Schetsversie Deel 08
Het Duitse verleden Het werd tijd om iets aan mijn geestelijke stabiliteit te gaan doen. Ik verhuisde mijn geest naar die van een denkbeeldige boeddhistische monnik en ging de bladeren op de oprit voor 'ons' huis aanharken, onderwijl naar het zingen van de vogels luisterend. Met 'onze' hond Tiras, de Duitse/Deense dog, maakte ik lange wandelingen op de hei bij Bussum. En langzaam kreeg het gewone leven weer grip op mij. Een handelaar in militaria, voornamelijk Duits spul, en kennis van de schrijver van het eerste en tweede wapenboek die ik voor uitgeverij van Dishoeck, Holkema en Warendorff had geïllustreerd, de heer Lenselink, wilde een standaardwerk publiceren over alle Duitse uniformen ten tijde van het Derde Rijk. Er werd een afspraak gemaakt en op een gegeven dag stopte er een auto voor 'ons' huis. De Duitse man van mijn nicht, Willie, stond bij het raam en keek belangstellend naar buiten want hij wilde weten wie zijn kompels eindelijk de eer deed toekomen die hen, volgens hem, toekwam. "Een Jood!" zei hij teleur gesteld toen mijn toekomstige klant uit de auto stapte. Frank was een aardige man met een geamuseerde trek om zijn mond. Hij deed mij het volgende aanbod: Voor vijfhonderd Gulden in de maand zou ik een boek voor hem maken met materiaal dat hij aanleverde. Het zou het standaardwerk worden van alles wat die Duitsers voor en tijdens de oorlog in het kader van NSDAP en leger aan uniformen, onderscheidingstekens, speldjes en dienstwapens hadden gefabriceerd. Met reden: De laatste jaren was er een wereldwijde handel in Duitse militaria ontstaan en niemand wist precies wat de handel voorstelde. En omdat SS de hoogste prijs genereerde, was alles ineens van de SS. Er ging veel geld in die handel om en daarom was er ineens een hele industrietak uit de grond gestampt die alle interessante zaken namaakte en vervolgens kunstmatig liet verouderen door subtiele beschadigingen aan te brengen. We hadden geen idee wat ons te wachten stond. Er waren wat boeken van Duitse origine, geproduceerd door de partij en er was wat Engels en Amerikaans materiaal waar in de regel ook onwaarheden tussen de informatie stonden, vaak eenvoudig omdat de makers geen Duits konden lezen. Het toppunt was een Amerikaans boek over de Waffen-SS waarin de naar Spanje gevluchte ex-SS-Sturmbannführer Otto Skorzeny in de inleiding schreef, dat Duitsland in de oorlog een verenigd Europa nastreefde maar dat die gedachte toen nog ietwat prematuur was gebleken. Otto Skorzeny was beroemd geworden door de bevrijding van Mussolini uit de gevangenis in 1943, nadat zijn bewind
door de Italianen met geallieerde hulp omver was geworpen. Aan het einde van de oorlog vluchtte hij langs de geheime vluchtroute via Zwitserland naar Spanje en stond daar onder inofficiële bescherming van het regime. Met dat soort zaken kwam je in aanraking als je toen boeken maakte over Duitse militaria uit de tweede wereldoorlog. Het werk op zich was best interessant. Ik kreeg honderden speldjes die waren gemaakt en uit gegeven ter gelegenheid van propaganda-acties en bedoeld als tegenprestatie voor giften. Zo'n ding had de waarde van een paar centen en werd verkocht voor Marken waarmee de partij- of organisatie-kas werd gespekt. Het was een legale manier SS-Sturmbannführer Otto Skorzeny van inkomstenwinning, misschien een idee om nu de Euro uit de ellende te helpen. Misschien zou het ook zinvol zijn om winnaars van loterijen te verplichten, de helft van hun winst als belasting af te dragen in ruil voor een oorkonde en speldje. In eerste instantie bestond mijn werk in het fotograferen en overtekenen van al die speldjes die wekelijks in kartonnen dozen bij mij binnen rolden. Wat jammer dat er toen nog geen thuiscomputers bestonden met scanners of zelfs een digitaal mini-fotostudio. Nee, alles moest worden gefotografeerd, ontwikkeld, afgedrukt en over getekend in inkt en gearceerd. Ik heb in totaal zes boeken gemaakt, waarvan er vijf werden gedrukt en uitgegeven. Toen het zesde boek klaar was voor de drukker, was het geld op. Bovendien werden wij door de Amerikanen en Engelsen ingehaald die over veel meer financiële reserves beschikten dan wij. We hadden inderdaad geen idee waar we aan waren begonnen. Toen ik mijn eerste boek, «Insignia, Decorations and Badges of the Third Reich» tekende en schreef, had ik geen idee wat onderscheidingen waren en wat niet. Daarvan
werd ik op de hoogte gebracht door Dr. Kurt-Gerhardt Klietmann uit Berlijn, een Duitse historicus die diverse boeken had gepubliceerd en bezig was met de publicatie van een serie over de 'Freikorpsen', legereenheden die na de capitulatie van Duitsland en Oostenrijk in 1918 terug keerden van het front en oorlog gingen voeren tegen het opkomend communisme in Duitsland. Dr. K.-G. Kliemann was een beetje teleurgesteld in de mens die hem om informatie vroeg, vooral Amerikanen, omdat ze nooit informatie wilden ruilen. Ze beschouwden hem als oude vijand die blij mocht zijn, iets te doen voor de voormalige overwinnaar. Kliemann had echter met de verloren oorlog niets te maken gehad; hij had zelfs tijdens de oorlog Joodse medewerkers in dienst omdat die dan niet werden opgehaald door de Gestapo die in de veronderstelling verkeerde dat die Dr. Klietmann belangrijk werk zat te verrichten, waar latere generaties Duitsers nog profeit van zouden kunnen trekken. Dat was ook zo, maar anders dan men zich toen zo had voorgesteld. Toen ik eenmaal contact met hem had gemaakt, ruilde ik fotomateriaal voor informatie. Op den duur werden we dikke vrienden en ik heb hem meerdere keren in Berlijn opgezocht.
Iwee van Dr. Kurt-Gerhard Klietmanns vele publicaties over het jongste verleden van Duitsland.
«Insignia, Decorations and Badges of the Third Reich» was eigenlijk als onderdeel van één groot boek bedoeld, maar toen ik een half jaar bezig was, moesten de plannen worden gewijzigd en werd het boek afgerond en gedrukt. Geld voor correctie van mijn steenkool-Engels was er niet. Het drukken van het boek kostte 9.000 Gulden en dat drukte onze neus op de feiten. Één dik boek was niet haalbaar. Met de informatie die we op dat moment hadden, werd een dergelijk boek minimaal 1000 pagina's dik. Dat project was zonder extra sponsoring niet mogelijk en Frank wilde geen pottenkijkers. Toen werd besloten om het boek in onderdelen op te splitsen en dat bleek een noodlottige beslissing, want we hadden hier met verzamelaars te maken. En ik splitste het boek op zoals ik de onderdelen van de informatie opsplitste: partij - organisaties - civile diensten de legeronderdelen plus Waffen-SS. Het ging al mis bij het eerste boek - NSDAP. Niemand verzamelde NSDAP en niemand was ook maar geïnteresseerd want verzamelaars zijn vaak hele domme, simpele zielen; zij willen zoveel mogelijk van hetzelfde. De meeste militaria-verzamelaars zochten spullen van de SS, politiek en militair. En een andere groep zocht van alles, zolang het maar betaalbaar was. Zij hielden zich met speldjes bezig. 'Insignia, decorations and badges ... ' werd dan ook een absolute bestseller, want elke militaria-verzamelaar kon wel een speldje betalen. Bij onderscheidingen werd het al lastiger; een ridderkruis in redelijke staat was goedkoop bij 2500 Euro. Wat uniformen aangaat, zijn de verzamelaars betrekkelijk dun gezaaid, zolang niet alleen maar petten worden verzameld. Het eerste uniformen-boek werd dus een absolute flop. Dat werd echter voor een deel goed gemaakt door deel 2, de uniformen van SA - NSKK - SS. Vooral SS sprak tot de verbeelding. Als voorbeeld hadden we twee organisatieboeken van de NSDAP, 1936 en 1942. Het probleem met de versie uit 1942 was echter dat de regels gedurende de oorlog niet officieel waren ingevoerd. In het derde boek, HJ - NSFK - RAD was weer niemand geïnteresseerd. Toen ik het vierde uniformenboek klaar had, tekst en tekeningen, over de Duitse Politie, haakte de opdrachtgever af, terwijl ik het juist het enige boek vond dat een beetje aan mijn eigen normen en verwachtingen voldeed. Ik heb in totaal 5 jaar aan het project gewerkt en het enige prettige aan die monnikkenklus was dat ik tamelijk vrije hand had hoe ik de zaak in beeld bracht.
Boven rechts: Insignia, onder links: intro-pagina decorations, rechts: bages. Alle objecten waren op halve grootte afgebeeld, behalve op de intro-pagina van de onderscheidingen.
Het tweede en derde boek met daarnaast een willekeurige binnenpagina; voor boek 3 heb ik in dit geval de pagina met de Reichsführer-SS Heinrich Himmler en een vlaggendrager gekozen.
Het vierde boek met een binnenpagina van de Hitlerjugend, in dit geval een jongen, ingedeeld bij de Volkssturm, de laatste vertoning van wanhoop van het 'rijk' en daarnaast eenjte die moet leren skiën om later bij de bergtroepen te kunnen dienst doen.
Tamelijk aan het begin, toen we nog volop hoop hadden op een succesvolle afronding van het reuzenproject, vlogen we een paar dagen naar Engeland om informatie te verzamelen. We gingen met het vliegtuig, uurtje vliegen. Het vliegtuig was een Lockheed Electra Flying Dutchman van de KLM.
Het opstijgen ging bijna net zo vlot als met een straalvliegtuig. De vier motoren wisten je heus in de stoel te drukken. Ik onderging de vlucht als een kind. Frank schaamde zich dood. We vlogen overdag dus zag ik de schaduw van het vliegtuig op de grond, wat me ontzettend boeide. Het Engels landschap was schattig, huisje, boompje, bruggetje. We landden op Heathrow London Airport en gingen per taxi het land in. Frank wilde niet in London het hotel opzoeken want dat vond hij te duur. We belandden dus in een apart gelegen voorstadje in een landelijke omgeving. Het hotel zag er aan de buitenkant redelijk uit en dus gingen we naar binnen en bestelden een kamer. We werden vriendelijk naar de eerste verdieping begeleid waar het licht op de gang het niet bleek te doen. Men was bezig de verlichting te reorganiseren, werd ons uitgelegd. Maar niet alleen de verlichting vertoonde mankementen. Op de gang lag in het midden een dweil. Er werd ons gewezen niet op die dweil te stappen, want de vloer was daar stuk en men liep kans, weer in de benedenverdieping terecht te komen. Alsof dat nog niet genoeg was, bleek het licht in onze kamer het ook niet te doen. Alle gloeilampen waren verwijderd. Er was ergens een doos vol gloeilampen maar de begeleiding wist niet precies in welke kamer. De eerste kamerdeur werd geopend en met "Pardon!" onmiddellijk weer gesloten. De begeleider wist dus ook niet welke kamer bezet en welke niet bezet was. Uiteindelijk werd na veel geklop (men wilde het risico niet meer nemen) de kamer met de doos gloeilampen gevonden en er werden enkele gloeilampen mee genomen naar onze kamer en daar vakkundig in lampen gedraaid. Toch handige lui, die Engelsen. We aten wat en gingen op stap naar ons eerste contactadres, een handelaar en verzamelaar, gespecialiseerd in Duitse militaria. De handelaar die we opzochten, had de film «Battle of Britain» van uniformen en rijdend materieel voorzien. Maar toen hij door kreeg hoever wij dachten te gaan, waren alle voorbeelden ineens onvindbaar. Je moet Engelsen ook nooit vertrouwen op dat punt. En je bent, hoe dan ook, in een schoremwereld bezig. Dat bezoek leverde dus minder op dan was verwacht maar het was er wel gezellig. En tegen mij was men bijzonder vriendelijk. Het bleek dat sommige Engelsen een zwak voor Duitsers hadden. Het was een tegenstander gebleken waar men rekening mee heeft moeten houden en men had toch van hen gewonnen. Toen het theetijd werd, kregen we boterhammen met tomaat. Engelsen hebben, hoe dan ook, iets met tomaten, want die bakken ze al voor het ontbijt. Dat kregen we ook in ons hotel de volgende ochtend, geroosterd brood, gebakken
eieren met ham en tomaat. Het was even wennen maar smaakte geweldig. Zouden ze het daarom van de Duitsers hebben gewonnen in de oorlog? Die dag was voor de handel bedoeld want er moest geld worden verdiend. Frank wist van een partij Perzische bogen uit de achttiende eeuw die ergens waren op gedoken en bij een handelaar terecht waren gekomen. Links: Perzische boog ontspannen. Rechts: Perzische boog gespannen. Met een echte Perzische boog schiet men honderden meters ver. Op tweehonderd meter schiet je nog een paard dood en op vijftig meter dwars door een stalen harnas heen.
Maar dat moet je even oefenen. De trekkracht die nodig is om een dergelijke boog te hanteren is meestal over de honderd pond. Ik schoot een moderne boog met een trekkracht van 48 pond en dat was al een van de zwaarste bogen op Europees niveau.
Boven: Perzische boog-cavalerie, nu en nep. Een echte Perzische boog schiet je niet zo, daarvoor is hij te 'zwaar' (in trekkracht). Je schiet zo'n boog met je duim en die steekt in een stuk bot met een inkeping opdat de pees niet verschuift. De pijl ligt dan ook aan de andere kant van de boog, want in deze stand zou hij van de boog afdraaien. Om te zien hoe dit in werkelijkheid ging, ga eens naar de Japanners kijken, al hebben die hele andere bogen. Oosterlingen, dus Perzen,
Vervolg van de vorige pagina: Hunnen, Mongolen, etc. schoten allemaal met hun duim die je met je wijsvinger kan vergrendelen. Daaronder: Perzisch boogschieten als sport tegenwoordig. Hier hetzelfde mankement.
Die bewuste handelaar was tot zijn bedrijf gekomen door een verkeersongeluk. De rijke eigenaar had met zijn Rolls een bocht bij een rotonde gemist en was rechtdoor gereden, heeft een fonteintje dat de rotonde sierde, onthoofd en was met zijn vervoermiddel boven op een motorrijder terecht gekomen die aan de andere kant van de rotonde bij een stoplicht stond te wachten. Die motorrijder hield niet alleen twee verbrijzelde benen en een lange geschiedenis van operaties aan deze gebeurtenis over maar ook een duizelingwekkend bedrag aan schadevergoeding. Van dat geld zette hij, nadat hij zich weer een beetje kon voortbewegen, een antiekwinkel op en specialiseerde zich in antieke wapens. Hij liet ons een houten schuur zien die tot werkplaats was ingericht en waar wapens werden gerestaureerd. Frank fluisterde: "In deze schuur ligt méér spul bij elkaar dan in heel Nederland." De man had het dus duidelijk gemaakt op zijn manier maar het bleef de vraag of dat het feit vergoedde dat hij elke dag nog pijn leed en dat tot aan zijn dood zou doen. Boven de winkel die ik maar vluchtig voorbij zag komen, had hij een soort kamer die de Amerikanen 'den' noemden en bij hen meestal van hout was. Hier stalden Amerikanen hun jachttrofeeën uit. Deze man deed niet aan jacht en trofeeën; hij deed in wapens en een enkel uniform. In een hoek stond een mannelijk mannequin in een compleet SS-officiers-uniform met degen en al. Boven de deur naar de voorkamer was een waaier van zes Franse degens uit de zeventiende eeuw bevestigd, allemaal van dezelfde maker. De waarde van deze versiering alleen al was nauwelijks meer te schatten. En alles verkeerde in top-conditie. Deze man vertelde een verhaal wat eerder dat jaar scheen te zijn gebeurd. Sommigen zeiden dat het verhaal gelogen of verzonnen was maar hij vertelde het met de overtuigingskracht alsof hij er zelf bij betrokken was geweest. In Schotland werd een landhuis verkocht. De eigenaar was overleden en de nabestaanden wilden van dat koude, naargeestig oude bouwwerk af. De inhoud van het huis werd per opbod verkocht. Een betrekkelijk jonge Amerikaan, op vakantie in Engeland, las de advertentie in de krant en ging, puur voor de grap en omdat hij toch niets anders te doen wist en ook nog nooit in Schotland was geweest, een kijkje nemen. De meeste spullen waren al verkocht maar in de met spinnenwebben versierde kelder stonden nog wat oude kisten die blijkbaar
niemand wilde hebben. Hij bood, ook voor de grap, 5000 Dollar voor de hele kelder en tot zijn verrassing was zijn bod het hoogst. Er zat alleen een haakje aan de zaak: hij moest het geld binnen een week op tafel hebben. Hij mocht echter even in een kist kijken om zeker te zijn dat hij niet een kelder vol rommel kocht. In die kist lagen oude geweren. Daarmee kon hij nooit verkeerd varen en dus belde hij vrienden, kennissen en zijn bank voor een lening op kort termijn. De vrienden en kennissen wilden wel mee doen mits hij het geld binnen een week weer terug kon betalen. Bij onderzoek bleek dat het huis ooit van de kwartiermeester van Oliver Cromwell was geweest. Blijkbaar hadden hier voorbereidingen voor een nieuwe veldtocht plaats gevonden. Maar tot de veldtocht was het niet meer gekomen door de iets te vroege dood van Cromwell. Toen het bedrag van 5000 Dollar was betaald, werden de kisten in geladen in twee vrachtwagens en naar Londen vervoerd, waar het spul voor de verkoop in een loods werden op geslagen. Het eerste verkochte geweer leverde al de totaalprijs van het geheel op, inclusief het vervoer en de huur van de loods. Het ging hier echter om honderden van die geweren, maar ook pistolen, kruit-flesjes en ander klein spul. Maar natuurlijk is er altijd een val in zo'n succesverhaal. Door haast en onkunde zijn eerst alle geweren verkocht en toen die her en der verspreid waren, kwamen wat kleine, oninteressant uitziende kistjes aan bod. Daarin bleken na inspectie de bajonetten voor de geweren te zitten. Cromwell-geweren had men weleens meer gezien, dat was niet zo vreselijk opwindend en daarvoor was de prijs wel bekend, maar men was nog nooit de bijpassende bajonetten tegen gekomen en hier waren ze dan. De bajonetten op zich waren niet zo veel waard. De geweren brachten inderdaad een redelijke prijs op, zoals eerder beschreven, maar de geweren met de bijbehorende bajonetten waren meer dan het dubbele waard geweest. Maar uiteindelijk kon het die geluksridder niet zoveel schelen; hij was in een weekend multimiljonair geworden en kon de rest van zijn leven teren op dit avontuur in Engeland. Maar, zoals gezegd, er waren ook sceptici, die zeiden dat dit soort verhalen weleens meer de ronde doen onder antiquairs, waarschijnlijk omdat ze allemaal van een dergelijk kansje droomden. En er is ook een kans dat ze het die Amerikaan niet gunden, a) omdat hij Amerikaan was, b) omdat hij geen antiquair was en geen verstand had van de handel en c) omdat zij het zelf niet waren. De volgende ochtend vertrokken we weer naar Holland. Frank kon de bogen vlot verkopen, al was vermoedelijk niemand zo gek om het ding proberen te spannen. De dingen waren inmiddels een paar honderd jaar oud en zij beston-
den uit gelijmd materiaal. De kans was dus groot dat het ding in stukken uit elkaar zou spatten. Wat we aan werkmateriaal mee naar huis brachten, was de reis eigenlijk niet waard omdat iedereen bang was, materiaal vrij te geven dat ze eventueel zelf nog wilden gebruiken. Ze hadden ook met ons samen kunnen werken en op die manier een beter product kunnen maken, maar het waren handelaren en die zijn toch weer net te weinig mens, of juist net teveel. De volgende ochtend vertrokken we weer naar Holland. Frank kon Oliver Cromwell, geschilderd door Samuel Cooper de bogen vlot verkopen, al was vermoedelijk niemand zo gek om het ding proberen te spannen. De dingen waren inmiddels een paar honderd jaar oud en zij bestonden uit gelijmd materiaal. De kans was dus groot dat het ding in stukken uit elkaar zou spatten. Wat we aan werkmateriaal mee naar huis brachten, was de reis eigenlijk niet waard omdat iedereen bang was, materiaal vrij te geven dat ze eventueel zelf nog wilden gebruiken. Ze hadden ook met ons samen kunnen werken en op die manier een beter product kunnen maken, maar het waren handelaren en die zijn toch weer net te weinig mens, of juist net teveel. De volgende ochtend vertrokken we weer naar Holland. Frank kon de bogen vlot verkopen, al was vermoedelijk niemand zo gek om het ding proberen te spannen. De dingen waren inmiddels een paar honderd jaar oud en zij bestonden uit gelijmd materiaal. De kans was dus groot dat het ding in stukken uit elkaar zou spatten. Wat we aan werkmateriaal mee naar huis brachten, was de reis eigenlijk niet waard omdat iedereen bang was, materiaal vrij te geven dat ze eventueel zelf nog wilden gebruiken. Ze hadden ook met ons samen kunnen werken en op die manier een beter product kunnen maken, maar het waren handelaren en die zijn toch weer net te weinig mens, of juist net teveel. Naast de informatie uit Engeland en Berlijn en de dozen met spullen van Frank, had ik ook een stapel boeken. Het meeste van die lectuur kwam uit de
States. Maar aan al die boeken zat een luchtje en sommige stonken regelrecht naar neo-nazi. Ik werd geleidelijk inge-haald door ene Andrew Mollo. Mollo was bekend en rijk geworden door mede-werking aan diverse oorlogsfilms. Daarnaast had hij iets met uniformen. Er zijn een groot aantal boeken verschenen, geïllustreerd door ene Malcolm McGregor die bedrijvig en handig was in het overtrekken van foto's die hij vervolgens inkleurde. Ik doe dat tegenwoordig ook, maar dan gebruik ik de computer en maak via alle mogelijke 'effecten' soort schilderijtjes van die ik dan soms van een andere achtergrond voorzie of hier en daar met een pen-seel-functie bijwerk. Ik ben geen teke-naar, al heb ik dat mijn hele leven ge-daan, ik ben verteller en soms moet dat in plaatjes en soms in tekst en soms in beide. Mollo haalde me in met boeken over de SS, waarin hij op ware grootte uniformstukken over had laten tekenen, stiksel voor stiksel, draadje voor draadje. Daar kon ik in m'n eentje en voor 500 Gulden per maand nooit tegenop.
Met dit soort publicaties haalde Andrew Mollo ons in. En op deze publicaties was absoluut niets op aan te merken. Ze waren perfect verzorgd maar bleven echter op 1 onderwerp hangen. Toen we eenmaal waren gestopt met onze productie, kwam A. Mollo met de ene publicatie na de andere, er verschenen zelfs boeken in het Nederlands en vermoedelijk ook nog een aantal andere talen. Hij deed het goed en dan is het feit dat we de eersten waren, maar een zwakke troost.
Ik was in Haarlem geen hippie maar ik zat er wel middenin of zoals een vriendin van mij ooit zei: "Hij blowt niet maar hij is van zichzelf stoned." Op die tijd kom ik nog wel terug. Waarom ik dit hier aanhaal, is om het volgende. Iedereen vroeg zich verwonderd af waarom ik toch in vredesnaam die vreselijke boeken maakte, want ze zagen mij altijd als een van hen. Misschien was ik van binnen wel meer hippie dan zij, maar werk is werk. Ik maakte geen propaganda voor de nazi's, ik reconstrueerde hun kleding en hun organisatie, tot in de zwempakken van de BDM-meisjes aan toe. En ik heb er onder geleden, soms maandenlang achtereen. Dag-in, dag-uit zat ik in de Duitse troep, stapels foto's en stapels boeken vol met plaatjes, plaatjes met stapels lijken en nog eens lijken, want dat was wat die geile Amerikanen wilden zien: Joodse lijken, Duitse lijken, kapot geschoten tanks met lijken, slagvelden met lijken, uit elkaar gereten stukken geschut op rupsbanden tussen lijken die er in of er op hadden gezeten toen de granaat was in geslagen, lijken aan touwen, opgehangen door Duitse politie en SS-troepen, vaak niet eens Waffen-SS, maar Sicherheitspolizei, het goorste zootje dat erbij liep, samen met de 'kasernierte' Polizei, politie-troepen die speciaal voor het vuile werk apart waren gehouden. Dag-in, dag-uit in de smerigheid...
Burgerslachtoffers na bombardement: het geeft je te denken. Wat is de mens? Wat blijft erover als hij door geweld uit het leven wordt weg gerukt en als afval op straat ligt na te smeulen? Hoe
waardeloos is de mens op dat moment? Is er nog wel iets menselijks aan hem? Teveel lijken voor die Duitse gek om er zijn bordje "Warum?" bij te zetten. Gemiste kans. In de dood verdwijnen alle verschillen. We kunnen ervan nihilistisch worden en tegen onszelf zeggen dat het allemaal geen zin heeft, al die moeite, al dat leren, al die hoop op een beter leven, maar we kunnen ook tegen onszelf zeggen dat wij onszelf willen vinden en zorgen dat ons leven zo zinvol mogelijk zou moeten zijn, verschil zijn en maken zolang het nog kan.
Ik had de opdracht gekregen omdat ik tekende en omdat ik Duitser was, dus foutloos Duits kon lezen en schrijven en een beetje Engels kon lezen en schrijven. Maar daarnaast was ik ook Duitser en naast mijn serieuze werkinstelling zo gek als een deur. Het begon zo'n beetje toen ik in het tuinhuis in Muiderberg (welke berg?) was gaan wonen. De situatie was al enigszins extreem maar ik was daar deel van. Nadat ik voor de zoveelste keer mijn nagel had afgebroken met het open klappen van mijn zakmes, kocht ik een Fins mes in een leren schede en hing die aan mijn riem. Natuurlijk werd ik meermaals door de politie opgepakt en moest mee naar het bureau en daar werd het mes opgemeten. Het was net iets korter dan de toegestane 14 cm en dus moesten ze me weer laten gaan. Ik heb ook tijdenlang een tropenhelm gedragen die ik op het Waterlooplein in Amsterdam had buit gemaakt en opgeknapt. Waarom in godsnaam een tropenhelm? Een tropenhelm is het meest praktische hoofddeksel dat men zich voor kan stellen. Je draagt ze op een band dat op je hoofd rust. De helm zelf raakt je hoofd nergens maar koelt het hoofd geforceerde door een slim uitgewerkt koelsysteem. In de winter is hij echter warm doordat hij de warme lucht die van je hoofd opsteigt, ophangt en even vast houdt tot de lucht via de koelgaten wordt afgevoerd. Ik heb zelfs een tijd een tropenhelm van het Afrikakorps op mijn hoofd gehad. Het was hippietijd dus toen kon dat ongestraft. Alleen zaten er aan de zijkanten nog de Duitse emblemen op. Met die emblemen voerde ik voortdurend strijd. Als ik weer te diep in de historie was gedrongen, gingen de emblemen er af. Maar op een gegeven moment vond ik dat ik daarmee inbreuk deed op de originaliteit van dat hoofddeksel en omdat ik aan die oorlog niet mee had gedaan en er ook niet achter stond, stak is ze er weer op. En zo bleef ik conflicten met mijn afkomst creëren. Ik was nog niet helemaal doordrongen van de hoofdzonden identificatie en projectie. In plaats daarvan probeerde ik een positie in te nemen. In Duitsland was ik opgegroeid met het idee dat ik Duitser was en daarmee iets bijzonders, net als veel Joden nog het idee hebben dat ze uitverkoren zijn door God. Ik was dan niet uitverkoren door God maar door het lot. Ik was Duitser in Nederland en ik maakte boeken over de Tweede Wereldoorlog, al ging het maar om de pakjes die ze hadden gedragen.
Op een gegeven moment was het de zoveelste zomer in Muiderberg. Buiten in de tuin lagen de dochters van de verhuurder te zonnebaden, terwijl ik over een hete lichtbak gebogen films van mijn tekeningen zat te versnijden. Het was nodig om de hoogst mogelijke kwaliteit in het reproductieproces te bereiken en te voorkomen dat lijnen 'dicht liepen' of weg braken. En dat was een goed moment om depressief te raken. Op een gegeven moment maakte ik mijzelf wijs dat ik niet meer kon, ik stopte met eten en hoefde dus ook het huis niet meer uit. Ik zag mijn bestaan als een grote mislukking en dat hoefde niet langer in stand te worden gehouden. Mijn 'hospita' of de vrouw van de verhuurder merkte op dat ze me een paar dagen niet had gezien en begon zich zorgen te maken. Ineens ging de deur open en stond mijn nicht in de deuropening. Ze nam me mee naar Amsterdam om aan te sterken. Na die week ging het weer en ging ik door met het werk. Ik was nog maar met het eerste boek bezig, dat van de onderscheidingen. Zoals gezegd, ik was vijf jaar met dat werk bezig, met wisselende stemmingen en ik vond het jammer toen het afgelopen was, want voor mijn gevoel was ik een deel van de geschiedenis in beeld aan het brengen. Maar hierin werkte ik mezelf en het project ook weer tegen. Er moesten mensen in die pakken. Voor de partijbonzen zocht ik in foto's naar de typen die daar wel in pasten. Sommigen leken op Hitler omdat vele partijleden Hitlers knipvoorbeeld van haar op de bovenlip volgden, anderen leken meer op Göring omdat ze net zo ongebreideld vraten en zopen zoals hij. Voor SS'ers zocht ik de types bijeen die ik op plaatjes van de Joden-vervolging zag. Ze moesten lijken op hun meestal zelf ge-
kozen functie, zoals sommige hondenbezitter op hun beesten lijken. En dat was niet erg professioneel, begreep ik achteraf en Frank durfde niets te zeggen omdat hij geen andere gek kon vinden die voor vijfhonderd Gulden in de maand dit soort slavenwerk wilde doen. Het effect van die on-professionaliteit was toch weer anders dan men zou verwachten. Op een gegeven moment kregen wij de order van vijfhonderd boeken per deel, op dat moment kwam dat op 2500 boeken. Daarmee hadden we kunnen overleven. Maar toen de besteller de boeken had door gebladerd, stuurde men alle tot dan toe ontvangen boeken terug, vergezeld door een boze brief. De besteller: De Duitse Staalhelm-organisatie, bond van Duitse front-soldaten. Ze waren boos vanwege de types. "In elk leger loopt weleens een scheve en een kromme rond", luidde het in de begeleidende brief, "maar wat u daar getekend hebt doet geen recht aan welke Duitse soldaat dan ook, die zijn leven voor zijn vaderland in de weegschaal heeft gelegd." Men was dus echt beledigd. En dus schreef ik opgetogen terug: "Het was niet de bedoeling om iemand te beledigen maar ik heb de types uit origineel fotomateriaal bijeen gezocht en deze types gekoppeld aan hun functie. Dat u vindt dat ik de verkeerde types aan de verkeerde functie heb gekoppeld, dat is dan niet mijn probleem." We konden opgelucht adem halen, Frank en ik. Onze boeken werden dus niet gekoppeld aan organisaties die al vóór de oorlog niet helemaal fris waren geweest. Veel leden van de Stahlhelm deden blij mee met de SA tot ze uiteindelijk en masse in de organisatie werden ingelijfd.
Sierbord van het frontsoldaten-verbond de Staalhelm. Binnentekst (vertaald: "Op de slachtoffers en op de wapens berust de overwinning,")
Moffen in Muiderberg De kostwinnaar van de familie in Bussum was niet meer, te erven viel er niets, behalve schulden gemaakt bij zijn ouders die inderdaad ook onmiddellijk elke cent terug wilden hebben. Afijn, het kwam er op neer dat er zo snel mogelijk moest worden verhuisd. Mijn nicht ging in Amsterdam een woning huren, waar zij met haar twee kinderen, Wolfgang en Heidi ging wonen en ik vond een tuinhuisje in Muiderberg aan het IJsselmeer. Het waren hele aardige mensen die mij het huisje in hun achtertuin met uitzicht op het kerkhof van Muiderberg voor een betaalbaar bedrag verhuurden. Het huisje bestond uit drie vertrekken, een redelijk grote woonkamer met keuken, een zijkamer die ik tot werkkamer bombardeerde en een slaapkamer waar met enige goede wil een bed en een kast in paste. De vertrekken waren door wanden van hardbord van elkaar gescheiden en het gebouw was op getrokken uit een houten frame dat aan de buitenkant overnaads met houten planken was betimmerd en aan de binnenkant was afgewerkt met, u raadt het al: hardboard Er was zelfs de moeite genomen om er een vlak zadeldak op te plaatsen dat aan de binnenkant was afgewerkt met betimmering van messing en groef houten latten; op zich iets van de degelijkheid van een redelijke stacaravan. Om in de winter de kamers van warmte te voorzien, stond in de woonkamer tegen de smalle achterkant een oliekachel die op de duur werd vervangen door een potkachel. De kachel was aangesloten op een enkelwandige eternitpijp, zo'n pijp van asbestcement die in de winter, vanwege de eenwandigheid, aan de binnenkant besloeg en dus de rook niet afvoerde op het moment dat het juist werd gevraagd, namelijk bij het aansteken van de kachel. Maar daarover later meer. Hoe dan ook, het was een knus huisje, in het voor- en najaar. In de zomer werd je levend gekookt, als de zon lekker wilde schijnen en in de winter vroor je in de slaapkamer met de deken aan de hardboard wand vast. Ik ging dus een spannend bestaan tegemoet maar dat wist ik nog niet toen ik hoopvol mijn nieuwe verblijfplaats betrok en inrichtte. Zodra ik het huisje bewoonbaar had ingericht, ging ik weer aan het werk. Het eerste boek («Insignia, Decorations and Badges of the Third Reich and occupied countries») ging over alles wat dat rare derde rijk aan onderscheidingstekens en speldjes had voortgebracht. Wat de onderscheidingstekens aanging kon ik, zoals eerder vermeld, min of meer blind varen op hulp en aanwijzingen van de bevriende Duitse historicus en specialist op het gebied van de Tweede Wereldoorlog. Aan deze vriendschap heb ik een gesigneerd boek van zijn hand over gehou-
Het tuinhuis in Muiderberg. Het mat gezandstraalde raam zat boven het aanrecht want rechts van de deur was een keuken ingericht die tegelijk een deel van de woonkamer was.
den, waarin hij zijn waardering voor mijn bezigheden tot uiting bracht. Kurt-Gerhard Klietmann was een heel aardige man, hoewel teleurgesteld in de medemens die van alles van hem wilde weten maar zelf nooit iets los liet. Ik was in een wereld verzeild geraakt waar men op de loer lag om gegevens binnen te slepen en in te pikken zonder zelf iets terug te doen. Voor Frank, mijn opdrachtgever was mijn relatie met de heer Klietmann heel voordelig maar ook hij had liever niet dat ik informaties uitwisselde. Maar met dat soort bedenkingen kon ik geen rekening houden. Klietmann zelf was een man van in de zestig, toen ik hem leerde kennen. Hij woonde en werkte in Berlijn, vlak bij de Kurfürstendamm. Hij bezat daar een woning op de tweede etage van een flat van vóór de oorlog die rond een binnenplein was gebouwd. De hele woning was klassiek ingericht en had iets van een museum. Kurt-Gerhard was in de Eerste Wereldoorlog gewond geraakt en had er sindsdien last van. Hij werkte 4 uur, moest dan 4 uur rusten en ging dan weer 4 uur werken. En in dat ritme maakte hij de dag en de nacht vol. Van de 24 uur die de dag heeft, werkte hij 12 uur op deze manier. Nu werkte hij niet alleen maar als hij op was; hij had een tijdlang zelfs een 20 jaar jongere vriendin. En toen die relatie uit ging omdat hij haar energie niet meer vol kon houden en zij zich naar een jongere partner om zag, ging het snel met hem achteruit. Een jaar na het stopzetten van mijn werk, kreeg ik bericht uit Duitsland dat hij was overleden. Kurt-Gerhard Klietmann was een van de weinige en zeldzame Duitsers die ik kon waarderen en wenste dat alle Duitsers ongeveer zo waren. Dat was me bij
Duitsers al eerder opgevallen: Je had, grof gezegd, drie types: a) het domme soort dat hard praat en niets wezenlijks te melden heeft, b) het soort dat zich liever stilletjes afzijdig houdt uit angst, op te vallen en c) het soort waar je bijna blindelings op kan vertrouwen en die je nooit op iets stoms kan betrappen maar zij zijn ver in de minderheid. Ik heb een paar van die mensen leren kennen. Mijn werk bestond. zoals eerder aangestipt, voornamelijk in het overtekenen van speldjes en onderdelen van uniformen. Sommige artikelen kon ik over trekken uit de catalogi van Assmann&Söhne, een bedrijf in Duitsland dat zich sinds 1900 bezig hield met het fabriceren van metalen onderdelen van uniformen maar ook gevesten van steek- en slagwapens, zoals dolken, siermessen, bajonetten, degens en sierzwaarden. Toen de tekeningen van het eerste boek, dat over de onderscheidingen en speldjes, voltooid waren, ging ik de tekst schrijven, in steenkool-Engels want echt acceptabele kennis van de Engelse taal had ik niet en geld voor een goede vertaler ontbrak. Maar omdat het voornamelijk beschrijvende teksten waren, viel mijn spraakgebrek in eerste instantie niet zo vreselijk op. Intussen waren de tekeningen naar een drukker gegaan die de geplakte opmaak op film zette en de films weer terug stuurde naar mij. Mijn taak was nu om de diapositief omgekeerd opgenomen negatieven in te monteren in rechtstreeks opgenomen opmaakpagina's. Op zich was deze manier perfect maar omslachtig. Ik tekende alles op transparant papier als er met potlood moest worden getekend, want dan maakte ik de schets zoals het voorbeeld maar voor het inkten van de tekening draaide ik het papier om en tekende op de achterkant voornamelijk met een buisjes-tekenpen die door de firma Rotring Rapidograph werd genoemd. Dat garandeerde dat de tekening niet kon worden beschadigd als ik het potlood weg gumde. Deze techniek heb ik later ook bij mijn stripverhalen toegepast waarop ik op een gegeven moment drukwerk tegen kwam dat gespiegeld was afgedrukt. Een drukker had de bijgevoegde beschrijving niet gelezen of door gegeven aan de uitvoerende kracht. Bij Jaspers hadden we er een spreuk voor: "Zetters zijn drukkers." Voor wie het niet door heeft: Zetwerk stond vroeger vaak vol met zetfouten. Dat maakte een zetter voor ons tot een soort idioot. Computers met spellingscontrole hebben niet alleen de zetter volledig vervangen - hij bestaat gewoon niet meer. In de tijd waarover ik sprak, werd tekst met de machine getypt aangeleverd en door een machinezetter in lood getypt. Machinezetters waren al een verbetering tegenover de klassieke zetter die de tekst opmaakte met vaste letters en spatiestukken in een soort houten opmaakplank met opstaande randen
er omheen wat de maat van de bladspiegel (het bedrukte deel van het papier) aangaf. Fanatieke typografen prefereerden deze methode boven machinezetsel omdat de spatiëring nauwkeuriger was want in principe hoort de spatie tussen letters voor elke letter verschillend te zijn en dat wordt min of meer bepaald door 'gevoel'. Je kijkt ervoor tussen je oogharen door. Bij machinezetsel was de spatie vooraf bepaald. En de letter werd gegoten terwijl hij werd getypt. Dat maakte het zetwerk minder strak en mooi maar goed genoeg voor kranten en goedkope boeken zoals die van ons. NSB WA NSDAP SA-M WHN Jeugdstorm
Onderscheidingen en speldjes. 3 werkvellen als voorbeeld. Ik tekende wat werd aangeleverd, ook in die volgorde. Soms schreef ik er codes bij die overeen stemden met tekstlijsten waarin aantekeningen stonden over kleur en materiaal en natuurlijk wat het was, al was dat niet altijd bekend en dan stond er een vraagteken bij de tekening.
Het was inmiddels hoogzomer geworden, terwijl buiten de mussen dood uit de boom vielen van de hitte en de aantrekkelijke dochters van de huis- en tuineigenaar in de ruime tuin lagen te zonnebaden zat ik zwetend in een korte broek en met ontbloot bovenlijf boven een warme lichtbak gebogen films te versnijden en te retoucheren, dagin, daguit. En dat voor vijfhonderd gulden in de maand. Dat was trouwens in de zomer nog redelijk te doen. Ik rookte of dronk niet en ging ook niet uit. Ik had alleen een motorfiets, een nieuwe toentertijd, een ...
Jawa. Mensen die van motorfietsen wisten, zagen een Jawa niet als motorfiets. Het was teveel brommer en stijllozer dan een 98 cc Sachs motorfiets. Er zat een 250 cc tweetaktmotor in en het hele apparaat was van Tsjechische makelij. In de tweede helft van de vijftiger jaren van de vorige eeuw probeerde Jawa de markt te veroveren met een soort kopie van de Engelse Triumph, in het rood met een gedeeltelijk verchroomde tank. En dat is gelukt want in de jaren zestig van die eeuw werd Jawa het meestverkochte motormerk ter wereld. Men zag die dingen veel in wat wij ontwikkelingslanden noemen. Het voordeel van het ding: het was goedkoop, duizenden guldens goedkoper dan elk ander merk. Mijn eerste Jawa kocht ik bij een kleine handelaar van brom- en motorfietsen bij 's Graveland.
Een 250cc Jawa. In de regel was een Jawa vuurrood met een deels verchroomde tank, maar ik heb ooit bijna een duifgrijze met rode Jawa gekocht maar de man deed hem uiteindelijk toch niet van de hand, want het ding was uitermate zeldzaam en hij was er nogal aan gehecht en ik leek niet het type dat ik aan zijn lieveling de nodige waarde toekende. Er bestaat nog steeds een Jawa-club. Ik ben heel even het 500ste lid geweest.
Mijn eerste (tweedehandse) Jawa reed ik stuk tijdens een prachtig ongeluk. Ik kwam uit Amsterdam en reed naar Bussum over de provinciale weg langs Weesp. Daarbij moet ik even invoegen dat ik altijd vol gas reed en bij een Jawa met zelfgebouwde kuip kwam dat overeen met een gemiddelde snelheid van 120 km/u. Volgens de huidige norm was dat al veertig kilometer te hard op die weg. Maar ik leefde altijd snel op de motor. Voor de brug over de Vecht bij Driemond stond een file op mijn rijbaan-gedeelte. Ik wist niet wat daar aan de
hand was, maar de file reed langzaam in de richting van de brug over de Vecht en omdat ik op de brug niet in mocht halen, deed ik dat maar vóór de brug, althans dat was de bedoeling. De file bleek te zijn ontstaan doordat de eerste auto de afslag naar Driemond wilde nemen, wat ik niet zag door de auto's achter hem. Toen ik de file bijna was gepasseerd, verscheen ineens de eerste auto in mijn blikveld, die aan de afslag was begonnen. Remmen was er niet meer bij. Terwijl de auto gewoon door reed, raakte ik hem ter hoogte van zijn achterdeur en mee sturend nam ik alles mee wat bij de auto ook maar enigszins uitstak, wieldop en spiegel en schoot, nog bijna op volle snelheid, langs de auto, schuin de weg over en zag mijzelf plotseling de berm aan de overkant van de weg en de afslag afdalen. Ik zag het gras onder mij en dacht in een flits: "Hier moet ik er af!", liet het stuur voor wat het was, liet mij achterover vallen en in de val draaide ik zijwaarts van de motor af waardoor ik op mijn buik terecht kwam en in die houding het talud in de richting van een kleine sloot af gleed, terwijl de motor verder vloog, een kort betonnen paaltje raakte, omhoog werd geworpen en op ooghoogte in een kippengazen hekwerk bleef hangen, terwijl ik vanaf de straat stemmen hoorde van mensen die ervan overtuigd waren dat ik wel dood moest zijn. Intussen mankeerde ik echter helemaal niets behalve een slapjes bloedende pink waarmee ik blijkbaar de spiegel had gemold. Ik krabbelde overeind en hoorde de vrouwelijke bestuurder schreeuwen dat zij twee kinderen in de auto had, die echter niets mankeerden hoewel ik denk dat ze die nacht niet lekker hebben geslapen. Omdat omstanders en medeweggebruikers dachten dat er een dode was te betreuren, had men de politie gebeld die ook betrekkelijk snel ter plaatse was. De zaak werd binnen een half uur geregeld. Ik heb er nooit meer iets van gehoord. Met de hulp van omstanders heb ik vervolgens de motor uit zijn benarde positie bevrijd. Hoewel de hele voortrein ontzet was, kon ik er nog mee rijden. Ik haalde het tot bij de motorhandelaar waar het ding vandaan was gekomen. Toen die goede man het apparaat had gesloopt om de nodige onderdelen te kunnen bestellen, bleek dat repareren niet meer aan de orde was, want het balhoofd (het deel dat het stuur met de voorvork verbindt) was dermate ontzet dat er geen nieuw balhoofd meer gemonteerd kon worden. Het was een puur wonder dat ik er überhaupt nog mee heb kunnen rijden. Na enig rekenwerk werd besloten dat het misschien het beste was om maar gewoon een nieuwe motor te kopen. Natuurlijk werd het weer een Jawa want iets anders kon ik niet betalen. Deze nieuwe Jawa was dus mee gegaan naar Muiderberg, het dorp aan de Amsterdamse strontpoel.
Afslag naar Driemond bij Weesp in 2012. Het zag er iets anders uit op de dag van het ongeluk.
De nieuwe Jawa: 250 cc, bouwjaar 1964. Het meest in het oog springende verbetering en tegelijk een zwak punt was de nieuwe deksel voor de koplamp met vleugeltjes voor over het stuur, waardoor de motor voor de berijder er uitzag als een rode Vespa-scooter. Bovendien was de bevestiging dermate gebrekkig dat er gauw plakband aan te pas moest komen om de boel bij elkaar te houden. Vermoedelijk was voor deze oplossing gekozen om regenwater uit de koplamp te houden ter voorkoming van erosie en kortsluiting. Bij de latere types, 350 Californian, werd de lamp in een moderne behuizing vóór het balhoofd geplaatst.
Zwemmen was er niet bij die zomer en volgende zomers, niet in het IJsselmeer, in ieder geval. En vooral niet aan het strand van Muiderberg. Want in die tijd had Amsterdam nog geen echt werkende waterzuivering en bij noord-
Strand van Muiderberg vroeger en nu
westen-wind dreven in Muiderberg de drollen langs het strand. Als onwetende ben ik één keer het water in gegaan en was onmiddellijk een week ziek. Dat was die eerste zomer in Muiderberg. Het was ook die zomer dat Corry langs kwam om een boek terug te brengen. Het was ook de zomer waarin ik voor twee weken bij mijn nicht in Amsterdam en de kinderen ging logeren. Daar begon zich een tijdelijke psychische verandering voor te doen, waarvan ik nog steeds niet overtuigd ben of het wel een zo gunstige is geweest. De aanzet voor deze verandering was afkomstig van de verhuurder van mijn huisje in zijn tuin. De goede man was procuratiehouder van een grote drukkerij die uiteindelijk de overstap naar het digitale tijdperk niet meer heeft mee gemaakt. Toen het bedrijf failliet ging en een toeleverancier tegen hem zei dat hij daar ook wel iets aan over had gehouden, heeft hij de man gegrepen en serieus geprobeerd hem in de binnenvijver van het bedrijfspandsentré te verzuipen. Het was een heel aardige man, hij had alleen een nogal ongewone stopzin die hij tegen iedereen bezigde die aan zijn hoofd zeurde: "Lik m'n zak!" Waardoor die zin elke keer weer verraste, was omdat hij anders een heel beschaafde man was die nooit een onvertogen woord zei, altijd even vriendelijk en beleefd. Wat ik toen in eerste instantie niet begreep en zag, was dat hij het gewoon kon maken omdat het zo buiten zijn algemene voorkomen lag. Toen ik dus bij mijn nicht logeerde en door een oudere dame met opgevouwen paraplu werd aangesproken omdat zij zich op dat moment irriteerde aan het feit dat ik op de stoep fietste, dacht ik: ik probeer het eens en zei: "Lik m'n zak!" Het mens schrok geweldig en was even sprakeloos en ik voelde me op dat moment heerlijk. Wie doet me iets? Laten ze toch allemaal de kolere krijgen! Het was even leuk maar niet echt. Het was ook niet echt van mij. Het was een geleende houding; ik moest mijn eigen houding nog vinden en dat zou nog even duren. Na de inzinking pakte ik mijn zelfstudie weer op. Maar dat kon ik blijkbaar niet zonder in extremiteiten te vervallen. De boeken hadden me geleerd dat het feit dat ik me niet prettig voelde in mijn bestaan, veroorzaakt werd door mijn IK. Hèh? Twintig jaar geleden zat ik al in mijn achtertuin uitleg over het IK in mijn Psion te typen.
Het Ik Even vooraf: "Het Ik" dat hier wordt bedoeld, is geen psychologische term en is ook niet vertaalbaar naar een dergelijke term. Het is ook geen bepaald gebied in de hersenen dat met een MRI-scan zichtbaar gemaakt kan worden. Het begrip "Ik" komt uit het vocabulaire van de Oosterse mystiek en wordt daar gehanteerd om het verschil aan te geven tussen de 'lagere' en 'hogere' aspecten van de menselijke persoonlijkheid en bewustzijn. Het is dus een woord dat iets moet aanduiden, maar waar wij geen wetenschappelijke functie aan toe moeten kennen. Met "IK" wordt in dit geval eigenlijk het 'lagere' deel van onze persoonlijkheid bedoeld, dat deel dat het leeuwendeel van onze emoties teweeg brengt en er tegelijkertijd aan toegeeft, om het grof te stellen. De Gnostische Beweging van Samaël Aun Weor spreekt zelfs over meerdere "Ikken" die, via alle mogelijke vertakkingen, tot in de honderden kunnen tellen. In deze "Ikken" huisvest zij inderdaad ook onze 'lagere' emoties, zoals jaloezie, wrok, boosheid, zelfzucht... Persoonlijk vind ik een dergelijke benadering alleen maar verwarrend en daarom houd ik het maar bij één Ik, dat is al stof tot discussie genoeg. Binnen het kader van dit boek is het Ik een meer of minder fictieve variabele, het meest "aardse" deel van onze persoonlijkheid. Het staat tegenover een andere persoonlijkheidscomponent: Het Wezen. Eigenlijk kunnen we de mens binnen deze symboliek als entiteit zien, als een samenstelling van geestelijke componenten die allemaal een betrekkelijk bepaalde plaats innemen. Bij een vorm van analyse, zoals ik die hier bezig, hebben we te maken met de volgende 'filosofische' elementen van de menselijke aanwezigheid: De geest:
Dat deel van ons fijnstoffelijke bestaan dat het dichtst bij de kern van de natuur staat, onpersoonlijk en algemeen, een klein deel van het wezen van de natuur in ons. Als het christendom spreekt over God in ons, bedoelen ze deze factor van onze aanwezigheid. Let wel: Ook hier gaat het om een 'filosofische'/'metafysische' benadering en geen wetenschappelijke. De ziel:
Verwant aan de geest, maar beperkt tot en gebonden aan de persoon. Over zowel de geesteigenschappen als de zielseigen-
schappen van de mens wordt veel gespeculeerd. Daartoe wil ik mij hier niet laten verleiden. Hoewel de meeste esoterische groepen er wel een uitgesproken theorie en mening over hebben en veel van die ideeën met elkaar overeenkomen of in ieder geval gemeenschappelijke raakvlakken hebben, wil ik deze kwestie verder met rust laten. Al zal ik op dit thema nog terug komen. Voor het huidige onderwerp is het voldoende om deze symbolische facetten van de menselijke natuur even aan te stippen en daarmee te laten zien dat ik alleen bezig ben met het topje van de ijsberg. Het Zelf:
Vergelijkbaar met de geest, een andere benaming uit een andere discipline. Net als de geest, komt het Zelf ook voort uit het wezen van de natuur. Het is een begrip voortkomend uit de Zen-traditie. De mens treedt terug naar het niveau van het Zelf nadat hij alle wereldlijke behoeften en roerselen heeft los gelaten en zijn denken en handelen laat bepalen door tijd en ruimte, het Niet-denken. De intuïtie in haar zuiverste vorm komt volgens deze leer voort uit het Zelf, het deel van de menselijke geest, dat onmiddellijk in verbinding staat met de oerkrachten van de scheppende natuur zelf. De meest verfijnde vorm van het Chinese Tau is hiermee te vergelijken.
Voor de neuroloog bestaat deze eigenschap van het menselijke zijn dus ook niet en daarmee vervalt ook enig nut van een religie en zeker een geloof of godsdienst. Voor wie desondanks in de huid van de neuroloog wil kruipen en een definitie wil geven voor deze kant van de breinactiviteit, zou hier moeten spreken van de onbewuste activiteiten van het brein al ben ik bang dat deze vlag de lading niet helemaal dekt. Het Wezen:
Terwijl ziel, geest en het Zelf te maken hebben met de eeuwigheidswaarde binnen de oerkrachten van de natuur, vormt het Wezen de basis voor de persoonlijkheid van de mens, zijn natuurlijke geaardheid, vergelijkbaar met de temperaments-omschrijvingen van Rudolf Steiner, die de persoonlijkheden verdeelt in cholerisch, sanguinisch, flegmatisch en melancholisch.
Met deze benadering zou een neuroloog nog iets kunnen uitleggen, want het we-
zen is hetgeen volgens welk het brein zich manifesteert, hoewel we hier ook te maken hebben met een variabele die aan verandering onderhevig is, wat de rechtgeaarde boeddhist weer sterkt in zijn idee dat persoonlijkheid een illusie is. Het Ik:
Tegenhanger van het Wezen en meest veranderlijke component van de persoonlijkheid, drager van de emoties, basis voor projectie en identificatie.
De persoonlijkheid: De totaliteit van Wezen en Ik, aangevuld met erfelijk materiaal en aangeleerde routines en gedragsregels. Hier moeten we bijvoorbeeld ons normbesef zoeken, een deel van onze smaak, ons culturele bewustzijn, in zover aanwezig. Net als bij het Ik, hebben we hier te maken met een variabele. Het verandert naarmate er meer wordt ingestopt en verankerd. Het is dit gedeelte van ons zijn, waar het Ik zich als een virus aan vast haakt en zich bruikbare delen van toe eigent. Ik moet hier nogmaals beklemtonen dat we het hier niet met een psychologisch wetenschappelijke uiteenzetting te maken hebben, hoewel esoterische groeperingen dit materiaal hanteren als ging het hier om aantoonbare feiten. Ik had dit materiaal nog aan kunnen vullen met termen als "Fysiek lichaam", "Astraal lichaam", en "Etherlichaam", begrippen uit de antroposofie, die het Ik hanteert als een neerslag uit vorige incarnaties, maar ik wil de zaak niet ingewikkelder maken dan ze al is. Sinds de oude Grieken hebben we de gewoonte om waarnemingen en vermoedens te concretiseren door ze te voorzien van vaak abstracte benamingen die hen een zweem van wetenschappelijkheid verlenen. Niet alleen de wetenschap en de reclame-industrie maakt zich schuldig daaraan, ook esoterische groeperingen die het vanuit hun aard moeten hebben van een geloof in dingen, proberen hun gelijk te halen door middel van wetenschappelijke en semi-wetenschappelijke thesen, vergelijkingen en feiten-manipulaties. Zo zegt de Amerikaanse geleerde Daniel C. Dennett dat het bestaan van zowel een Zelf of geest of ziel wetenschappelijk nooit is aangetoond. En daarmee heeft hij volkomen gelijk. Maar ik heb het al aangekaart, ik gebruik hier dat soort termen in puur symbolische zin. Daar komt bij dat onze wetenschap wereldwijd aan een voortdurende beweging onderhevig is, die we graag als vooruitgang aan-
zien en dat vondsten, vandaag gedaan, morgen weer kunnen worden verworpen. Er zijn bijvoorbeeld wetenschappers die via hun werkgebied en de daaruit voortkomende ontdekkingen tot de overtuiging zijn gekomen dat God bestaat. Bij deze aard van wetenschap zet ik wel onmiddellijk mijn vraagtekens. Is zo iemand gek of alleen maar blind voor een bepaald gebied van de realiteit? Anderen weer hebben het nieuws gehaald door te vertellen dat in de diepste diepte van het deeltjesonderzoek een bevestiging kon worden gevonden van de leer van Boeddha, op zich niet zo verwonderlijk. Samenvattend: Als ik hier termen hanteer zoals het 'IK', dan heb ik het over de omschrijving van een waarneembare eigenaardigheid, die ik, in navolging van anderen, de naam "IK" heb gegeven om aan te geven dat ik het over een bepaald deel van, in dit geval, menselijke eigenschappen heb die op een bepaalde manier schijnen te functioneren en invloed schijnen uit te oefenen. Daarbij maakt het niet uit of termen en methode wetenschappelijk verantwoord of onderbouwd zijn. Het gaat er in dit geval alleen maar om, bepaalde aspecten van ons bestaan verbaal hanteerbaar te maken. En dat ik daarbij terug grijp op termen die in esoterische zin worden gehanteerd, maakt alleen dat het mes aan twee kanten snijdt: Ik geef het kind een naam en die naam is niet nieuw, niet zomaar uit de lucht gegrepen. Nu natuurlijk de vraag: Wat wilde ik hiermee? Wat zat mij zo dwars dat ik de oorlog tegen het IK begon? Ik had achter elkaar twee relaties naar de knoppen geholpen en zat opgescheept met een gigantische klus die psychisch een behoorlijke tol eiste. Maar zoals veel mensen, had ik neigingen tot perfectionisme. Ik ging er vanzelfsprekend van uit dat ik het allemaal zelf had gedaan. Schuld speelde hier dus een behoorlijke viool mee. Ik had mij laten mee slepen door mijn emoties en van alles uit de hand laten lopen. Er waren zaken in mijn herinnering die mij het schaamrood naar de kaken dreven. En met het verhaal over het IK in mijn hand, kon ik al die gênante gebeurtenissen en handelingen naadloos herleiden. Ik was telkens het slachtoffer van mijn IK geworden, had emotioneel en egocentrisch gereageerd en gehandeld en ik was ervan overtuigd dat als ik dat IK eenmaal onder controle had of zelf liefst uitgeroeid, ik beter in mijn leven zou staan en al die voorbij getrokken problemen niet langer zou tegen komen. In de literatuur was ik ook nog een ander thema tegen gekomen dat
hier direct mee te maken had: Niet-doen. Hier is ook al veel over geschreven. En meestal komt men dan met de uitleg dat Niet-doen niet moet worden gezien als niets-doen. Het IK doet. Veelal denken we in dat soort handeling niet lang na maar volgens onze eigen wens en wil en proberen een situatie in de greep te krijgen. De tegenwoordige politiek levert dagelijks en misschien per uur doenhandelingen op. Men heeft, zonder het te voorzien, een probleem geschapen en probeert nu de boel zodanig aan te harken dat men er zonder al teveel kleerscheuren uit komt zonder daarbij zijn gezicht te verliezen. Men maakt dus eerst een fout door ergens energie in te steken waar die niet hoort en steekt vervolgens weer en meer energie in de poging het gedane weer ongedaan te maken. En uiteindelijk doet men het allemaal voor zichzelf. Niet-doen komt uit het taoïsme en is door het Zen-boeddhisme over genomen. Het betekent feitelijk dat elke situatie zijn eigen momentum heeft. En in plaats van zijn Ik in de strijd te werpen om meester van de situatie te worden, kan men ook rustig naar het momentum van de situatie kijken, kijken naar oorzaak en gevolg en daarbij ook rekening houden met het feit dat elk moment zijn eigen situatie voort brengt. Om de situatie goed in te schatten, zou men dus, buiten het IK en het eigen willen om, moeten kijken hoe de zaak in elkaar steekt en dan tegelijkertijd kijken naar de eigen positie in de situatie. Want doordat men de situatie waar neemt, wordt men er een onderdeel van, ook al heeft men de situatie niet zelf veroorzaakt. Dat betekent niet dat we niets moeten doen, misschien moeten we wel iets doen, maar niet vanuit ons IK maar vanuit het begrip van de situatie. Waar hebben we deze wijze van handeling meer gezien of gehoord? We vinden voorbeelden hiervan in de Bijbel en wel in het Nieuwe Testament. Jezus Christus geeft volgens de schrijvers, of die er zich van bewust waren of niet, voorbeelden van Niet-doen, al heeft de kerk die voorbeelden niet over genomen. Dat komt voornamelijk omdat ze voortdurend werden verblind door hun eigen godsbeeld. Misschien had Jezus beter een hindoe kunnen zijn. De hindoes kenden het begrip van niet-doen ook al en je vindt het in de Mahabharata, in dat oud-Indiase heldenverhaal over de Kauravas en de Pandavas en gaat erover hoe het oude, traditionele wordt afgelost door het nieuwe, een nieuwe tijd en het verzet van de ouden en de strijd van de jongen die de twist uiteindelijk winnen. Het lijkt alleen maar te gaan over doen, oorlog. Maar daar is ook Krishna die onderdeel is van die strijd. Tijdens de grote veldslag geeft hij de aanvoerder van de
Pandavas, Arjuna, les in Brahmaanse filosofie en leert hem onder andere dat het niet uitmaakt wat jezelf wil maar dat alleen gedaan kan worden wat gedaan moet worden. Hij gaat zelfs nog een stap verder want hij zegt tegen Arjuna dat een wijze geen plezier zoekt in dat wat een begin heeft en een einde, waarmee hij de basis legt voor het onthechtings-principe in het Hindoeïsme. Zover wilde ik nu ook weer niet gaan, toch probeerde ik mij bewust te worden van mijn IK en daar de strijd tegen te beginnen. Nu is het met strijd zo dat men energie steekt in hetgeen men bestrijdt. Heel veel later vond ik dat het voldoende is om het waar te nemen en er los van te staan. Maar zover was ik nu nog niet. Het enige zichtbare gevolg van die strijd was niet eens zonder nut: Als er iets gedaan moest worden waar ik op dat moment geen zin in had, sprong ik op uit mijn stoel en ging aan de slag. In deze tijd begon ik ook dingen te doen die geen voordeel voor mezelf opleverden maar waarvan ik meende dat ze gedaan dienden te worden. Maar ik had nog een heel lange weg te gaan. Intussen stortte ik mij met nieuwe energie op het vreselijke werk, alle uniformen en speldjes van de nazi's en mededingers in beeld te brengen, elke dag weer.