Masterscriptie
Promotor: Prof. Dr. W. De Clercq
Middeleeuwse pijpaarden en terracotta heiligenbeeldjes in Zeeland
Een analyse van de middeleeuwse religieuze beleving in Zeeland in functie van heiligenbeeldjes
2013 Adriaan van den Dorpel 00701200 1
Inhoudsopgave
Abstract
3
1. Inleiding
4
2. Methodologie
5
3. Situering
8
4. De rol van pijpaarden- en terracotta beeldjes in de middeleeuwse devotie
9
5. Stijlkenmerken en daarmee samenhangende problematieken
22
6. Archeologische contexten in Zeeland
24
7. Historische contexten in Zeeland
44
8. Beschrijving van de verschillende beeldtypen in Zeeland
48
9. De populariteit van Sint Catharina en Sint Barbara
90
10. Regionale productie in Zeeland
95
11. Conclusies
102
12. Bibliografie
105
Bijlage: cd-rom met catalogus van alle geïnventariseerde pijpaarden- en terracotta heiligenbeeldjes in Zeeland
2
Abstract Deze scriptie geeft een beeld over de rol van pijpaarden en terracotta beeldjes in de middeleeuwse devotie van de leken. De productie, productieplaatsen en functie van heiligenbeeldjes wordt uitvoerig beschreven. Daarna worden de stijlkenmerken en daarmee samenhangende problematieken besproken en volgen enkele archeologische contexten in Zeeland waar heiligenbeeldjes gevonden zijn. Verder komt de verscheidenheid aan heiligen en verschillende typen beeldjes die in Zeeland aangetroffen zijn aan bod. Indien mogelijk wordt dit gelinkt met vondsten uit de rest van Nederland of België. Als laatste volgt een hoofdstuk die de populariteit van de heiligen Catharina en Barbara in een ruimer kader plaatst en een hoofdstuk over regionale productie van heiligenbeelden in Zeeland. This thesisgives an overviewof the role ofpipeclayand terracottafigurines in themedieval privatedevotion (in Zeeland). The production, producers, functions and forms ofthis statuesis described. Furthermore,the roleof the province Zeeland is explained infunction of thesefigurines. Keywords: figurines, statues, saints, devotion, Zeeland
3
1. Inleiding In april 2012 heb ik in het kader van een archeologische depotstage mijzelf nuttig gemaakt met het beschrijven en inventariseren van archeologische objecten die overgebracht moesten worden van het Historisch Museum de Bevelanden (HMDB) te Goes naar het Zeeuws Archeologisch Depot (SCEZ), gevestigd in Middelburg. Bij deze inventarisatie kwamen een aantal pijpaarden heiligenbeeldjes tevoorschijn. Dit was voor mij de trigger om mezelf te gaan verdiepen in deze, relatief onbekende, archeologische objecten. Vervolgens heb ik besloten om mijn masterscriptie hieraan te wijden. Met behulp van de SCEZ, (Zeeuwse) musea en particulieren heb ik een inventarisatie gemaakt van zoveel mogelijk middeleeuwse pijpaarden en terracotta heiligenbeeldjes die gevonden zijn in de provincie Zeeland zodat een dataset van ruim 400 heiligenbeeldjes ontstond waarmee ik verder kon werken. De hoofdvraag van deze scriptie is: Wat is de rol van pijpaarden en terracotta heiligenbeeldjes in functie van de middeleeuwse religieuze beleving? De bijvragen die ik hierbij stel zijn: -
Welke heiligen waren populair in Zeeland en hoe staat dit in verhouding met andere contexten in Nederland?
-
Is er in Zeealnd een relatie met bedevaartsplaatsen aan te tonen?
-
Was er sprake van regionale productie van heiligenbeelden in Zeeland?
4
2. Methodologie Om de vraagstellingen van deze scriptie te kunnen beantwoorden moest eerst een dataset van heiligenbeeldjes uit Zeeland gemaakt worden. Ik ben gestart met het inventariseren van alle pijpaarden beeldjes die opgeslagen zijn in het Zeeuws Archeologisch Depot van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland te Middelburg. In dit depot worden alle archeologische voorwerpen opgeslagen die gevonden zijn bij opgravingen in de provincie Zeeland. De tweede stap was het aanschrijven van diverse musea met de vraag of er pijpaarden beeldjes in de collectie aanwezig waren. Bij een positief antwoord ben ik langs gegaan om de beeldjes te fotograferen. Een leuke ervaring was dat ik vaak terechtkwam in de museumdepots. De door mij bezochte musea zijn het Zeeuws Museum te Middelburg, Historisch Museum de Bevelanden te Goes, Museum Oud Westdorpe te Westdorpe, Museum de Vier Ambachten te Hulst, het Schelpenmuseum te Zaamslag, Museum Boymans Van Beuningen te Rotterdam en museum Het Catharijne Convent te Utrecht. De laatste stap was het bereiken van zoveel mogelijk particulieren met archeologische collecties. Dankzij mijn lidmaatschap van de archeologische vrijwilligers organisatie AWN kende ik een aantal particulieren persoonlijk. Om zoveel mogelijk mensen te bereiken heb ik een oproep laten plaatsen in Zeeuws Erfgoed (tijdschrift van de SCEZ) en Zuidwesterheem (verenigingsblad van de AWN Zeeland). Hierop heb ik diverse reacties gehad. Ook heb ik twee particulieren die buiten Zeeland woonachtig waren een brief gestuurd. Gedurende de inventarisatie werd duidelijk dat het aantal beeldjes met als vindplaats de provincie Zeeland, de verwachtingen ver ging overtreffen. Vooraf schatte ikzelf het aantal rond de 150, zeker na een gesprek met de depotbeheerder van het Zeeuws Archeologisch Depot die dacht dat er hoogstens 100 beeldjes bekend waren uit Zeeland. Uiteindelijk ontstond een dataset van 410 beeldjes. Een enorm aantal dat ik totaal niet verwacht had. Veel Zeeuwse heiligenbeeldjes bleken in particuliere collecties bewaard te zijn zodat dankzij deze scriptie veel interessant en onbekend wetenschappelijk materiaal gefotografeerd en geïnventariseerd is. Elk beeldje is dus gefotografeerd en met behulp van een zelfgemaakte fiche zijn de belangrijkste gegevens zoals voorstelling en afmeting vastgelegd.
5
Figuur 1: Voorbeeld van de gebruikte fiche.
Het samenstellen van de fotocatalogus waar alle 410 beeldjes in opgenomen zijn kostte de meeste tijd. Vrijwel alle afbeeldingen zijn bewerkt, uitgeknipt en van een transparante achtergrond voorzien. Eén van de grootste problematieken waarmee ik tijdens de inventarisatie van de Zeeuwse heiligenbeeldjes te kampen had, was het ontbreken van archeologische contextuele gegevens. De meeste heiligenbeeldjes zijn afkomstig van particulieren en vallen onder de noemer ‘losse 6
(stort)vondst’. Het probleem bij pijpaarden heiligenbeeldjes is dat de archeologische context van zeer groot belang is voor de datering. Het is heel moeilijk om een beeldje alleen op stilistische kenmerken te dateren. Het gevolg is dat in deze scriptie en fotocatalogus weinig wordt ingegaan op individuele dateringen van beeldjes. Enkel als een parallel uit een ander deel van Nederland bekend is wordt de datering genoemd.
7
3. Situering De ruim 400 geïnventariseerde pijpaarden- en terracotta heiligenbeeldjes zijn allemaal afkomstig uit de provincie Zeeland, gelegen in het zuidwesten van Nederland. Op het onderstaande kaartje staat per vindplaats het aantal geïnventariseerde beeldjes vermeld. Het grootste gedeelte van de beeldjes zijn gevonden in zogenaamde ‘verdronken dorpen’. Dit zijn dorpen die bij middeleeuwse stormvloeden verloren zijn gegaan. Een bekende vloed is de Sint Felixvloed van 1530 waarbij onder andere het dorp Nieuwlande overstroomde en het verdronken land van Zuid-Beveland ontstond.
Figuur 2: Kaart van de provincie Zeeland met daarop de vindplaatsen van heiligenbeeldjes aangegeven.
8
4. De rol van pijpaarden en terracotta beeldjes in de middeleeuwse devotie Inleiding Een rondgang langs de Nederlandse musea met middeleeuwse religieuze collecties leert ons dat de nadruk vooral gelegd wordt op schilderijen, retabels, zandstenen en ivoren beelden, goud en zilverwerk. Dit geeft een eenzijdig beeld van de godsdienstige beleving van de middeleeuwse burgers. De in de musea getoonde objecten betreffen namelijk zeer kostbare kerkschatten, bezittingen van kloosters, abdijen of hoge geestelijken en edellieden. Dit geeft een vertekend beeld omdat de indruk ontstaat dat alleen deze 'hogere' standen zich bezig hielden met devotie. In deze scriptie wil ik juist de focus op de religieuze beleving van de 'gewone burger' leggen, natuurlijk wel in een breder kader van de kerkelijke cultuur en het kloosterleven. Hoe beleefde de gewone burger of arbeider in de middeleeuwen zijn of haar godsdienst en hoe gaf men hier uiting aan? Over welke vormen van (goedkope) devotionalia kon men beschikken? Beeldjes van pijpaarde en terracotta in functie van volksdevotie Kon de gewone man in de middeleeuwen beschikken over gemakkelijk te verkrijgen en niet in de laatste plaats goedkope devotionalia? De oudste aanwijzingen voor deze soort van religieuze voorwerpen zijn bekend uit Amsterdam, Dordrecht, Kampen en Nieuwlande. In deze plaatsen zijn een aantal beeldjes gevonden van Maria met het kind Jezus, gemaakt in een tin-loodlegering. Deze beeldjes zijn hol en dateren rond 1300 (zie figuur 3). Aangezien er maar een klein aantal metalen beeldjes bekend zijn bestaat het vermoeden dat de beschikbaarheid en productie bescheiden moet geweest zijn (Ostkamp 2001, 193). Beeldjes van pijpaarde en terracotta worden wel frequent gevonden. Reeds in de 14eeeuw was in Keulen een 'beeldendrucker' actief. Op kasteel Voorst bij Zwolle is een fragment van een Keuls Mariabeeldje met Jezus gevonden dat vóór 1363 moet dateren omdat toen het kasteel verwoest is. Verdere vroege vondsten zijn zeldzaam. In de 15eeeuw komt echter een enorme productie van pijpaarden beeldjes en reliëfs op gang. De populariteit van deze beeldjes stijgt tot grote hoogten. Utrecht heeft in deze ontwikkeling een leidende rol en wordt het bekendste en belangrijkste productiecentrum van Nederland. De kwalitatief hoogstaande Utrechtse pijpaarden beelden vinden tot ver buiten Utrecht gretig aftrek (Ostkamp 2001, 194). Een tweede vorm van 'volksdevotie' waren de zogenaamde 'pappiren hilgen'. Dit zijn aan de muur vastgeprikte prentjes van heiligen. Op middeleeuwse schilderijen van interieurs zijn 9
deze soms zichtbaar. Ook in de boedelinventaris van de Deventer boekverkoper Wolter de Hoge, opgemaakt bij zijn overlijden in 1459 worden deze prentjes genoemd (Mulder-Bakker & Carasso-Kok 1997, 94).
Figuur 3:Beeldje van Maria met Kind, lood-tin, hol, gevonden in Dordrecht. Hoogte 5,8 cm, datering 12751350. (Ostkamp 2001, 194).
Hoe is deze enorme toename van populariteit te verklaren?Het gebruik van devotiebeelden kwam in de 13eeeuw op grote schaal voor in kloosters. Kort daarop deed dit fenomeen zijn intrede in de wereld van de leken. Deze ontwikkeling was vooral te danken aan de Dominicanen en Franciscanen. Zij hadden als bedelmonniken in vergelijking met de andere kloosterorden de meeste invloed op leken. Hun kloosters waren bij voorkeur gevestigd midden in steden. ‘In deze urbane omgeving hadden zij zich nadrukkelijk toegelegd op pastorale taken en daarmee waren zij op verrassende wijze tegemoetgekomen aan de behoefte van veel stedelingen aan een persoonlijke geloofsbeleving. Daarnaast waren de kloosters van de bedelmonniken broedplaatsen van vernieuwing’ (Van Os 1994, 159). In de 13eeeuw waren het deze monniken die een nieuwe spiritualiteit ontwikkelden en overbrachten op de leken. Deze hernieuwde geloofsbeleving zorgde voor een toename van gebruik van devotiebeelden 10
(Van Os 1994, 159). Het beeld werd een steeds groter hulpmiddel voor persoonlijke devotie. Bij de koningen en vorsten leidde dit tot stichtingen van privé-kapellen. Op een Brussels miniatuur is hertog Philips de Goede te zien die zich in een voor hem speciaal ingerichte tent in de kerk afzondert om in een gebedenboek te lezen. Aan de wand van de tent hangt een diptychon met daarop een geschilderde afbeelding van Madonna (Van Os 1994, 161). De individuele beleving van het geloof komt dus centraal te staan en het gebruik van devotiebeelden speelt hierbij een belangrijke rol. De leken waren gedurende de eerste helft van de middeleeuwen in de schaduw blijven staan van de kerk en clerus. Het bidden was voorbehouden aan priesters en monniken en daarom was er door leken geen actieve deelname aan het gebedsleven. De bedelorden brachten hier verandering in door te preken in de volkstaal. Ze leerden de leken bidden door middel van broederschappen die in vele steden opgericht werden. Deze gemeenschappen probeerden het Franciscaanse en Dominicaanse levensideaal buiten de kloostermuren te verspreiden (Van Os 1994, 162). Aan het begin van de dertiende eeuw veranderde dankzij Bernard van Clairvaux het Christusbeeld. Volgens hem openbaart zich in Christus niet zozeer Gods almacht, maar zijn goedheid (Van Os 1994, 164). Hij legde de nadruk op de aangenomen menselijke natuur van Christus. Deze ‘zichtbare Godmens’ is de weg naar de onzichtbare God (Van Os 1994, 164). In deze laatmiddeleeuwse spiritualiteit stond het inleven in Christus' leven en sterven centraal. Men wilde de emoties uit het Nieuwtestamentische verhalen zelf meebeleven. Ook in de geestelijke literatuur werd de nadruk gelegd op de nabijheid van heiligen en de menselijkheid van de Verlosser. Door middel van de door de bedelorden geïntroduceerde gebeds- en meditatieoefeningen werd meer en meer een appel gedaan op de voorstellingswereld en de verbeelding van de gelovigen. Vervolgens leidde dit tot de vraag naar devotiebeelden die een belangrijke rol gingen spelen in deze nieuwe vorm van spiritualiteit (Van Os 1994, 172). In de 15eeeuw ontstond daarom een meer individuele geloofsbeleving zowel onder leken als onder geestelijken. De Bijbel werd toegankelijker voor het gewone volk omdat deze vertaald werd in de volkstaal. Bovendien kwam een hernieuwde belangstelling op voor het kloosterleven zodat er een groot aantal nieuwe kloosters, broeder- en zusterhuizen gesticht werden (Henry-Buitenhuis 1990, 64). Al deze ontwikkelingen leidden tot een grote vraag naar (goedkope) heiligenbeeldjes. De middeleeuwers waren zich terdege bewust dat hun pijpaarden beeldjes vaak een goedkopere versie waren van de meer kostbare beelden in kerken en kloosters. Dit blijkt ook 11
uit de volgende Amersfoortse legende. ‘Op 19 december 1444 vond Margriete Albert Gysendochter onder het ijs van een Amersfoortse stadsgracht een onooglijk pijpaarden Mariabeeldje. Volgens de lokale legende zweefde het onbeweeglijk in het sterk stromende water. De vorige eigenares van het beeldje vond het maar lelijk en had het enkele weken tevoren, alvorens in het klooster te treden, weggegooid. Ze was bang dat de andere nonnen over veel mooiere beeldjes zouden beschikken en door het primitieve beeldje de spot met haar zouden gaan drijven. Dankzij bovenaardse krachten werd het beeldje teruggevonden en stond het, op voorspraak van Maria, vrijwel direct aan de wieg van een lange reeks wonderen. Het beeldje werd op 26 december 1444 plechtig overgebracht naar de Onze-Lieve-Vrouwekapel in Amersfoort, alwaar het een geliefd einddoel werd voor grote drommen pelgrims’(Ostkamp 2012, 112). Materiaal Pijpaarde is een kleisoort die hoofdzakelijk uit kaoline bestaat en waar geen smelt- of vloeimiddelen aan toegevoegd zijn (Vlijmen 1982, 12). De witte kleur van de klei ontstaat bij verhitting tussen 990 en 1000 graden Celsius en is afhankelijk van de zuiverheid van de klei. Als de klei verontreinigd is met kalk of ijzer kunnen kleurverschillen optreden die variëren van grijs tot roodbruin. Soms worden opzettelijk andere kleisoorten toegevoegd om de kleur te beïnvloeden(Vlijmen 1982, 12). Het oppervlak van de beeldjes varieert van een zeer fijne tot zeer grofkorrelige structuur. Naarmate de pijpaarde verontreinigd is met andere kleisoorten wordt de oppervlaktestructuur ruwer. De term pijpaarde is een anachronisme. In de 14deen 15e eeuw kende men in Europa het gebruik van pijproken nog niet. Pas na het midden van de 16e eeuw werd in onze contreien de pijp populair. Deze pijpen werden vervaardigd in dezelfde kleisoort als de heiligenbeeldjes, vandaar de benaming ‘pijpaarden beeldjes’. Naast de beeldjes werd in de 15eeeuw witte klei ook gebruikt om slibversiering aan te brengen op roodbakkend aardewerk. Vlijmen stelt dat er geen bronnen uit de 15eeeuw bekend zijn die duidelijkheid scheppen over de benaming die men in die tijd gebruikte om de witte klei te benoemen. Mogelijk duidde men deze klei aan met de term plaester, aangezien in een inventarisbeschrijving uit 1600 van een gasthuis in Utrecht gesproken wordt over ‘plaester berdekens’ (Vlijmen 1982, 12). Geyskens noemt in zijn publicatie de benaming ‘tebeer’ of ‘toebasceerde’ die volgens hem eind 16e eeuw in Nederland gebruikelijk was. Hij geeft echter geen referentie voor deze stelling zodat dit helaas onduidelijk blijft (Geyskens2002, 10). In een contract uit 1627 wordt gesproken over ‘witte roosklei’, maar dit is de enige keer dat deze benaming is gevonden (Vlijmen 1982, 12). 12
Een deel van de in Zeeland gevonden beeldjes is vervaardigd in terracotta. Dit is vaak een lokale roodbruine klei die gebruikt werd door pottenbakkers om roodbakkend aardewerk te produceren. Soms werd de roodbakkende klei vermengd met een deel pijpaarde. De textuur van de lokale klei is veel grover dan van pijpaarde zodat het product een meer pover uiterlijk verkreeg. Om de beelden geschikt te maken voor polychromie of te suggereren dat het beeld van pijpaarde was werd het voor het bakken ondergedompeld in een witte kleipap. Restanten van deze engobe zijn bijna altijd nog in de plooien van de gewaden terug te vinden. ‘De verhouding tussen pijpaarden en terracotta producten zal sterk per werkplaats hebben gevarieerd. Mogelijk was het toevoegen van lokale roodbakkende klei een manier om de kostprijs van de producten te drukken. Daarnaast kan het bakprocedé mede bepalend zijn geweest’ (Ostkamp 2012, 115). Productie ‘Verreweg het grootste deel van de bevolking bediende zich van kleine pijpaarden beeldjes. De kleine beeldjes werden in het verleden, in tegenstelling tot de grote beelden en reliëfs, gezien als uitingen van volkskunst en kregen van kunsthistorici daarom maar weinig aandacht’ (Ostkamp 2012, 118). Het grote aantal gevonden pijpaarden beeldjes bij archeologisch onderzoek bewijst dat de beeldjes in de middeleeuwen voor iedereen beschikbaar waren, zeker als men dit bekijkt in verhouding tot houten heiligenbeelden. De pijpaarden beeldjes zullen veel goedkoper geweest zijn omdat ze eenvoudig en in grote hoeveelheden te produceren zijn. De beeldenbakker beschikte over een moederbeeld, een patrijs, waarvan een mal, een matrijs, gemaakt werd. Deze matrijzen waren vervaardigd in pijpaarde of terracotta, evenals de beeldjes die hieruit geproduceerd werden. Voor de grotere, vrijstaande beelden werd een dubbele mal of matrijs gebruikt. De voor en achterzijde van het beeld werden ieder in een afzonderlijk deel van de mal gegoten en aangedrukt. Dit aandrukken gebeurde met een natte doek om te voorkomen dat de klei aan de vingers bleef plakken. Bij sommige beeldjes in mijn inventarisatie zijn afdrukken van deze doeken aangetroffen. Vervolgens werden de twee mallen te drogen gelegd. Het water in de in de natte klei verdampt en trekt in de mallen. Hierdoor krimpt het beeld en komt enigszins los in de mal te liggen. De beeldendrukker wachtte tot de twee helften van het beeld dermate opgedroogd waren dat ze leerachtig aanvoelden. Dan werden de twee helften uit de mal verwijderd en aan elkaar geplakt. Met een spatel werd de naad platgestreken en weggewerkt. De bodem van de sokkel maakte men vaak dicht op één gaatje in het midden na, om de overtollige lucht af te voeren tijdens het bakken. Daarna kon het beeld de oven in (Ostkamp 2012, 112-113). 13
De productie van de kleine beeldjes gebeurde op een iets andere manier. Men gebruikte weer een tweeledige mal, maar er werd maar één helft van de mal ruimschoots gevuld met klei. Door de andere helft van de mal met kracht op de gevulde mal te drukken ontstond zowel de voor als achterzijde van het beeldje. De twee maldelen pasten precies in elkaar en werden met een touwtje op elkaar geperst. De gesloten mal legde men weer enige tijd te drogen zodat de mal het water uit het natte beeldje kon opnemen. Daarna werd de mal geopend en het beeldje eruit gehaald. De overtollige klei die zich op de naden van het beeldje bevond verwijderde men met een mes of werd platgestreken met een spatel. In de sokkel prikte men soms nog een gaatje zodat het beeldje later op een spijker gezet kon worden. Vervolgens was het beeldje klaar om de oven in te gaan (Ostkamp 2012, 112-113). Polychromie Een deel van de pijpaarden en terracotta heiligenbeelden (en reliëfs) werd beschilderd. De meeste kleurstoffen zijn door eeuwenlang verblijf in de bodem vergaan maar regelmatig komen toch beeldjes aan het licht die nog sporen dragen van de oorspronkelijke polychromie. De witte poreuze ondergrond van pijpaarde was uitermate geschikt om te polychromeren. De terracottabeelden werden vóór het bakken in een witte kleipap of engobe gedompeld zodat het beeld na het bakken een witte grondering had die vervolgens beschilderd kon worden. De bewaard gebleven polychromieën van beelden en reliëfs uit archeologische opgravingen, bestaan uit de kleuren rood, blauw, zwart en goud. Een bekend voorbeeld uit de literatuur is een ruim 26 cm groot beeld van een vrijstaande Catharina die gevonden werd in een waterput van het Sint-Pietersgasthuis in Amsterdam. Dit beeld is voornamelijk beschilderd met rood en goud en op het gewaad zijn donkerkleurige stippen aangebracht. Uit Edam is een klein beeldje van Catharina bekend dat ook veelkleurig beschilderd is. Van het Amsterdamse Weesperplein en Sarphatistraat is een Mariabeeldje met kind op de linkerarm bekend waar op de wangen en de mond van Maria nog geoxideerde resten van een laagje bladzilver aanwezig zijn. Bladzilver werd vaak onder de polychromie aangebracht om een glanzend effect te bereiken. Ook op de rok zijn nog sporen van een blauwe verflaag zichtbaar (Baart 1977, 474). Het is de vraag of alle beeldjes gepolychromeerd zijn geweest. Een in Utrecht gevonden beeldje van de voor het Christuskind geknielde Maria lijkt het tegendeel te bewijzen. De voorzijde van dit beeldje is beroet door een kaars of olielamp die er ooit naast stond. Onder deze roetlaag is geen polychromie aangetroffen (Ostkamp 2012, 115-116).
14
Gebruik Veel beeldjes bezitten een sokkel waaruit af te leiden valt dat ze ergens rechtop hebben gestaan. Bij een groot aantal beeldjes, met en zonder sokkel, is vóór het bakken een gaatje geprikt of geboord aan de onderzijde waarin een stokje geplaatst kon worden om het beeldje ergens rechtop te plaatsen. Het gaatje kon ook dienen om het beeldje op een spijker te schuiven. Deze doorboring komt het meeste voor bij Christusbeeldjes. Bij de beeldjes met sokkel bevindt het gaatje zich aan de onderzijde van de sokkel. De (Christus)beeldjes zonder sokkel hebben de doorboring achteraan tussen de bovenbenen (Mulder-Bakker &Carasso-Kok 1997, 107 en Oost 1991, 289). In Foy in de Belgische provincie Namen werd in 1609 bij het kappen van een oude eik een pijpaarden Mariabeeldje gevonden dat ooit in een met ijzeren spijlen afgesloten holte van de boom was geplaatst. Dit beeldje heeft waarschijnlijk de rol vervuld die de heiligenbeeldjes in kapellen langs wegen vandaag de dag nog steeds hebben. Tevens is het mogelijk dat de boom binnen de plaatselijke gemeenschap een bijzondere rol vervulde die terugging op een heidense oorsprong. Door de Madonna te relateren aan een mogelijk heidens gebruik kan dit gekerstend zijn (Ostkamp 2001, 215). Sommige beeldjes hebben een afmeting tussen de drie en de vijf centimeter. Het geringe formaat maakte ze geschikt om in of op de kleding te dragen. De beeldjes werden bijvoorbeeld in broek of rokzakken meegedragen. Ze zullen dan ook niet als hulpmiddel bij het persoonlijk gebed gefungeerd hebben, maar meer als een talisman die de gelovige bescherming bood tegen allerhande onheil en een plotselinge dood (Reesing 2012, 329). In Antwerpen is bij een opgraving in de Kathedraal zelfs een Jezusbeeldje teruggevonden in de doodskist van een kind (Oost 1991, 289). Ook in een graf bij het Tertiarissenklooster op de Eikendonk te Den Dungen werd een beeldje in een graf aangetroffen. De taak van deze beeldjes was om de eigenaar te vergezellen op zijn laatste reis (Ostkamp 2001, 215). De kleinere beeldjes konden ook dienen als handelswaar en souvenirs van bedevaartsplaatsen. Ze werden door reizende pelgrims, kooplieden en gildeleden op zak gedragen en zo tot ver over de landsgrenzen verspreid (Baart 1977, 472). Een andere functie van de pijpaarden beeldjes is dat ze geplaatst werden in reliekkastjes en ‘besloten hofkens’ die, opgesteld op een bepaalde plaats in het huis, functioneerden als kleine
15
huisaltaartjes. De bewoners van het huis konden op die plaats hun persoonlijk gebed uitoefenen (Oost 1991, 289). Met name de pijpaarden Christuskindjes werden ook wel in wiegjes of kribjes gelegd. Vooral in de Zuidelijke Nederlanden kwamen kribjes voor privédevotie veel voor. Ze stonden op dressoirs in voorname huizen, vaak tussen twee kandelaars. Net als de ‘besloten hofkens’ kon dit de vorm aannemen van huisaltaartjes. Ook werden kleine kribjes meegegeven aan vrouwelijke familieleden die het klooster ingingen. Als vorm van privé-devotie konden zij het kindje in geestelijke zin koesteren in de kloostercel (Van Os 1994, 102). Sommige pijpaarden werden gebruikt als schaafbeeldjes; men schaafde wat klei van het beeldje af en gaf het aan een zieke als ‘hemelse artsenij’ (Knippenberg 1970, 93). Een aantal specifieke heiligen werden als beschermheiligen beschouwd. Een voorbeeld hiervan is Sint Laurentius. Een beeldje van deze heilige werd gevonden onder diverse lagen kalk in een muur van een klooster. Het beeldje bevond zich dicht bij de kapconstructie van het dak. Sint Laurentius werd als beschermheilige tegen vuur aangeroepen omdat hij de marteldood door middel van roostering gestorven was. De bewoners van het klooster konden een beroep op hem doen om zo gespaard te blijven voor een brandend dak (Ostkamp 2001, 215). Verder is er een keur van de Delftse magistraat uit 1607 bekend, waaruit blijkt dat de beeldjes ook op bepaalde feestkoeken werden geplaatst. De keur verbiedt ‘coeck, suyker, ofte andere eetwaren te vercopen hebbende facoen van enige beelden ofte daer eenich beelt ofte beelden in ofte opgebacken ofte gestelt zijn’(Knippenberg 1962, 54). Productieplaatsen Heiligenbakkers en beeldendrukkers Henry-Buitenhuis stelt dat het niet duidelijk is of heiligenbeeldjes afkomstig zijn uit pottenbakkersateliers, waar zij door de pottenbakker tegelijkertijd met het kook- en eetgerei gemaakt werden, of dat hun productie afzonderlijk in eigen ateliers plaatsvond (HenryBuitenhuis 1990, 64). Voor deze laatste optie zijn veel bewijzen te vinden in de literatuur. Uit archiefbronnen is bekend dat het beroep ‘heiligenbacker’ vanaf het begin van de 15e eeuw officieel geregistreerd stond als ambacht (Henry-Buitenhuis 1990, 64). Dit kan erop duiden dat de heiligenbakkers hun eigen ateliers hadden en zelfstandig uitsluitend heiligenbeeldjes 16
maakten. In 1466 wordt de burger Peter Dyrcxsz in Utrecht geregistreerd als ‘hilligenbakker’ en beeldendrukker (Vlijmen 1982, 14). In Frankfurt worden in archiefbronnen uit 1446 en 1452 ‘Bilderdruckers’ vermeldt (Geyskens 2002, 11). In Keulen worden vanaf 1449 ambachtslieden genoemd die ‘erhabene Bilderdrucken’. In 1514 spreekt men aldaar over een ‘Bilderbäcker’ (Geyskens 2002, 11). Bovendien werd in 1986 in het centrum van Keulen een oven met afval bestaande uit een grote hoeveelheid pijpaarden heiligenbeeldjes gevonden (Henry-Buitenhuis 1990, 64). In Kampen zijn de beeldendrukkers lid van het Sint-Lucasgilde blijkt uit een gildebrief uit 1525. Zij worden als een afdeling van het gilde benoemd, naast schilders, beeldsnijders en borduurwerkers (Vlijmen 1982, 14). Vlijmen verondersteld dat de heiligenbakkers in Utrecht mogelijk (ook) tot een gilde behoort hebben. Dit valt af te leiden uit een passage in een gildenboek waarin staat dat ‘die meysters van der zadelaars gilde hoer leer kijndere wel sellen moegen leeren beelde maken, soewel van steen als van hout off van ander substancie’(Vlijmen 1982, 14). Ook in Antwerpen zijn de beeldenbakkers lid van het Sint-Lucasgilde. Tussen 1493 en 1546 worden in deze gildenboeken vier personen vermeld die beelden maakten. Ook de benaming ‘Jezusbakker’ wordt in die tijd in Antwerpen gebruikt. Geyskens verondersteld dat lidmaatschap van het Sint-Lucasgilde een zekere, algemene kwaliteitsnorm waarborgde (Geyskens 2002, 12). Pottenbakkers Dat niet alle heiligenbeelden door erkende beeldenbakkers geproduceerd werden blijkt uit de vondst van mallen in het huis van Jan Penne, een lettergieter in de Antwerpse Rijke Beukelaarstraat. Hij maakte waarschijnlijk zelf de heiligenbeelden, die hij vervolgens liet bakken bij een pottenbakker in de buurt (Geyskens2002, 12). Aan het Zuideinde in Delft is bij een opgraving een hoeveelheid vroeg 16eeeuws pottenbakkersafval gevonden, waar zich tussen de misbaksels van potten en pannen ook heiligenbeelden en reliëfs bevonden. Vermoed wordt dat deze pijpaarden objecten het bijproduct zijn geweest van een pottenbakker (Ostkamp 2012, 116). Een bijkomend bewijs, waar vrijwel nergens in de literatuur over gesproken wordt, en wat gebleken is uit mijn onderzoek naar Zeeuwse beeldjes, is het voorkomen van glazuurspetters op het oppervlak van de heiligenbeeldjes. Deze komen voor op zowel de beeldjes van pijpaarde als terracotta. Deze sporen van glazuur zijn meestal zeer klein en komen incidenteel voor op zowel de voor- en achterzijde als ook de onderkant van de beeldjes. Mede door het random patroon hiervan is het zeker niet met opzet aangebracht. Dit is wel een belangrijk 17
bewijs dat de beeldjes in de onmiddellijke omgeving vervaardigd zijn als geglazuurd aardewerk en mogelijk ook in dezelfde oven gebakken zijn. De pottenbakker heeft naast zijn keramiekproductie dus ook heiligenbeeldjes geproduceerd in hetzelfde atelier. Dit is ook vrij aannemelijk, hij beschikte immers al over ovens en de benodigde grondstoffen namelijk roodbakkende klei (terracotta) en witte klei (pijpaarde) om slibversiering aan te brengen op de keramiek. Kloosterlingen Ook kloosterlingen hebben zich bezig gehouden met de productie van pijpaarden devotionalia. Bij opgravingen in Nederlandse kloosters zoals het minderbroederklooster in Dordrecht, het kartuizerklooster in Delft, het observantenklooster in Amersfoort en het klooster bij het Prinsenhof in Geertruidenberg zijn een aantal mallen gevonden waar uit af te leiden valt dat daar pijpaarden beeldjes en reliëfs geproduceerd zijn. Het bekendste voorbeeld is de kartuizermonnik Judocus Vredis die zijn producten zelfs signeerde (Ostkamp 2012, 117). Deze monnik was werkzaam in de kartuizer kloostergemeenschap in het Duitse Weddern en werd prior van 1531 tot 1540. Zijn naam was Jost Pelsers, en signeerde met ‘Judocus Vredensis’ of ‘Judocus Vredis’ zijn pijpaarden reliëfs naar zijn geboorteplaats Vreden waar hij in 1475 geboren was (Terhalle 2001, 19). Het is ongebruikelijk om stukken te signeren (Ostkamp 2001, 239). Ostkamp stelt dat in de werkplaats van Vredis waarschijnlijk ook beelden en beeldjes gemaakt zijn. Deze zijn echter niet gesigneerd. Vredis maakte gebruik van oude mallen die hij soms moderniseerde, maar maakte ook zelf mallen. Ook wordt verondersteld dat de Karthuizers elders voorwerpen produceerden met mallen van Vredis. Een nabij het Kartuizer klooster van Trier gevonden mal met daarop de signatuur van Judocus is daarvan een bewijs. Aan de hand van gesigneerde stukken is het afnamegebied van zijn producten gemakkelijk te reconstrueren. Vondsten uit Delft, Utrecht en Amsterdam laten zijn dat zijn producten tot in de Nederlanden terecht kwamen (Ostkamp 2001, 239). Utrecht De eerste schriftelijke vermelding van de productie van pijpaarden heiligenbeeldjes in Utrecht stamt zoals hierboven al te lezen is uit 1466. In het Buurspraakboek van de stad Utrecht wordt ‘beeldendrucker’ Peter Dyrcxsz genoemd. In 1479 spreekt men over ‘die beeldebacker’ woonachtig in de Gortsteeg, mogelijk is dit dezelfde Peter. In 1520 erft Anna, dochter van Hendrik Roelofszoon, al het roerende goed van haar overleden moeder Mechtelt, dochter van de ‘beeldebacker’ Henric Willemszoon, die woonde aan de Lyndmarkt. Een uitzondering op 18
de erfenis vormen ‘alle alsulcke vormen alse tottet heylich backen behoeren’ (Ostkamp 2012, 122). Archeologisch gezien heeft de oudst bekende productie van pijpaarden beelden in Nederland in Utrecht plaatsgevonden. In 1974 werd door de Archeologische Dienst van de gemeente Utrecht een opgraving uitgevoerd in het gebied Springweg, Strosteeg, Putsteeg en Blinde Steeg. Uit een stenen beerput en een houten tonput werden een reeks religieuze pijpaarden objecten geborgen. Het betreft eenendertig kleine beeldjes bestaande uit vier typen: Catharina, Barbara, Maria met Kind en het Christuskind met duif. Tevens zijn er twee grotere heiligenbeelden aangetroffen die vermoedelijk Nicolaas en Maria met Kind voorstellen. Ook is een achterzijde van een tweeledige mal gevonden die waarschijnlijk gebruikt is voor de vervaardiging van het Mariabeeld. Als laatste moet een enkele mal genoemd worden die gebruikt is voor het drukken van een reliëf met als voorstelling Maria die wordt gekroond door de Heilige Drie-eenheid. Naast dit pijpaarden productieafval kwam ook aardewerk en steengoed tevoorschijn uit deze afvalputten. Dit is van groot belang voor de datering van de gehele afvaldump. Het keramiek dateert uit het einde van de veertiende en de eerste helft van de vijftiende eeuw. ‘Het ontbreken van onder meer veertiende-eeuwse vormen en het voorkomen van specifiek vijftiende-eeuwse modellen wijzen op een datering van de totale vondstgroep in de eerste helft van de vijftiende eeuw. De onderlinge samenhang van de dateringen van het aardewerk en de afwezigheid van vroegere of latere vondsten wijzen erop dat de vondstgroepen een gesloten geheel vormen. Dat duidt op eenzelfde datering van voor het pijpaarden vondstmateriaal’ (Ostkamp 2012, 327). Al veel eerder werd in Utrecht een belangrijke vondst op het gebied van pijpaarden devotionalia gedaan. In 1844 werd de stadswal bij de Utrechtse Tolsteegpoort geslecht. Hierbij kwam een grote hoeveelheid productieafval van een heiligenbakker aan het licht. Dit was de aanleiding om Utrecht te beschouwen als de belangrijkste productieplaats van pijpaarden devotionalia (Ostkamp 2012, 124). De beelden, mallen en reliëfs bevinden zich in het Centraal Museum te Utrecht en het Rijksmuseum te Amsterdam. Een volledige publicatie van het materiaal is helaas nooit verschenen en gegevens over het overige vondstmateriaal zijn niet bekend. De stadswal in Utrecht werd in 1525 opgeworpen. De benodigde grond voor deze wal werd gehaald door middel van opruiming van oude afvalhopen in de stad en uitbaggering van sloten en grachten. De context is dus zeer heterogeen. Desondanks is de hele pijpaarden vondstgroep gedateerd op late vijftiende, vroege zestiende eeuw (Ostkamp 2012,
19
123). De bekendste vondst uit deze context is het ‘Utrechtse Mariatype’ (zie verder in deze scriptie). Leiden In het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden bevindt zich een verzameling pijpaarden mallen en beeldjes die waarschijnlijk afkomstig is van de Oude Varkenmarkt in Leiden. In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd tijdens de sloop en verbouwing van een aantal panden aan de Oude Varkenmarkt een aantal beerputten door derden leeggehaald. Een Amsterdamse antiquair kwam in het bezit van de pijpaarden voorwerpen die in deze beerputten gevonden werden. Vervolgens werd een deel van deze verzameling aangekocht door het Rijksmuseum van Oudheden. Het andere deel was reeds aan een aantal particuliere verzamelaars verkocht. Helaas is door deze handelswijze niets bekend over de exacte vondstomstandigheden van de voorwerpen (Kleiterp 1990, 77). Het belang van deze verzameling ligt in het feit dat het een vrij groot aantal pijpaarden mallen bevat. -
9 complete, d.w.z. een bij elkaar behorende voor- en achterkant;
-
12 enkele, d.w.z. hetzij een voor-, hetzij een achterkant;
-
4 fragmenten die twee aan twee bij elkaar horen;
-
3 fragmenten van een voor- of een achterkant.
De beeldjes waren met een bescheidener aantal vertegenwoordigd, namelijk 14 exemplaren. Een opmerkelijk gegeven is dat van geen enkel beeldje een bijpassende mal is gevonden. Kleiterp stelt echter toch dat op grond van het feit dat zoveel mallen op één plek zijn gevonden, voorzichtig verondersteld mag worden dat er op de Oude Varkenmarkt een atelier ter vervaardiging van pijpaarden beeldjes is geweest. Gek genoeg is geen enkele overeenkomst met de elders in Leiden gevonden pijpaarden beeldjes vast te stellen (Kleiterp 1990, 83). De mogelijkheid dat de pijpaarden mallen een handelsvoorraad zouden betreffen lijkt me niet aannemelijk aangezien de slijtage van de mallen duidt op een veelvuldig gebruik (Kleiterp 1990, 84).
20
Antwerpen Op basis van archiefbronnen kan Antwerpen ook als productieplaats van pijpaarden heiligenbeeldjes aangemerkt worden, zoals hierboven al vermeld staat. Tevens zijn vanuit de archeologie hiervoor aanvullende bewijzen te vinden. In de al eerder genoemde Rijke Beukelaarstraat zijn in totaal 7 mallen gevonden waarvan 2 volledig bewaard gebleven zijn. Een aantal mallen stellen profane figuren voor maar er zijn ook mallen met bijvoorbeeld de afbeelding van een achterkant van een persoon met kap en mantel, en een fragment met het plooienspel van een kleed. In de afvalput zijn samen met deze mallen ook drie identieke beeldjes van het kind Jezus met duif gevonden. In 1987 is aan de Korte Ridderstraat een mal gevonden van het hoofd van Christus omgeven door een nimbus en stralenkrans. Aan de hand van pottenbakkersafval wat samen met deze vondst werd aangetroffen is de mal gedateerd in de 14e tot 15e eeuw (Oost 1991, 292-293). De productie en het gebruik van pijpaarden heiligenbeeldjes in Antwerpen is in vergelijking met steden in de Noordelijke Nederlanden veel later te dateren. Globaal genomen dateren alle beeldjes die bij opgravingen in Antwerpen gevonden zijn uit de 16e tot de 19e eeuw (Oost 1991, 290). Na de reformatie In 1517 spijkerde Maarten Luther zijn 95 stellingen op de deur van de slotkapel in Wittenberg. Dit had een grote invloed op de religieuze beleving in Nederland. ‘Deze veranderingen zouden er onder meer toe leiden dat de productie van pijpaarden devotionalia geheel verdween uit het gebied dat thans Nederland vormt. Bij opgravingen worden geen voorbeelden aangetroffen die dateren van na het midden van de zestiende eeuw’ (Ostkamp 2012, 126). Na de opkomst van de Reformatie in de Noordelijke Nederlanden (omstreeks 1560) stopte de productie van heiligenbeeldjes. Men ging over op de vervaardiging van profane beeldjes (Henry-Buitenhuis 1990, 65). Gebieden die katholiek bleven gingen wel door met de vervaardiging van heiligenbeeldjes. Met
name
in
Limburg,
Noord-Brabant
en
Zeeuws-Vlaanderen
heiligenbeeldjes bekend die dateren van na de Reformatie.
21
zijn
pijpaarden
5. Stijlkenmerken en daarmee samenhangende problematieken Stilistisch gezien is het geen gemakkelijke zaak om pijpaarden heiligenbeeldjes te dateren. Friederich en Conijn definiëren echter toch enkele stijlkenmerken. Vóór 1350 zijn de hoofden van de beeldjes meestal bedekt door een sluier, kap of capuchon. Na 1350 wordt de sluier gecombineerd met een kroon om vervolgens te verdwijnen zodat alleen de kroon overblijft. De kroon verdwijnt weer na 1500. De hals van het kleed is vóór 1475 recht of boogvormig en na 1475 vierkant trapeziumvormig of V-vormig. Na 1500 wordt deze rond. Bij de vroegste beeldjes worden de haren kort gedragen tot hoogstens op de schouders. Dit verandert na 1350 waarbij de haardracht golvender en langer wordt en soms tot ver over de schouders komt. Bij de Maria met Kind beeldjes wordt het Christuskindje vóór 1350 meestal op de linkerarm gedragen om vervolgens via de rechterarm na 1500 in een liggende positie terecht te komen. De plooival van de gewaden wordt na 1425 steeds scherper (Friederich& Conijn 1967). Bij het slechten van de stadswal bij de Utrechtse Tolsteegpoort in 1844 kwamen naast een grote hoeveelheid pijpaarden beeldjes en reliëfs ook andere vondsten aan het licht zoals scherven en andere gebruiksvoorwerpen. Helaas is het pijpaarden productieafval niet in combinatie met het overige vondstmateriaal verzameld zodat men de context alleen kan dateren aan de hand van stilistische kenmerken van de pijpaarden voorwerpen. Er doet zich meteen een probleem voor, namelijk de verschillende pijpaarden voorwerpen krijgen op basis van de stijlkenmerken verschillende dateringen. Een reliëf met de kroning van Maria door de heilige Drie-eenheid wordt gedateerd tussen 1400 en 1425, een reliëf met de bezwijming van Maria tussen 1460 en 1480 en een kruisiging van Christus tussen 1475 en 1525. Deze uiteenlopende datering zijn zeer onwaarschijnlijk omdat de reliëfs uit één en dezelfde vondstenlaag komen. De datering van de hele context valt waarschijnlijk samen met de jongste datering (Ostkamp 2012, 123). In Konstanz is pijpaarden productieafval gevonden dat stilistisch gedateerd is tussen 1420 en 1440. Het begeleidende overige vondstmateriaal is echter gedateerd in de eerste helft van de 16e eeuw. ‘Het lijkt er dus op dat patrijzen en/of matrijzen gedurende vele decennia onveranderd in gebruik waren, of dat nieuwe exemplaren voor een belangrijk deel in niet gewijzigde toestand naar oude voorbeelden werden vervaardigd. Dergelijke (verouderde) producten werden mogelijk gefabriceerd in combinatie met nieuwe(re) stukken. Voor de datering van pijpaarden lijken we dus voornamelijk aangewezen op begeleidende vondsten’ (Ostkamp 2012, 124). 22
Ook bij de toeschrijving van individuele beeldjes aan een bepaalde productieplaats ontstaan een aantal problemen. De aanwezigheid
van mallen in
bijvoorbeeld
Utrechtse
vondstcontexten wil niet zeggen dat dergelijke stukken ook allemaal in deze stad vervaardigd zijn. De hierboven besproken reliëfmal met een voorstelling van de Kroning van Maria door de heilige Drie-eenheid, gevonden in de Utrechtse Putsteeg en gedateerd tussen 1400 en 1425 is vergelijkbaar met fragmenten van een vroeg 16eeeuws reliëf dat nabij de Tolsteegpoort te Utrecht gevonden werd. Dit zou erop kunnen duiden dat vrijwel identieke objecten over een zeer lange periode zijn geproduceerd. Bovendien is in Konstanz ook een mal gevonden met hetzelfde Kroningsreliëf. Dit is een aanwijzing dat in diverse streken die geografisch op een grote afstand van elkaar verwijderd zijn dezelfde type reliëfs vervaardigd zijn. ‘Hoewel plaatselijke industrieën mogelijk eigen karakteristieke kenmerken hebben gehad, lijkt het bij de huidige stand van het onderzoek onmogelijk om individuele stukken aan specifieke plaatsen te koppelen’ (Ostkamp 2012, 125).
23
6. Archeologische contexten in Zeeland Het grootste probleem bij deze inventarisatie van pijpaarden en terracotta heiligenbeeldjes uit de provincie Zeeland was het gebrek aan betrouwbare archeologische contexten. Het merendeel van de geïnventariseerde beeldjes en fragmenten zijn afkomstig van particulieren en dus te beschouwen als ‘losse vondsten’. Slechts een klein aantal beeldjes is gevonden op een gedocumenteerde archeologische opgraving. Om het belang van deze, helaas schaarse, contexten te onderstrepen volgt hieronder een korte uiteenzetting. Vrouwenpolder In 1993 werd voorafgaand aan de aanleg van een parkeerplaats een archeologisch onderzoek uitgevoerd op een terrein gelegen ten oosten van de kerk van het dorp Vrouwenpolder. Een overloper uit 1581 benoemd dit terrein als 'Den block daer clooster placht te staan'. Volgens schriftelijke bronnen zou in 1452 op deze plaats een klooster zijn gesticht door reguliere kanunniken van Sint Augustinus. Het klooster was een dochterklooster van klooster Sion te Delft. Honderd jaar later in 1552 kwam het klooster al in financiële problemen en vertrokken de laatste drie broeders weer richting Delft (Heeringen 1994, 245).
Figuur 4: De opgraving van het klooster (foto: Zeeuws Archeologisch Archief).
24
Bij de korte noodopgraving werden fundamenten gevonden van een L-vormig gebouw, bestaande uit een 30 meter lang kerkgebouw met daartegen een vierkant woonkwartier van 20 bij 20 meter. De funderingen van een kloostergang en het koor van de kerk konden ook getraceerd worden. Van het woongebouw waren de kelders met tongewelf bewaard gebleven. Van de kapel restte een plavuizenvloer. Uit afvalstortlagen die buiten tegen de muur van het gebouw opgeworpen waren blijkt dat dit vooral keukenafval betreft zoals eenvoudig aardewerk, mosselschelpen, bot- en visresten (Heeringen 1994, 245-246).
Figuur 5: Opgravingsplattegrond van de kloosterbebouwing. Legenda: 1: kerk, 2: kloosterbebouwing en 3: uitgebroken kloosterbebouwing. De beerput waar het pijpaarden borstbeeld is aangetroffen wordt met d aangegeven (Van Heeringen 1994, 246).
In een kleine beerput behorend bij de vermoedelijke kloosterschuur werd een groot pijpaarden borstbeeld en een deel van een klein terracotta heiligenbeeldje aangetroffen. In een grote 25
beerkelder in het noorden van het terrein viel vooral het grote aantal pispotten op en het ontbreken van keukenafval. De fundamenten naast deze beerkelder zullen daarom waarschijnlijk toebehoord hebben aan de slaapvertrekken (Heeringen 1994, 247). Een bijzondere vondst uit deze kelder is een flesje van veelkleurig glas. ‘Het kleine bolvormige flesje heeft een versiering in de zogenaamde ‘fili e retorti’ techniek, waarbij uitgegaan wordt van in het oppervlak ingewalste glasdraden. Toegepast zijn rode, blauwe en groene banen die zijn afgewisseld met heldere banen met daarin verwerkte diagonale opaakwitte glasdraden’. Deze techniek is vooral uit Venetië bekend waar het omstreeks 1530 een hoogtepunt bereikte. De vorm van het flesje en het gebruik van meer dan drie kleuren glas, waaronder de in deze techniek zelden voorkomende groene kleur, maakt Venetië tot de meest waarschijnlijke plaats van herkomst (Kottman 1994, 249). Een mogelijke functie van dit flesje is het gebruik als container voor een verfijnde olie.
Figuur: 6: Pijpaarden borstbeeld.
In 2001 werd door het ADC een aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd waarbij drie proefsleuven aangelegd werden naast het in 1993 ten dele opgegraven kloosterterrein. In twee proefsleuven zijn vullingen van de oostelijke gracht, de oostelijke begrenzing van het kloosterterrein gevonden. De gracht heeft een breedte van circa 8 meter en een diepte van circa 1,80 meter onder het maaiveld. In de grachtvulling zijn veel vondsten gedaan. Dit
26
vondstmateriaal wijst erop dat het zwaartepunt van de bewoning van het kloostercomplex in de tweede helft van de 15e eeuw en eerste helft 16e eeuw moet liggen (Tichelman 2001, 21). Het gevonden aardewerk maakt geen luxueuze indruk. 'In Zeeland, in de buurt van rijke havenplaatsen als Veere en Middelburg, waar men toegang had tot luxe importproducten, zoals de Spaanse lustermajolica, is dit een eenvoudig aardewerk-complex. Ook in kloosters is een rijkere aardewerkcontext doorgaans normaal' (Tichelman 2001, 19).
Figuur 7: Het flesje van veelkleurig glas (foto: ROB, Zeeuws Archeologisch Archief).
Uit dein 1993 gevonden stortlaag van keukenafval werden faunaresten verzameld. Hierover is een uitgebreid rapport geschreven. Uit dit archeozoölogisch onderzoek blijkt dat men in het klooster geen luxe huishouding gevoerd heeft. Het soortenspectrum bevat geen uitzonderlijke soorten. Uit de verdeling van skeletelementen van rund, schaap/geit en varken valt af te leiden dat ook vlees van mindere kwaliteit is gegeten. De geslachte runderen zijn vooral oudere dieren, terwijl het vlees van varkens en vooral schapen voor een groot deel van jonge dieren afkomstig was. De aanwezigheid van teenkootjes en metapoden van rund, schaap en varken duidt er op dat deze soorten geslacht zijn op het kloosterterrein zelf. Uit de gewichtsverdeling van de skeletresten blijkt dat rund de belangrijkste vleesleverancier was, gevolgd door varken en schaap/geit (Zeiler 1995, 6).
27
Het aandeel van vogels is opvallend klein, zeker als men dit vergelijkt met contexten uit het Sint Agneteklooster te Den Haag en de Sint Pietersabdij te Gent, waar een veel groter aantal vogelresten opgegraven werd. Ook de zeefmonsters bevatten weinig vogelbotjes. De gevonden vogels zijn: kip, grauwe gans, wilde eend en een eendachtige (Zeiler 1995, 6). Op een twaalftal botresten zijn knaagsporen van een hond aangetroffen. Tevens is een femur van een hond gevonden met een schofthoogte van 63,3 cm, wat betekent dat het om een grote hond gaat (Zeiler 1995, 2). Op een parasphenoid (een bot uit de schedelbasis) van een kabeljauw werd een snijspoor in de lengterichting vastgesteld. Dit type snijspoor werd eerder beschreven aan de hand van visresten uit middeleeuws Leeuwarden (Brinkhuizen 1983, 1920). Brinkhuizen meent dat dit duidt op stokvis. Eén van de handelingen bij het bereiden van stokvis is het in de lengterichting klieven van de vis. Aangezien het Nederlandse klimaat niet geschikt is voor het drogen van vis lijkt het waarschijnlijk dat deze werd geïmporteerd uit bijvoorbeeld Noorwegen. Bovendien werd in Leeuwarden een bot van een leng aangetroffen, een soort die op grote dieptes met rotsige bodems leeft. In het klooster van Vrouwenpolder zijn eveneens resten van een leng aangetroffen. Al met al kunnen we aannemen dat de stokvis en de leng geïmporteerd zijn uit Noord-Europa. De rest van de vissoorten betreffen geen uitzonderlijke soorten. De soorten bestaan uit onder andere haring, schol/bot/schar, wijting en schelvis (Zeiler 1995, 5). Concluderend kunnen we stellen dat de Augustijner kanunniken prijs gesteld hebben op eenvoudige maaltijden zonder overdaad van allerlei luxe soorten. Het zowel in 1993 als in 2001 gevonden aardewerk is ook zeer eenvoudig. De kanunniken van dit klooster waren blijkbaar zeer gesteld op een sober leven. Het enige ‘luxe-artikel’ dat gevonden is, is het Venetiaanse veelkleurig glazen flesje. Het pijpaarden borstbeeld is ook uniek. Nergens in Nederland is een vergelijkbaar borstbeeld gevonden.
28
Markt Middelburg In 1998 werd ten behoeve van een grootscheepse herinrichting van de Markt in Middelburg de fundamenten van de in 1575 afgebroken Westmonsterkerk blootgelegd. In de buitenste ring die tevens de begrenzing vormt van het kerkterrein werden aan weerszijden van de kerk twee beerputten gevonden. Aan de noordzijde van de kerk zijn tegen de kerkhofmuur de fundamenten van een aantal winkeltjes of woningen aangetroffen. Ook aan de zuidzijde van de kerk is sprake van een vergelijkbare situatie. In beide gevallen lijkt het te gaan om vier of vijf winkeltjes die gebruik konden maken van een gezamenlijke beerput (Kuipers 2000, 81). Mogelijk werden de winkeltjes ook bewoond. Het aardewerk uit deze beerput bestaat uit veel kleine scherfjes. Van het merendeel van de voorwerpen zijn maar enkele scherven in de beerput terecht gekomen. Een klein model gezichtskruik of ‘puntneus’, geproduceerd in Raeren, werd compleet teruggevonden. De grootste vondstgroep bestaat uit rood aardewerk en dan met name kookpotten. Deze vertonen allemaal sporen van gebruik, zoals roetaanslag. Dit is ook het geval bij de bakpannen en kommen (Kuipers 2000, 82-83). De hoeveelheid luxe keramiek is opvallend. Er zijn fragmenten van vijf Spaanse goudlusterkommen gevonden. Bij twee fragmenten is de rand doorboord en bij één van deze kommen is nog een draadoog van koper aanwezig. Verder zijn nog een aantal fragmenten van één Spaanse albarello (zalfpot) gevonden die in Valencia geproduceerd is in het laatste kwart van de vijftiende eeuw (Kuipers 2000, 83). In beerput 1 werd een pijpaarden Mariabeeldje, twee Christushoofdjes en fragmenten van een ander beeld opgegraven. Het beeldje van Maria met Kind is gaaf. Ze is gekroond en het lange haar valt langs haar gezicht. Ze draagt het Christuskind op de linkerarm en ze staat op een kleine sokkel. De twee Christushoofdjes komen uit dezelfde mal. Ze zijn afkomstig van de kleine beeldjes waarbij Christus een duif of een rijksappel vasthoudt. De fragmenten van een vierde pijpaarden beeld zijn dermate fragmentarisch dat deze niet te identificeren vallen. Het is wel typisch dat de pijpaarde in kern van het beeld zwartbakkend is, mogelijk heeft het beeld te lang in de oven gestaan (Kuipers 2000, 85). De overige devotionalia uit deze beerput bestaat uit een lood-tinnen religieuze hanger en een lood-tinnen pelgrimsinsigne. De insigne is van Adrianus van Geraardsbergen, regionaal een zeer populaire heilige (zie ook verder in deze scriptie). Adrianus werd ondermeer vereerd als 29
beschermheilige van smeden. Gezien dit feit en de uitzonderlijke hoeveelheid metalen voorwerpen, waaronder 34 stuks messen, dat in deze beerput gevonden is bestaat de mogelijkheid dat het winkeltje naast deze beerput aan een smid toebehoorde (Kuipers 2000, 85, 91).
Afbeelding 8: Mariabeeldje uit beerput 1.
De loodtinnen hanger heeft een doorsnede van 6,3 cm en lijkt door dit formaat minder geschikt om te dragen. Aangezien het een ingeslagen gaatje aan de bovenzijde heeft en slijtage op voor- en achterkant van de hoger gelegen delen zal deze penning toch gedragen zijn. De voorstelling op de voorzijde betreft de zogenaamde Gregoriusmis. Christus verschijnt als Man van Smarten aan paus Gregorius I terwijl de mis wordt opgedragen. Links van Christus staat Maria en zijn de hoofden van Herodes en Gregorius te zien. Links van Maria is het hoofd van de bekeerde moordenaar afgebeeld, terwijl hij zijn tong uitsteekt om het bloed van Christus op te vangen als symbool van zijn redding. Rechts van Christus staat Johannes. Rondom het kruis zijn de lijdenswerktuigen, de ‘Arma Christi’, te zien die symbool staan voor de verschillende fasen in het lijden van Christus. De achterzijde van de hanger beeld waarschijnlijk de Maria ten Hemelopneming uit. Maria staat op een maansikkel en aan weerszijden van haar staan drie engelen (Kuipers 2000, 91).
30
Figuur 9: Religieuze hanger met afbeelding van Gregoriusmis (Kuipers 2000, 91).
De beerput onderscheidt zich van andere beerputten door de grote hoeveelheid metalen voorwerpen. Naast 34 messen zijn nog eens 95 andere metalen voorwerpen gevonden zoals een tasbeugel, loden gewichten, rekenpenningen, een kandelaartje, gereedschappen, sleutels, gespen en vingerhoedjes (Kuipers 2000, 92-96).
31
Markt Goes In 1981 werd als gevolg van verbouwingen aan de panden Grote Markt 1 en 3 te Goes een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Op de scheiding van de panden Grote Markt 3 en 5 werd een sloot aangetroffen die in de eerste helft van de 15e eeuw gedempt is met huisvuil. De grote stadsbrand in Goes in 1554 is een belangrijke indicatie van de datering omdat vóór deze brand de sloot gedempt is. In deze slootvulling werd een voetstuk van een pijpaarden beeld gevonden dat, direct na het vinden, nog sporen vertoonde van rode en goudkleurige polychromie. De rest van de vondsten bestond uit een grote hoeveelheid rood aardewerk waaronder drie kleine specerij- of zoutschaaltjes, maar ook delen en fragmenten van zeker 12 vijftiende eeuwse steengoed stapelbekertjes en enkele bodems en randfragmenten van kleine drinkglaasjes. Aan de hand van deze vondsten kan afgeleid worden dat de eigenaren van deze afvaldump wel enige mate van welstand genoten hebben. De platte steengoed bekertjes waren speciaal bedoeld voor het drinken van wijn. Tussen 1300 en 1400 werd wijn steeds duurder zodat armere mensen overgingen op het drinken van bier. Ook de drinkglaasjes van glas en de specerij- of zoutvaatjes wijzen op welstand (Abelman 1982, 24-25).
Figuur 10: Pijpaarden voetstuk uit slootvulling tussen Grote Markt 3 en 5 te Goes.
32
Hannekenswerve Bij de archeologische opgraving in 1964 van de kerk van Hannekenswerve is een terracotta sokkel van een heiligenbeeld gevonden. Dit is de enige context in Zeeland waar een heiligenbeeld in een kerk is aangetroffen. Tijdens de opgraving is het mogelijk niet als heiligenbeeld herkend, de fragmenten waren namelijk niet gelijmd en zaten ongewassen samen met wat fragmenten roodbakkend aardewerk in een zak in het archeologisch depot. Blijkbaar heeft niemand hier sinds 1964 meer naar gekeken. De fragmenten zijn door mij gewassen waarbij bleek dat er nog restanten van de oorspronkelijke polychromie aanwezig waren. Vervolgens heb ik de scherven van het beeld gelijmd. In het Zeeuws Archeologisch Archief waren helaas geen vondstgegevens aanwezig die de exacte plaats van deze vondst binnen de kerk zouden kunnen aangeven.
Figuur 11: Terracotta voetstuk gevonden bij de opgraving van de kerk van Hannekenswerve.
Omdat dit toch een unieke context voor Zeeland is wil ik deze opgraving wat verder in detail beschrijven. Het dorp Hannekenswerve is een verdronken dorp en bestaat dus tegenwoordig niet meer. Het dorp (ook wel Hanekingwerve, Hankinwerve of Hankinwerf genoemd) wordt voor het eerst in 1169 in schriftelijke bronnen vermeld. Ten gevolge van inundaties in 1583 en 1604 is het dorp verdwenen. In de jaren zestig van de vorige eeuw kwamen de fundamenten van de kerk aan het licht toen arbeiders ten behoeve van de aanleg van een waterleiding op een metersdikke natuurstenen muur stuitten. De Rijksdientst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek werd ingeschakeld en 33
enige tijd later is door J. van Hinte de het grootste gedeelte van de kerk blootgelegd. De kerk bleek een Romaanse kruiskerk te zijn, gebouwd in Panesiliaanse kiezelzandsteen. In een latere tijd werd een Maria-kapel en een Sint Nicolaas-kapel in baksteen aangebouwd. Vervolgens werd het koor verlengd. Zo ontstond in het laatste kwart van de 12e eeuw een driebeukige kruiskerk met vieringtoren. Zowel in het oorspronkelijke koor als in het verlengde koor is geen altaar gevonden. In de Sint-Nicolaaskapel ook niet. In de Mariakapel werd wel een restant van een altaar opgegraven (Van Hinte 1964, 52). De kerk van Hannekenswerve is een dochterkerk van de Mariakerk in Aardenburg. De kerk was gefundeerd op het zand van een kreekrug. Op plaatsen waar het zand wat dieper in de ondergrond zat zijn de fundamenten dieper aangelegd. Het blijkt dus dat tijdens de bouw van de kerk de aanwezige klei in de bouwsleuf is weggegraven tot op het zand. In de kerk werden op enkele plaatsen restanten van tegelvloeren aangetroffen, voornamelijk in de Mariakapel, in het koor en in het middentransept. Dit zijn telkens twee vloeren boven elkaar met een grond- of puinlaag ertussen van rond de 25 cm. Op beide tegelvloeren werd zeer veel houtskool aangetroffen en onder de vieringtoren zelfs verkoolde balken. Aangenomen wordt dat zeker twee keer het dak van de kerk brandend naar beneden is gekomen (Van Hinte 1964, 53). In één van de muren werd onder een laagje witkalk op 72 cm boven de bovenste tegelvloer een bijna ronde rode zandsteen gevonden met in het midden een vierkant gat van 9 bij 9 cm waarin een vierkant gehakte Doornikse steen als afsluiting was geplaatst. Mogelijk is dit een muuraltaar geweest, waarin een ‘sepulcrum’ werd afgesloten met een ‘operculum’. In het sepulcrum werden één of meerdere relikwieën opgeborgen en waarschijnlijk ook drie wierookkorrels (Van Hinte 1964, 50). In de kerk werden in totaal 28 gemetselde grafkelders gevonden waaronder een aantal prachtig beschilderde. Alle grafkelders bleken beschadigd te zijn door plunderaars. Door grafzerken opzij te schuiven heeft men zichzelf toegang verschaft. Naast gemetselde grafkelders zijn ook veel ‘gewone’ begravingen gevonden. De meeste graven zijn teruggevonden in de Maria-kapel waar geen enkele ruimte onbenut is gebleven (Van Hinte 1964, 57). Sommige grafkelders werden zelfs vier keer ‘gebruikt’. In de noord-arm van het transept werd aan het voeteneinde van een grafkelder een unieke grafschildering aangetroffen. De voorstelling is een staande Maria met het Kind Jezus op haar 34
linkerarm. Jezus heeft een blanke vogel in zijn linkerhand. Zijn rechterarm heft zich in een liefdevol gebaar naar Maria. Zijn hoofd is omgeven door de kruisnimbus. Maria draagt een kroon op het hoofd dat omgeven is door de heiligennimbus. In haar rechterhand heeft zij de scepter, als symbool dat zij de Koningin des Hemels is. De scepter eindigt in een driebladige lelie (iris). Op die scepter staat een zwarte vogel. De schildering dateert waarschijnlijk van vóór 1300. De betekenis van de zwarte vogel is helaas niet bekend (Van Hinte 1964, 77). Het is jammer dat door het ontbreken van verdere vondstgegevens het niet mogelijk is om de sokkel van het terracotta Mariabeeld te koppelen aan een bepaalde plaats binnen de kerk. Mogelijk heeft het beeld in de Mariakapel gestaan maar dat blijft speculeren. Wat in ieder geval wel duidelijk is dat Maria een belangrijke rol speelde binnen deze kerk en dorpsgemeenschap. Samenvattend blijkt dit uit de volgende feiten: de kerk van Hannekenswerve was een dochterkerk van de Mariakerk in Aardenburg, de aanwezigheid van een later bijgebouwde Maria-kapel, het belang van deze kapel als zeer gewilde laatste rustplaats en de bijzondere grafschildering van Maria met Jezus.
35
Westdorpe In de zestiger jaren werd door ROB-correspondent J. Thomas in de Axelsestraat in Westdorpe een fundament van een stenen huis blootgelegd. Het fundament bevond zich op circa 140 cm diepte. Het huis had een afmeting van 13,70 bij 9,10 meter. De muren van het huis waren omgevallen en werden compleet teruggevonden zodat de hoogte van het gebouw ook vastgesteld kon worden, namelijk 8 meter. Er waren vier kamers en twee open haarden. Zelfs de cilindervormige schoorsteen van baksteen werd aangetroffen, een unieke vondst! De dikte van de buitenmuren lag tussen de 46 en 50 cm. Het bouwwerk was opgetrokken uit kloostermoppen. De hoeveelheid verschillende vormen van kloostermoppen was groot. Het dak van het huis was bedekt met terracotta daktegels. Uit de vele gevonden fragmenten rood, geel en groen geglazuurde plavuizen en tegeltjes blijkt dat de vloeren en delen van de wanden betegeld moeten zijn geweest (Thomas, 1969). Veel bouwmaterialen van dit huis staan opgesteld in het museum Oud-Westdorpe waaronder een flink stuk natuursteen dat aan beide kanten geprofileerd is. Ook een boogvormig raam dat door een pijler in vier delen verdeeld is behoord tot de bewaard gebleven bouwmaterialen. Bij de opgraving kwam onder een omgevallen muur een terracotta Madonnabeeld tevoorschijn. In deze muur waren restanten van een nisje aanwezig. Het Mariabeeld zal ongetwijfeld in deze nis gestaan hebben (mondelinge mededeling J. Thomas). Bij het huis is geen beerput aangetroffen. Het gevonden aardewerk is niet bepaald luxueus te noemen. Het bestaat uit enkele kookpotten, (water)kannen en schalen van roodbakkend aardewerk. Dat de bewoners zich bezig hielden met spinnen bewijst een gevonden spinklosje en spinkruikje van Rijnlands steengoed (Thomas, 1969). Thomas stelde vast dat het opmerkelijk was dat de meeste voorwerpen zich aan de zuidzijde van het gebouw bevonden. Ook de vrijwel complete ronde schoorsteen lag aan de zuidzijde op enige afstand van het gebouw. Bovendien was vrijwel alles met klei bedekt zodat het vermoeden bestaat dat het huis overstroomd geweest is bij een grote vloed. Het omgevallen muurwerk wijst ook in deze richting (Thomas, 1969). De grootte van het gebouw, de gebruikte bouwmaterialen, haarden en de schoorsteen duidden op rijke, hooggeplaatste bewoners. Thomas spreekt daarom over een ‘herenhuis’. De meeste huizen in de veertiende en vijftiende eeuw waren namelijk in hout opgetrokken. De aangetroffen gebruiksvoorwerpen zijn vrij gewoon en stroken niet met het dure huis. Of dit 36
aan de manier van opgraven te wijten is of dat de bewoners genoeg tijd hebben gehad om hun waardevolle spullen vóór of na de verwoestende vloed te bergen weten we niet. Het gebrek aan een beerput of afvalstort speelt hier zeker wel in mee.
Figuur 12: Opgravingsplattegrond van het stenen huis te Westdorpe. De fundamenten zijn zwart ingekleurd. Rechtsboven is de aangetroffen schoorsteen te zien (Zeeuws Archeologisch Archief).
37
Figuur 13: Links de bakstenen schoorsteen en rechts het gevonden Mariabeeldje.
38
Nieuwlande Van de ruim 400 heiligenbeeldjes die in deze scriptie worden beschreven zijn 150 stuks afkomstig van het rond 1530 verdronken dorp Nieuwlande. Al deze beeldjes zijn ongedocumenteerde, losse vondsten. Ze zijn echter wel gevonden binnen de ‘context’ van een middeleeuws dorp waarvan de exacte datum van verwoesting en verlating bekend is. De archeologische vondsten van dit dorp die door particulieren gedaan zijn, zijn van zo een bijzondere aard dat ze in tal van publicaties genoemd worden. Om een beeld te schetsen in welke omstandigheden de pijpaarden en terracottabeeldjes van Nieuwlande gevonden zijn en een indruk te geven van het middeleeuwse dorp en zijn inwoners volgt hier een uitgebreide beschrijving. Het dorp Nieuwlande werd gesticht in de tweede helft van de twaalfde eeuw. De dorpskerk was een dochterkerk van Kruiningen en werd gewijd aan de Heilige Maagd. De parochie wordt in archiefbronnen voor het eerst vermeld in 1242 (Kuipers 2004, 76). De geschiedenis van Nieuwlande eindigt in 1530. Op 5 november 1530 vond een alles vernietigende stormvloed plaats die bekend staat als de ‘Sint Felix quade saterdagh’. Verreweg het gehele oostelijke deel van het eiland Zuid-Beveland kwam onder water te staan. Dorpen zoals Duvenee, Couwerve, Tolsende, Nieuwlande en Schoudee kwamen ten prooi aan de golven en werden zodoende onbewoonbaar. De volgende stormvloed kwam reeds in 1532 zodat ook de laatste bewoners hun heil ergens anders moesten zoeken (Kuipers 2004, 76). Tegenwoordig liggen de restanten van het dorp ruim een kwartier lopen buiten de huidige kustlijn, ten noorden van Krabbendijke. De fundamenten van de kerk, toren, kerkhof en huizen steken nog altijd boven het zoute slik uit. Uiteraard is het dorp alleen te bereiken bij laag tij. Vooral onder de inwoners van Yerseke, Oostdijk en Krabbendijke was in de 19e en begin 20e eeuw het verdronken land populair. Nieuwlande mocht op veel belangstelling rekenen. Al in 1860 is een berichtje in de Goessche Courant te lezen over oudheidkundige vondsten in Nieuwlande. Er is zelfs ook sprake van een Mariabeeldje! ‘Men schrijft ons uit Krabbendijke van gisteren, dat bij gelegenheid eener opgraving van steenen op de overblijfselen der omstreeks 1530 geinundeerde plaatsen op de Ooster-Schelde, meer bepaald op die van het Oud-Nieuwlande dorp, in eene duidelijk te onderscheidene kast of spinde gevonden zijn: 2 aarden schotels en een aarden kannetje, benevens een Maria beeldje en een stuk gewigt, (overeenkomende met een vierendeel van het oude pond) voorts 39
een ijzeren katrol en eenige vreemdsoortige dakpannen. De vorm en ruwe bewerking dier voorwerpen laten geen twijfel over aan derzelver oude afkomst en zijn in het bezit van den heer G. van Doorn te Krabbendijke, bij wien ook nog aanwezig is, eene voor eenige jaren op de ruïne van hetzelfde dorp gevonden metalen kandelaar. Voor liefhebbers en oudheidkenners schijnt daar nog een ruim veld te bestaan om met vrucht van die vroeger bekende plaatsen meerdere bijzonderheden op te delven’ (Goessche Courant 31 mei 1860). Al in 1926 vond in opdracht van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen het eerste systematische onderzoek plaats in Nieuwlande. Door G.H. Bolier werden de zichtbare resten van de kerk opgemeten. De grote kerk met waarschijnlijk een vijfhoekig gesloten koor heeft een totale lengte van bijna 67 meter. De toren heeft verstevigde hoeken en meet 11,5 bij 11,5 meter (De Nooijer 1928, 3). De afmetingen van de in 1926 opgemeten toren en kerk van Nieuwlande doen volgens de Nooijer vermoeden dat het dorp eertijds welvarend en volkrijk is geweest (De Nooijer 1928, 8). Bovendien moest de Nieuwlandse kerk in 1404 een hoog geldbedrag betalen aan de Dom te Utrecht, een bedrag dat door slechts enkele dorpskerken in Zuid-Beveland werd overtroffen en zodoende een indicatie geeft van de welstand van deze parochie. ‘Het zal iedere bezoeker van het terrein opvallen, dat zoo weinig steenen gevonden worden om en in de kerk en toren. Men zou toch mogen verwachten omgevallen muren en bergen puin te vinden als restant van het eens aanzienlijke gebouw. Evenwel, er is niets anders over dan de fundeering en deze nog slechts ten deele. De oorzaak hiervan ligt in het feit, dat alle steen, die nog maar eenigzins bruikbaar was, is weggehaald. Te Oostdijk bijvoorbeeld, een gehucht tussen Krabbendijke en Kruiningen, in de buurt van het oude Nieuwlande, worden verscheidene gebouwtjes, zoowel huizen als schuren, aangetroffen, gedeeltelijk opgetrokken van oude moppen afkomstig van ‘’t kerkhof’, zooals Nieuwlande hier in de volksmond heet. Ook voor de aanleg van de oesterputten te Ierseke moet veel steen zijn weggehaald van de bouwvallen op het Verdronken Land, vooral van Nieuwlande. Het was ook zoo makkelijk: men voer bij hoogwater naar de puinhoopen, liet het vaartuig met de ebbe op het droge vallen, had 4 à 5 uur tijd om te laden en de vloed maakte het schip weer drijvende’.(De Nooijer 1928, 5-6). ‘Reeds vele jaren wordt het terrein van Nieuwlande, vooral in de zomermaanden, bezocht door personen, die, belust op het vinden van voorwerpen van oudheidkundige waarde, de bouwvallen doorwoelen en daardoor oorzaak zijn, dat steeds meer resten en sporen van 40
vroegere woningen worden vernield. Ook het kerkhof is zulk een veld van exploratie-woede dezer moderne schatgravers. Natuurlijk wordt er bijna niets gevonden, tenzij door degenen, die komen voor een schedel of zelfs voor een volledig geraamte. Geen wonder, dat het voormalige kerkhof is bezaaid met doodsbeenderen, die een waardevolle doch lugubere aanhechtplaats opleveren voor de alikruiken of ‘krukels’ (De Nooijer 1928, 7). Nieuwlande was niet zomaar een arm, eenvoudig dorpje met wat simpele arbeiders. Uit de talrijke vondsten die particulieren in de loop der jaren hebben gedaan komt naar voren dat binnen het dorp een welvarende middenstand aanwezig geweest is en zelfs een aantal heel vermogende personen. Ik wil kort een aantal voorbeelden uit de materiele cultuur van Nieuwlande noemen die deze stelling aannemelijk maken. In museum Boymans-Van Beuningen staat een zeer unieke kom met een diameter van 46 cm tentoongesteld die in Nieuwlande gevonden is. Deze kom is gemaakt van Vlaams hoogversierd aardewerk, bedekt met loodglazuur en voorzien van appliqué’s in rood- en witbakkende klei. De omgekeerd komvormige handvaten zijn uitgevoerd als gezichtsmasker. Aan weerszijden van de kom is een wapenschild aangebracht. Op het ene wapenschild zijn drie donkere lelies op een geel fond afgebeeld. Het schild wordt aan beide zijden geflankeerd door een engel en bekroond met drie klaveren. Het andere schild is middels een kruis in vieren gedeeld. In elk van de vier vakken is een kruisje aangebracht. Het wordt geflankeerd door twee menselijke figuren en weer bekroond met drie klaveren. De resterende ruimten tussen de handvaten en wapenschilden zijn opgevuld met drie honden, een boom en een eikenblad. Van deze kom bestaat geen tweede voorbeeld in onze contreien en door zijn decoratieve, verfijnde uitvoering moet dit in de middeleeuwen al een duur en bijzonder voorwerp geweest zijn (Groeneweg 1987, 32). Regelmatig worden in Nieuwlande sierkralen gevonden die gemaakt zijn uit bloedkoraal, jade en barnsteen. Verder is een vork- of mesheft gevonden dat gemaakt is van jaspis. Een compleet bestek met heften van hetzelfde jaspismateriaal wordt bewaard in het Victoria & Albert-museum in Londen. Deze grondstoffen waren in de middeleeuwen zeer kostbaar en zeker niet voor iedereen beschikbaar. De inwoners van Nieuwlande hebben handel moeten drijven om hierover te kunnen beschikken en vermogend moeten zijn om ze aan te schaffen (Groeneweg 1987, 41). Wat ook nog in de categorie kostbare sieraden genoemd moet worden zijn vier gouden vingerringen. Twee ervan hebben een edelsteen, namelijk een diamant en een turkoois. Een 41
andere gouden ring bevat de beeltenis van Sint Christoffel. In Nieuwlande zijn ook zilveren ringen gevonden (Groeneweg 1987, 71). Naast gouden ringen is zijn in Nieuwlande twee gouden munten gevonden. De ene munt betreft een goudgulden van David van Bourgondië en is te dateren tussen 1455 en 1496 en de andere munt beeld Philips de Goede af en is geslagen te Brugge tussen 1434 en 1467(Groeneweg 1987, 65). Dat de kerk van Nieuwlande contacten onderhield met Rome bewijst de vondst van een loden zegel, ook wel bulla genoemd, van paus Martinus IV. Martinus was paus van 1281 tot 1285. Op de voorzijde van het zegel zijn de hoofden van de apostelen Petrus en Paulus afgebeeld met daarboven de afkorting SPASPE. Dit staat voor ‘Sanctus Paulus Apostulus Sanctus Petrus Episcopus’. Deze pauselijke zegels hingen aan oorkondes die vanuit Rome naar onze streken gestuurd werden (Groeneweg 1987, 65).
Figuur 14: Loden bulla van paus Martinus IV, gevonden te Nieuwlande (Groeneweg 1987,65).
De vrome devotie van de inwoners van Nieuwlande blijkt niet alleen uit de vele pelgrimsinsignes en pijpaarden beeldjes maar ook uit roodbakkende schotels versierd met sgraffito-techniek. In museum Boymans-Van Beuningen zijn twee complete schotels uit Nieuwlande aanwezig. De ene schotel draagt de tekst ‘O Maria, O Mater Dey, Memento Mei’. Op de andere schotel is de tekst ‘Ave Maria’ ingekrast in de witbakkende engobe. Beide schotels rusten op een hoge voet. Dit type schotels worden boterschotels of voetschotels genoemd (Groeneweg 1987, 28). Bij een inventarisatie en publicatie in 2003 van zegelstempels uit Zeeuwse bodem is Nieuwlande vertegenwoordigd met het behoorlijke aantal van 51 zegelstempels. Dit is in de 42
provincie Zeeland het grootste aantal middeleeuwse stempels uit één vindplaats. ‘Het is een hoeveelheid die je in een dorp niet zou verwachten. Het overtreft zelfs de aantallen middeleeuwse zegelstempels die in sommige steden in Zeeland (Middelburg, Sluis en Aardenburg) aangetroffen zijn’ (Hendrikse 2003, 55). Omdat met name de hogere burgerij en rijkere ambachtslieden (en soms ook geestelijken) over persoonlijke zegelstempels konden beschikken kan worden aangenomen dat Nieuwlande een welvarend dorp geweest is. Een mooi voorbeeld van een Nieuwlands zegelstempel is het stempel van S’ Lonis De Cupere. Dit uit de eerste helft van de 15e eeuw stammende zegel aan een messing ketting toont behalve de genoemde naam van de eigenaar ook een afbeelding van een kuip. Aangenomen wordt dat deze Lonis in Nieuwlande het beroep van kuipenmaker uitoefende.
Figuur 15: Zegelstempel van Lonis De Cupere (Hendrikse 2003, 127).
43
7. Historische contexten in Zeeland Naast de eerdere uiteenzettingen van archeologische contexten in Zeeland wil ik in dit hoofdstuk een context bespreken die vooral op historische bronnen gestoeld is. Als eerste volgt een beschrijving van de verdronken Zeeuwse stad Reimerswaal, ooit qua belang en grootte de derde stad van Zeeland. Wat van belang is voor deze scriptie is het feit dat in de vijftiende eeuw in deze stad een belangrijke Maria-devotie ontstond waarbij jaarlijks op 1 mei in een processie een Mariabeeld werd rondgedragen. Ook zijn er archeologische en historische aanwijzingen dat deze stad een rol vervulde als bedevaartsoord. Op kerkelijk gebied was de Reimerwaal een stad van betekenis. De aan de apostels Petrus en Paulus gewijde parochiekerk stond op de Grote Markt en werd in 1497 al beschreven als één van de oudste edificien (gestichten) van Zeeland. Er waren minstens zes altaren en een aantal kapellen in de kerk aanwezig. De kapellen waren voornamelijk bestemd voor de gilden, die ook het onderhoud ervan in handen hadden (Anonymus 1941, 13). De stad telde verder twee kloosters, namelijk een klooster voor reguliere kanunniken en een voor zwarte of cellezusters. Het convent of klooster der kanunniken, Mariahof of “Onzer Vrouwen Paradijs” genaamd, en gesticht in 1405, lag buiten de Noord- of Vrouwenpoort en werd door de Heren van Reimerswaal regelmatig met veel schenkingen overladen. De cellezusters hielden zich vooral bezig met het bezoeken en bijstaan van zieken. Haar aantal mocht niet meer bedragen dan vijftien (Anonymus 1941, 13).De kerk van Reimerswaal werd in 1431 een kapittelkerk met 10 kanunniken en een deken. Vlak bij de kerk was het klooster van de Zwarte of Cellezusters(Schuyf& Van Heel 1972). In 1566 hebben de beeldenstormers uitbundig huisgehouden in Reimerswaal. De magistraat van de stad onderdrukt echter hun geweld en blijft trouw aan de Katholieke kerk (Schuyf & Van Heel 1972). Onze Lieve Vrouw Kinderbedde In de parochiekerk van Reimerswaal stond een altaar dat gewijd was aan O.L. Vrouw Kinderbedde. Dit altaar stelde Maria in het kraambed voor. Volgens summiere schriftelijke bronnen was er een 'beeld' aanwezig dat als cultusobject diende. Hiermee werd waarschijnlijk een sculptuur bedoeld. De bestempeling van Reimerswaal als bedevaartsoord is slechts op één schriftelijke bron gestoeld. Omstreeks 1466 werd in Goes een bedevaart opgelegd naar ‘ons vrouwen te Reymerszwale en Kuelen’. Graas: ‘Vanwege de schaarse gegevens blijkt het 44
moeilijk deze cultus in te passen binnen de plaatselijke Mariaverering en te relateren aan de twee mariale cultusobjecten (O.L. Vrouw Kinderbedde en O.L. Vrouw van Zeven Smarten) die hier in de late middeleeuwen zijn geweest’. Er was namelijk in de kerk van Reimerswaal al zeker in de 14e eeuw een altaar dat aan Maria was gewijd. In 1405 wordt de hieraan verbonden vicarie genoemd in de bisdomsrekeningen. Pas in 1484 wordt het altaar van ‘onse Vrouwe gezegd Kinderbedde’ ter sprake gebracht in een testament. De in 1940 door Duitse bombardementen verloren archieven van Reimerswaal kunnen helaas geen duidelijkheid meer bieden (Graas 2013a). Mogelijke archeologische bewijzen voor deze cultus zijn er wel. In het verdronken dorp Nieuwlande zijn drie pelgrimsinsignes gevonden waar een voorstelling van O.L. Vrouw Kinderbedde op afgebeeld is. Op de keerzijde van het insigne staan Petrus en Paulus, de patroonheiligen van de Reimerswaalse kerk, afgebeeld. De link met Reimerswaal is duidelijk, bovendien is de gietmal van deze insignes teruggevonden in Reimerswaal. Er zijn slechts vier insignes bekend, het vierde exemplaar is gevonden in Londen. Naast deze insignes zijn ook Reimerswaalse lakenloden gevonden met op de ene zijde Petrus en Paulus en op de andere zijde Maria (Van Beuningen & Koldeweij 1993, 227).
Figuur 16: Pelgrimsinsigne, gevonden in Londen, maar afkomstig uit Reimerswaal (Van Heeringen, Koldeweij &Gaalman 1988, 22).
Jaarlijks werd op 1 mei door de stad een ‘plechtige omgang’ of processie gehouden, waarin het Mariabeeld werd rondgedragen. De minstens dertien gilden waren verplicht zich bij die processie aan te sluiten evenals bij de processies op de Sacramentsdag en op de Sint Pieter en Paulusdag. Bij ongeoorloofd verzuim werden zelfs boetes uitgedeeld (Graas 2013a).
45
Onze Lieve Vrouw van Zeven Smarten Rond 1491-1492 werd door deken Jan van Coudenberghe een schilderij van een Mariaportret in de kerk van Reimerswaal opgehangen ter ere van Onze Lieve Vrouw van Zeven Smarten. Het portret maakte deel uit van een drietal schilderijen waarvan de andere twee in de kerken van Brugge en Abbenbroek terecht kwamen. Van Coudenberghe was tegelijkertijd secretaris van Philips de Schone en later van Margaretha van Oostenrijk, pastoor van de Sint Salvatorskerk te Brugge, pastoor van de Sint Petrus en Pauluskerk te Reimerswaal en deken van het kapittel van de St. Gilliskerk te Abbenbroek (Graas 1990, 16). Van Coudenberghe liet vervolgens een broederschap oprichten, ook ten dienste van O.L. Vrouw van Zeven Smarten. Hiermee werd Reimerswaal de eerste plaats binnen het gebied van de westerse christenheid waar een cultus ter ere van O.L. Vrouw van Zeven Smarten werd ingesteld. Het schilderij was een kopie van het nu nog altijd aanwezige 11eeeuwse icoon in de kerk van Santa Maria in Ara Coeli. Een devotieboek uit 1492 beschrijft de Reimerswaalse Maria als volgt: 'juyst soe als sy onder den cruce stont al bedrueft'. Als gevolg van deze Mariaverering konden mirakelen natuurlijk niet uitblijven. In 1510 en 1519 werden twee Reimerswaalse wonderen opgetekend in een mirakelbundel. Het ene mirakel gaat over een zekere Huybrecht die met zijn boot omslaat op de Schelde als gevolg van een hevig onweer. Op het moment dat hij aan Maria's zeven smarten denkt wordt hij door een schip gered. Het andere mirakel gaat over de wonderlijke genezing van een grote wrat op de hand van een slager. Bang om zijn beroep niet meer te kunnen uitoefenen bid hij tot Maria en verdwijnt de wrat. Deze twee mirakelen staan in schril contrast met de 48 mirakelen te Abbenbroek en de 178 in Delft, twee andere bedevaartsoorden van O.L. Vrouw van Zeven Smarten. Graas stelt dat het bedevaartkarakter van de Reimerswaalse cultus beperkt en aanvechtbaar is. Volgens hem lijkt het op een kunstmatige, slecht geslaagde poging om een nieuw cultusoord te creëren. Mogelijk is de cultus ingezakt bij het overlijden in 1521 van de deken Jan van Coudenberghe, die blijkens een brief toch al te weinig in Reimerswaal aanwezig was om 'zijn' cultus te propaganderen (Graas 1990, 12-26 en Graas 2013b). De vraag is nu of deze Reimerswaalse Maria devoties zichtbaar zijn in de gevonden en geïnventariseerde heiligenbeeldjes uit Reimerswaal. Op het cirkeldiagram van figuur 17is te zien dat slechts 5 van de 40 beeldjes daadwerkelijk een Mariabeeldje betreft. De speciale plek die Maria innam in het dagelijkse leven van Reimerswaal is dus niet archeologisch te bewijzen.
46
Figuur 17: Cirkeldiagram met verdeling van Reimerswaalse beeldjes naar type heilige.
47
8. Beschrijving van de verschillende beeldtypen in Zeeland De inventarisatie van ruim 400 beeldjes uit Zeeland geeft een zeer divers beeld van de verschillende typen heiligen en de vele varianten hiervan, waarover men in de middeleeuwen kon beschikken. Nog nooit is zo een grote en complete inventarisatie gepubliceerd. In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de in Zeeland geïnventariseerde beeldjes waarbij gepoogd is om in de literatuur parallellen te vinden. Vele typen zijn echter uniek.
Figuur 18: Staafdiagram met overzicht van de voorstellingen van de geïnventariseerde Zeeuwse beeldjes.
Christuskindjes In Zeeland zijn 174 (fragmenten van) Christuskindjes geïnventariseerd (cat. nr. 1 tot 174). Kleine Christusbeeldjes waren zeer in trek bij vrouwenkloosters. De beeldjes, die op het terrein van het voormalige klooster St. Barbaradal bij Den Dungen gevonden zijn, bestaan voor meer dan de helft uit Christuskindjes (Graas 1983, 225). Vaak kreeg een vrouwelijk familielid wanneer zij besloot om in te trekken in een klooster een klein kribje met een Christuskindje mee. In de kloostercel kon zij het gebruiken als voorwerp voor privé-devotie. ‘Met het Christuskind alleen – staande op een sokkel of liggende in de kribbe – hoefde de non 48
niet langer de afstand in ruimte en tijd te voelen tussen haar en Gods komst op aarde’ (Van Os 1994, 104). De historische omgeving en afstand vervalt en het draait zodoende alleen om haar en Jezus. Groeneweg stelt dat Christuskindjes met name gevonden worden in het zuidelijk deel van Nederland, met name in Noord-Brabant. Antwerpen noemt hij ook als vindplaats van talrijke Christusbeeldjes. ‘Het noordelijke deel van ons land komt er evenwel met de vindplaatsen Delft, Utrecht, IJsselstein en Leiden maar bekaaid vanaf. En nog noordelijker, boven de (Oude) Rijn, komen we ze helemaal niet meer tegen. Heel duidelijk lijkt het verspreidingsgebied van de pijpaarden Jezuskindjes aan de noordzijde te worden begrensd door de (Oude) Rijn. Naar het oosten en zuiden toe lijken Maas, respectievelijk (Wester)Schelde en Demer de uiterste begrenzingen te vormen’ (Groeneweg 1991, 62). Bij de pijpaarden Christusbeeldjes zijn twee hoofdtypen te onderscheiden namelijk het Christuskind met duif en het Christuskind met de rijksappel, ook wel bekend onder de term Salvator Mundi. Deze twee typen zijn weer onder te verdelen in verschillende subtypen zoals naakt, gekleed, staand of zittend.
Figuur 19: Cirkeldiagram met de verschillende typen Christuskindjes in Zeeland.
49
Naakte Christuskind als Salvator Mundi ( cat. nr. 1 tot 60) Bij dit type is Christus afgebeeld als Salvator Mundi, de heerser van de hele wereld. Het Kind maakt met zijn rechterhand een zegenend gebaar, terwijl het in zijn linkerhand een bol met kruis vasthoudt, de rijksappel, zinnebeeld der wereldheerschappij. Dit populaire thema komt al vroeg voor, zoals onder andere blijkt uit de vondst van een messing Christusbeeldje uit Tiel dat gedateerd is tussen 1375 en 1425 (Ostkamp 2001, 196). Dit type is onder te verdelen in verschillende subtypes. In Nieuwlande, Reimerswaal en het verdronken land van Zuid-Beveland zijn vier fragmenten van staande Christuskinderen gevonden met de rijksappel onderaan tussen hun voeten (cat. nr. 43 tot 46). In Emelisse, Nieuwlande en Zuid-Beveland zijn in totaal 9 beeldjes van zittende Christuskinderen gevonden met ieder twee rijksappels, in elke hand één (cat. nr. 52 tot 60). Te Halsteren bij Bergen op Zoom werden in het jaar 1800 ongeveer 200 beeldjes gevonden van het kind Jezus met de wereldbol in de linkerhand. Of deze beeldjes beschouwd moeten worden als handelsvoorraad of ter plaatse geproduceerd zijn is niet duidelijk (Knippenberg 1963, 36). Ook op andere voorwerpen komt de afbeelding van Christus als heerser van de wereld voor. In het Zeeuws Vlaamse Axel bijvoorbeeld is een lemmet van een stalen mes opgegraven met daarin een afbeelding van Christus als Salvator Mundi gegraveerd. Ook staat de naam van de eigenaresse van het mes hierop vermeld (Maiken Janssens van Steenberghen) alsmede het jaartal 1586 (Trimpe Burger 1967, 46).
50
Figuur 20: Naakt Christuskind met rijksappel.
Figuur 21: Links staand Christuskind op rijksappel, rechts zittend Christuskind.
51
Geklede Christuskind als SalvatorMundi (cat. nr. 47 tot 51) Uit Emelisse, Valkenisse en Nieuwlande zijn pijpaarden beeldjes van het geklede Christuskind met rijksappel bekend. Ook bij de fundamenten van het klooster Leliëndale bij Burgh in 1899 werd een gekleed Christuskind opgegraven. Een exact dezelfde beeldje is gevonden bij het voormalig klooster Sint Barbaradal bij Den Dungen (Graas 1983, 226). Het Christuskind houdt zijn rechterhand zegenend omhoog geheven en in zijn linkerhand houdt hij een rijksappel vast. Hij is gekleed in een lang gewaad dat tot zijn blote voeten reikt. Dit geklede type is zeldzamer dan de naakte Christusbeeldjes; er bestaan geen Utrechtse parallellen van (Graas 1983, 225). Het Den Dungense beeldje is gedateerd als 15e-16eeeuws.
Figuur 22: Gekleed Christuskind met rijksappel, gevonden in Valkenisse.
52
Hol Christuskind (cat. nr 39 en 143) Van het Christuskind als Salvator Mundi waren ook grotere, holle beelden in omloop. Uit Zeeland zijn twee pijpaarden fragmenten van dit type geïnventariseerd, afkomstig van Nieuwlande en Reimerswaal. Een 24 cm hoog, bijna compleet beeld werd in een 16 eeeuwse Arnhemse beerput aangetroffen (Clazing 2002, 107-108). Het museum Boymans-Van Beuningen bezit het onderste deel van een hol Christuskind dat gevonden is in de Pieterstraat in Delft (geen inv.nr).
Figuur 23: Fragmenten van grote, holle Christuskinderen.
53
Christuskind Antwerps type (cat. nr. 24, 40 en 41) Bij de opgraving aan de Bierkaai in Hulst werd in de grachtvulling een klein, langwerpig Christusbeeldje gevonden. De gedetailleerde weergave van het haar, het gelaat, de kralenketting met kruisje, de vingers en de navel vallen meteen op. Dit staat in schril contrast met de slechte afwerking van de naad die de voor en achterzijde van het beeldje verbindt. Deze naad is namelijk niet bijgesneden en bestaat dus (vooral bij de hals en dijen) uit overtollige klei. Ook zijn de mallen ten opzichte van elkaar een fractie verschoven zoals onder andere te zien is bij de voeten. Tussen de rijksappel en het kruis dat aan de halsketting hangt is nog een stukje rode verf zichtbaar. Uit Sluis zijn twee beeldjes bekend die ook tot dit type behoren. Eén beeldje hiervan heeft een zeer zwakke afdruk en mist alle details. Dit type Christuskindjes is bijna uitsluitend bekend uit Antwerpen. Uit deze stad zijn circa 30 van deze beeldjes gevonden die vrijwel identiek zijn aan de exemplaren uit Hulst en Sluis. Bovendien zijn bij twee Antwerpse beeldjes van dit type ook sporen van rode verf aangetroffen. Ook is opmerkelijk dat bij deze beeldjes uit Antwerpen het verschuiven van de mallen en het niet bijsnijden van de naad opvallend veel voorkomt, evenals beeldjes met een zwakke afdruk (Geyskens 2002). Het lijkt mij aannemelijk dat deze Christusbeeldjes óf in Antwerpen geproduceerd zijn óf aldaar verhandeld zijn. Geyskens dateert deze beeldjes tussen 1550 en 1625. Dit geeft meteen een verklaring voor het feit dat dit type in de Noordelijke Nederlanden niet voorkomt. Daar zette zich immers rond 1560 de reformatie in waardoor de productie van heiligenbeeldjes abrupt verdween.
Figuur 24: Antwerps type Christuskind, gevonden in Hulst.
54
Christuskind met duif (cat. nr. 61 tot 121) Het tweede hoofdtype is het Christuskind die een duif vasthoudt. Jezus afgebeeld met een duif was een geliefd thema in de middeleeuwen. Het komt reeds voor op een houtsnede van een Bovenrijns meester uit de 15e eeuw waar Jezus wordt afgebeeld met onder andere een vogel. De vogel kan, net als bij de beeldjes, geïnterpreteerd worden als een duif, het symbool voor de Heilige Geest (Geyskens2002, 21). Bij alle in Zeeland gevonden pijpaarden Christusbeeldjes met duif is Christus naakt afgebeeld. In Reimerswaal is een pijpaarden beeldje van een zittende Christus met duif gevonden; alle andere Zeeuwse Christusbeeldjes met duif zijn staande kindjes. Vrijwel alle beeldjes van dit type zijn gemaakt van pijpaarde. Een exemplaar uit het verdronken land van Zuid-Beveland is gemaakt van terracotta. Dit beeldje is in verhouding een fractie groter dan de pijpaarden exemplaren. De duif is ook groter en meer gedetailleerd weergegeven. In Reimerswaal is ook een terracotta Christusbeeldje met duif gevonden, dit beeldje is echter minder gedetailleerd. Uit de literatuur zijn vrijwel geen parallellen bekend van terracotta beeldjes van Christus met duif.
Figuur 25: Christuskind met duif.
55
Figuur 26: Christuskind met duif.
56
Christus met duif op de koude steen (cat. nr. 121) Christus op de koude steen is een bekend motief uit de beeldhouw- en schilderkunst in de Middeleeuwen. De lijdende Christus zit met een doornenkroon en omringt met passiewerktuigen op een steen in afwachting van zijn executie. Deze wijze van afbeelden staat ook bekend onder de term ‘Man van Smarten’. In bijna alle gevallen gaat het om de volwassen Christus. Uit Utrecht bijvoorbeeld is een pijpaarden beeldje bekend waar Christus lijdzaam zijn kruisiging afwacht, gezeten op een steen en met zijn rug tegen het kruis (inv.nr. ABM bs684). Het is gedateerd tussen 1475 en 1500. In Reimerswaal is echter een beeldje gevonden waar Christus als kind op een steen gezeten is. Hij houdt met beide handen een duif vast. Het enige exemplaar dat enigszins vergelijkbaar is komt uit Leiden. Hier betreft het ook de jonge Christus maar hier houdt hij een rijksappel vast (inv.nr. RMCC b00096.096).
Figuur 27: Christuskind met duif op koude steen, gevonden in Reimerswaal.
57
Christuskind in stoel (cat. nr. 124-126) Een niet vaak voorkomend type Christusbeeldje is gevonden in Nieuwlande en Tolsende. Christus is lezend in een hoge stoel afgebeeld. Hij draagt een kruisnimbus op zijn hoofd en op zijn schoot ligt een opengeslagen boek. Aan de achterzijde is een rechthoekige moet aanwezig, veroorzaakt door de persing in de mal. Het beeldje is massief en vrij zwaar. De kwaliteit van de pijpaarde is grof. In een metroput in Rotterdam Groenendaal is een zelfde beeldje aangetroffen, waarschijnlijk uit dezelfde mal als het Nieuwlandse beeldje. Het bevindt zich in de collectie van Museum Rotterdam en is gedateerd in de laatste helft van de vijftiende eeuw (inv. nr. 14005-51).
Figuur 28: Christuskind in stoel, gevonden in Tolsende.
58
Christuskind op haan (cat. nr. 122 en 123) Een ander zeldzaam type Christusbeeldje is Christus die gezeten is op een haan. In Zeeland zijn twee beeldjes van dit type gevonden. Beide beeldjes lijken uit dezelfde mal te komen. Het enige verschil is dat bij het beeldje uit Nieuwlande (na de vorming uit de mal) het voetstuk is voorzien van priemindrukken. Christus draagt een nimbus met parelrand en drie lelies. Om zijn hals hangt een rozenkrans met een kruis. In de literatuur heb ik geen parallellen kunnen vinden van dit type.
Figuur 29: Christuskind op haan, vondsten uit Nieuwlande.
59
Crucifix (cat.nr. 175-178) Afbeeldingen van Christus aan het kruis (crucifix) waren in de 11de eeuw al populair. Dit uitte zich in de vervaardiging van kleine bronzen beeldjes van een triomferende Christus die op een voetstukje vóór het kruis staat. In de 13de en 14e eeuw wordt de focus verlegd van een triomferende Christus naar een lijdende Christus. Hij hangt met een gebogen hoofd aan het kruis, met zijn voeten over elkaar gekruist vastgenageld (Mulder-Bakker & Carasso-Kok 1997, 137). Pijpaarden of terracotta crucifixbeeldjes komen niet veel voor. In Zeeland zijn vier fragmenten gevonden, namelijk in Aardenburg, Reimerswaal en Valkenisse. Alle fragmenten zijn van terracotta. Het fragment uit Aardenburg is waarschijnlijk afkomstig van een kruisigingsreliëf. Dit stuk is zeer verwant aan een in Luik opgegraven exemplaar dat eveneens fragmentarisch bewaard gebleven is. Onderaan het kruis van dit Luikse calvariereliëf knielt een engel met kelk om Christus’ bloed op te vangen. Op een reliëffragment uit de beerput van het Delftse gasthuis is precies zo’n zelfde engel met kelk te zien (Ostkamp 2001, 221). De Aardenburgse Christus heeft een bordje boven het hoofd met de afkorting INRI dat Iesus Nazarenus, Rex Iudaeorum (Jezus van Nazareth, koning der Joden) betekend. Verder heeft hij een nimbus met stralenkrans op het hoofd, evenals een doornenkroon. Druppels bloed glijden via zijn borst naar beneden. Het fragment wordt gedateerd tussen 1475 en 1525. Twee crucifix fragmenten die gevonden zijn in Valkenisse hebben gaten op de plaats van de armen. Blijkbaar waren de armen demontabel.
60
Figuur 30: Compilatie-afbeelding van in Zeeland gevonden crucifixen.
61
Maria met Kind (cat.nr. 222-321) Utrechtse Mariatype (cat.nr. 277, 279 en 291) Bij het slechten van de Utrechtse stadswallen in 1844 bij de Tolsteegpoort in Utrecht werden onder andere beelden en bijbehorende mallen gevonden van Maria met Kind. Dit type beeld wordt in de literatuur vaak het ‘Utrechtse Moeder Godstype’ of ‘Utrechts Mariatype’ genoemd. De gekroonde Maria draagt Christus op de rechterarm en staat op een zeskantige sokkel met bogenfriezen. Dit type behoord tot de grotere vrijstaande beelden en is circa 27 cm hoog. Het beeld is hol en is vervaardigd door middel van een tweeledige mal. De datering is tussen 1425 en 1450 (Reesing 2012, 330). In Zeeland zijn een aantal pijpaarden fragmenten gevonden die toegeschreven kunnen worden aan dit Utrechtse type. In een particuliere collectie bevindt zich een hoofd van Maria dat gevonden is in Sluis. Uit het verdronken land van Zuid-Beveland komt een middenstuk van een hol beeld dat gezien de plooival van het gewaad en een restant van de bogenfries gedetermineerd kan worden als het Utrechtse Moeder Godstype. In de Middelburgse Pottenbakkerstraat is een terracotta voetstuk opgegraven dat qua plooival en sokkel geheel identiek is aan het Utrechtse Moeder Godstype. Gezien de gebruikte grondstof en de incidentiele glazuur op de onderzijde zal dit beeld waarschijnlijk een regionale imitatie zijn.
Figuur 31: Utrechts Mariatype, van links naar rechts: Sluis, Verdronken land van Zuid-Beveland en Middelburg.
62
Maria met kind, met tekstband op sokkel (cat.nr. 224) Zowel in Nieuwlande als in Goes is een terracotta sokkelfragment gevonden met een doorlopende tekstband in gotische letters. Op het fragment uit Nieuwlande is aan beide zijden MARIA te lezen, de rest van de tekst is onleesbaar. In de stadswal van ’s-Hertogenbosch tussen het Bastion Maria en de St. Janspoort is een compleet Mariabeeld met kind gevonden met een vergelijkbare sokkel met gotische tekstband (Graas 1983, 223). Dit beeld met een hoogte van 24,5 cm en sporen van beschildering bevindt zich in het Noordbrabants Museum. De gotische boogmotieven die vaak op sokkels van deze afmetingen aanwezig zijn, ontbreken, net als bij de twee Zeeuwse fragmenten. Dit maakt een Utrechtse oorsprong onwaarschijnlijk. Volgens Lemmens en De Werd vertoont het Bossche beeld alle kenmerken van een kopie: de details zijn vaag en de plooival is op sommige plaatsen ingegrift in plaats van plastisch gevormd. Op grond hiervan vragen zij zich af of het geen werkstuk van een of andere lokale beeldenbakker is. Als tweede mogelijkheid wordt Luik als productieplaats genoemd. Het beeld wordt gedateerd in de 16e eeuw (Lemmens & De Werd 1971, 91).
Figuur 32: Links het Mariabeeld van het Noordbrabants Museum (foto: Noordbrabants Museum) en rechts het sokkelfragment uit Nieuwlande
63
Maria met kind, type Westdorpe (cat. nr. 269-273) In de jaren 60 werd door de heer J. Thomas in de Autrichenpolder aan de Axelsestraat te Westdorpe een vrijwel compleet terracotta Mariabeeld met een hoogte van 33 cm opgegraven. Het bevond zich te midden van zware fundamenten en omgevallen muren van een groot huis, dat mogelijk bij de Elisabethsvloed van 1404 ten onder is gegaan (zie hoofdstuk 6). De gekroonde Maria draagt Jezus op de rechterarm. In het voetstuk zijn nissen aangebracht met de borstbeelden van Christus als priester, als koning en als profeet. De nissen aan de achterzijde zijn leeg. De onderzijde van het holle beeld is voorzien van een luchtgat om tijdens het bakken de warme lucht af te voeren. Op de binnenzijde van het beeld is enigszins oxiderend grijs van kleur en er zijn tal van vingerafdrukken zichtbaar. Op het gehele oppervlak van het beeld zijn zowel op de voor- als achterzijde en vooral op de hoger gelegen delen van het gewaad en de sokkel afdrukken te zien van textiel. Het beeld is waarschijnlijk voorafgaand aan het bakproces ingewikkeld geweest in een doek. In het verdronken land van Zuid-Beveland is een terracotta fragment gevonden dat identiek is aan de Madonna van Westdorpe. De plooival van het kleed komt overeen, evenals de borstbeelden in de nissen van de sokkel. In Valkenisse is ook een terracotta beeldfragment gevonden van dit type. Het laatste vergelijkbare fragment uit mijn Zeeuwse inventarisatie komt uit Hannekenswerve. Deze sokkel is eveneens gemaakt van terracotta. De borstbeelden zijn hier weer aanwezig. Er zijn nog sporen zichtbaar van een zwartkleurige polychromie. Het zeskantige voetstuk is iets langgerekter en scherper vormgegeven dan het Westdorpse exemplaar en is voorzien van een luchtgaatje (zie figuur 11). Het Mariabeeld uit de stadswal van ’s-Hertogenbosch (figuur 32) heeft dezelfde plooival als de genoemde Zeeuwse beelden. Dit beeld is met een afmeting van 24,5 cm echter een stuk kleiner dan het 33 cm hoge beeld van Westdorpe (Graas 1983, 223). Het devotiebeeld in de kerk van Meerveldhoven lijkt wel geheel overeen te komen met de Maria uit Westdorpe, zowel qua plooival als qua boogmotieven in het voetstuk (Graas 1983, 224).
64
Figuur 33: Maria met Kind. Van links naar rechts:Valkenisse, Westdorpe en Verdronken land van Zuid-Beveland.
65
Maria met kind, zakheilige (cat.nr. 274-276) Het pijpaarden beeldje van Maria met Kind op figuur 34 is door een particulier gevonden in Nieuwlande. Maria draagt Jezus op de rechterarm. Het hoofd van Maria ontbreekt en is later bij gerestaureerd. De hoogte na restauratie is 67 mm. Het andere fragment komt uit Goes. Hierop zijn nog zwarte sporen van polychromie aanwezig. In de beerput aan de Utrechtse Putsteeg en Strosteeg zijn een aantal van dit type Mariabeeldjes gevonden. De datering is 1400-1450 (Reesing 2012, 328). Vergelijkend met de Utrechtse exemplaren moet de oorspronkelijke hoogte van deze beeldjes uit Nieuwlande en Goes 6 cm geweest zijn. Dit is een vrij geringe afmeting als men dit vergelijkt met het merendeel van de in Zeeland aangetroffen beeldjes. Het kleine formaat maakt dit beeldje geschikt om in de kleding te dragen. Dit beeldje zal daarom niet als hulpmiddel bij de persoonlijke devotie gebruikt zijn maar eerder als talisman of ‘zakheilige’. De gelovige werd op deze manier beschermd tegen ongeluk en een plotselinge dood (Reesing 2012, 328).
Figuur 34: Maria met Kind, zakheilige. Links het exemplaar uit Nieuwlande en rechts uit Goes. 66
Maria met kind, Utrechts beeldtype (cat.nr. 281-282) In het verdronken land van Zuid-Beveland zijn twee identieke pijpaarden beeldjes gevonden van Maria met Kind die duidelijk naar het vijftiende eeuwse Utrechts modebeeld vervaardigd zijn. Dat dit een Utrechts beeldtype is blijkt uit de hoge smalle taille met strakke gordel van Maria. Door deze gordel ontstaan kleine plooitjes in het onderkleed. Dit modeverschijnsel zien we ook uitgebeeld bij twee Utrechtse pijpaarden en terracotta reliëfs (Reesing 2012, 335336). Het betreft de ‘Maria van Zoeterwoude’ en het reliëf van Catharina van Alexandrië dat in een Londens museum bewaard wordt. Beide reliëfs worden verderop besproken in deze scriptie. In tegenstelling tot de Maria van Zoeterwoude draagt de Bevelandse Maria het Kind Jezus op de linkerarm. Het geplooide onderkleed zien we ook terug bij de kleine, 5 cm hoge Barbarabeeldjes uit de beerput aan de Utrechtse Putsteeg (Ostkamp 2012, 329).
Figuur 35:Maria met Kind, beide afkomstig uit het verdronken land van Zuid-Beveland.
67
Maria met Kind, diverse types Het voert te ver om alle geïnventariseerde Mariabeeldjes uit Zeeland afzonderlijk te bespreken. Daarom volgt hieronder een afbeelding met de meest voorkomende typen.
Figuur 36: Diverse typen Mariabeeldjes uit Zeeland.
68
Sint Adrianus (cat.nr. 325) Adrianus was een Romeinse officier die zodanig onder de indruk geraakt was van de geloofsovertuiging van de vervolgde christenen dat hij zichzelf ertoe bekeerde. Het gevolg was dat hij gevangen genomen werd. Hij volhardde in zijn geloof en dat leidde ertoe dat zijn ledematen met een hamer op een aambeeld verbrijzeld werden. Vervolgens werd de martelaar onthoofd met een zwaard (Van Beuningen & Koldeweij 1993, 117). In 1175 werden zijn relieken naar de Sint-Adrianusabdij te Geraardsbergen overgebracht. In 1423 stelde men een nieuwe reliekschrijn op, en meteen vond een sterke toename van verering plaats. Zelfs een aantal hoogwaardigheidsbekleders bezochten Geraardsbergen. In 1438 kwam hertog Philips de Goede op bezoek en kocht een zilveren Adrianus-insigne. Vanaf 1457 tot en met 1459 kwam de Franse koning Lodewijk XI driemaal op bezoek om Adrianus te vereren. Er was dus niet alleen sprake van een volkse devotie, ook in de hoogste sociale kringen was Adrianus bekend (Van Beuningen & Koldeweij 1993, 117). Adrianus wordt vereerd als beschermheilige van soldaten, gevangenbewaarders, smeden en slagers. Bovendien wordt hij aangeroepen als beschermheilige tegen de pest en tegen een onverwachte dood. Hij wordt afgebeeld als geharnaste krijger met opgeheven zwaard in de rechter- en een aambeeld met daarop een hamer in de linkerhand. Adrianus staat op een leeuw als symbool voor de door hem getoonde dapperheid (Van Beuningen & Koldeweij 1993, 117). Volgens Timmers zou het de leeuw zijn door welke Adrianus uiteindelijk werd verscheurd (Timmers 1985, 228). Adrianus van Geeraardsbergen was een populaire heilige in Zeeland. Met name in het verdronken dorp Nieuwlande zijn een zeer groot aantal bedevaartsinsignes gevonden van Sint Adrianus. In 1987 werden in ‘Heiligen uit de modder’ 101 in Zeeland gevonden Adrianusinsignes uit Geraardsbergen genoemd. Met destijds een percentage van 22,2% van alle beschreven insignes in Zeeland was dit de meest voorkomende heilige. Alleen al uit Nieuwlande waren in 1987 82 insignes van Adrianus bekend (Van Heeringen, Koldeweij & Gaalman 1987). In 1993was dit Nieuwlandse aantal al gestegen tot 137 exemplaren. Van de tot dusver over geheel Nederland gedocumenteerde 199 Adrianus-insignes werden er 183 in de provincie Zeeland gevonden. Het blijkt dus dat deze verering sterk regionaal moet zijn geweest (Van Beuningen & Koldeweij 1993, 117).
69
Uit het verdronken dorp Tolsende is een pijpaarden beeldje van Adrianus bekend (cat.nr). Adrianus houdt in zijn rechterhand een zwaard en in zijn linkerhand een aambeeld vast. Hij is gekleed als een Romeinse officier.
Figuur 37: Links een pelgrimsinsigne uit Geraardsbergen, gevonden in Nieuwlande en rechts het Sint Adrianusbeeldje uit Tolsende.
Een fragment van een zelfde pijpaarden Adrianus beeldje is gevonden in de stadswal van Utrecht en bevindt zich in het Centraal Museum te Utrecht (inv. nr. 2023). Het wordt gedateerd 1450-1500 en bestempeld als anoniem Utrechts werk. Waar deze laatste vaststelling op gebaseerd is wordt niet duidelijk. Mijns inziens zijn er te weinig bewijzen om op basis van één fragment dat gevonden is in Utrecht deze Adrianus beeldjes meteen te definiëren als Utrechtse productie (Klinckaert 1997, 404). Uit Leiden is ook een pijpaarden Adrianusbeeldje bekend die gevonden is aan de Oude Varkenmarkt. Hij draagt een korte tuniek met daaroverheen een lange mantel. In zijn rechterhand houdt hij een zwaard omhoog en in de linkerhand een aambeeld. Adrianus lijkt op een leeuw te staan (Kleiterp 1990, 82-83). De drie beeldjes uit Tolsende, Utrecht en Leiden zijn tot nu toe de enige bekende pijpaarden beeldjes van Sint Adrianus. Vooral voor de provincie Zeeland is dit een opmerkelijk gegeven, juist omdat Adrianus in deze regio een grote verering genoot. Het ene beeldje uit Tolsende 70
staat in schril contrast met de honderden gevonden Adrianus-insignes. In de drie delen van Heilig en Profaan zijn 28 verschillende typen Adrianus-insignes gepubliceerd. Dit grote aantal varianten ‘versterkt opnieuw het beeld van Geraardsbergen als buitengewoon populair bedevaartsoord. Elke variant impliceert immers een andere mal, en staat daarmee voor een productiereeks van honderden insignes’ (Van Beuningen, Koldeweij & Kicken 2001, 244). Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat in Geraardsbergen naast metalen insignes ook pijpaarden Adrianusbeeldjes gemaakt werden. Deze zouden dan immers ook – gezien de insignes frequent gevonden moeten worden.
71
Sint Barbara (cat. nr. 193-204) De attributen van de heilige Barbara zijn de toren, kelk en palmtak. Barbara werd door haar heidense vader opgesloten in een toren om haar te bewaren van alle invloeden van buitenaf. Toch kwam ze in aanraking met het christendom en bekeerde zich. Haar vader werd woedend toen hij dit ontdekte en onthoofdde haar. Gods straf volgde onmiddellijk en de vader werd dodelijk door de bliksem getroffen. Barbara werd in de middeleeuwen aangeroepen om een vredige dood af te smeken. Men hoopte niet onverwacht zonder de laatste sacramenten te sterven. Ook werd Barbara vereerd als patroonheilige van de mijnwerkers, steenhouwers, smeden, klokkengieters en beiaardiers. Ze zou ook bescherming bieden tegen brand (Van Beuningen & Koldeweij 1993, 126). In Zeeland zijn 12 beeldjes van Sint Barbara gevonden. Drie exemplaren zijn afkomstig van Nieuwlande, vijf van het verdronken land van Zuid-Beveland en uit Goes, Heinkenszand, Sluis en Reimerswaal telkens één.
72
Figuur 38a: Diverse typen Barbarabeeldjes uit Zeeland.
73
Sint Catharina (cat.nr. 205-221) Volgens de legende is de heilige Catharina gemarteld en gedood in het jaar 307. Zij was de dochter van de gouverneur van Alexandrië. Op haar vijftiende kende ze reeds alle werken van Plato uit haar hoofd. Ze was overtuigd christin, en beloofde God dat ze haar maagdelijkheid in ere zou houden. Vervolgens werd keizer Maxentius verliefd op haar. Catharina weigerde om met hem te trouwen. Ze werd in opdracht van Maxentius gruwelijk gemarteld om haar van het geloof af te brengen. Daarna stuurde hij veertig heidense wijsgeren op haar af om haar door middel van twistgesprekken te bekeren maar zij zag kans om de filosofen te bekeren tot het christendom. Maxentius gaf niet op, hij liet Catharina martelen met een folterwerktuig dat bestond uit vier met scherpe tanden en punten bezette raderen. Catharina werd echter beschermd door een engel en het rad werd getroffen door de bliksem zodat het in stukken brak. Daarop probeerde Maxentius haar te laten verbranden, echter het vuur waaide uit en verbrandde de beulen. Tenslotte lukte het Maxentius om Catharina te onthoofden. De melk die uit haar hals stroomde bevrijdde de stad van de pest (Van Beuningen & Koldeweij 1993, 128-129). In Zeeland zijn 17 beeldjes van Sint Catharina gevonden. Eén exemplaar uit Nieuwlande is gemaakt van roodbakkende terracotta terwijl alle andere beeldjes van pijpaarde gemaakt zijn. Op figuur 38b zijn de verschillende types te zien.
74
Figuur 38b: Diverse typen Catharinabeeldjes uit Zeeland.
75
Catharina, Utrechts type (cat.nr. 206-207) Twee Catharinabeeldjes uit Reimerswaal en het verdronken land van Zuid-Beveland zijn vervaardigd in Utrecht zelf of naar Utrechtse voorbeelden. Het bewijs hiervoor zijn de reeks Catharinabeeldjes die in de beerput in de Utrechtse Putsteeg gevonden zijn (Reesing 2012, 328). Het exemplaar uit het verdronken land van Zuid-Beveland is identiek aan deze Utrechtse beeldjes. Zelfs de (vage) diagonale groefjes op het voetstuk komen overeen. Het Reimerswaalse exemplaar heeft een ander voetstuk en is daarom in complete staat een fractie groter. Dit voetstuk bestaat uit een (afgebroken) sokkeltje met bogenfriezen. Dergelijke sokkeltjes zijn typisch Utrechts. Reesing stelt dat de genoemde beeldjes uit de Putsteeg (en dus ook het Bevelandse exemplaar) door hun geringe afmeting (rond de 5 cm) als ‘zakheilige’ of talisman gebruikt zijn (Reesing 2012, 328). Het iets grotere beeldje uit Reimerswaal heeft mijns inziens wel als hulpmiddel voor het persoonlijk gebed gediend, mede door de aanwezigheid van een sokkeltje. Dit suggereert dat het beeldje neergezet werd. De datering van deze Catharinabeeldjes ligt tussen 1400 en 1450.
Figuur 39: Het Utrechtse type, links vondst uit Reimerswaal en rechts vondst uit verdronken land van ZuidBeveland.
76
Sint Anna (cat.nr. 182-189) Anna, de moeder van Maria en grootmoeder van Christus wordt in de bijbel niet genoemd. Zij dankt haar bestaan aan de apocriefe boeken en legendevorming in de middeleeuwen. Rond 1500 kende de Annaverering een hoogtepunt. Anna was de beschermheilige van het huwelijk, het gezinsleven en de familie (Ostkamp 2011, 344). De vroegste aanwijzing van een Annacultus in Zeeland zou te vinden zijn in het 13eeeuwse Sint-Anna-ter-Muiden in Zeeuws Vlaanderen. Ook in Domburg zou in 1325 een Annakapel gestaan hebben. Andere uitingen van Annavereringen zijn plaatsaanduidingen zoals SintAnnaland en de Sint-Annapolders in Zeeuws-Vlaanderen en in het verdronken land van ZuidBeveland. Verder blijkt een enorme populariteit van de Annadevotie uit het aantal rederijkerskamers in Zeeland dat Sint-Anna als patrones had verkozen: Middelburg, Vlissingen, Veere, Nieuwerkerk en Sint-Annaland (Brandenbarg 1992, 3-4). Vanuit historische bronnen is bekend dat aan het einde van de 15e eeuw het plaatsje Mude in Zeeuws Vlaanderen bekendheid verwierf als bedevaartsoord van Sint-Anna en de naam gewijzigd werd in Sint-Anna-ter Muiden. Ook Sluis speelde in die tijd een rol als bedevaartsoord. Tot en met de 16e eeuw bleven deze twee plaatsen populair in functie van de Sint-Annacultus (Brandenbarg 1992, 3-4). In mijn inventarisatie van heiligenbeeldjes uit Zeeland bevinden zich 8 beeldjes en fragmenten die de heilige Anna-te-Drieën voorstellen. Het meest gaaf bewaard gebleven beeldje is afkomstig van het voormalige klooster Leliendale bij Burgh, verder zijn vier beeldjes gevonden in het verdronken dorp Nieuwlande, één beeldje in Reimerswaal en twee fragmenten afkomstig van het verdronken land van Zuid-Beveland. Een vergelijkbare vondst is gedaan in Dirksland. Daar werd een beeldje van Anna-te-Drieën gevonden dat identiek is aan het exemplaar in Burgh en de fragmenten uit Nieuwlande en het verdronken land van Zuid-Beveland (cat. nr. 182-186). Het Annabeeldje uit Dirksland wordt gedateerd in het laatste kwart van de 15e eeuw. Sint Anna-te-Drieën beeldjes worden in de rest van Nederland niet vaak gevonden. Uit Deventer is een beeldje bekend van een zittende Sint Anna met Maria en Jezus op schoot, gevonden bij de opgraving aan de Striksteeg in 2004. Het beeldje wordt gedateerd in het eerste kwart van de 15e eeuw (Historisch Museum Deventer inv. nr. H2008-0066).
77
Een ander beeldje werd opgegraven in Delft en sluit aan bij het in Utrecht zeer populaire beeldtype van Anna-te-Drieën. Anna is staand achter Maria voorgesteld. Maria zit voor haar, draagt een kroon en heeft het naakte Christuskind op schoot (Ostkamp 2011, 344). Uit Nieuwlande is een pelgrimsinsigne van Sint Anna-te-drieën beschreven dat waarschijnlijk afkomstig is uit Sint-Anna-ter-Muiden. Het wapenschild op het pelgrimsteken toont een klimmende leeuw naar rechts, het wapenschild van Vlaanderen. Het insigne is gedateerd tussen 1475 en 1525 (Van Beuningen & Koldeweij 1993, 122). Ook in het Zeeuws Vlaamse Sluis is een zelfde type lood-tinnen insigne met een voorstelling van Anna-te-Drieën gevonden. Dit insigne is mogelijk ook afkomstig uit het daar dichtbij gelegen Sint Anna ter Muiden. De datering van dit insigne is 1375-1425 (Van Beuningen, Koldeweij & Kicken 2001, 246).
Figuur 40: Sint Anna-te-Drieën. Vindplaatsen van links naar rechts: Burg, Nieuwlande en Reimerswaal.
78
Sint Hiëronymus (cat.nr. 324) Kerkvader Hiëronymus leefde van 347 tot 420. Paus Damasus droeg hem op om alle in omloop zijnde Bijbelteksten te bewerken tot één Bijbeluitgave. Deze uitgave is tot op de dag van vandaag in omloop bij de katholieke kerk. Hiëronymus wordt vaak met een kardinaalshoed afgebeeld maar is nooit kardinaal geweest. Aan zijn voeten staat of ligt meestal een leeuw. Volgens de legende zou hij een leeuw verlost hebben van een doorn in zijn poot. De leeuw was hem zo dankbaar dat hij een trouwe huisgenoot van hem werd (Reesing 2012, 192). In Zeeland is één pijpaarden beeldje gevonden van Hiëronymus. Het werd opgegraven in Reimerswaal. Hiëronymus heeft een boek in zijn hand en een kardinaalshoed op zijn hoofd. De leeuw staat op zijn achterpoten voor hem. De zeskantige sokkel is voorzien van bogenfriezen naar Utrechts voorbeeld. In de rest van Nederland is verder slechts één fragment van een pijpaarden Hiëronymusbeeld bekend. Dit fragment wordt gedateerd tussen 1450 en 1475. Het bevindt zich in het Centraal Museum te Utrecht (inv. nr. 2016) (Klinckaert 1997, 388).
Figuur 41: Beeldje van Sint Hiëronymus, vindplaats Reimerswaal.
79
Pelikaan met jongen (cat.nr. 329) De pelikaan met jongen is een van de oudste voorstellingen waarmee Jezus’ offer voor de mensheid symbolisch wordt vormgegeven. De pelikaan voedt in het nest zijn jongen met zijn eigen bloed net zoals Christus door de kruisdood zijn bloed gaf voor de gelovigen. Tijdens de eucharistie wordt dit offer herdacht, daarom staat de pelikaan ook symbool voor de mis. In Nieuwlande is een pijpaarden plaquette en een lood-tinnen insigne opgegraven met deze voorstelling die beide gedateerd zijn tussen 1450 en 1500. Deze duiden in algemenere, devotionele zin op het offer dat Christus bracht (Beuningen & Koldeweij 1993, 141 en Koldeweij 2006, 180-181). De pijpaarden plaquette wordt door Van Beuningen als insigne benoemd. Uit Schiedam is eveneens een lood-tinnen insigne bekend van de pelikaan met jongen. De datering is evenals de Nieuwlandse exemplaren weer laatste helft van de 15 e eeuw (Van Beuningen & Koldeweij 1993, 141). In de Raapstraat in Antwerpen is een vrijwel identieke pijpaarden plaquette van een pelikaan met jongen gevonden als die van Nieuwlande. De plaquette heeft een diameter van 64 mm en is gevat binnen een festoenrand. De pelikaan staat op een schaalvormig nest (Geyskens 2002, 31, 84).
Figuur 42: Plaquette en loodtinnen insigne van een pelikaan met jong, beide gevonden in Nieuwlande (Koldeweij 2006, 180-181.)
80
Sint Elisabeth van Thüringen (cat.nr. 190-192) In Nieuwlande en Valkenisse is een pijpaarden beeldje en een terracotta fragment van een vrouwelijke heilige gevonden met in haar rechterhand een korfje met broden. Dit korfje is het attribuut van zowel Sint Elisabeth als Sint Dorothea. Van dit soort beeldjes is slechts één parallel bekend, namelijk een 15eeeuws beeldje uit het klooster Eikendonk in Den Dungen. Ook hier is twijfel over welke van de twee genoemde heiligen het betreft. Elisabeth lijkt het waarschijnlijkst te zijn omdat zij één van de beroemdste vrouwenfiguren uit de wereldlijke derde orde van Sint Franciscus is, de orde waartoe de zusters van het klooster op de Eikendonk behoorden (Graas 1983, 225). In haar linkerhand draagt Elisabeth vaak een aantal broodjes, al dan niet in een schaal. Bij zowel het beeldje uit Nieuwlande als uit Den Dungen is niet goed te zien wat Elisabeth vasthoudt in haar linkerhand. Bij het terracotta fragment uit Valkenisse houdt Elisabeth vermoedelijk een boek vast. Elisabeth werd in 1207 geboren als dochter van koning Andreas II van Hongarije en zijn vrouw Gertrud van Andechs. Ze huwde met Ludwig IV de landgraaf van Thüringen. Toen in 1225/26 een grote hongersnood uitbrak stelde ze alle voorraden uit de koninklijke opslagplaatsen ter beschikking voor de armen en andere hongerlijdende mensen. Op twintigjarige leeftijd werd Elisabeth al weduwe en voegde zij zich bij de communiteit van Marburg. Vanaf die tijd ging zij zich nog meer met de armen bezig houden. Ze stichtte een hospitaal waar zij de zieken ging verzorgen. Op vierentwintigjarige leeftijd stierf Elisabeth. Vervolgens werd ze heilig verklaard en werd Marburg een bedevaartsplaats (Van Beuningen & Koldeweij 1993, 160 en Koldeweij 1993, 69-75). Stilistisch gezien lijkt het beeldje uit Nieuwlande in Utrecht geproduceerd te zijn. Het geprofileerde sokkeltje en de gedetailleerde vormgeving zijn typisch Utrechts. Het gezicht en de haardracht van Elisabeth zijn identiek aan de in de Utrechtse Putsteeg (opgraving Strosteeg) gevonden Sint Catharina beeldjes (Ostkamp 2011, 326, 328). De verering van Elisabeth zal gezien de weinige teruggevonden beeldjes beperkt geweest zijn in de veertiende tot zestiende eeuw. Ook de lood-tinnen pelgrimsinsignes uit Marburg worden slechts sporadisch teruggevonden. Tot op heden zijn nog maar vier insignes bekend. Twee insignes zijn gevonden in Dordrecht, één in een beerput in het Zweedse Lund en één in een graf in Lübeck. Al deze insignes worden gedateerd tussen 1250 en 1350 (Van Beuningen & Koldeweij 1993, 160 en Van Beuningen, Koldeweij & Kicken 2001, 264).
81
Figuur 43:Beeldjes van Sint Elisabeth, links vondst Nieuwlande en rechts Valkenisse.
82
Sint Jacobus (cat.nr. 323) Pijpaarden beeldjes van Jacobus de Meerdere zijn schaars. Bij het afbreken van de stadswallen in Utrecht is een vrijwel gaaf 6,8 cm hoog pijpaarden Sint Jacobusbeeldje gevonden dat gedateerd wordt in de tweede helft van de 15e eeuw (Leeuwenberg 1973, 500). Er is uit Utrecht nog een Jacobusbeeldje bekend, thans in de collectie van het Centraal Museum Utrecht. Het hoofd ontbreekt echter, evenals de gegevens over de archeologische context (Klinckaert 1997, 348). Beide beeldjes komen qua vormgeving, gezichtsuitdrukking en plooival van het gewaad grotendeels overeen met een pijpaarden Jacobusbeeldje dat gevonden is in de Segeerstraat in Middelburg. Jacobus heeft een staf in zijn rechterhand en op zijn hoed is een SintJacobsschelp vastgespeld. Op de beschadigde achterzijde van dit beeldje zijn afdrukken te zien van een stuk textiel of doek alsook een spatelafdruk waarmee de klei in de mal is aangedrukt.
Figuur 44: Sint Jacobusbeeldje uit Middelburg.
83
Sint Maria Magdalena (cat.nr. 322) Er is slechts één fragmentje van een pijpaarden beeldje van Maria Magdalena gevonden in Zeeland. Het fragment stelt een zalfpot voor, het attribuut van deze heilige, en is in Nieuwlande gevonden. In het Centraal Museum in Utrecht is een pijpaarden beeldje van Maria Magdalena aanwezig dat gevonden is in de stadswal in Utrecht. Dit beeldje wordt gedateerd tussen 1450 en 1475 (Klinckaert 1997, 374).
Figuur 45: Links fragmentje van de zalfpot van Maria Magdalena, gevonden in Nieuwlande, rechts een beeldje dat in Utrecht is gevonden (Klinckaert 1997, 374).
84
Piëta (cat.nr. 179-181) Een piëta is een afbeelding, sculptuur of voorstelling van de dode Christus op schoot bij Maria. De vroegst bekende piëta’s die gebruikt zijn voor devotie in het privé-domein komen uit Duitsland. Daar wordt een piëta meestal Vesperbild genoemd. Bij het ontstaan van de piëta in het begin van de veertiende eeuw hebben de vertellende voorstellingen van de kruisafname, de bewening en de graflegging een belangrijke rol gespeeld. ‘Vaak beleefde men een Pieta ook als een schokkende variant op de voorstelling van Maria met kind’ (Van Os 1994, 104). In Zeeland zijn drie piëta’s gevonden waar bij één de toeschrijving niet geheel zeker is. In 1960 is een pijpaarden piëta gevonden in het verdronken plaatsje Westenschouwen. Deze vondst haalde destijds zelfs de krant. Het hoofd van Maria en Jezus lijkt opzettelijk kapot gemaakt. Van het verdronken land van Zuid-Beveland is ook een piëta bekend. Deze is gemaakt van terracotta. Het hoofd van Maria is beschadigd. Op het oppervlak van het beeldje zijn nog sporen van witte engobe zichtbaar. In de Willibrordusput te Zoutelande is in de vorige eeuw een terracotta beeldje opgedregd dat mogelijk ook een piëta moet voorstellen. Maria draagt dezelfde nauw om haar gezicht sluitende sluier als bij het beeldje van het verdronken land van Zuid-Beveland. Bovendien heeft ze de ogen naar beneden neergeslagen en lijkt ze te kijken naar iets wat op haar schoot ligt. Dit beeldje is echter wel groter dan de beide hierboven beschreven piëta’s. Het Centraal Museum in Utrecht bezit een mal van een piëta, gevonden in 1844 in de wal bij de Tolsteegpoort. De datering is tweede helft van de vijftiende eeuw (Klinckaert 1997, 241).
85
Figuur 46: De drie in Zeeland gevonden Pieta’s.
86
Reliëfmallen en reliëfs (cat.nr. 332-336) In Zeeland is slechts één fragment van een reliëfmal gevonden. Het is gevonden in de verdronken stad Reimerswaal. Het is een mal van een klein type rechthoekige reliëf met daarop een heilige in een nis. ‘De, op een sokkel afgebeelde, heiligen vertonen stilistisch vaak grote overeenkomsten met de (in dezelfde werkplaatsen vervaardigde) vrijstaande sculpturen. Binnen de lijsten van deze reliëfs staan meestal gotische randschriften, terwijl ook vaak in de nimbus van de heiligen spreuken zijn weergegeven. Tot nog toe is slechts één fragment van een mal voor de vervaardiging van dit type reliëf bekend. Deze werd in Reimerswaal opgegraven. Qua datering moeten reliëfs van dit type waarschijnlijk in de tweede helft van de vijftiende eeuw geplaatst worden’ (Ostkamp 2001, 224).
Figuur 47: Fragment reliëfmal. Vindplaats Reimerswaal.
Verder zijn in Zeeland twee fragmenten van reliëfs gevonden die behoren tot het hier bovenstaande type namelijk een heilige op een sokkel, staande in een nis die omlijst is met een gotisch randschrift. Met behulp van de vergelijking van de plooival van het gewaad is het mij gelukt om de beide Zeeuwse reliëffragmenten stilistisch te determineren. Het reliëffragment dat gevonden is in het klooster te Vrouwenpolder is afkomstig van een reliëf met daarop Catharina van Alexandrië afgebeeld. In het Victoria and Albert Museum in Londen wordt een compleet reliëf hiervan bewaard. Dit gaaf bewaarde terracotta reliëf bezit
87
nog de oorspronkelijke polychromie. Op basis van de hoge insnoering van het kleed en het wijd uitstaande haar van Catharina wordt dit reliëfs in het derde kwart van de vijftiende eeuw gedateerd. De Nederlandstalige tekst die Catharina omlijst luidt: ‘O : suete : heilighe katheri : derighet : ons : aan: / onse : heer : dat : / : vol : voerdi(g)h : voarden : iuhre : belof : ten’. De nimbus bevat ook een inscriptie: ‘o heilighe : katharina : Bid : voer : ons’. Dit reliëf is mogelijk in Utrecht geproduceerd. ‘De op dit reliëf afgebeelde heilige is stilistisch nauw verwant met een Catharinabeeldje waarvan de pijpaarden mallen in de Utrechtse stadswallen zijn aangetroffen. Kenmerkend zijn de wijduitstaande haardos met weelderige krullen, de plooival van haar mantel en de hoge smalle taille met strakke gordel, waardoor de kleine plooitjes in haar onderkleed ontstaan. Hoewel men aan de hand van deze overeenkomsten kan vaststellen dat het een Utrechts beeldtype betreft, kan dit reliëf ook in een andere plaats dan Utrecht zijn vervaardigd’ (Reesing 2012, 336). De kartuizermonnik Judocus Vredis vervaardigde ook pijpaarden reliëfs in het klooster Marienburg bij het Duitse plaatsje Weddern. Deze reliëfs zijn naar Utrechts voorbeeld gemaakt. In Munster wordt een Sint Catharinarelief bewaard dat door hem gesigneerd is, waarvan de figuur overeenkomt met de hier afgebeelde Catharina (Reesing 2012, 336). Het tweede reliëffragment uit Zeeland dat ik hier wil bespreken is afkomstig van het verdronken land van Zuid-Beveland. Aan de hand van de plooival en de versierde band van het gewaad heb ik dit fragment kunnen koppelen aan een bekend pijpaarden reliëf dat bewaard wordt in Museum Catharijneconvent in Utrecht. Dit betreft het reliëf van Maria met Kind, beter bekend als de ‘Maria van Zoeterwoude’ omdat dit reliëf oorspronkelijk afkomstig is uit een boerderij in Zoeterwoude. Dit reliëf meet 42 bij 22 cm en is gedateerd in de tweede helft van de vijftiende eeuw. Het vertoont het typische modebeeld van de Utrechtse beeldhouwkunst uit de vijftiende eeuw: Maria draagt een lang onderkleed met rond haar taille een strakke gordel, waardoor een serie plooitjes ontstaat. De devotionele functie van dit reliëf blijkt vooral uit de Nederlandse tekst die op de onderste rand staat: ‘O goedertierenste o sachtmodghe o soetemaria bit den her vorons’. De rest van de inscripties bestaat uit onder meer (Latijnse) teksten die afkomstig zijn uit Latijnse hymnes. Reesing stelt dat gezien het formaat, de voorstelling en de inscriptie dit reliëf binnen een kerk, klooster of privékapel gefungeerd zal hebben. ‘Dat de voorstelling op dit reliëf enige bekendheid moet hebben genoten, blijkt uit de replieken die in het kartuizerklooster in Weddern zijn vervaardigd. In Trier en Keulen bevinden zich twee reliëfs uit de eerste helft van de zestiende eeuw die aan dit
88
atelier worden toegeschreven en waarvan de afgebeelde Maria met Kind nagenoeg identiek is aan die op het reliëf uit Zoeterwoude’ (Reesing 2012, 335).
Figuur 48: Links de Maria van Zoeterwoude en rechts het reliëf van Sint Catharina, beide met de fragmenten die in Zeeland gevonden zijn eronder geplaatst (afbeelding reliëfs Ostkamp 2012.
89
9. De populariteit van Sint Catharina en Sint Barbara Op figuur 18 is te zien dat in de provincie Zeeland,na Maria de heiligen Sint Catharina en Sint Barbara het meeste populair zijn ten opzichte van andere voorstellingen en heiligen. In Zeeland zijn 17 beeldjes van Catharina gevonden en 12 beeldjes van Barbara. Dit is geen uitzonderlijke vaststelling. Van een ongekende populariteit van Catharina en Barbara is ook in de rest van Nederland sprake. Deze twee heiligen behoren namelijk tot de Virgines Capitales, oftewel de belangrijkste heilige maagden. Een groot deel van de aangetroffen beeldjes in de Utrechtse beerput aan de Springweg en Strosteeg bestaat uit Barbara- en Catharinabeeldjes. Naast Maria zijn zij de enige heiligen waarvan beeldjes gevonden zijn in deze beerput. Niet alleen dit kleine, massieve type beeldje is in Utrecht ruim vertegenwoordigd, ook de grotere holle pijpaarden beelden van Barbara en Catharina waren zeer populair bij de Utrechtse beeldenbakkers. Uit de afgegraven stadswal zijn immers meerdere (complete) mallen en fragmenten van beelden gevonden die Barbara en Catharina voorstellen (Reesing 2012, 328-332). Ook in Leiden behoren Barbara en Catharina tot de meest aangetroffen heiligen in pijpaarde (Henry-Buitenhuis 1990). Bij een inventarisatie van beeldjes die in Amersfoort zijn gevonden zijn ook een Barbara en Catharinabeeldje beschreven (Clazing 2002). Frappant is dat uit Antwerpen geen Barbara en Catharinabeeldjes bekend zijn. Daar zijn naast Maria enkel de heiligen Anna, Jacob en Johannes de Doper gevonden (Geyskens 2002). De bovenmatige interesse voor Barbara en Catharina blijkt niet alleen op het gebied van devotiebeelden maar komt in allerlei facetten van het dagelijks leven in de middeleeuwen tot uiting. Om deze devotie in een ruimer kader te plaatsen volgen hieronder een viertal voorbeelden waarin de verering van Catharina en Barbara een rol speelt. Aardewerk Een publicatie van rond en in ’s-Hertogenbosch gevonden aardewerk met religieuze symbolen onthult een enorme populariteit van Catharina en Barbara. Uit deze inventarisatie blijkt dat enige tientallen borden, kannen en voetschotels versierd zijn met tekens die met name de heiligen Catharina (42 exemplaren) en Barbara (31 ex.) uitbeelden. In enkele gevallen betreft het Sint Agatha (6 ex.). Deze tekens zijn op twee verschillende manieren op roodbakkend geglazuurd aardewerk aangebracht, namelijk door middel van de sgrafitto-techniek (ingekrast in een gele sliblaag) of met behulp van het opspuiten van geelbakkende sliblijntjes, ook wel 90
ringeloor-techniek genoemd (Nijhof & Janssen 2000,259-260). De symbolen waarmee Catharina voorgesteld wordt bestaat bijna altijd uit twee raderen op geschoorde staanders, vergezeld door één of twee zwaarden. Barbara wordt voorgesteld door een toren met deur op een brede basis. De bovenzijde van de toren bestaat uit een brede lijst met zadeldak. Soms staan op deze lijst twee gebogen lijnen die palmtakken zouden kunnen voorstellen, het symbool voor martelaarschap (Nijhof & Janssen 2000,263). Het aardewerk wordt gedateerd tussen het einde van de vijftiende tot iets voorbij het midden van de zestiende eeuw (Nijhof & Janssen 2000,277). Gebruikssporen zoals roet- en snijsporen op enkele borden wijzen op functioneel gebruik en maken het onaannemelijk dat dit aardewerk een representatieve of devotionele functie heeft gehad (Nijhof & Janssen 2000,270). De homogeniteit van de voorstellingen is zeer opvallend. Bovendien lijken de vondsten met dit type symboliek beperkt te zijn tot ’s-Hertogenbosch en omgeving. Buiten deze regio blijkt het vrijwel niet voor te komen, met uitzondering van een voetschaal uit Delft en een bord uit Dordrecht die beide iconografisch volledig afwijken met exemplaren uit ’s-Hertogenbosch (Nijhof & Janssen 2000,270). De archeologische contexten in ’s-Hertogenbosch en omgeving waar aardewerk met de symbolen van Catharina en Barbara gevonden is duiden niet op een specifieke sociale status. ‘De vondsten zijn afkomstig uit kasteel- en stadsgrachten, kloosterterreinen, maar evenzeer uit beerputten en afvalkuilen van woonhuizen. Onder deze woonhuizen lijken zowel de lagere als de hogere status vertegenwoordigd te zijn’ (Nijhof & Janssen 2000, 269).
Figuur 49: Symbolen van Catharina (links) en Barbara (rechts) op aardewerk (Nijhof & Janssen 2000).
91
Mesheftbekroningen Op tal van mesheftbekroningen die gevonden zijn in het verdronken dorp Nieuwlande is Barbara afgebeeld. Enkele van dergelijke mesheften zijn gepubliceerd in Groeneweg 1987. Een vijftal andere uit Nieuwlande afkomstige mesheften met afbeeldingen van Barbara zijn geïnventariseerd en getekend door Abelman en bevinden zich in een particuliere collectie in Groot-Brittannië. Dit soort messen behoren tot de categorie persoonsmes. Men had het mes dagelijks bij zich, meestal in een schede aan de riem. De lengte van dit soort messen ligt rond de 12-14 cm. De uiteinden van de houten of benen heften werden vaak bekroond door een gegraveerd messing plaatje. Ook komen volledig met messing beslagen heften voor. De gravering bestaat vaak uit religieuze voorstellingen van populaire vrouwelijke heiligen zoals Maria, Catharina en de hierboven beschreven Barbara. Er zijn ook messen bekend met mannelijke heiligen, maar profane voorstellingen komen eveneens voor zoals portretten van mannen, vrouwen of dieren (Kuipers 2000, 88-89). Op de mesheften van Nieuwlande was Barbara in ieder geval een geliefde heilige. Sint Cecilia en de heilige Antonius Abt kwamen eveneens een enkele keer voor. Insignes Naast de specifieke pelgrimsinsignes (te koop bij bedevaartsplaatsen) droegen de middeleeuwers ook algemenere religieuze insignes, hangers en medaillons. Deze persoonlijke draagtekens zijn voorzien van oogjes om ze op de kleding te kunnen bevestigen (Nijhof & Janssen 2000, 274). Over het algemeen zijn dit soort insignes bedoeld als persoonlijk devotiesymbool. Uit ’s-Hertogenbosch zijn echter ook een aantal Catharina en Barbara insignes bekend die vermoedelijk gedragen zijn door leden van religieuze broederschappen die gewijd waren aan deze twee heiligen. Twee uitvoeringen van hetzelfde type Catharina insigne, een luxe zilveren uitvoering en een eenvoudige tin-lood variant, kunnen bedoeld zijn geweest voor respectievelijk de deken en de gewone leden van de broederschap (Nijhof & Janssen 2000, 275). De driedelige reeks Heilig en Profaan beeldt 19 verschillende types in Nederland gevonden Catharina-insignes af waarvan 7 types uit de provincie Zeeland afkomstig zijn (Nieuwlande: 4 types, Tolsende: 1 type, Valkenisse: 1 type en Middelburg: 1 type). Voor wat betreft de Barbara-insignes zijn 22 verschillende types geïnventariseerd waarbij meer dan de helft Zeeuwse vondsten betreft (Nieuwlande: 8 types, Tolsende: 1 type, Westenschouwen: 1 type, Rilland: 1 type en Arnemuiden: 1 type) (Van Beuningen et.al. 1993, 2001 en 2012). Zoals gezegd verwijzen vermoedelijk geen van alle Catharina en Barbara 92
insignes naar een specifieke bedevaartsplaats. Het is eerder een uiting van de algemene verering van deze twee heiligen (Van Beuningen & Koldeweij 1993, 126). Grafschilderingen Niet alleen in dit leven maar ook na de dood kon de voorspraak van Catharina en Barbara nog van belang zijn. Dit blijkt onder andere uit een bijzondere grafschildering uit Hannekenswerve. Bij de opgraving in 1964 van de kerk van Hannekenswerve kwamen een flink aantal middeleeuwse grafkelders aan de oppervlakte. Een deel van deze kelders was aan de binnenzijde beschilderd. De meeste beschilderingen bestonden uit diverse typen kruisen. Naast deze algemene motieven zijn zeldzamere beschilderingen aangetroffen van de gekruiste Christus, Maria met Kind en engelenfiguren. Eén grafkelder was voorzien van zowel een afbeelding van Sint Barbara als Sint Catharina. Deze unieke kelder had zelfs nog meer beschilderingen: aan het hoofdeinde een Calvarie voorstelling en aan het voeteneinde een zittende Maria met Kind. Barbara met de toren als attribuut was weergegeven naast een engelenfiguur op de noordwand. Catharina met een achtspakig rad stond geschilderd op de zuidwand, eveneens geflankeerd door een engel (Van Hinte 1964, 76). Naast Barbara, Catharina en Maria zijn geen andere heiligen aangetroffen in de grafkelders van de kerk te Hannekenswerve. Heiligenschilderingen in middeleeuwse grafkelders zijn uiterst zeldzaam in Nederland. Schilderingen van leliekruisen, Latijnse kruisen, Andreaskruisen, Maltezer kruisen, enz. komen veel vaker voor. In Zeeland zijn in de kerken of kloosters van Aardenburg, Axel, Hannekenswerve, Hulst, Kapelle, Kloetinge, Middelburg (drie verschillende locaties), SintAnna ter Muiden en Sluis beschilderde grafkelders teruggevonden. In een grafkelder van de in 1575 afgebroken Westmonsterkerk te Middelburg is op de zuidzijde van de kelder een voorstelling van Antonius Abt aangetroffen, geflankeerd door twee rode leliekruisen. Op de noordzijde van deze kelder was eveneens een heilige afgebeeld maar deze was door beschadiging niet meer te determineren. Kuipers stelt dat beide figuren waarschijnlijk de naamheiligen van de begravene voorstellen (Kuipers 2000, 70 en 72). Of dit ook het geval zou kunnen zijn bij de Catharina en Barbara beschildering in Hannekenswerve lijkt me zeer onwaarschijnlijk. Bovenstaande voorbeelden zijn slechts een kleine selectie van de vele uitingen van de middeleeuwse Catharina en Barbara devotie. Wat in ieder geval duidelijk naar voren komt is
93
de verscheidenheid van de manieren van verering. De pijpaarden- en terracotta heiligenbeeldjes zullen ongetwijfeld ook deel gemaakt hebben van deze devotie.
94
10. Regionale productie in Zeeland Van de 410 geïnventariseerde heiligenbeeldjes uit Zeeland is 12,2% gemaakt van roodbakkende terracotta. Twee beeldjes zijn vervaardigd uit grijsbakkende terracotta (0,5%). Terracotta was een goedkopere grondstof dan pijpaarde en voor pottenbakkers gemakkelijk beschikbaar. Zij maakten hun potten immers ook van deze grondstof. Het ligt daarom voor de hand om deze terracotta beelden als regionale productie van lokale pottenbakkers te beschouwen.
Figuur 50: Cirkeldiagram met overzicht van het productiemateriaal waarin de geïnventariseerde beeldjes uit Zeeland gemaakt zijn (in procenten).
Dat men in Zeeland al vroeg beschikking had over (terracotta) heiligenbeeldjes bewijzen twee vondsten van Mariabeeldjes uit Nieuwlande en Reimerswaal. Het beeldje uit Nieuwlande is gemaakt van grijsbakkende terracotta en werd vervolgens ondergedompeld in een witte engobe. Het Reimerswaalse beeldje is roodbakkend, maar in de kern ook grijs gekleurd. Ook bij dit beeldje zijn resten van een witte engobe aanwezig. De vormgeving van met name de gezichten van Maria en Jezus is vrij banaal en staat in schril contrast met de kwaliteit en levensechtheid die we van de Utrechtse beelden kennen. Deze beeldjes zullen daarom veel ouder zijn en behoren tot de vroegste heiligenbeelden productie in terracotta. De datering is eerste helft van de veertiende eeuw. 95
Figuur 51: Twee Maria met Kind beeldjes, links cat nr. uit Nieuwlande en rechts cat. nr. uit Reimerswaal.
Regionale imitaties van Utrechtse beelden In diverse plaatsen in Zeeland zijn fragmenten van beelden gevonden die onmiskenbaar naar Utrechts voorbeeld vervaardigd zijn. Deze beelden zijn echter gemaakt van terracotta en dus waarschijnlijk niet in Utrecht geproduceerd. In de collectie van het Zeeuws Genootschap bevindt zich een terracotta voetstuk van een heiligenbeeld dat in 1926 gevonden is op het verdronken dorp Nieuwlande. De sokkel is aan de voor- en achterzijde hetzelfde vormgegeven en bestaat uit telkens drie gotische bogenfriezen waarbij de middelste boog weer onderverdeeld is in drie smallere bogen. Dit motief is identiek aan de Utrechtse mallen uit de Putsteeg. Het opvallendste aan deze sokkel is de aanwezigheid van een flinke spat roodgekleurde glazuur dat erop duidt dat dit beeld mogelijk tegelijkertijd gebakken is met geglazuurd aardewerk in een pottenbakkersoven.
96
Figuur 52: Pijpaarden sokkelfragment uit Goes, Utrechtse productie, naast een terracotta sokkelfragment uit Nieuwlande, regionale productie.
In de Pottenbakkersstraat in Middelburg is een gelijkaardige terracotta sokkel opgegraven. De onderzijde is grijsgroen geglazuurd. In Emelisse is een terracotta sokkelfragment gevonden dat enkel aan de voorzijde drie bogenfriezen heeft. De achterzijde is plat. In tegenstelling tot de sokkels uit Nieuwlande en Middelburg is dit exemplaar massief. Ook bij dit fragment zijn sporen van lekglazuur aanwezig.
Figuur 53: Terracotta sokkelfragment uit Emelisse met bogenfriezen naar Utrechts voorbeeld.
In de jaren ’60 van de vorige eeuw werd te Westdorpe in Zeeuws-Vlaanderen door de heer Thomas een compleet terracotta Mariabeeld gevonden. De sokkel is weer in drie bogenfriezen onderverdeeld. Het Kind wordt gedragen op de rechterschouder. Het gekroonde hoofd van Maria is enigszins naar rechts gericht en zij kijkt devoot naar het Jezuskind. In Reimerswaal is 97
een pijpaarde fragment van een gekroond Mariahoofd gevonden dat qua vormgeving nagenoeg identiek is. Het Reimerswaalse fragment kan beschouwd worden als een Utrechtse
productie. Figuur 54: Hoofd van Maria uit Reimerswaal (cat.nr.) waarschijnlijk Utrechtse productie, naast hoofd van Maria uit Westdorpe (cat.nr.), een regionale productie.
Ook de plooival van de gewaden van beelden uit Utrecht werd geïmiteerd. Uit het verdronken land van Zuid-Beveland komt een middenstuk van een hol beeld dat gezien de plooival van het gewaad en een restant van de bogenfries gedetermineerd kan worden als het Utrechtse Moeder Godstype. Zowel in Middelburg als in Reimerswaal zijn terracotta beelden gevonden die qua plooival geheel overeenkomen met deze Utrechtse producties in pijpaarde.
Figuur 55: Imitatie van de plooival van een Utrechts beeld bij een terracotta voetstuk uit Reimerswaal.
98
Verschillen in detaillering Bij een aantal beeldjes uit Zeeland die van hetzelfde type zijn bestaat een grote verscheidenheid in detaillering. Het varieert van een scherpe detaillering naar een zeer oppervlakkige detaillering. Dit komt duidelijk naar voren in afbeelding.. waar een Maria met Kind die gevonden is in Middelburg naast quasi hetzelfde beeldje staat dat afkomstig is uit Nieuwlande. Het Middelburgse exemplaar mist veel details, vooral de plooien van de voorzijde van het gewaad. Het beeldje uit Nieuwlande is veel gedetailleerder weergegeven met scherpe plooien. Dit verschil in details kan twee oorzaken hebben. In de eerste plaats waren mallen aan slijtage onderhevig. De mallen waren immers ook van pijpaarde gemaakt en na veelvuldig afdrukken ging de kwaliteit van de beeldjes achteruit doordat de details van de mal steeds verder wegsleten. Een tweede verklaring kan zijn dat een beeldendrukker of pottenbakker een dergelijk Mariabeeldje in handen kreeg, gemaakt door een concurrent en vervolgens besloot om dit type beeldje ook te gaan produceren. Hij gebruikte dan het beeldje als patrijs om zijn mal (matrijs) te maken en af te gieten. Het gevolg was dat een mal ontstond met weinig detail omdat het een afdruk van een afdruk was. Dit laatste scenario kan weer een aanwijzing zijn voor regionale productie omdat deze handelswijze voor gerenommeerde beeldenbakkers (die immers vaak in een gilde verenigd waren) not done was.
Figuur 56: Links Maria met Kind uit Middelburg en rechts Maria met Kind uit Nieuwlande.
99
Lekglazuur Zoals in het eerste hoofdstuk van deze scriptie ook al te lezen is, zijn op een aantal van de geïnventariseerde beeldjes uit Zeeland glazuurspetters aangetroffen. Dit fenomeen staat ook wel bekend onder de term ‘lekglazuur’. In de literatuur is hiervan weinig te vinden, alleen Ostkamp maakt er melding van (Ostkamp 2012, 117). Het lekglazuur komt voor bij zowel terracotta als pijpaarden beeldjes. Bij terracotta beeldjes is het glazuur telkens oranjekleurig. Bij de pijpaarden beeldjes is het glazuur vaak geel- of groenkleurig. Volgens Ostkamp is dit lekglazuur een bevestiging voor het feit dat sommige beeldendrukkers niet over een eigen oven beschikten en hun producten vervolgens lieten bakken door lokale pottenbakkers. Deze bewering moet mijns inziens wat verder genuanceerd worden. Bij nauwkeurige bestudering van een groot aantal heiligenbeeldjes blijkt dat dit lekglazuur vrij vaak voorkomt. Het zijn soms zeer kleine druppeltjes die nauwelijks opvallen. Zouden al deze beeldjes afkomstig zijn van een beeldendrukker zonder oven? Dit lijkt me niet aannemelijk. Volgens mij zijn deze beeldjes niet alleen door een pottenbakker gebakken maar ook gemaakt. De heiligenbeeldjes waren een bijproduct van regionale pottenbakkers die hun beeldjes tegelijkertijd met geglazuurde potten bakten.
100
Figuur 57: Compilatie van een aantal lekglazuurspetters op pijpaarden en terracotta heiligenbeeldjes uit Zeeland.
101
11. Conclusies Wat is de rol van pijpaarden en terracotta heiligenbeeldjes in functie van de middeleeuwse religieuze beleving ? Door een hernieuwde geloofsbeleving in de 13eeeuw onder invloed van Dominicanen en Franciscanen werd een nieuwe spiritualiteit ontwikkeld en overgebracht op de leken. Dit zorgde voor een toename van gebruik van devotiebeelden . Het beeld werd een steeds groter hulpmiddel voor persoonlijke devotie.De individuele beleving van het geloof komt centraal te staan en daarbij worden plastische beelden onmisbaar. Om aan de grote vraag te voldoen komt in de 15e eeuw een enorme productie van pijpaarden beeldjes en reliëfs op gang. De populariteit van deze beeldjes stijgt tot grote hoogten. Utrecht heeft in deze ontwikkeling een leidende rol en wordt het bekendste en belangrijkste productiecentrum van Nederland. De kwalitatief hoogstaande Utrechtse pijpaarden beelden vinden tot ver buiten Utrecht gretig aftrek. Door de eenvoudige productiemethode ontstaat een massaproductie. Naast Utrecht zijn ook onder andere in Leiden en Antwerpen beeldjes geproduceerd. De productie lag in handen van ‘heiligenbakkers’ of ‘beeldendrukkers’. Ook pottenbakkers en kloosterlingen maakten pijpaarden beeldjes. Het gebruik van de beeldjes was divers. Ze werden in huis geplaatst op kleine altaartjes, wiegjes of reliekkastjes. Ook werden ze in of op de kleding gedragen als talisman. Sommige pijpaarden beeldjes werden gebruikt als schaafbeeldjes; men schaafde wat klei van het beeldje af en gaf het aan een zieke. Vrijwel alle beeldjes hadden hun functie in de privédevotie van de gewone leken. Sporadisch worden pijpaarden- of terracottabeelden in kerken gevonden. Na de Reformatie stopt de productie en het gebruik van pijpaarden heiligenbeeldjes in de Noordelijke Nederlanden. Gebieden die katholiek bleven gingen wel door met de vervaardiging van heiligenbeeldjes. Met name in Limburg, Noord-Brabant en ZeeuwsVlaanderen zijn pijpaarden heiligenbeeldjes bekend die dateren van na de Reformatie. Welke heiligen waren populair in Zeeland en hoe staat dit in verhouding met andere contexten in Nederland? De meest voorkomende pijpaarden- en terracotta beeldjes in Zeeland zijn Christusbeeldjes. Bij deze beeldjes is Christus afgebeeld als naakt kind en houdt een duif of rijksappel vast. Volgens de literatuur is er een relatie tussen Christusbeeldjes en vrouwenkloosters. In Zeeland is helaas geen context die dat kan bevestigen. De tweede grote groep zijn de Maria met Kindbeeldjes. Verder waren in Zeeland de heiligen Catharina en Barbara populair. Deze verhoudingen komen overeen met de rest van Nederland. Het probleem is echter dat er weinig vergelijkende studies bestaan. Enkel van Antwerpen, 102
Amersfoort, Leiden en Utrecht bestaan bruikbare inventarisaties van de aldaar gevonden beeldjes. In deze scriptie is getracht om de Catharina en Barbara devotie in een ruimer kader te plaatsen. In diverse onderdelen van de materiële cultuur in de middeleeuwen komt de Catharina en Barbara devotie openbaar. In deze scriptie komt ook de problematiek van het gebrek aan archeologische contexten aan de orde. Het merendeel van de geïnventariseerde beeldjes uit Zeeland is niet op een archeologische opgraving gevonden en mist dus de context. Bij pijpaarden heiligenbeeldjes is de context van groot belang omdat de beeldjes stilistisch gezien moeilijk te dateren zijn. Mallen werden namelijk soms meerdere decennia gebruikt. De enkele archeologische contexten in Zeeland waar pijpaarden heiligenbeeldjes gevonden zijn, zijn in deze scriptie besproken. Deze laten een gevarieerd beeld zien van de ‘gebruikers’ van heiligenbeeldjes. De contexten die behandeld zijn, betreffen het dorp Nieuwlande met zijn ‘bemiddelde’ inwoners, getuige de speciale vondsten die in dit dorp gedaan zijn, de kerkcontext in Hannekenswerve waar een Mariabeeld in de kerk werd aangetroffen, de eenvoudige kanunniken van het klooster te Vrouwenpolder, de stadscontext in Goes, het rijke ‘herenhuis’ te Westdorpe en de beerput aan de Markt in Middelburg die waarschijnlijk toebehoorde aan een smid. Vrijwel alle lagen van de bevolking zijn hierin vertegenwoordigd en het laat zien dat de pijpaarden- en terracotta heiligenbeeldjes in de middeleeuwen overal aanwezig waren. Is er een relatie met bedevaartsplaatsen? Het is me niet gelukt om de pijpaarden heiligenbeeldjes te koppelen aan (Zeeuwse) bedevaartsplaatsen. Ik denk dat er geen relatie bestaat. In deze scriptie heb ik dat duidelijk gemaakt met twee voorbeelden, namelijk de Mariacultus in Reimerswaal en de Sint Adrianusverering in Zeeland. De Zeeuwse stad Reimerswaal was in de middeleeuwen bekend om zijn Mariacultus en was daarom tevens een bedevaartsplaats. Deze Mariaverering zien we echter niet terug in de beeldjes die in Reimerswaal gevonden zijn. Slechts een klein aandeel van de heiligenbeeldjes is een Mariabeeldje. Verder was Zeeland bekend om zijn regionale interesse in Sint Adrianus van Geraardsbergen. Het grootste gedeelte van de gepubliceerde pelgrimsinsignes uit deze plaats is gevonden in de provincie Zeeland. Frappant is echter dat er maar één pijpaarden Adrianusbeeldje gevonden is in Zeeland. Dit staat in schril contrast met de vele pelgrimsinsignes. Ook hier is dus geen link tussen bedevaartsplaats en pijpaarden beeldjes.
103
Was er sprake van regionale productie van heiligenbeelden in Zeeland? Er zijn een aantal aanwijzingen dat in Zeeland zelf of in de buurt van Zeeland al in het begin van de 14e eeuw een regionale productie bestond. In Reimerswaal en Nieuwlande zijn namelijk twee terracotta beeldjes gevonden uit de eerste helft van de 14e eeuw. In die tijd bestonden de befaamde Utrechtse beeldendrukkers nog niet, daarom is het aannemelijk dat deze beeldjes mogelijk door een plaatselijke pottenbakker vervaardigd zijn. Verder zijn een groot aantal imitaties in roodbakkende terracotta gevonden in Zeeland waarbij Utrechtse beelden als uitgangspunt gediend hebben. Ook komen op een groot aantal beeldjes lekglazuurspetters voor. Dit kan een bewijs zijn voor het feit dat de heiligenbeeldjes door pottenbakkers zijn gebakken in dezelfde oven waar ook het geglazuurde aardewerk gebakken werd. Een ander bewijs voor regionale productie is de vondst van een reliëfmal in Reimerswaal. Mogelijk zijn in deze Zeeuwse stad reliëfs geproduceerd.
104
12. Bibliografie Abelmann L.J., 1982: Grote Markt 1 en 3 te Goes. De huizen, de bewoners en hun scherven. In: Historisch jaarboek voor Zuid- en Noord-Beveland, nr. 8. Anonymus 1941: De Stad Reimerswaal. Provinciale Zeeuwse Courant 22/03/1941 p. 13. Baart J.M., 1977: Opgraven in Amsterdam. 20 jaar stadskernonderzoek, Amsterdam. Brandenbarg T., 1992: Sint-Anna in Zeeland, een verkenning. In: Bulletin Stichting Oude Zeeuwse Kerken 1992 nr. 29, 3-6 Brinkhuizen D.C., 1983: Visresten uit twee middeleeuwse vindplaatsen te Leeuwarden. In: Van Zeist W., Neef R., Brinkhuizen D.C., & Jager S.: Planten-, vis- en vogelresten uit vroeghistorisch Leeuwarden, Leeuwarden. Clazing A., 2002: Santen uit het zand. Pijpaarden beeldjes uit Amersfoorts bodem. In: Flehite, Historisch Jaarboek voor Amersfoort en omstreken. Amersfoort. De Nooijer J.M., 1928: Kerk en toren van Nieuwlande. In: Archief, Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1928. Geyskens E., 2002: Beelden en plaketten uit pijpaarde uit Antwerpen. In: Berichten en rapporten over Antwerps bodemonderzoek en monumentenzorg 5, 9-114Graas T.G.M., 1983: Pijpaarden beeldjes. In: Van Bos tot Stad: opgravingen in ’s-Hertogenbosch. Graas T., 1990: Verloren gegane Lukas-Madonna's te Reimerswaal en Abbenbroek, In: Christelijke iconografie. Opstellen over iconografische aspecten van het Nederlands kerkelijk kunstbezit, Den Haag, 12-26. Graas T., 2013a: http://www.meertens.knaw.nl/bedevaart/bol/plaats/1204 Graas T., 2013b:http://www.meertens.knaw.nl/bedevaart/bol/plaats/619 Groeneweg G. (red)., 1987: Schatten uit de Schelde, gebruiks- en siervoorwerpen uit de verdronken plaatsen in de Oosterschelde, Bergen op Zoom. Groeneweg G., 1991: Majolica, een Jezusbeeldje en versierde nachtspiegels. Zestiende eeuws afval van het huis ‘De Morissendans’ aan de Hofstraat te Bergen op Zoom. In: Brabants Heem 43, 56-70. 105
Heeringen R.M., 1994: Archeologische kroniek van Zeeland over 1993. VeereVrouwenpolder. In: Archief, Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 245-248. Hendrikse H., 2003: Zegelstempels en zegelringen uit Zeeuwse bodem, Zaltbommel. Henry-Buitenhuis E.V., 1990: Pijpaarden beeldjes uit Leidse bodem. In: Bodemonderzoek in Leiden 11/12. Archeologisch jaarverslag 1988/1989, Leiden. Kleiterp M.E., 1990: Een verzameling pijpaarden mallen en beeldjes uit Leiden in het Rijksmuseum van Oudheden. In: Bodemonderzoek in Leiden 11/12. Archeologisch jaarverslag 1988/1989, Leiden. Klinckaert J., 1997: Beeldhouwkunst tot 1850, De verzamelingen van het Centraal Museum Utrecht, Utrecht. Knippenberg W.H.Th., 1962: Pijpaarden beeldjes, In: Brabants Heem XIV, 54-57. Knippenberg W.H.Th., 1970: Pijpaarden beeldjes VII: Hilvarenbeek. In: Brabants Heem XXII, 93. Koldeweij A.M., 2006: Geloof en Geluk, sieraad en devotie in middeleeuws Vlaanderen, Brugge. Kottman J.F.P. 1994: Archeologische kroniek van Zeeland over 1993. Veere-Vrouwenpolder: een vetro a fili e retorti flesje. In: Archief, Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 249. Kuipers J.J.B., 2000: De onderkant van de Markt. De Westmonsterkerk van Middelburg in archeologie en historie, Abcoude. Kuipers J.J.B. (red)., 2004: Sluimerend in Slik, verdronken dorpen en verdronken land in zuidwest Nederland, SCEZ Middelburg. Lemmens G. & De Werd G., 1971: Catalogus Beelden uit Brabant 1400-1520, ’sHertogenbosch. Mulder-Bakker A.B. & Carasso-Kok M., 1997: Gouden legenden; heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden, Hilversum.
106
Nijhoff E., Janssen H.L., 2000: Tekens voor heiligen. Symbolen voor de heilige Catharina, Barbara en Agatha in ’s-Hertogenbosch in de eerste helft van de zestiende eeuw. In: Gevonden Voorwerpen, Rotterdam Papers 11, Rotterdam. Oost T., 1991: Beeldjes en plaketjes. Enkele archeologische gegevens uit Antwerpen over een volksgebruik. In: Liber amicorum prof. Dr. Jozef van Haver, Brussel, 283-296. Os H. van, 1994: Gebed in schoonheid. Schatten van privé-devotie in Europa 1300-1500, Amsterdam. Ostkamp S., 2001: Productie en gebruik van pijpaarden en terracotta devotionalia in de Nederlanden (ca. 1350-ca. 1550). Het ambacht van de heylichenbacker voor Judocus Vredis, een archeologisch verslag. In:Judocus Vredis, kunst uit de stilte. Deventer/Munster, 188-256 Ostkamp S., 2012: Van Utrechtse bodem? Utrecht en de productie van pijpaarden devotionalia. In: Leeflang M. & Van Schooten K., Middeleeuwse beelden uit Utrecht 14301530, Antwerpen. Reesing I., 2012: Catalogus. In: Leeflang M. & Van Schooten K., Middeleeuwse beelden uit Utrecht 1430-1530, Antwerpen. Schuyf J., Van Heel C., 1972: Een verdronken stad - Reimerswaal. Tentoonstelling Rijksarchief Zeeland 20 december 1971 t/m 19 februari 1972, Middelburg. Thomas J., 1969: Verslag over opgravingen te Westdorpe 1966-1969, Zeeuws Archeologisch Archief inv. nr. 3699. Tichelman G., 2001: Aanvullend Archeologisch Onderzoek aan de Monnikendijk te Vrouwenpolder, ADC Rapport 96, Bunschoten. Timmers J., 1985: Christelijke symboliek en iconografie, Weesp. Van Beuningen H.J.E., Koldeweij A.M., 1993: Heilig en Profaan. 1000 laatmiddeleeuwse insignes uit de collectie H.J.E. van Beuningen. Rotterdam Papers 8, Cothen. Van Beuningen H.J.E., Koldeweij A.M., Kicken D., 2001: Heilig en Profaan 2. 1200 laatmiddeleeuwse insignes uit de collectie H.J.E. van Beuningen. Rotterdam Papers 12, Cothen.
107
Van Beuningen H.J.E., Koldeweij A.M., 2012: Heilig en Profaan 3. 1300 laatmiddeleeuwse insignes uit de collectie H.J.E. van Beuningen. Rotterdam Papers 12, Cothen. Van Heeringen R.M., Koldeweij A.M., Gaalman A.A.G., 1988: Heiligen uit de modder. In Zeeland gevonden pelgrimstekens. Utrecht. Van Hinte J., 1964: De opgraving te Hannekenswerve. In: Jaarboek Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen 1963/64. Van Vlijmen P.M.L., 1982: Pijpaarden plastiek, vervaardiging en verspreiding. In: Vroomheid per dozijn, Utrecht. Zeiler J.T., 1995: De maaltijd der Kanunniken, faunaresten uit het kloostercomplex Vrouwenpolder te Veere, Intern verslag ROB, Groningen.
108