
7
en uiteraard is kennis genomen van recente publicaties over het bouwonderwijs en van relevante facts and figures.
Bouwen aan het vak
27
De begeleidingscommissie van dit project bestond uit: A. Smaal (Regieraad Bouw), H. Hannink (Bouwend Nederland), F. Kokke (FNV Bouw), Th. Lenders (PSIBouw) en S. in ’t Veld (Regieraad). J. Houben (Regieraad), P.Leemhuis (PSIBouw) en G.J. van de Pol (Regieraad) schoven ad hoc aan. L. Vulperhorst van Andersson Elffers Felix was penvoerder. De ‘scope’ van dit rapport is de volgende. Het gaat er om in beeld te brengen waar de veranderopgave voor het bouwonderwijs ligt vanwege de gewenste veranderingen in de bouw. Deze publicatie beoogt dan ook niet uitputtend in te gaan op de bestaande onderwijsstructuur, op de bestaande verbeteringen en vernieuwingen die al in het onderwijs plaatsvinden, op de rol van docenten en op de inhoud van de competentieprofielen. Evenmin wordt beoogd de bouw in al zijn facetten en genuanceerd te beschrijven. Elke discussie over de bouw gaat mank aan de dominantie van de uitvoerende bouw. Zowel vanwege het aantal mensen dat daar werkt, als vanwege de bouwcultuur die voor iedereen zichtbaar is. Immers, wat er aan high techs gebeurt in toeleveringsbedrijven óf voor slims wordt bedacht door ingenieursbureaus, is voor het grote publiek onzichtbaar. De opbouw van deze sleutelpublicatie is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt de context geschetst vanwaar uit de veranderingsopgave gestalte krijgt. De hoofdstukken 3 en 4 beschrijven kort het huidig onderwijsaanbod in de bouw, leerling/ student aantallen en trends op de arbeidsmarkt. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt een beeld geschetst hoe er in de bouwpraktijk (hoofdstuk 5) en in het bouwonderwijs (hoofdstuk 6) naar competenties in de bouw wordt gekeken. In de hoofdstukken 7, 8 en 9 staat de analyse van de vraagstelling centraal. Ingegaan wordt op de belangrijkste knelpunten in het bouwonderwijs (hoofdstuk 7), op de veranderingsaanpak (hoofdstuk 8) en op belemmeringen (hoofdstuk 9). In een apart essay “Kansen voor het bouwvak” wordt ingegaan op de aanbevelingen en acties.
28
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
2 Veranderopgave Regieraad Bouw en PSIBouw De Regieraad Bouw is in 2004 in het leven geroepen door de ministers van Economische Zaken (EZ), Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en Verkeer en Waterstaat (VenW). Doelstelling is de noodzakelijke vernieuwingen in de bouwsector op gang te brengen, de verhoudingen te normaliseren en het onderlinge vertrouwen te herstellen. De Regieraad voorziet een inspirerende en uitdagende toekomst voor de bouwsector. De inzet van de aanwezige kennis, ervaring en creativiteit vergroot de leefbaarheid van ons dichtbevolkte land en draagt bij aan economische groei. De wensen en behoeften van de eindgebruikers vormen daarbij het uitgangspunt. De Regieraad heeft het ‘Vernieuwingsoffensief Bouw’ gelanceerd. Deze bouwbrede aanpak richt zich op alle betrokkenen in de bouwketen: publieke en private opdrachtgevers, raadgevend ingenieurs, architecten, bouwondernemers, onderaannemers en toeleveranciers. Ook belanghebbenden, zoals overheden, politiek, onderwijsinstellingen en kennisinstituten, vinden er aanknopingspunten in. Het vernieuwingsproces wordt gelijktijdig bij zowel opdrachtgevers als opdrachtnemers in gang gezet. Zolang partijen op elkaar wachten, verandert er niets. De Regieraad wil welgekozen en onomkeerbare processen op gang brengen die over enkele jaren door markpartijen kunnen worden voortgezet. Er zijn drie kernthema’s voor vernieuwing geformuleerd: transparantie, innovatie en kwaliteit/ prijs. De eindgebruiker, levensduurkosten, waardecreatie, partnership en ketenintegratie zijn andere sleutelwoorden in het Vernieuwingsoffensief. Kansrijke initiatieven en succesvolle voorbeeldprojecten worden in de schijnwerper geplaatst via www.debouwetalage.nl. De Regieraad heeft een initiërende, katalyserende en stimulerende rol. Partijen in de bouwketen zullen zèlf in beweging moeten komen om de gewenste cultuuromslag te bewerkstelligen. Inmiddels heeft de Regieraad koepel- en brancheorganisaties geïdentificeerd die daarin het voortouw zouden moeten nemen. Met deze organisaties wil de Regieraad zogeheten Vernieuwingsakkoorden sluiten. Hierin worden afspraken over doelstellingen, inspanningsverplichtingen en te bereiken streefwaarden schriftelijk vastgelegd. Op deze manier wil de Regieraad zeker stellen dat de noodzakelijke vernieuwingen tot in de haarvaten van de bouwwereld doordringen. Inmiddels zijn negen vernieuwingsakkoorden gesloten met de BNA, Bouwend Nederland, CBZ (College Bouw Zorginstellingen), NVTB, ONRI, UNETO-VNI, VNG, UvW en IPO. De Regieraad werkt nauw samen met onder meer PSIBouw, het netwerk van vernieuwers in de bouw, en met de NieuwBouw, de club voor jonge professionals in de bouw.
Bouwen aan het vak
29
Binnen PSIBouw werken opdrachtgevers, bouwbedrijven en wetenschappers met elkaar samen. PSIBouw gaat er vanuit dat het veranderingsproces dat zij stimuleert, zal leiden naar een bouwsector die meerwaarde genereert, die gerespecteerd en gewaardeerd wordt en waar het aantrekkelijk en nuttig is om te werken. PSIBouw is een groep van samenwerkende bouwbedrijven, ingenieursbureaus, gebruikersorganisaties, opdrachtgevers, overheden, universiteiten en hogescholen. PSIBouw laat onderzoeksprojecten uitvoeren en ondersteunt praktijkprojecten, de innovatie-arena’s waar vernieuwingen ‘aan den lijve’ worden ervaren. PSIBouw stimuleert de vernieuwing van de bouwsector. Het gaat om proces- en systeeminnovaties (naast productinnovaties). Bijvoorbeeld: vernieuwingen in aanbesteden, vernieuwd opdrachtgeverschap, partnering, nieuwe manieren om het bouwproces te organiseren, 3D-ontwerpen en andere nieuwe toepassingen van ICT, op een nieuwe manier gebruikers in het proces betrekken, veranderingen in de cultuur. Ook wil PSIBouw vernieuwingen in kennisland, vooral in de manier waarop nieuwe kennis doeltreffend in opleidingen ingezet kan worden. De Regieraad Bouw en PSIBouw vragen zich af welke competenties werknemers en leidinggevenden in de bouw moeten hebben als de bouw verandert in de door hen gewenste richting. De Regieraad Bouw en PSIBouw veronderstellen dat als de bouw verandert, de mensen moeten veranderen en daarmee ook het bouwonderwijs. Deze vraagstelling bepaalt dan ook sterk de inhoud van deze publicatie. Het gaat er niet om het bouwonderwijs op zichzelf te beschrijven en te beoordelen, maar om de vraag in hoeverre het bouwonderwijs medewerkers en leidinggevenden nu en in de nabije toekomst goed toerust om mede vorm te kunnen geven aan de veranderingsprocessen in de bouw.
30
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
3 De onderwijsstructuur in de bouw VMBO Het VMBO is geen beroepsopleiding, maar bereidt daarop voor. Het VMBO kent vier sectoren: techniek, zorg en welzijn, economie en landbouw. Binnen elke sector kunnen leerlingen uit vier leerwegen kiezen: • de basisberoepsgerichte leerweg, waarna leerlingen door kunnen stromen naar de basisberoepsopleidingen in het MBO • de kaderberoepsgerichte leerweg wordt verzorgd door scholengemeenschappen met VMBO die de leerlingen voorbereidt op de middenkader- en vakopleidingen in het MBO • de gemengde leerweg wordt verzorgd door scholengemeenschappen met MAVO en VMBO die leerlingen voorbereidt op middenkader- en vakopleidingen in het MBO • de theoretische leerweg. Deze leerweg wordt verzorgd door scholengemeenschappen met MAVO en bereidt de leerlingen voor op de middenkader- en vakopleidingen in het MBO of op het HAVO. Leerwegen zijn routes naar het middelbaar beroepsonderwijs (MBO). Een keuze voor een leerweg is een keuze voor een manier van leren. Per leerweg en per sector worden vakkenpakketten vastgesteld. Een vakkenpakket bestaat uit een gemeenschappelijk deel, een sectorgebonden deel en een vrij deel. Het gemeenschappelijk deel is verplicht voor alle leerlingen en bestaat uit Nederlands, Engels, Maatschappijleer, Lichamelijke opvoeding en Kunstvakken. De leerlingen doen centraal eindexamen voor Nederlands en Engels. Voor Maatschappijleer, Lichamelijke opvoeding en de Kunstvakken wordt een schoolexamen afgenomen. Het sectorgebonden deel is verplicht voor alle leerlingen in één van de sectoren techniek, zorg en welzijn, economie en landbouw. Onderdeel van techniek is bouwtechniek. Het vrije deel biedt de mogelijkheid te kiezen uit een aantal vakken en is afhankelijk van de gekozen leerweg. Binnen de vier leerwegen is er leerwegondersteunend onderwijs. Dit onderwijs is bestemd voor leerlingen met achterstanden of gedragsproblemen, maar met voldoende capaciteiten om een VMBO-diploma te kunnen halen. Per 1 augustus 1998 is het individueel VBO (IVBO) omgezet in afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs voor leerlingen in de beroepsgerichte leerwegen. Als aanvulling op de leerwegen is er praktijkonderwijs, gericht op een beperkte groep leerlingen voor wie het niet mogelijk is een VMBO-diploma te halen. In tegenstelling tot de leerwegen is dit geen voorbereiding op het MBO, maar rechtstreeks op de arbeidsmarkt.
Bouwen aan het vak
31
MBO In het MBO kunnen studenten leren op vier niveaus: • niveau 1: assistentopleiding • niveau 2: basisberoepsopleiding • niveau 3: (voortgezette) vakopleiding • niveau 4: middenkaderopleiding of specialistenopleiding. De opleidingen op niveau 1 en 2 duren een tot twee jaar. De opleidingen op niveau 3 en 4 duren twee tot vier jaar. Op welk niveau een leerling instroomt hangt af van zijn vooropleiding In het schema hieronder is de plaats van het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) in het Nederlandse onderwijsstelsel aangegeven. Schema 1 De plaats van het MBO
Bron: website ROC Leiden
32
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Op het MBO zijn er twee manieren van leren: via een dagopleiding of via ‘werkend leren’, praktijkleren. De manier van leren is verschillend, maar de diploma’s zijn gelijk. Bij sommige opleidingen kan men kiezen uit óf de dagopleiding óf werkend leren. Bij andere is er maar één mogelijkheid. Bij een dagopleiding - de Beroepsopleidende Leerweg (BOL) - gaat de leerling de hele week naar school. Praktijkervaring doen leerlingen op tijdens een “stage”, ook wel beroepspraktijkvorming (bpv) genoemd. Die stage is bij een erkend leerbedrijf. Hoe vaak dat is, en wanneer, hangt af van de opleiding. In ieder geval bestaat minstens twintig procent van de BOL-opleiding uit stage. In de bouw ligt dat percentage bij voorkeur hoger (soms tot wel 50%). Daardoor is de BOL-opleiding heel praktijkgericht. In de bouw volgen leerlingen vooral BOL 1 en BOL 4. Er kan ook direct gekozen worden voor een beroep en voor werken, voor de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL). Men werkt zestig tot tachtig procent van de studietijd en men verdient een salaris. Meestal is er één dag per week school. Bij sommige opleidingen heeft de student een aantal weken achter elkaar les en gaat hij daarna een aantal maanden werken. Op school krijgt een student theorie, in het leerbedrijf leert men de praktijk. Een leerling is in dienst bij een bedrijf of bij een samenwerkingsverband. Dat laatste is een groep regionaal samenwerkende bedrijven die stages biedt voor leerlingen en hen begeleidt. Er is binnen de bouwopleiding een groot aantal richtingen: • bouwtechniek • bouwkunde • hout en meubel • infratechniek • afbouw en afwerking. Ook kan men kiezen voor de opleidingen ‘elektrotechniek’ of ‘werktuigbouwkunde’. Een aantal richtingen kent een hiërarchische opbouw. Men begint als primaire kracht, wordt vervolgens basisvakman, kan voortgezet vakman worden en vervolgens specialist of leidinggevende.
Bouwen aan het vak
33
HBO Nederland wil tot de meest innovatieve landen in de EU behoren. Daartoe moet onder meer het aantal HBO-afgestudeerden techniek groeien. De hogescholen hebben eind 2003 het ‘Sectorplan bèta-techniek hogescholen’ aan het Kabinet aangeboden. Tegen deze achtergrond heeft OCenW in 2004 de hogescholen eenmalig 7 miljoen euro beschikbaar gesteld: het HBO-Sprint Programma. De hogescholen hebben vervolgens plannen opgesteld om tot meer HBO-technici te komen. Daarbij zal onder meer het onderwijs drastisch worden vernieuwd. Dit laatste gebeurt binnen de vier bachelordomeinen waarin bijna alle HTNOopleidingen zijn ondergebracht: Engineering, Built Environment, ICT en Applied Science. Competenties voor het HBO-bachelordomein Built Environment Afgestudeerden binnen het domein van de graad bachelor of Built Environment hebben een werkterrein dat vanuit een technologische invalshoek is gericht op de ontwikkeling, de inrichting en het gebruik van de ruimte en van de gebouwde omgeving. Deze context kenmerkt zich door een bestuurlijk, politiek en maatschappelijk complex krachtenveld en richt zich op een ontwikkelingshorizon van 30-50 jaar. Tot dit domein rekenen zich in ieder geval de opleidingen: Bouwkunde, Bouwtechnische Bedrijfskunde, Civiele Techniek, Ruimtelijke Ordening & Planologie, Verkeerskunde. Competenties voor het HBO-bachelordomein Engineering Het werkterrein van afgestudeerden met de graad bachelor of Engineering is gericht op toepassing van technologie in een industriële omgeving. Binnen deze context is sprake van toepassingsgericht ontwerpen van producten en diensten ten behoeve van de mens. Het betreft specialistische vakgebieden als werktuigbouwkunde en elektrotechniek en vakgebieden die sturing geven aan het ontwerpproces zoals bedrijfskunde. In toenemende mate ontwikkelen zich allerlei vakgebieden die liggen op snijvlakken zoals techniek en gezondheid, techniek en commercie. Tot dit domein rekenen zich in ieder geval de opleidingen: Elektrotechniek, Werktuigbouwkunde en Technische Bedrijfskunde. Ook is er de mogelijkheid op HBO-instellingen te kiezen voor architectuur/stedenbouw (soms via de Academie voor Bouwkunst), vastgoedkunde en bouwmanagement. Via lectoraten probeert men in het HBO enerzijds de verbinding tussen bedrijfsleven en HBO-onderwijs te verbeteren en anderzijds de kwaliteit te verbeteren. Bovendien worden er initiatieven genomen met duaal onderwijs. Leren en werken tegelijkertijd. Studenten treden in dienst bij “samenwerkingsverbanden” als BouwTalent en HBO JobScore.
34
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
WO De Technische Universiteiten bieden bacheloropleidingen aan en masteropleidingen. Daarnaast bestaat er postacademisch onderwijs. De Technische Universiteiten hebben de volgende voor de bouw relevante bacheloropleidingen: • Bouwkunde • Civiele Techniek (en management) • Elektrotechniek • Werktuigbouwkunde • Technische Bestuurskunde. En relevante masteropleidingen zijn: • Urbanism, Architecture • Civil Engineering (and management) • Offshore Engineering • Transport, Infrastructure & Logistics • Geomatics • Industrial Engineering • Building Technology • Building Services • Construction Management and Engineering • Electrical Engineering • Real Estate & Housing. Voorts wordt er postacademisch onderwijs aangeboden. Het aanbod bestaat uit een groot aantal (actuele) één- en meerdaagse cursussen. Deelnemers betalen de cursuskosten. Financiering Het reguliere bouwonderwijs (VMBO, MBO/BOL, HBO, WO) wordt volledig gefinancierd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Daarnaast is er alleen al in de uitvoerende bouw een budget beschikbaar voor opleiding en instroombevordering van 31 miljoen euro (2006) en voor loopbaanscholing van 10 miljoen euro. Uit dat eerste bedrag wordt het BBL gefinancierd. Zulke bedrijfstakfinancieringen bestaan ook in andere sectoren als de schilders en de installatiesector. Los daarvan investeren bedrijven zelf ook in scholing. Het gaat hier om honderden miljoenen per jaar.
Bouwen aan het vak
35
Privaat onderwijs Vanaf MBO-niveau is er een groot aanbod van opleidingsinstellingen dat onderwijs verzorgt. Soms is dat gericht op het behalen van de reguliere diploma’s, soms op aanvullende specialistische cursussen. Naast de reguliere instellingen zijn er gespecialiseerde private opleiders als LOI, Nevi opleidingen, Boertien, Kluwer, et cetera. Daarnaast zijn er instellingen actief die aan de bouw gerelateerd zijn, zoals de BOB, de KOB en CROW. Deze opleidingen zijn gericht op (UTA) functies in met name het MKB. De hogescholen en universiteiten bieden vervolgens private opleidingen aan, zowel incompany als buitenshuis (Delft Toptech, TSM Business School, TIAS Business School). Datzelfde geldt voor brancheorganisaties en instellingen als De Baak. Een onderzoek uit 2003 van PIANOo laat zien dat er alleen al op het terrein van aanbesteden en inkopen 145 cursussen en opleidingen zijn van 25 aanbieders. Bedrijfsopleidingen Bedrijven investeren zelf natuurlijk ook in de opleiding van hun mensen. Via een kleine steekproef is geprobeerd te achterhalen over welke investeringen per medewerker we het dan hebben. Bouwbedrijven investeren gemiddeld iets meer dan duizend euro per medewerker in opleidingen. Aan directie en management wordt twee maal zoveel uitgegeven als aan bouwplaatspersoneel. Per saldo spreken we per jaar over honderden miljoenen die ondernemingen in de bouw uitgeven aan bedrijfsopleidingen. Kennisintensieve organisaties als ingenieursbureaus wijken uiteraard van dit gemiddelde beeld af. Zij geven meer uit. Tegelijkertijd verwachten zij dat uitgaven per medewerker niet zullen stijgen; de bouw verwacht dat wel. Ingenieursbureaus investeren vooral in opleidingen in soft skills. Bouwbedrijven spreiden dat meer: eenderde techniek, eenderde nieuwe hard skills en eenderde soft skills. De verwachting is dat het aandeel soft skills zal stijgen.
36
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
4 Facts and figures bouwonderwijs In dit hoofdstuk wordt geprobeerd een beeld te geven van de feitelijke ontwikkelingen in het bouwonderwijs en op de bouwarbeidsmarkt. Het eerste dat bij deze exercitie opvalt is dat cijfers moeilijk te achterhalen zijn, dat partijen elkaars cijfers ter discussie stellen (en zonodig, als dat uit komt, zelfs hun eigen cijfers!) en dat eigenlijk niemand precies weet hoe het zit. Dat maakt overigens direct duidelijk dat cijfers een politieke betekenis kunnen hebben en volgens experts dan ook als zodanig worden gebruikt. Onderwijsaanbod Het bouwonderwijs is sterk aan het veranderen. De leerlingaantallen in het VMBO en het MBO dalen de afgelopen jaren sterk. Het aantal VMBO-leerlingen is met ca. 30% gedaald in 5 jaar tijd. Het aantal MBO/BOL-leerlingen (lees oude MTS) is ook met ca. 25% gedaald. Op het HBO en de universiteiten fluctueert het aantal studenten ook. Sinds 2000 is er een forse daling, met name op de universiteiten. Overigens is onduidelijk waar die daling op het VMBO en MBO aan toe te schrijven is (andere definities, minder leerlingen, meer schooluitval?) Tabel 1 Aantal scholen en leerlingen naar onderwijsniveau (2005)
VMBO Bouwtechniek MBO Bouwonderwijs* HBO Bouwonderwijs WO Bouwonderwijs
*
Aantal scholen
Aantal leerlingen
245 44 14 4
10.000 22.750 8.500 5.500
inclusief Fundeon, Soma; exclusief Savantis, et cetera
Opmerkelijk is het grote aantal scholen dat VMBO-onderwijs aanbiedt ten opzichte van het aantal leerlingen. Een en ander impliceert dat er per school soms maar enkele tientallen leerlingen Bouwtechniek zijn. In aantallen docentenuren hebben we het dan ook bijna nergens over.
Bouwen aan het vak
37
In tabel 2 is het aantal leerlingen/studenten in de bouw in de tijd uitgezet. Tabel 2 Het aantal leerlingen en studenten in bouwgerelateerde studies in de jaren 1995, 2000 en 2005 1995
2000
2005
VMBO
16.000
15.000
10.000
MBO BBL 1-4/BOL deeltijd BOL 1-3 voltijd BOL 4 voltijd SOMA BBL SOMA BOL
27.750 13.500 4.000 10.250
25.750 14.500 1.500 9.750 500 250
22.750 12.750 1.750 7.500 500 250
HBO Bouwkunde Civiele Techniek
8.250 5.500 2.750
9.500 6.500 3.000
8.500 6.000 2.500
WO Bouwkunde Civiele Techniek KOB (UTA) BOB (UTA) CROW (UTA)
6.250 4.000 2.250 2.250 9.500
7.000 5.000 2.000 2.000 8.000
5.500 4.000 1.500 1.750 7.000 3.000
Het leerlingaantal in het VMBO blijft dus snel dalen. Waren er in 2004 nog 12.000 leerlingen, intussen (2005) zijn dat er 10.000.
38
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
In tabel 3 is het aantal leerlingen op het VMBO-Bouwtechniek verbijzonderd. Tabel 3 Totaal aantal deelnemers VMBO-Bouwtechniek 2005 Afdeling
Geslacht Man
Eindtotaal Vrouw
LWOO Basisbg Lw A O Tech Bouw LWOO Basisbg Lw Tech Bouw LWOO Gemengde Lw Tech Bouw LWOO Kaderbg Lw LWT Tech Bouw LWOO Basisbg Lw LWT Tech Bouw VMBO Basisbg Lw A O Tech Bouw VMBO Basisbg Lw LTW Tech Bouw VMBO Basisbg Lw Tech Bouw VMBO Gemengde Lw Tech Bouw VMBO Kaderbg Lw Tech Bouw
62 272 2.678 30 381 8 77 2.840 631 2.607
71 137 133
62 277 2.743 35 413 8 77 2.911 768 2.740
Eindtotaal
9.586
448
10.034
5 65 5 32
Bron: Cfi, februari 2006
Niet alleen in de bouwgerelateerde opleidingen staan leerlingaantallen onder druk. De hele sector Techniek in het MBO kampt met een sterke teruggang van leerlingaantallen.
Bouwen aan het vak
39
Tabel 4 De ontwikkeling van het aantal deelnemers aan het MBO/BBL in de bouw
Bouwradius Savantis SH&M SBW Totaal
‘97/’98
‘98/’99
‘99/’00
‘00/’01
‘01/’02
‘02/’03
‘03/’04 ‘04/’05
21.985 7.188 4.540 5.764
21.811 7.181 4.804 5.419
21.510 7.526 5.518 4.991
21.073 7.405 5.863 4.737
21.827 7.339 5.732 4.458
19.936 7.350 5.309 4.344
18.967 7.369 4.799 4.150
18.014 7.535 4.293 3.902
39.477
39.215
39.545
39.078
38.356
36.939
35.285
33.744
Bron: Cfi, oktober 2005
Opmerkelijk is dat Savantis zijn leerlingaantallen weet te stabiliseren. Savantis leidt jonge schilders, stucadoors en medewerkers in de afbouw op (plafond- en wandmontage, vloeren leggen et cetera). Tegelijkertijd kampt SH&M (de opleiding in de sector Hout en Meubel) ook met de trendmatige teruggang. Interessante vraag is hoe het komt dat Savantis zijn leerlingaantallen weet te stabiliseren.
40
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Wat de instroom/doorstroom van de diverse opleidingen betreft biedt schema 2 een algemeen beeld. Schema 2 Instroom/doorstroom van diverse opleidingen
Arbeidsmarktbehoefte Circa 10% van het arbeidsbestand in de bouw stroomt jaarlijks uit. Van de instroom is 6% nieuwe instroom, 4% is zogenaamde terugstroom: ex-bouwwerknemers keren terug. De verwachting is dat de behoefte aan personeel in de bouw tot 2010 zal stijgen. De groei is geraamd op 25.000 tot 70.000 extra arbeidsjaren (zie schema 3).
Bouwen aan het vak
41
Schema 3 Raming werkgelegenheid (in arbeidsjaren) in de bouw tot 2010
2005
2006
2007
2008
2009
Totale werkgelegenheid (EIB)
458.000
464.000
469.000
477.000
483.000
Totale werkgelegenheid (VROM)
454.000
477.000
493.000
516.000
524.000
Bron: Bouwend Nederland “De bouw in cijfers 2002 - 2004” (2005)
De leeftijdsopbouw van de beroepsbevolking in de bouw verandert de komende jaren. De vergrijzing neemt toe: in 2010 is een kwart van de mensen in de bouw 50+. Tegelijkertijd daalt het percentage werknemers onder de 30 jaar. Uit EIB-onderzoek (2004) blijkt overigens dat nog geen 15% van de bedrijven vindt dat aandacht voor oudere werknemers nodig is.
42
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Schema 4 De beroepsbevolking naar leeftijd in de bouw in 1990 en 2020
Bron: EIB, geciteerd in: De toekomst van de bouwarbeidsmarkt, Fundeon, 2005
Prognoses voor de bouwarbeidsmarkt laten zien dat het percentage ongeschoold werk constant zal zijn of zal afnemen, het percentage laaggeschoold werk in belang afneemt, het aandeel van de middelbare beroepen toeneemt, de werkgelegenheidsgroei aan de bovenkant sterk is en nieuwe generaties schoolverlaters niet langer hoger opgeleid zijn dan de jaarklassen die hen voorgingen. De verwachting is dat er de komende jaren een overschot aan laagopgeleiden zal ontstaan en een tekort aan hoogopgeleiden. Dat laatste door arbeidsmarktuitstroom vanwege vergrijzing en door groei van de economie. Bouwend Nederland pleit er dan ook voor in te zetten op de hoger opgeleiden. ‘Zonder architecten en bouwkundig ingenieurs is er geen werk voor bouwvakkers. Tekorten aan hoogopgeleiden hebben grote gevolgen voor de werkgelegenheid van laagopgeleiden. Opwaardering van de kwaliteit van de beroepsbevolking heeft dus meerdere voordelen: het aantal laagopgeleiden neemt af; de economie kan groeien doordat in de vraag naar hoogopgeleiden kan worden voorzien; de arbeidsproductiviteit neemt toe; er ontstaat door het multipliereffect meer werkgelegenheid voor laag opgeleiden’.1
Bouwen aan het vak
43
Uit de cijfers blijkt dat de groei van witte boorden in de bouw het afgelopen decennium vijf keer zo groot was als die van blauwe boorden. Dat heeft te maken met verschuiving van taken van opdrachtgevers naar opdrachtnemers, meer pro-actief handelen van bouwondernemers, de complexiteit van de opgave en professionalisering. Haaks op deze toenemende vraag naar middenkaderpersoneel staat de afnemende instroom. Macro-economisch is dat een punt van zorg. Een andere opmerkelijke trend in de bouw is de verschuiving van het aandeel werkenden bij hoofdaannemersbedrijven. Schema 5 De ontwikkeling van het aandeel werkenden bij hoofdaannemersbedrijven 1975 - 2010
Bron: EIB, geciteerd in: De toekomst van de bouwarbeidsmarkt, 2005 De trend moge duidelijk zijn. Hoofdaannemers doen steeds minder zelf. In 2010 is 65% van alle werkenden in dienst bij hoofdaannemers. Het percentage bouwplaatspersoneel zal dus veel lager liggen. Alleen al het aantal ZZP’ers is de laatste jaren enorm gegroeid. In 2005 was dat aantal in de bouw 42.000. Bovendien neemt het aantal legale buitenlandse werknemers jaar op jaar toe (Polen, Ieren). In 2003 bedroeg het aantal dat direct in dienst was van bouwbedrijven ca. 2.000. Het aantal dat in de bouw werkzaam is via uitzendbureaus en detacheringsbureaus is onbekend. Het aantal dat actief was als ZZP’ers is circa 3.000 en daarnaast raamt de ABU dat er in 2004 ongeveer 15.000 illegalen in de bouw werkten.
44
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Fundeon stelt concluderend over deze trends: • timmerlieden zijn in minderheid werkzaam bij gespecialiseerde aannemers. Vrijwel alle timmerlieden zijn (nog) in dienst van algemene bouwbedrijven. Desondanks is het gespecialiseerde timmerbedrijf de grootste gespecialiseerde sector • voor metselaars geldt dat de verhouding hoofdaannemer-gespecialiseerde aannemer ca. 50 - 50 is • in alle overige beroepen is de overgrote meerderheid in dienst bij de gespecialiseerde bedrijven • werknemers boven de 45 jaar en onder de 20 jaar zijn relatief meer in dienst van hoofdaannemers dan van onderaannemers • het gemiddelde opleidingsniveau is lager bij werknemers in dienst van onderaannemers • de dienstverbanden bij onderaannemers zijn korter. Wat het bouwplaatspersoneel betreft wordt gesteld dat het percentage met VMBO-niveau constant is gebleven, namelijk 65%. 22% heeft alleen de basisschool genoten. Dit percentage ligt in de infra overigens hoger dan in de B&U (meer dan 35%!). Slechts 13% van het bouwplaatspersoneel heeft MBO-niveau.
Bouwen aan het vak
45
Tabel 5 De werkenden per sector en laatst genoten dagonderwijs b&u
gww
totaal gww/b&u
2002
2003
2004
2002
2003
2004
2002
2003
2004
Alleen LO
20
23
15
37
32
36
23
24
22
V(M)BObouwgericht
47
43
46
18
16
26
42
39
42
V(M)BO-overig
24
24
22
32
41
29
25
27
23
MBO of hoger
9
10
14
13
11
9
10
10
13
100
100
100
100
100
100
100
100
100
Totaal
Bron: EIB, geciteerd in: De toekomst van de bouwarbeidsmarkt, 2005
De uitvoerende bouw wordt door kenners getypeerd als een LBO-Plus bedrijfstak. Per beroepsgroep varieert de mate van scholing sterk. Van alle timmerlieden heeft 80% een opleiding, terwijl dat percentage bij de voegers 25% is. Het EIB stelt in het rapport ‘Leren in de bouw’ (2004) vast dat de mate van kwalificatie van bouwplaatspersoneel in meer dan de helft van de gevallen matig tot ongekwalificeerd is. Slechts 45% geldt als goed gekwalificeerd. Voor 2010 verwacht Bouwend Nederland tekorten aan instroom op VMBO- en MBO-niveau. Wat het HBO betreft is de trend in het onderwijs goed (een lichte stijging), maar de vraag zal het aanbod overtreffen. Acties om meer HBO’ers voor de bouw te interesseren zijn noodzakelijk en vinden thans volop plaats.
46
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
5 Opvattingen over het bouwonderwijs vanuit de bouwpraktijk 5.1 De bouw aan het woord AEF heeft een groot aantal verschillende beroepsgroepen in de bouw benaderd met een serie vragen over knelpunten in het bouwonderwijs en de competenties, respectievelijk competentieontwikkeling. Alle beroepsgroepen, met uitzondering van gespecialiseerde (onder)aannemers hebben in voldoende mate aan de enquête deelgenomen. Zowel aan de opdrachtgevende als de opdrachtnemende kant, zowel adviseurs als aannemers. Knelpunten in de bouw Er is consensus over de knelpunten in de bouw bij de verschillende beroepsgroepen. Als grootste knelpunt noemt 60% van alle respondenten de afstand tussen onderwijs en bedrijfsleven. Van de respondenten die in het onderwijs werken/gewerkt hebben, ondernemers uit de vastgoedwereld en managers uit de semi-overheid noemen zelfs 7 van de 10 personen dit als belangrijkste knelpunt. Een tweede categorie knelpunten waar men het over eens is heeft te maken met de technische kwalificatie van werknemers. Technische vaardigheden nemen af en gekwalificeerde vaklieden zijn moeilijk te vinden. Interdisciplinair denken is een derde knelpunt dat vaak genoemd wordt. Opvallend is evenwel dat bij de overheid 6 van de 10 respondenten dit een groot knelpunt vinden, terwijl dat er bij bouwondernemers, ingenieurs en architecten maar 4 zijn. Een vierde knelpunt is dat van het imago en de belangstelling voor de bouw. Opdrachtgevers vinden dit zelfs het grootste knelpunt. Overheidsmanagers noemen nog een knelpunt dat andere groepen niet noemen, namelijk de verbreding van eisen die aan managers in de bouw gesteld worden. Ruim 40% van de overheidsmanagers vindt dat een belangrijk knelpunt. In tabel 6 worden de knelpunten in de bouw in volgorde van belang genoemd. Tabel 6 Grootste knelpunten in de bouw Afstand tussen onderwijs en bedrijfsleven Afname technische vaardigheden Gekwalificeerde vaklieden Interdisciplinair denken Imago
59.6% 50.0% 43.8% 43.0% 36.4%
Bouwen aan het vak
47
Oordeel competenties starters Over starters in de bouw wordt redelijk gelijkluidend geoordeeld door de verschillende beroepsgroepen. Eigenlijk zijn de vastgoedondernemers het meest kritisch. De oordelen houden echter niet over. Over starters op VMBO-niveau wordt negatief geoordeeld. Vooral ingenieurs, vastgoedondernemers, overheidsfunctionarissen en managers met een onderwijsachtergrond oordelen zeer negatief over het VMBO. Zij scoren nog geen 5. Op MBO-niveau komt men er met een 6- af, maar de spreiding van de oordelen rond die 6- is groot. Ook HBO’ers en WO’ers worden streng beoordeeld. Bouwondernemers blijken eigenlijk niet zo veel te moeten hebben van WO’ers, terwijl ze relatief positief oordelen over HBO’ers. In tabel 7 is het gemiddeld cijfer weergegeven dat alle respondenten geven aan starters op de onderscheiden niveaus. Tabel 7 Oordeel van respondenten over starters op de verschillende opleidingsniveaus VMBO MBO HBO WO WO-plus
5.1 5.8 6.3 6.1 6.2
Verandering bouwcompetenties 57.4% van de respondenten verwacht dat de bouwcompetenties geheel of gedeeltelijk zullen veranderen. Ook hier is er enige spreiding. Bouwondernemers (64.1%), managers uit de semioverheid (66.7%) en overheidsfunctionarissen (67.3%) verwachten de meeste veranderingen. Managers met een onderwijsachtergrond verwachten de meest ingrijpende veranderingen. Ruim 45% verwacht dat de bouwcompetenties volledig zullen veranderen. Ingenieurs en architecten daarentegen zijn verdeeld. Ongeveer de helft verwacht veranderingen in de bouwcompetenties.
48
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Tabel 8 Competenties waar veranderingen worden verwacht Technisch Procesmatig Interpersoonlijk (sociaal communicatieve kennis en vaardigheden) Juridisch Intrapersoonlijk (attitude,mindset,houding) Commercieel Bedrijfskundig
39% 17% 17% 10% 10% 4% 3%
Eigen personeel De meeste respondenten zijn redelijk tevreden over de kwaliteit van hun eigen personeel. Minder dan 10% van het eigen personeel wordt als onvoldoende gekwalificeerd beschouwd. In tabel 9 is het totaalbeeld weergegeven. Tabel 9 Beoordeling kwalificatieniveau eigen personeel Goed Voldoende Onvoldoende
21.7% 70.1% 8.3%
Vastgoedondernemers en bouwondernemers zijn het meest tevreden over hun eigen personeel. Meer dan 25% krijgt de kwalificatie goed en het percentage onvoldoende ligt lager dan het gemiddelde van 8.3%. Overheidsfunctionarissen en managers uit de semi-overheid zijn het minst tevreden, cq. het meest kritisch. Ruim 18%, resp. 20% van het eigen personeel wordt als onvoldoende beoordeeld, terwijl slechts 9%, resp. 10% als goed wordt beschouwd. Architecten en ingenieurs scoren rond het gemiddelde. Lastig te werven medewerkers Lastig te werven werknemers zijn pure vakmensen, specialisten of projectleiders en andere leidinggevenden (managers). Zo zoekt ruim 20% van de respondenten projectleiders en leidinggevenden en ca. 50% technische specialisten.
Bouwen aan het vak
49
Wanneer gevraagd wordt naar de competenties van lastig te werven medewerkers dan worden de volgende genoemd in tabel 10: Tabel 10 Competenties van lastig te werven medewerkers Technisch inzicht/specialist Multidisciplinair, procesmatig Flexibel, gedreven, ambitie Commercieel Brede blik, logisch denkend Leiderschap Ervaring Innovatief, creatief Juridisch
32% 13% 13% 10% 8% 8% 8% 6% 3%
Tekortkomingen competenties Wat de tekortkomingen in competenties betreft is het oordeel over de hele linie kritisch. Wanneer meer dan 25% van de respondenten een tekortkoming noemde, beschouwen we die als kritisch. Kort samengevat is het beeld eigenlijk het volgende: • er is veel kritiek op het HBO. Het HBO scoort drie keer in de top 5. Tekortkomingen zijn ernstig op juridisch en procesmatig vlak. Maar alsof dat niet genoeg is, is men ook nog eens kritisch over het technisch kwalificatieniveau. In de top 10 wordt eigenlijk het beeld van het HBO er niet beter op: ook commercieel en bedrijfskundig zijn er tekortkomingen • tweede onderwijssoort die veel kritiek krijgt is het MBO. Technisch en procesmatig schort er veel. Twee scores in de top 5 • vervolgens is er kritiek op het WO. Belangrijkste tekortkomingen zijn van juridische en technische aard. De derde tekortkoming in de top 10 betreft de commerciële kwalificatie • tenslotte wordt als hekkensluiter het VMBO genoemd. Het gaat hier dan om het technische kwalificatieniveau. Opmerkelijk is dat het VMBO niet eens in de top tien scoort, omdat het beeld over het kwalificatieniveau van starters van het VMBO het meest negatief was. Men zou verwachten dat dat zich vertaalt in een hoge score op de lijst van tekortkomingen.
50
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Tabel 11 Tekortkomingen competenties HBO HBO MBO HBO MBO WO WO HBO HBO WO WO WO VMBO
-
juridisch procesmatig technisch technisch procesmatig juridisch technisch commercieel bedrijfskundig commercieel procesmatig bedrijfskundig technisch
47.4% 38.6% 38.2% 37.9% 37.5% 36.0% 34.6% 32.4% 31.6% 31.3% 26.8% 26.5% 26.1%
De rangorde van de tekortkomingen verschilt enorm per beroepsgroep. In de top 5 van bouwondernemers (die overigens sowieso minder vaak tekortkomingen noemen dan alle andere groepen) staan dezelfde competenties als in het totaalbeeld. De technische competentie van het VMBO scoort daarentegen 34.3%. En de belangrijkste tekortkoming van het WO is de technische. In de top 5 daarentegen van de overheidsmanagers scoren de juridische en procesmatige competenties op HBO en WO-niveau meer dan 50%. HBO-juridisch scoort zelfs 60%. Dat belang van het juridische is kenmerkend voor de overheid. Semi-overheid en vastgoedsector hechten daar veel minder aan. Vastgoedondernemers en managers in de semioverheidssector wijzen sterk op technische en procesmatige tekortkomingen op HBO- en WO-niveau. Ingenieurs en architecten maken zich vooral zorgen om technische competenties op zowel MBO, HBO als WO-niveau. Daarnaast maken zij zich zorgen om de juridische competentie van HBO’ers en de procesmatige van MBO’ers.
Bouwen aan het vak
51
•
• •
• •
Tussenconclusies 5.1 de grootste knelpunten in de bouw zijn: de afstand tussen onderwijs en bedrijfsleven, de afname van technische vaardigheden en het ontbreken van gekwalificeerde vaklieden, interdisciplinair denken en het imago van de bouw starters op VMBO-niveau beschikken over onvoldoende competenties, MBO’ers scoren ternauwernood voldoende en HBO’ers en WO’ers scoren een zesje een meerderheid verwacht dat veranderingen van de competenties van bouwpersoneel nodig zijn. Hoog scoren voor de toekomst de technische competentie, de procesmatige, de interpersoonlijke, de juridische en de intrapersoonlijke lastig te werven werknemers zijn pure vakmensen, specialisten of projectleiders en andere leidinggevenden er is veel kritiek op de competenties van HBO’ers. Daarna volgen MBO’ers en vervolgens WO’ers. De kritiek op MBO’ers richt zich op technische en procesmatige competenties. Over HBO’ers is men over de hele linie kritisch, terwijl WO’ers vooral tekort schieten in technisch, juridisch en commercieel opzicht. Wat het VMBO betreft richt de kritiek zich op de techniek.
5.2 Competentieverandering management volgens leidinggevenden in de bouw Ten behoeve van het boek Verzwegen Onderneming2 is een grote groep leidinggevenden in de bouw geënquêteerd over de vraag aan welke eisen leidinggevenden in de bouw zouden moeten voldoen. De actualiteit en relevantie van die antwoorden is zodanig, dat de resultaten ook voor deze publicatie worden benut. Het oordeel over de vraag of een aantal disciplines sterk genoeg vertegenwoordigd is in de directie/het management geeft een scherp beeld van de huidige competenties van het management in de bouw. Hoofdconclusie is dat de technische deskundigheid goed vertegenwoordigd is en dat de andere competenties slecht tot zwak scoren. Evident zwak scoren vrijwel alle competenties die nodig zijn voor de vernieuwing van de bedrijfstak bouw. Het managen van kennis. Zaken doen met de overheid. Marketing/commercie. Projectontwikkeling. Business ontwikkeling. En maatschappelijk ondernemen. Opmerkelijk is dat bouwondernemers veel van deze competenties niet noemen als belangrijk voor de veranderingsstrategie of bij de barrières van het veranderingsproces.
52
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Dat de in de toekomst noodzakelijke competenties nu zwak vertegenwoordigd zijn in de directiekamers is één vaststelling, de tweede is evenwel dat er een enorme inhaalslag door bouwondernemers gewenst wordt. Wat nu zwak is, moet in de toekomst sterk zijn. Sommige competenties zijn voldoende afgedekt als ze tussen de 65 en 75% scoren, andere competenties worden geacht tussen de 85 en 90% te scoren. Dat vergt een enorme kwaliteitsimpuls. Tabel 12 Huidige en gewenste competenties directie/topmanagement
Business development Projectontwikkeling Marketing/commercie Zaken doen overheid Managen kennis Maatschappelijk ondernemen
huidig zwak
toekomst sterk
38% 33% 29% 27% 24% 24%
86% 72% 91% 65% 85% 73%
Bron: Verzwegen onderneming, p. 309
Maar de opgave waar bouwondernemers voor staan is nog complexer, omdat ook de normale competenties die nodig zijn om te kunnen ondernemen en managen relatief zwak vertegenwoordigd zijn in de nu zittende directies. Zoals gezegd scoort alleen de technische deskundigheid goed, de andere basiscompetenties scoren ternauwernood voldoende. Door de ondernemers die aan de enquête meewerkten wordt verwacht dat directeuren en managers excelleren op de basiscompetenties. Of het nu gaat om visie ontwikkeling of het motiveren van mensen, om het bedrijfsmatig werken of het managen van de uitvoering. Er zijn toppers nodig in de toekomst. Toppers die er nu onvoldoende zijn.
Bouwen aan het vak
53
Tabel 13 Gewenste kwaliteitsslag competenties directie/topmanagement
Visie ontwikkeling Bedrijfsmatig werken Motiveren mensen Managen uitvoering Technische deskundigheid
huidig sterk
toekomst sterk
55% 55% 61% 61% 80%
97% 94% 97% 87% 89%
Bron: Verzwegen onderneming, p. 310
De kwaliteitssprong die ondernemingen moeten maken lijkt bijna onmogelijk. Immers, het management van de bedrijven in de GWW scoort nu alleen positief op technische deskundigheid, het motiveren van mensen (zwak zesje) en het managen van kennis. Op alle andere terreinen moeten kwaliteitsslagen van 4 tot 5 volle punten worden gemaakt op een tien puntsschaal. Bedrijven in de B&U staan er in hun eigen perspectief zelfs nog zwakker voor. In de B&U zijn kwaliteitssprongen gewenst van soms 6 volle punten en in één geval zelfs 8.
54
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Tabel 14 Gewenste kwaliteitsslag competenties directie naar sector en schaal GWW Bedrijfsmatig werken Managen uitvoering Marketing/commercie Visieontwikkeling Business development Projectontwikkeling Technische deskundigheid Motiveren mensen Managen kennis Zaken doen met overheid Maatschappelijk ondernemen
51 53 29 48 22 34 80 59 68 26 28
-
93 93 81 94 78 45 90 94 77 65 59
B&U 48 59 37 63 27 52 78 56 11 27 52
-
96 88 96 100 85 92 85 100 92 54 85
<100 47 58 26 55 51 26 81 60 76 24 37
-
92 95 92 95 76 63 95 95 82 55 82
100/500 39 63 42 53 25 55 78 55 21 44 55
-
94 78 83 100 89 70 79 100 78 61 78
>500 86 57 20 53 33 50 87 64 20 40 66
-
100 79 100 100 100 93 80 100 100 93 100
Bron: Verzwegen onderneming, p. 311
Voor alle bedrijven zijn de gewenste veranderingen ingrijpend. Grote of kleinere bedrijven lijken geen exclusieve voordelen te hebben. Immers, het ontwikkelen van nieuwe business en het managen van kennis gaat de bedrijven met een omzet tot 100 miljoen gemakkelijker af dan de grotere. Het tweede dat opvalt is dat de opgave op het gebied van visieontwikkeling en marketing en commercie voor alle bedrijven vergelijkbaar is. Voor de goede orde, we hebben het ook hier over kwaliteitssprongen met soms wel 8 volle punten. Een opmerkelijk verschil in de ontwikkeling van competenties is overigens dat de grotere bedrijven minder belang willen gaan hechten aan technische deskundigheid en ook van hun management niet verwachten dat ze dicht op de uitvoering zitten.
Bouwen aan het vak
55
• • •
56
Tussenconclusies 5.2 de technische competentie is sterk genoeg vertegenwoordigd in directiekamers vrijwel alle andere competenties scoren evenwel in de optiek van het topmanagement slecht tot zwak over de hele linie van competenties van leidinggevenden is een forse inhaalslag en vernieuwing gewenst. Zowel wat betreft de meer harde competenties (de maatschappelijke, bedrijfskundige en commerciële) als de interpersoonlijke. De kwaliteitssprong waar de bouw voor staat is enorm.
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
6 Docenten en alumni over het bouwonderwijs 6.1 De opvattingen van docenten over het bouwonderwijs op het VMBO SBR heeft VMBO-docenten geënquêteerd over het bouwonderwijs op VMBO-niveau. De resultaten zijn in deze paragraaf weergegeven3. VMBO-docenten zijn kritisch over het bouwonderwijs. Als grootste knelpunten zien zij: de onderwaardering van technische vaardigheden, het imago van de bouwsector, de gedragsproblemen van leerlingen, de vergrijzing van het docentenkorps en de aandacht voor het bouwonderwijs in het basisonderwijs. VMBO-docenten maken zich zorgen om de instroom, terwijl de vraag naar afgestudeerden groter is dan het aanbod. Ze zijn van mening dat leerlingen pas kiezen voor het VMBO als andere alternatieven zijn afgevallen. Leerlingen zouden techniek minder interessant vinden en primair een voorkeur hebben voor ontwerpen, organiseren of werken met computers. Thuis zitten ze ook de hele dag aan de computer. ‘De jeugd wil tegenwoordig geen vieze handen meer krijgen van het werk’, stelt 70% van de docenten. Docenten pleiten er voor niet alleen aandacht te besteden aan techniek, maar ook aan zaken als communicatie, samenwerking en sociale vaardigheden. De complexiteit van het bouwproces dwingt daartoe. Dat leerlingen een breder pakket krijgen dan tien jaar geleden, betwijfelen docenten, ook al hebben zij zorgen over de ‘verbreding’. Een minderheid, namelijk 41% van de docenten, pleit er voor de opleiding te concentreren op één bouwtechnisch vak. Op termijn verwacht meer dan driekwart van de docenten problemen in de competenties van leerlingen. Docenten zijn er trots op in het bouwonderwijs te werken. 85% vertelt zijn ‘vrienden en kennissen dat ik graag in de bouw werk’ en 84% vindt het slechte imago van de bouw ‘onterecht’. Toch heeft 91% het idee dat er hard gewerkt moet worden aan het externe imago van de bouw ‘om zo ook het onderwijs aantrekkelijk te maken’. Door het slechte beeld dat ouders en vriendjes van de bouw schetsen, blijven leerlingen weg. Docenten denken niet dat dat wat te maken heeft met de gezondheids- en veiligheidsrisico’s in de bouw. Ook aan de beloning ligt het niet. Wel wijzen docenten op een tekort aan maatwerk bij de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen en op het toekomstperspectief van werken in de bouw, waar ‘leerlingen zich maar een matig beeld van kunnen vormen’. Docenten zijn kritisch over de kwaliteit van de instroom. 71% van de docenten stelt dat ‘een groot deel van hun tijd gaat zitten in gedragsproblemen en leerachterstanden’. De zelfstandigheid van leerlingen wordt overschat. Bijna de helft van de docenten denkt ook dat bedrijven
Bouwen aan het vak
57
niet zo goed raad weten met de hedendaagse leerling. Docenten hebben zorgen over het niveau van de leerlingen, de ontwikkeling van hun vaktechnische kwaliteiten, hun motivatie en concentratie. Aandacht voor omgangs- en fatsoensnormen is nodig. De afname van de instroom heeft natuurlijk ook consequenties voor de omvang van bouwafdelingen: het samenvoegen van klassen. Vergrijzing wordt als een groot probleem beschouwd. De enquête geeft een beeld te zien van enigszins morrende docenten: de voorzieningen om docenten permanent bij te scholen zijn beperkt. En de tijd om ontwikkelingen in de bouwpraktijk bij te houden ontbreekt. 78% van de docenten is de veranderingen in het bouwonderwijs ‘beu’ en 61% verzucht dat we ‘over tien jaar dezelfde discussie over de bouw en haar imago als nu voeren’. Gelukkig is tweederde van de docenten van mening dat het bouwonderwijs een actieve rol kan spelen bij de veranderingen in de bouw, ook al vindt men tegelijkertijd dat je niet van het onderwijs mag verwachten dat het vooruitstrevender of innovatiever is dan de bedrijven zelf. Andere knelpunten die in de enquête van SBR opvallen zijn de houding van het bouwbedrijfsleven ten aanzien van het bouwonderwijs en de aansluiting tussen onderwijsniveaus. Over de overstap van het VMBO naar het MBO zijn twee op de drie docenten kritisch. Wat de aansluiting betreft tussen opleiding en beroepspraktijk liggen de meningen fifty-fifty. Docenten zijn kritisch over het bouwbedrijfsleven: 81% vindt dat er meer kennisuitwisseling moet komen met het bedrijfsleven, 80% dat het bouwonderwijs meer waardering van de bedrijven verdient en 75% dat het bouwbedrijfsleven beperkt op de hoogte is van wat er in het onderwijs speelt. Regionale samenwerking tussen onderwijs en bouwbedrijfsleven is belangrijk: anders komt er geen competentiegericht onderwijs, gaat het moeizaam met stageplaatsen en worden nieuwe medewerkers niet goed opgevangen. 59% van de docenten vraagt zich af of het bedrijfsleven wel genoeg aandacht heeft voor de nascholing en vervolgopleiding van leerlingen. Een laatste vraagstuk is de toegankelijkheid van de sector voor allochtonen en vrouwen. Bijna even veel docenten zijn het (on)eens met de stelling, dat die beperkt is. Een kwart van de docenten meent dat Marokkaanse jongeren in de bouw niet worden geaccepteerd. Slechts 34% overigens denkt dat dat wel zo is.
58
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
• •
• • •
Tussenconclusies 6.1 VMBO-docenten zijn bezorgd over de (kwaliteit van de) instroom. Er gaat veel tijd zitten in gedragsproblemen en leerachterstanden ook al wordt er gepleit voor veel aandacht voor techniek, er moet ruimte zijn voor thema’s als communicatie, samenwerking en sociale vaardigheden. Aandacht voor omgangs- en fatsoensnormen is nodig. Juist ook van docenten. de aansluiting van het MBO op het VMBO wordt als problematisch ervaren vergrijzing en verandermoeheid van docenten worden als een probleem gezien docenten op het VMBO zijn kritisch over de samenwerking met het bouwbedrijfsleven.
6.2 De opvattingen van docenten over het bouwonderwijs op het MBO SBR heeft eveneens MBO-docenten bevraagd naar hun opvattingen over het bouwonderwijs (op het MBO). Dat geeft het volgende beeld. De lijst van knelpunten die docenten in het MBO-onderwijs zien, lijkt op die van het VMBO: onderwaardering van technische vaardigheden en competenties, de vergrijzing van het docentenkorps, het imago van de bouwsector, de aansluiting van de verschillende opleidingen en de gedragsproblemen van leerlingen. De verbreding van het vakkenpakket en het carrièreperspectief in de bouw worden het minst als knelpunten ervaren. Specifiek knelpunt voor het MBO is het beperkt aantal beschikbare leerbedrijven.
Bouwen aan het vak
59
Figuur 1 Grootste knelpunten in het bouwonderwijs volgens VMBO- en MBO-docenten
Bron: SBR, 2006, p. 8
60
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
94% van de MBO-docenten pleit voor meer aandacht voor zaken als communicatie, samenwerking en sociale vaardigheden. 80% vindt dat medewerkers straks ‘op meerdere vakgebieden moeten kunnen meepraten’. Concentratie op maar één technisch vak wijst men dan ook af. Daarentegen zou er meer aandacht moeten worden besteed aan onderwerpen als logistiek, procesbeheersing en bedrijfskundige zaken. Ook zou er meer aandacht moeten zijn voor ondernemerschap in de opleidingen volgens 3 van de 4 docenten. Bijna de helft van de docenten heeft zorg over ‘leuke, maar minder nuttige vakken’. Over competentiegericht leren zijn de meningen verdeeld. Meer dan 80% van de docenten pleit voor meer maatwerk bij de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen. Op termijn verwacht bijna driekwart van de docenten knelpunten in de competenties van leerlingen. Vergrijzing wordt vooral als kwantitatief probleem geduid. Er zijn te weinig jonge docenten en dat is niet goed voor de toekomst van het bouwonderwijs. Docenten wijzen er op dat er te veel in te korte tijd verandert. 72% van de docenten is de opeenstapeling van veranderingen zat. Die veranderingen leiden tot onduidelijke en brede keuzemogelijkheden voor leerlingen. Ook zijn docenten niet gelukkig met combinatieklassen met verschillende leerwegen. Docenten klagen voorts over te weinig mogelijkheden voor bijscholing en tijd om ontwikkelingen bij te houden in de bouwpraktijk. Ondanks dit ‘gemor’ vindt tweederde van de docenten dat het bouwonderwijs vooruitstrevender en innovatiever mag zijn dan de bouw zelf. Het imago van de bouw moet verbeterd worden, volgens tweederde van de docenten. Ook al geeft 75% van de docenten blijk van beroepstrots, dit percentage ligt lager dan bij collega’s op het VMBO. Sowieso zijn oordelen van MBO-docenten milder of wellicht genuanceerder. Een meerderheid van de docenten wil de bouwsector toegankelijker maken voor allochtonen en vrouwen. Bijna evenveel docenten denken dat Marokkaanse jongeren in de bouw al dan niet worden geaccepteerd. Ook MBO-docenten maken zich zorgen over de instroom en de aantrekkelijkheid van technische beroepen. Ook al beschouwen docenten de aansluiting van de verschillende opleidingen als groot knelpunt, dat geldt maar in beperkte mate voor de aansluiting van MBO op HBO. De helft van de docenten heeft daar geen mening over en van de andere helft vindt de een dat geen probleem en de ander wel. Over de aansluiting tussen de opleiding en de beroepspraktijk is men redelijk te spreken. Docenten zijn echter kritisch over het bouwbedrijfsleven: 86% vindt dat er meer kennisuitwisseling moet komen met het bedrijfsleven, 84% dat het bouwonderwijs meer waardering van de bedrijven verdient en 72% dat het bouwbedrijfsleven beperkt op de hoogte is van wat er in het onderwijs speelt.
Bouwen aan het vak
61
Regionale samenwerking tussen onderwijs en bouwbedrijfsleven is belangrijk, vindt 94%. Anders komt er geen competentiegericht onderwijs, gaat het moeizaam met stageplaatsen en worden nieuwe medewerkers niet goed opgevangen. 65% van de docenten vraagt zich af of het bedrijfsleven wel genoeg aandacht heeft voor de nascholing en vervolgopleiding van leerlingen. Het oordeel van docenten op het VMBO en MBO over het bouwbedrijfsleven verschilt nauwelijks. Van de drie docenten zijn er twee die vinden dat er veel tijd gaat zitten in gedragsproblemen en leerachterstanden. Opmerkelijk is dat er verder weinig kritiek is op de leerlingen van het MBO.
•
•
• • •
Tussenconclusies 6.2 nadrukkelijk pleiten docenten op het MBO voor een breder profiel van de opleiding dan alleen maar technisch. Procesmatige en bedrijfskundige competenties moeten meer aandacht krijgen ondanks dat docenten de opeenstapeling van verandering beu zijn, vindt tweederde van de docenten dat het bouwonderwijs vooruitstrevender en innovatiever mag zijn dan de bouw zelf een meerderheid van de docenten wil de bouwsector meer toegankelijk maken voor allochtonen en vrouwen de aansluiting van het HBO op het MBO wordt niet als problematisch ervaren er is ook bij MBO-docenten veel kritiek op het bouwbedrijfsleven. 6.3 De opvatting van hoger opgeleiden over het bouwonderwijs op HBO- en WO-niveau
TSM heeft een beperkte groep hoger opgeleiden geënquêteerd over het bouwonderwijs 4. Vrijwel de gehele groep heeft minimaal een HBO-opleiding. Bijna 44% heeft minimaal een WO-opleiding. Ruim driekwart werkt korter dan 5 jaar in zijn functie. Een kwart van de groep geënquêteerden heeft een functie in het topmanagement van de onderneming, terwijl daarnaast ruim 50% een functie als bedrijfsleider heeft. Eén van de hoofdconclusies van TSM is dat de respondenten eigenlijk wel tevreden zijn over de huidige kwaliteit van het HBO- en WO-onderwijs. Het kennisniveau van afgestudeerden wordt positief beoordeeld (zie figuur 2), maar men is kritisch over houding en vaardigheden. Ruim 40% van de respondenten vindt de houding van HBO’ers en ruim 30% de vaardigheden matig tot onvoldoende. Ook over WO’ers wordt in dat opzicht kritisch geoordeeld. Bijna 30% is kritisch over hun houding en ruim 20% over hun vaardigheden (zie figuren 3 en 4).
62
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Figuur 2 Kennisniveau huidige afgestudeerden
Figuur 3 Houding huidige afgestudeerden
Bouwen aan het vak
63
Figuur 4 Vaardigheden huidige afgestudeerden
Bron: TSM, p. 29
Er wordt met andere woorden geconstateerd dat de soft skills in de bouw relatief zwak ontwikkeld zijn. Er lijkt sprake van een structureel probleem, aangezien de respondenten verwachten dat de persoonlijke managementvaardigheden de komende tien jaar veel belangrijker zullen worden in het competentieprofiel van hoger opgeleiden in de bouw. Het belang van technische kennis zal afnemen, terwijl dat van technische managementvaardigheden gelijk zal blijven (zie figuur 5). Sowieso is de balans tussen de drie competenties bron van zorg én twijfel. Met name directeuren zijn ontevreden over de huidige balans. Het beeld wordt echter diffuser als het om de toekomst gaat.
64
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Figuur 5 Management vaardigheden vs technische kennis
Bron: TSM, p. 32
TSM gaat er vanuit dat het ‘bouwonderwijs op de veranderingen in de sector en op de ingezette cultuuromslag zal moeten inspelen’ en dat de ‘vernieuwing moet worden verankerd in het bouwonderwijs’. Maar om welke veranderingen gaat het dan? De respondenten zijn het over twee thema’s nagenoeg volledig eens. Interne samenwerking en klantgerichtheid zijn de hot issues waar de markt om vraagt. Soft skills opnieuw. Andere thema’s krijgen minder prioriteit, met uitzondering overigens van risicomanagement (dat is de hoogst scorende technische managementvaardigheid). Industrialisatie in de bouw en ICT-toepassingen zijn zelfs ‘uit’. En van veranderingen bij de opdrachtgever wordt eigenlijk niet veel verwacht.
Bouwen aan het vak
65
Wat de competentieprofielen betreft wordt door de meesten volgens TSM gesteld dat het HBO toch vooral de traditionele professional moet opleiden. Zo kan hoogwaardige specialistische kennis worden gegarandeerd. Dat neemt niet weg dat er ook een stroming is die juist pleit voor een verbetering van houding en vaardigheden. Het competentieprofiel van de WO’er zou volgens TSM dat moeten zijn van de procesmanager, die in staat is complexe en dynamische problemen in de bouw op te lossen. Inter- en intrapersonele competenties zijn dan van groot belang.
• • •
66
Tussenconclusies 6.3 het kennisniveau van HBO’ers en WO’ers wordt positief beoordeeld, maar men is kritisch over de houding en sociale vaardigheden van met name HBO’ers. WO’ers scoren iets beter de soft skills, inter- en intrapersoonlijk, zullen de komende jaren verder ontwikkeld moeten worden belangrijke thema’s voor de toekomst zijn interne samenwerking en klantgerichtheid, gevolgd door risicomanagement.
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
7 Knelpunten De drie hoofdknelpunten in de bouw zijn de kloof tussen bouwonderwijs en de bouwpraktijk, het zwak ontwikkelde interdisciplinaire handelen en de afname van technische competenties. Door velen genoemde punten als imago van en belangstelling voor de bouw worden besproken in hoofdstuk 9: barrières voor verandering. De kloof De kloof tussen bouwbedrijfsleven en bouwonderwijs wordt als belangrijkste knelpunt door alle betrokkenen genoemd. Kennelijk is het bouwonderwijs onvoldoende geïnteresseerd in en betrokken bij de bouwpraktijk. En tegelijkertijd is het bouwbedrijfsleven onvoldoende geïnteresseerd in en betrokken bij het bouwonderwijs. In gesprekken met experts valt op dat de afstand groter is, naarmate het onderwijstype hoger is. Vooral het WO is zeer naar binnen gericht. ‘Docenten weten niet wat er speelt in de bouw’. En ‘studenten hebben geen goed beeld van de bouw. Ze willen allemaal architect worden’. Eigenlijk zijn er maar twee situaties waar deze kloof niet wordt ervaren. Dat is - blijkt uit interviews - bij de samenwerkingsverbanden, waar leerlingen worden opgeleid in nauwe samenwerking met het bouwbedrijfsleven voor bouwplaatsfuncties. En dat is bij eigen opleidingstrajecten, die bedrijven zelf inkopen en ofwel in eigen huis laten uitvoeren of bij de opleidingsinstantie. Wie wel eens binnenloopt bij De Baak of Nijenrode, kan op de monitoren lezen welke eigen bedrijfsopleidingen van grote bouwondernemingen daar die dag gegeven worden. In beide gevallen staat eigenlijk de (gesimuleerde) werkomgeving centraal. Het onderwijs wordt vanuit dat vertrekpunt vorm gegeven. Gemeenschappelijk aan deze ‘best practices’ is dat het bouwbedrijfsleven eigenlijk de vraag bepaalt en het bouwonderwijs zich dienstverlenend opstelt. Interessante vraag is of deze benadering ook voor het andere bouwonderwijs als voorbeeld kan dienen. Kenmerken van dit model zijn: • het bouwbedrijfsleven heeft veel invloed op de onderwijsinhoud (en kan bijsturen) • de onderwijsinhoud is op maat • de onderwijsinhoud is praktisch gericht • de docent, de school, is vaak mobiel (in plaats van de leerling/student). Hoe dan ook moet er minimaal gezocht worden naar mechanismen, waardoor het onderwijs ontwikkelingen in de bouw volgt en snel adopteert. Dat veronderstelt een open houding vanuit het onderwijs en het vermogen om de onderwijsinhoud flexibel aan te passen.
Bouwen aan het vak
67
Initiatieven in dat opzicht zijn er gelukkig overal. Ze zijn evenwel niet structureel ingebed. Initiatieven zijn ‘leerlingbouwplaatsen’ waar studenten en leerlingen van VMBO, MBO en HBO leren samenwerken (Hogeschool Zuyd) en de samenwerking tussen onderwijs en bouwbedrijfsleven in het project “Bouwen aan de Bouw” (Noordelijke Hogeschool Leeuwarden en de BouwTalent-projecten op het HBO). Interdisciplinair De bouw is bijna spreekwoordelijk gefragmenteerd. Dat manifesteert zich onder meer in diffuse verantwoordelijkheden en afwentelen van risico’s. Vaak richten betrokkenen zich alleen op het eigen belang en hebben te weinig oog voor het totaal of voor de samenhang. Tegelijkertijd wordt een deel van de bouwopgave steeds complexer. Niet alleen technisch, maar ook ruimtelijk en maatschappelijk. Oog voor het totaal en voor samenhang worden hier steeds belangrijker. Dat vergt mensen die in staat zijn niet alleen interdisciplinair te denken, maar vooral ook zo te handelen. Die breedte is een belangrijke nieuwe competentie van zowel opdrachtgevers als opdrachtnemers in de bouw. Ketenintegratie is zowel voor PSIBouw als voor de Regieraad Bouw een belangrijk thema. Dat interdisciplinaire heeft twee kanten. Een inhoudelijke, namelijk de samenhang tussen verschillende deelprojecten in verschillende deelmarkten van de bouw, en het met elkaar verbinden van wonen, werken, infrastructuur en ontspannen. Met name in de stedelijke vernieuwing is dat manifest. Maar er is ook een procesmatige kant. Het verbinden van vraagstukken uit diverse disciplines is noodzakelijk: zonder samenhang tussen juridisch-ruimtelijke, contractuele, technische, financiële en maatschappelijke aspecten is menig stedelijk project gedoemd te mislukken. De roep om verbreding, om procesmanagers, om leiderschap, hangt hier direct mee samen. Interessante vraag is vervolgens hoeveel van dat soort mensen er voor de bouwopgave nodig zijn. Is dit een nieuw soort ‘specialisme’? Of moet iedere professional ‘breedte’ hebben? Vanuit de bouwpraktijk bezien is het antwoord simpel: het is een nieuw specialisme en je hebt een zeker contingent zware procesmanagers nodig. Tegelijkertijd is het een misvatting te denken dat elke HBO’er of WO’er óók breed moet zijn. Los nog even van de vraag waar al dat talent vandaan zou moeten komen.
68
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Interdisciplinaire samenwerking staat overigens centraal in een aantal lectoraten aan het HBO. Ook in studies als real estate en procesmanagement op WO-niveau staat het integratieve centraal. Maar ook hier geldt dat dat niet structureel is verankerd in de totale opleiding. Technische competenties Wat de technische competenties betreft is het beeld duidelijk. Over de hele linie van de bouwberoepen is er de wens om te komen tot verbetering van de technische competenties. Dat geldt niet alleen voor leerlingen van het VMBO5, maar ook voor post-WO’ers. De meningen lopen vervolgens uiteen wat de hoger opgeleiden betreft. Die moeten weliswaar beschikken over goede technische competenties, maar daarnaast ook meer andere competenties beheersen. Belangrijk is dat bouwplaatspersoneel technisch goed geschoold is. Hoe voor de hand liggend dat ook is, in sommige sectoren van de bouw is dat structureel niet het geval. In de bouw wordt het als ‘normaal’ beschouwd dat tussen de 20 en 25% van het bouwplaatspersoneel ongeschoold is (in de infra hebben we het in 2004 over ruim een derde van het personeel en in de B&U over 15%) 6. Met het ouderwetse credo “bouwvakkers leren het werk wel van collega’s op de werkplek” wordt alleen maar bestaand gedrag gekopieerd. Deze “scholingscultuur” moet worden doorbroken.
Bouwen aan het vak
69
Behoren VMBO’ers volgens betrokkenen meer technische kennis op operationeel niveau te hebben (dus meer accent op techniek, minder op verbreding), MBO’ers daarentegen moeten minimaal beschikken over excellente technische kennis en procesmatige competenties. Een MBO’er moet ook snappen hoe het spel gespeeld wordt en wat zijn bijdrage daaraan kan zijn. MBO’ers zijn voor de toekomst van de bouw een kritische groep. Het aantal leerlingen neemt af, terwijl de behoefte aan MBO’ers onverminderd groot blijft. Niet alleen omdat de bouw kennis-intensiever wordt, maar ook omdat aan te sturen bouwplaatspersoneel wel eens steeds meer kan bestaan uit ZZP’ers en buitenlanders. HBO’ers zijn opnieuw uitstekende technische vaklieden met minstens een tweede (en wellicht zelfs een derde) competentie. In elk geval beschikt een HBO’er over procesmatige competenties. Daarnaast dient hij eigenlijk ook nog te beschikken over een derde competentie: juridisch, bedrijfskundig of commercieel. Wat de (post)WO’ers betreft is het beeld het volgende: enerzijds zijn er zeer hoogwaardige specialisten, die ook beschikken over een aantal soft skills. Aan nerds die geen rekening houden met de omgeving heeft onze samenleving geen behoefte. Anderzijds is er behoefte aan breed georiënteerde managers die beschikken over solide technische vakkennis. Zonder technische kennis kunnen zij niet functioneren. Maar zij kunnen ook niet functioneren zonder kennis van juridische, commerciële, bedrijfskundige en politiek-maatschappelijke vraagstukken. Voor iedereen blijft de kerncompetentie in de bouw dus de technische, maar waar die voor een bouwplaatsmedewerker volstaat en waar een specialist op HBO- of WO-niveau er nog mee wegkomt als hij maatschappelijk georiënteerd is, voor de meeste toekomstige medewerkers is één kerncompetentie te weinig. De bouwopleidingen lijken veelal de kool en de geit te sparen. Verbreding gaat ten koste van verdieping. Het bouwbedrijfsleven vraag echter én om verbreding én om verdieping. Dat is de kwestie.
70
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
8 Het veranderingsmechanisme Intrigerend is hoe betrokkenen bij het bouwproces aankijken tegen de veranderingen in de bouw en tegen veranderingen van de competenties waar het bouwonderwijs voor op moet leiden. Drie ontwikkelingsmodellen De logische redenering ten aanzien van de behoefte aan competenties is de volgende: • er zijn ontwikkelingen aan de vraagzijde van de bouwmarkt • daarop wordt gereageerd met aanbod van producten en diensten • wanneer de vraag (sterk) verandert, kan dat consequenties hebben voor mensen die zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde werken • en als dat het geval is zal het bouwonderwijs daarop moeten anticiperen of zo snel als mogelijk is, moeten reageren door andere competenties van leerlingen en studenten te ontwikkelen. Wanneer we deze redenering voor lief nemen, zijn er eigenlijk drie ontwikkelingsmodellen ten aanzien van de behoefte aan andere competenties: 1 er verandert niet zoveel. De periode 2001 - 2005 is een dipje, een rimpel 2 er verandert sinds 2001 erg veel. Er zijn andere competenties nodig 3 het is allebei waar, maar het verschilt per sector, marktsegment en beroepsgroep. Een aantal beroepsgroepen is cynisch over de veranderingen in de bouw. Dat geldt bijvoorbeeld voor ingenieurs, architecten en andere adviseurs: de helft van hen denkt dat alles bij het oude blijft. Ook TNO-Bouw wijst er op ‘dat er wel het besef is dat er wat veranderen moet, maar dat het niet als urgent lijkt te worden aangemerkt. Dit beeld wordt sterker als de inner circle van PSIBouw wordt verlaten. Daar wordt veelal hardop afgevraagd, waarom er überhaupt veranderd zou moeten worden’.7 De meeste respondenten in dit onderzoek geloven echter dat er veranderingen te verwachten zijn, maar verschillen van opvatting over de vraag hoe ingrijpend die veranderingen zullen zijn. Zij denken dat veel verandert, maar dat dit per sector, marktsegment, beroepsgroep verschilt. Veranderingen gaan dit decennium sneller en zijn ingrijpender, maar er zijn ook constanten. Er zijn snel nieuwe competenties nodig, maar tegelijkertijd moet er juist in traditionele competenties extra worden geïnvesteerd. De roep om versterking van de traditionele, technische competentie bij alle beroepsgroepen gaat samen met die om nieuwe competenties expliciet te ontwikkelen. Harde als: juridische, commerciële, procesmatige en bedrijfskundige, naast zachte als: intra- en interpersoonlijke.
Bouwen aan het vak
71
De redernering achter het derde ontwikkelingsmodel wordt in deze publicatie gevolgd. Neem als voorbeeld Strukton dat zich (evenals overigens een paar andere grote bedrijven) profileert als ‘system integrator’. Zij willen van begin tot eind betrokken zijn bij een project en het project wordt allang niet meer gedefinieerd als een bouwwerk, maar als een proces inclusief alle dienstverlening daaromheen die nodig is om dat bouwwerk te laten functioneren. Een dergelijke benadering van de bouw ’business’ vraagt om andere competenties. Bestuursvoorzitter Gerrit Witzel zegt het zo in Cobouw van 16 juni 2006: ‘Strukton doet zeer forse investeringen in kennis en innovatie. We weten welke ontwikkelingen we in de toekomst verwachten en anticiperen daarop met de ontwikkeling en opleiding van onze huidige medewerkers en de werving van toekomstige medewerkers, zodat we steeds over meer dan de vereiste kennis beschikken om te kunnen vernieuwen. Daarnaast binden we mensen aan ons die over kwaliteiten beschikken die tot dusverre in de bouwwereld van ondergeschikt belang waren, zoals coachende en communicatieve vaardigheden’. Tegelijkertijd zal Strukton de klassieke competenties moeten blijven koesteren, want zonder technische kerncompetentie worden bouwwerken niet adequaat gerealiseerd en komen innovaties natuurlijk niet van de grond. Bovendien is permanente verbetering van de normale werkprocessen blijvend nodig om de efficiency te vergroten en faalkosten te verminderen. Veranderingen via het bouwonderwijs? Interessant is de vraag of de bouw ook kan veranderen via andere competenties. Kan het onderwijs vooruitlopen op de bouwmarkt? MBO-docenten vinden dat het bouwonderwijs innovatiever mag zijn dan de bouw. Toch is dit een omstreden standpunt, zeker wanneer we bedenken dat de kloof tussen bouwonderwijs en bouwbedrijfsleven als het grootste knelpunt wordt beschouwd. Tegelijkertijd is de vraag terecht hoe veranderingen kunnen worden gefaciliteerd. Wanneer het standpunt wordt betrokken dat de bouw moet veranderen dan is het logisch dat alle instrumenten daar voor worden ingezet: nieuwe mensen en nieuwe competenties zijn dan onmisbare veranderingsinstrumenten. Er wordt in dat kader gewezen op de trage reactiesnelheid van het onderwijs op veranderingen en op de lange tijd tussen idee en realisatie. Eerst moeten veranderingen doorgevoerd (dat kost 5 jaar). Dan moeten studenten worden opgeleid volgens de nieuwe benadering (ook dat kost 5 jaar). En dan duurt het nog eens 5 tot 10 jaar voordat die generatie substantiële invloed heeft op het bouwproces. Eén van de hoogleraren die begin jaren ’90 betrokken is geweest bij onderwijsvernieuwingen stelt dat nu de effecten van die vernieuwingen zichtbaar worden. Alumni uit de jaren ’90 krijgen invloedrijke posities in de bouw. Vernieuwingen organiseren via het bouwonderwijs is mogelijk en nodig, maar de ‘time to market’ is lang.
72
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Anders ligt dat bij de zogenaamde ‘midcarreers’. Dit zijn medewerkers met een HBO- of WO-opleiding met ca. 7 jaar werkervaring. TNO-Bouw8 wijst er op dat het voor hun verdere ontwikkeling van belang is via bijscholing snelle stappen te zetten om hun competentieprofiel te verbreden. Zo kunnen ook snelle veranderingsimpulsen worden georganiseerd. Dat kan overigens ook via ‘zij-instromers’. Maar dan moet de bouw wel aantrekkelijk zijn voor deze doelgroep. Voorts wordt gewezen op de omstandigheid dat de onderwijswereld vernieuwingen ‘beu’ is. Er wordt door velen gepleit voor een terugkeer naar traditioneel onderwijs, waar orde en liefde voor vakkennis weer centraal staan. Het schijnbaar chaotische van het competentiegerichte leren vanuit de ontwikkelingsbehoefte van de leerling wordt expliciet afgewezen. Het onderwijsveld lijkt intussen te gaan bestaan uit echte conservatieven (terug naar vóór de Mammoet van Cals uit de jaren ‘60) en uit optimistische vernieuwers, die wijzen op het ontstaan van de kenniseconomie, die juist mondige, zelfstandige en breed opgeleide mensen nodig heeft. In de woorden van TSM: we leven ‘in een tijd waarin economische ontwikkeling het juist moet hebben van een leven lang leren, kennisproductie, verbeteren en innoveren. Economische voorspoed bestaat niet langer zonder human capital en social capital. De kwalificatie en competenties van mensen zijn een succesfactor voor de nieuwe verhoudingen in de bouw. En geen talent kan gemist worden!’9. Dat denken van een leven lang leren begint ook in de bouw wortel te schieten. Hoogleraar Jos de Beus wijst er in NRC Handelsblad van 24 juni 2006 op dat de politieke agenda in Nederland een aantal taboes kent, waaronder die van de in zijn ogen mislukte onderwijsvernieuwing. Het wordt hoog tijd dat we het volgens hem hebben over ‘het verwende kroost van de brede middenklasse, dat weinig ambitie heeft, zich niet concentreert en onder selectieve examens uitkomt’. Taboeïsering wordt moeilijk doorbroken. ‘Taboeïsering betekent dat de politicus om problemen heenloopt door te gokken op uitstel, kleine stappen en meevallers. Wanneer de gok verkeerd uitpakt, blijkt deze voortmodderende politicus te presideren over een grote leugen, die vervolgens door buitenstaanders en nieuwe generaties wordt doorgeprikt’. Betrokkenen in het HBO en WO wijzen er op dat excelleren niet de norm is, maar participeren. Via University Colleges (Utrecht, Maastricht) en Honours Colleges (Windesheim Zwolle) wordt evenwel geprobeerd topstudenten bij elkaar te brengen. zowel nationaal als internationaal. Studenten die het leuk vinden om “hard” te studeren. Versterking van de technische competentie op alle onderwijsniveaus is nodig. Soms betekent dit een stap ‘terug’: op het VMBO zou bouwtechniek volgens betrokkenen in de bouw weer
Bouwen aan het vak
73
centraal gesteld moeten worden. En in een ander geval betekent dit verdiepen én verbreden (op het HBO en WO). Versterking van de procesmatige competentie is vanaf MBO-niveau eveneens noodzakelijk. Het onderwijs reageert hier op marktontwikkelingen. Pionieren kan het onderwijs vooral op nieuwe harde en zachte competenties op HBO- en WO-niveau. Niet in plaats van technische competenties, maar aanvullend daarop. Niet in de volle breedte voor iedereen hetzelfde, maar maatwerk dat aansluit bij de persoonlijke ontwikkelingsmogelijkheden van de studenten. Per saldo betekent dat een studieverzwaring voor veel studenten in het HBO en WO. Ze worden namelijk niet alleen opgeleid tot vakman, maar ook tot professional die in staat is in een ingewikkelder wordende samenleving te opereren. Belangrijk is het valse dilemma te doorbreken van de studielast. Redeneren vanuit ‘studielast’ leidt er toe dat de technische competentie wordt uitgehold en er mondjesmaat aandacht is voor nieuwe competenties. Studenten in het bouwonderwijs op HBO- en WO-niveau zullen er aan moeten wennen dat er extra eisen aan hen worden gesteld en dat dat gewoon betekent dat studenten zelf moeten kiezen. Ofwel opgeleid worden tot specialist zonder maatschappelijke oogkleppen (met een min of meer normale studielast), ofwel opgeleid worden tot technisch vakman aangevuld met een breed scala aan andere competenties (met dus een vanzelfsprekend hogere studielast of langere studieduur). Een idee is naast de bestaande opleidingen een topopleiding te starten waar zeer gemotiveerde studenten terecht kunnen voor een brede ingenieursopleiding met een zware technische component. Een ‘University College for Construction and Engineering’ aan één van de Technische Universiteiten. In de lijn van de topopleiding rechten aan de Universiteit van Utrecht en de Franse Ecoles Nationales dus. Uiteraard met selectie aan de poort. Het ideale profiel van de bouwmanager van overmorgen is zij/hij, die een studie aan een Technische Universiteit gecombineerd heeft met Nijenrode. De veranderingsopgave via het bouwonderwijs varieert dus sterk naar onderwijsniveau. Kerncompetenties in het VMBO bouwtechniek moeten veel explicieter (techniek!, uiteraard aangevuld met waarden en normen èn dienstverlening als basishouding). En op HBO en WO-niveau is verdieping én verbreding aan de orde. Wanneer we kijken naar de personeelsopbouw in de bouw, dan is die nadrukkelijk piramidaal. Veel soldaten, weinig generaals. Maar wel een uitdijend korps officieren. Een piramide met een buikje dus. Kijken we naar de veranderingsopgave dan liggen de grootste opgaven bij de generaals en de officieren en staat de piramide eigenlijk op zijn kop.
74
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
‘
9 Barrieres voor verandering Veranderingen lopen vaak vast op belemmeringen. In dit hoofdstuk bespreken we drie belangrijke barrières voor verandering: het imago van de bouw, het antiintellectualisme en het belang van uitdagend opdrachtgeverschap. Tenslotte staan we kort stil bij taaie structuren en culturen. Imago van en belangstelling voor de bouw Er is een afnemende belangstelling voor bouw gerelateerde opleidingen. Dat is niet alleen op het VMBO zo, maar ook op het MBO en het WO. In het HBO valt het mee en het WO laat ook nog redelijke aantallen zien, maar dat komt onder andere door de grote belangstelling voor architectuur. Instellingen op HBO- en WO-niveau proberen hun opleidingen meer ‘eigentijds’ in te vullen en beter te promoten, maar daarmee is de student nog niet teruggewonnen. Opvallend is overigens dat de concurrentie in deze krimpmarkt alleen maar toeneemt. HBO-instellingen richten zich op post-HBO opleidingen. En een succesvolle master van de één (Real Estate) wordt direct door anderen gekopieerd. Profielen van afstudeerrichtingen worden modieuzer. Enzovoort. Tevens doen HBO-instellingen hun best betere verbindingen te leggen met bouwondernemers. In het WO staat dat onderwerp niet echt geagendeerd. Toch is het knelpunt van de afnemende belangstelling voor de bouw en het slechte imago eerder een knelpunt van de bouw dan van het bouwonderwijs. Maar juist omdat het een knelpunt van de bouw is, wordt het ook een knelpunt voor het bouwonderwijs. Laten we redeneren vanuit een simpel input-throughput-output model. Dan is het werven van leerlingen de input en het opleveren (en vasthouden) van leerlingen de output. Veel geïnterviewden hebben het over de aantrekkelijkheid en het imago van de bouw. Is dat een zaak van het bouwonderwijs? En geldt datzelfde niet voor het vasthouden van werknemers? Met andere woorden, de bedrijfstak is zelf verantwoordelijk voor de input en voor het vasthouden van de output. Dat is geen verantwoordelijkheid van het bouwonderwijs. Aan het externe imago van de bouw zou het overigens niet hoeven liggen. Het benadrukken wat de bouw voor mooie (en dan vergeten we even de lelijke) dingen ontwerpt en maakt, dat hoeft het probleem niet te zijn. En het inspelen op het verlangen van die wereld deel uit te maken, ook dat moet mogelijk zijn. Hoe schuchter of onhandig de bouw in dat opzicht (bijvoorbeeld ten opzichte van projectontwikkelaars) ook is. Dat vergt tegelijkertijd dan wel dat bouwbedrijven investeren in het externe imago. En dat is niet alleen een kwestie van informatie en PR. Die methoden schieten te kort om leerlingen in voldoende mate voor het VMBO-bouwtechniek en het MBO te interesseren. Nederlanders blijken de bouw aantrekkelijk
Bouwen aan het vak
75
te vinden vanwege zijn vakmanschap. Volgens een onderzoek van Bouwend Nederland in 2004 vindt 64% dat. Daarnaast zegt ongeveer de helft van de Nederlanders dat de bouw modern en stoer is en goede kwaliteit levert. Zeer kritisch is de Nederlandse bevolking als gevraagd wordt naar klantgerichtheid, betrouwbaarheid en eerlijkheid. Dan is slechts een handjevol Nederlanders positief over de bouw. Het interne imago is nog meer een endogene kwestie dan het externe imago. Dat interne imago kan een ondernemer namelijk geheel zelf bepalen. Hoe belangrijk is veiligheid? Hoe wordt omgegaan in de onderneming met (burgermans)fatsoen als voeten vegen, niet roken in andermans gebouw, geen harde muziek, representativiteit (bedrijfskleding, et cetera), een schone werkplek, etc? Hoeveel ruimte is er voor vakmanschap en eigen ontwikkeling? Voor loopbaanontwikkeling? Als bouwondernemers een centrale rol toedelen aan hun werknemers dan zullen zij dat ook daadwerkelijk handen en voeten moeten geven. Beroepsgroepen in de bouw wijzen er op dat er veel vacatures in de bouw zijn, terwijl de instroom tegenvalt. Niet alleen in aantallen, maar ook in kwaliteit. Technische opleidingen, zowel op VMBO, MBO als HBO-niveau worden veel bezocht door allochtonen, terwijl juist allochtone werknemers in de bouw (betrekkelijk) weinig voorkomen. In 2003 waren er ca. 7000 allochtonen in de bouw werkzaam, waarvan tweederde in vaste dienst was. Van die 7000 zijn er iets meer dan 3000 Turken, 1300 Marokkanen en nog geen 900 Surinamers. Een offensief naar deze nieuwe groepen op de arbeidsmarkt ligt dus voor de hand. Dat vergt het overwinnen van een belangrijke barrière: ‘het impliciete racisme van de bouw’, aldus een docent. Datzelfde geldt voor vrouwen. Ruim 9% van het personeel in de bouw in 2003 was vrouw. “Van het kantoorpersoneel is ruim één van de vijf personeelsleden een vrouw tegen één op de tweehonderd bij het bouwplaatspersoneel”, aldus Fundeon. De snelste groei van het aantal vrouwen in de bouw vindt plaats bij het technisch kader. Dat is logisch omdat het aandeel witte boorden in eigen dienst ten opzichte van de blauwe boorden steeds meer toeneemt. Het laatste decennium lag de groei van witte boorden vijf keer hoger dan dat van de blauwe. Opmerkelijk is toch dat ook in deze functies vrouwen in de bouw schaars zijn, terwijl daar geen enkele objectieve reden voor is te verzinnen. Sterker nog, bij opdrachtgevers neemt het aantal vrouwen toe, dus het kan zelfs een voordeel zijn om als opdrachtnemer sneller te bewegen dan collega’s. Het ligt voor de hand dat de bouw zich in moet spannen om van het imago (lees: de praktijk) af te komen dat de bouw bestaat uit blanke mannen.
76
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Een volgend thema is de aantrekkingskracht van de bouw voor professionals met ervaring in andere sectoren. Opvallend is dat de bouw een tamelijk gesloten systeem is. Binnen de bouw zelf is er enige mobiliteit. Overheidsfunctionarissen gaan werken bij marktpartijen. Directeuren van woningcorporaties worden projectontwikkelaar. En ook vanuit intermediaire instellingen is er doorstroming naar ondernemingen. De andere route (van de markt naar de overheid) wordt minder benut. Professionals vanuit andere sectoren komen daarentegen niet zo gemakkelijk de bouw binnen. Beta’s met een civiele achtergrond lijken uiteindelijk niet zoveel te moeten hebben van andere beta’s, laat staan van alpha’s of gamma’s. Dát veranderen, vergt vooral een open houding naar buitenstaanders. Ook hier geldt: wie de schoen past, trekke hem aan. Anti-intellectualisme in de bouw De bouw is een bedrijfstak van doeners en thans nog van ondernemers met overwegend een korte termijn perspectief. Een hoogleraar typeert bouwondernemers als volgt: ‘Toppers zijn uitzonderlijk. Het is vaak toeval. Aantreffen doe je ze vooral in de B&U, maar dan is het het bekende rijtje namen. Met name in de civiele hoek is het conservatisme groot. Het zijn vaak ingenieurs van de oude stempel. Met een technische oriëntatie. Gewend aan korte, hierarchische lijnen. Ondernemend met een korte termijnperspectief’. Het is eigenlijk al zichtbaar bij studenten: ‘studenten in de bouw willen snel de praktijk in. Hoe eerder ze aan de slag kunnen, hoe liever ze het is’. Leren in de praktijk spreekt veel studenten in de bouw dan ook enorm aan. Studenten op het HBO zeggen bijna in koor, dat ze ‘tijdens een stage meer leren dan op school’. Ook het succes van de ‘bouwsimulator’ in Leeuwarden illustreert dat: learning by doing past erg bij leerlingen en studenten in de bouw. De trend om leerlingen en studenten van alles wat een beetje te leren, sluit daar eigenlijk absoluut niet op aan. Een docent zegt: ‘bouwondernemingen willen juist meer diepgang in opleidingen, terwijl de trend is verbreden’. Er zijn ook niet zoveel mensen die na hun academische opleiding door willen studeren. De klasjes op de master opleidingen zijn precies goed gevuld, terwijl het risico bestaat dat er juist teveel master opleidingen in de bouw komen en dat ook de HBO-instellingen masters gaan aanbieden. Ook de doorstromingsproblemen van HBO naar WO worden vaak verklaard vanuit de houding van de HBO’ers. 20% valt af en van de 80% die doorgaat blijft de helft volgens een betrokken hoogleraar eigenlijk gewoon HBO’er. Ze hebben een universitaire graad, maar denken en doen als HBO’ers. Slechts in 40% van de gevallen lukt het om ze ‘hun technische, oplossingsgerichte oriëntatie af te leren. Ze te deprogrammeren’. Voorts wijst hij op de zwakke taalontwikkeling van veel HBO’ers. Een universitair docent zegt: ‘Wij hebben liever goede bachelors uit het buitenland dan Nederlandse HBO’ers. De arbeidsmarkt zit bovendien verlegen om mensen met een HBO-opleiding. Laat ze eerst maar een paar jaar gaan werken en dan een professionele master doen’. Ook op studenten die rechtstreeks van de middelbare school komen, hebben
Bouwen aan het vak
77
docenten echter kritiek: ‘vanwege hun profiel zijn het vaak nerds. Moeilijk om daar brede, sociaal intelligente mensen van te maken’. Het anti-intellectualisme komt ook tot uiting in het wantrouwen tegen studenten met een WO-opleiding. Bouwondernemers hebben liever mensen met een HBO-achtergrond. ‘Grote bouwers hebben een zekere mate van geringschatting en misschien zelfs wantrouwen tegen alles uit de universitaire hoek’10. Dat gevoel zal versterkt worden naarmate masters meer in het Engels zullen worden gedoceerd. Daardoor zullen er meer buitenlandse studenten gaan deelnemen aan het Nederlandse masteronderwijs met als consequentie dat de lesinhoud minder specifiek Nederlands zal worden maar algemener. Bouwondernemers zullen hier niet gelukkiger van worden, terwijl de TU’s gewoon zullen zeggen:’wij leiden wetenschappers op. Dat is onze taak’. In wetenschappelijk onderzoek is men in de bouwpraktijk ook niet zo verschrikkelijk geïnteresseerd. Er wordt weinig geëvalueerd. Hoge faalkosten hangen daar direct mee samen. ’Lerende’ organisaties in de bouw zijn uitzonderlijk, maar tegelijkertijd een enorme competitieve kans. Intern kennismanagement staat vaak nog in de kinderschoenen. Er is recent veel gepubliceerd, maar het is zeer de vraag wat daar in de bedrijven en instellingen mee gebeurt. En als organisaties al bij het onderzoek betrokken zijn, is er veel kennis bij weinig mensen, die niet zo goed weten hoe die kennis te delen. Er zijn weinig centripetale krachten. Ondernemers in de bouw zijn fameus vanwege hun geringe belangstelling voor het gedrukte woord: lezen doen ze dan ook niet veel. Ook het ontbreken aan debat in de bouwsector is typerend. Vragen stellen of kanttekeningen plaatsen op congressen wordt toch al vaak uitgelegd als ‘kritiek’. En in het openbaar doe je dat niet. ‘Je gaat niet in de hand bijten, die je te eten geeft’, is zo’n tegeltjeswijsheid. Publiek opdrachtgeverschap Voor de overheid als opdrachtgever zou het vanzelfsprekend moeten zijn dat de bouw toegevoegde waarde levert, met nieuwe contractbenaderingen komt en via doorbrekende oplossingen bijdraagt aan het oplossen van maatschappelijke knelpunten. De overheid als opdrachtgever zou vernieuwingen in de bouwnijverheid mogelijk moeten maken door een open, flexibele marktbenadering. Daarbij moet de overheid zich realiseren dat vernieuwen betekent: risico’s nemen, fouten maken en leren van die fouten.
78
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Daarmee breekt de overheid radicaal met het huidige, postenquête gedrag, dat gekenmerkt wordt door formalisme, angsthazerij, inefficiënte oplossingen en een houding van ‘waarom makkelijk als het ingewikkeld kan’. Dat lijken harde woorden, maar aan de kant van de publieke opdrachtgevers is er na de parlementaire enquête sprake van een enorme verkramptheid. Van een creatieve benadering van het oplossen van allerlei vraagstukken die te maken hebben met de inrichting van Nederland is in de verste verte geen sprake. Zonder open benadering van publieke opdrachtgevers kunnen grote delen van de bouw niet veranderen. Wat heeft het voor zin in te zetten op zakendoen met de overheid, business to public ‘B2P’ als nieuwe ondernemingsbenadering, als overheidsopdrachtgevers niet geïnteresseerd zijn in andere oplossingen dan die beschreven staan in een gedetailleerd bestek? Waarom zouden bouwondernemingen met gegarandeerde prijzen voor eindproducten komen als het voor aanbestedende ambtenaren beter scoren is om in het ene jaar met een zeer lage gunningprijs te komen en jaren later pas te hoeven melden wat de (voorspelbare) meerkosten zijn geworden? Waarom zouden ondernemingen investeren in alternatieve aanbiedingen als opdrachtgevers het allemaal veel te ingewikkeld vinden om te vergelijken op basis van kwaliteit in plaats van het veel eenvoudiger criterium van prijs? De overheid vraagt van de bouw een cultuuromslag, maar dat kan alleen slagen als ook overheidsopdrachtgevers structureel veranderen. Een gezond ondernemersklimaat veronderstelt een vitale bedrijfstak, die wat de prijs betreft scherp aan de wind kan varen en die tegelijkertijd in staat is waarde toe te voegen aan de activiteiten van opdrachtgevers. Zo’n bedrijfstak gedijt alleen wanneer opdrachtgevers daar voor ontvankelijk zijn. Oud-minister H. Wijers bracht in de jaren ‘90 een nota uit over uitdagend opdrachtgeverschap. Waar het om ging was dat de overheid als opdrachtgever de markt stimuleert met vernieuwingen te komen. Die gedachten zijn actueler dan ooit, want zonder overheidsopdrachtgevers die uitdagen, komt vernieuwing in de bouw moeilijk op gang. Uitdagend opdrachtgeverschap is tegelijkertijd een link thema. Ambtenaren worden steeds strakker in regels geperst, er zijn steeds meer toezichthouders en een rapport van de Rekenkamer of een parlementair onderzoek kan dodelijk zijn voor carrièreontwikkeling. Hoe dat nu te doorbreken? Waar het om gaat is het opleiden van een nieuwe generatie publieke opdrachtgevers. Mensen die een vak hebben geleerd, waaraan hoge eisen worden gesteld. Die ook van dat vak houden. Mensen die weten hoe ze complexe projecten kunnen organiseren met optimale benutting van kennis en kwaliteiten van andere partijen, zoals bouwondernemingen. Mensen die
Bouwen aan het vak
79
vanwege hun professionaliteit zo zeker zijn dat ze het project succesvol tot stand kunnen brengen, dat ze in staat zijn risico’s te nemen en bereid zijn vernieuwingen toe te laten. Met andere woorden, de overheid doet er goed aan van opdracht geven een echt vak, een professie, te maken. Een professie die bijvoorbeeld gecertificeerd is. Of waarop wordt toegezien door een onafhankelijke instantie. Dat er geen topopleiding voor professionele opdrachtgevers is, is onbegrijpelijk. Taaie structuren Een belangrijke belemmering is sowieso de taaiheid van bestaande onderwijsstructuren. En natuurlijk de taaiheid van culturen in organisaties. Zodra er bijvoorbeeld hard geoordeeld wordt over het VMBO wordt in het onderwijs de defensielijn opgetrokken. En zodra bouwbedrijven in een EZ-nota lezen dat er geen cultuur van opleiden in de bouw is, gaat iedereen uitleggen dat opleiden op de bouwplaats gebeurt. Daar leren ervaren autodidacten jonge mensen dat je van de bouwplaats een troep mag maken en dat bouwketen vieze hokken horen te zijn. En een betrokken expert merkt over de veranderingsgezindheid op: “de logheid van de onderwijsinstellingen, de eigenzinnigheid van het docentenkorps, de invloed van de vakbonden en werkgeversorganisaties, de belangen van certificerende en accrediterende instanties en toezichthoudende clubs veroorzaken een babylonische spraakverwarring over de curricula”. Tenslotte is er het probleem van de chaotische profilering van de opleidingen. In zijn jaarrede hekelde Frits van Oostrom, president van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW), ‘de wildgroei van opleidingen’. Er is volgens hem sprake van te veel keuze, waarbij de ene opleiding de andere verdringt. ‘Het aanbod aan bachelors en masters in het Nederlands hoger onderwijs lijkt steeds meer op de menukaart van een slechte Chinees’, aldus Van Oostrom. Jongeren blijken met die enorme hoeveelheid aan keuzes niet om te kunnen gaan. Zo laten cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zien dat een groot deel van de hoger opgeleide jeugd geen flauw benul heeft welke opleidingen en beroepen er zijn en wat die inhouden. Slechts iets meer dan de helft van de studenten in het hoger onderwijs gaf in 2001 (recentere cijfers zijn er nog niet) aan dat de opleiding overeenkwam met hun eigen beeld. Van de toekomstige beroepsmogelijkheden hadden zij in datzelfde jaar evenmin een helder idee. Slechts een kwart bleek daarvan op de hoogte te zijn. Voor de scholieren op HAVO en VWO geldt hetzelfde11.
80
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
10 Voetnoten 1
Arbeidsmarktbeleid 2005 - 2010, p.6
2
L. Vulperhorst, Verzwegen onderneming. Ondernemers, overheid en het einde van het bouwkartel, Amsterdam, 2005
3
Zie voor een volledige weergave van het onderzoek: “Percepties over aansluiting onderwijs en bouwpraktijk, enquête onder VMBO- en MBO-docenten”, SBR, 2006
4
Zie voor de volledige tekst van het onderzoek: “Het nieuwe leiderschap in de bouw”, TSM, 2006
5
Direct betrokken bij het VMBO- en MBO-onderwijs verbazen zich over de lage scores die gegeven worden aan leerlingen van het VMBO (5.1) en MBO (5.8). In de eerste plaats merken zij op dat je eigenlijk aan afgestudeerden van het VMBO geen bouwtechnische eisen mag stellen. Het is niet voor niets voorbereidend beroepsonderwijs. In de tweede plaats vragen zij zich af of respondenten wel snappen hoe het onderwijs in elkaar zit. Los van de vaststelling dat dit nogal defensieve reacties zijn, is de constatering dat het merendeel van het bouwplaats personeel ongeschoold is of alleen VMBO heeft én op zijn 16 e gaat werken een perfecte illustratie van het vraagstuk, waarmee bouwondernemingen geconfronteerd worden als ze jonge mensen aannemen. En zegt een ondernemer: ‘Dan heb ik het nog niet eens over contactuele vaardigheden én over fatsoensnormen’. Hoogleraar Greetje van der Werf stelt in M, maandblad van NRC Handelsblad, september 2006: “Te veel leerlingen verlaten het onderwijs zonder diploma. Vooral tussen VMBO en MBO vallen veel leerlingen uit. Ik zie hier verschillende oorzaken. In de eerste plaats is sinds de invoering van het VMBO het onderwijs voor deze leerlingen te theoretisch geworden. In de tweede plaats is vooral in het beroepsonderwijs sprake van nieuwe onderwijsvormen waarin het accent ligt op zelfstandig, zelfsturend leren. Hierdoor wordt het onderwijs minder gestructureerd, terwijl deze leerlingen juist meer structuur nodig hebben. In de derde plaats is door de invoering van het competentiegericht leren (gericht op het vergroten van de persoonlijke vermogens, een student bepaalt grotendeels zijn eigen route) voor deze leerlingen niet meer duidelijk voor welk beroep ze nu eigenlijk deze opleiding volgen. En tenslotte denk ik dat deze leerlingen in hun hele schoolcarrière al zoveel slechte ervaringen met het onderwijs hebben gehad dat ze volledig hun motivatie zijn kwijtgeraakt. In de eerste plaats zou ik er daarom voor willen pleiten het VMBO weer praktischer te maken voor die leerlingen die verder willen leren voor een beroep. In de tweede plaats dient in het MBO de wirwar aan opleidingen sterk gestructureerd te worden tot een beperkt aantal kernopleidingen van maximaal twee jaar en daarna mogelijkheden tot specificatie. In de derde plaats dienen de scholen en docenten meer structuur te bieden: een duidelijk lesprogramma, controle op aanwezigheid, korte duide-
Bouwen aan het vak
81
lijke taken en daarop een duidelijke feedback, betrokken docenten (die ook lesgeven, en dus niet louter ‘coachen’) en duidelijke afspraken over wat van deze leerlingen verwacht mag worden. En tenslotte duidelijke controle op het succes van de maatregelen die scholen nemen met het extra geld dat ze krijgen voor opvang van voortijdige schoolverlaters.” 6
82
Juist de schooluitval op het VMBO wordt steeds meer als een groot maatschappelijk vraagstuk geformuleerd. Oud MKB-voorzitter Hans de Boer is met zijn taskforce bezig om jongeren aan het werk te krijgen. Hoogleraar Kees Schuyt zegt daarover: “Het onderwijs moet drastisch verbeterd worden. Het gaat niet om de zoveelste hervorming van bovenaf, maar verbetering vanuit het onderwijs zelf. In Nederland dreigt bijna 20 tot 25 procent van de jonge bevolking, overwegend migranten, niet op de arbeidsmarkt te komen omdat ze slecht zijn opgeleid. Dat is bijna twee keer zo veel als in andere Europese landen. We kunnen ons in een kleine samenleving als Nederland niet veroorloven dat bijna een kwart van de jonge beroepsbevolking niet meedoet.”
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
7
TNO-Bouw, Bouwen aan de kennisinfrastructuur, 2006, p.15
8
TNO-Bouw, Ontwikkelingsplan opleidingen midcarreers in de bouw, 2006
9
Twee citaten die dat illustreren: ‘In het hoger onderwijs en post hoger onderwijs gaat het dan niet alleen om het vinden van een nieuwe balans tussen enerzijds de verwetenschappelijking van het management en anderzijds het daadwerkelijk ondersteunen van jonge professionals bij het zoeken naar een authentieke invulling van hun kunstenaarschap als leider. Het gaat ook om het bij elkaar brengen van de gevarieerde en rijke ervaring van bestuurders, overheden, wetenschappers en aanstormend talent rond thema’s als duurzame ontwikkeling, maatschappelijke verantwoordelijkheid en betrokkenheid, integriteit, en het opbouwen van een gezaghebbende reputatie die gebaseerd is op fair play, vertrouwen en respect. Het is evident dat voor de bouwmedewerker van de toekomst een bikkelharde ambitie tot blinde winstmaximalisering, die elke verbinding verloren heeft met betekenisvol werk, gepassioneerd vakmanschap en de esthetiek van het ontwerpen en bouwen, afgedaan heeft in een tijd waarin economische ontwikkeling het juist moet hebben van een leven lang leren, kennisproductie, verbeteren en innoveren. Economische voorspoed bestaat niet langer zonder human capital en social capital. De kwalificatie en competenties van mensen zijn een succesfactor voor de nieuwe verhoudingen in de bouw. En geen talent kan gemist worden!’. (TSM, p.10) ‘Het gaat immers om kennisoverdracht en innovatiekracht van bedrijven en haar werknemers, om het mobiliseren van de aanwezige kennis en competenties bij bedrijven en de werknemers in de bedrijven. Die werknemers, van hoog tot laag en andersom, zijn het kapitaal van de onderneming en zij zullen zich alle competenties tot vernieuwing en innovatie binnen een veranderende bouwnijverheid eigen moeten maken en moeten ontwikkelen’. (Fundeon, 2006)
10 TNO-bouw, Bouwen aan de kennisinfrastructuur, 2006, p.11 11 Koen Haegens: ‘ Waarom droomt niemand meer’, De Groene Amsterdammer, 4 - 8’06.
Bouwen aan het vak
83
Bijlage 84
..
Geinterviewden en deelnemers conferenties Naam
Instelling
G. Adema R. van den Berg R. Blom L. Brokelman M. Bult-Spiering R. van Driel F. van Genne H. de Graaf A. de Groot E. de Groot T. de Groot J. Habets A. van Hamburg T. Hokken H. van Holt H. van Hulst R. In ‘t Veld S. In ‘t Veld H. de Jonge M. Kiers P. Leemhuis R. Lutke Schipholt H. Meijdam E. de Munck A. mc Murtha M. Nannen R. Nieuwenhuis S. Nijhuis R. Nouwens H. Offenberg G. Pieters
ROC Midden Nederland CROW Hogeschool Utrecht SAOB TUTwente Savantis Hanzehogeschool Groningen Regieraad Oost TNO Delft BOB Noordelijke Hogeschool Leeuwarden BNA Cluster Kennis PSIBouw Bouwend Nederland Cinop Cluster Kennis /ASVB RMNO Regieraad Bouw TUDelft TNO Delft PSIBouw Bouwen met Staal Espeq (opleidingsinst), VROMraad Centrum Hout ROC Midden Nederland TSM Universiteit Twente Hogeschool Utrecht Hogeschool Arnhem Nijmegen SBR Fundeon SBR
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Naam
Instelling
F. Pries L. de Quelerij R. de Reuver B. Roelofs E. Roetgerink K. Roozemond H. Schroën M. Schrijver W. Seignette H. Starren K. Stephan W. Stolwijk J. Straatman J. Stuip G. Teisman W. Verhoog A.C. Vianen M. van der Vliet K. de Vries J.W. Welleman M. Wesseling A. van der Wiel
Noordelijke Regieraad TU Delft Civiele Techniek BVE Raad/ Nova College Werkgroep GWW Regieraad KTB Regieraad Hogeschool Zuyd Hoger Onderwijsgroep BR Fundeon De Baak Bouwend Nederland PianoO SBR CUR Erasmus Universiteit SLO Veldadvisering/ platform VMBO bouwtechniek SLO Veldadvisering CUR Senternovem TUDelft LOI Bouwend Nederland
Bouwen aan het vak
85
Colofon
Tekst Regieraad Bouw en PSIBouw Vormgeving Van Lint Vormgeving, Zierikzee Fotografie Ir. J.A. Romijn, Van Lint Vormgeving Druk Quantes, Rijswijk Gouda, december 2006
86
Re gie ra a d B o u w
&
P S I B ou w
Büchnerweg 1 Postbus 420 2800 AK Gouda Telefoon 0182 - 540626 Telefax 0182 - 540627
[email protected] www.regieraadbouw.nl
Büchnerweg 1 Postbus 420 2800 AK Gouda Telefoon 0182 - 540670 Telefax 0182 - 540671
[email protected] www.psibouw.nl