2006/AR/1357- -Folio
c=J
Hof van beroep te Gent
12bde Kamer
Terechtzitting van 2 november 2011
Na TA
16.3.2011
2008/AR/1357- In de zaak van:
SCV SERVICES B.V.B.A., met maatschappelijke zetel te 9660 BRAKEL, Brusselsestraat 43, ingeschreven met KSO-nummer 453.562.793,
appellante tegen een vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Oudenaarde, eerste kamer dd. 11 maart 2008 hebbende als raadsman mr. ART Anne-Françoise, advocaat te 1050 BRUSSEL, Louizalaan 149 bus 5
tegen:
COMWELL B.V.B.A., met maatschappelijke zetel te 2600 BERCHEM (ANTWERPEN), Ladewijk Van Berekenlaan 43, ingeschreven met KSO-nummer 873.621.293,
geïntimeerde, hebbende als raadsman mr. VAN SETSBRUGGE Willem, advocaat te 3300 TIENEN, IVo Lansierslaan 70
velt het hof het volgend arrest:
""""\In d
2008/AR/1357- -Folio
ij )/
De partijen werden gehoord in openbare terechtzitting in hun middelen en conclusies en de door hen neergelegde stukken werden ingezien.
Antecedenten
1. In het tussenarrest van 16 maart 2011 heeft het hof de feiten, die aanleiding hebben gegeven tot het geschil, beknopt uiteengezet, de wederzijdse vorderingen van de partijen voor de eerste rechter weergegeven en hun standpunten samengevat. Bovendien gaf dit arrest de uitspraak van de eerste rechter weer, evenals de belangrijkste overwegingen waarop zij steunde. Verder werd daarin het voorwerp vermeld van het hoger beroep van de bvba SGV Services (hierna "SGV" genoemd) en van het incidenteel hoger beroep de bvba Gomweil (hierna "Gomwe/1" genoemd). Het hof stelde vast dat, door de (verruimde) devolutieve werking van het hoger beroep, het geschil definitief onttrokken was aan de rechter in eerste aanleg en aanhangig voor de appelrechter, die uitspraak moest doen over de geschilpunten waarover de eerste rechter nog geen uitspraak had gedaan (artikel 1068, eerste lid Ger.W.) en dat de zaak alleen naar de eerste rechter mocht verwezen worden, indien de appelrechter, zelfs gedeeltelijk, een in het aangevochten vonnis bevolen onderzoeksmaatregel bevestigt (artikel1068, tweede lid Ger.W.). Het hof kwalificeerde de samenwerking tussen partijen als een subagentuurovereenkomst in de zin van artikel 7 van de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst (hierna "de agentuurwet" genoemd). Wat de betwisting tussen partijen over de omvang van het recht van Gomweil op commissies betrof, stelde het hof dat SGV de facturen 259 van 15 maart 2007 voor 667,92 EUR, 315 van 5 mei 2007 voor 154,88 EUR en 518 van 15 juni 2007 voor 201,34 EUR niet geprotesteerd had en daaromtrent geen enkel verweer gevoerd. Deze facturen, voor een som van 1.024,14 EUR, waren vereffend door middel van een voorschotbetaling van 10.769,00 EUR, die SGV had uitgevoerd vooraleer ze waren opgesteld, zodat geen verwijlrente verschuldigd was op de hoofdsommen ervan. arre•! In
1
2008/AA/1357 • • l'olio
~/f/1&
De factuur 426 van 24 mei 2007, voor een totaal bedrag van 7.474,90 EUR, die onder meer 6-maandencommissies bevatte voor 704,00 EUR +btw en 12-maandencommissies voor 640,00 EUR + btw, achtte het hof eveneens verschuldigd. Het overwoog dat het bedrag ervan ook in mindering diende gebracht te worden van het door SCV betaalde voorschot, dat vereffend was voorafgaand aan de uitgifte van deze factuur, zodat Camweil geen aanspraak kon maken op intresten op de hoofdsom ervan. Verder nam het hof aan dat SCV zich ertoe verbonden had om ook 6-maanden- en de 12-maandencommissie te betalen aan Comwell. Het verwierp de stelling van SCV dat zij de commissie pas diende te betalen aan Comwell, wanneer zij zelf door haar opdrachtgever was uitbetaald. Aangaande de debetnota van 28 juni 2007, die gevoegd was bij· de aangetekende ingebrekestelling, die de raadsman van Camweil dezelfde dag gericht had aan SCV, stelde het hof vast dat hij commissies betrof voor producten en diensten van Mobistar voor een som van 31.856,00 EUR, exclusief btw. Daarvan had 5.708,00 EUR betrekking op 6-maandencommissies en 24.900,00 EUR op 12-maandencommissies. In verband met het restbedrag van 1.248,00 EUR, exclusief btw, of 1.510,08 EUR inclusief btw, voerde SCV geen betwisting. Op dit bedrag kon Camweil volgens het hof in ieder geval aanspraak maken. Het werd als vereffend beschouwd door middel van de voorschotbetaling van 10.769,00 EUR, die SCV uitvoerde vooraleer deze debetnota was opgesteld, zodat ook op deze som geen verwijlrente verschuldigd is. Het hof oordeelde dat Camweil aanspraak kon maken op de met deze debetnota aangerekende 6-maandenen 12maandencommissie, voor zover de abonnementen waarvoor zij die commissie vraagt, nog liepen na respectievelijk zes en twaalf maanden. Het overwoog dat het weliswaar aan Camweil was om te bewijzen dat aan deze voorwaarde voldaan was, doch dat artikel 16 van de agentuurwet de principaal verplichtte aan de agent een opgave te verstrekken van de verschuldigde commissies en alle gegevens die de agent nodig heeft om na te gaan hoeveel commissies hem verschuldigd zijn. Het hof achtte het niet bewezen dat SCV in de onmogelijkheid was om de betreffende gegevens aan Camweil mede te delen.
arro•! In d3 uok 2008/AR/1357 • • p•gln• 3/15
J
2008/AR/1357 • ·Folio
~I]! i'} )
In het tussenarrest werd verder vastgesteld dat de beëindiging van de samenwerking tussen SCV en Mobistar aanleiding had gegeven tot een geding voor de rechtbank van koophandel te Brussel. Het hof achtte het noodzakelijk om, vooraleer uitspraak te doen over het betwiste gedeelte van de debetnota van 28 juni 2007, aan SCV de voorlegging te bevelen van haar dossier, bevattende de stukken van de rechtspleging en de door SCV en Mobistar aangewende stavingstukken. Ook de uitspraak over de vordering van Camweil tot het bekomen van een schadevergoeding van 13.580,00 EUR ingevolge de beeindiging van de samenwerking tussen partijen (namelijk 2.500,00 EUR schade, geleden door de stopzetting van de samenwerking inzake de gezamenlijke aanwerving van personeel en 11.080 EUR reële schade wegens de beëindiging van de agentuurovereenkomst) stelde het hof uit tot het kennis had kunnen nemen van de stukken in verband met het geding tussen SCV en Mobistar. Hetzelfde gold voor de vordering tot het bekomen van een uitwinningsvergoeding, die provisioneel begroot werd op 1,00 EUR. Voorts oordeelde het hof dat Camweil ook in hoger beroep niet aantoonde dat zij aanspraak kon maken op de afgifte door SCV van 4 gsm- en 2 Blackberry-toestellen en van Mobistar League cheques, of op de betaling van een vervangende vergoeding. Het feit dat een einde gekomen was aan de samenwerking, belette volgens het hof niet dat Comwell, conform de afspraak daaromtrent, haar aandeel in de kosten van een gezamenlijke advertentie voor het aanwerven van personeel en/of agenten diende te betalen. Volgens Camweil kaderde dit zelfs in een overeenkomst tot gezamenlijke personeelswerving. Zij bevestigt dat de afspraak was dat zij één derde van de daarop betrekking hebbende kosten ten laste zou nemen. Het feit dat een einde gekomen is aan de samenwerking tussen partijen, belette volgens het hof niet dat Comwell, volgens de afspraak daaromtrent, betaling verschuldigd bleef van de daarvoor op 16 mei 2007 door SCV gefactureerde som van 532,09 EUR. Met betrekking tot de door SCV gevorderde teruggave van 9.771,74 EUR, die zij voorhield teveel betaald te hebben aan Comwell, toen zij haar einde 2006 een voorschot van 10.769,00 EUR uitbetaalde, stelde het hof vast dat, na toerekening op dit voorschot van de aan Camweil toekomende bedragen op grond om>ot In d• uok2008/AR/1357- - p•gln• 4/15
2008/AR/1357 • -Folio
~ 4/ i [ ]
van de facturen van 15 maart, 5 mei, 24 mei en 15 juni 2007 (samen 8.499,04 EUR), evenals van het niet betwiste deel van de debetnota van 28 juni 2007 (1.51 0,08 EUR), er nog een beschikbaar bedrag overbleef van (10.769,00 - 10.009,12 =) 759,88 EUR. Aangezien SCV een tegoed had van 532,09 EUR op Camweil wegens de factuur voor de advertentiekosten, was er op basis van de onderdelen van de vorderingen, die in dit arrest reeds werden beslecht, een voorlopig saldo van 1.291,97 EUR in het voordeel van SCV. Het hof verklaarde het hoger beroep van SCV en het incidenteel hoger beroep van Camweil ontvankelijk en reeds gegrond in de mate zoals volgde uit de overwegingen van het tussenarrest Vooraleer verder recht te doen, heropende het ambtshalve de debatten en beval het SCV haar dossier, bevattende de stukken van de rechtspleging (dagvaarding, conclusies van de beide partijen, vonnis( sen)) en de door haar en Mobistar aangewende stavingstukken in het geding, dat gekend was onder A.R. nr. 06369/07 voor de rechtbank van koophandel te Brussel, te voegen bij het dossier van de rechtspleging in de onderhavige zaak, door de neerlegging ervan ter griffie van dit hof uiterlijk op 11 mei 2011 . Bovendien werd aan de partijen toegestaan conclusies neer te leggen over de vorderingen of onderdelen van vorderingen die in het arrest nog niet werden beslecht en daaromtrent gebeurlijk bijkomende stukken over te leggen. Daartoe werden conclusietermijnen bepaald. De uitspraak over de kosten werd aangehouden.
2. SCV legde het dossier, waarvan de overlegging werd gevraagd, neer ter griffie van dit hof op 11 mei 2011. In haar "synthesebesluiten na ambtshalve heropening der debatten" besluit zij dat haar akte wordt gegeven dat zij geen gedetailleerde afrekeninglijsten kan overmaken, aangezien Mobistar deze lijsten zelf niet ter beschikking heeft gesteld en dat zij zich bijgevolg met betrekking tot de debetnota van 28 juni 2007 naar de wijsheid van het hof gedraagt. Wat de gevorderde opzeggings- en uitwinningsvergoeding betreft, vraagt zij dat het hof in hoofdorde vaststelt dat Camweil de samenwerking vrijwillig heeft stopgezet en deze vorderingen derhalve ongegrond zijn. Ondergeschikt, indien het hof het principe van verschuldigdheid van een opzegvergoeding en een uitwinningsvergoeding zou erkennen, vraagt zij dat overgegaan wordt tot de benoeming van een expert, teneinde arreot In do zo•k 2008/AR/1357 - - p•glna 5/15
op tegensprekelijke wijze het aantal cliënten in kaart te brengen dat Gomweil heeft aangebracht, alsook de duur van de samenwerking en de inkomsten die tijdens de samenwerking door Gomweil in het kader van de overeenkomst werden gegenereerd, en dienvolgens een advies over de opzeggingsvergoeding en de uitwinningsvergoeding uit te brengen. Verder vraagt SGV dat het hof de vordering tot het bekomen van schadevergoeding inzake stopzetting van de personeelsaanwerving als ongegrond afwijst en ten slotte vordert zij de veroordeling van Gomweil tot de kosten van beide instanties.
3. In haar synthesebesluiten na heropening der debatten vraagt Gomweil het hof te zeggen voor recht dat SGV, op basis van de debetnota van 28 juni 2007, bijkomend gehouden is tot betaling aan haar van 6.906,58 EUR 6-maandenbonus en 30.129,00 EUR 12-maandenbonus, ondergeschikt respectievelijk 6.354,15 EUR (5.251,36 +btw) en 26.267,89 EUR, telkens te vermeerderen met de intresten aan 9,5% per jaar, berekend overeenkomstig de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand inzake handelstransacties. Bovendien vordert zij een opzeggingsvergoeding van 13.924,67 EUR, een uitwinningsvergoeding van 13.924,67 EUR en een schadevergoeding van 2.500,00 EUR wegens stopzetting van de personeelsaanwerving, telkens te vermeerderen met de gerechtelijke intresten vanaf de dagvaarding tot de betaling. Ten slotte vordert Gomweil de veroordeling van SGV tot betaling van de kosten van het geding.
Beoordeling
1. De partijen hebben verklaard dat alle stukken en conclusies tot het debat behoren, ook al werden ze neergelegd na het verstrijken van de conclusietermijnen. Daartegen bestaat geen bezwaar.
2. In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat Gomweil in beginsel aanspraak kan maken op de 6-maanden- en 12maandencommissie, voor zover de abonnementen waarvoor zij die commissie vraagt, nog liepen na respectievelijk zes en twaalf maanden. Aan SGV werd opgedragen de nodige stukken voor te brengen in verband met de desactivering en van abonnementen,
om>•l In do u•k2008/AR/1357- - poglno 6/15
2008/AR/1357- -Folio
ij -'{-/ )0
op grond waarvan het bedrag aan 6-maanden- en maandencommissies kon worden berekend.
12-
Na de heropening der debatten legt SCV een overzicht voor van Mobistar, dat betrekking heeft op de periode van april 2006 tot maart 2007 en waaruit blijkt dat deze operator rekening hield met een forfaitaire uitval van respectievelijk 8% na zes maanden en van 15% na twaalf maanden. Dit stuk is evenwel niet dienstig voor de beoordeling van de vordering van Comwell. SCV toont niet aan dat tussen haar en Camweil een afspraak bestond om, voor het bepalen van de 6-maanden- en 12-maandencommissie, rekening te houden met forfaitair vastgestelde desactiveringen. Bovendien betreft de debetnota van 28 juni 2007 de abonnementen, waarvoor de 6-maanden- en de 12-maandencommissies verschuldigd werd tussen april 2007 en april 2008. Daaromtrent liggen geen stukken voor. Uit het vonnis d.d. 3 februari 2009 van de rechtbank van koophandel te Brussel in de zaak tussen SCV en Mobistar, blijkt dat ook SCV betaling gevorderd heeft van 6maanden- en 12-maandencommissie. De rechtbank heeft aan Mobistar, onder verbeurte van een dwangsom van 250,00 EUR per dag vertraging de voorlegging bevolen van de commissienota's, waaruit maand per maand het recht bleek van SCV op getrouwheidsbonussen op alle door de tussenkomst van SCV onderschreven abonnementen. SCV, die nog steeds voorhoudt dat zij de stukken, waaruit blijkt welke abonnementen- waarvoor Camweil de 6-maanden- en 12 maandencommissies vraagt - gedesactiveerd waren op het ogenblik dat deze bonussen verschuldigd waren, "met de beste wil van de wereld" niet kan meedelen, verduidelijkt niet welk verder gevolg gegeven werd aan het aan Mobistar opgelegde bevel tot overlegging van commissienota's. Zij legt geen enkel stuk voor waaruit blijkt dat zij initiatieven genomen heeft voor de uitvoering van dit bevel, noch over het resultaat daarvan. Geconfronteerd met de overwegingen in het tussenarrest enerzijds en met het feit dat zij in gebreke blijft de gevraagde stukken voor te leggen anderzijds, verklaart SCV zich in haar synthesebesluiten na de heropening der debatten te gedragen naar de wijsheid, wat de gevorderde commissies betreft. In het tussenarrest heeft het hof reeds beslist dat Camweil aanspraak kon maken op de posten "no limit fix" (vertaald "onbeperkt bellen naar een vaste lijn') "fix" en "8 mobiele kaarten april", voor orro•lln do zoak2008/AR/1357- - poglno 7/15
)
2008/AR/1357- -Folio
~Ah "I J
een som van 1248,00 EUR, exclusief btw of 1.510,08 EUR inclusief btw. De overige posten van de debetnota, voor een som van 30.608,00 EUR exclusief btw of 37.035,68 EUR hebben alle betrekking op de 6-maanden- en de 12-maandencommissies. De debetnota geeft over de periode van april 2007 tot april 2008 maandelijks aan hoeveel abonnementen sedert zes, respectievelijk twaalf maanden geactiveerd waren. SCV formuleert daaromtrent geen concreet verweer. Ook met betrekking tot het bedrag van de commissie dat Gomweil aanrekent per abonnement, voert SCV geen betwisting. Ten slotte ligt geen enkel concreet gegeven voor waaruit blijkt dat één of meerdere abonnementen, waarvoor Gomweil aanspraak kon maken op een commissie en waarvoor een 6-maanden- en/of 12-maandenbonus wordt aangerekend, gedesactiveerd waren op het ogenblik dat deze bonussen verschuldigd werden. Het gedeelte van het bedrag van de debetnota, waarvoor het hof nog geen uitspraak had gedaan in het tussenarrest, namelijk 37.035,68 EUR, is SCV derhalve eveneens verschuldigd aan Camwel I.
3. Zoals uiteengezet in het tussenarrest, trad Camweil als subagent van SCV op voor Electrabel, Telenet en Mobistar. Volgens een overzicht van de facturen die Camweil voorlegt, vertegenwoordigde Mobistar ruim 63% van het zakencijfer dat Camweil in het kader van haar agentuurovereenkomst met SCV realiseerde. Deze cijfers worden door SCV niet concreet tegengesproken, noch weerlegd. Op 4 april 2007 stelde Mobistar met onmiddellijke ingang een einde aan de agentuurovereenkomst met SCV op grond van artikel 19 van de agentuurwet De rechtbank van koophandel te Brussel heeft in zijn vonnis van 3 februari 2009 geoordeeld dat Mobistar zich terecht had beroepen op een ernstige tekortkoming van SCV om de overeenkomst te beëindigen. Het is de stelling van SCV dat Camweil zelf vrijwillig een einde gesteld heeft aan de overeenkomst. Zij wijst erop dat Camweil in de briefwisseling, die gevoerd werd in april en mei 2007, te kennen had gegeven dat zij ervoor koos om verder de producten van Mobistar te verkopen, zoals zij naar eigen zeggen reeds gedurende 2,5 jaar had gedaan. Uit deze correspondentie blijkt dat om>olln do zsok 2006/AR/1357- - p•glno 8/15
200S/AI"I./1357- -Folio
~ 1JSZ.- )
aanvankelijk nog de indruk bestond dat, via onderhandelingen, de beëindiging van de zakenrelatie tussen Mobistar en SCV ongedaan zou kunnen gemaakt worden. Uit e-mailberichten die dateren van april 2007 blijkt dat daarover contacten waren. In mei 2007 kwam Camweil evenwel tot de conclusie dat dit niet mogelijk zou zijn en dat zij door de conflictsituatie tussen SCV en Mobistar "in een moeilijke positie" kwam "als loyale mobistar partner.'' Camweil veronderstelde of hoopte aanvankelijk dat er slechts een tijdelijk probleem was en verklaarde "andere niet-exclusieve en te allen tijde opzegbare tijdelijke oplossingen te hebben gezocht via een aantal bestaande bag-partners". Pas na enige tijd trok zij de - terechte - conclusie dat er definitief een einde was gekomen aan de samenwerking tussen SCV en Mobistar. Deze omstandigheden doen evenwel geen afbreuk aan de vaststelling dat, vanaf het ogenblik dat Mobistar een einde stelde aan de agentuurovereenkomst wegens een ernstige tekortkoming van SCV, er onmiddellijk ook een einde kwam aan de subagentuur tussen SCV en Camweil in verband met de producten en diensten van Mobistar. SCV was immers niet meer in de mogelijkheid om deze producten en diensten aan te bieden aan de klanten, die Camweil aanbracht. Haar - door Camweil - tegengesproken bewering dat er ook abonnementen van een andere operator (Base) in haar gamma zaten, blijft, voor zover zij al ter zake dienend zou zijn, onbewezen. Het blijkt niet dat ditzelfde probleem zich ook voordeed in verband met de agenturen van Electrabel en Telenet, waaromtrent de samenwerking tussen SCV en Camweil eveneens beëindigd werd. Deze beëindiging maakt evenwel niet het voorwerp uit van een betwisting tussen de partijen. Aangezien de subagentuurovereenkomst in verband met de producten en diensten aldus door toedoen van SCV beëindigd werd zonder naleving van een opzeggingstermijn, is zij een opzeggingsvergoeding verschuldigd op grond van artikel 18, §3 van de agentuurwet Deze opzeggingsvergoeding is gelijk aan de vergoeding die gebruikelijk is en overeenstemt met de duur van de opzeggingstermijn. De overeenkomst tussen partijen heeft volgens Camweil 1 jaar en 2,5 maanden geduurd. SCV betwist dit. Gomweil legt een lijst voor met activeringen, waarvan de oudste dateren van maart •rr••t In de ...k 2008/AI"I./1357 - - psgln• 9/15
2008/AR/1357 • -Folio
~ 463 )
2006, en correspondentie met SCV uit april 2006, waarin sprake is van de remuneratie voor maart 2006. De laatste activeringen, waarvoor commissie werd aangerekend, die in het tussenarrest verschuldigd werd geacht, dateren van april 2007. Camweil toont aldus aan dat de overeenkomst langer dan één jaar heeft geduurd, zodat zij recht heeft op een opzeggingsvergoeding van twee maanden (artikel 18 § 3, eerste lid iuncto artikel 18 § 1, tweede lid agentuurwet). De opzeggingsvergoeding van de agent wordt berekend op basis van het maandelijkse gemiddelde van de "verdiende" commissies gedurende de 12 maanden voorafgaand aan de beëindiging. Daarmee worden niet enkel de commissies bedoeld die betaald zijn, maar ook deze, waaromtrent het recht reeds is ontstaan, zonder dat zij daarom noodzakelijk reeds opeisbaar zijn. Camweil houdt voor dat de commissies over de laatste 12 maanden 83.548,06 EUR bedroegen. Zij legt ter staving daarvan een overzicht voor, samen met de betreffende facturen. SCV geeft niet concreet aan welke gegevens, vermeld in dit overzicht, onjuist zouden zijn. Het gaat om facturen die zij ofwel betaald heeft of tot betaling waarvan zij veroordeeld wordt in het kader van dit geding. Het is dan ook niet noodzakelijk om, voorafgaand aan de begroting van de opzeggingsvergoeding, het advies van een gerechtsdeskundige in te winnen. Wel betreft dit overzicht dertien maanden (van april 2006 tot en met april 2007) in plaats van twaalf. Met het bedrag van de factuur voor april 2006 (1.250,65 EUR) mag bijgevolg geen rekening gehouden worden. Bovendien worden in dit overzicht de factuurbedragen opgenomen, inclusief btw, terwijl de opzeggingsvergoeding dient berekend te worden op basis van de verdiende commissies, exclusief btw. De som, die als basis moet dienen voor de berekening van de opzeggingsvergoeding, is aldus (83.548,06- 1.250,65 =) 82.297,41 x 100/121 68.014,39 EUR. De aan Camweil toekomende opzeggingsvergoeding bedraagt dan 68.014,39 x 2/12 = 11.335,73 EUR.
=
4. Daarnaast maakt Camweil aanspraak op een uitwinningsvergoeding van 13.924,67 EUR. De agent heeft na de beëindiging van de agentuurovereenkomst recht op een uitwinnings- of cliënteelvergoeding indien hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of wanneer hij de zaken orroolln do u•k 2000/AR/1357 - - p•gln• 10/15
2006/AR/1357 - - Folio
ij Ah':
met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid, voor zover dit de principaal nog aanzienlijke voordelen kan opleveren (artikel 20 agentuurwet). Rekening houdend met deze wettelijke voorwaarden voor de toekenning ervan, vormt zij een vergoeding voor het potentieel aan cliënteel of voor de meerwaarde die de agent heeft opgebouwd. Ongeacht de vraag of aan de andere voorwaarden voor de toekenning van een uitwinningsvergoeding voldaan is, geldt dit in het voorliggende geval niet voor de vereiste dat de klantenaanbreng of de uitbreiding van zaken met bestaande klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen kon opleveren. De handelsagent heeft recht op een uitwinningsvergoeding wanneer naar redelijke verwachting mag worden aangenomen dat de aanbreng van nieuwe klanten of de aanzienlijke uitbreiding van zaken met de bestaande klanten na de beëindiging van de overeenkomst de principaal nog aanzienlijke voordelen zal opleveren, hetgeen een zekere bestendigheid van de aanbreng of uitbreiding impliceert. Het is niet vereist dat de aanbreng of de uitbreiding na de beëindiging daadwerkelijk nog aanzienlijke voordelen oplevert voor de principaal. De bewoordingen van artikel 20 van de agentuurwet impliceren een reëel, en niet louter hypothetisch, perspectief op toekomstige bestellingen, zonder dat het bewijs van de realisatie van deze voordelen dient geleverd te worden. Op het ogenblik van de beëindiging van de overeenkomst tussen SCV en Comweil, stond het vast dat SCV geen aanzienlijke voordelen meer kon halen uit de klantenaanbreng van Comwell. aangezien SCV zelf niet langer agent was van Mobistar, terwijl evenmin blijkt dat zij over een licentie of agentuur beschikte van een andere operator van mobiele telefonie. SCV was bijgevolg niet meer in de mogelijkheid dit cliënteel te bedienen. De omstandigheid dat de beëindiging van de overeenkomst tussen Mobistar en SCV - waaraan Camweil vreemd was - aan SCV zelf te wijten was, doet geen afbreuk aan de vaststelling dat niet voldaan was aan één van de wettelijke voorwaarden voor het recht op uitwinningsvergoeding. Ten overvloede geldt dat het gebeurlijk door Camweil aangebrachte cliënteel niet enkel geen meerwaarde inhield voor SCV, doch dat Camweil zelf deze cliëntele verder kon bedienen door via een andere weg verder Mobistar producten en diensten te verkopen. Zij meldde reeds in de correspondentie die in mei 2007 arm•! in da uok 2008/AR/1357- - p•gln• 11/ 15
)
2008/AR/1357 • - Folio
~ .1ll S) ]
werd gevoerd, dat zij daartoe de nodige maatregelen had genomen. In die omstandigheden kan Gomweil geen aanspraak maken op een uitwinningsvergoeding.
5. Ten slotte vordert Gomweil 2.500,00 EUR schadevergoeding wegens schade die zij beweert geleden te hebben wegens stopzetting van de personeelswerving. De afspraken die tussen partijen gemaakt werden met het oog op gezamenlijke personeelswerving maakten geen deel uit van de agentuurovereenkomst In de mate dat er na de beëindiging van de agentuurovereenkomst evenwel geen zakenrelatie meer bestond tussen hen, kwam ook aan de gezamenlijke personeelswerving een einde. Op 11 mei 2007 stelde SGV aan Gomweil voor om "het plan met personeelswerving voorlopig in de koelkast te plaatsen." Daarna werd daaraan geen verdere uitwerking meer gegeven. De vraag onverlet latend of er, met betrekking tot deze gezamenlijke personeelswerving sprake is van een foutieve beëindiging van een overeenkomst door SGV, toont Gomweil niet aan dat zij daardoor schade heeft geleden. De inspanningen die zij in dit verband geleverd heeft, konden haar nog dienstig zijn voor eigen personeelswerving of voor een gelijkaardig project met derden. Wat de reacties op de reeds geplaatste personeelsadvertentie betrof, bevestigde SGV uitdrukkelijk dat, wanneer er zich kandidaten meldden die in aanmerking kwamen om voor Gomweil te melden, zij hen een voorstel mocht formuleren en SGV lidaar vrijblijvend en eenzijdig volledige afstand van" deed. Ook dit onderdeel van de vordering van Gomweil wordt bijgevolg afgewezen.
6. Rekening houdend met het door SCV betaalde voorschot van 10.769,00 EUR was er, na de toerekening van de punten van betwisting - zowel inzake de hoofdvordering als met betrekking tot de tegenvordering - waarover het hof in het tussenarrest uitspraak had gedaan, een voorlopig saldo van 1.291,97 EUR in het voordeel van SGV.
arrest In da Z!ll.i!!< 2008/AR/1357- -pagina 12/ 15
2008/AR/1357 • ·Folio
~ ! (, 1 )
Bevestigt het bestreden vonnis in zover het de vorderingen van de partijen ontvankelijk verklaarde en uitspraak deed over de vorderingen van de bvba Gomweil in verband met de facturen en de afgifte van Blackberry- en GSM-toestellen en Mobistar-League cheques. Doet het voor het overige teniet en, opnieuw recht doende, en toepassing makend van artikel1068, eerste lid Ger.W., Veroordeelt de bvba S.C.V. Services tot betaling aan de bvba Gomweil van de som van ZEVENENVEERTIGDUIZEND EN TACHTIG EURO EN VIERENVEERTIG CENT (47.080,44 EUR), te vermeerderen met de intresten aan de wettelijke rentevoet, berekend overeenkomstig artikel 5 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties op 35.744,71 EUR vanaf 29 juli 2007 tot de datum van betaling en met de intresten aan de wettelijke rentevoet, berekend overeenkomstig de wet van 5 mei 1865 op 11.335,73 EUR vanaf 30 augustus 2007 tot de datum der betaling; Wijst al het meer en anders gevorderde af als ongegrond; Veroordeelt de bvba S.C.V. Services tot drie vierden en de bvba Gomweil tot één vierde van de kosten van beide aanleggen; Begroot deze kosten aan de zijde van de bvba S.C.V. Services op 2.500,00 EUR rechtsplegingsvergoeding eerste aanleg, 186,00 EUR rolrecht hoger beroep en 3.300,00 EUR rechtsplegingsvergoeding hoger beroep en aan de zijde van de bvba Gomweil op 259,13 EUR kosten dagvaarding, 2.500,00 EUR rechtsplegingsvergoeding eerste aanleg en 3.300,00 EUR rechtsplegingsvergoeding hoger beroep; Onverminderd de toepassing van artikel1024 Ger.W ..
arreot In de zo•k 2008/AR/1357- - poglno 14/15
2008/ARJ1357- -l'ollo
~ .JI'\0
Aangezien Camweil op basis van de debetnota van 28 juni 2007 bovendien nog recht heeft op een bijkomende som van 37.035,68 EUR, bedraagt het saldo in hoofdsom dat SCV wegens commissies verschuldigd is aan Camweil 35.744,71 EUR. Dit bedrag dient verhoogd te worden met de intresten aan de wettelijke rentevoet, berekend overeenkomstig artikel 5 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. Aangezien niet blijkt dat de partijen overeengekomen zijn af te wijken van de bepalingen van deze wet, is deze rente verschuldigd vanaf 29 juli 2007 tot de datum van betaling. Op de opzeggingsvergoeding van 11.335,73 EUR is gerechtelijke intrest verschuldigd aan de wettelijke rentevoet vanaf 30 augustus 2007 tot de datum der betaling.
7. Gelet op de mate waarin de partijen onderscheidenlijk in het ongelijk zijn gesteld, dienen de gerechtskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, voor drie vierden ten laste gelegd te worden van SCV en voor een vierde ten laste van Comwell. Rekening houdend met de waarde van de vordering voor de eerste rechter, is het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding in eerste aanleg 2.500,00 EUR. Gelet op de waarde van het gevorderde in hoger beroep is dit 3.300,00 EUR. Er is niet voldaan aan de wettelijke voorwaarden om af te wijken van het basisbedrag.
OP DEZE GRONDEN, HET HOF, Rechtdoende op tegenspraak. Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken; Verklaart het hoger beroep van de bvba S.C.V. Services en het incidenteel hoger beroep van de bvba Camweil ontvankelijk en in de hierna vermelde mate gegrond:
•rr••tln ds uok 2008/AR11357 • - pogino 13/15
)
2008/AA/1357 • - Folio
~ /6J J
Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting van het hof van beroep te Gent, twaalfde bis kamer, rechtdoende in burgerlijke zaken, op woensdag 2 november 2011. Aanwezig: Eric Dursin Patricia Vermaerke
P. Vermaerke
Rep. 20111
raadsheer, alleenrechtsprekend griffier
E. Dursin
1o9o
orroot In do ""'"k 2008/AR/1357- - pogiM 15/15