Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75
Richtlijnen milieueffectrapportage
SEA-Tank Terminal NV Nieuw tankpark aan het 6de havendok te Antwerpen
SEA-Tank Terminal NV Nieuwe Westweg 14 2040 Antwerpen
11 december 2008
PR0368 - RL
1. Inleiding Dit milieueffectrapport wordt opgemaakt met het oog op de opslag van petrochemische producten in een nieuw tankpark in de haven van Antwerpen (Hoekpunt kanaaldok B1 en het 6de havendok, langs de ‘Rostockweg’). De maximale opslagcapaciteit van de terminal zal ongeveer 522.450 m3 bedragen en in eerste instantie gebruikt worden voor de opslag van niet-gevaarlijke producten (plantaardige olieën, biodiesel, melasse). Dit tankenpark werd reeds vergund, specifiek voor de opslag van voormelde producten. SEA-Tank NV heeft echter het voornemen in de toekomst ook petrochemische producten op te slaan in dit tankpark. Totnogtoe werd blijkbaar geen MER opgesteld of een verzoek tot ontheffing ingediend voor dit tankenpark. Overeenkomstig de huidige inzichten is deze activiteit onderworpen aan de MER-plicht volgens rubriek 25 van bijlage I van het besluit van de Vlaamse Regering van 10/12/2004 (BS 17/02/2005), met name: “Wijziging of uitbreiding van in deze bijlage opgenomen projecten, wanneer die wijziging of uitbreiding aanleiding geeft tot de overschrijding van de in deze bijlage genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan.” De initiatiefnemer is SEA-Tank Terminal NV, Nieuwe Westweg 14, 2040 Antwerpen. De Dienst Mer van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid heeft het kennisgevingsdossier volledig verklaard op 11 augustus 2008. Het stadsbestuur van Antwerpen heeft dit dossier ter inzage gelegd van 27 augustus 2008 tot 27 september 2008. Parallel werden adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. Deze richtlijnen zijn opgesteld door de Dienst Mer en hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen werden hierin verwerkt (zie bijlage).
2. Vorm en presentatie Algemeen met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Dienst Mer: − Zowel de ontwerpversie als het definitieve MER recto-verso uit te voeren en dit ook voor toekomstige dossiers vanaf de kennisgeving zo te voorzien. − de inhoudsopgave een logische en homogene structuur te geven die bovendien analoog is voor de verschillende disciplines; − de titels en de inhoud van de diverse delen en paragrafen te laten overeenstemmen; − recent kaartmateriaal (bij voorkeur minimum A4-formaat) te gebruiken, telkens voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding, noordpijl en legende. Waar mogelijk dienen de grenzen van het bedrijfsterrein duidelijk aangegeven te zijn en dient door het kaartmateriaal ook duidelijk te zijn welke de omringende activiteiten/bedrijven zijn; − voor de topografische kaart een aangepaste schaal te gebruiken zodat de figuur goed leesbaar is; − een duidelijk intern plan te voorzien van het bedrijfsterrein met een precieze ruimtelijke situering en aanduiding van de installaties en hun onderdelen; − een verklarende woordenlijst, lijsten met figuren en tabellen, afkortingenlijst en literatuurlijst bij het rapport op te nemen; − eventuele achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen; − te letten op het gebruik van Nederlandstalige begrippen en afkortingen en het gebruik van internationaal aanvaarde benamingen, notaties en eenheden (SI, IUPAC,…); − volledige afstemming tussen de tekst van het eigenlijke MER en de niet-technische samenvatting; − de juistheid van de diverse verwijzingen en nummeringen (figuren, tabellen) na te gaan; Dienst Mer - Richtlijnen PR0368 SEA-Tank Terminal NV – Nieuw tankpark aan het 6de havendok te Antwerpen
2
− − − −
bij de erkenningen van de deskundigen ook de erkenningsnummers en einddata te vermelden; het MER grondig na te lezen op tikfouten, spellingsfouten en grammaticale fouten; dat de definitieve versie van het MER eveneens in digitale vorm op CD-rom wordt aangeleverd; dat de eindversie van het rapport door de initiatiefnemer en door alle deskundigen wordt ondertekend.
3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art.4.3.7.§ 1,1°, a en b
Het rapport zal in een afzonderlijk deel aandacht besteden aan de verantwoording en doelstelling van het geplande project. De benodigde en aan te vragen vergunningen, inclusief een korte beschrijving van de te volgen procedure en de rol van het MER hierin, dienen te worden vermeld. Een overzicht van de bestaande vergunningstoestand (alle lopende vergunningen met begin- en einddatum, vergunde rubrieken) en van de bijzondere voorwaarden in de lopende milieuvergunning(en) zullen in het MER worden opgenomen. Eventuele voorstellen tot wijzigingen aan deze voorwaarden in de vergunningsaanvraag zullen eveneens in het MER worden vermeld. De redenen hiervoor zullen in het betreffende disciplinehoofdstuk uitgewerkt worden.
4. Voorgenomen project en alternatieven art.4.3.7.§ 1,1°,c, d en e
De volledig verklaarde kennisgeving beschrijft het voorgenomen project op een voldoende wijze. De beschrijving van het project in het MER dient volledig te zijn en zal niet verspreid staan over diverse delen. Een aantal verduidelijkingen aan de projectbeschrijving dienen te worden aangebracht: −
−
−
−
Vermeld zal worden welke mengactiviteiten op de site zullen mogelijk zijn en op welke manier deze worden uitgevoerd. Dit zal ook bij de bepaling van de luchtemissies (en eventuele andere relevante disciplines) in rekening worden gebracht. De aanleg van steigers die in het kader van dit project zou voorzien zijn, dient eveneens in de projectbeschrijving te worden opgenomen. Waar er een link is naar de emissies en mogelijke milieuimpact, zal deze ook aangegeven worden en in de evaluatie betrokken. Mogelijkheden tot gebruik van restwarmte van omliggende bedrijven voor het (gedeeltelijk) voorzien in de eigen warmtebehoefte (o.m. voor verwarmde opslag van producten) dienen te worden aangegeven en de mogelijkheden geëvalueerd. In het OVR wordt ook melding gemaakt van een ondergrondse stookolietank van 50 m3. Hierover is in de kennisgeving echter niets terug te vinden.
Alle activiteiten en deelactiviteiten in het kader van het voorgenomen project zullen volledig beschreven worden in het rapport en op een duidelijke manier weergegeven worden m.b.v. de nodige (stroom)schema’s. Elk installatieonderdeel zal grondig toegelicht worden, door middel van een technische beschrijving (in functie van de milieueffectbespreking). Bovendien zal een duidelijk beeld worden gegeven van het proces waaraan het onderdeel in kwestie deelneemt. Op deze stroomschema’s zal reeds aangegeven worden wat de voornaamste emissies van elk onderdeel zijn en welke emissiereducerende maatregelen hierbij worden voorzien. Dienst Mer - Richtlijnen PR0368 SEA-Tank Terminal NV – Nieuw tankpark aan het 6de havendok te Antwerpen
3
Het nulalternatief zal in het MER duidelijk worden omschreven. Wat betreft de uitvoeringsalternatieven dienen de gebruikte en geplande processen en installaties geëvalueerd te worden ten opzichte alle relevante passages uit de toepasselijke Europese (EIPPCB) en Vlaamse BBT-studies (VITO). Hierbij lijken de BREF ‘Emissions from Storage’ en ‘Common Waste Water and Waste Gas Treatment’ en eventuele omzetting hiervan naar de Vlaamse context door VITO potentieel relevant. Aftoetsing van de installatie aan alle emissiekengetallen en andere richtwaarden dient in het MER te worden uitgevoerd. Alle alternatieven of emissiereducerende technieken die volgens deze bronnen als BBT worden beschouwd zullen in het MER worden opgelijst. De impact van het inzetten van deze technieken op de verwachte milieueffecten zal zoveel mogelijk kwantitatief worden uitgedrukt en de verschillende alternatieven zullen met elkaar worden vergeleken wat betreft milieu-effecten. Gemotiveerd zal worden waarom in de geplande situatie uiteindelijk een bepaalde keuze wordt gemaakt. Andere kosteneffectieve reductiemaatregelen, zoals opgenomen in de sectorstudies, uitgevoerd in opdracht van de Dienst Lucht en Klimaat van de Vlaamse Overheid (LNE), of andere gelijkaardige studies, dienen eveneens te worden vermeld en geëvalueerd.
5. Juridische en beleidsmatige context art.4.3.7.§ 1,f
De volledig verklaarde kennisgeving schetst in de vorm van een matrix voldoende het juridisch/beleidsmatige kader dat voor dit MER van belang is. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en in het bijzonder ook aangeven of het juridische/beleidsmatige kader onderzoekssturend kan zijn, dan wel procedurebepalingen bevat of de combinatie van beide. Volgende aanvullingen/aanpassingen zijn nodig: - De Dochterrichtlijn van de Kaderrichtlijn water, specifiek met betrekking tot prioritaire stoffen, dient nog aan de randvoorwaarden te worden toegevoegd en in het MER te worden afgetoetst. - Gelieve in de toekomst randvoorwaarden die absoluut geen uitstaans hebben met het type project uit de kennisgeving weg te laten. De vermelding van het Jachtdecreet, met als bespreking van de relevantie “Het betreft een bestaand industrieterrein waarop geen jachtactiviteiten plaatsvinden” (sic) is, ondanks de - toegegeven - aanstekelijke humor, weinig op zijn plaats in dit type document. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken van deze randvoorwaarden op te volgen. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een uitgesproken ruimtelijke component dienen cartografisch gepresenteerd te worden.
6. Bestaande toestand en milieueffecten art.4.3.7.§ 1,1°, g en § 1,2°, a, b, c
De volledig verklaarde kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen onderzocht en beoordeeld worden en geeft aan dat in functie van het effectenonderzoek milderende maatregelen zullen voorgesteld en uitgewerkt worden. De afbakening van het studiegebied dient telkens gemotiveerd te worden. In de tekst van het MER zal voor elke onderzochte effectgroep duidelijk de gebruikte methodologie worden uiteengezet en gestreefd worden naar een maximale kwantitatieve beschrijving van deze effecten. Algemeen dienen over de verschillende disciplines heen de significantiekaders te worden afgestemd (aantal categorieën, benaming ervan) om de vergelijkbaarheid en de eindintegratie zo transparant mogelijk te maken. Indien wordt afgeweken van de significantiekaders die in de kennisgeving zijn opgenomen, dient dit te worden gemotiveerd. Indien blijkt dat er milieueffecten zijn, dienen milderende maatregelen te worden geëvalueerd. Sowieso dienen alle milderende maatregelen die BBT zijn te worden opgelijst en geëvalueerd. Hierbij dient, zoals Dienst Mer - Richtlijnen PR0368 SEA-Tank Terminal NV – Nieuw tankpark aan het 6de havendok te Antwerpen
4
bij de bespreking van uitvoeringsalternatieven (zie supra), kwantitatief worden ingeschat wat de effectieve reductie zou zijn indien deze maatregel wordt toegepast en hoe dit de significantie van de effecten beïnvloedt. Als referentiejaar geldt 2007. Per discipline wordt aangegeven welke de huidige milieutoestand is. Deze referentiesituatie dient te worden aangevuld met de beslissingen, waarvan wordt verwacht dat ze zijn uitgevoerd vooraleer het voorgenomen project zal aanvangen. Naast de referentiesituatie zal ook de vergunde (maar nog niet gerealiseerde) situatie apart worden beschouwd. Het is namelijk noodzakelijk dat de vergunningverlener zicht krijgt op de mogelijke impact op het milieu ten gevolge van het vergunnen van de opslag van petrochemische producten, en dit in vergelijking met de reeds vergunde situatie (opslag van niet-gevaarlijke producten, ongeacht of deze situatie reeds gerealiseerd of nog in realisatie is). Relevante ontwikkelingsscenario’s dienen te worden uitgewerkt. Zo ook dienen disciplineoverschrijdende ontwikkelingsscenario’s weergegeven te worden. Indien er tijdens het opstellen van het MER andere ontwikkelingsscenario’s naar voor zouden komen, dienen deze toegevoegd te worden aan het afwegingskader. Daarnaast zal het MER ook de autonome ontwikkeling beschrijven. In het bijzonder zal hierbij aandacht worden besteed aan de plannen met betrekking tot de mobiliteitssituatie in en rond de Antwerpse haven (zo relevant: indien verladingen naar vrachtwagens voorzien worden, wat, blijkens de kennisgeving, niet het geval zou zijn) en de strategische plannen met betrekking tot de industriële en logistieke activiteiten in de Antwerpse haven naar de toekomst. Waar deze randvoorwaarden een interactie vertonen met voorliggend project, zal deze aangegeven worden en, waar relevant, in de evaluatie worden betrokken. De Dienst Mer vraagt om bij de beschrijving van de bestaande toestand en milieueffecten, als aanvulling op de volledig verklaarde kennisgeving, voldoende aandacht te besteden aan het volgende:
-
-
-
-
-
• Met betrekking tot de discipline lucht : Bij het bepalen van de methodologie zal in het bijzonder rekening worden gehouden met de in de kennisgeving aangegeven hoge doorzet van producten in de terminal en het type emissies dat hier specifiek het gevolg van is. Voor de inschatting van de emissies dient uitgegaan te worden van een aantal plausibele scenario’s met betrekking tot het gebruik van de tankenparken voor de diverse productgroepen, gecombineerd met een realistische inschatting van de opgeslagen volumes, en dit voor zowel de referentietoestand als de geplande toestand. Voor deze laatste zal worden uitgegaan van plausibele prognoses en van de aangevraagde wijziging van de vergunde rubrieken en hoeveelheden. Bij de keuze van de gehanteerde productmix voor de inschatting van de emissies wordt voldoende rekening gehouden met alle mogelijk relevante producteigenschappen (vluchtigheid, toxiciteit, carcinogeniteit, geurpotentieel,…) om de milieueffecten zo volledig mogelijk te kunnen inschatten. Afstemming van de in het MER gebruikte projectmix op de keuze zoals gemaakt in het (eventuele) opgemaakte (of in opmaak zijnde) veiligheidsrapport (VR) verdient aanbeveling, mits de keuze in het VR ook voor de specificiteit van het MER valabel is. Carcinogene stoffen zullen hierbij in extenso worden geëvalueerd. Hierbij dient naast een (eventueel) realistisch scenario ook een maximalistisch scenario (gebruik van de quasi volledige opslagcapaciteit in de geplande toestand, keuze van producten met ongunstige eigenschappen binnen hun categorie) doorgerekend en geëvalueerd te worden. Een voorstel voor de invulling van deze scenario’s dient vooraf te worden teruggekoppeld met de Dienst Lucht en Klimaat van LNE. De aannames en methodologische keuzes dienen in het MER uitvoerig en transparant gemotiveerd te worden. Het aandeel in de emissies van de beladings-, verpompings- en ademhalingsverliezen dient zo goed mogelijk afzonderlijk te worden ingeschat. Bij de rapportering van de emissies in het rapport worden ook best deze drie categorieën gehanteerd. Aangezien de emissies sterk afhankelijk zijn van de vluchtigheid van de op te slagen producten, worden best een verdere opdeling in productgroepen gehanteerd. Voor elke productgroep en categorie van emissies kan dan geëvalueerd worden of de maatregelen uit de BREF studie en sectorstudie kunnen/zullen toegepast worden.
Dienst Mer - Richtlijnen PR0368 SEA-Tank Terminal NV – Nieuw tankpark aan het 6de havendok te Antwerpen
5
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Mogelijke lekemissies zullen eveneens bepaald worden, en indien relevant dient aangegeven te worden hoe deze zullen vermeden worden. Dit kan door keuze van lekdichte apparatuur (bvb pompen) of door een lekdetectie en herstelprogramma (LDAR). Ook de emissies bij het laden en lossen van zeeschepen dienen te worden ingeschat. Zowel op basis van BREF ‘Emissions from storage of bulk or dangerous materials’, andere BBT studies als op basis van de sectorstudies in opdracht van de afdeling Lucht, Hinder, Milieu en Gezondheid - Dienst lucht en klimaat, dient gescreend welke emissiereducerende maatregelen haalbaar of eventueel reeds geïmplementeerd zijn. Dit dient te gebeuren in lijn met de bepalingen van het geactualiseerde richtlijnenboek Lucht (december 2006) en op de manier zoals geïllustreerd in bijlage 1 van dit richtlijnenboek. Voor methodologische details met betrekking tot het berekenen van de kosteneffectiviteit van emissiereducerende maatregelen (‘eenheidsreductiekost’) wordt aangeraden terug te koppelen met de Dienst Lucht en Klimaat van LNE. Indien een emissiereducerende maatregel niet in aanmerking zou komen voor het voorliggende project dient dit in het MER terdege te worden onderbouwd. Meer uitleg dient verschaft over de gebruikte dichtingen: wat is de primaire dichting, wat de secundaire dichting, is de primaire dichting direct op de vloeistof aangebracht, hoe is de secundaire dichting geïnstalleerd? Deze dichtingen dienen ook aan BBT getoetst te worden zoals hierboven en in de kennisgeving beschreven. Eventuele beschikbare (meet)gegevens van omliggende gemeenten (Beveren) dienen te worden opgevraagd en gebruikt in het MER. Zoals in analoge dossiers het geval was, volgt de dienst Mer het voorstel tot apart significantiekader voor piekemissies niet. Enkel indien projectspecifieke kenmerken dit zouden verantwoorden, kan gemotiveerd van dit kader afgeweken worden. De eerste beoordeling van de impact op basis van dit kader dient ook niet als een eindpunt te worden gezien, maar kan door expertenoordeel worden bijgesteld indien daar objectieve grond toe is. • Met betrekking tot de discipline bodem en grondwater : Door middel van kaartmateriaal zal aangegeven worden waar de kernen van verontreiniging van bodem en/of grondwater zich bevinden. Duidelijk aangegeven en onderbouwd dient te worden in hoeverre het voorgenomen project eventuele saneringsscenario’s voor bodem en grondwater kan beïnvloeden en hoe hier eventueel rekening mee gehouden zal worden. Effecten dienen onderzocht te worden van mogelijke incidenten/lekken in boven- en ondergrondse leidingen en bij menging, opslag en overslag. Restrisico’s in dit verband dienen te worden opgelijst. • Met betrekking tot de discipline water: Een waterbalans dient te worden toegevoegd die het debiet en de oorsprong van het gebruikte water en de debieten en bestemming van het afvalwater verduidelijkt. Besproken dient te worden waar de diverse deelstromen van het afvalwater worden gegenereerd. Het effect van de bijkomende verharding dient in voldoende detail te worden besproken. Hierbij lijkt de vermelding “0” in het ingreep-effectenschema voorbarig. Aangegeven dient te worden in hoeverre de waterstromen worden gescheiden en de opgevangen hoeveelheden hemelwater kunnen aangewend worden in de bedrijfsvoering. De diverse mogelijkheden hiertoe dienen verkend te worden in het MER en een redelijk voorstel dient te worden gedaan, rekening houdend met BBT-aspecten, om dit hemelwater een nuttige toepassing te geven. Waar gebruik geen verdere optie is, dient te worden aangegeven welke infiltratie- en buffervoorzieningen worden voorzien. Dit alles zal worden geëvalueerd conform de Gewestelijke stedenbouwkundige verordening terzake. Ook in dit hoofdstuk dient ingegaan te worden op de mogelijkheid van optreden van incidenten, de mogelijke impact ervan en vooral de preventieve maatregelen die voorzien zijn om de impact ervan te beperken.
Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r., meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (bronnen van) Dienst Mer - Richtlijnen PR0368 SEA-Tank Terminal NV – Nieuw tankpark aan het 6de havendok te Antwerpen
6
Basisinformatie, (afbakening van het) Studiegebied en (analyse van de) Referentiesituatie, (karakterisering van de) Effectgroepen, Effectuitdrukking en Beoordelingscriteria, en (analyse van de) geplande situatie.
7. Vergelijking van de alternatieven art.4.3.7.§ 1,2°, e
Voor de in het MER behandelde alternatieven dient de milieu-impact ingeschat te worden, o.m. hun voor- en nadelen, zodat de verschillende alternatieven ten opzichte van elkaar kunnen afgewogen worden. Als aan de hand van de resultaten van het effectenonderzoek de noodzaak blijkt om bijkomende alternatieven te onderzoeken, moet dit in het MER ook gebeuren.
8. Leemten in de kennis art.4.3.7.§ 1,4°
Het MER dient de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld aan te geven. Deze leemten kunnen ingedeeld worden naar hun aard waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten m.b.t. het project, m.b.t. inventarisatie en aangaande methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming.
9. Monitoring en evaluatie art.4.3.7.§ 1,2°, d
In het MER zal per discipline aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld in de vergunningverlening of om een leemte in de kennis op te vullen.
10. Integratie en eindsynthese art.4.3.7.§ 1,2°, e
In een afzonderlijk deel zal het MER een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven van de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. Er dient een afzonderlijk hoofdstuk te worden voorzien met als titel “Elementen ter beoordeling van effecten op het watersysteem ten behoeve van de watertoets”, waarin een oplijsting wordt gemaakt van (of duidelijk wordt verwezen naar) de noodzakelijke elementen om deze watertoets te kunnen uitvoeren. Dit hoofdstuk dient te bestaan uit een synthese van de belangrijkste effecten die in het kader van het MER op het watersysteem naar voren komen. Voor meer details hieromtrent wordt verwezen naar de aanbevelingen hierover in het nieuwe m.e.r.-richtlijnenboek ‘water’ en het uitvoeringsbesluit van 20 juli 2006 (BS 31/10/06).
11. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art.4.3.7.§ 5,3°
In dit hoofdstuk geeft het MER aan welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit.
Dienst Mer - Richtlijnen PR0368 SEA-Tank Terminal NV – Nieuw tankpark aan het 6de havendok te Antwerpen
7
In dit hoofdstuk zal tevens worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project zullen worden gebruikt, voor zover dit nog niet beschreven werd bij de projectbeschrijving.
12. Niet-technische samenvatting art.4.3.7.§ 1,5°
De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt en correct weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen. Deze niet-technische samenvatting wordt bij het indienen van de definitieve versie tevens in digitale vorm aangeleverd. Brussel, 11 december 2008,
Paul VAN SNICK Algemeen Directeur Afdelingshoofd AMNEB
Dienst Mer - Richtlijnen PR0368 SEA-Tank Terminal NV – Nieuw tankpark aan het 6de havendok te Antwerpen
8
Bijlage Lijst van inspraakreacties tijdens de terinzagelegging in de gemeente Antwerpen Er werden geen inspraakreacties ingediend. Lijst van de aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die schriftelijk reageerden en met wiens advies rekening werd gehouden in deze richtlijnen: • • • •
LNE, Dienst Lucht en Klimaat (O. Plaisier) LNE, Dienst Hinder en Risicobeheer (G. Van Broeck) LNE, Dienst VR (G. Goossens) Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen (P. Proost)
Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die niet reageerden op de vraag om advies: maar wel een ontwerptekst ontvangen • • • • •
Provincie Antwerpen – Milieudienst Stad Antwerpen – Milieudienst VMM, hoofdbestuur VMM, Afdeling Operationeel Waterbeheer (Brussel) VMM, Afdeling Ecologisch Toezicht (hoofdbestuur)
Op basis van bovenstaande lijst wordt gevraagd 10 exemplaren van de ontwerptekst van het MER toe te sturen.
Dienst Mer - Richtlijnen PR0368 SEA-Tank Terminal NV – Nieuw tankpark aan het 6de havendok te Antwerpen
9