Sint-Nicolaaslegenden als bron voor eenstemmige muziek in middeleeuwse liturgie en mirakelspel
Kees van Dijk
Bachelorscriptie Muziekwetenschap Begeleider: dr. J.E. Vetter Faculteit der Geesteswetenschappen Universiteit van Amsterdam Augustus 2013
C. P. J. van Dijk Studentnummer: 6057454
[email protected] Pijntorenstraat 10 2013 BP Haarlem 023-5317760
afbeelding 1: ‘Confessor Dei Nicholaus nobilis progenie sed nobilior moribus, ab ipso puerili aevo secutus Dominum meruit divina revelatione ad summum prohevi sacerdotium’, het begin van het eerste responsorium uit de eerste nocturne van de metten van de SintNicolaasliturgie. De hele tekst van het responsorium is geënt op de legenden van zijn gegoede afkomst, onderwijs, bisschopsbenoeming en het redden van drie dochters van de prostitutie. Uit: Antiphonaire de Saint Maur [Latin 12044], ca.1100 (zie blz.56).
afbeelding 2: Sint-Nicolaas redt met zijn bruidsschat drie dochters van de prostitutie. Dit is de enige legende die zowel in de Sint-Nicolaasliturgie als zijn mirakelspelen is opgenomen. Deze schildering maakt deel uit van de tien fresco’s over het leven van SintNicolaas in de Sancti Nicolai Basilica in Amsterdam (zie de bron op blz. 56).
2
Inhoudsopgave
Voorwoord
5
Inleiding
7
Hoofdstuk 1 Sint-Nicolaas 1.1
Naam
9
1.2
Myra
9
1.3
Bisschop
9
1.4
Sterfdag
10
1.5
Bari
10
1.6
Afbeeldingen
11
Hoofdstuk 2 Bronnen van de legenden 2.1
Overzicht
12
2.2
Toelichting
13
2.3
Gedrukte verzamelingen
15
2.4
Belangrijke onderzoekbronnen
16
Hoofdstuk 3 Legenden 3.1
Betekenis
17
3.2
Legenden en cultus
17
3.3
Latijn als portaal naar het Westen
18
Hoofdstuk 4 Sint-Nicolaaslegenden 4.1
Gegoede afkomst
20
4.2
Toegewijde zuigeling
20
4.3
Onderwijs
21
4.4
Bisschopsbenoeming
21
4.5
Verjaging van de duivel
21
4.6
Brandende olie op zee
22
4.7
Bedaren van de storm
23
4.8
Graanschip
23
4.9
Drie dochters
24
4.10
Drie onschuldige burgers
25
4.11
Drie veldheren
26
4.12
Heilzame olie
27
3
Hoofdstuk 5 Sint-Nicolaasofficie 5.1
Inhoud
28
5.2
Legenden in het officie
29
5.3
Manuscripten van het officie
30
5.4
Bijzondere riten
30
5.5
Relatie met advent en kerst
30
Hoofdstuk 6 Auteur van het Sint-Nicolaasofficie 6.1
Reginoldus van Eichstätt
31
6.2
Betwist schrijverschap
33
Hoofdstuk 7 Verbreiding van het Sint-Nicolaasofficie 7.1
Invloed op latere legenden
37
7.2
Invloed op verspreiding van de cultus
38
Hoofdstuk 8 Mirakelspelen van Sint-Nicolaas 8.1
Geschiedenis
41
8.2
Mirakelspel
42
8.3
Ontstaan
44
8.4
Mirakelspel en liturgie
45
8.5
Mirakelspel en hymne
47
Conclusies
50
Samenvatting
53
Literatuurlijst
54
Bijlage I
Latijnse teksten van de officielegenden
56
Bijlage II
Het Sint-Nicolaasofficie
65
Toelichting op het officie
76
Bijlage III
Het Sint-Nicolaasofficie in het Nerohandschrift
79
Verschillen tussen het Nerohandschrift en
Bijlage IV
het Sint-Nicolaasofficie
83
Kaarten
85
4
Voorwoord
Sinds de restauratie en inwijding van de Sint-Nicolaaskerk in 2002 zing ik elke donderdag en het weekeinde een- en meerstemmige muziek in dit gebouw met zijn schitterend interieur. Inmiddels heeft de paus de kerk verheven tot de status van basiliek, op weg naar haar bijnaam ‘de kathedraal aan het IJ’. In deze omgeving speelt muziek over Sint-Nicolaas een toenemende rol, ook in mijn eigen leven. In de eerste fase van de studie Muziekwetenschap, waarvoor ik deze bachelorscriptie geschreven heb, had ik mij al eerder verdiept in de Sint-Nicolaaskerk in werkstukken, onder meer over de culturele en maatschappelijke aspecten van de fresco’s in het middenschip. Deze beelden tien taferelen uit, die gebaseerd zijn op de bekendste legenden van het middeleeuwse Sint-Nicolaasofficie. Het zingen van middeleeuwse een- en meerstemmige SintNicolaasmuziek heeft van begin af aan bij mij de vraag opgeroepen hoe deze legenden over de bijzondere eigenschappen en wonderdaden van Sint-Nicolaas in de liturgie zijn verwerkt. Deze scriptie is bedoeld als voorstudie voor het in kaart brengen, analyseren en reconstrueren van een- en meerstemmige muziek in West-Europa voor 1600 met de legendeteksten als bron. Ik was aanvankelijk van de veronderstelling uitgegaan dat de hoeveelheid tekst en eenstemmige gezangen een vrij losstaande verzameling zou zijn met een grote diversiteit aan bronnen. Van de negende tot en met de twaalfde eeuw lijkt een aantal belangrijke gezangen uit vroege liturgieën, mirakelspelen en hymnen echter vaak te refereren aan dezelfde teksten van een bepaalde reeks legenden, waarvan de bronnen vaak weer bewerkte kopieën zijn van eerdere bronnen. Twee legenden springen daarbij in het oog. De eerste, die van de drie dochters, loopt als een rode draad door de hoofdstukken heen omdat die in alle door mij bestudeerde vormen van liturgie, mirakelspelen en hymnen voorkomt. Het symbool van deze legende, drie gouden ballen, staat sinds december 2012 in het wapen van de Sint-Nicolaasbasiliek. De tweede is die van de heilzame olie, de muron, omdat deze fraai de door mij uiteengezette liturgische als musicologische begrippen illustreert. Bovendien loopt vanuit die tekst een lijn van 880 tot ca.1550 van eenstemmige tot meerstemmige muziek, die regelmatig in de SintNicolaasbasiliek gezongen wordt. Ten slotte ligt de inbedding van de Sint-Nicolaasmuziek in de tijd van advent tot Epifanie mij na aan het hart, omdat deze de meest vreugdevolle en inspiratierijke periode in mijn jeugd was en onlosmakelijk was verbonden aan de geboorte van mijn moeder op
5
1 december 1922 in het begin van advent en haar overlijden op Epifanie 2012. Zij wist dat ik door zou gaan met de Nicolaasmuziek in mijn scriptie.
6
Inleiding
Het doel van deze scriptie is het vinden van middeleeuwse muziek, waarvan de teksten betrekking hebben op Sint-Nicolaas. Hij is van oudsher een van de meest bekende heiligen, vooral als patroonheilige van kerken en steden, in beeld, woord en muziek. Zijn bestaan is ontleend aan teksten van legenden, die geen basis in de Bijbel hebben. Sint-Nicolaasteksten werden in de vroege middeleeuwen veelal van eenstemmige muziek voorzien en andersom. In de late middeleeuwen ontstonden meerstemmige werken. Eind negentiende eeuw is er veel onderzoek gedaan om teksten op grond van manuscripten te vertalen en in kaart te brengen. Vanaf het eind van de jaren zestig tot heden vond een herbeleving plaats in het kader van de opbloei van middeleeuwse en oude muziek. Informatie over de muziek is spaarzaam en vaak alleen als nevenproduct aanwezig in boeken over die teksten. De onderzoeksvraag luidt: welke verbanden bestaan er tussen de teksten met betrekking tot Sint-Nicolaas en de eenstemmige muziek die daarbij uit de middeleeuwen overgeleverd is? De teksten in de ons overgeleverde handschriften zijn gedateerd vanaf de vijfde eeuw. Zij bevatten vooral levensbeschrijvingen van Sint-Nicolaas die gebaseerd zijn op legenden; hieruit zijn liturgieën (officies), liturgische drama’s (mirakelspelen) en hymnen voortgekomen. De deelvragen luiden: welke bronnen en teksten zijn er overgeleverd? Wat is het onderlinge verband tussen die legenden, liturgieën en spelen? Hoe heeft de eenstemmige muziek over Sint-Nicolaas zich ontwikkeld en welke teksten spelen daarbij een belangrijke rol? Het onderzoek is beperkt tot een literatuurstudie. Het belangrijkste doel ervan is inzicht en overzicht te krijgen van de onderliggende structuren achter de teksten en eenstemmige muziek. Sint-Nicolaas is als persoon uitsluitend gebaseerd op legendevorming vanaf de vijfde eeuw rond een bisschop van Myra (in Turkije) met de naam Nicolaas. De legenden hebben hun oorsprong vooral in kloosters waar martelaren- en heiligenlevens voorgelezen en voorgezongen werden. Legenden moesten als voorbeeld voor gedrag dienen en het geloof versterken. Er zijn meerdere Sint-Nicolazen bekend. Waarschijnlijk werden legenden over deze verschillende figuren op één persoon geprojecteerd. Zo zijn er ongeveer honderdvijftig legenden van Sint-Nicolaas bekend.
7
Het eerste hoofdstuk gaat over een paar algemeen bekende eigenschappen van de man, zijn naam, bisschopszetel, de plaats Myra en zijn sterfdatum, het tweede over de bronnen waaruit de legenden geput zijn. De legenden zelf komen in hoofdstuk drie en vier aan bod, respectievelijk in het algemeen en in het bijzonder de tijd, de plaats en omstandigheden waarin zij ontstaan zijn en welke als bron voor Sint-Nicolaasliturgieën en mirakelspelen gediend hebben. De teksten van de legenden houden nauw verband met de plaats die heiligen in die tijd innamen voor het gelovige volk in vergelijking met andere heiligen of heidense goden en hun feesten. De Latijnse teksten van de legenden en de koppeling met de officies vormen het verband met de tweede reeks hoofdstukken. In deze tweede reeks komt de relatie van legendetekst met liturgie en mirakelspel aan de orde. In hoofdstuk vijf staan de volledige teksten en hun functie in de liturgische gezangen voorop met referentie naar de legendeteksten die als bron hebben gediend. Regionale verschillen in de Sint-Nicolaascultus speelden een belangrijke rol bij de ontwikkeling en verbreiding van het officie, en de plaats van Sint-Nicolaas op de winterse kerkkalender, namelijk de periode van advent tot Epifanie. Is het Sint-Nicolaasofficie in Duitsland of Frankrijk ontstaan en hoe heeft het zich daarna over heel West-Europa verspreid, voordat het door het Vaticaan erkend werd? De eerste vraag staat voorop in hoofdstuk zes: waar en door wie is dit officie geschreven; de tweede vraag, wat heeft geleid tot de verbreiding van het officie en de cultus over WestEuropa, wordt in hoofdstuk zeven besproken. Hoofdstuk acht gaat ten slotte over de relatie tussen de legenden en de mirakelspelen, waarna een conclusie en samenvatting deze scriptie afsluiten.
8
1.
Sint-Nicolaas en zijn legenden
1.1
Naam
De naam Nicolaas kan een abstractie geweest zijn van het Griekse woord voor ‘overwinnaar van het volk’. Nicolaus is de Latijnse vorm van het Griekse Nikolaos. Als heiligman is de naam Sint-Nicolaas gebruikelijk, waarvan de Nederlandse Sinterklaas de afgeleide volksfiguur is, een samentrekking van Sint Heer Claes. Zoals Santa Sofia al een legende was voor haar naam bekend was, was Santa Veronica eerst alleen van naam bekend en daarna van de legende. Beide kan bij Sint Nicolaas het geval zijn: eerst de naam, daarna de legende of andersom. Deze naam zou direct of via een keten van namen zich rond de zesde eeuw buiten Antiochië (bijlage IVa) hebben verspreid naar Tharsus, Constantinopel en Thessaloniki, en zo verder. Keizer Justinianus (527-565) gaf opdracht bij de restauratie van de kerk van SintNicolaas in Constantinopel deze met een terras over de zee uit te breiden, met uitzicht over de Gouden Hoorn. Hier zien we een eerste verwevenheid van kerk en staat.
1.2
Myra
Myra heeft echt bestaan, de stad is later Dembre en nu Kale genoemd. Myra behoorde tot het tweede garnituur zeehavens in het bergmassief aan de zuidkust van Klein-Azië tussen Rhodos en Cyprus. Het in de legenden genoemde Andriake was de eigenlijke haven, een paar kilometer verwijderd van Myra. Paulus passeerde Andriake op zijn tweede zendingsreis en gebruikte die op zijn derde zendingsreis van Alexandrië naar Rome als haven (bijlage IVa). De huidige kerk met de vloer onder het huidige niveau van de stad, gaat deels terug tot de vijfde eeuw. De Russen begonnen in de negentiende eeuw met de restauratie. Bij stormen, piraterij en zeeoorlogen diende deze haven in de oudheid als toevluchtsoord, en daarom werd zij onderworpen aan bijzondere vereringen van Griekse en Romeinse goden. Romeinse zeelieden brandden voor hun vertrek een kaars bij de schrijnen en bij terugkeer brachten ze dank aan de heidense goden. We zien zich daar een cultus ontwikkelen als gebruikelijk bij het stichten van een plaats van verering. Die traditie bestond al in Myra voor de regering van Justianus (527-565).
1.3
Bisschop
Het enige wat we weten is dat er iemand (waarschijnlijk) een bisschop was die een grote invloed op zijn thuisland (toen Griekenland) had en later ook op West-Europa. 9
Waarschijnlijk heeft in de goede Nicolaas nooit een mens van vlees en bloed gehuisd. Mogelijk was er een plaatselijke Sint-Nicolaas, die daar de kerk bouwde. Op het moment dat het christendom zich oprichtte uit de vervolging, begonnen de Byzantijnse keizers Lycië te consolideren en te beheren met Myra als hoofdstad. De bloei duurde tot 808, toen Haram-al Rashin de stad innam van de Romeinen. De haven slibde dicht en verziltte. De bevolking kwijnde weg.
1.4
Sterfdag
De datum van 6 december is de meest constante factor in de legenden. Deze datum komt van de Hellenistische maankalender en markeert het einde van het zomerseizoen van de scheepvaart en het symbolisch begin van de winter. Dit ging gepaard met het aanroepen van de goden van het winterseizoen, met name Poseidon. Myra zou zeer wel ten tijde van keizer Theodosius II (404-450) als plaats voor deze aanbidding gediend kunnen hebben. Verder lieten vele legenden de gebeurtenissen juist op 6 december plaatsvinden om de geloofwaardigheid te vergroten. Het sterfjaar van 342 is willekeurig. Er worden minstens tien verschillende jaren in de legenden en bronnen genoemd: 287, 312, 324, 325, 341, 342, 343, 34 en 352. 1
1.5
Bari
In Bari, een stad in het zuidoosten van Italië, ligt het gebeente van de heilige Nicolaas. Bari was in de negende eeuw een aartsbisdom van het Byzantijnse rijk met een groot aantal bisdommen onder zich. Van 971 tot 1071 was het de hoofdstad van Zuid-Italië. Al vanaf het begin van de elfde eeuw was Bari een middelpunt van de Nicolaasverering in Italië. Hij was de patroonheilige van de stad en er waren vijf kerken aan hem gewijd. In 1071 werd geheel Zuid-Italië, inclusief Bari veroverd door de Normandiër Robert Guiscard en kwam daarmee kerkelijk onder het bestuur van de paus. In 1087 werden de overblijfselen van Sint-Nicolaas volgens de legende gered uit de handen van de Turken in Myra. Zijn overblijfselen werden eerst in de neutrale Eustatiuskerk in Bari bewaard, tot de regerend vorst van Zuid-Italië toestemming gaf om dicht bij de kerk een nieuwe kerk te bouwen, en paus Urbanus II (1088-1099) het gebeente op 1 oktober 1089 onder het altaar plaatste (zie paragraaf 8.1). De afbouw van de kerk werd meer dan een eeuw vertraagd door veten en oorlogen. Pas op 22 juni 1197 kon de bisschop van Hildesheim de
1
Jones 1988: 12.
10
Nicolaaskerk in zijn geheel inwijden. Op dat moment was Zuid-Italië vol kruisvaarders die ter vierde kruistocht gingen. De feestdag van de translatie is voor de katholieke kerk de negende mei. De Griekse kerk nam deze feestdag uiteraard niet over, maar de Russische kerk deed dat wel. Overigens is het maar de vraag of de relieken echt zijn: Arabieren hadden de grafkerk van Nicolaas in Myra al vernield in 808 en 1034 voordat de Barezen kwamen. Bovendien vonden de Venetianen in 1099 nog eens relieken van Nicolaas in Myra. En als de overblijfselen echt zijn, van welke Nicolaas zijn ze dan: de bisschop van Myra of de abt van het Sionklooster? Bari groeide al snel uit tot een bedevaartsplaats. Elk jaar op 9 mei daalt men af in de grafkelder en vangt ca. 50 ml vocht op. Flesjes met enkele druppels hiervan aangevuld met gewijd water zijn nog steeds te koop daar. In 1096 baden de deelnemers aan de eerste kruistocht er voordat ze de zee overstaken. 1.6
Afbeeldingen
In afbeeldingen van Sint-Nicolaas in de westerse katholieke kerk is hij gekleed in een bisschopsmantel met een mijter op zijn hoofd en een kromstaf in zijn hand. Als attribuut heeft hij een evangelieboek in zijn hand met daarop drie gouden ballen. Vaak zien we daarbij een badkuip met drie kinderen. Vandaag de dag beschouwen gelovigen de legenden van Sint-Nicolaas als verhalen zonder enige historische basis, in tegenstelling tot de Bijbel. Later is hij van de heiligenkalender gehaald. Dat betekent dat men wel zijn sterfdag mag herdenken, maar daartoe niet liturgisch verplicht is. In de middeleeuwen lag dat ingewikkelder. Afbeeldingen van heiligen hadden een veel grotere betekenis dan nu. Vooral bij legenden in de vorm van vitae ontleenden de middeleeuwse auteurs veel feiten aan wat ze zagen op de afbeeldingen. Voor zover bekend dateert de oudste afbeelding van Sint-Nicolaas uit de negende eeuw in Constantinopel en bevindt de oudste icoon zich in de kerk van Antalya in Turkije. Een recente voorstelling die naar Sint-Nicolaas verwijst, zijn de drie gouden ballen in het nieuwe wapen van de SintNicolaasbasiliek aan het IJ, dat door de hoge Raad van adel haar is toegekend op 8 februari 2013 bij de pauselijke verheffing van kerk tot basiliek.
11
2.
Bronnen van de legenden
2.1
Overzicht
De bronnen voor de legenden tot 1000 zijn aanvankelijk eerst in het Grieks, maar later ook in het Latijn geschreven, soms gebaseerd op of vertalingen van de Griekse bronnen. Vrijwel niets in deze legenden kan door historische feiten gestaafd worden. Het is wel zeker dat de Nicolaascultus wijdverbreid was. Een overzicht van de bronnen staat in tabel 1.
Nr 1
Jaar 440
Naam Encomium
2
460580
Praxis de stratelatis
3
564
Vita Eustrathios
4
700
Feestrede Processie
5
814842
Vita per Michaelem
6
Methodios ad Theodorum Encomium Methodii
8
817843 817853 880
9
890
Feestrede over Nicolaas
Over Nicolaas van Niketas Paflagon
10
900
Synaxariavita
11
865975
Vita compilata
12
1000
Vita per Metaphrastem
Anonieme tekst voor het feest van Nicolaas in de Byzantijnse liturgie, nog steeds gebruikt tijdens orthodoxe eredienst Anonieme schrijver, vijf verschillende bronnen (2,3,5,7,8) zijn samengevoegd Symeon Metafrastes Logetha, Byzantijns staatsman, historicus en hagiograaf. De levensbeschrijving van Nicolaas is een bewerking van de Vita per Michaelem (5), met
7
Vita beati Nicolai episcopi
Auteur Loflied van Proclus, patriarch van Constantinopel, gestorven 446 Ontstaan in de vijfde eeuw al vermeld, vroegste handschrift dateert uit de tiende eeuw Eustrathios, priester Hagia Sofia in Constantinopel, een theologische verhandeling Andreas (ca.660-740), aartsbisschop op Kreta, vergelijkt Sint-Nicolaas op basis van bestaande legenden Leven, werk en wonderdaden van onze vader Nikolaos, bisschop van Myra, door Michael, archimandriet van het Studionklooster in Constantinopel Methodios was abt; patriarch van Constantinopel Uitgebreidere en mooiere versie van het loflied van Methodios Door Johannes Diaconus (deken) van Napels
Opmerkingen Echtheid betwist
Legenden in het Grieks uit deze periode De Griekse vita is verder verloren gegaan op de Stratilateslegende na Een ‘Sint-Nicolaas’ wordt vergeleken met een boer, architect, soldaat, engel en zeeman Oudste en belangrijkste levensverhaal van Nicolaas en de Griekse bron voor latere levensbeschrijvingen
Geschreven in het Grieks Vanuit het Grieks vertaald in Armeens en Oud-Slavisch Deze Latijnse vita ging uit van de Griekse tekst van Methodios (6). Hierdoor verkregen de legenden toegang naar het Westen Noemt voor het eerst de deelname van Nicolaas aan het Concilie van Nicea Bevat ook fragmenten uit het leven van Nicolaas van Sion
Latijnse tekst plus de levensbeschrijving van Nicolaas van Sion en zijn ouders bij name Voor de westerse Nicolaasliteratuur is dit de standaardbron. Metafrastes was zijn bijnaam vanwege zijn uitgebreide omschrijvingen
12
13
9001000
Levensbeschrijving van Nicolaas
14 15
1062 10801100 1100
Vita Sancti Nicolai Vita Sancti Nicolai
toevoegingen uit de Vita compilata (11) en de Synaxariavita (10) Door Wandelbertus, monnik van een klooster te Prüm, overgeschreven uit een ouder handschrift Door Otloh in Duitsland Wolferius in Duitsland
Translatie van Nicolaas
Ordericus Vitalis
17
11001175
Idem, op rijm
18
1200
Encomium Neophyti
Robert Wace, een Normandische geestelijke heeft verzameling verhalen bijeengebracht Neophytos, Cypriotische priester en monnik (geboren circa 1134)
19
Speculum historiale
Vincent van Beauvais
20
11901264 1230
Legenda aurea
21
1568
Brevario dei predicatori
De Gouden legende van Jacob da Voragine, aartsbisschop van Genua, gestorven 1298 Brevier van de katholieke kerk, bedoeld voor de geestelijken om te gebruiken voor preken
22
1550
23
1620
Generale legenden der Heyligen vergadert uyt de H. Schrifture, oude Vaders, ende registers der Heylighe Kerke Vita
24
1859
16
Tabel 1:
2.2
Verzameling van Russische volkslegenden over Nicolaas
Petrus Ribadeneira S.J. en Heribertus Rosweydus
Antonio Beatillo van Bari, zevendelige geschiedenis van het leven, de wonderen, de overbrenging en de verering van de ‘zeer beroemde belijder van Christus, de heilige Nicolaas’ , de grote aartsbisschop van Myra A. Afanasjev
In 1568 in Leuven in een gedrukte versie uitgegeven, Duits Latijn Latijn Ook hoe Willem de Veroveraar Sint-Nicolaas aanroept tijdens een storm Gebaseerd op de vita van deken Johannes (8) Wordt beschouwd als een van de eerste Nicolaas-biografen, bevat de translatielegende Leven van Nicolaas 1478 Nederlandse vertaling in Gouda, 1480 in Delft Verzameling heiligenlevens, waaronder dat van Nicolaas. Door dit brevier werd Nicolaas in stad en land beroemd Dit geschrift heeft samen met de Legenda aurea bijgedragen tot de verspreiding van de verhalen over Nicolaas Nog steeds is dit boek een belangrijke bron
Uitgegeven in Londen vanwege de censuur
Bronnen in chronologische volgorde
Toelichting
De oudste Griekse legende, de Praxis de stratelatis circuleerde in de zevende eeuw in handschriften, net als de andere Griekse legenden. Ze verschenen vóór de vitae niet alleen in het Grieks maar ook in het Latijn en Syrisch.
13
Deze legende is in de tijd van Justinianus (527-565) ontstaan en zeer waarschijnlijk in Myra. 2 Ze werd opgenomen in de allereerste Vita Eustrathios, waarvan alleen de Stratilates bewaard gebleven is. In de tiende eeuw waren er ten minste vijf Griekse versies van de Stratilates bekend. Driehonderd jaar later, nadat aan het iconoclasme (726-843) een einde was gekomen, volgde een reeks van handschriften met in vitae verzamelde legenden over Sint-Nicolaas. Daarmee zetten de Griekse schrijvers in de negende eeuw de traditie van Eusebius voort, die een aantal heiligenlevens voor liturgische doeleinden verzameld had. Michael de Archimandriet schreef tussen 814 en 843 de eerste vita. Deze Vita per Michaelem komt in een aantal handschriften voor en was de primaire bron voor alle daaropvolgende Griekse vitae. Na de Stratilates als de alleroudste bron verwierf de Vita per Michaelem de meeste faam, omdat latere bronnen voornamelijk hieruit geput hebben. Michael was opperabt van het Studionklooster van Constantinopel. Het werk bestaat uit tweeënvijftig hoofdstukken en is het oudste en belangrijkste levensverhaal van Nicolaas. Vlak daarna verscheen de tweede Griekse vita, de Methodios ad Theodorum. Dit Griekse werk komt slechts in één handschrift voor, is waarschijnlijk afkomstig uit Zuid-Italië en tussen 817 en 843 geschreven. Waarschijnlijk was deze Griekse Methodios patriarch van Constantinopel (843-847), lofredenaar en hymnedichter. Toch werd zijn werk in de GrieksByzantijnse wereld niet opgemerkt, maar wel in Zuid-Italië. De verklaring zou kunnen zijn dat Methodios uit Syracuse (Sicilië) kwam, van waaruit veel (handels)contacten met Napels liepen. Hij was daarmee de primaire bron voor de eerste Latijnse vita van Johannes Diaconus van Napels. Deze Latijnse Vita beati Nicolai episcopi was verantwoordelijk voor de liturgische verspreiding in West-Europa, zoals we later zien in paragraaf 3.3. De volgende twee Griekse vitae in de tabel dragen de naam Methodios, maar zijn niet van dezelfde auteur. De schrijver van het Encomium Methodii is onbekend, maar zou van het Griekse schiereiland afkomstig kunnen zijn. Deze vita is rond 860 samengesteld, is tweemaal zo lang als die in de Methodios ad Theodorum. In tegenstelling tot deze Methodios was het Encomium door zijn vertalingen in het Oud-Slavisch en Armeens zeer bekend. Tussen beide bestaat geen direct verband. Het Encomium is een bewerking van de allereerste Vita per Michaelem en voegt er nog een aantal gebeurtenissen aan toe. De Synaxariavita en de Vita
2
Meisen 1931: 219
14
compilata zijn anthologieën van eerdere bronnen, waarvan de nummers tussen haakjes in de tabel corresponderen met de nummers in de eerste kolom. De schrijver van Vita per Metaphrastem was de Griek Symeon Logetha aan het einde van de tiende eeuw. Hij staat bekend als de Metafrast, vanwege zijn gewoonte om de stukken die hij verzamelde te parafraseren en te veranderen. Waarschijnlijk had hij weinig op met authenticiteit in zijn gedrevenheid een omvangrijke bibliotheek op te zetten. De laatste bronnen voor de translatie (1087) betreffen de vitae van Otloh en Wolferius uit Duitsland. Hoofdstuk zeven besteedt apart aandacht aan deze vitae. Na de translatie van de resten van Sint-Nicolaas (zie paragraaf 1.5) verscheen een aantal handschriften over de translatie, zoals de beschrijving van Ordericus Vitalis, de op rijm gezette legenden van Robert Wace en het Encomium Neophyti. Voor deze scriptie zijn de latere bronnen in de tabel niet van belang en daarom worden ze verder buiten beschouwing gelaten.
2.3
Gedrukte verzamelingen
De Vita per Metaphrastem is ook overgeleverd in een vroege druk met legendes verzameld door Leonardus Justinianus. De Latijnse vertaling werd onder andere uitgegeven door Aloysius Lipomanus uit Verona in zijn achtdelige Sanctorum priscorum patrum vitae. Na de uitvinding van de boekdrukkunst konden de communiteiten alle gedrukte documenten bestuderen en vergelijken met andere. Veel handschriften, zowel in het Grieks als in het Latijn, werden door Nicolò Carminio Falconi in 1571 uitgegeven in zijn Sancti confessoris pontificis en celeberrimi thaumaturgi Nicolai acta primigenia nuper detecta evenals door Boninus Mombritius in zijn Sanctuarium. De Société des Bollandistes verzamelde ten slotte alle werken van Mombritius en Falconi. De Bollandisten hebben de Acta Sanctorum en de Analecta Bollandiana uitgegeven. De eerste twee delen van de Acta Sanctorum (de maand januari) stammen uit 1643. Het Vaticaan bemoeide zich regelmatig met hun werk zoals in hun strijd met de karmelieten en de Spaanse inquisitie, die de Acta voor de maanden maart tot en met april verbood. In 1698 legde de paus zowel de Bollandisten als de karmelieten een spreekverbod op, totdat het Vaticaan hierover een uitspraak zou doen. Het verbod van de inquisitie is op 13 januari 1715 ingetrokken, het verdict is nooit gekomen. De Bollandisten hebben de teksten van de Nicolaaslegenden gecatalogiseerd in de Bibliotheca Hagiographica Graeca (BHG) en Bibliotheca Hagiographica Latina (BHL) Antiquae et Mediae Aetatis. 15
2.4
Belangrijke onderzoekbronnen
Gustav Anrich heeft naast de vertaling van de Griekse teksten uit de BHG ook hun betekenis en waarde proberen te verklaren. Zowel Karl Meisen als Charles Jones heeft uitgebreid geput uit het werk van Anrich. In beide boeken staan alle noodzakelijke verwijzingen naar dit werk. Meisen heeft zo veel mogelijk de Nicolaasverering en -cultus in West-Europa in beeld gebracht op basis van legenden en andere teksten. Karl Young heeft vooral de liturgische drama’s onderzocht en Charles Jones heeft zich met name op het Sint-Nicolaasofficie toegelegd.
16
3.
Legenden
3.1
Betekenis
Legende is afgeleid van het woord ‘legenda’: dat wat gelezen moet worden. In die tijd gold dat wat op schrift stond als waarheidsgetrouwer dan een mondelinge overdracht. Een legende is een beschrijving van het leven van een martelaar of een andere heilige, voor zover deze niet op feiten berust (volgens van Dale). Wat waar is voor de ene heilige is ook waar voor alle andere. Als Petrus over het water loopt, loopt iedere heilige over het water. Elke echte christen was in de begintijd een heilige. Priesters vertelden in preken levensverhalen van heiligen om die meer bekendheid te geven. Deze vinden we vaak terug in hun liturgieën. Daarbij werden oorspronkelijke gebeurtenissen vermengd met andere. Zo ontstonden legenden: ze bevatten een kern van waarheid met fantasie eromheen, maar waarheid niet in de zin van historische waarheid. Een legende beschrijft niet de gebeurtenis zoals die echt gebeurd is, maar geeft een voorbeeld hoe men door de geest Gods geleid kan worden. Zoals het wonder of mirakel ook niet een historische gebeurtenis hoeft te zijn, maar naar Gods genade verwijst. Legenden moesten als voorbeeld dienen om het geloof te versterken. Er zijn twee mogelijkheden bij het ontstaan van een legende: of de legende is ontstaan uit een cultus of de cultus uit een legende. De hagiograaf Père Delahaye koos voor het eerste principe. Verering van een held inspireert tot het vertellen van verhalen over hem of haar. Legende is dus een genre waar plagiaat de regel is. De cultus van Sint-Nicolaas gaat echter veel verder terug in de tijd dan de eerste schriftelijke bron. De Stratilatenlegende zou als zaad voor de cultus hebben kunnen fungeren, maar de cultus evengoed voor het boekstaven van de legende. 3.2
Legenden en cultus
Tot de zevende eeuw speelde het bestaan van Sint-Nicolaas in zijn legenden zich af in de streek van Myra tot Constantinopel (zie bijlage IVa). In de periode daarna tot de tiende eeuw breidde dat zich uit van de Zwarte tot de Tyrreense Zee. Vanaf ca. 700 vond een periode van iconoclasme plaats, die duurde tot 843. Het tweede Concilie van Nicea in 787 leidde de val van het iconoclasme in en de wedergeboorte van de hagiografie. In dat verband kwamen ergens tussen 814 en 842 ook de eerste vitae tot
17
stand waarin de Sint-Nicolaaslegenden als onderdeel voorkwamen. De legenden zijn dus pas lang nadat de gebeurtenissen zich zouden hebben afgespeeld geboekstaafd. Daarin komen twee aspecten naar voren: in de vroegere legenden staan de wonderdaden van Sint-Nicolaas centraal, in de latere vooral de bijzondere eigenschappen die aan hem werden toegeschreven. Deze wonderdaden en bijzondere eigenschappen gaven de doorslag bij de keuze van deze legenden als bron voor de latere Sint-Nicolaasliturgieën. Deze verzamelingen van legenden, die elk een bepaald aspect van deze legendarische man in kaart hebben gebracht, werden in een reeks van handschriften overgeleverd, die op hun beurt bewerkte of vertaalde kopieën van eerdere bronnen waren. De teksten van deze bronnen werden op een gegeven moment van muziek voorzien vanwege hun liturgische functie of fungeerden gelijktijdig als bron voor nieuwe teksten met muziek. Daarom heb ik belangrijke gedeelten van teksten van deze legenden als richtsnoer genomen voor het in kaart brengen van liturgieën en mirakelspelen.
3.3
Latijn als portaal naar het Westen.
Weinig mensen in West-Europa waren in de zesde eeuw in staat de vitae in het Grieks te lezen. Er ontstond een behoefte om de vitae van Nicolaas in de taal van het Westen te schrijven, het Latijn. De hertogen van Napels moedigden het verzamelen van brieven en handschriften in het Grieks aan. Napels had een enigszins onafhankelijke positie in een wereld die overheerst werd door Romeinen, Saracenen, Lombarden en de regelmatige Karolingische invallen. Johannes Diaconus, deken van de Sint-Januariuskerk in Napels, voorzag met de legenden in die behoefte. Als vijfentwintigjarige man vertaalde hij Methodios ad Theodorum in het Latijn. Voor de Stratilates, die niet in de Methodios ad Theodorum voorkwam, nam hij een Latijnse versie van een onbekende Griekse bron op in zijn vita. Hiermee opende hij het portaal naar de Latijnse en Teutoonse wereld. Een belangrijk verschil tussen de vitae van Johannes en de Griekse was dat Johannes Diaconus meer de algemene kenmerken en eigenschappen van Sint-Nicolaas benadrukte ter lering en bewondering. Ze werden pas vijf eeuwen na de dood van de heilige geschreven, in een tijd waarin minder accent op een juiste detaillering gelegd werd dan op de boodschap van de legende, redenen waarom juist deze teksten vaak als lezingen in de liturgieën werden opgenomen, bijvoorbeeld voor meditatie. De teksten van de legenden komen soms geheel, soms gefragmenteerd en soms geparafraseerd in liturgieën en hymnen terug. Wat er ooit aan muziek is gemaakt, kan alleen 18
in de neumen bij de teksten in liturgieën, in dit geval het Sint-Nicolaasofficie zelf gevonden worden. Hierover schrijft Hiley het volgende: ‘Another relatively well example of a saint’s office with chants in modal order but not in verse is that for St Nicholas, said to have been composed by Reginold of Eichstätt before he became bishop of the diocese (966-91).’ 3 Jones heeft zich uitvoerig over deze kwestie uitgelaten, waarvan het antwoord ook van belang is voor de vraag in welke mate de verbreiding van de Sint-Nicolaaslegenden buiten de Noormannen om heeft plaatsgevonden. Beide vragen komen in hoofdstuk zes en zeven aan de orde. Daaraan vooraf gaat hoofdstuk vijf over het officie.
3
Hiley 1997: 274.
19
4.
Sint-Nicolaaslegenden
De legenden zijn hier gerangschikt in een volgorde die zijn levensloop benadert, van zijn geboorte tot na zijn dood. In bijlage I staan de Latijnse teksten voor zover ze relevant zijn voor het officie. 4.1
Gegoede afkomst
Nicolaas’ ouderlijk huis lag in Patara, verreweg de meest belangrijke stad in Lycië (zie bijlage IVa). Zijn ouders waren van gegoede afkomst, leefden in welstand, maar niet in overvloed. Ze hielden hun zoon voor niets in eigen belang te bezitten en zich alleen te wijden aan wat goed voor anderen is. Nadat zij ‘een boom hadden geplant aan stromend water, die op zijn tijd vrucht draagt’, 4 namelijk de goddelijke Nicolaas, werd de moeder na de geboorte onvruchtbaar, alsof de natuur uitgeput was na zo’n gulle gift. De verwekking en baring van hun zoon verliepen omgekeerd aan die van Johannes de Doper. Diens moeder Elisabeth was onvruchtbaar, maar baarde langs goddelijke weg toch een zoon: zoals Johannes zijn moeders schoot ontsloot, zo was het Nicolaas die de moederschoot weer sloot (zie bladzijde 55: 297. 25-31). Hier wordt een verband gelegd met Lucas 1:5-25, dat over Johannes’ geboorte gaat. De macht van Nicolaas over het wel of niet verwekken van leven keert ook terug in de legende van de drie studenten.
4.2
Toegewijde zuigeling
Toen Sint-Nicolaas als zuigeling aan de moederborst gelegd werd, toonde hij zijn vermogen tot kuisheid en onthouding, door op woensdag slechts één borst leeg te drinken en op vrijdag ook. Deze eigenschap was hem aangeboren en maakte deel uit van zijn deugdzaamheid. Deze eigenschap werd in latere legenden gebruikt als een oproep tot matiging en als waarschuwing tegen gulzigheid. Veel andere heiligenverhalen namen deze legende over, maar hij hoort specifiek bij Sint-Nicolaas. Op de legende van de heilzame olie na, wordt in de officies het meest naar deze legende verwezen. 5 Elke hymne heeft wel een verwijzing naar deze legende. 6
4
Psalm 31:1. Jones 1963: 43, noot 2. 6 Meisen 1931: 259. 5
20
4.3
Onderwijs
Op de daartoe geëigende leeftijd werd Nicolaas naar een ‘grammaticus’ gezonden om onderwijs te genieten. Dankzij zijn aanleg beheerste hij in korte tijd vele onderwerpen, ofschoon hij die over politiek en handel verwierp. Hij vermeed buitenissig gezelschap en vrouwen. Wars van alle wereldlijke genoegens besteedde hij al zijn tijd in de kerk volgens de woorden van de goddelijke David 7 en leidde hij een leven in armoede.
4.4
Bisschopsbenoeming
In 292 moest er een nieuwe bisschop gekozen worden. God verscheen in een droom aan een aanwezige bisschop met de boodschap dat de man die als eerste de heilige tempel zou betreden de nieuwe bisschop zou worden. Zo verscheen in het uur van de metten SintNicolaas, gedreven door de heilige Geest. Met deze legende werd zijn status in de kerkelijke hiërarchie bevestigd als de door God gekozen bisschop. Het belang dat men daaraan hechtte, werd in de opening van het officie benadrukt doordat de bisschopsbenoeming in de eerste vier lezingen en antifonen ervan terug te vinden is. Deze legende had ook invloed op de wereldlijke middeleeuwse cultuur en hun invloed, want hij inspireerde onder meer ook Dante. De hymne Apud Myros, o Sancte plaatst Nicolaas eveneens in de traditie van een door God verkozen leider, zoals Mozes, Aaron, Levi en Samuel. Gewoonlijk werden in de congregaties de pastores bij acclamatie gekozen. 8
4.5
Verjaging van de duivel
Nadat elk land zich aan het decreet van tolerantie had onderworpen, keerden alle christenen naar hun eigen staat terug. Zo kregen de burgers van Myra hun bisschop Nicolaas terug. Toen deze ontdekte dat er nog steeds vele afgoden stonden en grote nesten demonen daarin huisden om het geloof van de burgers in verwarring te brengen, verdelgde hij die tot stof en keerde de onderste steen boven.
7
Psalm 83:11: ‘Gelukkig wie wonen in uw huis, gedurig mogen zij u loven.’ Jeremia 3:15: ‘Ik zal u herders geven naar mijn hart’ en Handelingen 1:24-26: ‘En zij baden en zeiden: “Wijs Gij, Here, die alle harten kent, die ene aan die Gij van deze twee hebt uitgekozen om de plaats van dit apostelschap in te nemen”.’(voor de benoeming van Mattheus in plaats van Judas). 8
21
Deze Artemislegende en de hierop volgende legende van de brandende olie op zee verbeelden het gevecht van Sint-Nicolaas met de duivels. Ze staan in het teken van het dualisme van christelijke heiligen en Griekse goden, waar het Romeinse keizerrijk mee geconfronteerd werd. Langzamerhand ging Sint-Nicolaas de plaats innemen van de twee goden Artemis en Poseidon, waarbij hij als voorbeeld moest dienen voor de relatie tussen kerk en staat. De tempel werd in 262 door de Goten vernietigd. De cultus bleef evenwel bestaan met deze legende. De Artemis uit Efeze moet men niet verwarren met de jachtgodin. Mogelijk was zij de Fenicische godin van de zee; beiden werden wel met de maan en de sterren geassocieerd. Vanuit christelijk oogpunt moest het heidendom in de persoon van Artemis verdreven worden. In Handelingen staat beschreven dat de ambachtslieden uit Efeze bang waren voor hun beroep omdat Paulus de mensen ervan wist te overtuigen dat afgoden door mensenhand gemaakt, geen goden zijn en dat de tempel van de grote godin Artemis daarmee in aanzien moest dalen. 9 In eerste instantie waren de christelijke normen dezelfde als de heidense om goddelijke attributen te visualiseren en te verzamelen. Waar die cultus echter morele wanorde zaaide, zoals in het begin van deze duivelslegende te lezen is, verafschuwden de kerkvaders deze.
4.6
Brandende olie op zee
Nicolaas had bij zijn leven Diana (zie de legende hierboven) verjaagd uit haar tempel. Uit wraak verscheen zij in de gedaante van een mooie vrouw aan de pelgrims, die zich op zee bevonden op weg naar Myra. Ze gaf hun een kruik met welriekende olie. Sint-Nicolaas verscheen echter in een droom aan deze pelgrims en beval hun de kruik in zee te werpen. Dit deden zij en toen de olie het water raakte, ontstond er een enorme steekvlam naar de hemel en stak er een storm op, die door Sint-Nicolaas tot bedaren gebracht werd. In deze legende wordt de naam Diana ten onrechte gebruikt, want Artemis was in dit geval niet de Griekse godin van de jacht. Volgens het heersend geloof werd een dergelijk gebruik van het Griekse vuur door de bouwkundige Kalinikos uitgevonden in de oorlogen tegen de vijand, bijvoorbeeld tegen de Russische aanvallers van Constantinopel in 941. Vuur stond ook voor de Heilige Geest.
9
Handelingen 19:28: ‘Groot is de Artemis van de Efeziërs die in heel Azië en door de hele wereld aanbeden wordt.’
22
4.7
Bedaren van de storm
Nicolaas verscheen in de nacht aan de zeelui in een zware storm. Hij deed zijn gebed en ogenblikkelijk werd de lucht helder, ging de wind liggen en werd de zee stil. Thuisgekomen troffen zij de heiligman in de kerk aan. Zij loofden en prijsden hem. Als er één legende is die het patronaat van Sint-Nicolaas over West-Europa heeft weten te verspreiden, is het wel deze zeevaartlegende, die in vele varianten haar opvolgers kreeg, zoals de overlevering van Ordericus Vitalis over Willem de Veroveraar toen hij in 1066 van Normandië naar Winchelsea overstak. Op voorspraak van de heilige ging de storm liggen. De zeevaartlegende werd in West-Europa vooral bekend door de Legenda aurea, in de het oud-Franse gedicht van Robert Wace en het Passionaal van Worcester. Ongetwijfeld had de faam van deze legende te maken met de ontwikkeling van het scheepvaartverkeer en de verplaatsing van de Nicolaascultus van Zuid-Italië naar NoordFrankrijk door de Noormannen zowel voor, tijdens als na de translatie van Myra naar Bari. Een belangrijk element in deze en de vorige legenden is dat het om zijn aardse leven gaat en niet zoals bij de meeste heiligen om hemelse verschijningen na de dood. Opmerkelijk is het verschijnsel dat Sint-Nicolaas in zijn aardse leven soms op twee plaatsen tegelijk aanwezig kan zijn.
4.8
Graanschip
Er was een hongersnood in geheel Lycië. De stad Myra was door zijn voedselvoorraden heen en stond weer onder invloed van de duivels. Nicolaas verscheen in de nacht aan een koopman die een schip vol graan van Alexandrië naar Byzantium zou varen. Hij overreedde de man om de partij graan te splitsen, naar Myra te zeilen en het graan aan de bevolking te verkopen. De man protesteerde aanvankelijk omdat het graan al gewogen was. Hij beloofde de koopman immuniteit. Hierop gaf de kapitein gehoor aan de opdracht. Op wonderbaarlijke wijze leverde het schip nochtans het volle gewicht graan aan Byzantium. De inwoners van Myra schreven het lenigen van de hongersnood toe aan God en de heilige Nicolaas. Deze legende is een mengeling van een aantal varianten van eerdere legenden. Na de legende van de drie veldheren (ook bekend onder de naam Stratelatenlegende waar de drie onschuldige burgers deel van uitmaakt) is dit mogelijk de oudste legende, stammend uit de
23
zevende eeuw. Symeon Metafrastes Logetha deed zijn naam eer aan, door zijn versie te verluchtigen met Bijbelteksten uit Lucas 10 en Johannes.
4.9
Drie dochters
Een arme edelman had geen geld om zijn dochters te onderhouden, laat staan hun een bruidsschat mee te geven. Ze zouden van de prostitutie moeten leven. Toen Nicolaas hiervan hoorde, wachtte hij tot het donker was en gooide heimelijk een geldbuidel naar binnen, genoeg voor een bruidsschat waarmee de oudste dochter kon trouwen. Dit herhaalde hij nog een keer voor de tweede dochter en in de derde nacht stond de vader zelf op de uitkijk. Hij ontdekte wie de goede gever was en wilde dat iedereen gaan vertellen, maar Nicolaas liet de man beloven niets te zeggen tot na zijn dood. Deze overlevering vinden we voor het eerst in de Vita per Michaelem en daarna in de Methodios ad Theodorum (voor 843) en de Vita per Metaphrastem. Al eerder kwam het heidens geloof ter sprake. In de aan Aphrodite gewijde tempel was prostitutie gebruikelijk. Meisjes die als dienaressen van God werden gezien, gaven de prostitutiebezoekers ‘kracht’. Daarnaast had een vader, volgens het Romeins recht, de mogelijkheid om zijn pasgeboren kind uit de familie te zetten. Dit betekende de dood, slavernij of prostitutie. Dit recht, oorspronkelijk uit nood geboren, werd steeds meer gebruikt als het de vader zo uitkwam. Deze legende van Nicolaas, die hier recht tegenin gaat, kent geen enkele voorloper, zowel in de heidense als christelijke verhalentraditie, en behoort exclusief tot Sint-Nicolaas. Opvallend is dat hij niet als de redder gezien wil worden. Integendeel, zoals hij ernaar streefde te leven zoals het evangelie hem voorschreef, dat een goede daad niet geïdentificeerd moest worden als een daad voor eigen naam en faam, zo zocht hij geen lof van de mensen. Symeon de Metafrast stopt zijn legende vol met Bijbelcitaten over bescheidenheid uit Mattheus en Thessalonicenzen en over hoererij uit de eerste brief van Paulus aan de Corinthiërs. 11
10
Lucas 17:6: ‘Indien gij een geloof had als een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen moerbeiboom zeggen: Word ontworteld en in zee geplant, (en hij zou u gehoorzamen)’; Johannes 14:12: ‘Wie in mij gelooft, de werken die ik doe, zal hij ook doen, en grotere dan deze.’ 11 Mattheus 6:1-4: ‘Wanneer gij dan aalmoezen geeft, laat het niet door u uitbazuinen, zoals huichelaars doen in de synagogen en op de straten om door mensen geroemd te worden.’; I Thessalonicenzen 2:4-6: ‘Ook zochten wij geen eer van mensen, noch van u, noch van anderen, hoewel wij als apostelen van Christus ons hadden kunnen laten gelden.’; I Cor 3:21: ‘Immers gij spreekt van hoererij onder u, en zulk een hoererij, als onder de heidenen niet voorkomt.’
24
Het was ook de eerste episode uit het leven van Sint-Nicolaas die gedramatiseerd werd in een mirakelspel, het allereerste middeleeuwse niet aan een officie verbonden SintNicolaasspel. In de vorige legenden van de onschuldige burgers van Myra, de drie veldheren, deze van de drie dochters en later van de drie studenten speelt het getal drie een constante rol. In het Concilie van Nicea in 325 werd het beginsel van de Triniteit vastgelegd. Of het getal drie in deze legende zo essentieel is, lijkt de vraag. Er bestaat een Ethiopische versie hiervan met vier bruiden en een uit Wallonië met zeven. 12 Niettemin vinden we de symboliek van de drie dochters in zowel oude als nieuwe culturen terug. De kerk van Santa Maria Antiqua in de negende eeuw had een fresco van drie vrouwen, dat wellicht hiertoe te herleiden is, en twee vrouwenkloosters in Rome waren rond 940 aan Nicolaas gewijd. 13 Zeer recent is de verwijzing naar deze legende met drie gouden ballen in het huidige wapen van de Sint-Nicolaasbasiliek. Op 6 december gaan de ingezamelde gelden en gaven naar het Wallenpastoraat, ofwel de prostituees van Amsterdam.
4.10
Drie onschuldige burgers
Keizer Constantijn stuurde zijn leger met drie veldheren naar de provincie Frygië om opstanden te onderdrukken. De vloot kwam echter na een storm dicht bij Myra aan land. De soldaten plunderden de havenplaats Andriake en trokken naar Myra. Toen Nicolaas dit ter ore kwam, snelde hij naar de haven en nodigde de veldheren uit eerst met hem naar de kathedraal te gaan en daarna bij hem een eenvoudige maaltijd te genieten. Na het eten gingen de veldheren terug naar de haven van Myra, vergezeld door Nicolaas. Onderweg bereikte hun het bericht dat stadhouder Eustrathios omgekocht was voor tweehonderd pond zilver om drie onschuldige burgers ter dood te brengen. Zij snelden naar de plaats van de terechtstelling. Toen zij bij het schavot kwamen, zaten de mannen reeds geblinddoekt met gebonden handen. Nicolaas rukte terstond het zwaard uit de handen van de beul. Hij bevrijdde de gevangenen en bood zichzelf in hun plaats aan. Niemand durfde daarop in te gaan. Vervolgens rende Nicolaas naar de stadhouder en sprak hem zeer boos en vermanend toe. Hij zei: ‘Wat u presteert, moet aan de godvruchtige keizer gemeld worden, zoals u uw ambt verzaakt; deze provincie plundert en slacht zonder enige rechtspraak mensen af.’ De stadhouder erkende zijn schuld en vroeg hem om vergeving. Die verkreeg hij op voorwaarde dat hij zijn leven zou beteren.
12 13
Jones 1988: 57, noot 17. Meisen 1931: 232.
25
4.11
Drie veldheren
Drie veldheren, Nepotianos, Oursos en Herpylion (of Eupoleonos), die bij deze terechtstelling aanwezig waren, werden bij terugkomst in Constantinopel valselijk beschuldigd een staatsgreep te hebben beraamd. Ze kregen de doodsstraf. In de gevangenis herinnerde Nepotianos zich hoe Nicolaas drie onschuldige burgers uit de handen van de beul had gered. Daarop baden ze alle drie tot Nicolaas en deze verscheen ’s nachts in een droom aan keizer Constantijn om hem te berispen over het onrechtvaardige vonnis. Nicolaas dreigde de keizer met een oorlog die hij zou verliezen. Hij zou ten prooi vallen aan wilde dieren en vogels als hij niet snel op zijn besluit terug zou komen. Ook de prefect Ablavios, die hen vals beschuldigd had, werd door Nicolaas zeer vermanend toegesproken in een droom. De volgende morgen vertelden de keizer en de prefect Ablavios elkaar hun droom. Daarop bevalen zij de veldheren uit de kerker te halen. Constantijn ondervroeg hen wie Nicolaas van Myra wel mocht zijn. De veldheren vertelden wat zij in Myra hadden gezien. Hierop besloot de keizer de veldheren hun vrijheid terug te geven. Zij kregen vooraanstaande functies: Nepotianos werd consul in Rome in 336 en Oursos in 338. Herpylion kwam later aan het hof van keizer Constantijn. De alleroudste bron van deze legende staat bekend als de Praxis de stratelatis. Een gedetailleerd overzicht van de verspreiding van deze oudste legende vindt men bij Meisen. 14
4.12
Heilzame olie
Nadat Nicolaas was overleden, hielden zijn stoffelijke resten niet op een olieachtige vloeistof te produceren, tot op de dag van vandaag. Naar deze plek trokken horden zwakkeren, lammen, blinden, gestoorden en doofstommen en zij die door onzuivere geesten behekst werden. Wanneer zij met die heilige vloeistof gezalfd werden, werden zij genezen en gezond. In deze legende wordt het voortbestaan van de Nicolaascultuur verzekerd: hij wordt een heilige, wiens stoffelijke resten een olie of zalf afscheiden, die op heilzame wijze gebruikt wordt voor de verheffing van de geest en het helen van het lichaam. Dat van heiligen altijd een geur van heiligheid, ‘odor sancti’, uitging was bekend uit de Bijbel. 15 Het ongewone hierin dat zowel door Michael als door Theodorus Studites (759-
14
Meisen 1931: 219-220.
26
826) vermeld wordt en door Symeon de Metafrast herhaald wordt, geeft een hoogst ongebruikelijke eigenschap van het relict weer, namelijk dat het onophoudelijk vocht afscheidt waarmee een vaatje gevuld kon worden om op reis mee te nemen. Olie en zalf waren altijd heilzaam: Athene’s gift aan de mensheid was de olijfboom en haar olie. Andere genoemde vloeistoffen zijn balsem en manna (zoete hars), 16 maar de meest populaire naam is muron (welriekende olie): een algemene verklaring van het woord ‘mira’ (wonder) is dat het een woordspeling is van mirre en Myra. De zalfolie van de orthodoxe Byzantijnse liturgie combineert de olie en zalf tot een tinctuur, een mengsel dat al in het oudste overgeleverde missaal terug te vinden is. Die roept voorchristelijke beelden op van het gebruik van olie. 17 Er zijn tal van verklaringen, zoals een fysische dat de geur van de welriekende olie van oorsprong een product van de poreuze gesteentes van de Levantijnse kust is, waaruit graftombes vervaardigd werden. Voorlopers van de muronaanbidders vinden we al in Egypte (Sint-Menas), Cyprus en bij de apostelen Andreas en Mattheus. 18 Dat geneeskrachtige werking aan een lichaam in plaats van een boom, graf of kruid ontleend kan worden stamt, pas uit de tijd van Constantijn; alle aanbidders kwamen uit de Levant. Dat Nicolaas sinds de negende eeuw verbonden werd aan geneeskrachtige olie is het werk van de hagiografie, want niets duidt op enige fysiek bewijs ervan. Belangrijk werden de muronpelgrimages naar Bari nadat in 1087 de translatie uit Myra naar Bari had plaatsgevonden. In de oorspronkelijke vita van Johannes Diaconus komt deze legende niet voor, wel in een anonieme latere toevoeging, die Mombritius heeft overgenomen.
15
2 Korinthiers 2: 14-16: ‘God die de reuk van zijn kennis allerwegen door ons verspreidt, want wij zijn voor God een geur van Christus onder hen, die gered worden en onder hen die verloren gaan; voor deze een doodslucht ten dode, voor genen een levensgeur ten leven.’ 16 Mirre is gomhars van een boom, het Griekse muron is heilzame olie van stoffelijke resten, in werkelijkheid uit het bijzondere gesteente van de tombe afkomstig. Pelgrims namen die heilzame olie uit Bari mee naar huis; deze is tegenwoordig ook via internet te bestellen. Mirre is zuiver plantaardig en bekend om zijn geur; muron is dierlijk en geneeskrachtig. Jones gebruikt de onvertaalbare term ‘myroblytes’ (Jones 1988: 66-73.). 17 Jones 1988: 68. 18 Jones 1963: 460.
27
5.
Sint-Nicolaasofficie
5.1
Inhoud
In bijlage II staat de tekst van het hele officie afgedrukt. Elk onderdeel heeft een Arabisch nummer gekregen en verwijst naar de bijbehorende legende waarvan de betreffende passage afkomstig is, de plaats in het officie, en de afwijkingen in andere handschriften van riten en eventuele bijzonderheden, die in de toelichting op bladzijde 76 staan.
5.2
Legenden in het officie
De legende die Sint-Nicolaas zijn autoriteit verleent, die van de bisschopsbenoeming, opent het officie met de vespers en de uitnodiging tot de metten. Deze wordt in de antifonen van de eerste nocturne vergezeld door zijn gegoede afkomst en onderwijs ter bevestiging van zijn status. De drie daarop volgende antifonen gaan over de legende van de drie dochters, die van de prostitutie gered zijn. Zoals eerder gezegd, hebben legenden van andere heiligen veel gemeen met die van Sint-Nicolaas, maar dit verhaal komen we uitsluitend bij hem tegen. De eerste vier responsoriën vatten de vier legenden beknopt samen. De legende van de bisschopsbenoeming neemt vier achtereenvolgende lezingen in beslag. In de tweede nocturne worden vooral zijn wonderdaden in de oudste legenden herdacht, die van de drie onschuldige burgers, het bedaren van de storm op zee en het graanschip. Pas aan het eind van de derde komt die van de heilzame olie aan bod.
5.3
Manuscripten van het officie
De tekst van het officie komt uit het passionaal van Worcester. 19 Het is een complete liturgie met neumen. De structuur verschilt van bijna alle andere in het feit dat er twaalf lezingen in plaats van negen zijn, waardoor ook een andere volgorde in de propriumgezangen ontstaat dan gebruikelijk. De misdelen in het handschrift maken geen deel uit van deze historia. Het Nerohandschrift lijkt bijna geheel zeker onder het gezag van bisschop Wulfstan (1012-1092) geschreven te zijn, na zijn benoeming in 1062. Veel prelaten in Zuid-Engeland hadden hun opleiding genoten in Lotharingen, zoals die uit Wells, Hereford, Norwich en Winchester, of waren daar zelfs geboren, zoals Walcher de bisschop van Durham.
19
Het ‘Nerohandschrift’, British Library, MS Cotton Nero E.1. Zie verder bijlage III
28
Wulfstan kwam niet uit Lotharingen, maar manifesteerde zijn toewijding aan SintNicolaas op vele manieren. In zijn portiforium staan slechts drie heiligen van het continent, onder wie Sint-Nicolaas, en hij veranderde de naam van zijn favoriete student Aethelred in Nicolaas. De manuscripten uit Engeland
20
vertonen een opmerkelijke overeenkomst met de rite
van Luik en de invloeden uit het noordelijke Lotharingen, maar niet uit Normandië. Het lijkt erop dat de liturgieboeken van Lotharingen rechtstreeks als bron van Wulfstans Nicolaascultuur dienden. Voor de uitgebreide benamingen en herkomst van de handschriften, waarnaar ik verwijs bij afwijkingen van de plaats en bijzonderheden in het officie, verwijs ik naar het derde hoofdstuk van Jones (zie noot 62) waarin ook de afwijkingen van het Nerohandschrift ten opzichte van die van Johannes Diaconus staan. Een aantal handschriften (Salisbury, Aberdeen, Exeter en Hyde Abbey) volgt de rite van Salisbury. De Franse bronnen hebben daarentegen hun eigen riten, waarvan die van Laon en Bayeux in het oog springen.
5.4
Bijzondere riten
Vele Franse steden zoals Angers, Laon, Bayeux en Saint-Nicolas-de-Port stonden bekend om hun processies op 5 of 6 december, of op het feest van de translatie op 9 mei. Dan ging men na de vesper in processie naar de Sint-Nicolaaskapel van de kathedraal. In Bayeux vond een hele processie plaats. 21 In de twaalfde en dertiende eeuw werd in de kathedraal Sint-Nicolaas als een dubbel feest met twee koorkappen gevierd. 22 Na de vesper was er een processie naar het altaar van de goede Nicolaas, zoals op zondag verordonneerd was. Het dertiende-eeuwse ordinarium van Bayeux vermeldt 23 dat de vier hoogfeesten van Kerstmis ‘quam sollennius possunt’, dat wil zeggen zo plechtig als de geestelijkheid daartoe in staat is, gevierd moeten worden. Dit zou niet geïnterpreteerd moeten worden als ernstig of sober. Het bijvoeglijk naamwoord is conventioneel in de misboeken als een indicatie van het karakter van de liturgieën van feestdagen, en zou eerder de gedachte uitdrukken van rituele pracht, rijkdom en variatie, en op het feest van de onnozele kinderen een uitbarsting van 20
Jones 1988: 403, noot 35. ‘Post vesperas fit processio ad altere beati Nicholai ordinata, sicut in dominica, cum fit de matituna, sed sine dracone, sacerdote etiam in suppellicio et capa serica incedente. Eundo cantatur R. Ex eius tumba cum suo versu: deinde inchoata anti. O Xpisti ab archichoro ex precepto cantoris, sequitur ps Magnificat et oratio Deus qui beatum. Sequentibus Dominus vobiscum et Benedicamus et similiter in aliis processionibus consimilibus. Redeundo cantatur aliqua antiphona de beata Virgine, quam non sequitur oratio’ (Jones 1963: 31). 22 Meisen 1931: 182: ‘festum duplex cum duabus capis’. 23 Hiley 1997: 42. 21
29
buitensporige en exotische muziek. Mackenzie beschrijft het verloop van zo’n officie in Bayeux met vermelding van alle gezangen van het feest der onnozele kinderen met verwijzing naar een Sint-Nicolaas. 24 Angers had bijzondere riten en ‘ex eius tumba marmorea’ (nr. 31) werd gezongen als lammen en blinden in de Sint-Nicolaaskapel van Angers om genezing vroegen. Zowel in Bayeux als in Saint-Nicolas-de-Port kwamen de festiviteiten pas goed op gang na de translatie (1087).
5.5
Relatie met advent en kerst
Nicolaasgewoonten werden volop uitgewisseld met de twaalfdaagse periode tussen Kerstmis en Epifanie. 25 Het feest van Sint-Andreas op 28 november valt vaak samen met het begin van de advent. In de processie van Exeter naar het altaar werd in het vespergebed voorafgaand aan het responsorium Ex eius tumba Sint-Nicolaas en advent direct met elkaar in verband gebracht (zie bijlage II, in de toelichting op nr. 31). Sint-Nicolaas werd de patroon van studenten, kinderen en zelfs heel kleine kinderen. Kleine kinderen kwamen we al tegen in de legende van de toegewijde zuigeling en het geven van geschenken in de legende van de drie dochters. In Parijs werd Nicolaas het centrum van wetenschappers, zoals Johannes Diaconus al gezegd had: ‘Voor ons was Nicolaas zelf een wetenschapper en voorvechter van scholing van mensen.’ Door de legende waarin drie studenten uit de dood tot leven gewekt worden door de heilige Nicolaas, als was hij Christus zelf, werd Nicolaas voor de studenten een zegening, de voorloper van de verschijning bij Epifanie. De zesde december kwam dichter bij de geboorte van Christus dan het daarvoor was geweest. In 1404 werd een loflied voor Nicolaas in dit verband gecomponeerd. 26 De status van Sint-Nicolaas werd verdubbeld, zelfs verdrievoudigd zoals in Rouen. Uiteindelijk werd op het Concilie van Oxford in 1222 het Nicolaasfeest in de hoogste categorie kerkelijke feesten geplaatst.
24
Mackenzie 2012: 145-146. Jones 1963: 31. 26 Mone, Francis J. Hymni latini medii aevi, Freiburg 1853, deel III: 465-466, nr. 1103, in Jones 1988: 444, noot 55. 25
30
6.
Auteur van het Sint-Nicolaasofficie
6.1
Reginold van Eichstätt
Als beloning voor het officie werd Reginold benoemd tot bisschop van Eichstätt. Daarna schreef hij nog drie officies, voor de heilige Willibald, diens broer Wunebald en de heilige Blasius. De eerste twee waren tweehonderd jaar daarvoor bij de oprichting van het klooster betrokken. Met deze officies wilde hij ongetwijfeld Eichstätt op de kaart zetten. Het klooster lag in een vallei van de Altmühl tussen Augsburg en Neurenberg (zie bijlage IVc) en was gesticht door de Engelse missionarissen Bonifatius en Willibald. Laatstgenoemde had evenals Bonifatius Engeland verlaten en reisde samen met Wunebald naar Italië. Hij liet Wunebald in Rome achter en trok verder naar Lycië, waar hij overwinterde. Op de terugweg heeft hij wellicht in Myra de Nicolaascultus leren kennen. Na tien jaar reizen verbleef hij nog tien jaar in Monte Cassino (zie bijlage IVb) waarna paus Gregorius hem vroeg Bonifatius te helpen met het stichten van het klooster in Eichstätt. Willibald werd daar bisschop van 741 tot 786. Zijn zuster Walburga werd in die tijd abdis van Heidenheim. Uiteindelijk werd de hele familie murondevoot net als de latere bisschop Gundekar. De muronverering werd uiteindelijk door paus Clemens VI geïnstitutionaliseerd ter aanmoediging van de pelgrims om naar de Sint-Nicolaaskerk in Bari te gaan. 27 Reginold reisde vervolgens naar Zuid-Italië en leerde daar behalve Latijn ook wat Grieks en wellicht Hebreeuws. De streken Apulië, Calabrië en Sicilië waren meertalige gebieden in die tijd. Delen van het officie zijn in drie talen geschreven. Deze context draagt bij aan de veronderstelling dat Reginold het Nicolaasofficie geschreven heeft voor de promotie van Eichstätt. Voor de tekst putte Reginoldus uit twaalf legenden die Johannes Diaconus in zijn vita had opgenomen. Dat het Sint-Nicolaasofficie zelf weer in latere Nicolaaslegendes zo geroemd werd, zou aan zijn vernieuwende muziek moeten worden toegeschreven. Hoewel er geen direct bewijs is dat Reginold zijn melodieën ontleend had aan Griekse bronnen, zou hij geïnspireerd kunnen zijn door de oosterse liturgie, voor wie hymnedichters gezangen hadden gecomponeerd, inclusief composities voor Nicolaas. In het bijzonder het beeld van Nicolaas als de morgenster, een populaire Byzantijnse metafoor, die niet in de vita staat maar wel door
27
‘Cupientes igitur ut ecclesiam beati Nicolai Confessoris Barensis in qua ipsius beati Confessoris corpus venerabiliter requiescit et ad quam propter distillationem liquoris qui ex ipsius gloriosissimi Confessoris ossibus ut pie creditur incessanter emanat, populorum maximus de diversis mundi partibus sit concursus, congruis honoribis frequentetur [...].’ Dit komt uit een bul van Clemens VI, gedateerd 26 juli 1343.
31
Reginold is gebruikt, suggereert dat hij misschien uit de tweede hand sommige nu verloren Byzantijnse composities zou hebben gebruikt. 28 Of dat zo is, wil ik in een vervolgonderzoek te weten komen, al lijkt op voorhand daarvoor weinig bewijs te zijn. Wellicht moeten we het nieuwe eerder zoeken in zijn muzikaal verzet tegen de ‘usus pristinus’, waarover later. In ieder geval was zijn officie kennelijk zo aantrekkelijk dat hij daaraan zijn bisschopszetel verdiende. De invloed ervan kwam tot uiting in twee legenden: de Cruxlegende en de legende van de weduwe van Bari, beide bedoeld om de populariteit van de historia Nicolai te vergroten. In de eerste legende wordt verhaald over het vernieuwend effect dat het Nicolaasofficie teweeg heeft gebracht. In deze legende wordt de weerstand tegen de Nicolaasliturgie verwoord, 29 omdat de officieteksten niet van God maar de mens afkomstig zijn. De conservatieve prior maakt bezwaar tegen historiae die niet-Bijbelse teksten bevatten. Later zegt de prior: ‘Quod in vestra ecclesia cantatur cantate et nil amplius.’ De ‘usus pristinus’ was de Romeinse rite zoals die aan de Karolingische geestelijkheid was opgelegd door Karel de Grote om eenheid in de verschillende kloosterpraktijken te bevorderen. In 900 definieerde Regino van Prüm (zie bijlage IVc) de onderwerpen van de ‘usus pristinus’. 30 Hiermee werden nieuwe creaties beperkt tot de (processie)hymnen in de traditie van Hilarius en Ambrosius. De gedachte is vaak dat de officies voor niet-apostolische heiligen, vooral de belijders (niet-martelaren), zich pas ontwikkelden tot berijmde officies in en na de elfde eeuw (zie de volgende paragraaf ). Maar juist in de tweede helft van die eeuw ontweken sommige monniken de ‘usus pristinus’, door nieuwe uitgebreide composities te scheppen, vooral in de propriumgezangen van de metten, waarbij zij ongetwijfeld de religieuze gevoeligheden schonden van hen die de Bijbeltaal en traditionele melodieën aanhingen, die onveranderd uit Joodse en Griekse tempels zouden zijn overgeleverd. Metz, als het grootste kerkcentrum van de negende eeuw, kan daarmee de weg gewezen hebben, alleen hebben de teksten uit Metz de tijd niet overleefd. De talrijke vrije 28
Jones 1963: 72, 141. ‘Scripta quidem per hominem sed homini divinitus inspirata’, Jones 1963: 50, noot 12. 30 ‘Festos dies in anno celebrare sancimus, id est, diem dominicam Paschae cum omni hebdomada, diem Ascensionis Domini, Pentecosten similiter ut in Pascha, apostolorum Petri et Pauli diem unum, Navitatem sancti Johannis Baptistae, Assumptionem sancti Mariae, sancti Michaelis, sancti Remigii, sancti Martini, sancti Andreae, in Natale Domini dies quattuor, octavam Domini, Epiphaniam Domini, Purificationem sancti Mariae; et illas festivitates martyrum vel confessorum observare decrevimus quorum in unaquaque paroechia* corpora requiescunt,’ geciteerd in Jones 1963: 51. * parochia 29
32
composities van prosen en tropen uit Sankt-Gallen bereikten ook het deel van Duitsland met Eichstätt. Propriumofficies van andere heiligen met het karakter van een Nicolaasofficie werden daarna in het hele Frankische rijk gecomponeerd, waaronder de keizerlijke school van Karel de Stoute en de bisdommen van Lotharingen en Rijnland. Er is geen bewijs van nieuwe melodieën voor ca. 960. De woorden van de prior: ‘Quod in vestra ecclesia cantatur cantate et nil amplius’ uit de Crux-legende, 31 worden tegengesproken in responsorie 34: ‘O nova res’. Woorden als ‘Nova saeculorum cantica clericorum’ wijzen op nieuwe ontwikkelingen bij de wereldlijke geestelijkheid in de opkomende bisschoppelijke scholen. Uiteindelijk volgt een pleidooi voor ‘nova res’ en ‘futurum amatorem’, dus voor een vrijere liturgie in een wereld die door de ‘usus pristinus’ gedicteerd werd.
6.2
Betwist schrijverschap
Veel van de verwarring omtrent het auteurschap van het Nicolaasofficie is veroorzaakt door het gebruik van het woord historia in de handschriften. Ten minste twee bronnen gebruiken dit terwijl hoogstwaarschijnlijk het Sint-Nicolaasofficie bedoeld wordt. De eerste bron is de Crux-legende, de andere is de Anonymus Haserensis. De legende komt voor in twee versies. In de tweede versie, die Jacobus de Voragine in zijn Legenda aurea heeft opgenomen, wordt het woord historia gebruikt: ‘De nieuwe historia van Sint-Nicolaas’ vita en zijn wonderen was gecomponeerd door een goddelijk geïnspireerd man.’ 32 In de Anonymus Haserensis wordt Reginold geprezen om zijn muzikaliteit, waarvoor hij tot bisschop werd benoemd: ‘Reginoldus […] hic inprimis historiam sancti Nicolai fecit, et pro hoc episcopalem dignitatem promeruit.’ 33 Young 34 definieert historia als een reeks van antifonen en responsoriën voor het canonieke officie, vooral wanneer enige of alle van deze gezangen in metrische vorm of in rijm staan. Historia slaat met andere woorden op de muzikale structuur ervan, uitgezonderd de psalmen en lezingen waarvan de teksten min of meer een versvorm hebben. Vanaf de tiende eeuw werden veel van dergelijke historiae gecomponeerd, vooral om bijzondere heiligen te eren. Voor de lezingen van de historiae werden teksten ontleend aan de vitae en
31
Jones 1963: 56, noot 2. Jones 1963: 50. 33 Jones 1963: 69. 34 Young 1933: 310. 32
33
elke antifoon, responsorie of trope verwees naar een ‘legendarisch’ voorval. Later werd elke responsorie in de metten voorzien van een trope. Voorbeeld van zo’n trope, ontleend aan de antifoon van het Magnificat, die niet tot het officie behoort, treft men in bijlage II aan bij nummer xi: ‘Copiose caritatis’, waarvan al opgemerkt is dat deze prose het mirakelspel De zoon van Jetro afsluit. De tekst van de antifonen in het Sint-Nicolaasofficie is noch metrisch noch berijmd, behalve de toegevoegde prosen. De vraag is gewettigd of het begrip historia volgens Young in dit geval nog van toepassing is of dat we hier met een officie of vita te maken hebben. Meisen denkt bij het begrip historia meer aan de door Young gehanteerde omschrijving en lijkt daardoor enigszins in verwarring. Immers de term historia kan ook geheel onberijmde officies omvatten. 35 Dit zegt Meisen in een passage die goed zijn gedachte hierover weergeeft: 36
Bischof Reginold von Eichstätt (966-991) soll nämlich eine metrische Vita des Heiligen geschrieben haben, wie in einer Reihe von kurzen Notizen überliefert wird. So berichtet der Anonymus Haserensis, der von Reginold rühmt, wie er u.a. des Griechischen und Hebräischen mächtig gewesen sei, dass er sich die bischöfliche Würde durch ein Offizium zu den Festen des hl. Nikolaus verdient habe. Dass Reginold Offizien (historias) zu den Festen der hll. Wunibald, Blasius und Willibald verfasst hat, steht fest; das Willibaldoffizium ist in einer Hs. des 12. Jahrhunderts in der Dombibliothek zu Trier erhalten, die ausserdem auch ein Wunibald- und ein Walpurgisoffizium enthält. Immerhin aber ist es möglich, das Reginold ein Nikolausoffizium verfasst hat. Auch das Auctarium Garstense erwähnt Reginolds Nikolausoffizium, wo es zum Jahre 988 heisst: Reinoldus musicus Aihstetensis episcopus obiit […], qui historiam cantus de sancto Nicolao edidit, […] dass das Nikolausoffizium Reginolds im 15. Jahrhundert in allen Kirchen allgemein verbreitet gewesen sei […]. Immerhin aber ist es möglich, dass Reginold ein Nikolausoffizium verfasst hat - den Gedanken legt das noch erhaltene Willibaldoffizum nahe - aber es scheint dass es unwiederbringlich verloren ist.
Hiermee zijn we in de discussie beland wie de auteur van de liturgie is. Dat Reginold een metrische vita zou hebben geschreven, brengt Meisen in verwarring. Terwijl het Sint35 36
Hiley 1997: 273. Meisen 1931: 77-78.
34
Nicolaasofficie in alle kerken in gebruik was, veronderstelt Meisen dat er nog een (berijmde) historia is, die verloren gegaan moet zijn. We weten nu dat bij de Sint-Nicolaasliturgie de woorden officium en historia in dit geval hetzelfde betekenen. In de veronderstelling dat er geen Sint-Nicolaasofficie van Reginold is, ziet Meisen de bron van de liturgie in Normandië liggen met Rouen als centrum, ook omdat hier minstens honderdveertig kerken dit officie gebruikten. ‘Bereits um 1030 verfasste ein Monch mit Namen Isembert aus der Kloster St. Pierre in Rouen ein Offizium des Heiligen, das von andern Klöstern übernommen und bald überall gesungen wurde.’ 37 Meisen volgt daarmee het standpunt van Dom Joseph Pothier en Colette. Eerstgenoemde schrijft in 1896 het auteurschap aan Isembert toe: ‘C’est d’abord á la Trinité du Mont Sainte-Catherine, Isembert, son premier abbé, le maître d’Ainard et de Durand. Moine de Saint-Ouen, il avait composé en l’honneur du patron de son monastère, avant de le quitter, un office propre, texte et musique.’ 38 Colette citeert helemaal geen bron als hij schrijft: ‘Isembert, moine de Saint-Ouen, et plus tard abbé du mont Sainte-Catherine, écrit le texte et la musique de l’office de saint Ouen, et de celui de saint Nicolas, non moins célèbre que l’Office de sainte Catherine, composé par Ainard, abbé de ce même monastère. Adoptés tous deux par la plupart des églises, ils devaient servir de modèles pour beaucoup d’autres.’ Alle latere toevoegingen van prosen als ‘Oportet’, ‘Sospes’, ‘Sospitati’ en ‘Copiose caritatis’ schrijft hij toe aan latere auteurs dan Isembert. Interessant hier is dat Colette niet wist dat Isembert en zijn trouwe volgeling Ainard uit Duitsland kwamen en laatstgenoemde helemaal geen abt van Saint-Ouen geweest was. We kunnen op grond van twee bronnen 39 aannemen dat Isembert uit de Teutoonse streek kwam en Ainard uit Würzburg. Wat Colette mogelijk bewogen heeft om zonder enig bewijs Isembert als componist aan te wijzen was dat hijzelf canon van Rouen was en bij het schrijven van zijn boek de kerk van Rouen iets terug wilde geven van de oude glans van de na 1728 verdwenen middeleeuwse Sint-Nicolaascultus. Dat Meisen kritiekloos Colettes niet beargumenteerde standpunt overnam, was mogelijk aan de algemene opinie te wijten, dat de Nicolaascultus door de Noormannen na de translatie vanuit Bari (1087) was overgebracht.
37
Meisen 1931: 89. Jones 1963: 67-68. 39 Jones 1963: 66-67. 38
35
Meisen 40 noemt niet minder dan acht gevallen van Nicolaasriten in Normandië (zie bijlage IVd) in de elfde eeuw en omgeving (van Parijs tot Chartres) en zestig plaatsen in de twaalfde eeuw. Onder deze acht vindt men Amiens en Saint-Maur-des-Fossés en onder die zestig Laon, Rouen, Bayeux, Angers, Compiègne en Saint-Benoît-sur-Loire. Een aantal handschriften uit deze plaatsen heeft Jones vergeleken met het officie, dat door Reginold geschreven zou zijn, zie bijlage II. Naast het feit dat Reginold in twee handschriften als de auteur van de historia aangewezen wordt, resten slechts indirecte argumenten voor zijn auteurschap. Het blijft omstreden. 41
40 41
Meisen 1931: 178. ‘But the Office of St.Nicholas was composed in Rouen.’ in Davidson en Brockett 1986: 23.
36
7.
Verbreiding van het Sint-Nicolaasofficie
7.1
Invloed op latere legenden
Otloh (ca.1010-1070) schreef een aantal vitae, waaronder over Sint-Nicolaas. Hij werd in Tegernsee opgeleid en vertrok in 1024 naar Hersfeld. Nadat hij verschillende Duitse kloosters bezocht had, vestigde hij zich uiteindelijk in Sankt Emmeram in Regensburg. Zijn eerste vita was een combinatie van twee oudere, namelijk een latere versie van Johannes Diaconus’ vita met toevoegingen die duidelijk in Zuid-Italië aangebracht waren, en een anonieme Griekse bron van het leven van de monnik Nicolaas van Sion (het Sionklooster in Lycië). Waarschijnlijk heeft hij deze vita geschreven in Fulda, waar hij mogelijk de anonieme Griekse bron en de versie van Johannes Diaconus tegenkwam. De tweede vita is overgeleverd in een handschrift uit Namen, dat bijna zeker in de dertiende eeuw gekopieerd is van een oudere bron uit de abdij van Sint-Hubert nabij Luik. Uit onderzoek is gebleken dat deze tweede een verkorte en volledig bewerkte versie is van zijn eerste. Otloh verklaarde zelf in zijn werk De temptationibus dat hij een vita op verzoek van de broeders van Sankt Emmeram had geschreven voor een aantal lezingen van een SintNicolaasofficie. Hierin staan een aantal letterlijke passages uit de antifonen O pastor aeterne, Pontifces almi, O Christi pietas, de responsoriën Quadam die tempestate, Audiens Christi en Qui cum audissent (zie bijlage II). Deze Vita is te beschouwen als een commentaar op de historia van Reginold. Het klooster Sankt Emmeram ligt slechts tachtig kilometer van Altmühl en de Donau bij Eichstätt (bijlage IVc). Hoewel Regensburg onder het aartsbisdom van Mainz viel, waar een goed gevestigde Nicolaascultus bestond, beschouwde het klooster zichzelf door en door Beiers. 42 Nog twee andere composities uit Beieren tonen een actieve Nicolaascultuur aan. Bisschop Heribert van Eichstätt (1022-1042) componeerde twee hymnen die in melodie en rijm gelijk zijn aan de anonieme Nicolaashymne Plaudat laetitia lux hodierna. De inhoud van deze hymnen is ontleend aan het officie. Jones 43 veronderstelt dat Heribert de hymnen componeerde met de intentie die in een liturgie in te voegen. Een andere hymne, de veel populairdere Exultet aula coelica laetetur, beperkt zich tot het officie, maar de herkomst is niet makkelijk vast te stellen.
42 43
Meisen 1931: 92. Jones 1963: 84-85.
37
7.2
Invloed van het officie op de verspreiding van de Nicolaascultus
Het is een klein wonder dat het officie zoveel bekendheid zou krijgen in Duitsland gedurende de tweede helft van de elfde eeuw. Voordien kwam de naam van Sint-Nicolaas niet voor in de onderzochte sacramentsboeken uit de tiende eeuw of daarvoor, en in slechts drie van de tweeënvijftig uit de elfde eeuw. In de brevieren in Franse bibliotheken komen driehonderdvijftig manuscripten voor met een liturgische verwijzing naar Nicolaas, waarvan slechts negen uit de elfde eeuw en geen enkele voor het jaar 1000. Otto I was vanaf het jaar 962 begonnen een heel keizerrijk te vestigen, door het Westen opnieuw te oriënteren naar het Oosten. De inzegening van het huwelijk van keizer Otto II met de Byzantijnse prinses Theophanu in 972 in de Sint-Pieter in Rome was meer dan symbolisch. Meer dan vijf jaar was hierover onderhandeld. Theophanu liet een Nicolaasicoon uit Byzantium in het klooster van Burtscheid (bij Aken) bezorgen en de abdij aan SintNicolaas wijden. 44 Otto voerde met hulp van Beieren campagne in de Byzantijnse delen van Italië om Beieren een bloeiende Nicolaascultus te geven en een thuisland voor de vita van Johannes Diaconus te laten worden. Om de Saksische dynastie te versterken, moedigde hij zijn onderdanen aan naar het Griekse deel van Italië te reizen, zoals Godehard en Willibald dat hadden gedaan. Zo heerste er een bloeiende Nicolaascultus in Beieren tussen 960 en 1060 met Reginolds officie en de twee vitae van Otloh. Het officie trok de aandacht van Oostenrijkse en Beierse kroniekschrijvers. Isembert en Ainard voegden in Rouen prosen toe aan het oorspronkelijke officie. Aartsbisschop Willigis van Mainz (gestorven in 1011) wijdde in 987 een kerk van zijn eigen bisdom aan Sint-Nicolaas. Willigis vergrootte de macht, die hij onder Otto II had verkregen gedurende het regentschap van Theophanu. Hij beschouwde de kerken van Salzburg tot Kamerrijk als zijn persoonlijk domein. Hij reisde vaak naar Italië met of namens zijn keizers, onder andere met bisschop Notker van Luik. Notker was geboren in Zwaben en volgens de annalen van Hildesheim was hij prior van Sankt-Gallen voor zijn promotie tot bisschop van Luik. Hij moest in zijn tweetalig bisdom de balans tussen Frankrijk en Duitsland bewaren. Zijn artistieke producties zijn echter meer op het Rijnland gericht, met name Keulen, met enige Griekse vernieuwingen die aan
44
Meisen 1931: 82.
38
Theophanu kunnen worden toegeschreven. Notker droeg bij aan de bouw van een SintNicolaaskapel in Luik. 45 De Luikse school nam snel in aanzien toe onder leiding van Notker. Deze zorgde voor de opbloei van het bisschoppelijke onderwijs ten koste van het monastieke. 46 Anselm van Luik beschrijft hoe Notker oblaten onttrok aan kloosters om onderwezen te laten worden op zijn kathedrale school. Onder hem en onder bisschop Nithard (gestorven in 1042) gaf Wazo leiding aan de scholen totdat hij zelf bisschop werd van 1042 tot 1048. Anselm schrijft: ‘Domnus Wazo velut lucifer inter minores stellas enituit.’ Het woord ‘lucifer’ komt niet bij Johannes Diaconus voor en lijkt uit Reginolds antifoon nummer 4 afkomstig. Een soortgelijke passage in een handschrift uit Gent verwijst eveneens naar deze antifoon: ‘[…] beatus Nicholaus inter spiritales patres velut lucifer inter astra fulgida coeli luminis singularis effulsit.’ 47 De vraag is hoe toevallig deze overeenkomst is. Vanuit Luik, waar zich de enige overgeleverde kopie van Otloh’s vita uit het handschrift van Namen bevond, verspreidde de cultus zich naar Frankrijk en Engeland. Tussen 990 en1050 leverde Luik het grootste aantal leraren aan de scholen van West-Europa. Geestelijken uit Lotharingen staken naar Engeland over vóór Willem de Veroveraar en oefenden hun invloed uit op de door Dunstan hervormde Engelse kerk. De oudste getuigenissen van een levendige Nicolaascultuur in Frankrijk rond 1020 komen uit het benedictijnerklooster in Angers. Het is opgericht door graaf Fulco Nerra van Anjou. Deze cultus scheen terug te grijpen op de Griekse Nicolaasverering, omdat graaf Fulco bij zijn tweede pelgrimstocht naar Jeruzalem bij Myra door Sint-Nicolaas gered zou zijn van een hevige storm. Zowel in het huidige Zuid-Frankrijk aan de voet van de westelijke Alpen als meer noordelijk aan de Zwitserse kant bij Lausanne en de Sint-Bernhardpas ontstond een Nicolaascultus. Paus Leo IX (1049-1054) stimuleerde de overdracht van deze cultus uit Italië naar het gebied waar hij geboren was. Het al genoemde Sankt Emmeram in Regensburg en het klooster Altdorf hoorden hierbij.
45
Jones 1988: 88. In deze periode heersten er diepgaande verschillen tussen de wereldlijke en monastieke geestelijkheid. Niet alleen door traditie maar ook door de methoden en doelen, die zij zichzelf oplegden, leefden zij in verschillende werelden. De autobiografische beweringen van die geestelijken, die bij gelegenheid van roeping wisselden van klooster naar kathedraal en vice versa, zijn overtuigend in dit opzicht en verdienen alles bij elkaar genomen de aandacht onder de historici zodat zij beter onderwijs op bisschops- en abdijscholen van elkaar zullen onderscheiden (Jones 1963: 89). 47 Jones 1963: 18. 46
39
Nog voor de translatie in 1087 was ook in Midden-Frankrijk van een SintNicolaascultus sprake. Sinds de oprichting van staatjes in Zuid-Italië vanaf het begin van de elfde eeuw, stond Normandië in levendige handelsbetrekkingen met Zuid-Italië als voormalige provincie van het Oost-Romeinse rijk. Het klooster Saint-Pierre in Rouen van Isembert hoorde daarbij, van waaruit het officie door andere kloosters overgenomen werd zoals in Angers en Le Mans. Ook de kerkgeschiedenis van Ordericus Vitalis als bron van de geschiedenis der Noormannen dateert van voor 1087. Na de translatie van 1087 brak een tweede tijdperk in de verspreiding van de cultus aan. In een aantal gebieden van Europa, waarvan het eerste het al genoemde Normandië met omgeving is, werd deze cultus enerzijds gevoed door de Noormannen vanuit Zuid-Italië, anderzijds uit Lotharingen. Vanuit Normandië verspreidde de cultus zich over het stroomgebied van de Seine, waaronder Parijs, en de stroomgebieden van de Oise en Marne. (zie bijlage IVd). Het tweede gebied in Noord-Frankrijk omvat het oude graafschap van Anjou met Angers, en strekte zich naar Maine en Touraine uit, weliswaar in kleinere dichtheid dan in Normandië. De geschiedenis van de cultus in Saint-Nicolas-de-Port in de buurt van Nancy gaat direct terug naar de translatie. Twee kleinere gebieden bevinden zich verder aan de oostgrens, in het bovenste deel van de Elzas en het gebied in West-Zwitserland tussen Genève en het Neuenburgermeer. 48
48
Meisen 1931: 504-526.
40
8.
Mirakelspelen van Sint-Nicolaas
8.1
Geschiedenis
In de stadsbibliotheek van Orléans bevindt zich het Fleuryboek, een manuscript met preken, Bijbelse teksten, liturgische drama’s en sequensen. De naam is ontleend aan de stad Fleury, die nu bekend staat als Saint-Benoît-sur-Loire, waar de abdij van Saint-Benoît (Benedictus) huisde tot de kloosterbibliotheek in de nasleep van de antiklerikale Franse Revolutie over het land verspreid raakte. Het is de vraag of het boek uit Fleury afkomstig is, hoewel het kopiëren van zulke gedetailleerde manuscripten geheel zou passen bij de culturele reputatie van de abdij in de twaalfde eeuw als een van de voorlopers van de universiteiten van Europa. Gedurende de afgelopen vijftig jaar wordt voortdurend getwist over de herkomst ervan, maar algemeen wordt aangenomen dat het boek gekopieerd is rond 1200 door een en dezelfde schrijver, een unieke bloemlezing van prosen, die een waardevolle blik biedt in de karakteristieke uitvoeringspraktijken van die periode. Naar alle waarschijnlijkheid is het samengesteld in Noord-Frankrijk, de wieg van veel andere hagiografische en literaire meesterwerken als Wace’s vita rond 1150 en Jean Bodels Jeu de Saint Nicolas. Paus Urbanus II speelde met zijn uitzonderlijke verering van SintNicolaas een belangrijke rol hierbij. Hij had de eerste kruistocht gepredikt in de hoop delen van het christendom terug te winnen die door de heidenen waren veroverd. Na de translatie in 1087 wijdde hij in 1092 Bari in als de nieuwe verblijfplaats van diens stoffelijke resten. Bari was tevens een belangrijke havenstad. Urbanus zag in dit heiligenleven een krachtig symbool voor de hereniging van de oosterse en westerse kerken. Reddingverhalen waarin SintNicolaas een belangrijke rol vervulde, zoals die van de zoon van Jetro, waren zeer populair in die tijd en er waren voorbeelden van hymnen die aanvankelijk gericht aan Sint-Nicolaas ‘verbasterd’ werden tot een kruistochtlied. 49 De keuze van Bari en Saint-Nicolas-de-Port als toevluchtsoorden voor de kruistochtvaarders versterkt de associatie van deze heilige met mensen die zich plaatsten onder de bescherming van iemand die zelf ervaring had gehad met het onbestendige leven aan de grens van christenen en moslims. Ook de benedictijnen van Fleury hadden reeds lang hun ondersteuning van de Nicolaascultus getoond en dit werd versterkt in de late elfde eeuw op initiatief van Elias, abt
49
Jones 1988: 218.
41
en later aartsbisschop van Bari (gestorven in 1105), die het plan voor de translatie van de Nicolaasresten naar Bari met zijn verering bedacht had. 50 Volgens overlevering zou de kloosterbibliotheek van Fleury de vita van Johannes Diaconus bezeten hebben naast een tiende-eeuwse Sint-Nicolaashymne en een preek van Hildebert over diens leven. Het lag in de aard van de abdij om een verzameling van SintNicolaaslegenden aan te leggen of deze door de novices te laten bewerken, zoals de legende van de drie studenten, die voor hen als uitgangspunt diende voor het schrijven van Latijnse verzen als onderdeel van hun studie. Zij zullen ongetwijfeld in het mirakelspel De drie studenten hem als beschermer van de kinderen hebben gehoord, of zijn generositeit in De drie dochters, zijn wonderbaarlijke opkomen voor een Jood in De icoon van Sint-Nicolaas en zijn interventie bij de christenen en heidenen in De zoon van Jetro.
8.2
Mirakelspel
Deze legenden komen terug in de oudste zeven wereldlijke drama’s van de middeleeuwen. De auteur van de eerste ervan, een beknopte versie van De drie dochters, was Hilarius. 51 Jean Bodels Jeu de Saint Nicolas wordt algemeen als de beste van alle zeven gezien. 52 Volgens Young 53 heeft het liturgisch drama geen associaties met de Heilige Schrift. De inhoud is typerend voor de middeleeuwen. Het kreeg in de geschiedenis van het drama een eigen naam, namelijk mirakelspel, als een dramatisering van een legende die het leven van een martelaar of wonderen van een heilige voortzet. Er bestonden veel van zulke legenden met grote invloed op het drama gedurende de late middeleeuwen in Europa. In de eerste eeuwen was het aantal mirakelspelen ontworpen voor gebruik in de kerk naar verhouding klein. De enige nog complete heiligenlevens op basis van niet-Bijbelse legenden zijn van Sint-Nicolaas. Hoe het proces van legende tot mirakelspel verlopen is, blijft onduidelijk. Mogelijk ontstonden net als bij liturgische drama’s van Pasen en Kerstmis zijn mirakelspelen uit tropen. Er is daar echter geen bewijs voor. In latere paragrafen kom ik hierop terug. In ieder geval berusten zij direct op de legenden. De vier mirakelspelen in het Fleuryboek zijn: a.
De drie dochters (‘tres filiae’)
50
Thomas 1998: ii. Young 1933: II, 337. Jones 1963: 90. 53 Young 1933: II, 307-310. 51 52
42
b.
De drie studenten (‘tres clerici’)
c.
De icoon (‘iconia’)
d.
De zoon van Jetro (‘filius Getronis’)
De oudste teksten komen in drie handschriften voor: het Hildesheimhandschrift dat De drie dochters en De drie studenten bevat, het Einsiedelnhandschrift, een reeks verzen geïdentificeerd als De drie studenten en het Fleuryboek, dat zes strikt liturgische drama’s over andere heiligen bevat en de vier bovengenoemde mirakelspelen. In de mirakelspelen van het Hildesheim- en Einsiedelnhandschrift staan geen neumen, in het Fleuryboek wel. Er zijn dus drie verschillende bewerkingen van de legende van de drie dochters en twee van de drie studenten. De legende van de drie dochters is de enige die niet alleen in het mirakelspel maar ook in het officie verwerkt is. In De drie studenten vragen deze onderdak bij een herbergier. ’s Nachts doodt hij hen en het ingezouten vlees van de studenten wordt als varkensvlees aan de gasten aangeboden. Als Sint-Nicolaas de herberg bezoekt en om eten vraagt, vertelt de herbergier dat hij wat lekkers in het vat heeft zitten. Sint-Nicolaas ziet het vlees in de kuip en roept de kinderen tot leven. De herbergier schrikt hiervan en smeekt om vergiffenis. Rondreizende studenten kozen voor Sint-Nicolaas als beschermer omdat hij patroonheilige van reizigers was. Al snel werden deze studenten steeds jonger voorgesteld tot er uiteindelijk meestal over kinderen gesproken wordt en later ontstaat hieruit de legende van de drie kinderen in het pekelvat. In 1231 bestond er in Parijs een hospitium voor arme scholieren dat onder Nicolaas’ bescherming stond. De legende van de drie kinderen in het pekelvat is pas in de twaalfde eeuw opgetekend, in het Liber Sancti Godehardi en daarna in het Frans door Robert Wace, domheer van Bayeux (gestorven in 1175). Er is ook een relatie met de legende van de drie onschuldige ter dood veroordeelde burgers van Myra. In het mirakelspel De icoon eert een Jood de icoon van Nicolaas die in zijn huis verborgen is, elke dag als hij thuis is. Op reis laat hij hem achter in zijn huis ter bescherming tegen diefstal. Dieven stelen echter al zijn bezittingen. Op bevel van Sint-Nicolaas brengen zij alles terug en de Jood prijst deze dienaar Gods. Het vierde mirakelspel is gebaseerd op de legende van de zoon van Jetro. Daarin maakt een rijk man, Jetro geheten, vanuit zijn woonplaats Excoranda een bedevaart naar Myra, omdat zijn huwelijk nog altijd kinderloos is gebleven. Als hij aankomt is de bisschop gestorven. Gelukkig krijgt Jetro enige relikwieën in handen en door een wonderlijke werking ervan wordt zijn vrouw Eusofrina zwanger. Op 6 december baart zij een zoon, die de naam 43
Adeodatus (van God gegeven) krijgt. De gelukkige vader laat ter ere van Sint-Nicolaas in zijn huis een kapel bouwen en viert ieder jaar het Sint-Nicolaasfeest op plechtige wijze. Het huis ligt niet ver van het land van de Agareners. Als Adeodatus zeven jaar oud is, ontvoeren lieden hem en bieden hem aan hun koning Marmorinus aan. Het jaar daarop, op SintNicolaasdag, viert de vader van de jongen het feest met grote toewijding. Op hetzelfde ogenblik staat de jongen voor de koning en houdt hem een beker voor, denkend aan zijn ouders en aan de vreugde die vroeger heerste op deze feestdag. Hij slaakt een diepe zucht. De koning dwingt hem te zeggen wat er aan de hand is en na het verhaal van de jongen spreekt hij: ‘Jouw Sint-Nicolaas kan doen wat hij wil, maar jij blijft hier!’ Op dat moment steekt een hevige wind op en voert de jongen met de beker tot voor de deur van de huiskapel, waar zijn ouders het Sint-Nicolaasfeest vieren.
8.3
Ontstaan
De strijd over de vraag waar de mirakelspelen zijn ontstaan, beperkt zich vaak tot het Fleuryboek, of het daar gecomponeerd is, en zo niet, door een auteur van een school met dezelfde faam als van Fleury. Het is zelfs niet zeker dat het Fleuryboek daar gekopieerd werd. Vaak verbindt men de conclusie aan dit soort verzamelingen dat een student een bloemlezing had samengesteld van zijn favoriete stukken, waar hij die ook maar kon vinden. Over het tijdstip van deze anthologie lopen de meningen uiteen, maar het zou rond 1200 zijn. Dit is een tamelijk laat tijdstip voor het ontstaan van dit soort drama’s, maar past wel bij dat van een verzameling. Op het voorblad van het Fleuryboek staat geschreven: ‘Lib sci Godehardi • In Hild • Will’.54 Godehard was van 1022 tot 1038 bisschop van Hildesheim. De meest waarschijnlijke hypothese was dat wie die woorden ook op het voorblad heeft geschreven, het boek eigendom van Godehard zelf geweest moet zijn. In dat geval moet het in Duitsland voor 1038 gekopieerd of geschreven zijn. Nieuw onderzoek brengt aan het licht dat de inscriptie op het eigendom van de abdij van Sankt-Godehard duidt, een klooster dat pas in 1146 is gesticht. Het drama van De drie dochters in het Hildesheimhandschrift is naar men aanneemt, ouder dan dat van De drie studenten. Is er verband tussen Godehard en de Nicolaascultus en kwam De drie dochters uit Duitsland? Wolferius componeerde twee Vitae Godehardi, en daarin citeerde hij regelmatig uit het Sint-Nicolaasofficie. Een voorbeeld is een citaat van antifoon nummer 41: ‘Beatus 54
Jones 1963: 92. Op bladzijde 93 staat evenwel: ‘Lib. Sci. Godehardi in Hild.’ Voor Jones’ bron, zie noot 7 op bladzijde 92.
44
Nicolaus pontificatus’. Geboren in het jaar 960, in het jaar waarin Reginold de liturgie zou hebben gecomponeerd, werd Godehard prior van Altaich met keizer Hendrik II als begunstiger, en vervolgens abt van zowel Hersfeld als Tegernsee. Hij verzamelde veel wonderenlevens in Altaich en hij vervolgde die activiteiten in Hildesheim in 1022 bij het lesgeven. Wolferius vergelijkt in de vitae het gedrag van Godehard met dat van Nicolaas: ‘Hij leefde naar het model van de heilige bisschop Nicolaas, zijn patroon, die met zijn geld de bloedschande van de meisjes, de armoede van hun vader en de slechte reputatie van het hele gezin tenietdeed.’ De tekst ‘auro virginum incestus et patris earum inopiam et totius familiae detestabilem ademit in familiam’ citeert antifoon 7 letterlijk. Hoewel het een eigen vinding geweest kan zijn van Wolferius, en het woord ‘inc(o)estus’ niet aan Reginold ontleend hoeft te zijn, maar direct aan Johannes Diaconus, lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat Godehard het Nicolaasoffcie kende, en dat hij en zijn school, waaronder zijn leerlingen Wolferius en Otloh, waren toegewijd aan Sint-Nicolaas. Otloh schreef zelf ook twee vitae met letterlijke citaten uit het officie. 55 Zijn school was even beroemd in Europa op dat moment als die van Luik, gedomineerd door Notker en Heribert. Ook die waren aantoonbaar toegewijd aan SintNicolaas aan het begin van de elfde eeuw. Voor deze cultus was hoogstwaarschijnlijk het officie medeverantwoordelijk. Een tweede argument voor een mogelijke herkomst van De drie dochters uit Duitsland is dat het patronaat van de jeugd, dat in de legende van de drie studenten zijn beslag krijgt, ook in het officie teruggevonden wordt, in de verschuiving van de term onschuldige burgers naar onschuldige kinderen.
8.4
Mirakelspel en liturgie
Coffman
56
heeft als eerste serieus de connectie met Godehard onderzocht en heeft de
heersende opinie herhaald dat de mirakelspelen het product van Franse vernieuwingen waren. Hij is van mening dat de teksten voor muzikale doeleinden geschreven zijn en daarom een uitbreiding van de liturgie vormden. ‘It is clear to one after careful study of the plays, that their verse, in form and lyric quality, suggest the medieval Latin hymn. Thus we have here to do with musical services as essential features of our Miracle Plays.’ Coffman ziet dus een
55 56
Jones 1963: 74 e.v. Geciteerd in Jones 1963: 91-92.
45
verband met de hymne én met de liturgie, want dat suggereren de woorden ‘musical services’, muzikale diensten. Young meent dat alle vier mirakelspelen door één auteur gecomponeerd zijn, al verwondert hij zich wel over de door hem geconstateerde tegenstellingen in stijl en mentaliteit in de teksten die de auteur de personen in het drama geeft. 57 Hij verschilt van mening met Coffman over de relatie ervan met de liturgie omdat hij zich realiseert dat deze Nicolaasspelen niet een uitbreiding van of commentaar op het officie kunnen zijn. Voor hem is de enige acceptabele theorie dat de mirakelspelen in dat geval ontleend waren aan de lezingen. Er zijn daar echter geen aanwijzingen voor. De veronderstelling daarbij is dat de lezingen in het Nerohandschrift inderdaad tot het oorspronkelijke Sint-Nicolaasofficie behoorden maar vanwege het weliswaar geringe aantal verschillen tussen het Nerohandschrift en de legendeteksten van Johannes Diaconus kan dit niet onomstotelijk geconcludeerd worden. Mirakelspelen liggen wat Young betreft op dezelfde lijn als de ritmische en geversificeerde muziekstukken voor de opluistering van de dagelijkse liturgie buiten het officie om. 58 Zij zijn gedurende de tiende, elfde en twaalfde eeuw in heel West-Europa gemaakt, mogelijk als uitbreiding van de prosen. Rond 1100 onderwees Raoul Tortaire deze versvorm aan de novices van het klooster Saint-Benoît-sur-Loire. Als logisch gevolg zou de versificatie van de Sint-Nicolaaslegenden daar plaatsgevonden hebben in dezelfde periode of kort daarna. Jones neemt hier een tussenpositie in: de mirakelspelen hebben inderdaad geen liturgische connectie en hij betwijfelt de herkomst uit Fleury, maar ziet wel een basis liggen in het leren schrijven van hymneachtige gedichten in Duitsland en Luik. Voor een liturgisch verband zouden er verwijzingen in de tekst naar het SintNicolaasofficie aanwezig moeten zijn, zoals in de Vita Godehardi van Wolferius en Otloh’s Vita Nicolai waarin letterlijke herhalingen van het officie voorkomen. De drie dochters is de enige die zowel in het officie als het mirakelspel voorkomt. Die tekstverbindingen zijn er niet. Het Te Deum aan het slot van De drie dochters zou een liturgisch verband kunnen suggereren met de metten, maar het wordt vrijwel altijd aangetroffen aan het slot van een liturgisch drama en heeft kennelijk een functie buiten de liturgie. Zoals wordt opgemerkt in de toelichting op de tekst van nr. 46 (bijlage II), sluit het begin van de antifoon ‘O Christi pietas. Angelus […]’ dit mirakelspel af. Normaal hoort deze 57 58
Young 1933: II, 350. Young 1933: II, 311.
46
antifoon bij de eerste vesper of laude. In Bayeux werd deze in de mis en vesperprocessie naar de Nicolaaskapel gebruikt, in Rouen bij de translatie op 9 mei en in Amiens in het octaaf van Sint-Nicolaasdag op 13 en 14 december. Dit zou op een (indirect) liturgisch verband kunnen wijzen bij de uitvoering van dit mirakelspel. Ook in Eichstätt bestond die processie naar de Nicolaaskapel, dus deze twee kleine mirakelspelen uit Duitsland, De drie dochters en De drie studenten, zouden daar tijdens of na de processie opgevoerd kunnen zijn. De ‘Angelus’, de engel die de daaropvolgende woorden uitspreekt, is waarschijnlijk dezelfde als die in Otloh’s vita en andere Beierse legenden voorkomt. Er lijkt dus geen direct verband tussen mirakelspel en liturgie te bestaan. De vraag is om welke andere redenen de dialogen in de mirakelspelen geschreven zijn, bijvoorbeeld als onderwijsmateriaal op de kathedrale en kloosterscholen.
8.5
Mirakelspel en hymne
Het eerste spel van de drie dochters is waarschijnlijk het oudst en gebaseerd op de gelijknamige legende. De strofische vorm in het Hildesheimmanuscript en andere kenmerken 59 lijken genoeg aanwijzingen te geven dat het geschreven moet zijn in NoordDuitsland en niet in Frankrijk. Als er geen direct verband met het officie is, dan ligt dat met de hymne voor de hand. De belangrijkste vernieuwingen op dit gebied uit de negende, tiende en vroege elfde eeuw kwamen vanuit Duitsland naar het Westen. Volgens Jones maar ook Coffman zouden de mirakelspelen gemodelleerd kunnen zijn naar de hymnen van de heiligen en is de versie in het Hildesheimmirakelspel als een eenvoudiger versvorm te beschouwen dan de meer verheven saffische versmaat. Bij het onderwijs in de saffische hymnen was waarschijnlijk ook plaats voor eenvoudige versvormen. Het leren schrijven van hymnen maakte deel uit van de gewone opleiding van de koorjongens. In die tijd werden vaker geversificeerde brouwsels als didactische ondersteuning aangeboden, zoals door Hrotsvitha, abdis van het nonnenklooster in Gandersheim in Saksen. Nu lijkt Saksen ver van Beieren te liggen, maar de Saksische koning Hendrik II had zijn opleiding in Hildesheim genoten en was hertog van Beieren voor hij koning werd. Op zijn aandrang was Godehard bisschop van Hildesheim geworden voor het voortzetten van de Nicolaascultus. Hrotsvitha’s Gandersheim lag vlak bij het bisdom Mainz, eveneens een gebied met een Nicolaascultus. Wat haar school voor meisjes was, was Hildesheim voor jongens.
59
Jones 1963: 122-139.
47
Zij schreef talrijke werken. Drie daarvan, Gallicanus, Dulcitius en Sapienta, zijn gebaseerd op fabels uit de vierde eeuw en gaan over drie Germaanse zusters die in hetzelfde soort verwikkelingen als in het spel De drie dochters terechtkwamen, maar dan gered werden door een vrouwelijke heilige. Evenals in de versie van Hildesheim is ook hier geen spoor van zangnotatie. Bekend is dat haar teksten circuleerden in de jongensscholen van Regensburg, Altaich en Hersfeld en in een passionaal dat met Otloh is verbonden. In de Nicolaascultus van Hildesheim zouden Godehard of Wolferius zeker door haar spelen geïnspireerd kunnen zijn om een gelijkwaardige manlijke versie te schrijven met Nicolaas als held in plaats van een vrouwspersoon, waarvan De drie dochters en De drie studenten in het Hildesheimhandschrift de neerslag zouden kunnen zijn. 60 Het Fleuryboek bevat eveneens beide legenden, maar dan geromantiseerd en verder uitgewerkt. De muziek van De drie dochters bestaat uit slechts twee verschillende melodieën die elkaar in de dialoog afwisselen. Omdat de hele tekst uit tienlettergrepige verzen bestaat, was het toevoegen van de muziek niet moeilijk. De tweede Hildesheimtekst, De drie studenten, heeft dezelfde versvorm als De drie dochters. Zonder verder op de tekst in te gaan, is er een groot verschil met De drie dochters: in elk vers is een coda met een andere versvorm geïncorporeerd, wat op een wellicht andere, meer gevorderde auteur zou kunnen wijzen dan de auteur van De drie dochters. In de toelichting op nr.17 in bijlage II wordt al gewezen op de veranderde inhoud van het woord ‘innocenter’, waarmee het patroonschap van Sint-Nicolaas zich van studenten naar (school)jeugd uitbreidde. De zinnen in het Hildesheimhandschrift wijzen ook op die verandering. De tekst van De drie studenten in het Einsiedelnhandschrift lijkt volgens Jones eerder door een student als oefening geschreven te zijn dan door een docent. De Latijnse tienlettergrepige versvorm kwam eerder voor in Duitsland dan in Frankrijk, misschien omdat deze literaire experimenten in de negende en tiende eeuw zich in alle rust konden ontwikkelen bij Notker in Zwaben en omgeving, terwijl grote delen van Frankrijk te lijden hadden onder de invallen van de Noormannen in het noordwesten en van de moslims in het zuiden. Deze specifieke versvorm komt uit Sankt-Gallen en liet zijn sporen na bij de generatie die de Hildesheimgedichten componeerde. In de twee decennia voor en na 1000 werd Luik de drijvende kracht achter de verdere verspreiding ervan in Latijns Europa. De stad ontleende zijn hegemonie primair aan het keizerrijk, aan de wetgevers die de scholen ondersteunden en een opeenvolging van wetenschappers, die in Reims of Metz geschoold
60
Jones 1963: 103.
48
waren. Een goed voorbeeld is Notker van Luik (972-1008), die proost in Sankt-Gallen was en niet verward moet worden met Sankt-Gallens Notker Balbulus (ca. 840-912). Deze wetenschappers, door wier activiteiten de kathedrale scholen in de elfde eeuw opbloeiden, stonden in voortdurende verbinding en uitwisseling met andere scholen aan de Rijn en haar buurtschappen, niet alleen met Reims en Keulen maar ook met Hildesheim en Mainz (tot zelfs ver daarbuiten in Verona). Vanuit dit Saksische rijk trokken geleerden als Isembert en Ainard naar Rouen en anderen naar Zuid-Engeland. Het is dus mogelijk dat de mirakelspelen van het Fleuryboek in Luik of omgeving geschreven of gekopieerd zijn en met Isembert en Ainard in Fleury zijn meegekomen. Ten slotte is er nog een geheel afwijkende mening over de (literaire) afkomst van het Fleuryboek, waarbij Clyde Brockett een vergelijking trekt met de ‘episcopellus’, de verkiezing van de jongensbisschop, waarvan de rituelen op het feest van Sint-Nicolaas op 6 december en het feest van de onnozele kinderen op 28 december, het onderwerp van het Fleuryspel Ad interfectionem puerorum 61 vormen. In Rouen met zijn driedubbele SintNicolaasstatus dateert deze connectie al van het eind van de elfde eeuw. Het verband tussen mirakelspel en de gekozen jongensbisschop zou in de muzikale overeenkomst liggen van De zoon van Jetro met het feest van de onnozele kinderen die verder buiten dit bestek valt.
61
Davidson en Brockett 1986: 19-20.
49
Conclusies
Vanuit de wetenschap dat er meer dan honderdvijftig Sint-Nicolaaslegenden geschreven zijn en een veelvoud daarvan aan gregoriaanse gezangen over hem, was het nauwelijks te voorspellen dat slechts een tiende van dat aantal de bron zou zijn voor de eenstemmige muziek van een officie en vier mirakelspelen in de middeleeuwen tot 1200. Tussen 400 en 800 na Christus ontstonden de eerste Griekse legenden over SintNicolaas rondom de havenplaatsen Myra en Constantinopel. Alle historische informatie over bijvoorbeeld zijn bisschopszetel in Myra en sterfdatum komt uit deze legendeteksten. Deze kan nauwelijks door andere informatie gestaafd worden. De Latijnse vertalingen ervan met name door Johannes Diaconus in Napels in ca. 880, fungeerden als portaal voor de legenden naar het noorden, over de alpen via Beieren en Lotharingen naar de Lage Landen met Luik als centrum. Dit leidde tot het ontstaan van officies, mirakelspelen en hymnen. Geleerden en geestelijken uit Duitsland brachten deze vervolgens naar Noordwest-Frankrijk. Vanuit Zuidoost-Italië droegen de Noormannen de Sint-Nicolaascultus over zee naar NoordwestFrankrijk. Een tiental legenden werd rond 960 opgenomen in een onberijmde, waarschijnlijk unieke Sint-Nicolaasofficie. Het is gebaseerd op de Vita sancti Nicolai van Johannes Diaconus, die de legenden uit het Grieks in het Latijn vertaald had met eigen retorische toevoegingen. Isembert wordt vaak als auteur van dit officie vermeld, maar Reginoldus van Eichstätt lijkt daar eerder voor in aanmerking te komen. Als beloning voor zijn compositie werd hij tot bisschop benoemd. Hoewel er geen direct bewijs is dat hij zijn melodieën ontleend had aan Griekse bronnen, zou hij geïnspireerd kunnen zijn door oosterse hymnen. Reginolds officie paste in een cultuur van vitae en historiae van andere heiligen. Na zijn succes schreef hij historiae van andere door het klooster vereerde heiligen, waarmee hij impulsen gaf aan nieuwe niet-Bijbelse composities. Terwijl lange tijd vanuit het hof van Karel de Grote de ‘usus pristinus’ gepropageerd werd om eenheid in de liturgie te bewaren, konden in de officies en historiae de door velen gewenste vernieuwingen plaatsvinden. Normandië beleefde in dit opzicht een bloeiperiode van creativiteit rondom een groep geestelijken in Rouen, geleid door Isembert en Ainard. Beiden waren van Duitse afkomst, hoewel hun geboortestreek niet met zekerheid bekend is. Isembert zou zeer wel de prosen en tropen kunnen hebben toegevoegd aan het officie van Reginold, dat zich daarna snel in bovengenoemde streken verbreidde.
50
Er traden grote verschillen op in het gebruik van het officie op de feestdag van SintNicolaas met name in de metten. Zijn status werd steeds groter en breidde zich uit tot het octaaf van 6 december. Ook 9 mei, de officiële feestdag van de translatie in 1087, waarbij zijn stoffelijke resten van Myra naar Bari waren overgebracht, steeg in aanzien. In sommige kathedralen zoals in Rouen kreeg Sint-Nicolaasdag een driedubbele status, het ‘festum triplex’. Zijn cultus volgde in zekere mate de verspreiding van zijn officie. Uit zijn officie ontstonden weer nieuwe legenden in de vorm van vitae. Otloh componeerde er twee, één voor de abt van Fulda, waar hij mogelijk op dat moment verbleef, en de andere voor zijn medebroeders in Sankt Emmeram. In de tweede vita citeerde hij letterlijk uit het officie, ongetwijfeld met de bedoeling om die citaten in zijn vita in te passen. De betekenis van de woorden vita, historia en officie was niet altijd duidelijk in die tijd, wat tot verwarring heeft geleid om achter de vermoedelijke identiteit van de auteur van het officie te komen. Officies werden in de meeste gevallen overgeleverd in antifonaria, waarin de lezingen ontbraken. De keuze van de lezingen, die overigens ook gezongen werden volgens een vaste formule op reciteertoon, was afhankelijk van de gekozen rite. Zo bevat het Nerohandschrift, het oudste met het Sint-Nicolaasofficie, twaalf lezingen van dit officie, met vier lezingen per nocturne in plaats van de gebruikelijke drie, wat eerder wijst op een afwijkend gebruik in de monastieke traditie dan in de kathedrale. Het officie citeert uitvoerig de Vita sancti Nicolai van Johannes Diaconus. Het monastieke brevier van Hyde Abbey bevat weer geheel andere, volstrekt unieke lezingen. Fragmenten uit Otloh’s vitae van Sint-Nicolaas werden op hun beurt als lezingen in het officie opgenomen. Dit leidt tot de conclusie dat de grootste variabiliteit in (de keuze van) de lezingen van het Sint-Nicolaasofficie lag. Vanaf de vijftiende eeuw verzamelden wetenschappers legendeverzamelingen en provinciale officies in gedrukte heiligenboeken. In 1591 schrapte het Vaticaan bijna alle Nicolaaslezingen. Alleen die van de drie onschuldige burgers bleef in het Romeins martyrologium behouden. Na 1728 werden ook zijn officies afgeschaft met die van Rouen als laatste. De reeks handschriften met historiae in de elfde eeuw laat een rechtstreekse lijn zien van de verspreiding van het officie uit Lotharingen naar Zuidwest-Engeland. Wetenschappers uit Lotharingen vestigden zich in de elfde eeuw in Zuidwest-Engeland, in kathedralen als die van Hereford, Wells en Exeter. De oudst bestaande kopie van het Sint-Nicolaasofficie is het Worcesterhandschrift, rond 1060 geschreven onder de hoede van Wulfstan, die prior en later bisschop van Worcester werd. Vanuit Zuidwest-Engeland verspreidde het officie zich in rap tempo over het eiland, zodanig dat rond 1100 Sint-Nicolaas in vrijwel elk bisdom geëerd 51
werd. Pas later hebben de Noormannen vanuit Frankrijk de cultus naar Engeland overgebracht maar niet als eerste. Dat geldt misschien ook voor zijn mirakelspelen. Rond 1200 verschenen zij in Fleury, het huidige Saint-Benoît-sur-Loire, in een verzameling van mirakelspelen, waarvan het eerste, De drie dochters, ook in het officie voorkomt. Op het voorblad ervan staat de naam van Godehard van Hildesheim vermeld. Het lijkt erop alsof Godehard deze legende uit Altaich of Hersfeld op weg naar het Noorden meegenomen zou hebben. Dit eerste mirakelspel, misschien ook daar gecomponeerd, lijkt op een adaptatie van de hymnegedichten over drie Germaanse vrouwen geschreven door Hrotshwita, maar dan toegepast op Sint-Nicolaas. Deze waren voor leerdoeleinden geschreven in haar nonnenklooster van Gandersheim. Het gedicht van de drie dochters in tienlettergrepige versvorm in het Hildesheimhandschrift kan als onderwijsmiddel een populair equivalent van de metrische hymnen geweest zijn. Dit handschrift, dat mogelijk het eigendom van de in 1146 gestichte abdij van Sankt-Godehard was, bevatte nog een tweede legende van het mirakelspel in het Fleuryboek, namelijk die van de drie studenten. Deze komt ook voor in het Einsiedelnhandschrift, niet als spel, maar als een eenvoudige dialoog voor of door studenten geschreven. Deze literaire vormen komen al voor in en rondom Luik aan het begin van de elfde eeuw. Pas in het Fleuryboek, niet per se in Fleury zelf ontstaan, zijn de teksten gedramatiseerd en van muziek voorzien. Dit leidt tot de vraag naar de relatie tussen deze gezongen mirakelspelen met het eveneens gezongen officie, omdat beide op legenden gebaseerd zijn. Qua tekst is er geen verband. Men gaat ervan uit dat de uitvoering ervan zowel binnen als buiten de kerk plaats heeft gevonden. Vanwege de versvorm wordt voor de herkomst van de mirakelspelen ook een relatie met hymnen gelegd. Wellicht werden de voorlopers van deze spelen al in Duitsland gemaakt door leraren en studenten als didactische ondersteuning van het onderwijs.
52
Samenvatting
Een tiental Griekse legenden van Sint-Nicolaas, dat nog geen tien procent van het totaal aantal overgeleverde legenden bedraagt, werd voor de negende eeuw in Griekse vitae (heiligenlevens) verzameld en later in het Latijn vertaald. Eén daarvan, de Vita sancti Nicolai van Johannes Diaconus uit ca. 880 werd voor het (onberijmde) gezongen Sint-Nicolaasofficie gebruikt en werd in delen door de vermoedelijke schrijver Reginold van Eichstätt letterlijk in de lezingen en geparafraseerd in de propriumgezangen opgenomen. Aanvankelijk gebeurde dat alleen voor de metten, maar na de translatie in 1087, waarbij het stoffelijk overschot van Sint-Nicolaas van Myra naar Bari werd overgebracht, ook in de andere kloostergetijden, het octaaf van 6 december en het translatiefeest van 9 mei in Noord-Franse steden als Rouen, Amiens en Bayeux. Met deze vernieuwingen kon de geestelijkheid zich enigszins losmaken uit het keurslijf van de Roomse kerk. Hymnen uit de negende tot de elfde eeuw legden een voedingsbodem voor het ontstaan van de mirakelspelen in Duitsland, die rond 1000 via Luik hun weg vonden naar Frankrijk. In het Fleuryboek rondom 1200 werden de mirakelspelen van zangnotatie voorzien. De Sint-Nicolaascultus en het officie bereikten Frankrijk en daarna Engeland langs twee routes: één liep via de Noormannen uit Zuidoost-Italië naar Noord-Frankrijk en de andere over de Alpen via Duitsland en Lotharingen naar Noord-Frankrijk, en via dezelfde twee wegen volgde een gescheiden oversteek naar Engeland.
53
Literatuurlijst
Anrich, Gustav. Hagios Nikolaos: der heilige Nikolaos in der Griechischen Kirche. Leipzig: Teubner, 1913-1917 [twee delen] Davidson, Clifford en Clyde Waring Brockett, eds. The Saint Play in Medieval Europe. Kalamazoo/Michigan: Western Michigan University, 1986 Coffman, George R. ‘A note concerning the cult of St. Nicholas at Hildesheim.’ In: The Manly anniversary studies in language and literature. Chicago: Chicago University Press 1923: 262-275 Colette, Amand Romain. Histoire du bréviaire de Rouen. Rouen: Mégard, 1902 Van Dale. Groot woordenboek van de Nederlandse taal. Utrecht: Van Dale, 2005 Dreves, Guido Maria en Clemens Blume. Analecta hymnica medii aevi. Leipzig: Fues’s Verlag, 1886 -1922, 55 delen Grout, Donald Jay en Claude V. Palisca. A history of Western music. 5e ed. NewYork/London: Norton, 1996 Hiley, David. Western plainchant. Oxford: Clarendon Press, 1997 Jones, Charles W. The Saint Nicholas liturgy and its literary relationships. Berkely/Los Angeles: University of California Press, 1963 Jones, Charles W. Saint Nicholas of Myra, Bari, and Manhattan: biography of a legend. Chicago/London: University of Chicago Press, 1988 Mackenzie, Neil. The medieval boy bishops. Leicester: Troubador Publishing, 2012 Meisen, Karl. Nikolauskult und Nikolausbrauch im Abendlande. Düsseldorf: Schwann, 1931 Pinkster. Woordenboek Latijn/Nederlands. Amsterdam University Press, 1998 Thomas, Wyndham. The Fleury playbook: four twelfth-century Saint Nicholas liturgical dramas. London: Antico, 1998 Wouters, Marie-José. Sinterklaaslexicon. Haarlem: Gottmer, 2008 Young, Karl. The drama of the medieval church. Oxford: Oxford University Press, 1933, 2 delen.
54
Internetbronnen http://archive.org/search.php?query=Analecta%20Hymnica%20AND%20mediatype:te xts http://cantusdatabase.org/id/007474pzb
http://gallica.bnf.fr/ark:/12148/btv1b6000531z (afbeelding 1)
http://www.stnicholascenter.org/pages/dutch-paintings/#i_778 (afbeelding 2)
55
Bijlage I
Latijnse tekst van de legenden.
De legenden in de linkerkolom zijn gerangschikt volgens hoofdstuk vier. De nummering van het SintNicolaasofficie in de rechterkolom volgt die van Jones 62 (zie bijlage II). Voor de afwijkingen van de lezingen (L) in de middelste kolom met die in het Nerohandschrift verwijs ik naar voetnoot 62. Waar Jones verschillende versies van de Vita sancti Nicolai volgens Mombritius 63 gebruikt heeft, heb ik dat aangegeven met haakjes of voetnoten.
Legende
De ‘Vita sancti Nicolai’ volgens Mombritius
Gegoede afkomst (4.1)
297.15-24
Sint-Nicolaasofficie 64
297.16-18 […] parentes eius inter catervas potentum quanto maiore
A:4
honorificentia celebrabantur, tanto supernae patriae accensi desyderio, magis caelestis quam terrenae dignitatis gloriam appetebant. Toegewijde zuigeling (4.2)
297.24-45 297.25-31 In ipso ita dicam primordio nativitatis eius monstrare
A:21
dignatus est, enim vero cum matris adhuc lacte aleretur, coepit bino in
A:22
hebdomade die quarta scilicet et sexta feria semel bibere mammas. […]
R:34
Ecce novi Zacharie vates, ecce alterius Elisabeth filius. 297.38-39 Quis enim audit parvulum in die semel et non amplius
A:43
papilas bibere matris, et facile credit? 297.41-45 Puerilibus igitur annis ut patriarcha Iacob simpliciter domi
A:5
transactis coepit bonae indolis adolescens esse, et non sicut illa (aetas assolet lascivias complexus est mundi: sed nunc parentum comitatus vestigiis) nunc solus ecclesiarum terebat limina. Et quod ibi patulo de
A:42
scripturis advertebat auditu, non immemor armariolo pectoris recondebat. 297.45-47 Ubi autem utroque parente orbatus est, saepius illud
A:8
evangelicum ante suae mentis oculos ducebat: Nisi quis renunciaverit omnibus quae possidet, non potest meus esse discipulus. 297.50-52 O virum omni imbutum peritia omnique instructum scientia: qui ut se utrumque testamentum suscipere profiteretur: non est contentus lege litterae: sed annectit evangelicam gratiam […].
62
Jones 1963: 14-41. Jones 1963: 8, noot 5. Hij gebruikt verschillende versies van Mombritius zonder de herkomst aan te geven: bijvoorbeeld Mombritius 299.55: ‘Super thronum impositus est illico, et sicut mox est illius regionis pontificalem accepit insulam (infulam)’ citeert hij elders uit een andere versie ‘Inthronizatus ilico sicut mos exigebat, regionis illius pontificalem accepit infulam”. 64 A: antiphona; E: evangelium; I: invitatorium; L: lectio; R: responsorium; n: het nummer in het officie. 63
56
Onderwijs (4.3)
300.7-28 300.11-19
L(v):24
Pontificali igitur cathedra sublimatus eanden morum gravitatem quam prius, eandemque sequebatur humilitatem. Creber in oratione pervigilabat, corpus attenuabat ieiuniis, mulierum consortia licet ab ipso pueritie suae tempore exhorruerit, tamen quandam ex hoc quasi pestem fugiebat. In suscipiendus hominibus humilem, in loquendo se prebebat efficacem. Alacer erat in exhortando, severus in corripiendo. Viduarum et orphanorum atque oppressorum sic negotia curabat ac si propria essent. Rapinam execrabatur potentium; arguebat violentos; et si quem forte quolibet casu affectum cernebat, mirabiliter reficiebat mirabiliusque consolabatur. 297.19-28 Crescebat cotidie fama bonitatis eius que ubique laudem
L(vi):26
ferebat Nicholai. Hinc potens, hinc impotens illum nominabat. Gaudebat populus cunctus de tali patrono; letabantur heroes de tanto pontifice, qui ita se auctoritate et gratia plenum exhibebat ut et omnium curam gereret, et episcopi dignitatem non amitteret. Verum tempus me deficiet, quin et sermo deserit si de singulis eius meritis scribere temptavero. Sed qui scire volverit qualem se quantumque prestiterit, mordacem comprimat dentem et ex subiectis evidenter agnoscere valebit. Cum igitur omnium karismatum virtute corroboraretur Nicholaus, et nichil sibi sed totum Dei gratiae tribueret, coepit ita coruscare miraculis ut non tantum sui sed etiam alieni quibuslibet oppressi angustiis, invocato nomine eius statim sentirent levamen. Bisschopsbenoeming (4.4)
299.24-300.7
I:3
299.24 Noluit quoque seculi captare famam, ne sanctorum contubernio
A:9
privaretur. 299.26-35 Myrrhea metropolis orbata es suo antistite; eius obitum non
L(i): 10
mediocriter adiacentium parrochiarum condolentes episcopi, fuerat enim bene religiosus. Convenerunt in unum cum clericis cunctis, ut alium annuente Domino providerent illi aeclesiae secundum sciat canonum presulem idoneum. Concione itaque facta intererat quidam pontifex magnae auctoritatis, ad cuius intuitum omnium pendebat sententia, ut quem ille voce proderet, hunc procul dubio elegerent universi. Hic ergo per omnia sequens apostolorum vestigia cunctos ieiuniis et devotissimis precibus hortatus est insistere quatinus ille qui Mathiam indidit
57
numerum supplere apostolicum ipse solita clementia pandere dignaretur quem vellet fungi tanto sacerdotio. 299.35-44 Tunc omnes quasi caelesti commonerentur oraculo, sic conversi ad
L(ii):12
Deum flagitabant ex intimis pr(a)ecordiis, ut pastor aeternus utillimum (utillissimum) ovium suarum pastorem ostendere dignaretur. Illis (quippe) summa cum devotione orantibus, vocem de caelo audivit
A:2 R:13 A:18
predictus pontifex dicentem 65 sibi ut egrediens ante portas aecclesiae staret, et quem primum hora matutinali venire conspiceret, ipsum consecrarent antistitem, adiungens etiam quod 66 Nicholaus vocaretur. Tunc presul ille ceteris coepiscopis hanc insinuans revelationem. ‘Credo enim quod non privemur promisso Dei,’ sic ait; et valvas basilicae (ianuas asyli) sancta calliditate observabat. Mirum in modum! Matutinali hora quasi a Deo missus ante omnes se agebat Nicholaus. 299.44-55 Cumque ad ecclesiae ianuas propinquasset, iniecta manu eum
L(iii):14
apprehendit episcopus, blanditerque sciscitatus est, dicens, ‘Quale nomen habes?’. Ille columbina ut erat simplicate, inclinato capite. ‘Nicholaus’ inquit, ‘servus vestrae sanctitatis.’ Cui protinus presul, palmis innexis, ait, ‘Fili, veni mecum, est enim aliquod secreti quod tue indoli fari debeam.’ Mox introgressus, en fratres proclamavit: ‘Vere, ait Dominus, quodcumque petieritis in nomine meo, credite quia accipietis, et fiet vobis. En, inquam, quod petivimus acceptimus. En adest de quo vestra flagitavit caritas.’ Quo viso ingentem omnes tulere clamorem ad sidera, et certatim Salvatoris laudabant magnalia. Episcopi laetabant pro collegii celitus collato; clerici alludebant sicut bone pecudes. Quod multis moror? Licet plurimum obstitent et renitens plurimumque repugnaverit. ⊂Inthronizatus ilico sicut mos exigebat, regionis illus
A:18 ⊂ ⊃ A:41 ⊂ ⊃
pontificalem accepit infulam.⊃ 63 299.56-300.8
L(iv):16
Mira prorsus, mira et stupenda sunt que narrantur, et si fas est antiquis per omnia comparanda. Quondam enim Samuheli prophete sanctus precepit spiritus ut ad domum Isai pergeret, unumque ex eius filiis placitum Domino regem inungeret. Modo autem isti ex intimo precanti
65 66
‘dicentem sibi praedictus pontifex’
‘quod Nicolaus vocitaretur […] ad summam gradum.’
58
affectu. Vox de caelo iussit ut coram templi foribus excubaret, quatinus (quatenus) ibidem dignum Deo et ecclesiae (suae) sanctae,
A:9
profici eum repperint antistitem. 67 Illi quamquam videnti locus tantum non regis nomen predicitur, huic et locus et nomen presulis declaratur. Ille caput regium cornu roboravit olei; iste super caput Nicholai virtutem invocavit spiritus sancti. Sed tamen et rex et presul uterque est electus a Domino. Unde nos minime irridendi sumus, qui magnis ausi fuimus componere parua. Hinc iam ad ea quae in episcopatu gessit, opitulante Domino vertatur stilus. Duivelslegende (4.5)
301.22 - 301.41 Ex multis igitur idolatriis quibus olim prefata regio dedita fuerat
L(xi):37
maximam dementiae suae devotionem erga nefandissime Dianae simulachrum exhibere studuit, adeo ut etiam usque ad illud servi Dei tempus plerique rusticorum execrabili deservirent religioni. Sed vir Dei huius sacrilegii superstitionem non ferens tanta persecutus est instantia ut, divino suffragatus adminiculo, penitus ex illis finibus obsceni numinis culturam propelleret. Verum quid diabolo malitiosius, quod in orbe artificiosius. Cum enim cerneret se privatim tanto decoris sui culti, fellea face succensus, magnam contra Nicholaum exarsit in iram, et novo pectore nova versans consilia. Quosdam adiit viros, omnibus inbutos, imo perditos maleficiis eisque conficere oleum, quod mediacon dicitur, sub omni celeritate precepit. Parent protinus egregii (nefandi) auditores dictis perfidi (cari) magistri, et quantotius portentuosi liquoris mixtionem componunt. Quo confecto haud piger doemon (mox) ad nocendum transformavit se in cuiusdam religiose femine vultum, atque simulata specie quibusdam navigantibus quorum devotio ad servum Dei tendebat, medio sese obtulit mari, quasi aliorum lembo uteretur. Ait eis, ‘Video quidem vos proficisci ad domnum Nicholaum. Mallem nunc et ego venire vobiscum, quia votum habeo tanti patris perfrui benedictione. Sed quoniam nequeo, rogo vos ut si molestum non est, hoc meae parvitatis oleum ad aecclesiam Myrreorum feratis, ex ob memoria mei summatim exinde parietes ipsius aulae liniatis. Illi vero ignari doli artisque fuscatae, summunt oleum et in classe libenter secum vehunt. Brandende olie op zee 67
301.41- 302.7
‘quod utile feret reperiret episcopum.’
L(xii):39
59
(4.6)
Tunc monstrum informe, velut umbra tenuis veloci evanuit remigio. Sed Dominus pius, invidorum aspernator, non est passus diu simpliciter ad famulum suum properantes munus ferre simulate imaginis, nec sermonibus fantasticis delusos progredi. Ex inproviso enim cernunt sagenulam insignibus refertam hominibus, inter quos conspicantur quendam simillimum sancto Nicholao. Qui ad eos sic facetis interrogationibus orsus. ‘Heus’ inquit, ‘quae nam illa mulier vobis locuta est, vel quid vobis attulit?’ At illi seriatim cuncta narrantes en aiunt. Ostendunt et oleum, ‘Quod nos deprecata est ad sanctam aecclesiam.’ Quibus ille, ‘Vultis evidentius sapere quae fuit femina illa? Haec est enim inpudica Diana. Et ut me pro certo verum dicere comprobetis, hoc vasculum execrandi olei istos projicite in fluctos.’ Nulla in medium mora; incunctanter faciunt imperata. Mox autem ubi oleum illud aequoreas tetigit aquas, mirabili dictu, ilico accensus est ignis qui contra naturam oleorum et contra naturam elementi prolixo maris spatio visus est ardere. Haec vero dum nautis stupenda videtur et defixo obtutu herent in tanto prodigio, utrorumque naves magno divisae sunt intervallo. Unde nec interrogare ore valuerunt quis esset ille per quem caledi hostis frustratas agnovere insidias. Verum tamen ut devoverant ad sanctum festinantes Nicholaum clara voce referebant obviantibus sibi quod eis acciderat. Venientes autem ad servum Dei, aiebant, ‘Vere, tu es ille qui nobis in illo pelago horrendum ostendisti prodigium. Vere, tu verus Dei es famulus ob cuius vitae meritum erepti summus ab exitialibus diaboli insidiis.’ Talia dicentes, cunctum rei eventum per ordinem narraverunt. Quibus auditis, vir Domini solito more in laudem prorupit clementissimi Salvatoris, ⌃ ac deinde (ad)monuit eos iuste et pie vivere⌃ , atque se tutele custodis aeterni ex toto committere (.) Qui
A 44 ⌃ 68
neminem permittit temptari supra id quod potest. Talibus itaque oraculis satis informatos, optataque benedictione exhilaratos, laetentes homines illos Iesu Christi famulus remisit ad propria. Bedaren van de storm (4.7)
300.28-43 300.28-39 ↔Quadam vero die cum quidam nautae subita maris tempestate
L(vii):28 R:15 ↔ en ♣
periclitarentur, adeo ut presentem illis intemptarent omnia mortem,
68
A.44 refereert in dit citaat (⌃) aan de legende van de brandende olie; Jones (1963) heeft dat over het hoofd gezien op de pagina’s 43-45.
60
extemplo dissolutis frigore membris clamitabant; ‘Nicholae famule Dei,↔ si vera sunt quae de te audivimus, nunc nos ea suppremo in pericolo constituti experiamus, quatinus erepti ex sevientis fluctibus maris, Deo et tue liberationi gratias agamus.’ ♣ Mira res (!) Talia referentibus, apparuit quidam in similitudine(m) viri, dicens eis, ‘Vocastis me: ecce adsum (assum).’ ♣ Et coepit eos in rudentibus et antennis aliisque adiuvare navis armamentis. Nec multo post omnis pelagi cecidit fragor 69 omnisque cessavit tempestas. Tum laeti nautae pacata sulcantes aequora, quantotius optatum subeunt portum. Qui egressi, sciscitabantur ubi Nicholaus esset. Cum autem indicatus fuisset eis in aecclesia, e vestigio ingressi- mirabile dictu!- quem nunquam noverant sine indice cognoverunt.
L(viii):30
39-51 Mox prostrati ad pedes eius, coeperunt ei gratias agere dicentes qualiter de confinio mortis episcopo suffragante liberati essent. Quibus sanctus: ‘Non meae,’ inquit, ‘possebilitatis arbitremini esse quod factum est. Solita Dei est misericordia qua propter credulitatem vestrae fidei vobis succurrere dignatus est clementia. Discite ergo quanti valeat apud Deum fides pura, et petitio non ficta. Propter peccata enim nostra cotidie flagellamur. Tamen si ex toto corde ad bonum Dominum conversi fuerimus, viscera misericordiae suae ilico super nos commovet, et eripit de inminentibus penis vel periculis. Idcirco, fratres, non pigeat nos benefacere sectari humilitatem et libenter pauperibis succerere. Credite meae parvitati quia ex quo homo in huius mundi voraginem propter delicta sua deiectus est, nullum eius bonum sic Deus approbare legitur, sicut elimosinam si tamen non ob mundi fiat gloriam.’ His aliisque talibis instructi, admirantes humilitatem spiritus habitus vilitatem sermonis facundiam atque magnitudinem virtutis eius discesserunt. Graanschip (4.8)
300.43- 301.22 300.52-301.9
L(ix):33
Quodam autem tempore cum eandem Liciam regionem accolarum pro meritis sic pernitiosa fames oppressit, ut seges aegra victum omnem negaret, mox a provincialibus ruricolis sepedicto famulo Dei pro
69
Aeneas I: 154: ‘sic cunctus pelagi cecidit fragor aequora postquam proscipiens genitor […].’ Vert: ‘Zo ook is al dat golfgedruis gaan liggen, toen Neptunus het zeevlak overzag […]’ (M.d’ Hane- Scheltema 2000: 21)
61
indigentibus maxime periclitanti, naves triticeis onustae mercibus in litore Arriatici portus adesse nuntiantur. Qui velox ♠ adveniens
A:19 ♠ en ♥
Nic(h)olaus, nautis infit. ‘Vos rogaturus accessi ut huic populo (populo huic) tabe diuternae famis laboranti consulentes ♠ aliquantulum remedii existo frumento inpertiri studeatis.’ Sic sanctus, et sancto sic aiunt illi, ‘Non audemus, pater, obsecundare imperatis, quia publica taxatione angariati Alexandriam perreximus; ♥ et inde 70 hoc triticum deferimus per ministrorum manus, in augustalia stipendi metiendum.’ ♥ Quibus sanctus, ‘Audite,’ inquit, ‘me, et ne amplius attenuetur hic populus. Per unamquamque ratem saltum centum mihi praebete modios, et ego in Domini mei cuio servio virtute spondeo, polliceor, promitto, quia minorationem habebitis apud regium exactorem. Tandem interventu presulis convicti, ex singulis puppibus centum numeravere modios; et confestim vento surgente secundo classes portum relinquerunt atque spirantibus auris, volucri cursu, Bisantium applicuerunt ad urbem. 301.9-22 L(x):35
Cum autem integram mensuram quam Alexandriaem susceperant ministris imperatoris numerassent, tantus stupor omnes accepit ut preadmiratione seratim cuncta que facta fuerant, eisdem narrarent ministris. Qua relatione perculsi, Deum rerum omnium auctorem continuata utrique laude magnificabant.
Vir itaque Domini (Dei)
accepto frumento(,) sic per industriam illud partiri studuit, sicut
A:19
unumquemque noverat indigere. Mirandis plus miranda succedunt; tanta enim omnipoten(ti)s Dei largitate, hoc ipsum parum quod sanctus distribuit auctum est ut non tantum eodem sed etiam altero (poene) exacto anno ad victum singulis sufficeret.
Quin et multi spe credula
exinde serere non dubitantes, nequaquam eos expectata seges vanis frustrata est aristis, sed uberibus sparsit reditibus. Porro nemini hoc incredibile videatur, quia Salvatoris est ista promissio dicentis, ‘Si habueritis fidem ut granum sinapis, dicetis monti transferre, et transfertur.’ [Matt. xvii, 19; Luc. xvii, 6] et illud, ‘Qui in me credit, operaque ego facio et ipse faciet; et maiora horum faciet.’ [Ioh xiv,12]. Vere enim in eum credidit Nicholaus, in cuius opitulatione tale tantumque valuit facere miraculum.
70
Et modo hoc […] in augustalium stipendii […].
62
Drie onschuldige burgers (4.9)
302.17-305.52 302.37- 41 Ecce relatum est a dicentibus: ‘Domine sancte si tua praesto fuisset in
R:17
civitate paternitas: nullo modo iniuste fieret trium militum caedes. Nam et cives omnes valde vestram condoluerunt absentiam, quoniam consul magno excaecatus munere, neci eorum consensit. Quibus auditis vir domini pietatis igne inflamatus; praefatos rogavit principes, ut cum illo rapidis festinarent passibus.’ 302.53-58
R:17
Eminusque de manu eius gladium propellens, nec prius abscessit quam illos solutos a vinculis secum reduceret, repetens, me me inquam, nam pro istis innocenter condemnatis paratus sum dedere leto […]. Ad praetorim proconsulis accessit. 304.20 […] recordatus est qualiter sanctus Nicolaus iuvenum liberator trium
R:17 R:36
mirabilis fuisset [...] 304.23-24 Quatenus sicut eius instantia tres illos erutos a morte conspeximus, ita
R:17
nos per eius intercessionem ab instanti eripiamur sententia. Drie veldheren (4.10)
302.8-305.52 305.12-19
R:29
Tunc Augustus, ‘Nostis’, inquit, ‘aliquem hominem cui Nicolas nomen est?’ Mox illi, audito tanto nomine, tendentes ad sydera palma utrasque voce magna dicebant, ‘Benedictus es, Domine Deus Nicolai sancti, qui non relinquis sperantes in te, et de tua misericordia praesumentes; benedictus es et laudabilis in secula, qui clementer infelices tuos servos dignatus es respicere. ♦ Et nunc, Domine, Domine, miserere nostri, et
R:36♦
famuli tui Nicolai intercessione eripe nos ab hac perditione, sicut erepti sunt tres viri illi a pernicioso iugulatu. ♦ Drie dochters (4.11)
297.45 -299.26 297.47 –51 […] et cum anhelaret ad perficiendum: quod pio vertebat in pectore:
A:6
iuvenilis formido coepit titillare mentem: ne borealis aura perceleret. Quidquid pro Christo facere disponebat Haec secum ad deum verum totum desiderii sui pandens velamen deprocabatur: ut ille qui habet omnium scientiam: inspiraret […].
63
297.58-298.8 […] Quod sanctus Nioclaus reperit[…]condoluit miserrimo homo: atque virginum execrans stuprum [...]. Decrevit
A:6 R:v R:ix
omnino ex suis abundantiis earum supplere inopiam, ne puellae nobilibus ortae natalibus lupinari macularentur infamia […]. Eia famule
A:7
dei exime pauperiem patris exime filiarum scortum tellus tuae mentis hactenus sancto exculta vomere, duplum subito prorumpat in fructum, ⊕
R:ix ⊕
ut ex uno famelici satietur ingluvies (,) et ex alio virginum redimatur incoestus. ⊕ Heilzame olie (4.12)
296.45 O mira Domini pietas, mira clementia […]
E:46
304.31 O clemens pietas Salvatoris; O immensa benignitas Creatoris
E:46
304.32-34 Quis umquam eum quaesivit puro cordo et non invenit? Quis
A:45
petivit ab eo misericordiam et non accepit? 305.53-306.32 305.57-58
A:23
[…]tanta quottidie miracula exhibet ut nulla carnis sufficiat lingua referre. 305.58- 306.3 Quis enim digne potest explicare, qualiter eius meritis promerentibus cecis visus, surdis auditus, et, ut breviter dicam, debilibus cunctis et
A:45 E:46
celerrima et optima redditur valitudo. Quis inquam tante est facundiae ut facile possit exprimere (,) qualiter ex marmore tumuli eius sacrum
R:31
resudat oleum. 306.13-15 Qualis sonus? Nempe victoriae ac triumphi, quia dum suis supplicibus collata caellitus non denegant patrocinia, ostendunt se mundi devicto
R:25 R:x A:xi
principe, diademate redimitos aeterno:[…]. 306.17-25 Quoniam si nos ille concorditer festinos inspexerit, favet, credite mihi favet, nostrae devotione […]. Omnis ergo sexus, omnisque conditio, protectionis eius tutamen expectet, imploret sufragia, quaerat auxilia. Novit enim olim caelesti palma potius misericorditer subvenire afflictis liberare oppressos et pestiferos soluere nexus. His ita praemissis effundamus aliquantulum coram illo precem, ut in fine pagellae patrociniis eius fruamur. Oramus itaque te sanctissime pater Nicolae, ut humillimas nostrae petitionis voces attendas [...]
R:40 ?
64
Bijlage II
Het Sint-Nicolaasofficie
De Arabische nummering van het officie heb ik van Jones overgenomen. Vanaf ‘Ad missam’ heb ik de Romeinse nummering gebruikt omdat dit gedeelte niet tot de historia behoort. De teksten van de prosen, die in het officie staan, komen niet in het Nerohandschrift voor. Jones heeft deze ontleend aan andere, niet vermelde bronnen.
Sint-Nicolaasofficie 1
Octava idus decembris natale sancti Nicholai pontificis 2 Ad vesperas. A. O pastor aeterne, o clemens et bone custos qui dum devoti gregis preces adtenderes voce lapsa de caelo praesuli sanctissimo dignum episcopatu Nicholaum ostendisti tuum famulum. Aberdeen: vesper, epistellezing Amiens: antifoon van de translatie (9 mei) Laon: deze antifoon is vervangen door Iustum deduxit. [naar de legende van de bisschopsbenoeming]
3 INVITATORIUM. Adoremus regem saeculorum in quo vivit Nicholaus honor sacerdotum. Psalm: Venite met Hymnus: Iste Confessor. [naar de legende van de bisschopsbenoeming]
4 SUPER NOCTURNO * A. Nobilissimis siquidem natalibus ortus velut lucifer Nicholaus emicuit. (eerste nocturne, eerste antifoon) * ‘Super nocturno’ betekent ‘primus nocturnus’ Hyde Abbey: tweede vesper, antifoon [naar de legende van de gegoede afkomst]
5 A. Postquam domi puerilem decursat aetatem, cunctis mundi huius spretis oblectationibus, Christi se iugo subiciens documentis sanctis suum praebuit auditum. (eerste nocturne, tweede antifoon) Hyde Abbey en St. Maur: eerste nocturne, vierde antifoon [naar de onderwijslegende]
6 A. Pudore bono repletus Dei famulus sumptibus datis stupri nefas prohibuit. (eerste nocturne, derde antifoon)
65
Salisbury: eerste nocturne, eerste antifoon Hyde Abbey en St. Maur: eerste nocturne, zesde antifoon Amiens: antifoon van de vesper van 7 en 8 december Laon: antifoon van de noen [naar de legende van de drie dochters]
7 A. Auro virginum incestus auro patris earum inopiam auro prorsus utrorumque detestabilem infamiam Dei servus ademit Nicholaus. (eerste nocturne, vierde antifoon) Aberdeen, Bayeux, Exeter, Hyde Abbey, Salisbury: tweede nocturne, eerste antifoon Amiens: laude, antifoon van 8 december [naar de legende van de drie dochters]
8 A. Innocenter puerilia iura transcendens, evangeliae institutionis discipulus effectus est. (eerste nocturne, vijfde antifoon) Aberdeen, Bayeux, Exeter, Hyde Abbey, Salisbury: tweede nocturne, tweede antifoon Amiens: antifoon van de vesper van 8 december [naar de legende van de drie dochters]
9 A. Gloriam mundi sprevit cum suis oblectationibus et ideo meruit provehi ad summum sacerdotii gradum. (eerste nocturne, zesde antifoon) Aberdeen, Exeter, Hyde Abbey, Salisbury: tweede nocturne, derde antifoon [naar de legende van de bisschopsbenoeming]
10 Qualiter egregius Dominus praesul Nicholaus. Culmen ad honoris est raptus pontificalis Lectio I: Myrrhea metropolis orbata est […] (eerste nocturne, eerste lezing) [naar de legende van de bisschopsbenoeming]
11 R. Confessor Dei Nicholaus nobilis progenie sed nobilior moribus, ab ipso puerili aevo secutus Dominum meruit divina revelatione ad summum prohevi sacerdotium. V. Erat enim valde compatiens et super afflictos pia gestans viscera. (eerste nocturne, eerste responsorium) Bayeux: derde nocturne, eerste responsorium Amiens: responsorium van de translatie op 9 mei [naar de legenden van de gegoede afkomst, onderwijs, bisschopsbenoeming en de drie dochters]
12 Lectio II: Tunc omnes quasi caelesti commonerentur […] (eerste nocturne, tweede lezing) [naar de legende van de bisschopsbenoeming]
66
13 R. Operibus sanctis Nicholaus humiliter insistens revelatione divina provectus est ad summum sacerdotii gradum. V. Voce quippe de caelo lapsa cuidam insinuat praesuli dignum episcopatu Nicholaum. (eerste nocturne, tweede responsorium) Hyde Abbey: invitatorium, eerste responsorium Laon: vesper, capitulum St. Maur: eerste nocturne, vierde responsorium [naar de legende van de bisschopsbenoeming]
14 Lectio III: Cumque ad ecclesiae ianuas appropinquasset […] (eerste nocturne, derde lezing) [naar de legende van de bisschopsbenoeming]
15 R. Quadam die tempestate saevissima quassati nautae coeperunt sanctum vocare Nicholaum. Et statim cessavit tempestas. V. Mox illis clamantibus apparuit quidam dicens illis, ‘Ecce adsum; quid vocastis me?’ (eerste nocturne, derde responsorium) Hyde Abbey: tweede nocturne, tweede responsorium St. Maur: tweede nocturne, eerste responsorium [naar de legende van het bedaren van de storm]
16 Lectio IV: Mira prorsus, mira et stupenda […] (eerste nocturne, vierde lezing) [naar de legende van de bisschopsbenoeming]
17 R. Audiens Christi confessor trium iuvenum innocentium necem praecurrit quantotius ad locum quo fuerant plectendi et liberavit eos. V. Statimque solutos a vinculis usque ad praetorium iudicis (consulis) secum adduxit. (eerste nocturne, vierde responsorium) Aberdeen, Bayeux, Exeter, Salisbury: tweede nocturne, eerste responsorium Hyde Abbey: tweede nocturne, derde responsorium St. Maur: tweede nocturne, tweede responsorium [naar de legende van de drie onschuldige burgers]
18 IN SECUNDO NOCTURNO A. Pontifices almi divina revelatione laetificati Nicholaum tunc praesulem devotissime consecraverunt. (tweede nocturne, eerste antifoon) St. Maur: tweede nocturne, vierde antifoon Aberdeen, Bayeux, Exeter, Salisbury: derde nocturne, eerste antifoon Hyde Abbey: derde nocturne, vierde antifoon [naar de legende van de bisschopsbenoeming]
67
Hier moet Jones zich vergist hebben door eerste nocturne in plaats van tweede te vermelden. Nummer 4 is de eerste nocturne, eerste antifoon!
19 A. Sanctus quidem triticum quod a nautis postulaverat acceptum et sagacitate distribuere et augeri precibus impetravit. (tweede nocturne, tweede antifoon) St. Maur: tweede nocturne, vijfde antifoon Aberdeen, Bayeux, Exeter, Salisbury: derde nocturne, tweede antifoon Hyde Abbey: derde nocturne, vijfde antifoon [naar de legende van het graanschip]
20 A. Muneribus datis neci sunt iuvenes innocenter addicti quibus Domini servus fuit vitae praesidium festinanter. (tweede nocturne, derde antifoon) St. Maur: tweede nocturne, zesde antifoon Aberdeen, Bayeux, Exeter, Salisbury: derde nocturne, derde antifoon Hyde Abbey: derde nocturne, zesde antifoon Amiens: antifoon van de vesper van 11 december [naar de legende van de drie onschuldige burgers en de zoon van Jetro] 71
21 A. Iam decus lactentium Nicholaus mirabili portendebat auspicio sanctae parsimonae tempus. (tweede nocturne, vierde antifoon) St Maur en Hyde Abbey: eerste nocturne, derde antifoon [naar de legende van de toegewijde zuigeling]
22 A. Hic dum matris adhuc lacte nutriretur, quarta et sexta feria semel in die papillas bibebat. (tweede nocturne, vijfde antifoon) Hyde Abbey: eerste nocturne, tweede antifoon [naar de legende van de toegewijde zuigeling]
23 A. Ad quantam vero messem divina convaluerunt in eo semina sequentia pietatis opera profitentur. (tweede nocturne, zesde antifoon) St. Maur en Hyde Abbey: eerste nocturne, vijfde antifoon [naar de legende van de gegoede afkomst]
24 Lectio V: Pontificali igitur cathedra […] (tweede nocturne, vijfde lezing) [naar de legende van de heilzame olie]
71
Zie paragraaf 8.2
68
25 R. Beatus Nicholaus iam triumpho potitus novit suis famulis praebere caelestia commoda qui toto corde poscunt eius petitiones, illi nimirum tota nos devotione oportet committere. V. Ut apud Christum eius patrociniis adiuvemur semper. (tweede nocturne, eerste responsorium) Prosa: Oportet devota sinceriter Peccatores christianos# tenaciter Praesuli# tanto committere. (# ‘Christianos’ en ‘Presuli’ volgens Jones) Aberdeen, Exeter, Salisbury: met prosa Bayeux: tweede nocturne, derde responsorium, zonder prosa Hyde Abbey: derde nocturne, tweede responsorium Amiens: responsorium van de translatie Amiens: processielied van de vesper [naar de legende van de heilzame olie]
26 Lectio VI: Crescebat cotidie fama bonitatis [...] (tweede nocturne, zesde lezing) [naar de legende van de heilzame olie]
27 R. Quantam denique messem in eo divina semina creaverunt innumera pietatis officia quibus cotidie strenuus insudabat praeconantur. V. Transitoriam felicitatem quanti pendent et caelestis regni gloriam. (tweede nocturne, tweede responsorium) St. Maur en Hyde Abbey: eerste nocturne, derde responsorium Amiens: antifoon van de vesper [naar de legende van de gegoede afkomst]
28 Lectio VII: Quadam vero die cum quidam […] (tweede nocturne, zevende lezing) [naar de legende van het bedaren van de storm]
29 R. Qui cum audissent sancti Nicholai nomen statim expandunt manus utrasque ad caelum, Salvatoris laudantes clementiam. V. Clara quippe voce coram omnibus dignum referebant illum Dei famulum. (tweede nocturne, derde responsorium) Aberdeen, Bayeux, Exeter, Salisbury: tweede nocturne, tweede responsorium Hyde Abbey: tweede nocturne, vierde responsorium; tweede vesper, responsorium [naar de legende van de drie veldheren]
30 Lectio VIII: Mox prostrati ad pedes […] (tweede nocturne, achtste lezing) [naar de legende van het bedaren van de storm]
69
31 R. Ex eius tumba marmorea sacrum resudat oleum quo liniti sanantur caeci surdis auditus redditur et debilis quisque sospes resiliet. V. Catervatim ruunt populi cernere cupientes quae per eum fiunt mirabilia. (tweede nocturne, vierde responsorium) Prosae: a Sospes nunc efficitur, Nicolae famulans Domino, Et qui tuo devote desiderat obtentu salvari. b Sospitati dedit aegros olei perfusio Nicolaus naufragantum affuit praesidio.# Relevatur# a defunctis defunctus# in bivio. Baptizatur auri viso Iudaeus# indicio.* Vas in mari# mersum patri redditur cum filio. * O quam sanctum Dei probat farris augmentatio.* Ergo laudes Nicolao concinnat haec concio, Nam qui corde poscit illum propulsato vitio. # In Jones: ‘presidio’, ‘relevavit’, ‘defunctum’, ‘Iudeus’, en ‘mare’ *De regels vier en vijf van Sospitati zijn verwisseld in Salisbury en de regels vijf en zes in Aberdeen. Bayeux: processie na de vesper Aberdeen: derde nocturne, tweede responsorium met de prosa Sospitati Bayeux, Laon, Salisbury: derde nocturne, derde responsorium met Sospitati Hyde Abbey: derde nocturne, vierde responsorium Amiens, Aberdeen, Bayeux, Laon: eerste vesper, processie met Sospitati Bayeux en St. Maur: tweede vesper, responsorium; St. Maur met Sospes Amiens: translatie met processie, responsorium Angers: Ex eius tumba pas na de twaalfde lezing bij het genezen van de verlamden. [naar de legende van de heilzame olie]
32 AD CANTICA A. Decantande speciosis Nicholae canticis laudes tibi persolvisse fac sit nobis utile. (derde nocturne, antifoon horend bij de cantica) Hyde Abbey: derde nocturne, antifoon bij het canticum Beatus vir. Het bijhorende vers is Iustus et palma. Abdij van St. Vedast: vesper, antifoon [naar de legende van de heilzame olie]
33 Lectio IX: Quodam autem tempore […] (derde nocturne, negende lezing) [naar de legende van het graanschip]
70
34 R. Dum vero adhuc penderet ad ubera matris, o nova res, quarta feria et sexta semel in die papillas bibebat. V. Iam quodam modo sacri ieiunii se futurum praesignans amatorem Nicholaus. (derde nocturne, eerste responsorium) Hyde Abbey en St. Maur: tweede nocturne, tweede responsorium Amiens: tweede nocturne, responsorium; translatie, responsorium Laon en St. Vedast: (eerste) vesper, responsorium [naar de legende van de toegewijde zuigeling]
35 Lectio X: Cum autem integram [...] (derde nocturne, tiende lezing) [naar de legende van de toegewijde zuigeling]
36 R. Summe Dei confessor Nicholae te venerantes protege namque credimus tuis precibus nos posse salvari. V. Qui tres pueros morti deditos illaesos abire fecisti tuis laudibus instantem conserva plebem. (derde nocturne, tweede responsorium) Bayeux, Exeter, Hyde Abbey, Salisbury, St. Maur: derde nocturne, eerste responsorium Exeter: tweede vesper, responsorium [naar de legende van de drie onschuldige burgers]
37 Lectio XI: Ex multis igitur idolatriis [...] (derde nocturne, elfde lezing) [naar de duivelslegende]
38 R. Sancte Nicholae. V. O Nicholae sidus aureum. (derde nocturne, derde responsorium) Hyde Abbey: lauden, responsorium, maar verder wordt het, behalve in het Nerohandschrift, in geen enkel door Jones onderzocht handschrift vermeld. [naar de legende van de heilzame olie]
39 Lectio XII: Tunc monstrum informe, […] (derde nocturne, twaalfde lezing) [naar de legende van de brandende olie op zee]
71
40 R. Caelorum rex omnipotens tuam in sancto Nicholao confessore tuo considerantes virtutem tibi totum quod meruit asscribimus. Ideoque precamur ut apud misericordiam tuam et exemplis eius adiuvemus et meritis. V. Talis quippe nequaquam nisi gratia tua Domine existere valuisset. (derde nocturne, vierde responsorium) Dit responsorium ontbreekt in alle andere door Jones bekeken handschriften. [naar de legende van de heilzame olie]
41 IN LAUDIBUS A Beatus Nicolaus pontificatus infulis decoratus talem se exhibuit ut ab omnibus amaretur. Alter: Amicus Dei Nicholaus, pontificali decoratus infula, omnibus se amabilem exibuit. (laude, eerste antifoon) Aberdeen, Bayeux, Exeter, Hyde Abbey, Salisbury, St. Maur: alter Bayeux en St. Maur: laude, derde antifoon Aberdeen, Exeter, Hyde Abbey, Salisbury: laude, vierde antifoon Hyde Abbey: eerste vesper, anttifoon Amiens: antifoon van de processie van 11 december en van de translatie Laon: terts, capitulum [naar de onderwijslegende]
42 A. Ecclesiae sanctae frequentatis limina sacra pectori mandata condebat sagaciter. (laude, tweede antifoon) Aberdeen, Exeter, Laon: terts, antifoon Amiens: laude, antifoon van 11 december [naar de legende van de toegewijde zuigeling]
43 A. Infantia teneriori decursa corpus ieiuniis macerabat. (laude, derde antifoon) Alter: Beatus Nicholaus adhuc puerulus multo ieiunio macerabat corpus. (Aberdeen, Bayeux, Exeter, Hyde Abbey, Salisbury, St. Vedast, St. Maur) Bayeux en Salisbury: laude, eerste antifoon Aberdeen: prime, antifoon; vesper, responsorium Exeter: priem, antifoon; laude, eerste antifoon; vesper, responsorium Laon: laude, eerste antifoon; priem, antifoon; vesper, responsorium Amiens en Exeter: vesper, antifoon Amiens: translatie, antifoon [naar de legende van de toegewijde zuigeling]
44 A. Iuste et sancte vivendo ad honorem sacerdotii promoveri divinitus. (laude, vierde antifoon) 72
Aberdeen, Bayeux, Exeter, Hyde Abbey, Salisbury, St. Maur: laude, derde antifoon Exeter, Hyde Abbey, Laon: sext, antifoon Amiens: tweede vesper, antifoon [naar de duivelslegende]
45 A. O per omnia laudabilem virum cuius meritis ab omni clade liberantur qui ex toto corde quaerunt illum. (laude, vijfde antifoon) Bayeux: laude, vierde antifoon Exeter, Hyde Abbey, Laon: noen, antifoon Amiens: tweede vesper, antifoon [naar de legende van de heilzame olie]
46 IN EVANGELIO. O Christi pietas omni prosequenda laude qui sui famuli Nicholai merita longe lateque declarat. Nam ex tumba eius marmorea oleum manat cunctosque languidos sanat. (laude, evangelielezing) Amiens, Bayeux, Exeter, Hyde Abbey, Salisbury, St. Vedast, St. Maur: tweede vesper, antifoon Aberdeen: completen, antifoon Bayeux: mis, voor de epistellezing. Amiens: tweede vesper, antifoon van 13 en 14 december Laon: laude, antifoon [naar de legende van de heilzame olie, vergelijk nr. 31]
Hier eindigt het Sint-Nicolaasofficie. Het Neromanuscript gaat als volgt verder: AD MISSAM i INTROITUS: Statuit ei Dominus testamentum pacis, et principem fecit eum, ut sit illi sacerdotii dignitas in aeternum. Ps. Memento, Domine, David, et omnis mansuetudinis eius. Introïtus van de mis voor het feest van Sint-Nicolaas.
ii COLLECTA. Deus qui beatum Nicolaum pontificem tuum innumeris decorasti miraculis, tribue nobis ut eius meritis et precibus a gehennae incendiis liberemur. Dit gebed werd op bepaalde plaatsen en in bijna elk uur van het officie en andere gelegenheden uitgesproken. [naar de legende van het bedaren van de storm]
73
iii EPISTOLA. Ecce sacerdos. V. Amavit eum Dominus. (antifoon, epistel, capitulum, versus, responsorium) Aberdeen, Exeter, Hyde Abbey, Laon: eerste vesper Aberdeen: completen Exeter en Hyde Abbey: terts Exeter: laude Laon: processie Amiens: translatie, processie, nocturnen en laude
iv GRADUALE. Iuravit Dominus. R. Alter: Grad. Domine prevenisti. Alleluia. V. Iustus germinabat Amiens, Bayeux, Exeter, Laon en St. Vedaste. Aberdeen, Bayeux, Exeter, Laon, St. Maur: gevolgd door Congaudentes exultemus.
v EVANGELIA. Sint lumbi vestri preci narr. vi OFFERTORIUM. Veritas mea. V. Bayeux: eerste mis: Inveni, tweede mis: Posuisti Amiens: translatie, mis: Posuisti
vii SECRETUM. Sanctifica quaesimus Domine oblata munera, quae in veneratione sancti antistitis tui Nicolai offerentur, ut per ea vita nostra inter adversa ubique dirigatur et prospera per Dominum. Alter: Per hostias tuae pietati, in sancti Nicolai confessoris tui atque pontificis commemoratione deferimus, quae illius interventu maiestati tuae ad laudem et fragilatate nostrae sint ad saludem, per Dominum. viii POSTCOMMUNIO. Sacrificia quae sumpsimus Domine pro solemnitate sancti pontificis Nicholai sempiterna nos protectione confirmant. Alter: Sumentes Domine salutis nostrae subsidium, beati Nicolai confessoris tui atque pontificis interventu, ad vitae aeternae proficiamus augmentum. ix R. Servus Dei Nicholaus auri pondo trium virginum redemit pudorem earumque patris impudicam remenso auro fugavit inopiam. V. Affluens itaque misericordiae visceribus metallo duplicato propulsavit earum infamiam. (mis, eerste responsorium) Aberdeen: derde nocturne, eerste responsorium Bayeux, Exeter, Salisbury, St. Maur: derde nocturne, tweede responsorium Hyde Abbey: eerste nocturne, vierde responsorium, vesper processie
74
[naar de legende van de drie dochters, zie ook nr. 7]
x R. Magne pater Nicolae summo Patri proxime, admiranda qua praecellis apud eum gratia a commissis nos emundans ne cadamus sustine. V. Iam per terras et per mare fama celeberrime refovendo tribulatos et relevando naufragos. [mis, tweede responsorium] Hyde Abbey en St.Vedast: derde nocturne, derde responsorium Amiens, Bayeux: vesper, responsorium [naar de legende van de heilzame olie]
xi Ad Vesperas. Copiose caritatis Nicholae pontifex qui cum Deo gloriaris in caeli palatio. Condescende, supplicamus, ad te suspirantibus ut exutos gravi carne pertrahas ad superos. (vesper, antifoon) Aberdeen: completen, antifoon Amiens, Bayeux, Exeter, Hyde Abbey, Salisbury, St. Vedast: laude, antifoon Amiens: translatie, laude, antifoon Amiens: laude, antifoon van 13 december [naar de legende van de heilzame olie]
Niet in het Nerohandschrift maar wel gebruikelijk: a Oratio: Deus bonitatis auctor et bonorum omnium dispensator: concede propicius ut qui beati Nicholai confessoris tui atque pontificis solemnitatem veneramur: eius patrociniis atque suffragiis maiestatis tue propiciacionem consequamur. Per Christum. b R. Euge serve bone. Amiens: translatie op 9 mei
c A. Iustum deduxit Dominus. Amiens: laude van 6 december en 9 mei, antifoon Laon: vesper en sext, antifoon Aberdeen: eerste vesper, antifoon
d V. Justus ut palma florebit Hyde Abbey en Exeter: derde nocturne Laon: laude
e A. Ora pro nobis beate Nicolae. Aberdeen, Exeter, Laon, Hyde Abbey
75
Toelichting op het officie 4:
Zie de opmerkingen hierover in paragraaf 7.1.
7:
Meer over deze antifoon in paragraaf 8.3.
15:
In deze kloosters, Hyde Abbey en Saint-Maur, wel of niet aan een kathedraal
verbonden, had elke nocturne drie antifonen en drie responsoriën, en zes antifonen voor de lauden. 17:
De zinsnede ‘trium iuvenum innocentium 72 necem’ is verschillend geïnterpreteerd.
Johannes Diaconus gebruikt het woord ‘innocenter’ in 302.55 (‘nam pro istis innocenter condemnatis.’) en later in 303.4 (‘innocentium cruorum’) en in 303.7 (‘innocentem et iustum’) 73 onveranderlijk bij volwassen mensen met woorden als ‘cives’, ‘viri’ en ‘iuvenes’. Maar ten noorden van de Alpen werd het woord ‘innocentes’ op kinderen betrokken. Otloh vervangt bij het citeren van responsorium 17 in zijn vitae Nicolai het woord ‘iuvenum’ door ‘puerorum’: ‘Audiens Christi confessor trium puerorum innocentum necem […]’74 20:
Op de zinsnede ‘Muneribus datis neci sunt iuvenes innocentes addicti’ is ook het
commentaar bij nummer 17 van toepassing. Deze passage vertoont overeenkomst met die van de legende van de drie studenten. 28:
In het handschrift van Bayeux wordt de zevende lezing aan een andere bron
gekoppeld: ‘Sex prime lectiones et due ultime de vita eius, vii ‘a’ de omelia evangelii Homo quidam peregre, quam fecit beatus Gregorius papa.’ 31:
De prosen ‘Sospes’ en ‘Sospitati’ zijn later aan het officie toegevoegd, waarschijnlijk
door Isembert van Rouen. In de Aberdeen-rite was dit tevens de processieresponsorie van de eerste vesper: ‘post Gloria patri, percantato responsono loco Te Deum a toto choro alternatim.’ 75 In Exeter luidde de vesperprocessie als volgt:
Ad vesperas. Oratio. Deus qui beatum Nicholaum. Memoria de sancto Andrea, de Adventu, et de Sancta Maria. Tunc eat processio ad altare sancti Nicholai, quodam de superiore gradu ex assignacione rectoris principalis incipiente. R. Ex eius tumba, et choro responsorium prosequente.
72
Jones vergist zich herhaaldelijk en gebruikt ‘innocentium’ en ‘innocenter’ in deze zin door elkaar. Young 1931: 358-360. 74 Jones 1963: 25 75 Jones 1963: 30 73
76
V. Catervatim. Omnes simul dicant versiculum coram altare sancti Nicholae require Antiphonaria Clopton (?) Oratio: Deus bonitatis auctor. In revertendo, de omnibus sanctis.
Na de feestdag van de heilige Andreas begint de advent. De mirakelspelen werden ook met het Te Deum afgesloten, zie paragraaf 8.4. 34:
‘O nova res’: zie paragraaf 6.1 over de mogelijk vernieuwende rol van dit officie ten
opzichte van de ‘usus pristinus’. 41:
Antifonen van de lauden blijken bij sommige officies zowel in andere horae voor te
komen als ook bij andere gelegenheden, zoals deze antifoon, de prosa-sequentia ‘Beatus Nicolaus pontificatus’. Zij komt voor in Amiens bij de processie van 11 december en het translatiefeest van 9 mei, en in Laon in de terts als capitulum (korte lezing). Deze antifonen vertonen een meer afwijkend gebruik dan bij de metten, afhankelijk van streek en plaats en worden in alle horae aangetroffen, soms eenmaal, soms gedurende de hele dag zoals in Laon, uitzonderlijk ook in de completen. In Amiens komen deze afwijkingen ook terug in de antifonen en responsoriën van de onderdelen 25, 31, 34, 41, 43 en in de mis: iii, vi, en xii. 44:
Deze antifoon houdt verband met de tekst van Johannes Diaconus in Mombritius
302.4: ‘Ac deinde monuit eos, iuste et pie vivere’ uit de legende van de brandende olie op zee, die naar Titus 2:12 verwijst: ‘Zodat wij rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven.’ 46:
In het Fleuryboek eindigen de mirakelspelen van de drie dochters en de drie studenten
met de antifoon ‘O Christi pietas, omni prosequenda’, die standaard hoort bij de evangelielezing van het Magnificat van de tweede vespers van het feest van Sint-Nicolaas. Men zou dit als argument kunnen aanvoeren voor de veronderstelling dat de mirakelspelen aan de liturgie waren gekoppeld (zie paragraaf 8.4), bijvoorbeeld aan de vesperprocessie naar de Sint-Nicolaaskapel in Eichstätt, waar de mogelijke auteur van dit officie, Reginold, bisschop was. Voor het jaar 1000 hebben er al propriumgezangen van de mis voor Sint-Nicolaas bestaan, 76 zoals ook uit dit handschrift blijkt. De nummers i tot en met xi uit het Neromanuscript maken geen deel uit van het Sint-Nicolaasofficie maar wel van de mis van Sint-Nicolaasdag. i:
Deze introïtus sluit ook het mirakelspel van de icoon in het Fleuryboek af:
‘Gaudeamus! Ut, errore sublato mencium, Nicholai mereamur consorcium. Gaudeamus.’
76
Meisen 1931: 174-176
77
Omnis chorus dicat: ‘Statuit ei Dominus testamentum pacis, et principem fecit eum, ut sit illi, sacerdotii dignitas in aeternum.’ Psalmus ‘Memento, Domine, David, et omnis mansuetudinis eius.’ Finitur miraculum. iv:
Het graduale ‘Iuravit Dominus’ bevat de beroemde sequentia ‘Congaudentes
exultemus’, van onbekende herkomst. v:
‘Sint lumbi vestri precincti ’: deze lezingen behelzen de nachtwake. 77 In de portiforia
horen daarbij de preken van de Homo quidam peregre. 78 Hier ligt tevens het verband met de Icoonlegende, waar de icoon van Sint-Nicolaas diefstal van bezittingen tegenging als de Jood in deze legende buitenshuis gaat. De preek van Homo quidam nobilis, een titel Sint-Nicolaas waardig, wordt in Saint-Maur bij deze evangelielezing gehouden met betrekking tot de gelijkenis van de talenten. xii:
De antifoon ‘Copiose caritatis’ sluit het mirakelspel De zoon van Jetro af.
77
Lucas 12:35: ‘Laat uw lendenen omgord zijn en uw lampen brandende. En gij, weest gelijk aan mensen die op hun heer wachten, wanneer hij van de bruiloft wederkeert om hem als hij komt en klopt, terstond te kunnen opendoen.’ Mattheus 24:42: ‘Waakt dan, want gij weet niet op welke dag uw Here komt.’ 25:13: ‘Want gij weet de dag noch het uur.’ 26:41: ‘Waakt en bidt dat gij niet in verzoeking komt, de geest is wel gewillig maar het vlees is zwak.’ Idem Marcus 13:35 en 14:38. 78 Mattheus 25:14: ‘Want het is als een mens die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun zijn bezit toevertrouwde.’
78
Bijlage III
Het Sint-Nicolaasofficie in het Nerohandschrift
Dit handschrift bevat het hele officie voorzien van neumen. In 1886 heeft Walter de Gray Birch alleen de tekst getranscribeerd. Jones 79 kiest voor een eigen transcriptie van het Nerohandschrift zonder neumen. 80 Ik heb deze transcriptie letterlijk overgenomen (inclusief de tekst tussen de vierkante haken), zie verder bijlage II. Vervolgens zijn de verschillen met de Sint-Nicolaasliturgie in tabelvorm weergegeven.
OCTAVA IDUS DECEMBER NATALE SANCTI NICHOLAI PONTIFICIS Ad Vesperas. O pastor eterne, O clemens et bone custos qui dum devoti gregis preces adtenderes voce lapsa de celo presuli sanctissimo dignum episcopatu Nicholaum ostendisti tuum famulum. INVITATORIUM [vitatoria—N]. Adoremus Regem seculorum in quo vivit Nicholaus honor sacerdotum. SUPER NOCTURNO Nobilissimis siquidem natalibus ortus velut lucifer Nicholaus emicuit. A. Postquam domi puerilem decursat etatem, cunctis mundi huius spretis delectationibus, Christi se iugo subiciens documentis sanctis suum prebuit auditum. A. Pudore repletus bono [dono—N] Dei famulus sumptibus datis stupri nefas prohibuit. A. Auro virginum incestus auro patris [patri—N] earum inopiam auro prorsus utrorumque detestabilem infamiam Dei servus ademit Nicholaus. A. Innocenter puerilia iura transcendens, evangelice institutionis discipulus [-lis—N] effectus est. A. Gloriam mundi sprevit cum suis oblectationibus et ideo meruit provehi ad summum sacerdotii gradum.
79
‘ It is a satisfactorily accurate transcript but it is difficult to use, primarily because the transcriber closely followed the capricious punctuation of the scribe.’ (Jones 1963: 7) 80 ‘ The Nero text differs from nearly all others which I have examined in that it gives not only all the propers for the Office, including full texts of the lections, but also an outline of the propers for the Mass, including full texts of those propers not elsewhere represented. The twelve lections differ slightly from those in other manuscripts, even those of the British and Sarum Rites. In Nero they have been selected without any important verbal change from the Vita Nicolai, written ca. 880 by John, deacon of the abbey of St. January in Naples, which has been printed in several versions. In other manuscripts, the selections from John have in places been abridged or paraphrased, apparently only to attain brevity (Jones 1963: 8) […] In the following text I have transcribed Nero E 1, normalizing and correcting the orthography and in a few places making verbal substitutions warranted by other manuscripts; but I have not shifted the order of the items, even though I think that the position of several is not that of the originator. […] Althought I have compared the lections with the texts published by Falconius, Lipomanus, and Mai, and with the lections in other manuscripts that have appeared in print, I have not recorded the abundant variants; […].’ (Jones 1963: 14)
79
I QUALITER EGREGIUS DOMINI PRESUL NICHOLAUS • CULMEN AD HONORIS EST RAPTUS PONTIFICALIS Myrrhea metropolis orbata est […] RESPONSORIA II Confessor Dei Nicholaus nobilis pro genere sed nobilior moribus, ab ipso puerili [-libus –N] evo secutus Dominum meruit divina revelatione ad summum provehi sacerdotium. V. Erat enim valde compatiens et superafflictos pia gestans viscera. Meruit. (zie afb.op Tunc omnes quasi caelesti commonerentur […] R. Operibus sanctis Nicholaus [-lao – N] humiliter insistens [-tent – N] revelatione divina provectus est ad summam sacerdotii gradum. V. Voce quippe de celo lapsa cuidam insinuatur presuli dignum episcopatu Nicholaum. Ad sum. Cumque ad ecclesiae ianuas propinquasset, […] R. Quadam die tempestate saevissima quassati nautae coeperunt sanctum vocare Nicholaum. Et statim [testatim – N] cessavit tempestas. V. Mox illis clamantibus apparuit quidam dicens illis, ‘Ecce adsum; quid vocastis me?’ Et statim. Mira prorsus, mira et stupenda […] R. Audiens Christi confessor trium iuvenum innocentum necem precurrit quantotius ad locum quo fuerant [-at—N] plectendi et liberavit eos. V. Statimque solutos a vinculis usque ad pretorium iudicis secum adduxit. Et libera. IN SECUNDO NOCTURNO A. Pontifices almi divina revelatione laetificati [glorificati—N] Nicholaum tunc presulem devotissime consecraverunt [-ti erunt—N]. A. Sanctus quidem triticum quod a nautis postulaverat acceptum et sagacitate distribuit [-ebatN] et [ex—N] augeri precibus impetravit. Muneribus datis neci sunt iuvenes innocentes [-ter—N] addicti quibus Domini servus fuit vite presidium festinanter. A. Iam decus lactentium [laet- —N] Nicholaus mirabili portendebat auspitio sancte parsimonie tempus. A. Qui dum matris adhuc lacte nutriretur, quarta et sexta feria semel in die papillas bibebat. Ad quantam vero messem divina convaluerem in eo semina sequentia pietatis opera profitentur. Pontificali igitur cathedra [...]
80
R. Beatus Nicholaus iam triumpho potitus novit [non te –N] suis famulis praebere caelestia commoda qui toto corde poscunt eius petitiones, illi nimirum tota nos devotione oportet committere. V. Ut apud Christum eius patrociniis adiuvemur semper. Illi nimirum. Crescebat cotidie fama bonitatis […] R. Quantam denique messem in eo divina semina creaverunt innumera pietatis officia quibus cotidie strenuus insudabat praeconantur. V. Transitoriam felicitatem quanti pendent et celestis regni gloriam. Innumera. VII: Quadam vero die cum quidam […] R. Qui cum audissent sancti Nicholai nomen statim expandunt manus utrasque [om.—N] ad celum, Salvatoris laudantes clementiam. V. Clara quippe voce coram omnibus dignum referebant illum Dei famulum. Salvat. VIII: Mox prostrati ad pedes […] R. Ex eius tumba marmore sacrum resudat oleum quo liniti [limiti—N] sanantur ceci surdis audibus redditur et debilis quisque sospes regreditur [resiliet—N]. V. Catervatim ruunt populi cernere cupientes que per eum fiunt mirabilia et debilia. [-lis—N] AD CANTICA. Decantande speciosus Nicholae canticis laudes [om.—N] tibi presolvisse fac sit nobis utile. LECTIO NONA. Quodam autem tempore [...] R. Dum vero adhuc penderet ad ubera matris, O nova res, quarta feria et sexta semel in die papillas bibebat. V. Iam quodam modo sacri ieiunii se futurum presignans amatorem Nicholaus. O nova res. LECTIO X. Cum autem integram [...] R. Summe Dei confessor Nicholae te venerantes [tuam catervam te venerantes vides—N] protege namque credimus tuis precibus nos posse [nos.se—N] salvari. V. Qui tres pueros morti addictos [deditos/at –N] illesos abire fecisti tuis laudibus instantem conserva plebem. Namque cre. LECTIO. Ex multis igitur […] R. Sancte Nicholae. V. O Nicholae sidus aureum. LECTIO. Tunc monstrum informe, […] R. Celorum rex omnipotens tuam in sancto Nicholao confessore tuo considerantes virtutem tibi totum quod meruit asscribimus. Ideoque precamur ut apud misericordiam [clementiam – N] tuam et exemplis eius adiuncemur et meritis. V. Talis quippe nequaquam nisi gratia tua Domine existere valuisset. Ideoque. 81
IN LAUDIBUS Beatus Nicolaus pontificatus infulis decoratus talem se exhibuit ut ab omnibus amaretur. Aecclesiae sanctae frequentatis limina, sacra pectori condebat mandata sagaciter. A. Infantia teneriori de cursa corpus ieiuniis macerabat. A. Iuste et sancte vivendo ad honorem sacerdotii promoveri divinitus. A. O per omnia laudabilem virum cuius meritis ab omni clade liberantur qui ex toto corde quaerunt illum. IN EVANGELIO. O Christi pietas omni prosequenda laude quae sui famuli Nicholai merita longe lateque declarat. Nam ex tumba eius marmorea oleum manat cunctosque languidos sanat. AD MISSAM Statuit ei Dominus testamentum. COLLECTA. Deus qui beatum Nicholaum pontificem tuum innumeris decorasti miraculis, tribue nobis ut eius meritis et precibus a gehenne incendiis liberemur. Per. EPISTOLA. Ecce Sacerdos. GRADUALE. Iuravit Dominus. R. EVANGELIA. Sint lumbi vestri preci narr. [precincti –N] OFFERTORIUM. Veritas mea. V. SECRETUM. Sanctifica qs. Domine oblata munera, quae in veneratione sancti antistis tui NICHOLAI offerentur, ut per ei vita nostra inter adversa ubique dirigitur et prospera per Dominum. POSTCOMMUNIO. Sacrificia que sumpsimus Domine pro solempnitate sancti pontificis NICHOLAI sempiterna nos protectione confirmant. Per. RESPONSORIUM. Servus Dei Nicholaus auri pondo trium virginum redemit pudorem earumque patris inpudicam remense auro fugavit inopiam. Affluens itaque misericordiae visceribus metallo duplicato propulsavit earum infamiam. Earumque.
82
R. Magne pater NICHOLAI summo Patri proxime, admiranda que precellis apud eum gratia a commissis nos emundans ne cadamus sustine. Iam per terras per mare fame celeberrime refovendo tribulatos et elevando naufragos. AD VESPERAS. Copiose caritatis NICHOLAE pontifex qui cum Deo gloriaris in celi palatio. Condescende, supplicamus, ad te suspirantibus ut exutos gravi carne pertrahas ad superos. Verschillen van het Nerohandschrift met het Sint-Nicolaasofficie in bijlage II De transcriptie van het Nerohandschrift volgens Jones geeft consistent een ‘e’ in plaats van ‘ae’, naast het overvloedig gebruik van hoofdletters zoals in Regem, O (nova res) of NIC(H)OLAUM. In het Nerohandschrift wordt na elke versus de neumen met het woord of woorden gegeven, waar in het responsorium de herhaling(en) begint of beginnen. De afwijkingen van het Nerohandschrift met de liturgische tekst (volgens de nummering in bijlage II) staan in tabel 2. Nerohandschrift
Liturgie
december
decembris
delectationibus
oblectationibus (5)
repletus dono
bono repletus (6)
evangelice
evangeliae (8)
pro genere
progenie (11)
superafflictos
super afflictos (11)
insinuatur
insinuat (13)
propinquasset
appropinquaset (14)
innocentum
innocentium (-tes) (17)
distribueat/it
distribuere (19)
auspitio
auspicio (21)
qui dum
hic dum (22)
convaluerem
convaluerunt (23)
resiliet
resiliet /regreditur (31)
speciosus
speciosis (32)
presolvisse
per solvisse (32)
tuam catervam te venerantes vides addictos
te venerantes (36)
adiuncemur
adiuvemur (40)
aecclesiae
ecclesiae (42)
limina, sacra
limina sacra (42)
condebat mandata
mandata condebat (42)
de cursa
decursa (43)
quae
qui (46)
deditos (36)
83
preci narr.
precincti (v)
qs.
quaesimus (vii)
antistitis
antistis (vii)
dirigitur
dirigatur (vii)
solempnitate
solemnitate (viii)
remense
remenso (ix)
que precellis
qua praecellis (x)
terras per mare fame
terras et per mare fama (x) et relevando (x)
et relevando
Tabel 2: de verschillen tussen het Nerohandschrift en het Sint-Nicolaasofficie
84
Bijlage IVa Het Middenoosten (met de reizen van de apostel Paulus begin tweede eeuw).
85
Bijlage IVb De (aarts)bisdommen en kloosters in Italië tijdens de Middeleeuwen
De groen gekleurde plaatsen worden in verband met Sint-Nicolaas genoemd.
86
Bijlage IVc De (aarts)bisdommen en kloosters in Germanië en de Lage Landen tijdens de Middeleeuwen
De geel gekleurde namen worden in relatie tot de Nicolaasliturgie vermeld. De dikke zwarte stip boven Heidenheim geeft aan waar het klooster van Eichstätt gelegen moet hebben.
87
Bijlage IVd De (aarts)bisdommen en kloosters in Frankrijk tijdens de Middeleeuwen
De paars gekleurdee namen spelen een belangrijke rol in de verspreiding van de SintNicolaasliturgie en het ontstaan van de mirakelspelen.
88