SCHRIJFWIJZER
versie 2.0 september 2015
2
Inhoudstafel
1
2
3
Structuur van een schriftelijke opdracht
7
1.1
Onderdelen van een eindwerk
7
1.2
Titelblad
7
1.3
Voorwoord
7
1.4
Abstract
8
1.5
Inhoudsopgave
8
1.6
Inleiding
8
1.7
Corpus
9
1.8
Slot – conclusie – besluit
9
Schrijven is een proces
10
2.1
Stap 1: oriënteren op de opdracht
10
2.2
Stap 2: voorbereiden op de inhoud
11
2.2.1
Verkenning van het onderwerp
11
2.2.2
Van onderwerp naar centrale vraag
12
2.2.3
Van centrale vraag naar tekststructuur
13
2.3
Stap 3: schrijven – van tekststructuur naar eerste versie
15
2.4
Stap 4: redactie – van eerste versie naar eindproduct
15
Academische en zakelijke schrijfstijl: de taaltips
17
3.1
Formuleer objectief en zakelijk
17
3.2
Formuleer precies en concreet
19
3.3
Formuleer helder
19
3.3.1
Verbindingswoorden
19
3.3.2
Heldere zinnen en woorden
21
3.3.3
Verklarende voetnoten
22
3
3.4
Formuleer levendig
22
3.5
Formuleer taalkundig correct
24
3.5.1
Correcte lidwoorden, voornaamwoorden en verwijswoorden
24
3.5.2
Onnodige woordherhaling
25
3.6
4
5
4
Specifieke muziektechnische aspecten
25
3.6.1
Toonaarden
25
3.6.2
Italiaanse termen
25
3.6.3
De volledige titel van een compositie
26
3.6.4
Onderscheid tussen titel en genre
26
Vorm
27
4.1
Lettertype, lettergrootte en uitlijning
27
4.2
Vet, cursief of onderstreept?
27
4.3
Aanhalingstekens
28
4.4
Vormgeven aan hoofdstuk- en ondertitels
28
4.5
Marges
28
4.6
Witruimte en interlinie
29
4.7
Interpunctie en leestekens
29
Bronvermelding
30
5.1
Bibliografische stijlen
30
5.2
Verwijzingen in de tekst
31
5.3
Bibliografie samenstellen
33
5.3.1
Boeken
33
5.3.2
Artikels
35
5.3.3
Elektronische bronnen
36
5.3.4
Persoonlijk interview
37
5.3.5
Geluids- en beeldopnames
38
5.3.6
Voorstelling, concert of tentoonstelling
39
5.4
6
Citeren, parafraseren of... plagiëren?
40
5.4.1
Parafraseren
40
5.4.2
Citeren
40
5.4.3
Plagiaat
42
Bibliografie
43
6.1
Boeken
43
6.2
Syllabi
43
6.3
Websites
43
5
Waarom deze schrijfwijzer? Met deze schrijfwijzer willen we je als student van onze School of Arts ondersteunen bij het opmaken van een schriftelijke opdracht, verslag, paper of scriptie. Je vindt in deze brochure tips en informatie rond het schrijfproces en de principes van academische taal. Naast een stappenplan dat je op weg helpt om de inhoud van je tekst vorm te geven (hoofdstuk 2), vind je ook richtlijnen rond academisch taalgebruik en stijl (hoofdstuk 3). Hoofdstuk 4 bevat een overzicht van enkele vormelijke eisen en lay-out. Ten slotte wordt in hoofdstuk 5 in detail uitgewerkt hoe je op academische wijze kan citeren, parafraseren en bronnen vermelden.
6
1 Structuur van een schriftelijke opdracht 1.1 Onderdelen van een eindwerk Hieronder vind je een overzicht van de meest volledige samenstelling van een schriftelijke opdracht of eindwerk. Bespreek steeds met je docent of promotor wat de eisen precies zijn. De onderdelen met een sterretje (*) zijn facultatief. Op basis van het type en de lengte van de opdracht kan je kiezen welke delen nodig zijn. Elk onderdeel begint steeds op een nieuwe pagina.
☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞
Bedrukte kaft met de titel Blanco blad* Titelblad Voorwoord* Abstract* Inhoudsopgave Inleiding Corpus
☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞
Slot – conclusie – besluit Lijst met figuren en tabellen* Lijst met afkortingen* Bibliografie Bijlage* Blanco blad* Onbedrukte kaft
1.2 Titelblad Je kan voor het titelblad de vastgelegde sjablonen gebruiken die zijn opgemaakt volgens de huisstijl van de hogeschool. Het titelblad bevat minstens volgende elementen:
☞ titel en eventueel een aanvullende ondertitel; ☞ je naam; ☞ opleiding en departement (al dan niet onder de vorm van het logo): Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen, departement Koninklijk Conservatorium;
☞ studiejaar; ☞ naam van de docent(en) en promotor(en).
1.3 Voorwoord Het voorwoord of ‘woord vooraf’ heeft een persoonlijk karakter en hoeft daarom niet in strikt zakelijke stijl geschreven worden. De ik-vorm is toegelaten. Je geeft in dit stuk tekst een korte motivatie voor de keuze van het onderwerp of hoe de keuze tot stand is gekomen. Een voorwoord is niet langer dan één pagina en begint steeds op een nieuwe bladzijde. In het voorwoord kan je ook een dankwoord verwerken, gericht aan iedereen die heeft geholpen met de realisatie van het werk. De belangrijkste personen zet je vooraan.
7
1.4 Abstract Een abstract is een heel korte samenvatting van je werk in 100 tot 150 woorden. Het geeft de lezer in een minimum van tijd een goed beeld van de inhoud van je werk. Een abstract wordt meestal geschreven met het oog op een publicatie of presentatie op een (wetenschappelijk) congres. Het wordt enkel toegevoegd in lange schriftelijke opdrachten (eindwerken of masterproeven) die een sterk wetenschappelijke inslag hebben. Een abstract bevat volgende onderdelen: doelstelling van het werk, problematiek, methodologie, resultaten en de interpretatie van het onderzoek. 1 Er worden geen cijfers of grafieken in opgenomen en er wordt niet verwezen naar bronnen.
1.5 Inhoudsopgave De inhoudsopgave, inhoud of inhoudstafel bevat een overzicht van de inhoud van het werk. Het geeft een duidelijk beeld van hoe je werk is opgemaakt en welke aspecten er aan bod komen van je onderwerp of onderzoek. De titels van je hoofdstukken moeten daarom zo goed mogelijk de inhoud van het hoofdstuk weergeven. Meer informatie over hoe je goede titels kan formuleren en vormgeven vind je in hoofdstuk 4. Neem de opmaak van je titels in het corpus niet over in de inhoudsopgave. Lezers gebruiken de inhoudsopgave onder andere om gericht informatie op te zoeken in je werk. Paginanummers toevoegen is niet verplicht, maar bevordert de overzichtelijkheid en vergemakkelijkt het zoeken. Streef naar een beknopte, strakke inhoudstafel, die blijk geeft van een goed gestructureerd werk.
1.6 Inleiding De inleiding van je werk heeft twee doelen. In de eerste plaats licht je grondig toe waarom je het onderwerp kiest, wat je precies zal bespreken en hoe je dat zal doen. Daarnaast probeer je de interesse van de lezer op te wekken. Een inleiding moet dus wervend en fris geformuleerd zijn. De lengte van de inleiding is steeds in verhouding met de lengte van je werk. Langere teksten vragen een langere inleiding, maar de inleiding beslaat nooit meer dan drie bladzijden. Begin een inleiding steeds op een nieuwe pagina. In onderstaande opsomming vind je inspiratie voor de inhoudelijke invulling van je inleiding. Niet alle onderdelen zijn steeds van toepassing. Maak een afweging op basis van de aard of inhoud en de lengte van je opdracht: 2
1 2
8
Pollefliet (2013: 43). Pollefliet (2013: 51).
☞ de verantwoording van de keuze van je onderwerp, probleemstelling of onderzoeksvraag;
☞ de exacte en concrete omschrijving van je onderwerp, onderzoeksvraag of probleemstelling; de begrenzing van het onderwerp; de doelstelling(en) van je werk; de redenen van het onderzoek; de methode van het onderzoek;
☞ ☞ ☞ ☞ ☞ de voornaamste bronnen van informatie; ☞ meer achtergrond voor de niet-deskundige lezer(s) (enkel bij eindwerken); ☞ de hoofdlijnen van het eindwerk en hun algemene samenhang zonder de inhoudsopgave te herhalen.
1.7 Corpus Het corpus of het middenstuk is het voornaamste en meest omvangrijke gedeelte van je werk. In dit deel werk je immers de inhoud van je tekst uit. Een belangrijk aspect van het middenstuk is de inhoudelijke structuur. In korte opdrachten moet die interne structuur aangebracht worden met goedgekozen signaalwoorden, verwerkt in de tekst. Ze geven de verbanden aan tussen zinnen, alinea’s en paragrafen. Langere teksten vereisen naast signaalwoorden ook een extern zichtbare structuur in de vorm van hoofstukken en subtitels die de inhoud van de tekst logisch structureren. Hoe je dit moet doen, komt uitgebreid aan bod in hoofdstuk 2.
1.8 Slot – conclusie – besluit Het besluit is de laatste plaats waar de lezer een samenvatting vindt van de belangrijkste antwoorden op je centrale vraag, de resultaten van je onderzoek of je ervaringen en bevindingen. Bij langere werkstukken herhaal je wat de centrale vraag was en je geeft een korte samenvatting van hoe je tot het antwoord gekomen bent. De inleiding en het besluit zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het belangrijkste doel van je besluit is ervoor zorgen dat de verschillende onderdelen van je paper tot een geheel worden samengesmeed. Een verwijzing naar de titel, die de volledige inhoud dekt, versterkt nogmaals de samenhang van je werk. In het besluit neem je nooit nieuwe gegevens of argumenten op. Het is wel mogelijk om op het einde van je besluit nieuwe vragen of hypothesen te formuleren die uit je onderzoek voortvloeien. In één paper kan je niet alles onderzoeken en tijdens je werk botste je op nieuwe vragen die buiten het bereik van jouw werk vielen. Door deze in het besluit op te nemen en te formuleren, geef je aan de lezer mee wat nog onderzocht kan worden. Onopgeloste problemen of tekortkomingen in je werk kunnen zo worden opgevangen en verantwoord.
9
2 Schrijven is een proces Een goede tekst schud je niet zomaar uit je mouw; er komt namelijk een heel proces bij kijken. Je denkt na over je persoonlijke visie, je zoekt en selecteert informatie over een specifiek onderwerp, je ordent je ideeën en de informatie volgens een logische structuur en je formuleert de inhoud op een heldere en correcte manier. Om een schriftelijke opdracht tot een goed einde te brengen, is het belangrijk dat je het schrijfproces opdeelt in verschillende stappen. Een goede voorbereiding is daarbij de eerste stap. Verder is het zo dat je bij het schrijven niet tegelijk kan focussen op zowel de inhoud van de tekst als op de schrijfstijl en het taalgebruik. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op dit schrijfproces en de verschillende stappen die je moet zetten. Het eerste deel van hoofdstuk 2 biedt een stappenplan om tot een degelijk schriftelijk resultaat te komen: van het zoeken naar een onderwerp tot een afgewerkt product. De aandacht gaat hier vooral naar de voorbereiding en naar het schrijven van de eerste versies, waarin je de focus legt op de goede structuur. Wat moet ik doen?
2.1 Stap 1: oriënteren op de opdracht Schriftelijke opdrachten hebben vaak een tweeledig karakter. Enerzijds zijn ze een goed activerend instrument om denk- en verwerkingsprocessen in gang te zetten en competenties te ontwikkelen. Het schrijfproces eist studie en denkwerk waarbij het leerproces geactiveerd wordt. Schrijven is daarom een uitstekend middel om te leren en de leerstof of ervaringen te verwerken. Anderzijds wordt het schriftelijk product gebruikt als toetsvorm. Op basis van de tekst wordt beoordeeld of de student competenties, inzichten en kennis verworven heeft. Het is daarom belangrijk dat visies en argumenten helder en gestructureerd op papier staan. De eerste stap in het schrijfproces is nadenken over de opdracht. Zorg ervoor dat je op de hoogte bent van alle afspraken rond de opdracht. Volgende vragen kunnen helpen:
☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞
Wat moet ik precies doen, wat is de opdracht? Wanneer moet de tekst ingeleverd worden? Hoelang moet of mag de tekst zijn? Welke onderdelen moet de tekst bevatten? Welke eisen worden er gesteld aan de lay-out? Wie zijn de lezers? Zijn de lezers vakspecialisten of is de tekst bedoeld voor een breed publiek of leeftijdsgenoten? Hebben de lezers veel of weinig achtergrondkennis?
Schriftelijke opdrachten verschillen per opleiding en per opdracht kunnen er specifieke eisen gesteld worden. Hieronder volgt een korte omschrijving van wat enkele schriftelijke opdrachten kunnen inhouden.
10
Tabel 1: Inhoud van schriftelijke opdrachten
Opiniestuk
Eindwerk, bachelorproef of masterthesis
In een opiniestuk of opiniërend artikel (bv. een recensie) neem je een standpunt rond een thema in en beargumenteer je waarom je deze visie hebt. Zodra je je standpunt helder hebt geformuleerd, haal je argumenten aan en weerleg je eventuele tegenargumenten. Een opiniestuk staat of valt met het aangeleverde bewijsmateriaal. Zorg dus voor relevante en betrouwbare bronnen om je argumentatie op te bouwen.
Een eindwerk is een uitgebreide vorm van de paper en bevat in veel gevallen ook een reflectieopdracht of koppeling aan de artistieke praktijk, een praktijkoefening of stage. Literatuurstudie en een concrete onderzoeksvraag, probleemstelling of hypothese zijn onontbeerlijk in een eindwerk (zie ook hoofdstuk 2).
Reflectieverslag of reflectieopdracht
Korte of lange paper
In dit type opdrachten is het onderwerp je eigen leerproces en moet je over je vaardigheden of kennis reflecteren. Door situaties, opgedane kennis, ervaringen en gevoelens te analyseren, te beoordelen en te overdenken, ontstaan nieuwe inzichten en kennis, wat het leerproces en de persoonlijke ontwikkeling stimuleert. Een reflectieverslag is de schriftelijke weergave van dit proces.
Aan de hand van een paper kan een docent achterhalen of je bepaalde kennis en inzichten hebt verworven. Bij een paper is het belangrijk dat je op een zakelijke en wetenschappelijke wijze je eigen mening of stellingen kan beargumenteren en primaire of secundaire literatuur kan verwerken. Papers verwachten een goed geformuleerde centrale vraag of probleemstelling, die je dan op basis van bronnenonderzoek beantwoordt of verdedigt. Een goede paper kan je niet schrijven zonder degelijke bronnen te raadplegen.
Reflecties kunnen zowel over artistieke of praktijkervaringen handelen (bv. een tentoonstelling, concert of voorstelling) als over literatuur, theorie of gastcolleges. Een duidelijke, sterk opgebouwde argumentatie over waarom je iets denkt of ervaart, is onontbeerlijk. De docent verwacht steeds een heldere weergave van je persoonlijke inzichten en een goed onderbouwde mening.
Wat is mijn onderwerp?
2.2 Stap 2: voorbereiden op de inhoud Tijdens de tweede stap van het proces ga je de echte inhoud van je werk bepalen en ga je nadenken over hoe je die inhoud helder kan structureren. 2.2.1 Verkenning van het onderwerp Er bestaan verschillende mogelijkheden om een thema te bepalen, gegevens te verzamelen of ideeën te genereren. Bij de brainstormmethode pen je lukraak alle ideeën op die in je hoofd opkomen. Daarna ga je schrappen, groeperen en ordenen, bijvoorbeeld met behulp van een mind-map, tot je een aantal ideeën overhoudt die je verder kan uitwerken. Het onderwerp
11
afbaken en de ideeën vastleggen kan door middel van het stellen van concrete en preciserende vragen naar je onderwerp: wat, waar, wie, waarom, wanneer en hoe precies? Om je onderwerp te verkennen kan je je ook laten inspireren door de vaste tekststructuren. Deze structuren vertrekken vanuit het kernthema van je werk en genereren door middel van hoofd- en subvragen een basisstructuur voor je tekst. In een latere fase kunnen de structuren je helpen om je tekst te ordenen, de deelvragen kunnen nu al helpen met het genereren van inhoud en ideeën. Over de vaste tekststructuren volgt in hoofdstuk 2.2.3 meer uitleg. Onderzoek naar informatie in bronnen over je onderwerp is in vele schriftelijke opdrachten van cruciaal belang. Je kan starten met een zoektocht naar verschillende trefwoorden die met je onderwerp te maken hebben, zowel op betrouwbare websites als in de databanken van de bibliotheek. Na een tijdje stoot je op enkele sleuteldocumenten die citaten en verwijzingen bevatten naar andere bronnen over je onderwerp, die je op hun beurt kan onderzoeken. Internetsites die geen bronnenmateriaal of auteur vermelden, zijn vaak niet betrouwbaar.
TIP: Hou na uwgezet bij welke br onnen je hebt geraadpleegd, zodat je achteraf makkelijk een bibliografie kan samenstellen. Door het bronnenonderzoek krijg je een goed idee van de hoeveelheid en de aard van het bronnenmateriaal dat beschikbaar is over het thema. Eens je onderwerp vastligt en de centrale vraag bepaald is, kan je op zoek naar de antwoorden. Het bronnenonderzoek is in deze verkennende fase dus slechts een begin.
2.2.2 Van onderwerp naar centrale vraag Door het thema, je ideeën of ervaringen als een vraag te formuleren, geef je een duidelijke richting aan waar je met de tekst naartoe moet. Je tekst zal immers pas geslaagd zijn als hij een duidelijk antwoord biedt op een vraag die je inleiding weergeeft. Door een goede centrale vraag te formuleren, stel je jezelf een doel dat verschillende vormen kan aannemen. Het vastleggen van een tekstdoel en centrale vraag is cruciaal voor alle opdrachten, zowel opdrachten waarin een theoretisch benadering wenselijk is, opdrachten waarin persoonlijke inzichten of artistieke beslissingen centraal staan, en opdrachten die een combinatie vormen.
TIP: Pr obeer ee ns een andere vraag te formul eren naar je thema en weeg af welke vraag de meest interessante is. Er zijn vier basisdoelen die telkens andere aspecten van je thema, ervaringen of keuzes belichten: je probeert iets te beschrijven; je probeert iets te verklaren, je evalueert iets of je formuleert een advies. Het is mogelijk om verschillende tekstdoelen te combineren in één tekst. ‘Beschrijven’ is vaak de eerste stap in het proces, waarna er verklaard, geëvalueerd of geadviseerd wordt. Teksten waarin geëvalueerd of geadviseerd wordt, zijn zeer geschikt om persoonlijke keuzes toe te lichten:
12
☞ Informeren: beschrijven, instrueren, verklaren →
In welke theaterstukken tussen 1990-1995 verwijst Fabre naar de actualiteit? Het doel van deze vraag is louter beschrijvend: je geeft een overzicht van de theaterstukken waarin actuele verwijzingen zitten.
→
Waarom keert het thema ‘extatische lichamen’ steeds terug in het theaterwerk van Jan Fabre? Het doel van deze vraag is iets evalueren, de voordelen en de nadelen of de verschillende kanten van een bepaald fenomeen belichten en dan een eindoordeel vellen.
☞ Overtuigen: evalueren, adviseren, aanzetten →
In welke mate overschrijdt Fabre de grenzen van het dierenwelzijn met zijn installatie ‘The Battlefield’? Het doel van deze vraag is iets evalueren, de voordelen en de nadelen of de verschillende kanten van een bepaald fenomeen belichten en dan een eindoordeel vellen.
→
Hoe kunnen musea een breed publiek aantrekken? Het doel van deze vraag is advies geven over mogelijke maatregelen. De eerste stap is beschrijven wat musea al doen, deze maatregelen evalueren en vervolgens advies geven over eventuele wijzigingen of verbeteringen.
2.2.3 Van centrale vraag naar tekststructuur Op basis van de centrale vraag en je bronnenonderzoek leg je nu de stappen vast die zullen leiden naar een antwoord op die vraag. Zo kom je tot de globale structuur van de tekst, die je vastlegt in een zogeheten bouwplan. Dat is een schematische voorstelling van de tekststructuur, waarin je je ideeën onderbrengt in hoofdstukken. Je creëert een kader waarbinnen je de informatie kan ordenen en structureren. Een bouwplan is niet definitief: tijdens het bronnenonderzoek en tijdens het schrijven zelf kun je nog wijzigingen aanbrengen. Meer nog, veel bouwplannen krijgen pas goed vorm tijdens het verloop van het onderzoek. Een bouwplan werk je in de diepte uit. Je begint het best met de globale structuur en zo daal je af tot op een lager niveau. Je legt de stappen vast die zullen leiden tot het antwoord op de centrale vraag. Hieronder vind je een overzicht van de vaste tekststructuren. Ze kunnen je inspiratie geven om zelf structuur in je tekst te brengen of om inhoud genereren.
13
Tabel 2: Vaste structuren 3
Probleemstructuur
Evaluatiestructuur
Thema = een probleem
Thema = iets dat beoordeeld wordt
☞ ☞ ☞ ☞
Wat is het probleem precies? Waarom is het een probleem? Wat zijn de oorzaken? Wat is er tegen te doen?
☞ ☞ ☞ ☞ ☞
Wat zijn de relevante eigenschappen? Wat zijn de positieve aspecten? Wat zijn de negatieve aspecten? Hoe luidt het totaaloordeel? Wat kan/moet er dus gedaan worden?
Onderzoekstructuur
Maatregelstructuur
Thema = een onderzoeksobject
Thema = een maatregel
☞ Wat wordt er precies onderzocht? ☞ Volgens welke methode verloopt het onderzoek?
☞ Wat zijn de resultaten van het onderzoek?
☞ ☞ ☞ ☞
Wat is de maatregel precies? Waarom is de maatregel uitgevoerd? Hoe wordt de maatregel uitgevoerd? Wat zijn de effecten van de maatregel?
☞ Wat zijn de conclusies uit het onderzoek?
Ontwerpstructuur
Handelingsstructuur
Thema = een ontwerp
Thema = een handeling
☞ ☞ ☞ ☞ ☞
Waartoe dient het ontwerp? Aan welke eisen moet het voldoen? Welke middelen worden er gekozen? Hoe ziet het ontwerp eruit? Wat is de waarde van het ontwerp?
☞ Wat is het doel van de handeling ☞ Wat zijn de voorwaarden ervoor? ☞ Hoe verloopt de handeling in grote lijnen?
☞ Hoe worden deelhandelingen uitgevoerd?
☞ Hoe wordt het verloop van de handeling gecontroleerd?
Vergelijkingsstructuur
Argumentatiestructuur
Thema = een vergelijking
Thema = een omstreden onderwerp
☞ Welke zaken worden precies met ☞ ☞ ☞ ☞ 3
elkaar vergeleken? Welke overeenkomsten hebben ze? Welke verschillen hebben ze? Waar gaat mijn voorkeur naar uit? Welke verantwoording geef ik daarvoor?
Naar: Steehouder (2006).
14
☞ Wat is mijn standpunt? ☞ Wat zijn mijn argumenten? ☞ Wat zijn de belangrijkste
tegenargumenten? ☞ Hoe kan ik die tegenargumenten weerleggen? ☞ Wat is mijn conclusie?
2.3 Stap 3: schrijven – van tekststructuur naar eerste versie Met een afgebakende centrale vraag en een goed bouwplan ben je klaar om aan het schrijven zelf te beginnen. Dat betekent echter niet dat je tekst er nu in één keer zal uitvloeien. Als schrijver kun je immers niet tegelijk focussen op de inhoud én op de stijl én op de correcte taal. Bij het schrijven van de eerste (ruwe) versie komt het erop aan dat de inhoud in doorlopende tekst op je scherm komt te staan. Sta in deze fase niet te lang stil bij de keuze van een gepast woord of de formulering van een goede zin; dat doe je in de volgende stap, wanneer je opnieuw door de tekst gaat. Schenk wel al voldoende aandacht aan de voetnoten. Wie wacht met het toevoegen van voetnoten, weet vaak later niet meer waar er precies moeten komen. Hou de samenhang en de opbouw van je tekst in het oog. Je neemt daarvoor het bouwplan erbij en werkt het uit in hoofdstukken, paragrafen en alinea’s. Hiervoor gelden volgende regels:
☞ Alineaopbouw: één thema per alinea. ☞ Een alinea is een blokje tekst dat betrekking heeft op één onderwerp of één aspect van het onderwerp. De inhoud van de alinea moet je kunnen samenvatten in één zin. Deze zin is de kernzin en staat meestal vooraan in de alinea. De kernzin bevat eveneens een signaalwoord dat de alinea aan de andere delen van de tekst koppelt.
☞ De andere zinnen in de alinea onderbouwen de kernzin. Door middel van voorbeelden, argumenten, uitweidingen, verklaringen… lichten ze de kernidee of de kernstelling toe. ☞ De lengte van een alinea varieert bij voorkeur tussen de vijf en vijftien regels, daarna laat je een witregel. 4 Laat je liever geen witregel, dan kan je de nieuwe alinea laten inspringen.
☞ Om een goede, samenhangende tekst te schrijven is het belangrijk om alle zinnen binnen de alinea op elkaar te laten volgen door middel van signaalwoorden en verwijswoorden. Deze woorden zorgen ervoor dat de lezer de draad van je tekst niet kwijt raakt. In goede samenhangende teksten zit er in bijna elke zin minstens één woord dat de zin aan de vorige zin koppelt. Dat kan een klein woordje zijn als ‘die’ of ‘dat’, of een belangrijk verbindingswoord als ‘omdat’ of ‘niettegenstaande’ dat de relatie tussen twee zinnen aangeeft (zie ook hoofdstuk 3).
2.4 Stap 4: redactie – van eerste versie naar eindproduct Tijdens de vierde stap van het schrijfproces focus je op de vorm. Dit is een fase die veel tijd in beslag kan nemen. Van de eerste ruwe versie maak je een grondig nagelezen en geredigeerd werk, dat foutloos en professioneel oogt. Zoek en verbeter taal- en spelfouten en herschrijf zinnen zodat ze passen in een academische stijl.
4
Je kan die witregel overigens automatiseren, als je werkt met stijlen. Zie de Quickstart Word, §3.1.4.
15
Reflecteer grondig over de inhoud van de tekst. Begrijpt de lezer mijn opgebouwde redenering? Passen de titels van de hoofdstukken bij de inhoud? Zijn de hoofdstukken logisch geordend en zit er een rode draad in mijn tekst? Is mijn centrale vraag volledig en duidelijk beantwoord? Als de definitieve tekstversie op je scherm staat, volgt de afwerking. Je voegt een titelpagina, en eventueel ook de literatuurlijst en de bijlage(n) toe. Daarnaast controleer je de vormelijke afwerking. Besteed daar voldoende aandacht en tijd aan. Bij het afwerken let je op de volgende punten:
☞ de titelpagina is volledig en verzorgd; ☞ de literatuurlijst is volledig en relevant, en opgesteld volgens de afspraken; ☞ de lay-out (lettertype, regelafstand, uitlijning, koptekst en voettekst) is verzorgd en consequent;
☞ de pagina’s zijn genummerd en voetnoten correct en verzorgd ingevoegd; ☞ eventuele illustraties en grafieken hebben een onderschrift en een nummer.
16
3 Academische en zakelijke schrijfstijl: de taaltips
OBJECTIEF – PRECIES – HELDER – LEVENDIG – TAALKUNDIG CORRECT
3.1 Formuleer objectief en zakelijk Formuleer je onderzoek of je persoonlijke ervaringen steeds professioneel, zakelijk en stellig. Zet in je tekst de boodschap, de beschrijving of de redenering centraal. Stel jezelf voortdurend de vraag wat de lezer interessant vindt, of de inhoud waardevol genoeg is en hoe je de boodschap professioneel en/of wetenschappelijk kan formuleren om de aandacht vast te houden. Ook reflectieverslagen en teksten rond persoonlijk artistiek onderzoek kunnen professioneel en academisch geformuleerd worden. Een informele en anekdotische dagboekstijl dreigt de inhoudelijke waarde in deze opdrachten vaak teniet te doen. De inhoud en de (artistieke) keuzes blijven persoonlijk, de schrijfstijl wordt zakelijk en professioneel.
TIP: Zet de boodschap en de argumentat ie centraal. In de volgende opsomming vind je woorden en constructies die teksten vaak te informeel en subjectief maken. Door er zuinig mee om te springen en ze te vermijden, krijgt je tekst een zakelijk karakter.
☞ ‘Ik’, ‘wij’ en ‘men’. ‘Ik’ en ‘wij’ maken de tekst vaak te persoonlijk. ‘Men’ is dan weer te vaag en afstandelijk. → →
Daarover heb ik geen bronnen kunnen vinden. Daarover zijn geen bronnen beschikbaar.
→ →
Ik vind het een zeer belangrijke scène want op dit punt kon Kreon nog van gedacht veranderen. De scène is belangrijk omdat Kreon op dit punt nog van gedachten kon veranderen.
De ik-vorm is evenwel in twee welomschreven gevallen toegelaten: in het voorwoord en in paragrafen die expliciet gaan over artistieke interpretatie. In het voorwoord kan je in persoonlijke naam vertellen wat je tot het schrijven van je tekst heeft gebracht en kan je mensen bedanken. In paragrafen die expliciet gaan over artistieke interpretatie is het zelfs aangewezen dat je in de ik-vorm spreekt: je neemt immers een persoonlijk standpunt in aangaande de artisticiteit en uitvoering van de muziek die bestudeert, de handelingen binnen je choreografie etc.
17
☞ Spring zuinig om met nietszeggende veronderstellingen en veralgemeningen die de objectiviteit van de tekst tegenspreken en interpretatiefouten kunnen veroorzaken. Voorbeelden: zoals algemeen geweten, iedereen weet wel dat, volgens mij, natuurlijk, uiteraard, het spreekt voor zich, algemeen kan worden gesteld… → →
De scène is volgens mij gesitueerd in het kasteel van de koning Kreon. Dat zie ik aan de wachters die aanwezig zijn. De aanwezigheid van de wachters wijst op het feit dat de scène zich afspeelt in het kasteel van koning Kreon.
☞ Woorden die een sterke emotie of (subjectief) waardeoordeel uitspreken, geven de tekst een informeel karakter. Overdrijf niet met emoties, maar probeer een omschrijving te geven van wat je ziet. Voorbeelden: vreemd, prachtig, lelijk, mooi, waanzinnig, verbazingwekkend, uitstekend… → →
De kostumering was zeer vreemd en de acteurs zagen er erg lelijk uit. De kostumering paste op het eerste gezicht niet bij de verhaallijnen omdat…
☞ Woorden die onzekerheid uitdrukken, halen de inhoud van je tekst onderuit. Als je twijfelt, omschrijf dan waarover je twijfelt. Tracht zo objectief mogelijk te omschrijven wat je denkt. Voorbeelden: zoals algemeen geweten, iedereen weet wel dat, volgens mij, natuurlijk, uiteraard, het spreekt voor zich, algemeen kan worden gesteld… → →
Het zou kunnen dat het hoofdpersonage op dat moment twijfelde aan de goede bedoelingen van zijn tegenspeler. Het hoofdpersonage reageerde niet op de uitdagende en spottende woorden van zijn gesprekspartner en liep weg. Uit zijn aarzelende houding blijkt dat hij twijfelde aan de goede bedoelingen van de antagonist.
☞ Vermijd het gebruik van overbodige bijwoorden, adjectieven en verkleinwoorden. Deze woorden lijken op spreektaal en horen niet thuis in een zakelijke tekst. Bij veelvuldig gebruik veroorzaken ze storende herhalingen. Voorbeelden: ook, dan ook, dus, wel eens, er eens, nog, heel, veel, zeer, erg, enorm…
18
3.2 Formuleer precies en concreet Precies betekent dat je nauwkeurige en controleerbare informatie geeft. Dat moet blijken uit je formulering. Woorden die geen concrete betekenis hebben, maar nietszeggend en onduidelijk zijn, moet je vermijden.
☞ Vage termen Voorbeelden: tot op zekere hoogte, min of meer, eventueel…
☞ Vage woorden voor hoeveelheden Voorbeelden: veel, weinig, sommige, een aantal, verschillende, een vijftal, een aanzienlijk aantal, hoofdzakelijk, ongeveer, enkele keren… → →
Veel mensen zijn van mening dat… 74% van de Antwerpse bevolking is van mening dat…
→ →
In dit hoofdstuk worden een paar mogelijke oplossingen besproken. In dit hoofdstuk worden vier mogelijke oplossingen besproken.
3.3 Formuleer helder Met een heldere stijl kan de lezer je gedachtegang goed volgen. Belangrijk daarbij is dat je de inhoud goed structureert, door de indeling in alinea’s en door het expliciete gebruik van verbindingswoorden. Verder is het belangrijk dat je verwijzingen duidelijk zijn en dat je zinnen niet te lang zijn. Zorg er ten slotte voor dat je helder bent in je woordkeuze.
3.3.1 Verbindingswoorden Als de schrijver geen expliciete verbanden legt tussen zinnen, vult de lezer deze zelf in. Het gevaar bestaat dat de tekst fout kan worden geïnterpreteerd.
TIP: Zorg dat de lezer je gedachtegang altijd kan volgen. Om verbanden tussen zinnen en alinea’s duidelijk te maken, zijn er twee mogelijkheden:
☞ Signaalwoorden: deze woorden geven bijvoorbeeld een opsomming of een tegenstelling aan. Ze geven ook het verband aan tussen zinnen en alinea’s.
☞ Verwijswoorden: deze woorden verwijzen naar de vorige zin of geven een verband aan in een samengestelde zin. Zo goed als elke zin bevat minstens één verwijs- of signaalwoord dat de zin aan de vorige zin koppelt. Dat kan een klein verwijswoord zijn zoals ‘die’ of ‘dat’ of een woord dat het verband aangeeft tussen beide zinnen zoals ‘ten eerste’ of ‘ondanks’. Door deze woorden te gebruiken 19
maak je de tekst niet alleen overzichtelijk voor de lezer, je hebt ook voor jezelf een houvast bij het schrijven. Hieronder vind je een inspirerend overzicht van mogelijke signaal- en verwijswoorden. Tabel 3: Signaalwoorden
Opsomming
☞ ☞ ☞ ☞ ☞
Tijd
☞ Wanneer, als, toen, terwijl, nadat, voordat, totdat, zolang ☞ Intussen, inmiddels ☞ Eerst, daarna, vervolgens, later, ten slotte
Tegenstelling
☞ Maar, echter, toch, daarentegen ☞ Hoewel, ondanks, in tegenstelling tot, in vergelijking met ☞ Aan de ene kant… aan de andere kant; enerzijds… anderzijds…
Vergelijking
☞ Hetzelfde, dezelfde, net als ☞ Ten opzichte van, in vergelijking met
Toelichting (voorbeeld)
☞ Bijvoorbeeld ☞ Zoals, zo, ter illustratie
Oorzaak – gevolg
☞ ☞ ☞ ☞ ☞
Samenvatting
☞ Kortom, samengevat
Conclusie
☞ Dus, daarom, dan ook ☞ Concluderend ☞ Daaruit volgt…
Voorwaarde
☞ Als ☞ De voorwaarde is…
20
Ten eerste, ten tweede, ten derde… ten slotte Als laatste (…) Ook, bovendien, daarnaast, verder Behalve, niet alleen… maar ook… Eerst, daarna, vervolgens, later, ten slotte (chronologische opsomming)
Door, doordat, omdat, aangezien, want Dus, zodat, dan ook, daardoor, daarom Immers, namelijk Om die reden(en) De reden daarvoor; de oorzaak daarvan; het gevolg daarvan
Tabel 4: Verwijswoorden
Persoonlijk
☞ Hij, zij, het, ze…
Bezittelijk
☞ Zijn, haar, hun…
Aanwijzend
☞ Dit, deze, dat, die
Bijwoordelijk
☞ Eraan, daaraan, hierbij, daarmee…
3.3.2 Heldere zinnen en woorden
☞ Formuleer zinnen zo positief mogelijk. Zinnen met dubbele ontkenningen worden tot zestig procent minder begrepen en kunnen voor verwarring zorgen. 5 → →
Het valt niet te ontkennen dat rood een warme kleur is. Rood is een warme kleur.
☞ Vervang naamwoorden door actieve werkwoorden. Werkwoorden worden vaak vervangen door een zelfstandig naamwoord, bijvoorbeeld: de vermelding, de inspanning… . Deze naamwoordstijl wordt in teksten veelal gebruikt om een simpele boodschap ‘duurder’ te laten klinken. 6 Ze vertragen echter het lezen. Kies voor dynamische, actieve zinnen en laat werkwoorden hun werk doen. Zo maak je je tekst boeiender.
5 6
→ →
Volgens veel schrijvers werkt de deelwoordstijl imponerend op de lezers. Volgens veel schrijvers imponeert de deelwoordstijl de lezer.
→ →
Dank aan de heer Janssens voor het beantwoorden van mijn vragen en het nalezen van deze masterproef. Dank aan de heer Janssens omdat hij mijn vragen beantwoordde en deze masterproef nalas.
→ →
Hij levert een inspanning om tot verbetering van zijn positie te komen. Hij spant zich in om zijn positie te verbeteren.
Pollefliet (2013: 148). Bovenhof et al. (2009: 82).
21
☞ Getallen in woorden en cijfers. Getallen onder de twintig en tientallen schrijf je in een tekst voluit. Getallen boven de twintig schrijf je in cijfers. Zakelijke gegevens, zoals maten, gewichten, data, hoofdstuknummers, maatcijfers en nummers van titels schrijf je wel in cijfers.
☞ Rangtelwoorden schrijf je voluit. → → → → → → →
In dat museum exposeren tien kunstenaars. Zij is 38 jaar. De voorstelling is op 13 mei. Hoofdstuk 4. Maat 7. Kwartet nr.12. Het eerste deel.
3.3.3 Verklarende voetnoten Wil je bij een bepaald element uit je tekst meer uitleg geven, dan kan je gebruik maken van verklarende voetnoten. De extra verduidelijking die je wil geven, is niet noodzakelijk voor de inhoud, maar werkt verhelderend voor de lezer. Het gaat vaak om details, commentaar, extra informatie of een korte verantwoording. Hoort de voetnoot bij een woord, dan zet je het nummer van de voetnoot in exponent naast het woord. Voor voetnoten die bij de hele zin passen, zet je het nummer na het afsluitende punt. Nummer voetnoten altijd. Bij lange teksten kan je er voor kiezen de voetnoten in elk hoofdstuk opnieuw te nummeren. Meer informatie over de lay-out van voetnoten vind je in hoofdstuk 4.1. Informatie over voetnoten die bronvermeldingen bevatten vind je in hoofdstuk 5.2.
3.4 Formuleer levendig Levendig betekent dat je tekst niet onnodig zwaar en moeilijk is. Academische stijl is niet gelijk aan lange, complexe zinnen. Schrijf neutraal en zakelijk, maar vermijd ouderwetse en omslachtige formuleringen. Let er aan de andere kant ook op dat je neutraal blijft. Met informele uitdrukkingen en beeldend taalgebruik komt je argumentatie niet geloofwaardig over en kan de lezer zelfs afgeleid worden.
☞ Varieer in zinslengte. Wanneer je te veel informatie in dezelfde zin steekt, raakt de lezer de draad kwijt. Een goede zin is maximaal twintig woorden lang.
22
☞ Breng variatie in je woordkeuze door synoniemen te gebruiken. Vermijd storende herhalingen door te variëren in zinsbouw.
☞ Omslachtige, lange woordgroepen en voorzetseluitdrukkingen kan je vervangen door één woord. Korte woorden maken een tekst dynamischer, maar het afwisselen tussen verschillende vormen brengt meer variatie in de zinsbouw. Vervang voorzetselgroepen in doorlopende teksten niet door hun afkortingen (m.b.t., t.b.v., i.v.m.). Hieronder vind je nog voorbeelden van verouderde woorden die je indien gewenst kan vervangen door hun hedendaagse tegenhanger:
Tabel 5: Verouderde woorden
Omslachtige woordgroep
☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞
Dat heeft tot gevolg dat… Indien men aanneemt dat… Ondanks het feit dat… Het is overigens zo dat… Op grond van het voorgaande… Gedurende de tijd dat… Op het huidige moment… Door het feit dat…
Voorzetseluitdrukking
☞ ☞ ☞ ☞
Met betrekking tot Ten behoeve van In verband met Met behulp van
Verouderd
☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞
Alvorens Betreffende Bij dezen Daar Derhalve Doch Jegens Omtrent Teneinde Thans Trachten Vermits
In één woord
☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞
Daardoor… Als… Hoewel… Overigens… Daarom… Zolang… / Terwijl… Nu… Doordat…
In één woord
☞ ☞ ☞ ☞
Over / voor Voor Over / door Met
Hedendaags
☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞ ☞
Voordat Over Hierbij Omdat Daarom Maar Tegenover Over Om Nu Proberen Omdat
23
3.5 Formuleer taalkundig correct Academische teksten blinken uit in zorg voor spelling en correcte taal. Een werk dat geen spel- of taalfouten bevat oogt professioneel en wordt geloofwaardiger. Drie websites kunnen je helpen tijdens het schrijven:
☞ www.woordenlijst.org: een Nederlandse woordenlijst met correct gespelde woorden in een oogopslag. Voor de vervoeging van moeilijke werkwoorden (bijvoorbeeld Engelse werkwoorden), geeft de woordenlijst de hele vervoeging weer. Op de site vind je onder ‘leidraad’ ook alle spellingregels, overzichtelijk weergegeven per thema. De woordenlijst vermeldt ook steeds het geslacht van woorden, handig als je twijfelt over het juiste verwijswoord (die of dat, die of deze).
☞ www.taaladvies.net: een antwoord op al je concrete vragen over taal en spelling, eveneens overzichtelijk weergegeven per thema.
☞ www.taaltelefoon.be: de Taaltelefoon, verzorgd door de dienst Taaladvies van de Vlaamse overheid beantwoordt vragen over spelling, leestekens, woordgebruik, grammatica, uitspraak, tekstconventies, formulering en stijl. Naast de website met tips en regels, kan je hen ook telefonisch om advies vragen. Hun boekje Spelling, de regels op een rij kan je gratis bestellen of downloaden via de website.
3.5.1 Correcte lidwoorden, voornaamwoorden en verwijswoorden Naar de-woorden (mannelijk, vrouwelijk, meervoud) verwijs je met die en deze, naar hetwoorden (onzijdig) verwijs je met dit en dat. → →
Het onderwerp dat… Een eerste vaststelling die… (de vaststelling)
Voor het verschil tussen haar en zijn kijk je naar het geslacht van het woord: met haar verwijs je naar vrouwelijke woorden, met zijn naar mannelijke en onzijdige woorden.
→ De organisatie is erin geslaagd zijn omzet te verdubbelen. → De organisatie is erin geslaagd haar omzet te verdubbelen.
24
3.5.2 Onnodige woordherhaling In zakelijke taal blijf je steeds kort en bondig. Onnodige herhalingen zoals pleonasmen en tautologieën moet je vermijden. 7 → → → → → →
Vermist: lapjeskat met de volgende typische kenmerken. Het beoogde doel is onze afzetmarkt uit te breiden. U kunt ook voor een ander alternatief kiezen. Het bedrijf handelt bovendien ook in inbouwapparatuur. Gisteren was ze nog aanwezig, maar vandaag is ze echter ziek. Verschillende kunstenaars doen het uitstekend in New York, zoals bijvoorbeeld Luc Tuymans.
3.6 Specifieke muziektechnische aspecten 3.6.1 Toonaarden Kies één systeem en gebruik dat consequent.
Tabel 6: Toonaarden
Nederlands
français
☞ do kruis groot
Deutsch
English
☞ do dièse majeur
☞ Cis-Dur
☞ C-sharp major
☞ la bémol mineur
☞ as-moll
☞ A-flat minor
☞ do groot
☞ do majeur
☞ C-Dur
☞ C major
la klein
la mineur
a-moll
do # groot
☞ la mol klein la b klein
A minor
3.6.2 Italiaanse termen Italiaanse muziektechnische termen worden steeds cursief geschreven. Let op voor een correct meervoud:
→ tremolo, meervoud: tremoli; → sforzando, meervoud: sforzandi.
7
Voorbeelden naar Bovenhoff (2009: 96-97).
25
3.6.3 De volledige titel van een compositie Wanneer je een compositie voor de eerste keer vermeldt, geef je best zo veel mogelijk informatie:
☞ officiële naam (cf. Urtext-partituur, cf. een erkende werklijst) of een gelijkwaardige beschrijving in je moedertaal: steeds cursief;
☞ ☞ ☞ ☞ ☞
opus en/of nummer; specifieke werkindeling (BWV, BuxWV, Hob., KV, D., etc.) in het geval van een bijnaam: tussen enkele aanhalingstekens; toonaard; jaar van voltooiing: tussen haakjes
Voorbeeld: Pianosonate op.13 nr.8 ‘Pathétique’ in do klein (1800). In het geval van de KV (Mozart) vermeld je bij voorkeur de oude én de nieuwe nummering (indien voorhanden), bijvoorbeeld: Pianosonate nr.7 in do groot, KV309 (284b).
3.6.4 Onderscheid tussen titel en genre Wanneer je verwijst naar genres (symfonie, sonate, strijkkwartet, suite, preludium, madrigaal, cantate, motet, mis e.d.), gebruik je het standaardlettertype. Vaak dient de aanduiding van het genre echter ook als titel; in dat geval moet je cursivering gebruiken. → →
Beethoven schreef symfonieën, pianosonates en strijkkwartetten. In zijn Symfonie nr.5 in do klein introduceert Beethoven de scheiding van de parameters.
Titel en genre kunnen geregeld samen voorkomen en worden via cursivering van elkaar onderscheiden. →
26
Van zijn negen symfonieën zijn de Symfonie nr.3 in mi mol groot, de Symfonie nr.5 in do klein en de Symfonie nr.9 in re klein wellicht de bekendste.
4 Vorm Ga voor de vormgeving van je werk steeds te rade bij je opleiding. Veel opleidingen gebruiken eigen richtlijnen. Hieronder volgt een overzicht van bruikbare tips rond de uiterlijke vorm en lay-out van je tekst.
TIP: Ge bruik dezelfde lay-out in het volledige document.
4.1 Lettertype, lettergrootte en uitlijning Voor de lettertypes kan je kiezen tussen geschreefde (bv. Times New Roman, Georgia, Garamond, Cambria) en schreefloze lettertypes (bv. Calibri, Helvetica, Tahoma, Arial). Dyslectici beschouwen schreefloze lettertypes als duidelijker leesbaar. De standaardlettertypes van een tekstverwerker kan je zonder problemen gebruiken. Gebruik letters die groot genoeg zijn. De puntgrootte die je kiest, hangt samen met het lettertype dat je kiest. Arial is bijvoorbeeld een vrij groot lettertype, zodat puntgrootte 12 té groot is. Een puntgrootte van 11 is in veel gevallen een veilige keuze. Voor voetnoten kies je lettergrootte 9, eventueel 10. Je kan kiezen tussen volledig uitlijnen of links uitlijnen. Hoewel een volledig uitgelijnde tekst er overzichtelijker uitziet, wijst onderzoek uit dat teksten die links zijn uitgelijnd sneller gelezen worden en gemakkelijker worden begrepen. Bij volledig uitgelijnde teksten concentreren onze hersenen zich namelijk op de lay-out en minder op de inhoud. 8
4.2 Vet, cursief of onderstreept? Om woorden of zinnen te benadrukken kan je onderstrepen of vet maken maar overdrijf niet. Vooral onderstrepingen vallen erg op in de bladspiegel. Een vette variant is minder opdringerig. Cursieve stukken tekst zijn moeilijker leesbaar en worden daarom niet gebruikt om tekst te benadrukken. Cursivering wordt in slechts twee gevallen gebruikt: bij titels van boeken, artikels, composities (etc.) en bij woorden uit een andere taal. Onder dat laatste vallen dus ook alle Italiaanse muziektechnische termen. Voorbeelden: → →
8
De ontdekking van de hemel is het bekendste werk van Harry Mulisch. De Italiaanse term allegro wijst op het vrolijke en opgewekte karakter van het muziekstuk.
Pollefliet (2003: 171).
27
4.3 Aanhalingstekens Je moet een strikt onderscheid maken in het gebruik van enkele en dubbele aanhalingstekens:
☞ enkele aanhalingstekens ‘ ’ worden gebruikt om een woord op één of andere manier te benadrukken (bijvoorbeeld als alternatief voor vet, om bijnaam aan te duiden, etc.); ☞ je gebruikt dubbele aanhalingstekens “ ” enkel in het geval van een citaat (zie 5.4.2).
4.4 Vormgeven aan hoofdstuk- en ondertitels Tips voor goede hoofdstuktitels:
☞ ☞ ☞ ☞ ☞
maak titels zo concreet mogelijk; maak titels kort en bondig, een titel kan nooit een volledige zin zijn; gebruik geen afkortingen of formules in titels; zorg voor samenhang tussen titels; maak de samenhang zichtbaar door bijvoorbeeld de titels gelijkvormig te formuleren.
Denk eraan om je inhoudsopgave te herwerken als je werk helemaal af is zodat de titels en paginanummers correct zijn en overeenstemmen met het werk. De titels in de inhoudsopgave volgen de lay-out van het werk niet. Titels in de inhoudsopgave zijn dus niet vetjes gedrukt of onderstreept. Voor de titels en subtitels kan een groter lettertype worden gebruikt. Variëren in (contrasterende) lettertypes kan ook, bijvoorbeeld schreefloze lettertypes in de tekst en geschreefde lettertypes in de titels. Zet geen volledige titel in hoofdletters of klein kapitaal. Vermijd het gebruik van onderstrepingen en leestekens in titels, ook niet als de titel een volledige zin is. Een titel vetter maken kan wel. Gebruik consequent stijlen/opmaakprofielen om titels en hoofdingen op te maken. Je kan de standaard aangeboden kopstijlen (‘Kop 1’, ‘Kop 2’, ‘Kop 3’…) gebruiken. Sla ook geen kopniveaus over en hanteer dezelfde lay-out in het hele document. Er bestaan verschillende systemen om hoofdstukken te nummeren. Gebruik Arabische cijfers (1, 2, 3); Romeinse cijfers (I, II, III) zijn ongebruikelijk. Een punt na het laatste cijfer is niet nodig, maar kan wel. Hoofdstukken met maar één ondertitel kunnen niet.
4.5 Marges Voor de marges kies je voor alle zijden (links, rechts, boven en onder) 2,5 cm. Als je werk ingebonden wordt, kies je links 3,3 cm, zodat er geen tekst verdwijnt.
28
4.6 Witruimte en interlinie Laat voldoende witruimtes op je blad. De afstand (of interlinie) tussen de zinnen bedraagt minstens 1,15 en maximum 1,5. Grote hoofdstukken begin je op een nieuwe bladzijde. Onder de hoofdstuktitel laat je een witregel. Voor subkoppen hoef je niet steeds op een nieuwe pagina te beginnen. Laat wel twee witregels voor je de titel geeft. Je kan witregels automatiseren, als je werkt met stijlen. Zie de Quickstart Word, §3.1.4.
4.7 Interpunctie en leestekens Een verzorgde interpunctie geeft een professionele indruk. De standaardregel in het Nederlands is dat je nooit een spatie zet vóór het leesteken en altijd één na het leesteken. Er zijn enkele uitzonderingen, o.a. het gedachtestreepje en het beletselteken. Voorbeeld van het gedachtestreepje:
☞ Nu het college eindelijk een besluit heeft genomen − en dat na maanden overleg − gooit de raad weer roet in het eten. Voorbeeld van het beletselteken:
☞ Verschillende studenten namen deel aan de vergadering: Julie, Bert, Jan…
29
5 Bronvermelding De bronvermelding is een belangrijk onderdeel van jouw paper of scriptie. Het dient om de aangedragen informatie te onderbouwen. Het overzicht van de geraadpleegde bronnen laat zien waar de informatie in jouw tekst vandaan komt. Het geeft lezers de kans meer te weten te komen over het onderwerp en stelt hen in staat bepaalde beweringen te controleren. Het correct vermelden van bronnen zal voorkomen dat je je schuldig maakt aan plagiaat. Bronnen vermeld je in de tekst zelf (bibliografische verwijzingen in de tekst) én in bibliografie (of literatuurlijst) achteraan.
TIP: Denk al tijdens h et schrijven aan de opmaak van de bibl iografie. Noteer alle gegeve ns over de publicat ies heel nauwkeur ig. Dat bespaart je heel wat moeite a chteraf bij het opstellen van de literatuurlijst.
5.1 Bibliografische stijlen Voor de opmaak van de bronvermelding bestaan verschillende officiële of semiofficiële systemen. Veel instellingen hebben bovendien een eigen stijl ontwikkeld. De bronvermelding bevat altijd een aantal essentiële elementen:
☞ ☞ ☞ ☞ ☞
de auteur(s); het jaartal (en eventueel de druk); de titel; de plaats van uitgave; de uitgever.
De volgorde waarin die elementen aan bod komen en de opmaak van de bronvermelding verschillen deels volgens het systeem. Welke volgorde en opmaak je ook kiest, het is vooral van belang dat alle elementen terug te vinden zijn en dat het gekozen systeem consequent wordt toegepast.
Hieronder vind je het systeem om naar boeken, artikels of websites te verwijzen zoals dat door deze opleiding wordt voorgesteld. Ben je het echter gewend om met een bepaalde stijl te werken, kan je deze aanhouden zolang je consequent bent. Bij twijfel kan je te rade gaan bij je docenten.
30
5.2 Verwijzingen in de tekst We gebruiken, omwille van de bondigheid, in voetnoten een verkorte verwijzing naar de bron. Niet de volledige bibliografische referentie wordt opgenomen, enkel de naam van de auteur, het jaartal van de publicatie en het paginanummer. Je geeft met andere woorden net voldoende informatie in de voetnoot die de lezer in staat stelt de door jouw bedoelde bron terug te vinden in de bibliografie én te weten op welke precieze locatie (paginanummer) de informatie te vinden is.
☞ In de tekst zelf wordt bij de citaten en parafrases naar items uit de bibliografie verwezen door vermelding van: → de auteur; → het jaartal van de publicatie; → het paginanummer. → Bij het ontbreken van de auteursnaam: N.N. (Lat.: ‘nomen nescio’, ‘ik ken de naam niet’); → bij het ontbreken van het jaartal van publicatie/uitgave: s.d. (Lat.: ‘sine dato’), alternatief: zonder datum; → bij het ontbreken van de plaats van publicatie: s.l. (Lat. ‘sine loco’), alternatief: zonder plaats.
☞ Plaats de verwijzing in een voetnoot. →
Vermeld de auteur, open het haakje, vermeld het jaartal gevolgd door een dubbelpunt en het paginanummer (eventueel meerdere paginanummers, gescheiden door een komma), sluit het haakje.
☞ Elke voetnoot moet eindigen op een punt.
→
Voorbeeld: In sommige periodes van de geschiedenis werd komisch toneel geacht een moreel doel te dienen en werd humor als doel op zich niet op prijs gesteld.3 Alternatief: Howarth3 signaleert dat in sommige periodes van de geschiedenis komisch toneel geacht werd een moreel doel te dienen. Voetnoot:
→
3
Howarth (1978: 17).
Voorbeeld: De auteur vermeldt op verschillende plaatsen3 dat… Voetnoot: 3 De Mayer (2013: 12-13, 16-18, 25-26).
31
☞ Bij verwijzing naar titels met meer dan drie auteurs kan worden volstaan met de naam van de eerste auteur, gevolg door ‘et al.’ of ‘e.a.’. Noot: in de bibliografie is het belangrijk om alle auteurs (zie verder) te noemen. →
Voorbeeld: Deze analyse van de relatie tussen theater en maatschappelijke ontwikkelingen wordt bevestigd in Goldstein et al.4 Voetnoot:
4
Goldstein et al. (2003: 159-163).
☞ Bij verwijzing naar een website in voetnoot moet je naast auteur en locatie ook de consultatiedatum vermelden. Dit heeft tot gevolg dat een dergelijke verwijzing onvermijdelijk een zekere omvang zal hebben. →
Voorbeeld: De tekst van de cantate Es ist euch gut, dass ich hingehe4 leert ons dat… Voetnoot:
32
4
Zie N.N., https://webdocs.cs.ualberta.ca/~wfb/cantatas/108.html (geraadpleegd op 20 september 2015).
5.3 Bibliografie samenstellen Basisprincipes:
☞ In de bibliografie worden alleen de geraadpleegde en gebruikte bronnen en werken opgenomen.
☞ Als je omwille van het onderzoek toch een uitvoerige bibliografische lijst over een bepaald onderwerp wenst samen te stellen, kan je de niet-geraadpleegde werken met een asterisk (*) aanduiden.
☞ Orden alfabetisch op familienaam. ☞ Als de naam van de auteur ontbreekt, noteer dan ‘N.N.’. ☞ Als de plaats van de publicatie ontbreekt, noteer dan ‘s.l.’ of ‘zonder plaats’. ☞ Als de datum van de publicatie ontbreekt, noteer dan ‘s.d.’ of ‘zonder datum’. ☞ De uitgever of redacteur wordt aangegeven met ‘(ed.)’, na de naam. ☞ Maak in jouw bibliografie een onderscheid tussen → → → → → →
boeken; artikels in boeken, bundels, tijdschriften en encyclopedieën; elektronische bronnen; geluids- en beeldopnames (cd’s, dvd’s, video’s, fonoplaten); bijlagen, tabellen, muziekvoorbeelden, illustraties, afbeeldingen; voorstellingen, concerten, tentoonstellingen.
☞ Elke bibliografische verwijzing eindigt op een punt.
5.3.1 Boeken 5.3.1.1
Boek door één auteur
Achternaam, Voornaam, Titel, editie of druk [indien niet de eerste], Plaats: Uitgever, jaar van uitgave [van de gebruikte editie of druk].
→ Lemaire, Ton, Filosofie van het Landschap, Bilthoven: Ambo, 1970. → Strohm, Reinhard, The Rise of European Music, Cambridge: Cambridge University Press, 1993.
→ Carrette, Jeremy R, Foucault and Religion: Spiritual Corporality and Political Spirituality, Londen: Routledge, 2000. → Adler, Samuel, The Study of Orchestration, 3de uitg., New York–Londen: W.W. Norton, 2002.
33
→ Horowitz, Joseph, Classical Music in America: A History of Its Rise and Fall, New York: W.W. Norton, 2005.
→ Melamed, Daniel R., Hearing Bach’s Passions, New York: Oxford University Press, 2005. 5.3.1.2
Boek door twee auteurs
Achternaam, Voornaam & Achternaam, Voornaam, Titel, editie of druk [indien niet de eerste], Plaats: Uitgever, jaar van uitgave [van de gebruikte editie of druk].
→ Robertson, Jean & McDaniel, Craig, Themes of Contemporary Art: Visual Art after 1980, New York: Oxford University Press, 2010.
→ Spiessens, Godelieve & Vanhulst, Henri, Antwerpse muziekdrukken. Vocale en instrumentale polyfonie (16de-18de eeuw), Antwerpen: Museum Plantin-Moretus/Stedelijke Prentenkabinet, 1996. → Vanbelleghem, Kurt & Vermeulen, Tim, Troublespot painting, Antwerpen: NICC, 1999. → Weytjens, Stephan & D’hoe, Jeroen, Researching innovative strategies towards “illusive” sound-process composition, Leuven: Acco, 2014.
5.3.1.3
Boek door meerdere auteurs
Bij meer dan twee auteurs kan je enkel de naam van de eerste noteren, gevolgd door ‘et al.’. Achternaam, Voornaam et al., Titel, editie of druk [indien niet de eerste], Plaats: Uitgever, jaar van uitgave [van de gebruikte editie of druk].
→ Gelant, Germano et al., Tony Cragg, Bern: Kunsthalle Bern, 1983. 5.3.1.4
Boek met uitgeverij of redacteur in plaats van auteur
Soms bestaat een boek volledig uit afzonderlijke bijdragen van verschillende auteurs. Op het boek wordt dan geen auteur, maar wel een uitgever of redacteur vermeld, die het geheel gecoördineerd heeft. In dat geval vermelden we de naam van de uitgever(s) en voegen we daarna de afkorting ‘ed.’ toe. Achternaam, Voornaam [et al. OF & Achternaam, Voornaam] (ed.), Titel, editie of druk [indien niet de eerste], Plaats: Uitgever, jaar van uitgave [van de gebruikte editie of druk].
→ Gibbs, Christopher H. (ed.), The Cambridge Companion to Schubert, Cambridge: Cambridge University Press, 1997.
→ Meyer, Andreas & Scheideler, Ullrich (ed.), Autorschaft als historische Konstruktion. Arnold Schönberg – Vorgänger, Zeitgenossen, Nachfolger und Interpreten, Stuttgart: Metzler, 2001.
→ Burckholder, Peter J., Grout, Donald & Palisca, Claude V. (ed.), A History of Western Music, 8ste uitg., New York-Londen: W.W. Norton, 2010.
34
5.3.1.5
Doctoraatsverhandeling
Wanneer er verwezen wordt naar een doctoraatsverhandeling, dan wordt dit vermeld na de titel en wordt de universiteit (of andere onderwijsinstelling) als uitgever vermeld. Achternaam, Voornaam, Titel, Doctoraatsverhandeling, Plaats: Onderwijsinstelling, jaar van uitgave.
→ Weytjens, Stephan, Text as a Crutch in Arnold Schoenberg’s ‘Pierrot Lunaire’, Op.21. An Analytic Study of the Relationship between Textual Aspects and Musical Structure in Free Atonality, Doctoraatsverhandeling, K.U. Leuven, 2003.
5.3.1.6
Boek als deel van een reeks
Soms maakt een boek deel uit van een reeks. In dat geval vermelden we na de titel van het boek de titel van de reeks, gevolgd door de uitgever en het nummer binnen de reeks. Achternaam, Voornaam, Titel. Titel van de reeks, Uitgever, nummer van deel, Plaats: Uitgever, jaar van uitgave.
→ Kunze, Stefan, Die Sinfonie im 18. Jahrhundert. Von der Opersinfonie zur Konzertsinfonie. Handbuch der musiklischen Gattungen, Mauser, Siegfried (ed.), vol.1, Laaber: Laaber-Verlag, 1993.
5.3.1.7
Partituren
Partituren kun je beschouwen als boeken, waarbij de componist de auteur is. Je volgt dus de syntax van een boek.
→ Bach, Johann Sebastian, Messe in h-moll BWV232. Klavierauszug nach dem Urtext der Neuen Bach-Ausgabe, Kassel: Bärenreiter, 1955. → Debussy, Claude, Three Great Orchestral Works in Full Score; Prélude à l’après-midi d’un faune, Noctures, La Mer, New York: Dover, 1983.
→ Milhaud, Darius, La Création du Monde, Parijs: M. Eschig, 1929. 5.3.2 Artikels 5.3.2.1
Artikel in een verzameld werk (‘anthology’)
Auteur(s), “Titel”, in: Naam verzameld werk, Naam redacteur of uitgever (ed.), Plaats: Uitgever, jaar van uitgave, paginanummers.
→ McLuhan, Marshall, “Understanding Media”, in: Art in Theory 1900-2000: An Anthology of Changing Ideas, Harrison, Charles & Wood, Paul (ed.), Malden: Blackwell Publishing, 2003, 754-757.
35
→ Weytjens, Stephan, “Text as a crutch in Schoenberg’s Pierrot Lunaire?”, in: Pierrot Lunaire; Une collection d’études musico-littéraires: Albert Giraud, Otto Erich Hartleben, Arnold Schoenberg, Delaere, Mark & Herman, Jan (ed.), Leuven: Peeters, 2004, 109-124.
5.3.2.2
Artikel in een tijdschrift of krant
Auteur(s), “Titel”, in: Naam tijdschrift, Dag maand jaar of jaargang (jaartal), paginanummers.
→ Davidts, Wouter, “Mijn studio is waar ik mij bevind: Daniel Buren en de afschaffing van de studio”, in: De Witte Raaf, januari 2005, 14-15.
→ Barten, Wim, “Als het regent in Parijs, druppelt het in Brussel”, in: Het financiële dagblad, 17 mei 1997, sectie Kunst. → Barbieri, Patrizio, “Violin intonation: a historical survey”, in: Early Music, jaargang 19, nr.1 (1991), 69-88.
5.3.3 Elektronische bronnen
☞ Als de uitgever niet gekend is, noteer dan ‘geen uitgever’; ☞ als er geen pagina’s gekend zijn, moet je deze niet noteren. 5.3.3.1
Artikel op een website
Bij een verwijzing naar een website vermelden we indien mogelijk de auteur van de website en – indien mogelijk – de algemene naam van de website. Auteur(s), “Titel”, in: Naam website, toegang [OF geraadpleegd op]: volledige datum van raadpleging, volledige URL.
→ Basinger, Bettie Jo., “Gustav Mahler’s Symphonic Style”, in: Utah Symphony, toegang: 15 april 2015, http://www.utahsymphony.org/the-mahler-cycle/mahlers-symphonicstyle.
→ Jarvlepp, Jan, “Pitch and Texture Analysis of Ligeti’s Lux Aeterna”, in: ex tempore, toegang: 15 april 2015, http://www.ex-tempore.org/jarvlepp/jarvlepp.htm.
36
5.3.3.2
Artikel van een online database
Auteur(s), “Titel”, in: Naam werk of tijdschrift. Uitgever, dag maand jaar of jaargang (jaartal), paginanummers, toegang [OF geraadpleegd op]: volledige datum van raadpleging, volledige URL.
→ Van de Peer, Aurélie, “Legitieme Modekritiek – Legitieme Mode? Moderecensies in kwaliteitskranten”, in: Tijdschrift voor tijdschriftstudies, Igitur Publishing, nr. 34 (2013), 123139, toegang: 25 maart 2014, https://www.tijdschriftstudies.nl/index.php/TS/article/view/294.
→ Winter, Robert, Brown, Maurice & Sams, Eric, “Schubert, Franz”, in: Grove Music Online. Oxford Music Online, toegang: 15 april 2015, http://www.oxfordmusiconline.com/subscriber/article/grove/music/25109pg1.
5.3.3.3
Volledige website
Redactie of auteur(s) [indien gekend], Titel website, uitgever, dag maand jaar [indien gekend], toegang [OF geraadpleegd op]: volledige datum van raadpleging, Volledige URL.
→ Artforum, Artforum vzw, 2002, geraadpleegd op 12 maart 2014, http://artforum.com. 5.3.3.4
Afbeeldingen
Afbeeldingen, gescand uit een boek, volgen de syntax van een boek met paginanummers. Afbeeldingen vanop het internet vermeld je als volgt: Auteur(s), Titel, jaartal, huidige locatie, plaats, toegang [OF geraadpleegd op]: volledige datum van raadpleging, volledige URL.
→ Goya, Francisco, The Family of Charles IV, 1800, Museo Nacional del Prado, Madrid, geraadpleegd op 22 mei 2006, http://www.spainisculture.com/en/obras_de_excelencia/museo_nacional_del_prado/la_ familia_de_carlos_iv.html.
→ Klee, Paul, Twittering Machine, 1922, Museum of Modern Art, New York, toegang: 22 mei 2006, http://www.moma.org/collection/works/37347.
5.3.4 Persoonlijk interview Naam van de geïnterviewde, persoonlijk interview, dag maand jaar.
→ Bakelant Rudy, persoonlijk interview, 12 januari 2014.
37
5.3.5 Geluids- en beeldopnames Een verwijzing naar een geluids- of beeldopname is veelgelaagd. Een centraal probleem is de aanwezigheid van meer dan één componist, en meer dan één werk op een dergelijke drager. Om zo nauwkeurig mogelijk de juiste informatie in kaart te brengen moeten volgende elementen vermeld worden:
☞ ☞ ☞ ☞
componist en de compositie (en eventueel jaartal) in kwestie; titel van de drager (cd, lp e.d.; dvd, video); de uitvoerders; label, referentienummer, jaartal (indien mogelijk gedifferentieerd in jaartal van productie en jaartal van copyright; dit is van belang om te weten wanneer de opname gemaakt werd, want tussen productieproces en het uitbrengen of copyright kan een grote tijdspanne liggen). ☞ Indien het referentienummer ontbreekt, vermeld je ‘zonder volgnummer’.
5.3.5.1
Verwijzing naar een deel van de drager (cd, dvd, etc.)
Componist, “Titel”, op: Titel drager, cd/dvd met uitvoerders, labelnaam, labelnummer, jaar van productie, jaar van copyright 9.
→ Nono, Luigi, “Ricorda cosa ti hanno fatto in Auschwitz (1965)”, op: Luigi Nono: La fabbrica illuminata [...], cd met Stefana Woytowitz (sopraan), Kinderchor des Piccolo Teatro, Mailand, Marino Zuccheri (Tontechnik), Wergo, WER 286038-2, 1968, ©1992.
→ Mozart, Wolfgang Amadeus. “Requiem”, op: Mozart: Requiem, dvd met Rachel Yaker (sopraan), Ortrun Wenkel (alt), Kurt Equiluz (tenor), Robert Holl (bas), het Wiener Staatsopernchor en Concentus Musicus Wien o.l.v. Nikolaus Harnoncourt, TDK Music, zonder volgnummer, ©2006.
→ Chopin, Frédérick, “Ballade no.4, op.52”, op: Chopin: The Four Ballades, Berceuse, op.57, Barcarolle, op.60, Scherzo, op.54, no.4, cd met Evgeny Kissin (piano), RCA/Victor Red Seal, 09026-63259-2, ©1999.
→ Schubert, Franz, “Gute Nacht”, op: Schubert, Winterreise, cd met Dietrich FischerDieskau (bariton), Gerald Moore (piano), Deutsche Grammophon, 00289 477 8391, 1973, ©2009.
9
Het copyrightteken vorm je op Mac-computers door de combinatie ALT+g in te typen. Op Windows-computers kan je in Microsoft Word gebruik maken van de sneltoets CTRL+ALT+c, of typ (c) en het ©-teken verschijnt automatisch. Wanneer jouw software dit niet ondersteunt, gebruik dan de zogenaamde ASCIIsneltoets: houd ALT ingedrukt en typ achtereenvolgens 0 1 6 9.
38
5.3.5.2
Verwijzing naar de volledige drager (cd, dvd, etc.)
Componist, Titel drager, cd/dvd met uitvoerders, labelnaam, labelnummer, jaar van productie, jaar van copyright.
→ Bach, Johann Sebastian, St. Matthew Passion BWV244, cd met Elisabeth Schwarzkopf
(sopraan), Christa Ludwig (mezzo), Peter Pears (evangelist), Dietrich Fischer-Dieskau (Christus), Nicolai Gedda (tenoraria’s), Walter Berry (basaria’s), Janet Baker, Wilfred Brown, John Carol Case, Geraint Evans, Otakar Kraus, Helen Watts en Philharmonia Orchestra o.l.v. Otto Klemperer, Regis, 0724356753822, 1961, ©2015.
5.3.5.3
Verwijzing naar Youtube
Youtube-films maken deel uit van een website. De verwijzing moet dus gebeuren overeenkomstig de syntax beschreven onder 5.3.3 Elektronische bronnen. “Titel”, in: Naam website, videoclip, toegang [OF geraadpleegd op]: volledige datum van raadpleging, volledige URL.
→ “Francesco Libetta plays Ligeti – Études Book 2 No.13 ‘L’escalier du diable’”, in: Youtube, videoclip, toegang: 15 april 2015, https://www.youtube.com/watch?v=4x92olBQu94.
5.3.6 Voorstelling, concert of tentoonstelling 5.3.6.1
Voorstelling zelf
Uitvoerder(s), regisseur of theatergroep, Uitgevoerd werk, voorstelling of concert in Plaats, Locatie, dag maand jaar.
→ BachPlus o.l.v. Bart Naessens, J.S. Bach: Johannes-Passion, concert in Rhoon, Nederlandse Hervormde Kerk, 29 maart 2014. → Dood Paard, Botox Angels, voorstelling in Antwerpen, Kultuurfaktorij Monty, 24 mei 2014. 5.3.6.2
Informatie in de programmabrochure
Auteur(s), “Titel”, programmabrochure bij concert Titel, Plaats, Locatie, dag maand jaar, paginanummers.
→ Coutigny, Dirk, et al., Zonder titel, Programmabrochure bij concertenreeks Zomerse Orgelconcerten 2014, Haringe, Sint-Martinuskerk, editie 2014, 3.
5.3.6.3
Tentoonstelling of museum
De curator wordt aangegeven met ‘(cur.’) na de naam. Auteur(s), Titel, tentoonstelling in Locatie, Plaats, volledige datum bezoek.
→ Moens, Karel (cur.), Een zucht tot klokkenspel, tentoonstelling in Museum Vleeshuis, Antwerpen, 30 juni 2014.
39
5.4 Citeren, parafraseren of... plagiëren? 5.4.1 Parafraseren Bepaling: gebruik maken van iemands ideeën door die met eigen woorden weer te geven of door een langer stuk tekst uit je bron samen te vatten. Aandachtspunten:
☞ Zorg ervoor dat duidelijk is wanneer jij zelf aan het woord bent en wanneer je de opvattingen van de bron in eigen woorden weergeeft. Voorbeeld: “Volgens X is het zo, dat ...”, “maar Y beweert dat ...”. “X maakt voorts duidelijk dat ...”.
☞ Verwijs steeds naar de brontekst. Als je de naam van de auteur reeds vermeld hebt in de tekst, zet je enkel het jaartal van de publicatie tussen haakjes achter de geparafraseerde tekst.
5.4.2 Citeren Bepaling: letterlijk overnemen uit ander werk.
5.4.2.1
Inhoudelijk
Citeren vormt een essentieel onderdeel van de reflectie over uitvoeringspraktijk. Wanneer je een auteur, componist, een traktaatschrijver, een uitvoerder (etc.) zelf aan het woord laat in plaats van hem te parafraseren, is het gevaar op interpretatieve vervorming of zelfs manipulatie een stuk kleiner. Zorg er wel steeds voor dat een citaat coherent is in zijn betekenis en vermijd om uit de context of foutief te citeren. In het volgende voorbeeld wordt duidelijk hoe je verkeerd citeert:
→ In het artikel Keyboard Technique and Articulation: Evidence for the Performance Practices of Bach, Handel and Scarlatti van Mark Lindley, stelt de auteur het volgende: C.P.E. Bach remarked that ‘Wer der Daumen nicht braucht, der lässt ihn herunter hängen, damit er ihm nicht im Wege ist’ (‘those who do not use the thumb let it hang down so that it is not in the way’). C.P.E. Bach merkte op dat ‘Wie de duim niet gebruikt, laat die gewoon hangen opdat die niet in de weg zou zitten.’ 10
De volledige context van dit citaat toont echter dat Carl Philipp Emanuel Bach deze
10
Lindley, Mark, “Keyboard Technique and Articulation: Evidence for the Performance Practices of Bach, Handel and Scarlatti”, in: Bach, Handel, Scarlatti tercentenary Essays, Williams, Peter (ed.), Cambridge: Cambridge University Press, 1985, 210; Nederlandse vertaling van Ewald Demeyere.
40
techniek veroordeelt: Wer den Daumen nicht braucht, der läßt ihn herunter hangen, damit er ihm nicht im wege ist; solcher Gestalt fällt die mäßigste Spannung schon unbequem, folglich müssen die Finger ausgestreckt und steiff werden um solche heraus zu bringen. Was kan man auf diese art wohl besonders ausrichten? Wie de duim niet gebruikt, laat die gewoon hangen opdat die niet in de weg zou zitten; een dergelijke positie maakt zelfs de geringste spanning al lastig aangezien de vingers gestrekt en stijf moeten worden om dit te realiseren. Wat kan men op die manier goed uitvoeren? 11
5.4.2.2
Formeel
☞ Het weglaten van een deel uit een citaat doe je door dat fragment door een beletselteken met vierkante haakjes […] te vervangen. Een citaat mag niet geopend of gesloten worden met dit beletselteken. →
Marc-Antoine Charpentier vermeldt […] “sterke en zwakke tellen” (temps forts et faibles). 12
☞ Citaten in een vreemde taal Wanneer de taal van een citaat verschilt met die van je paper, geef je steeds zowel de originele versie als een vertaling ervan in de taal van je paper. Hoewel een vertaling tot een beter begrip ervan bij je lezer kan leiden, blijft het immers maar een benadering van het origineel.
☞ Voetnoot Elk citaat, of de vertaling ervan, eindigt altijd met een verwijzing naar een voetnoot.
☞ Langere citaten (blokcitaten) Wanneer het gaat om een citaat van een zekere lengte, ga je als volgt te werk: • Elk citaat wordt voorafgegaan door een inleidende zin die eindigt op een dubbelpunt, gevolgd door een witregel; • Citaat [in de originele taal]: geen aanhalingstekens, volledig ingesprongen, nietcursief, lettertype (al dan niet hetzelfde) één punt kleiner dan dat van de corpustekst, gevolg door een witregel; • (Indien van toepassing:) vertaling van het citaat in de taal van je paper: zelfde opmaak als het citaat in de originele taal, gevolgd door een witregel. • Na het citaat (of de vertaling ervan) plaats je een verwijzing naar een voetnoot.
11
Bach, Carl Philipp Emanuel Bach, Versuch über die wahre Art das Clavier zu spielen (Erster Theil), Berlijn, 1753, 18; Nederlandse vertaling van Ewald Demeyere. 12 Charpentier, Marc-Antoine, Règles de Composition, 1692?; Nederlandse vertaling van Ewald Demeyere.
41
→
Kirnberger schreef: Man findet doch immer Componisten, die sich fürchten den Quart-SextenAccord consonirend zu brauchen. Er zijn nog steeds componisten die bang zijn het kwartsixtakkoord als consonant te gebruiken. 13
☞ Korte citaten Wanneer je slechts enkele woorden wil citeren, integreer je deze beter in de corpustekst, en wel op deze manier: • Het citaat moet grammaticaal passen in de zin. Dit betekent dat de positie van een werkwoord gewijzigd kan worden, of een hoofdletter in een kleine letter bijvoorbeeld, op voorwaarde dat dat woord tussen vierkante haakjes geplaatst wordt; • Indien het citaat in vreemde taal staat: je geeft eerst de vertaling van het citaat tussen dubbele aanhalingstekens, gevolgd door de originele versie cursief en tussen ronde haakjes; • Voor het citaat (en de vertaling ervan) gebruik je hetzelfde lettertype en dezelfde lettergrootte als van de corpustekst; • Na het eerste hieropvolgende leesteken schrijf je de verwijzing naar de voetnoot. →
Christoph Wolff stelt dat “[er naast] de talrijke cantates voor kerkelijke zon- en feestdagen nog een groep gelegenheidscantates [bestaan]”. 14 (Het origineel is: “Naast de talrijke cantates voor kerkelijke zon- en feestdagen bestaan er nog een groep gelegenheidscantates.”)
5.4.3 Plagiaat Bepaling: het overnemen van formuleringen, gedachten en redeneringen uit andere bronnen zonder ernaar te verwijzen. Plagiëren is bij wet verboden. Het spreekt voor zich dat plagiaat plegen onaanvaardbaar is. Om plagiaat te voorkomen let je er op dat:
☞ citaten steeds tussen dubbele aanhalingstekens staan; ☞ de bron correct en duidelijk vermeld is na het citaat of de geparafraseerde tekst én in de bronnenlijst achteraan; ☞ citaten nooit te lang zijn;
☞ er voldoende variatie is in je geraadpleegde bronnen.
13 14
Kirnberger, Johann Philipp, Die Kunst des reinen Satzes in der Musik, vol.1, Berlijn-Königsberg, 1771, 50-51, voetnoot 30. Wolff, Christoph, Johann Sebastian Bach – Zijn leven, zijn muziek, zijn genie, Utrecht: Erven J. Bijleveld, 2000, 309.
42
6 Bibliografie 6.1 Boeken → Bovenhoff, Mariëlle et al., Basisboek taal, Amsterdam: Pearson Eduction Benelux, 2009. → De Wachter, Lieve et al., Taal@hogeronderwijs. Praktische richtlijnen en oefeningen, Leuven/Den Haag: Acco, 2010.
→ Hermans, Mariët, De kleine schrijfgids, Bussum: Coutinho, 2009. → Pollefliet, Leen, Schrijven: van verslag tot eindwerk. Do’s en dont’s, Gent: Academie Press, 2013.
→ Steehouder, Michael et al., Leren communiceren. Handboek voor mondelinge en schriftelijke communicatie, Groningen: Noordhoff, 2006.
→ Tiggeler, Eric, Check je tekst!, Den Haag: SDU Uitgevers, 2006. → Van der Westen, Wilma, Goed geschreven. Zakelijk schrijven binnen opleiding en beroep, Bussum: Coutinho, 2011.
6.2 Syllabi → →
N.N. (ed.), Stappenplan bij het schrijven van een paper, Antwerpen: Monitoraat op Maat/Linguapolis/UAntwerpen. N.N. (ed.), Academische stijl, Antwerpen: Monitoraat op Maat/Linguapolis/UAntwerpen.
6.3 Websites → → → →
Taaltelefoon, Dienst voor taaladvies van de Vlaamse overheid, s.d., meerdere keren geraadpleegd in 2014, http://www.taaltelefoon.be. Taalunieversum, Alles over het Nederlands. Nederlandse Taalunie, s.d., meerdere keren geraadpleegd in 2014, http://www.taalunieversum.org. Woordenlijst Nederlandse Taal, Nederlandse Taalunie, 2005, meerdere keren geraadpleegd in 2014, http://www.woordenlijst.org. VRT Taalnet, VRT, s.d., meerdere keren geraadpleegd in 2014, http://www.vrt.be/taal.
43
Colofon Schrijfwijzer versie 2.0, september 2015 een uitgave van AP Hogeschool
Tekst en eindredactie Leen Schelfhout
Medewerkers Korneel Bernolet (KC) Ewald Demeyere (KC) Sofie Hiels (HA) Yves Senden (KC)
Lay-out Korneel Bernolet (KC)
Lezers Sonja Spee (KA) Thomas Crombez (KA) Floris Lammens (KC) Liese Stuer (KC)
Met dank aan Inge Simoens (KC) Kevin Voets (KC)
Contact
[email protected] [email protected]
44