Sirius Programma Monitor & Audit Tranche 1
Instellingsrapport
Hanzehogeschool
Auditcommissie Sirius Programma November 2011
Inleiding Dit auditrapport is het resultaat van de monitor & audit cyclus van 2011 van het excellentieprogramma van de Hanzehogeschool. Het rapport geeft de bevindingen van de auditcommissie weer aangaande de ontwikkeling van de excellentieprogramma’s die binnen het Sirius Programma bij de Hanzehogeschool zijn opgezet. Het rapport is geschreven op basis van de subsidieaanvraag (2008), de in juni 2011 ingediende monitor en het auditbezoek van 21 september 2011. De Hanzehogeschool is eind 2008 gestart met de uitvoering van haar instellingsbrede bacheloraanvraag in het kader van het Sirius Programma. Dit betekent dat de aanvraag van deze instelling behoort tot tranche 1. Jaarlijks bezoekt een onafhankelijke auditcommissie alle aan het Sirius Programma deelnemende instellingen om de voortgang van de uitvoering van de aanvragen te bespreken. De instellingen in tranche 1 zijn in 2010 voor een eerste keer bezocht. Het karakter van het eerste auditbezoek is overwegend reflecterend, lerend en inspirerend. De auditcommissie heeft tijdens dit tweede auditbezoek opnieuw de rol van ‘critical friend’ aangenomen maar tevens nadrukkelijk gekeken naar de feitelijke realisatie van de gemaakte prestatieafspraken. De auditcommissie constateert dat de Hanzehogeschool het afgelopen jaar flinke stappen heeft gezet. Op basis van de monitor en het auditbezoek oordeelt de auditcommissie dat de Hanzehogeschool het oordeel [A] de instelling ligt op koers verdient. Hierbij merkt de auditcommissie wel op dat er nog enige zorg is wat betreft de kwantitatieve prestaties. Met 2.5% van alle studenten in excellentieprogramma’s presteert de Hanzehogeschool niet slecht, maar er zal nog een behoorlijke slag geslagen moeten worden om dit naar 5% te tillen. De ingevulde monitorrapportage diende als input voor de gevoerde gesprekken. Gedurende de dag is met diverse betrokkenen uit verschillende geledingen binnen de instelling en met externe partners gesproken. De auditcommissie heeft beoogd om in de gesprekken duidelijk te krijgen waar de instelling nu staat, welke knelpunten het ervaart, welke successen gedeeld kunnen worden, wat de prognose is voor de komende periode en waaraan met voorrang aandacht moet worden besteed. Van dit auditbezoek is door de secretaris een gespreksverslag gemaakt dat aan de instelling is voorgelegd om te controleren op feitelijke onjuistheden. Het gespreksverslag is door de auditcommissie verwerkt tot het voorliggende instellingsrapport. Het instellingsrapport wordt door de auditcommissie aan het Platform Bèta Techniek en aan de instelling gestuurd en blijft vertrouwelijk. Het dient voorts als gespreksagenda voor het governance gesprek tussen het bestuur van de instelling en de directie van het Platform Bèta Techniek. Dit gesprek staat gepland op 6 december 2011. Op basis van alle instellingsrapporten wordt ook een overall auditrapport gemaakt door de auditcommissie, waarin ook de Leading experts hun bespiegelingen op de gehele ontwikkeling van het Sirius Programma verwerken. Dit generieke rapport is het eindresultaat van de volledige auditronde en zal openbaar worden gemaakt. Ook gebruikt het Platform Bèta Techniek dit voor de eigen rapportage richting het ministerie van OCW. Leeswijzer instellingsrapport Dit instellingsrapport bestaat uit drie delen: -
Deel 1: een reflectie op de kwaliteit van de monitor Deel 2: een reflectie op de stand van zaken ten aanzien van de te realiseren prestatieafspraken en de wijze waarop het proces daartoe wordt ingericht Deel 3: conclusies, waardering voortgang en aanbevelingen
1
Deel 1
Reflectie op de kwaliteit van de monitor
De auditcommissie complimenteert de Hanzehogeschool met de voorbereiding en de zorgvuldige monitorrapportage. De ontwikkelingen sinds de vorige audit zijn helder verwoord in de rapportage. Ook de bijgevoegde documentatie wordt als heel informatief beoordeeld. De Hanzehogeschool ziet geen aanleiding om de uitgangspunten, noch de beleidsaanpak te wijzigen. Het gaat goed en er is al veel bereikt, maar het kan beter. De Hanzehogeschool benoemt zelf twee aandachtspunten voor het komende jaar: de aantallen (participerende studenten) en het vastleggen van het ‘excellentieniveau’ ten opzichte van het reguliere niveau (toegevoegde waarde voor de student).
Deel 2
Reflectie op de stand van zaken
2.1 Weergave feitelijke realisatie prestatie-indicatoren en onderbouwing De monitor maakt heel inzichtelijk welke voortgang is geboekt sinds de vorige audit. De aandacht voor excellentieonderwijs is een speerpunt binnen de hogeschool en bij veel Schools is een cultuur van excellentie op gang gekomen. Naast honours programma’s bieden de Schools selectieve specialisaties, hogeschoolbrede selectieve specialisaties, en programma’s met individuele routes aan. De voortgang in deze projecten is over het geheel genomen goed, ook al blijven de kwantitatieve doelstellingen achter. Voor de excellentieprogramma’s is een systeem van kwaliteitszorg ontwikkeld, waarbij de kwaliteit van de programma’s jaarlijks worden beoordeeld. De prestaties van studenten worden gemonitord. Er is al veel bereikt; de hogeschool heeft veel van de geformuleerde doelen gehaald, maar heeft ook twijfel bij een aantal geformuleerde doelstellingen: het percentage studenten dat excellentieprogramma’s volgt is daarvan de meest belangrijke. Met de nieuwe instroom meegenomen heeft de Hanzehogeschool nu ongeveer 600 studenten in excellentietrajecten. Dat is 2.5% van het totaal aantal voltijdstudenten aan de Hanzehogeschool. Daarmee is een behoorlijke stap gezet, maar er is nog een lange weg te gaan. De afgesproken 5 – 10% zal eind 2012 naar verwachting niet gehaald worden, maar de Hanzehogeschool is ervan overtuigd dat de 5% in de nabije toekomst wordt bereikt en dat er potentie is om op termijn naar 10% deelname te groeien. Dit is ook nadrukkelijk een speerpunt van de Hanzehogeschool. Men wil the place to be zijn voor hbo studenten die iets extra’s uit hun studie willen halen.
2.2 Koersbepalende elementen (KBE) KBE 1: Profilering excellentieprogramma De Hanzehogeschool is nog steeds druk met het concretiseren van de visie op excellentie. Alle Schools zijn bezig om hun definitie samen met het betrokken werkveld af te stemmen. Dit dient als basis voor het programma, maar ook voor de selectie van studenten. Wat hebben studenten in aanleg nodig om dat niveau te bereiken? Het lectoraat Excellentie in Hoger Onderwijs en Samenleving doet onderzoek naar de gemeenschappelijke kenmerken van professionele excellentie in uiteenlopende werkvelden en constateert dat veel verschillende beroepssectoren overeenkomstige kenmerken van een excellente professional/afgestudeerde hanteren. Die generieke kenmerken worden komend jaar onderzocht middels een CSBR-project. In dit traject worden focusgroepgesprekken gehouden met het werkveld, om zo die generieke set kenmerken te ontdekken en deze nader in te vullen per sector. Genoemd worden leiderschap, ondernemerschap en creativiteit. Maar het is wel zaak om binnen een eenduidige definitie van excellentie ruimte voor eigen invulling door de eigen sector te houden.
2
Uit het gesprek met drie afgevaardigden uit het werkveld komt naar voren dat het werkveld excellentie ziet als het aankunnen van complexe problemen vanuit een brede benadering. Het werkveld is van mening dat men mag verwachten dat inhoudelijke kennis aanwezig is, maar het gaat met name om wat daar bovenop komt. Extra capaciteiten zoals ondernemerschap, ambitie, enthousiasme, en het zijn van bruggenbouwer. We vermelden deze gespreksuitkomsten, al vraagt het meteen om relativering, aangezien we maar met een zeer beperkte afspiegeling van het werkveld hebben gesproken. Vanuit The Combination zal het lectoraat meewerken aan een CSBR-project naar wat het werkveld nu eigenlijk als excellente professional ziet. Het College geeft aan dat excellentie nadrukkelijk een speerpunt is in de strategie voor de komende jaren. Het is een integraal onderdeel van de instelling. Het CvB wil verkennen wat de mogelijkheden zijn om de excellentieprogramma’s over 2 jaar een accreditatie te laten ondergaan (door de NVAO). Met deze erkenning van de excellentieprogramma’s kan men zich onderscheiden van andere hogescholen, aangezien tegenwoordig bijna iedereen excellentieprogramma’s aanbiedt.
KBE 2: Communicatie en Werving Uit de gesprekken die de auditcommissie heeft gevoerd, blijkt dat de Hanzehogeschool veel waarde hecht aan communicatie over de excellentieprogramma’s. Behalve als instrument voor de werving, draagt communicatie ook bij aan de benodigde cultuuromslag. Hanzehogeschool zet goede prestaties in de schijnwerpers. De Walk of Fame is hier een sprekend voorbeeld van, en ook bij de opening van het collegejaar is veel aandacht besteed aan de honours studenten. De auditcommissie ziet dit als een good-practice voor andere instellingen. Uit de gesprekken met studenten en docenten blijkt echter ook, dat nog steeds veel studenten niet goed op de hoogte zijn van de inhoud van excellentieprogramma’s. Betere voorlichting en communicatie kunnen ook leiden tot een hogere instroom van studenten. Het feit dat vorig jaar programma’s nog in de beginfase verkeerden heeft ertoe geleid dat vooraf niet altijd duidelijk was hoe een programma eruit zou gaan zien. Bovendien vraagt het een zekere mate van zelfstandigheid van studenten om te verkennen welke honours programma’s er zijn en wat de invulling van deze programma’s is. Studenten geven zelf aan dat de Hanzehogeschool werkt aan verbetering van de transparantie en communicatie. Zij geven aan dat zij zich zelf ook willen inzetten voor communicatie en PR van de excellentieprogramma’s, onder meer vanuit het Network of Honours (Ne-Ho), een stichting die de honours programma’s meer over het voetlicht wil brengen bij zowel studenten als bij het afnemend werkveld. Een afgevaardigde van het werkveld (The Combination) wijst er nog op dat er veel projecten worden aangeboden, maar dat te weinig studenten daarop intekenen. Meer communicatie over de inhoud van de programma’s is dus noodzakelijk. De auditcommissie ziet het als een good-practice om studenten als ambassadeurs te gebruiken voor de promotie van de excellentieprogramma’s.
KBE 3: Strategisch Beleid & Organisatie Strategisch beleid De collegevoorzitter geeft aan dat ook bij de Hanzehogeschool de komende tijd stevig bezuinigd moet worden, maar dat het beleid erop is gericht om budget vrij te maken voor de excellentieprogramma’s. Ook docenten en teamleiders hebben het volste vertrouwen dat er in de toekomst voldoende budget zal worden vrijgemaakt om de excellentieprogramma’s te blijven uitvoeren en te laten groeien. De subsidie was immers vooral bedoeld voor de ontwikkeling van de programma’s; de uitvoering wordt al vanaf de start uit de eigen middelen gefinancierd. Voor 1 oktober (2011) komt er een conceptplan voor invulling van de strategische agenda HO, waarin prestatieafspraken worden beschreven voor de voorwaardelijke bekostiging van het ministerie van OCW. Er wordt ook gekeken of excellentie hier specifiek een plaats in krijgt. Overall is het denkbaar dat de Hanzehogeschool het aantal studenten dat een excellentietraject volgt opvoert in de afspraken 3
met de staatssecretaris. Maar dan zal er ook een standaard moeten komen wat wel en wat niet excellent is en zou bijvoorbeeld accreditatie door de NVAO een garantie voor excellentie moeten zijn. Op de vraag van de auditcommissie hoe de Hanzehogeschool het streven naar een participatie van 10% van de studenten denkt te halen - bij een realisatie van 2.5% op dit moment - geeft het CvB aan dat het in de managementcontracten met de Deans wordt opgenomen. Het CvB stelt dat er echt een cultuuromslag nodig is en dat hier hard aan wordt gewerkt. Een dergelijke verandering moet rijpen. Ook bij studenten moet die omslag nog verder plaats vinden; een ambitieuzere studiecultuur is nodig. Een goede ontwikkeling is het Network of Honours. Maar daar zitten ook veel Duitsers in. Die hebben een andere mentaliteit. De gemiddelde Hbo’er voelt weinig urgentie om te excelleren. Organisatie: centraal versus decentraal De kern van de goede (centrale) aanpak bij de Hanzehogeschool kent de volgende elementen: 1. Verankeren in de strategie, met goede lijnen naar het CvB, zodat voor de hele instelling duidelijk is dat dit een speerpunt van de Hanzehogeschool is. Dit gebeurt op een dusdanige wijze, dat niemand meer twijfelt over het belang van het Sirius Programma. 2. Er is voor gekozen om een Dean te benoemen tot de directeur Sirius. De Dean weet namelijk wat er speelt binnen een School, heeft gevoel voor de verhoudingen en spanningen binnen een School. 3. Het opstellen van een centraal kader waaraan de Schools zich moeten houden. Het is een gegeven dat niet alle Schools qua ontwikkeling even ver zijn en dat wordt in deze fase ook niet als problematisch wordt gezien. De Hanzehogeschool is vooralsnog niet voornemens om het programma meer decentraal uit te zetten. Dan valt het uit elkaar. Er is drie jaar nodig om het op te zetten en vier jaar om het te laten draaien en tot wasdom te laten komen. De Deans en teamleiders onderschrijven dat er een juiste balans is tussen centrale en decentrale sturing. Zij zijn van mening dat dit een goede aanpak is, en zeker een good practice voor andere hogescholen. Ook docenten zijn tevreden met de geboden ruimte en de duidelijke structuur. De centrale sturing betreft vooral de aanpak en organisatie, en minder de inhoud. Studenten geven aan dat er weinig structuur in programma’s was, wat met name te maken had met aanloopproblemen. Er is veel vertrouwen onder studenten dat het wordt opgelost. Implementatie van programma’s Het CvB accrediteert de excellentieprogramma’s op advies van het programmateam. In oktober 2011 start een project waarin de missies en eindniveaus beschreven worden per excellentieprogramma. En dan wordt ook uitgewerkt wat de criteria zijn. Wat is dat eindniveau en hoe meet je dat? Dit is een van de voornaamste organisatorische thema’s waarmee de Hanzehogeschool het komend jaar aan de slag gaat. Er is een aantal programma’s dat minder wordt gewaardeerd. Het programmateam geeft die programma’s een herkansing. Komen ze dit jaar opnieuw niet goed uit de verf dan worden deze programma’s stopgezet. De overige programma’s zijn wel goed beoordeeld. Komend jaar zal de Hanzehogeschool ook beslissen welk type programma’s wel en welk type niet kan blijven bestaan. Selectieve minoren worden kritisch bekeken: opdrachten zijn breed, moeilijk definieerbaar. Twee minoren doen het goed, twee minder. Vooral de interdisciplinaire minoren zijn aantrekkelijk voor studenten. Ook is het belangrijk om bij de programma’s een vinger achter het niveau te krijgen. Overall beoordeling van studenten voor alle programma’s moet na komend jaar op een 7.0 liggen. Docenten Gedurende de audit wordt veel gesproken over het personeelsbeleid. Hoe selecteer je docenten voor honours programma’s? Het programmateam geeft aan dat er binnen de Hanzehogeschool (voor Sirius) nog geen specifiek beleid is voor het selecteren van docenten. Het enthousiasme en de motivatie van docenten zijn belangrijke factoren. Daarnaast zijn er richtlijnen wat belangrijke 4
eigenschappen zijn. Het is aan de Schools om docenten te benoemen voor de HP. Het instituut rechten heeft er een commissie voor ingericht, waarin studenten een belangrijke plaats innemen. Weer andere docenten geven aan dat er geen sprake is van selectie; het is met name zelfselectie door gemotiveerde docenten. Een definitie van ‘excellente docent’ is moeilijk te geven. Het gaat vooral om enthousiasme en het vermogen om te motiveren, en begrijpen waar de behoefte van de student ligt. Advies van de auditcommissie is om hier iets verder in te gaan in de uitwerking. De auditcommissie is ook benieuwd naar de reacties van docenten, die wel of niet worden verkozen om in het HP te doceren. Leidt dat tot scheve gezichten? Voelen mensen zich uitverkoren? Het is naar de mening van de auditcommissie noodzakelijk dat er gericht beleid voor wordt ontwikkeld. Pabo De Pabo is een van de Schools waar geen excellentieprogramma is gestart. De Hanzehogeschool heeft ook een academische pabo. Het afgelopen jaar was men bezig een kwaliteitsslag binnen de gehele (pabo) opleiding te maken. De auditcommissie adviseert om niet geforceerd een honours programma naast de academische pabo te zetten. Neem deze liever (apart) mee in het gehele beleid en beschouw het als een van de excellentieprogramma’s, waarvoor studenten kunnen kiezen als zij meer willen dan het reguliere programma. De auditcommissie constateert dat er duidelijk lerend vermogen in de organisatie aanwezig is. Programma’s worden opgezet en het geheel wordt stapsgewijs doorontwikkeld.
KBE 4: Communityvorming Meerdere gesprekspartners onderschrijven het belang van communityvorming tussen studenten onderling en tussen studenten en docenten. Maar dit staat ook onder druk door de grote toename van studenten bij de hogeschool. Er is niet altijd budget en ruimte voor deze activiteiten. Binnen de hogeschool is er ook enige scepsis, de excellente studenten moeten niet te veel afgezonderd worden van de reguliere studenten. Maar docenten geven aan dat de cultuurverschuiving daadwerkelijk gaande is. Het is goed dat Sirius binnen de gehele instelling gedragen wordt. Dat straalt de hogeschool ook uit en dit draagt bij aan de communityvorming. Ook het eerdergenoemde Ne-Ho draagt hier aan bij. Studenten geven aan dat er nog wel meer mag gebeuren. Een eigen fysieke ruimte, waar ook toegang tot computers is (deze lokalen zijn namelijk vaak gereserveerd), is daar een voorbeeld van. Vooral intensief contact met docenten, staf en medestudenten wordt door de honours studenten genoemd als onontbeerlijk voor een community waarin excellentie centraal staat. Ze noemen de toegankelijkheid binnen de hogeschool een good practice. Ook mensen uit de staf zijn bekend met de programma’s en aanspreekbaar voor studenten.
KBE 5: Civiel effect De auditcommissie is van oordeel dat de samenwerking met het werkveld nog wat dunnetjes is. Het managementteam geeft aan dat er veel in gang is gezet; het profiel van de excellente professional wordt bij de meeste Schools samen met het werkveld opgesteld. Daarnaast zijn 8 van de 10 opdrachten in honours programma’s afkomstig vanuit het werkveld. Het managementteam geeft aan dat studenten de meerwaarde van een honours programma pas zien als ze in het programma zitten; daarvoor hebben ze er geen beeld bij. Het contact met het werkveld leidt ertoe dat ze onmiddellijk hun netwerk opbouwen. Studenten waarderen de contacten met externe organisaties en vinden projecten voor externe opdrachtgevers erg motiverend. Vanuit studenten is een initiatief gestart om honours programma’s meer bekendheid te geven. Dat is het Ne-Ho, network of honours students, waarin bedrijven meer aangesproken worden om betrokken 5
te raken. Zij zetten zich ook in als ambassadeurs voor andere studenten en gaan in de toekomst bijeenkomsten organiseren. Het lectoraat bevestigt dat bij de invulling van talentontwikkeling het werkveld beter kan worden betrokken. Het refereert aan het uit te voeren CSBR-project naar definitieontwikkeling van excellentie, in samenspraak met dat werkveld. De auditcommissie constateert dat er veel initiatieven zijn om de contacten met het werkveld te intensiveren, maar dat er nog weinig concrete resultaten zijn. Ook de vertegenwoordiging vanuit het werkveld waarmee de auditcommissie heeft gesproken is naar haar oordeel een magere afspiegeling van wat verwacht mag worden van een brede instelling als de Hanzehogeschool.
KBE 6: Kennisdeling Hoe staat het met het lerend vermogen voor gehele instelling? Met de metafoor ‘de nieuwste technologie begint vaak in de duurste auto, maar een of twee jaar later hebben alle auto’s die’ wordt gevraagd naar de doorwerking van nieuwe ontwikkelingen in de excellentieprogramma’s naar reguliere curricula. Het College geeft aan dat dit wel de doelstelling is, maar dat het nog niet veel aandacht heeft gekregen. Wel is het zo dat binnen de honours programma’s de interdisciplinariteit een succes is gebleken; een team van studenten in het reguliere programma heeft recent succesvol in interdisciplinaire samenstelling aan een project gewerkt. Dat is een eerste voorbeeld van deze doorwerking. Het lectoraat ziet kennisdeling als belangrijk aandachtspunt. Het valt de auditcommissie op dat er binnen de hele instelling veel belangstelling is voor het lectoraat. Het lectoraat lijkt een duidelijke verbinding binnen de gehele instelling, met vrijwel alle Schools, te hebben. Docenten geven aan dat er een trickle down-effect ontstaat van nieuwe ideeën uit de honours programma’s. Er komen uitdagende opdrachten binnen die soms, in afgeslankte vorm, in het reguliere programma worden aangeboden. Zo hebben honours programma´s ook een uitstraling op de reguliere programma´s van de hogeschool. Het lectoraat wordt bevraagd over de kennisdisseminatie: lukt het om de kennis uit onderzoek ook in de praktijk te benutten? Voor het lectoraat is dit erg belangrijk. Een voorbeeld is het instrument dat is ontwikkeld en ook zal worden benut om inspiratie/enthousiasme te meten tijdens assessments. Het lectoraat geeft aan dat er nog meer verbinding kan worden gelegd tussen de Schools, met name tussen docenten onderling. Er is door het lectoraat nog geen onderzoek gedaan naar effecten van honours programma’s op de reguliere programma’s. Het vermoeden is dat er zeker spin-off is. Maar kennisdeling tussen docenten onderling verdient aandacht. Ook het alumnibeleid verdient nog meer aandacht. Het lectoraat ziet hier ook kansen voor de ontwikkeling van het ‘leven-lang-leren’ beleid. Excellente professionals moeten ook na hun opleiding de ruimte krijgen om zich verder te ontwikkelen. De Hanzehogeschool kan hier een rol in spelen door haar alumni te volgen. Ketenaanpak is cruciaal, aldus het lectoraat. Het is op zijn minst opmerkelijk te noemen dat er vanuit het kabinet nu geen aandacht voor excellentie op de havo komt, terwijl dit dé markt is waaruit hogescholen en dus Sirius hun studenten afnemen. Samenwerking met het voortgezet onderwijs is voor de toekomst nog een belangrijk aandachtspunt. Tot slot spreekt het lectoraat de wens uit om meer landelijk (centraal) beleid te voeren op onderzoek. Nu vindt onderzoek nog te gefragmenteerd plaats. De subsidiegelden voor dit lectoraat zijn nog slechts voor één jaar beschikbaar. Het lijkt een groot verlies voor de verdere ontwikkeling van honours programma’s bij de Hanzehogeschool als de onderzoekspoot verloren gaat.
6
Deel 3:
Constateringen en aanbevelingen
Conclusies van de auditcommissie De auditcommissie is van mening dat er bij de Hanzehogeschool sprake is van een duidelijk collectieve ambitie. Alle gesprekspartners spreken in dezelfde termen over deze ambitie; de neuzen zijn gelijk gericht. Er is binnen de instelling op verschillende niveaus veel waardering voor de manier waarop Sirius intern is uitgewerkt en georganiseerd. De mix tussen centraal en decentraal wordt als evenwichtig gezien. De auditcommissie onderschrijft dit oordeel. Er is een positief beeld over de voortgang. Aantallen blijven weliswaar achter bij de ambitie, maar er is al het nodige in gang gezet. De auditcommissie heeft er vertrouwen in dat het goed komt, mits er serieuze inspanningen ingezet worden op het werven van grotere aantallen studenten. Opvallend is dat de betrokkenen in de uitvoering (docenten, studenten, teamleiders) een groot vertrouwen hebben dat de doelstellingen zullen worden bereikt, misschien nog wel meer dan bij het programmateam en het CvB. Een belangrijk aandachtspunt betreft de invulling van samenwerking met het werkveld; die is naar de mening van de auditcommissie mager. De tussentijdse beoordeling van de auditcommissie is categorie [A] instelling ligt op koers. De auditcommissie koppelt de volgende conclusies en aandachtspunten terug: 1. Het docentenbeleid is nu nog impliciet ingevuld. Het mag naar de mening van de auditcommissie meer expliciet gemaakt worden. Hoe vindt de selectie van docenten plaats? Zoals er nu sprake is van selectie van studenten, zou er ook een selectie van excellente docenten moeten plaatsvinden. 2. Er is duidelijk sprake van lerend vermogen bij de organisatie. Er vindt doorontwikkeling van het programma plaats en de implementatie is gefaseerd. 3. De regie en organisatiestructuur lopen goed. Het is zeer belangrijk dat de hogeschool dit nog een periode vasthoudt, vanwege de incubatietijd. Voor de ontwikkeling van een innovatie lijkt 3 jaar nodig te zijn en nog eens 4 jaar om die te laten beklijven. 4. De spin-off van honours programma’s naar reguliere programma’s verdient meer aandacht. 5. De auditcommissie is onder de indruk van het lectoraat. Het stelt zich bescheiden op, maar vervult een interessante functie en heeft veel impact binnen de hogeschool. 6. De communicatie, marketing en PR lijken goed op orde. Desondanks geven studenten aan dat er meer publiciteit zou mogen zijn over de honours programma’s. Zet studenten en docenten in om anderen te motiveren: warme communicatie is een belangrijk middel. 7. Wat betreft de streefpercentages heeft de hogeschool nog een weg te gaan. De auditcommissie is onder de indruk van het optimisme dat hogeschoolbreed bestaat dat de 5% op korte termijn wordt gehaald. Wellicht niet voor eind 2012, maar wel snel daarna. 8. Studenten en docenten geven aan dat een community-ruimte wordt gemist. Het is belangrijk dat er een eigen ruimte is waar men elkaar treft, maar waar studenten zich ook kunnen terugtrekken om aan hun projecten te werken.
7