Samenwerking vrijwilligers en professionals in de gezondheids- en welzijnssector Literatuurstudie
Onderzoeker: Anke Van Vossole Project coördinatie: Wim Wouters en Inge Vervoort
April 2014
Inhoud Inhoud ..................................................................................................................................................... 1 Inleiding ................................................................................................................................................... 2 1. Achtergronden..................................................................................................................................... 3 1.1 Macro-vlak: maatschappelijke evoluties ....................................................................................... 3 1.2 Micro-niveau: (nieuwe) types vrijwilligers .................................................................................... 4 2. Samenwerking professionals en vrijwilligers ...................................................................................... 8 2.1 Veranderd takenpakket beroepskrachten en vrijwilligers ............................................................ 8 2.2 Impact op samenwerking professionals en vrijwilligers................................................................ 8 2.3 Aspecten van samenwerking....................................................................................................... 10 3. Belemmerende en succesfactoren voor samenwerking ................................................................... 13 3.1 Belemmerende factoren ............................................................................................................. 13 3.2 Succesfactoren ............................................................................................................................ 15 4. Goede praktijken ............................................................................................................................... 19 4.1 Vrijwilligersscan ........................................................................................................................... 19 4.2 Fotostrips ..................................................................................................................................... 20 5. Aanbevelingen voor vrijwilligersbeleid ............................................................................................. 24 5.1 Organisatorisch............................................................................................................................ 24 5.2 Wederzijds inzicht en begrip ....................................................................................................... 26 5.3 Dialoog en communicatie ............................................................................................................ 27 7. Leidraad voor focusgroepen.............................................................................................................. 30 7.1 Structuur van de leidraad ............................................................................................................ 30 7.2 Topiclijst Focusgroep vrijwilligers................................................................................................ 30 7.3 Topiclijst Focusgroep beroepskrachten ...................................................................................... 33 Literatuur ............................................................................................................................................... 36
1
Inleiding Het project ‘samenwerking professionals en vrijwilligers in de gezondheids- en welzijnssector’ heeft tot doel om vrijwilligers en professionals en hun organisaties een kader te geven voor een kwaliteitsvolle onderlinge samenwerking. Belangrijke aspecten hierbij zijn de organisatorische context, het stimuleren van wederzijds inzicht in waarden, drijfveren, mogelijkheden en beperkingen, en het stimuleren van dialoog. Via dit project zal een vorming ontwikkeld worden die vrijwilligerscoördinatoren en organisaties in staat stelt de samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten te optimaliseren. Een eerste stap in dit project is het uitvoeren van een literatuurstudie. Dit document is de neerslag van het literatuuronderzoek. Het levert inzichten betreffende de samenwerking tussen professionals en vrijwilligers in de zorg- en welzijnssector. Er werden verschillende soorten bronnen geraadpleegd. Academische literatuur, onderzoeksrapporten, publicaties en handreikingen die een focus legden op verschillende aspecten van samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilligers werden geraadpleegd. Op de eerste plaats werd gekeken naar samenwerking binnen de zorg- en welzijnssector, maar ook andere sectoren die relevante informatie opleverden (zoals de pedagogische civil society, of de sector jeugd en gezin), werden mee in beschouwing genomen. Dit rapport geeft informatie over de maatschappelijke context waarbinnen de samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten vorm krijgt, de takenpakketten van vrijwilligers en beroepskrachten en hoe die zich tot elkaar verhouden, factoren die een stimulerende of net belemmerende impact uitoefenen op deze samenwerking, en een aantal goede samenwerkingspraktijken. Op basis van de verzamelde inzichten, worden tot slot een aantal aanbevelingen geformuleerd die een kader kunnen bieden voor organisaties en vrijwilligerscoördinatoren om de samenwerking tussen professionals en vrijwilligers te optimaliseren. Deze literatuurstudie vormt de basis voor het organiseren van focusgroep gesprekken, die informatie moeten opleveren omtrent kernelementen en goede praktijken in het omgaan van vrijwilligers en professionals. Achteraan dit document werd de leidraad voor het uitvoeren van deze focusgroep gesprekken opgenomen.
2
1. Achtergronden In dit punt geven we een korte schets van de maatschappelijk evoluties die een impact uitoefenen op de aard van het vrijwilligerswerk. Een aantal veranderingen binnen de samenleving hebben ervoor gezorgd dat de invulling van en visie op vrijwilligerswerk gewijzigd is. Hierdoor zijn er een aantal nieuwe ‘types’ van vrijwilligers ontstaan. Dit heeft onvermijdelijk een aantal veranderingen met zich meegebracht in de takenpakketten van vrijwilligers én beroepskrachten, en oefent daardoor ook een invloed uit op de samenwerking tussen beiden.
1.1 Macro-vlak: maatschappelijke evoluties Op macro-vlak hebben een aantal maatschappelijke evoluties een impact uitgeoefend op de aard van het vrijwilligerswerk: de vergrijzing van de samenleving, de toenemende vraag naar vrijwilligerswerk, de professionalisering en individualisering van de zorg, en bezuinigingen en efficiëntieverhoging. 1. Vergrijzing en ontgroening samenleving De vergrijzing van de samenleving leidt tot een grotere zorgpopulatie en complexere zorgvragen. Er is een toegenomen vraag naar onbetaalde zorg. Steeds meer ouderen blijven ook langer zelfstandig wonen waardoor de vraag naar ouderenzorg toeneemt. Maar kinderen en familieleden zijn niet altijd in staat of bereid de hulp voor ouders op zich te nemen. Ouderen lopen hierdoor het risico om te vereenzamen en in sociaal isolement terecht te komen (van Doorn 2006). Zij komen doorgaans ook later, wanneer zij echt niet meer thuis kunnen wonen, in een instelling terecht. Hun problematiek is dan vaak ook zwaarder (minder mobiel, meer psychische klachten). Daarnaast vindt er ook een vergrijzing plaats van de reguliere vrijwilliger. Dit proces van ontgroening zorgt ervoor dat de jongerenpool voor vrijwilligersorganisaties om uit te putten steeds kleiner wordt (Snelder 2012; Buellens & Storms 2013; SBOG z.d.). 2. Professionalisering zorg Voor de opkomst van de verzorgingsstaat stelde de overheid zich terughoudend op ten aanzien van zorg en welzijn van burgers. In de 20e eeuw leidde de toenemende modernisering van de samenleving tot secularisering en professionalisering van werkvormen. Tijdens de jaren zestig trokken overheden en beroepskrachten werk naar zich toe dat eerst door vrijwilligers werd verricht. Deze omwenteling had grote invloed op zowel de identiteit van beroepsmatig werk als van vrijwilligerswerk in zorg en welzijn. Beroepskrachten wonnen aan gezag terwijl veel vrijwilligers naar de marge werden verdreven (Van Daal & Winsemius 2005). 3. Vermaatschappelijking zorg Aan het einde van de twintigste eeuw vond er een kentering plaats en ontstond opnieuw meer belangstelling voor de civil society en vrijwilligerswerk. De verzorgingsstaat krimpt in. Zorg en welzijn moeten goedkoper en de overheid doet daarvoor een steeds groter beroep op de civil society. In het kader van vermaatschappelijking van de zorg lijken vrijwilligers weer centraal te komen staan, en wordt van beroepskrachten vooral ondersteuning verwacht. Er vindt een ontvlechting plaats waarbij het werk van vrijwilligers en beroepskrachten duidelijker onderscheiden wordt, en vrijwilligerswerk 3
weer een eigen waarde en plaats krijgt toegekend (Van Daal & Winsemius 2005; Oudenampsen & van Vliet 2007; Snelder 2012). 3. Toenemende vraag naar vrijwilligerswerk We zagen al dat de vergrijzing de vraag naar onbetaalde zorg deed toenemen. Daarnaast is er echter ook een toenemende deelname van jongeren en volwassenen aan sport- en recreatieve activiteiten, wat ook de vraag naar vrijwilligerswerk doet toenemen. Tot slot neemt ook de diversiteit aan organisaties toe. Er is een verschuiving vast te stellen van de traditionele verzuilde socio-culturele bewegingen naar sportverenigingen en nieuwe sociale bewegingen (Buellens & Storms 2007). 4. Bezuinigingen en efficiency vergroting Bezuinigingen en de druk voor efficiëntieverhoging, hebben gezorgd voor een toenemende werkdruk. Deze wordt grotendeels afgewenteld op vrijwilligers. Zonder vrijwilligers is er geen verantwoorde zorg meer mogelijk. Vrijwilligers worden belangrijker dan ooit om sociale cohesie in de samenleving te bevorderen en het welzijn van mensen die afhankelijk zijn van zorg te vergroten. Door bezuinigingen moet meer werk gedaan worden met minder professionals. Er is sprake van een welfare-mix: zonder vrijwilligers zou armoede ontstaan op vlak van welzijn (Van Daal & Winsemius 2005; Snelder 2012). 5. Proces van individualisering Tot slot zien we dat zich een proces van individualisering voltrekt, dat zorgt voor een lossere band tussen het individu en de gemeenschap. Er treedt een de-traditionalisering op waarbij traditionele waarden en normen verzwakken. De keuzevrijheid van het individu neemt toe. Deze trend van individualisering oefent een invloed uit op de visie op en de aard van het vrijwilligerswerk (Buellens & Storms 2007).
1.2 Micro-niveau: (nieuwe) types vrijwilligers We bekijken even welke effecten deze maatschappelijke veranderingen hebben op de individuele vrijwilliger. We zagen reeds dat vrijwilligers onmisbaar geworden zijn voor het bieden van zorg en welzijn aan cliënten. We lichten kort toe waarin net die meerwaarde van de vrijwilliger ligt. Daarnaast heeft het proces van individualisering er op micro-vlak toe geleid dat de keuzevrijheid van de individuele vrijwilliger een meer prominente plaats inneemt. Dit heeft geleid tot de opkomst van een nieuw type vrijwilliger. 1. Meerwaarde vrijwilligers Vrijwilligers in de zorg verrichten in georganiseerd verband onbetaalde en onverplichte werkzaamheden voor mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben. Anders dan mantelzorgers en familie, hebben vrijwilligers - bij de start - geen persoonlijke relatie met de cliënt(en) waarvoor ze werken (Jagt 2013). Bovenstaande definitie van vrijwilligers in de zorg wordt gehanteerd door de organisatie ‘Zorg Beter met Vrijwilligers’ in Nederland. 4
Het werken met vrijwilligers biedt een meerwaarde op verschillende vlakken (Jagt 2013; Movisie n.d.; Roose et al. 2011; Oudenampsen & van Vliet 2007): Voor cliënt: - Vrijwilligers hebben meer tijd en aandacht voor cliënten wat de kwaliteit van de zorg ten goede komt - De afwezigheid van een medische of professionele blik levert hen een laagdrempelige toegang tot cliënten - Vrijwilligers denken minder in problemen en creëren daardoor draagvlak voor werkzaamheden in de omgeving - De afstand tussen vrijwilliger en cliënt is doorgaans kleiner dan die tussen professional en cliënt waardoor zij een gelijkwaardigere relatie met de cliënt kunnen onderhouden - Het welzijn en welbevinden van cliënten neemt toe - Vrijwilligers kunnen belangrijke rol spelen in het bestrijden van eenzaamheid en sociaal isolement Voor mantelzorgers en familieleden: - Er ontstaat meer steun voor mantelzorgers en familieleden van cliënten Voor professionals: - De werkdruk neemt af - Zij hebben meer werkplezier - Werken met vrijwilligers kan stimulerend werken voor het dynamisme van professionals Voor organisaties: - De inzet van vrijwilligers werkt kostenbesparend Voor de samenleving: - Weerspiegelt ene ethiek van zorg voor slachtoffers Voor de vrijwilliger: - Voldoening en persoonlijke groei - Mogelijkheid tot training - Nieuwe ervaringen en uitbreiding van netwerk 2. De ‘nieuwe’ vrijwilliger Het proces van individualisering heeft een impact gehad op de motivaties en de aard van het vrijwilligersengagement. Waar de traditionele vrijwilliger engagement als vanzelfsprekend ervaart, trouw is aan dezelfde organisatie en vanuit een sterk plichtsgevoel handelt, legt de nieuwe vrijwilliger minder de nadruk op commitment. Vrijwilligerswerk moet vooral makkelijk toegankelijk, nuttig en leuk zijn (Vormingplus Kempen 2007). Een nieuw type vrijwilliger komt op de voorgrond, die gekenmerkt wordt door: Verminderde geneigdheid tot langdurige engagementen Grotere nood aan kortlopende opdrachten Verminderde nood zich te identificeren met de organisatie Verminderde geneigdheid eeuwige trouw te beloven aan organisatie Zelfrealisatie en zelfontplooiing komen als motieven in de plaats van altruïsme Toegenomen diversiteit aan aspiraties, motieven en ervaringen 5
De nieuwe vrijwilliger is ‘flexivol’: Flexibel in engagement Levendig met stimulansen Eenvoudig toegankelijk Xperimenteren mogelijk Imago is positief Variatie in taken en activiteiten Organisatie is vlot Lachen is belangrijk en gezond
3. Types vrijwilligers In het voorgaande punt werd duidelijk wat het profiel is van de ‘nieuwe’ vrijwilliger. Daarnaast kunnen we vrijwilligers in de zorg opdelen in een aantal categorieën naargelang hun motivatie, hun beschikbare tijdbesteding etc. Zich inzetten voor de medemens is de basismotivatie, maar daarnaast heeft het vrijwilligerswerk ook een waarde voor de vrijwilligers zelf. Dit kan gaan van het samenwerken met mensen, zelfontplooiing, het opdoen van werkervaring, etc.
We kunnen een aantal types vrijwilligers onderscheiden in de zorg (Scholten & Elferink 2012): Vrijwilligers die vanuit hun eigen keuze vrijwilligerswerk doen in de zorg 6
Geleide vrijwilligers: zij verrichten vrijwilligerswerk vanuit een bepaalde opdracht door een organisatie, overheid of instantie. Het werk heeft dus een verplichtend karakter. Aan nietdeelname zijn consequenties verbonden. Voorbeelden zijn reïntegranten vanuit sociale activering, studenten die maatschappelijke stage doen, taakgestraften. Werknemers die door hun bedrijf gestimuleerd worden om vrijwilligerswerk te doen Mensen met een (verstandelijke) beperking die via vrijwilligerswerk willen participeren in de samenleving
We zien dus de opkomst van een aantal categorieën van vrijwilligers die kwetsbaar zijn of soms kampen met problemen zoals mensen die moeten reïntegreren, of mensen met een taakstraf. Daarnaast zijn er ook studenten die stage doen, pas afgestudeerden die werkervaring willen opdoen, of hoger opgeleiden die een gat in hun CV willen opvullen (Snelder 2012). We kunnen dus een duidelijk onderscheid maken tussen deze kwetsbare vrijwilligers en andere vrijwilligers. Zij vragen ander soort takenpakket en begeleiding. Daarnaast kunnen we in de zorg nog een onderscheid maken tussen 1-op-1-vrijwilligers (vrijwilligers die een direct en persoonlijk contact onderhouden met 1 of meerdere vrijwilligers, activiteitenvrijwilligers (zij organiseren of helpen mee met specifieke activiteiten voor cliënten van een bepaalde locatie) of afdelingsvrijwilligers (zij verrichten hand- en spandiensten op een bepaalde afdeling (ZBmV n.d.). Al deze verschillende types vrijwilligers vragen verschillende vormen van begeleiding en aansturing, en hebben dus een andere impact op de samenwerking met beroepskrachten.
7
2. Samenwerking professionals en vrijwilligers Maatschappelijke evoluties en het ontstaan van een ‘nieuw’ type vrijwilliger hebben een duidelijke impact op de samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilligers. Eerst en vooral zijn voor beiden de takenpakketten gewijzigd ten gevolge van deze veranderingen. Dit heeft uiteraard een weerslag op hun onderlinge verhouding en samenwerking. Tot slot zetten we een aantal belangrijke aspecten van samenwerking op een rij.
2.1 Veranderd takenpakket beroepskrachten en vrijwilligers Zowel professionalisering en vermaatschappelijking van zorg als het ontstaan van nieuwe types vrijwilligers, hebben invloed uitgeoefend op de takenpakketten en functieprofielen van vrijwilligers en beroepskrachten. 1. Taken vrijwilligers De vermaatschappelijking van de zorg heeft de vrijwilliger opnieuw op de voorgrond gebracht. Welzijn moet goedkoper waardoor de overheid een steeds groter beroep doet op de civil society. De toegenomen werkdruk bij beroepskrachten heeft ervoor gezorgd dat vrijwilligers meer verantwoordelijkheden en andere taken krijgen, die oorspronkelijk niet tot hun takenpakket behoorden. De werklast voor vrijwilligers is hierdoor toegenomen. Vrijwilligers in de zorg voeren vooral taken uit op het contactuele en recreatieve vlak, maar steeds vaker verlenen zij ook praktische of fysieke dienstverlening. Daarnaast moeten zij soms ook leiding geven aan andere vrijwilligers. Vrijwilligers moeten dus meer generalist zijn. Zij worden geconfronteerd met zwaardere problematieken bij cliënten, en moeten soms tegen zichzelf beschermd worden. Anderzijds kunnen deze nieuwe eisen ook een uitdagende of interessante verbreding van hun takenpakket betekenen (Van Daal et al. 2005). 2. Taken beroepskrachten Bezuinigingen en tijdsdruk zorgen ervoor dat beroepskrachten met minder zijn. Zij moeten meer ‘generalist’ worden. Hun taak verschuift gedeeltelijk naar het signaleren van problemen en het begeleiden van vrijwilligers. Zij moeten vrijwilligers ‘coachen’, feedback geven en informatie met hen uitwisselen. Bovendien moeten zij, door de opkomst van nieuwe types vrijwilligers, ook ‘andere’ vrijwilligers gaan begeleiden dan zij in het verleden gewend waren. Ook zij worden geconfronteerd met zwaardere cliënt-problematieken, en moeten daardoor soms nog meer taken overlaten aan vrijwilligers. Professionals moeten ook vaker samenwerken met andere organisaties (Snelder 2012; Oudenampsen et al. 2012). De inzet van vrijwilligers kan beroepskrachten ontlasten, maar heeft ook tot gevolg dat zij minder ruimte hebben voor persoonlijk contact met cliënten (Van Daal et al. 2005).
2.2 Impact op samenwerking professionals en vrijwilligers De veranderde takenpakketten en de soms sluipende verschuiving in de taakverdeling tussen vrijwilligers en professionals oefenen een belangrijke impact uit op de samenwerking tussen beiden.
8
We zetten enkele elementen op een rij die de samenwerking kunnen beïnvloeden en spanningen kunnen creëren: Het ontstaan van nieuwe types vrijwilliger kan ervoor zorgen dat er scheve verhoudingen ontstaan tussen vrijwilligers en beroepskrachten. Zo zijn er bijvoorbeeld lager opgeleide professionals die hoger opgeleide vrijwilligers (die bv. een gat in hun CV willen opvullen) moeten begeleiden. Ook vrijwilligers moeten plots zelf categorieën van kwetsbare vrijwilligers begeleiden (bv. taakgestraften) (Snelder 2012). De verschuiving van de taken van professionals naar het coachen van vrijwilligers, heeft als positieve kant dat beroepskrachten zich meer kunnen concentreren op hun expertrol, en de tijdrovende administratieve ondersteuning kunnen overlaten aan vrijwilligers. Daartegenover staat dat ze minder tijd kunnen investeren in laagdrempelige contacten met cliënten (Oudenampsen et al. 2012). Door toegenomen werkdruk hebben soms alleen vrijwilligers nog tijd voor tijdsintensieve aspecten van zorg zoals een praatje maken of koffie drinken. Beroepskrachten klagen soms dat alle ‘leuke’ taken door vrijwilligers worden gedaan, en dat beroepskrachten enkel nog voor de basistaken worden ingezet. Dit kan leiden tot frustratie bij beroepskrachten (Van Daal et al. 2005). De grote betrokkenheid en het enthousiasme van vrijwilligers kunnen ertoe leiden dat vrijwilligers meer taken op zich gaan nemen dan afgesproken en zo de eigen grenzen, die van de cliënt en die tussen vrijwilligerswerk en beroepsmatig werk overschrijden. Dit kan leiden tot overbelasting bij vrijwilligers (Van Daal et al. 2005). Vrijwilligers kunnen dus tegen hun eigen grenzen aanlopen (op vlak van persoonlijke belasting of het inschatten van risico’s) en moeten dan kunnen terugvallen op professionals (Oudenampsen et al. 2012). De verhouding tussen vrijwilligers en professionals wordt gekenmerkt door ambiguïteit omdat er een discrepantie bestaat tussen de waarden van vrijwilligerswerk (tijd en geld bijdragen om missie te bereiken) en professionalisme (geld ontvangen voor specifieke activiteiten) (Merrell 2000; Padjed & Muršič 2008). De aanwezigheid van vrijwilligers stelt een aantal ethische problemen zoals de mogelijkheid tot uitbuiting en de bedreiging die vrijwilligers kunnen stellen voor de job, rol en status van beroepskrachten (Merrell 2000). Roose et al. (2011) geven aan hoe vrijwilligers (bij slachtofferbegeleiding) een spiegel of net camouflage kunnen vormen voor het werk van professionelen. Bij het werken met vrijwilligers komen bepaalde aspecten op de voorgrond, zoals de communicatie met de cliënt, het luisteren en aanwezig zijn zonder situaties als problemen te definiëren. Vrijwilligers kunnen dus een spiegel vormen om het belang te benadrukken van deze interventies. Dit kan echter omslaan in camouflage wanneer de verantwoordelijkheid voor de relationele competenties volledig bij de vrijwilliger wordt gelegd, en betaalde werkers verondersteld worden volledig te focussen op technische competenties (Roose et al. 2011). Duidelijk is dat de afstemming tussen vrijwilligers en professionals steeds belangrijker wordt. Een nieuwe vorm van werken waarbij samenwerken centraal staat dringt zich op (Scholten & Elferink 2012). In een volgend punt bekijken we welke aspecten van belang zijn voor het opzetten van een efficiënte samenwerking tussen vrijwilligers en professionals.
9
2.3 Aspecten van samenwerking In Nederland wordt gewerkt met het WIFA-model om de samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten vorm te geven. Het model stelt een aantal aspecten voorop die belangrijk zijn in de samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilligers, en kan gebruikt worden om de kwaliteit van de samenwerking te evalueren (ZBmV): Waarderen Informeren
Faciliteren Afstemmen
(Meer) waardering en respect bereiken tussen vrijwilligers en beroepskrachten Informeren van vrijwilligers over zaken die met cliënten te maken hebben, uitvoering van taken en organisatie Faciliteren van randvoorwaarden, relevante kennis en toerusting van vrijwilligers Afstemming van vrijwilligers en beroepskrachten over zaken die cliënten betreffen en werkzaamheden
10
Hieronder worden de vier aspecten (waarderen, informeren, faciliteren en afstemmen) kort toegelicht, en worden een aantal voorbeelden gegeven waarop men deze aspecten kan invullen. 1. Waarderen Het begin van waardering is dat vrijwilligers en beroepskrachten elkaar kennen. Vaak is er weinig tijd voor contact en is er weinig kennis over elkaars rol in de zorg voor cliënten. Dit kan verholpen worden door: - Tijd te maken voor contact met vrijwilligers door informele bijeenkomsten - Aandacht te besteden aan vrijwilligers bij de introductie van nieuwe collega’s, en een overzicht te maken van alle medewerkers en hun taken en aanwezigheden - Iedereen een badge te bezorgen zodat iedereen herkenbaar is voor elkaar en buitenstaanders - Een boek te maken met achtergrondinformatie over elke medewerker - Na te gaan of er nood is aan een gezamenlijke jaarlijkse activiteit Aspecten van waarderen: 1. Elkaar kennen 2. Contact maken 3. Belangstelling tonen 4. Uiten van waardering 5. Deelname aan activiteiten 2. Informeren Vrijwilligers kunnen leren door ‘af te kijken’ van beroepskrachten. Maar het is ook van belang om de uitwisseling van kennis en ervaringen een vaste plek te geven: - Zet een overzicht van collectieve activiteiten van vrijwilligers op het weekrooster - Geef vrijwilligers een duidelijk aanspreekpunt voor overleg - Breng in kaart welke informatie per situatie (activiteit en vrijwilliger) gewenst is en wie die informatie kan leveren Aspecten van informeren: 1. Informatie over gegevens, taken en aanwezigheden van beroepskrachten en vrijwilligers 2. Informatie over persoonlijke zaken van cliënten (levensverhaal, wensen, voorkeuren, hobby’s etc.) 3. Informatie over zorgspecifieke zaken van cliënten (mobiliteit, eten, drinken, medicijnen) 4. Informatie over veranderingen bij een cliënt (overlijden, ziekenhuisopname, ziekte) 5. Informatie over te ondernemen acties in geval van nood of problemen 3. Faciliteren Faciliteren verwijst naar het ondersteunen van de vrijwilliger bij het uitvoeren van de werkzaamheden, via het leveren van passende begeleiding en scholing: - Intake door coördinator vrijwilligerswerk en eerste kennismaking op de afdeling - Overdracht van de begeleiding aan een contactpersoon (beroepskracht, teamleider of vrijwilliger) die het aanspreekpunt is voor de vrijwilliger - Inwerkprogramma en evaluatie na 6 weken - Vrijwillig maatje 11
-
Trainen van contactpersoon om vrijwilligers aan te sturen Begeleiding van vrijwilligers is onderdeel van takenpakket van de beroepskracht, met voldoende uren
Aspecten van faciliteren: 1. Begeleiden van nieuwe vrijwilligers 2. Een vaste contactpersoon op afdeling 3. Een vertrouwenspersoon in de organisatie 4. Het aanleren van vaardigheden 5. Een overdrachtsdocument voor bevindingen 4. Afstemmen Beroepskrachten én vrijwilligers zijn betrokken bij de zorg en dienstverlening aan cliënten. Onderlinge afstemming over ieders rol en werkwijze is dan ook van belang: - Gesprek over de rol van beroepskrachten en vrijwilligers - Activiteiten vrijwilligers opnemen in het zorgplan - Duidelijke afspraken over omgang met en privacy van cliënten - Protocol over voorbehouden en risicovolle handelingen - Bespreek wat vrijwilligers moeten weten over individuele cliënten Aspecten van afstemmen: 1. Vermelden gegevens en activiteiten vrijwilligers in zorgleefplan 2. Afstemmen met vrijwilligers wat ze kunnen, mogen en willen doen in individuele activiteiten met cliënten 3. Afstemmen met vrijwilligers wat ze kunnen, mogen en willen doen in groepsactiviteiten met cliënten 4. Luisteren naar en reageren op signalen van vrijwilligers over cliënten 5. Evalueren van afspraken over werkzaamheden en taakafbakening tussen vrijwilligers en beroepskrachten
12
3. Belemmerende en succesfactoren voor samenwerking In het volgende punt bekijken we een aantal factoren die een positieve of negatieve impact kunnen uitoefenen op een vlotte samenwerking tussen vrijwilligers en professionals.
3.1 Belemmerende factoren De maatschappelijke evoluties en wijzigende verhoudingen en takenpakketten van vrijwilligers en beroepskrachten kunnen de samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten bemoeilijken. Een aantal factoren worden op een rij gezet (Provant; Van Daal & Winsemius, Snelder): 1. Tijdsdruk Omwille van bezuinigingen, procedures en protocollen hebben beroepskrachten vaak minder tijd voor echt contact met cliënten. Vrijwilligers nemen net die zaken over. Ze krijgen meer tijd voor contact met cliënten en zijn dus beter in staat kwaliteit van zorg te bieden. Ook de motivatie speelt een rol. De gedrevenheid waarmee veel vrijwilligers hun werk doen verhoudt zich soms slecht met de eisen die aan het werk van beroepskrachten worden gesteld. Bij professionals kan dit leiden tot frustratie. Bij vrijwilligers kan dit leiden tot overbelasting (Provant 2011; Van Daal & Winsemius 2005). 2. Veranderende takenpakketten Bezuinigingen en maatschappelijke evoluties zorgen er bovendien voor dat de taken voor zowel professionelen als vrijwilligers verschuiven. We zagen al dat het type vrijwilliger een evolutie heeft doorgemaakt. Maar ook cliënten binnen de welzijnssector zijn veranderd. Ze hebben vaker financiële problemen of nood aan opvang voor langere tijd. Voor professionals betekent dit dat ze meer generalist moeten zijn en dat hun taak verschuift naar signaleren en begeleiden van (nieuwe types) vrijwilligers. Dit brengt soms scheve verhoudingen met zich mee. Lager opgeleide professionals moeten bijvoorbeeld hoger opgeleide vrijwilligers begeleiden. Ook vrijwilligers moeten meer generalist zijn. Zij worden geconfronteerd met zwaardere problematieken bij cliënten en moeten tegen zichzelf beschermd worden. Maar zij worden ook met nieuwe types (soms kwetsbare) collegavrijwilligers geconfronteerd die zij moeten begeleiden (Snelder 2012). 3. Grensoverschrijdingen bij expliciete of impliciete afspraken Betrokkenheid en enthousiasme van vrijwilligers kan ertoe leiden dat vrijwilligers meer taken op zich gaan nemen dan afgesproken en zo de eigen grenzen, die van de cliënt en die tussen vrijwilligerswerk en beroepsmatig werk overschrijden. 4. Vrijwilligers voelen zich niet altijd volledig erkend Vrijwilligers horen er graag bij en voelen zich graag betrokken bij wat zich afspeelt binnen een organisatie. Zij voelen zich vaak te veel buitenstaander bij de organisatie waar ze vrijwilligerswerk uitvoeren. Het Verwey-Jonker Instituut voerde onderzoek naar de belemmerende (en stimulerende) factoren in de samenwerking tussen professionele maatschappelijke organisaties en vrijwilligers op het terrein 13
van jeugd en gezin. Op basis van 10 case studies identificeerden zij 4 belemmerende factoren voor een goede samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten binnen een organisatie (van der Gaag & van der Klein 2012): 1. Drukke vrijwilligers en persoonlijke situatie Vaak zijn vrijwilligers drukbezet en is hun inzetbaarheid beperkt. Vrijwilligers zijn geen betaalde krachten, dus kunnen maar tot op zekere hoogte eisen gesteld worden. Vrijwilligers die wel inzetbaar zijn, lopen soms het risico overvraagd te worden. Ook de persoonlijke situatie van vrijwilligers kan wijzigen, waardoor zij niet langer of minder vaak beschikbaar zijn. Professionals moeten hiermee rekening houden. 2. Formele eisen van bovenaf die doorwerken naar vrijwilligers Vooral binnen grote organisaties moet er vaak voldaan worden aan formele eisen. De professional moet dan soms de balans zoeken tussen het voldoen aan alle formele eisen, of het overvragen van de vrijwilligers. 3. Fluctuerende behoefte aan inzet van vrijwilligers en gemotiveerd blijven Bij sommige projecten of organisaties zijn er perioden waarop vrijwilligers niet kunnen worden ingezet. Dit kan een impact uitoefenen op de motivatie van de vrijwilliger. Het onderhouden van contact en het stimuleren van betrokkenheid kan hieraan enigszins tegemoet komen. 4. Deskundigheidsbevordering Te veel deskundigheidsbevordering bij vrijwilligers kan ook een averechts effect hebben. Het kan de laagdrempelige verhouding tussen de cliënt en de vrijwilliger, die vaak gebaseerd is op ervaringsdeskundigheid en een onbevangen houden, kunnen aantasten. Het kan ook het effect hebben dat de verwachtingen van de vrijwilliger, bijvoorbeeld naar financiële compensatie toe, te hoog worden. Niet alleen binnen organisaties, maar ook tussen vrijwilligers- en beroepsorganisaties zijn er een aantal factoren die belemmerend kunnen werken voor samenwerking. Het Verwey-Jonker Instituut zette een aantal van deze belemmerende factoren op een rij voor (keten)samenwerking binnen de jeugdzorg (van der Gaag & van der Klein 2012): 1. Samenwerkingspartner als concurrent Het zien van elkaar als concurrent kan het opbouwen van een vertrouwensrelatie verhinderen, en ten koste gaan van het gezamenlijke doel dat met de samenwerking wordt nagestreefd. 2. Inlijving van vrijwilligers Beroepsorganisaties mogen vrijwilligers niet zien als gratis professionals. Hun kracht is vaak net hun informele houding, hun netwerk en het vertrouwen vanuit de doelgroep. Vrijwilligers moeten gezien worden als vrijwilligers en niet als een gemakkelijke toegang tot de doelgroep. 3. Eenzijdig inzetten van samenwerking om eigen doelen te bereiken
14
Enkel samenwerken om de eigen organisatiedoelen te realiseren werkt averechts. Beide partijen moeten ook rekening houden met het belang van de andere partij, zodat beide partijen het gevole hebben dat ze baat hebben bij de samenwerking. 4. Afspraken en eisen die doorwerken naar vrijwilligers Samenwerking kan extra afspraken en formele eisen met zich meebrengen. Die kunnen ook doorwerken naar vrijwilligers en een impact uitoefenen op hun motivatie. Alle partijen moeten hierop bedacht zijn. Belemmerende factoren 1. Tijdsdruk 2. Veranderd takenpakket 3. Grensoverschrijdingen bij expliciete of impliciete afspraken 4. Vrijwilligers voelen zich niet altijd erkend 5. Drukke vrijwilligers en hun persoonlijke situatie 6. Formele eisen van bovenaf die doorwerken naar vrijwilligers 7. Fluctuerende behoefte aan inzet van vrijwilligers en gemotiveerd blijven 8. Deskundigheidsbevordering 9. Samenwerkingspartner als concurrent 10. Inlijving van vrijwilligers 11. Eenzijdig inzetten van samenwerking om eigen doelen te bereiken 12. Afspraken en eisen die doorwerken naar vrijwilligers
3.2 Succesfactoren Naast factoren die een efficiënte samenwerking tussen professionals en vrijwilligers bemoeilijken, zijn er ook heel wat factoren die net bijdragen tot een goede samenwerking. Het Verwey-Jonker Instituut voerde onderzoek naar de stimulerende en belemmerende factoren in de samenwerking tussen professionele maatschappelijke organisaties en vrijwilligers op het terrein van jeugd en gezin. Op basis van 10 case studies identificeerden zij 8 activerende factoren voor een goede samenwerking tussen professionals en vrijwilligers (van der Gaag & van der Klein, 2012): 1. Waardering in woord en daad Waardering van vrijwilligers door professionals komt duidelijk naar voor als stimulerende factor. Het kan gaan om: - Blijken van persoonlijke betrokkenheid (bv. attentie bij verjaardag of ziekte) - Het geven van complimenten of persoonlijke feedback - Laten zien dat vrijwilligers belangrijk zijn voor de organisatie - Uitnodigen van vrijwilligers op personeelsfeesten en -activiteiten 2. Vertrouwen, openheid en veiligheid: een laagdrempelige relatie Vertrouwen, openheid en veiligheid tussen professional en vrijwilliger zijn belangrijke succesfactoren voor een goede samenwerking. Dit houdt in dat men: - Elkaar leert kennen - Weet wat men van elkaar kan verwachten 15
-
Als vrijwilliger weet dat men zaken in vertrouwen en veiligheid kan bespreken Laagdrempeligheid is hiertoe een belangrijke voorwaarde
3. Vrijheid versus kader In sommige gevallen wordt vrijheid van vrijwilligers benoemd als een belangrijke succesfactor. In andere gevallen meent men dat het succes net ligt in een kader van duidelijke verwachtingen, afspraken en regels, vaak wel in combinatie met een bepaalde vrijheid bij het invullen van werkzaamheden. Het verschil in de nood aan vrijheid of omkadering is vooral afhankelijk van de doelgroep waarmee men werkt. - Waar vrijwilligers geconfronteerd worden met veel problemen of gevaarlijke situaties, kan een kader belangrijk zijn om hun veiligheid te garanderen en hen de mogelijkheid te bieden grenzen te stellen - Een kader kan er ook toe bijdragen dat vrijwilligers vanuit een gedeelde (pedagogische) visie werken - Als de kracht van de vrijwilliger net ligt in de verbondenheid met de doelgroep en hun ervaringsdeskundigheid, kan een kader net belemmerend werken en hun afstand tot de doelgroep vergroten - Direct contact met een professional indien nodig wordt wel overal als een positieve factor beschouwd 4. Betrokkenheid, flexibiliteit en ondersteuning door professionals Betrokkenheid van professionals bij vrijwilligers is essentieel. Deze betrokkenheid kan zich uiten op verschillende manieren. - Bereikbaarheid van professionals voor vrijwilligers, ook buiten de werktijd - Vrijwilligers hebben iemand om op terug te vallen bij problemen - Op de hoogte zijn van de beweegredenen van vrijwilligers en daarbij aansluiten - Vrijwilligers verwachten zelfde betrokkenheid (hart voor de zaak) van professionals als van zichzelf 5. Serieus luisteren naar vrijwilligers in een relatie van gelijkwaardigheid Een relatie van gelijkwaardigheid tussen professional en vrijwilliger is belangrijk. Vrijwilligers willen het gevoel hebben dat ze serieus genomen worden. - Vrijwilligers merken dat wat zij aankaarten wordt gehoord en opgepakt - Professionals staan open voor suggesties of kritiek en maken daar werk van 6. Deskundigheidsbevordering en selectie Ook deskundigheidsbevordering en de selectie van vrijwilligers spelen een rol bij samenwerking. - Deskundigheidsbevordering en selectie kunnen ervoor zorgen dat de neuzen in dezelfde richting staan - Deskundigheidsbevordering kan ook aangewend worden om vrijwilligers iets extra te bieden en te laten leren 7. Een coördinerende vrijwilliger en/of aanspreekpunt bij professionals Een duidelijk aanspreekpunt creëert duidelijkheid en zorgt ervoor dat iedereen weet bij wie men terecht kan in geval van vragen. Dit aanspreekpunt kan verschillende vormen aannemen: 16
-
Een coördinerend vrijwilliger die tussen professionals en vrijwilligers staat Een professional die zowel voor vrijwilligers als voor professionals contactpersoon is
8. Gezelligheid, binding en groepsgevoel Gezelligheid en groepsgevoel blijken een motiverende factor te vormen voor een goede samenwerking. Deze binding kan op verschillende manieren tot stand komen: - Vanuit gedeelde opvattingen - Gezamenlijke betrokkenheid bij de doelgroep - Training gedurende langere tijd in een open sfeer - Bij de organisatie horen en er gezien worden Niet alleen op vlak van samenwerking binnen organisaties, maar ook in het contact tussen vrijwilligersorganisaties en professionele organisaties, kunnen een aantal factoren geïdentificeerd worden die bevorderend werken voor de (keten)samenwerking tussen vrijwilligers en professionals (van de Gaag & van der Klein 2012): 1. Korte lijnen, een duidelijke contactpersoon en draagvlak Zowel voor professionals als vrijwilligers is het belangrijk om bij samenwerking met een externe organisatie een duidelijke contactpersoon te hebben. Regelmatig contact en korte lijnen zorgen voor een goede samenwerking. Deze contactpersoon moet naar beide kanten inhoudelijke betrokkenheid met het werk uitstralen. Bovendien moet hij of zij een draagvlak hebben binnen de organisatie waarmee wordt samengewerkt. Ondersteuning door het management is hierbij van belang. 2. Een gezamenlijk doel en voorkomen van concurrentie Het formuleren van een gezamenlijk doel bevordert de samenwerking. Elkaar ondersteunen en samenwerken moet voorop staan, in plaats van elkaar te zien als concurrent 3. Duidelijke afspraken over samenwerking en omgang met vrijwilligers Duidelijke afspraken zijn essentieel, zowel over de samenwerking (rolverdeling en wederzijdse verwachtingen) als over de omgang met vrijwilligers. Beide organisaties moeten weten wat ze aan de samenwerking hebben. 4. Culturele sensitiviteit in de samenwerking met andere organisaties De cultuur op de werkvloer is in elke organisatie anders, en daar hoort wederzijds respect bij. 5. Communicatie en terugkoppeling naar vrijwilligers Terugkoppeling naar vrijwilligers, zeker wanneer zij werken op de grens tussen de informele en formele hulpverleningssector is belangrijk om hen gemotiveerd te houden. Het is belangrijk vrijwilligers te informeren over het verdere verloop van dossiers waarbij zij betrokken zijn. Succesfactoren 1. Waardering in woord en daad 2. Vertrouwen, openheid en veiligheid: een laagdrempelige relatie 3. Vrijheid versus kader 4. Betrokkenheid, flexibiliteit en ondersteuning door professionals 5. Serieus luisteren naar vrijwilligers in een relatie van gelijkwaardigheid 17
6. Deskundigheidsbevordering en selectie 7. Een coördinerende vrijwilliger en/of aanspreekpunt bij professionals 8. Gezelligheid, binding en groepsgevoel 9. Korte lijnen, een duidelijke contactpersoon en draagvlak 10. Een gezamenlijk doel en voorkomen van concurrentie 11. Duidelijke afspraken over samenwerking en omgang met vrijwilligers 12. Culturele sensitiviteit in de samenwerking met andere organisaties 13. Communicatie en terugkoppeling naar vrijwilligers
18
4. Goede praktijken 4.1 Vrijwilligersscan Zorg Beter met Vrijwilligers (ZBMV) heeft een Vrijwilligersscan ontwikkeld, gebaseerd op het WIFAmodel, waarin iedereen (vrijwilligers, medewerkers, leidinggevenden) binnen een organisatie kan aangeven wat hij of zij graag verbeterd ziet in de onderlinge samenwerking. Door een WIFA-scan uit te voeren wordt duidelijk hoe de samenwerking binnen een organisatie op de verschillende aspecten (waarderen, informeren, faciliteren en afstemmen) scoort, en kunnen verbeteracties worden opgezet. Via de scan kunnen medewerkers in gesprek gaan over verbeteringen. Dit kan discussie opwekken, en een draagvalk creëren voor het doorvoeren van veranderingen. De vragenlijst ziet er als volgt uit en kan gedownload worden via de website www.zorgbetermetvrijwilligers.nl, evenals de rest van het instrument om een analyse te doen van de resultaten.
19
4.2 Fotostrips Fotostrips zijn een praktisch hulpmiddel om alledaagse situaties te verbeelden en het samenspel tussen vrijwilligers en begeleiders vast te leggen. De strips geven aanwijzingen over hoe je kan werken aan een goede samenwerking en een soepele communicatie. Ze bieden vrijwilligers en hun begeleiders handvaten om in gesprek te gaan, knelpunten uit de weg te ruimen, en de samenwerking te verbeteren.
20
De fotostrips zijn steeds vergezeld van een aantal tips en suggesties om de samenwerking en communicatie tussen beroepskrachten en vrijwilligers te versterken. Er worden tips geformuleerd vanuit het standpunt van de professional, voor de vrijwilliger en voor de persoon binnen de organisatie die het vrijwilligerswerk coördineert. Tips voor beroepskrachten / begeleiders - Informeer vrijwilligers over de omstandigheden van cliënten die zij ondersteunen bv. over mobiliteit, medicijngebruik en gemoedstoestand - Stem werkzaamheden op elkaar af. Neem activiteiten van cliënten op in het werkrooster. Geef aan welke taken de vrijwilliger verricht. - Vrijwilligers die in een 1-op-1 relatie werken met een cliënt, hebben behoefte aan regelmatig contact met de persoonlijk begeleider van de cliënt.
Tips voor vrijwilligers -
-
-
-
Afstemmen is tweerichtingsverkeer. Spreek de beroepskrachten aan op afspraken over wie wat doet. Vraag dat je tijdig ingelicht wordt als er zich bijzonderheden voordoen. Maak het niet te snel persoonlijk. Als er iets niet vlot loopt, sta daar dan op een rustig tijdstip bij stil. Spreek in het bijzijn van de cliënt niet over hem of haar, maar met hem of haar. Herinner de zorgmedewerker
21
Tips voor vrijwilligerscoördinatoren - Informeer het team over de visie en het beleid rond de inzet van vrijwilligers. - Ondersteun het team bij het samenbrengen van de juiste vrijwilliger met de juiste cliënt. - Organiseer regelmatig contact met contactpersonen en teamleiders over de gang van zaken rond de inzet van vrijwilligers -
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Laat je waardering blijken voor de inzet van de vrijwilliger. Geef eens een compliment. Spreek in het bijzijn van de cliënt niet over hem of haar, maar met hem of haar. Houd in de gaten welke activiteiten een cliënt op een dag heeft. Houd er rekening mee als er een vrijwilliger langskomt. Plan dan geen andere activiteiten. Als een activiteit met een cliënt niet kan doorgaan, verwittig de vrijwilliger dan tijdig. Loopt er iets mis met een afspraak, excuseer je dan bij de vrijwilliger. Bedenk dat deze tijd vrijmaakt om langs te komen. Bedenk dat het contact zowel voor de cliënt als voor de vrijwilliger speciaal is. Vraag na afloop hoe het geweest is. Neem de inzet van een vrijwillig maatje op in het zorgplan. Heet een vrijwilliger altijd welkom. Bespreek verwachtingen en wensen, en sluit aan ij wat de vrijwilliger zelf graag doet. Gebruik zijn of haar talenten, dat komt het werk ten goede. Vraag regelmatig hoe het gaat. Bespreek en evalueer de werkzaamheden en geef complimenten. Waardering uiten is de beste vorm van feedback geven. Bespreek met je collega’s hoe jullie staan tegenover gezamenlijke activiteiten van beroepskrachten en vrijwilligers. Bedenk goede ideeën voor activiteiten die geschikt zijn voor vrijwilligers. Schakel huidige vrijwilligers in. Betrek cliënten bij het vaststellen van de nodige ondersteuning en probeer de juiste cliënt met de juiste vrijwilliger samen te brengen. Zorg ervoor dat vrijwilligers hun talenten kunnen inzetten en dat ze zich goed voelen. Laat je informeren over scholingsmogelijkheden voor vrijwilligers.
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
aan afspraken die jullie gemaakt hebben. Kom op een rustig moment terug op moeilijke situaties en geef, als de begeleider daar voor open staat, feedback. Soms gaat er iets mis. Heb ook begrip voor de stressvolle situatie waarin begeleiders hun werk doen. Kijk als nieuwkomer eerst even de kat uit de boom. Bekijk de gewoontes van het team, stel je vragen op een rustige manier en laat merken hoe je het team ervaart. Maak gebruik van de ervaring van vrijwilligers die al langer actief zijn. Bespreek problemen met je contactpersoon. Maak duidelijk wat je kwaliteiten en talenten zijn, en geef aan dat je die wil inzetten. Communiceer met cliënten hoe je hen kan ondersteunen in het zo goed mogelijk voeren van regie over hun eigen leven. Spreek je verwachtingen uit. Bespreek je ervaringen met de persoonlijk begeleider van de cliënt. Wees alert voor bestaande afspraken betreffende risicovolle en voorbehouden handelingen zodat je weet wat kan en niet kan. Bespreek dit met de begeleider. Vraag om (bij)scholing en handige tips om je werk goed uit te voeren. Spreek af en toe je waardering uit voor het vertrouwen dat de teamleden in je stellen. Evalueer regelmatig je activiteiten en beoordeel of (bij)scholing nodig is om je werk op een verantwoorde en kwalitatieve manier uit te voeren. Bespreek dit met de begeleider. Informeer de persoonlijke begeleider van de cliënt over zaken die voor de zorgverlening van belang zijn.
22
-
-
-
-
-
-
Stem je werkzaamheden af op de wens van de cliënt en voer hierover overleg tijdens een cliëntbespreking. De vrijwilliger speelt hierin een belangrijke rol. Spreek je waardering uit voor de inzet van de vrijwilliger. Wees alert voor bestaande afspraken betreffende risicovolle en voorbehouden handelingen zodat je weet wat kan en niet kan. Bespreek dit met de vrijwilliger. Vraag na afloop van een activiteit aan de vrijwilliger hoe het gegaan is. Spreek je waardering uit voor de inzet van de vrijwilliger door een compliment te geven. Sta open voor feedback en commentaar van de vrijwilliger. Vat kritiek niet te snel persoonlijk op. Vraag na hoe iets bedoeld wordt en waar informatie vandaan komt. Kom op een emotionele reactie terug wanneer je je weer rustig voelt.
23
5. Aanbevelingen voor vrijwilligersbeleid Op basis van de belemmerende en succesfactoren die werden geïdentificeerd op vlak van samenwerking tussen professionals en vrijwilligers, formuleren we een aantal aanbevelingen om deze samenwerking te bevorderen. Deze aanbevelingen werden opgedeeld in drie groepen. Eerst en vooral zijn er een aantal suggesties op organisatorisch vlak . Daarnaast geven we enkele tips om het wederzijds inzicht en begrip te stimuleren. En tot slot geven we enkele aanbevelingen om dialoog en communicatie te verbeteren.
5.1 Organisatorisch Er zijn een aantal factoren op het niveau van de organisatie die een positieve impact kunnen uitoefenen op de samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten. 1. Erkennen van vrijwilligers Het is belangrijk dat vrijwilligers zich erkend weten, ondersteund voelen en dat zij goed geïntegreerd zijn in de werking. Zij willen serieus genomen worden, gerespecteerd worden en erkenning krijgen voor wat ze doen (Roose et al. 2011). Zij moeten een eigen plaats hebben in de organisatie waarbij het unieke karakter van het vrijwilligerswerk (zoals keuzevrijheid, informaliteit en flexibiliteit) gevrijwaard wordt (Provant 2011). De meerwaarde van het vrijwilligerswerk moet duidelijk erkend worden. Vrijwilligerswerk is geen vervanging of substitutie voor betaald werk, maar vult het aan, en levert een extra dimensie en toegevoegde waarde (Merrell 2000). Het hebben van een plaats in de organisatie houdt ook in dat vrijwilligers betrokken worden bij activiteiten, noodzakelijke informatie ontvangen bij veranderingen, en uitingen van waardering krijgen. Vrijwilligers weten bij wie ze bepaalde zaken moeten signaleren en er is regelmatig ruimte voor evaluatie van het werk (Vaalburg 2010; Scholten & Elferink 2013). 2. Ruimte creëren voor teambuilding Het is belangrijk dat er een teamgevoel bestaat tussen vrijwilligers en professionals. Dit kan gestimuleerd worden door het organiseren van informele bijeenkomsten en momenten waarop zij elkaar kunnen leren kennen (Vaalburg 2010). 3. Taakafbakening Soms bestaat er overlap tussen het werk van vrijwilligers en professionals. Voor een goede samenwerking is het nuttig dat de taakafbakening van de werkzaamheden vastligt. Sommige grenzen zijn duidelijk. Taken waar een bepaalde deskundigheid voor vereist is, worden uitgevoerd door beroepskrachten. Grenzen zijn echter niet altijd even duidelijk. Een aantal handvaten kunnen hierbij als richtlijn dienen (Vaalburg 2010): Vrijwilligers zijn er vooral voor het welzijn van de cliënt en niet voor knelpunten door personeelstekorten in de organisatie Zorgtaken door vrijwilligers gebeuren enkel met instemming van de cliënt, de vrijwilliger en de organisatie
24
Wanneer een vrijwilliger zorgtaken uitvoert moet hij of zij over de juiste deskundigheid beschikken, d.w.z. dat hij of zij hiervoor eventueel scholing of training moet ontvangen
4. Duidelijke afspraken maken Duidelijke afspraken zijn onontbeerlijk om de samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten vlot te laten verlopen. Afspraken moeten gemaakt worden op volgende vlakken: taakverdeling, aanmelding en doorverwijzing van cliënten, terugkoppeling van aanpak van signalen, begeleiding van vrijwilligers, training van vrijwilligers en professionals, klachten en conflicten, onkosten en verzekeringen, privacy van cliënten (SBOG z.d.). Geschreven richtlijnen kunnen de ambiguïteit met betrekking tot ieders rol verminderen (Merrell 2000). 5. Goede balans tussen afbakening en flexibiliteit Afbakening is belangrijk, vooral ook omdat vrijwilligers op dezelfde manier beschermd moeten zijn als professionals. Daartegenover staat dat de informaliteit en flexibiliteit die inherent deel uitmaakt van de cultuur van het vrijwilligerswerk, en die het vrijwilligerswerk net aantrekkelijk maakt, niet in gevaar gebracht mag worden. Er moet een goede balans gezocht worden tussen afbakening en flexibiliteit (Merrell 2000). 6. Vaste contactpersoon voor vrijwilligers Een persoon, meestal een vrijwilligerscoördinator, die een link kan vormen tussen de professionele wereld en de vrijwilligerswereld, en ervoor kan zorgen dat aan de verwachtingen van de organisatie en de vrijwilliger voldaan wordt, is onontbeerlijk. De coördinator verzorgt continuïteit, vormt een contactpersoon en een bron van informatie voor alle werkers (Merrell 2000). Vrijwilligerscoördinatoren kunnen grensoverschrijdingen tussen vrijwilligerswerk en beroepsmatig werk goed opvolgen (Van Daal & Winsemous 2005).Organisaties moeten de rol van vrijwilliger coördinator serieus nemen. Het moet een sleutelpersoon zijn binnen het team, en niet enkel een manager van vrijwilligers om te vermijden dat vrijwilligers als iets residueel gezien worden (Roose et al. 2011). De coördinator moet voldoende tijd, middelen en ruimte krijgen om zijn rol naar behoren uit te oefenen. 7. Deskundigheidsbevordering Vrijwilligers verwachten training en supervisie om hun kennis en vaardigheden uit te breiden (Roose et al. 2011). Training kan dus aangewend worden om vrijwilligers iets extra te beiden en iets te laten leren. Wel zagen we ook dat teveel deskundigheidsbevordering bij vrijwilligers de laagdrempelige verhouding tussen de cliënt en de vrijwilliger kan aantasten en ertoe kan leiden dat de verwachtingen van de vrijwilliger, bijvoorbeeld naar financiële compensatie toe, te hoog worden (van der Gaag & van der Klein 2012). Ook deskundigheidsbevordering van professionals kan nodig zijn, om hen wegwijs te maken in nieuwe functierollen (bv. leren delegeren en coachen en begeleiden van vrijwilligers) (Oudenampsen et al. 2012). 8. Scheppen van goede condities en randvoorwaarden Goede condities voor vrijwilligers zijn nodig op drie niveaus. Ten eerste op strategisch niveau, door de ontwikkeling van een duurzame visie op vrijwilligerswerk, de omgang met vrijwilligers en het formuleren en evalueren van een toekomstig beleid. Ten tweede zijn er goede condities nodig op tactisch niveau. Voorwaarden zoals registraties, onkosten en verzekeringen moeten geregeld 25
worden, evenals afspraken over werving, training, informatie, begeleiding en samenwerking. Tot slot moet ook op operationeel niveau het mobiliseren, matchen, inwerken, begeleiden en (bij)scholen van vrijwilligers en medewerkers georganiseerd worden (Scholten & Elferink 2012). Zo moeten vrijwilligers bijvoorbeeld op de hoogte zijn van de persoon bij wie ze terecht kunnen voor het signaleren van bepaalde zaken. 9. Motivaties en doelstellingen voor het betrekken van vrijwilligers kenbaar maken Het gevaar bestaat dat organisaties omwille van economische redenen, vrijwilligers inzetten ter vervanging van betaalde werkkrachten. Vrijwilligers vinden dit niet aanvaardbaar, en dit heeft een impact op hun relatie met betaalde krachten. Voor een goede verstandhouding tussen beiden is het belangrijk dat de organisatie een duidelijk en transparant beleid heeft omtrent de redenen voor het inzetten van vrijwilligers (Merrell 2000). Belangrijk is ook dat de organisatie duidelijk maakt waarom samenwerking voor iedereen (vrijwilliger, professional, cliënt) nuttig is, en dat gezamenlijke doelen geformuleerd worden (SBOG z.d.). 10. Mobiliseren en matchen Voor een goede samenwerking is het belangrijk dat organisaties duidelijkheid scheppen omtrent functie omschrijvingen, en dat ze bewust omgaan met het werven en samenbrengen van vrijwilligers en beroepskrachten. Talenten en verwachtingen van vrijwilligers kunnen verschillen. Het is belangrijk dat er goede afspraken worden gemaakt omtrent activiteiten van en samenwerking met vrijwilligers. Ook moet erover gewaakt worden dat de professionals voldoende tijd hebben voor en over de nodige competenties beschikken voor de begeleiding van vrijwilligers (Scholten & Elferink 2012). 11. Vrijwilligersbeleid en gedeeld management Organisatie moet focussen op het management van alle werknemers, vrijwilligers en professionals, eerder dan te focussen op vrijwilligers management apart van het managen van professionals. Ook voor professionals is dit gedeeld management van belang. Zij kunnen zich onder druk voelen staan omdat ze geen eenvoudige zaken meer kunnen behandelen (Roose et al. 2011).
5.2 Wederzijds inzicht en begrip 1. Elkaar leren kennen en contact maken Voor een goede samenwerking is het van belang dat vrijwilligers en professionals elkaar leren kennen. Aandacht voor kennismaking bij aanvang, informele contacten, werkrooster met gegevens en aanwezigheden van iedereen, een fotoboek met achtergrondinformatie etc. kunnen hiertoe bijdragen. Rondleiding en begeleiding door een vrijwilligerscoördinator of ervaren vrijwilliger kan hier nuttig zijn. Ook de deelname van vrijwilligers aan activiteiten buiten het werk zoals momenten voor teambuilding kan de relatie bevorderen (Scholten & Elferink 2013; ZBmV n.d.). 2. Belangstelling en waardering tonen Belangstelling tonen voor de persoon kan de samenwerking bevorderen. Maar het is ook belangrijk belangstelling te tonen voor het werk, bijvoorbeeld te informeren naar het verloop van de activiteiten die een vrijwilliger met een cliënt heeft ondernomen. Ook het uiten van waardering voor 26
elkaars inzet, of voor zaken die goed lopen, kan de relatie bevorderen (Scholten & Elferink 2013; Provant 2011). 3. Teamgevoel Professionals en vrijwilligers werken doorgaans vanuit dezelfde motivatie: iets betekenen voor anderen. Het is belangrijk dat zij ook echt een team kunnen vormen. Dit kan gestimuleerd worden door informele bijeenkomsten en door nadere kennismaking (Vaalburg 2010). Vrijwilligers willen partnerschappen uitbouwen met professionals. Dit impliceert dat hun werk niet als minderwaardig beschouwd wordt (Roose et al. 2011). 4. Trainingsprogramma’s Trainingsprogramma’s kunnen vrijwilligers en beroepskrachten inzicht verschaffen in de basiscomponenten van elkaars rol, vooral wanneer vrijwilligers in direct contact staan met cliënten (Merrell 2000).
5.3 Dialoog en communicatie Goede samenwerking staat of valt met goede communicatie (Vaalburg 2010). We formuleren een aantal aanbevelingen op vlak van communicatie. Een aantal suggesties zijn gericht op communicatie naar de vrijwilliger toe. Sommigen zijn ook belangrijk voor de houding van de vrijwilliger zelf. Dialoog en communicatie zijn immers bij uitstek tweerichtings activiteiten. 1. Informatie geven aan vrijwilligers Vrijwilligers hebben informatie over cliënten nodig (bv. betreffende gedrag, medicijnen, ziektebeeld, mobiliteit, eten en drinken, interesses en voorkeuren). Wel moet er rekening gehouden worden met de privacy van de cliënt. Enkel die informatie wordt gedeeld die nodig is voor de vrijwilliger om het werk naar behoren te kunnen doen (Vaalburg 2010). Op volgende vlakken is het nodig de vrijwilliger te informeren (ZBmV z.d.): Wie doet wat en wanneer Persoonlijke achtergronden van cliënten Zorgspecifieke zaken van cliënten Veranderingen bij cliënten Wat te doen in geval van problemen 2. Feedback geven aan vrijwilligers Op een goede manier feedback geven kan de samenwerking bevorderen, of kan bij problemen helpen om de samenwerking op een goede manier te bespreken. Een aantal regels kunnen een richtlijn vormen om op een goede manier feedback te geven (Vaalburg 2010): Begin een gesprek positief Geef feedback zo snel mogelijk nadat iets is voorgevallen Geef feedback in een rustige en veilige omgeving Richt feedback niet op de persoon, maar op het gedrag Leg uit wat de consequenties zijn van het gedrag 27
Geef ruimte om te reageren Geef een suggestie om gedrag te veranderen
3. Belangstelling en waardering tonen Belangstelling tonen voor de persoon kan de samenwerking bevorderen. Maar het is ook belangrijk belangstelling te tonen voor het werk, bijvoorbeeld te informeren naar het verloop van de activiteiten die een vrijwilliger met een cliënt heeft ondernomen. Ook het uiten van waardering voor elkaars inzet, of voor zaken die goed lopen, kan de relatie bevorderen. Maak eens een informeel praatje en geef eens een compliment (Scholten & Elferink 2013). 4. Ervaringen en kennis delen Geef vrijwilligers informatie over hun activiteiten en geef hen tips over de omgang met cliënten. Luister naar de ideeën van vrijwilligers en laat zien wat je er mee doet. Vrijwilligers moeten ook weten bij wie ze terecht kunnen om zaken te signaleren (Scholten & Elferink 2013). 5. Mogelijkheid voor vrijwilligers om verduidelijking te zoeken bij professionals Niet alleen om zaken te signaleren, maar ook in geval van andere onduidelijkheden betreffende de inhoud, verloop of grenzen van de job moeten vrijwilligers terecht kunnen bij een professionele medewerker voor informatie en richtlijnen (Oudenampsen et al. 2012). 6. Wederzijdse doorverwijzing Het is dus nodig dat een vrijwilliger wanneer deze een vraag niet goed kan beantwoorden een beroeps kan consulteren, vb. bij complexe (immateriële) zaken of sociale of relationele probleemsituaties. Daarnaast moeten beroepskrachten ook kunnen doorverwijzen naar vrijwilligers voor laagdrempelige contacten en kennis over praktische zaken. Doorverwijzing naar de vrijwilliger kan gebeuren voor enkelvoudige vragen, en naar de professional in geval van complexe vragen. De overdracht van informatie moet op een zo eenvoudig mogelijke manier gebeuren (SBOG z.d.). 7. Evalueren en verbeteren Bespreek met elkaar wat wel en niet goed gaat in de samenwerking. De samenwerking kan op verschillen de niveaus besproken en geëvalueerd worden. Er kunnen evaluatiebijeenkomsten georganiseerd worden voor de vrijwilliger waar ruimte is om knelpunten in de samenwerking te bespreken. Ook op het teamoverleg van professionals kan de samenwerking met vrijwilligers als punt besproken worden. En tot slot kan er gezamenlijk overleg georganiseerd worden tussen vrijwilligers en beroepskrachten die samenwerken om belangrijke zaken af te stemmen op vlak van taken, cliënten én samenwerking (Scholten & Elferink 2013; ZBmV n.d.; Provant 2011).
Organisatorisch Erkennen van vrijwilligers Ruimte creëren voor teambuilding Taakafbakening Duidelijke afspraken maken Goede balans tussen afbakening en flexibiliteit Vaste contactpersoon voor vrijwilligers Deskundigheidsbevordering
28
Scheppen van goede condities en randvoorwaarden Motivaties en doelstellingen van werken met vrijwilligers kenbaar maken Mobiliseren en matchen Vrijwilligersbeleid en gedeeld management
Wederzijds inzicht en begrip Elkaar leren kennen en contact maken Belangstelling en waardering tonen Teamgevoel Trainingsprogramma’s
Dialoog en communicatie Informatie geven aan vrijwilligers Feedback geven aan vrijwilligers Belangstelling en waardering tonen Ervaringen en kennis delen Mogelijkheid voor vrijwilligers om verduidelijking te zoeken bij professionals Evalueren en verbeteren
29
7. Leidraad voor focusgroepen 7.1 Structuur van de leidraad 1. Onthaal 2. Verwelkoming en inleiding 3. Doel van de focusgroep 4. Basisregels 5. Topiclijst 1) Openingsvraag De openingsvraag is een vraag die door alle groepsleden beantwoord moet worden. De vraag moet zo worden gesteld dat deze in een korte tijd beantwoord kan worden en karakteristieken op kan leveren van de deelnemers. Het is beter om op dit moment nog niet naar een mening of houding van de deelnemer te vragen. 2) Introductievragen Introductievragen vragen om het centrale onderwerp te introduceren. Het geeft deelnemers de kans om te reflecteren op ervaringen die zij hebben gehad met het onderwerp. In het algemeen zijn deze vragen geen kritische vragen voor de analyse, maar meer bedoeld om het gesprek en de interactie tussen de groepsleden op gang te krijgen. 3) Transitievragen Transitievragen zijn vragen om het gesprek te verplaatsen naar de sleutelvragen waarvoor het onderzoek is opgezet. Deze vragen helpen de deelnemer aan de focus-groep om het onderwerp waar het over gaat in een breder geheel te zien. De transitie vragen zijn de logische link tussen de introductie vragen en de sleutelvragen. Tijdens deze vragen komen de groepsleden erachter hoe anderen groepsleden over het onderwerp denken. 4) Sleutelvragen Sleutelvragen of kernvragen zijn de vragen die centraal staan in het onderzoek. Dit zijn vaak twee tot vijf vragen en aan de discussie over deze vragen moet bij de analyse de meeste aandacht worden geschonken. 5) Eindvragen Afrondende vragen of eindvragen hebben tot doel de discussie tot een eind te brengen. Deze vragen bieden de deelnemers de gelegenheid te reflecteren op eerder gegeven commentaar. Deze vragen zijn cruciaal voor de analyse. 6. Afronden en bedanking
7.2 Topiclijst Focusgroep vrijwilligers 1. Voorstelling (Openingsvraag ) Laat iedere deelnemer kort uitleggen wie hij of zij is, welk soort vrijwilligerswerk hij of zij doet, binnen welke organisatie en vanuit welke motivatie.
30
Voorbeeldvraag Leg kort uit wie je bent, welk soort vrijwilligerswerk je doet, bij welke organisatie, en vanuit welke motivatie. 2. Samenwerking (Introductievragen) Informeer naar de ervaringen van iedere deelnemer op vlak van samenwerking met beroepskrachten. Voorbeeldvragen - Werk je samen met beroepskrachten in je vrijwilligerswerk? - Heb je regelmatig of sporadisch contact? - Zijn er duidelijke afspraken omtrent de samenwerking? 3. Evaluatie samenwerking (Transitievragen) Informeer naar de houding van de deelnemers ten opzichte van samenwerking. Hoe evalueren zij deze samenwerking en wat kan beter? Voorbeeldvragen - Ervaar je deze samenwerking als positief of negatief? - Welke aspecten vind je belangrijk in samenwerking met professionelen? - Welke factoren dragen volgens jou bij tot een vlotte samenwerking?
4. Strategieën om samenwerking te verbeteren (Sleutelvragen) Zoek samen met de deelnemers naar elementen en strategieën die volgens hen belangrijk zijn om de samenwerking te verbeteren. Voorbeeldvragen - Voel je je voldoende gewaardeerd binnen de organisatie? Werd je rondgeleid en aan iedereen voorgesteld bij aanvang van je werk? Worden er regelmatig informele bijeenkomsten georganiseerd waar vrijwilligers en beroepskrachten elkaar kunnen leren kennen? Ken je de meeste beroepskrachten en andere vrijwilligers bij naam? Ben je op de hoogte van elkaars aanwezigheden en werkroosters? Wordt er een jaarlijkse gezamenlijke activiteit (teambuilding) georganiseerd? Wordt er belangstelling getoond voor je werkzaamheden? Wordt er belangstelling getoond voor persoonlijke zaken (bv. bij verjaardag of ziekte)? Krijg je waardering voor je inzet (bv. door bedanking of compliment)? - Voel je je voldoende geïnformeerd over belangrijke zaken? Heb je een aanspreekpunt voor overleg? Worden je activiteiten opgenomen in het rooster? Ben je op de hoogte van de aanwezigheden en werkzaamheden van andere medewerkers?
31
-
-
-
-
Word je geïnformeerd over (noodzakelijke) persoonlijke zaken van cliënten (levensverhaal, wensen, voorkeuren, hobby’s etc.)? Word je geïnformeerd over (noodzakelijke) zorgspecifieke zaken van cliënten (mobiliteit, eten, drinken, medicijnen)? Word je geïnformeerd over veranderingen bij een cliënt (overlijden, ziekenhuisopname, ziekte)? Word je geïnformeerd over te ondernemen acties in geval van nood of problemen? Wordt de samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten voldoende gefaciliteerd vanuit de organisatie? Werd er tijd vrijgemaakt voor kennismaking binnen de organisatie bij je aanwerving? Heb je een vast aanspreekpunt binnen de organisatie? Wordt je werk regelmatig geëvalueerd? Heb je het gevoel dat je goed begeleid wordt? Wordt er voldoende tijd vrijgemaakt voor de begeleiding van vrijwilligers? Wordt er ruimte vrijgemaakt om vrijwilligers vaardigheden aan te leren? Is er voldoende ruimte voor afstemming tussen vrijwilligers en beroepskrachten over belangrijke zaken? Worden je gegevens en activiteiten mee opgenomen in het plan van de cliënt? Wordt er rekening gehouden met wat je zelf kan, wil en mag doen als vrijwilliger bij activiteiten met cliënten? Wordt er naar je geluisterd wanneer je zaken signaleert ivm cliënten of de gang van zaken? Wordt er gereageerd op zaken die je signaleert? Worden er afspraken gemaakt over de taakafbakening tussen vrijwilligers en beroepskrachten? Wordt de samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten regelmatig geëvalueerd? Is er ruimte voor vertrouwen en openheid? Kan je problemen in openheid en veiligheid bespreken? Kan je bij een professional terecht bij problemen? Bestaat er een goede balans tussen vrijheid en omkadering? Krijg je voldoende feedback en terugkoppeling ivm je werkzaamheden? Leg de goede praktijken voor (Vrijwilligersscan en fotostrips). Wat vinden de deelnemers van deze initiatieven? Zijn deze nuttig om samenwerking te verbeteren? Hebben de deelnemers zelf ervaring met goede praktijken die de samenwerking tussen vrijwilligers en professionals stimuleert? Hebben de deelnemers andere suggesties om de samenwerking te verbeteren?
5. Besluit en aanbevelingen (Eindvragen) Peil naar de elementen uit de bespreking die de deelnemers het belangrijkst vonden om de samenwerking tussen vrijwilligers en professionals te verbeteren. Voorbeeldvragen - Geef een samenvatting van de belangrijkste elementen van de focusgroep bespreking en informeer of de deelnemers zich hierin kunnen vinden. 32
-
Indien je drie prioriteiten mocht doorgeven aan je organisatie of vrijwilligerscoördinator om de samenwerking te verbeteren, welke zouden dit zijn? Zijn er elementen die niet aan bod gekomen zijn tijdens deze bespreking en die je toch erg belangrijk vindt?
7.3 Topiclijst Focusgroep beroepskrachten 1. Voorstelling (Openingsvraag ) Laat iedere deelnemer kort uitleggen wie hij of zij is, welk soort werk hij of zij doet, binnen welke organisatie en vanuit welke motivatie. Voorbeeldvraag Leg kort uit wie je bent, welk soort werk je doet, bij welke organisatie, en vanuit welke motivatie. 2. Samenwerking (Introductievragen) Informeer naar de ervaringen van iedere deelnemer op vlak van samenwerking met vrijwilligers. Voorbeeldvragen - Werk je samen met vrijwilligers in je job? - Heb je regelmatig of sporadisch contact? - Zijn er duidelijke afspraken omtrent de samenwerking? 3. Evaluatie samenwerking (Transitievragen) Informeer naar de houding van de deelnemers ten opzichte van samenwerking. Hoe evalueren zij deze samenwerking en wat kan beter? Voorbeeldvragen - Ervaar je deze samenwerking als positief of negatief? - Welke aspecten vind je belangrijk in samenwerking met vrijwilligers? - Welke factoren dragen volgens jou bij tot een vlotte samenwerking? 4. Strategieën om samenwerking te verbeteren (Sleutelvragen) Zoek samen met de deelnemers naar elementen en strategieën die volgens hen belangrijk zijn om de samenwerking te verbeteren. Voorbeeldvragen - Is er voldoende ruimte om vrijwilligers te leren kennen? Worden zij rondgeleid en aan iedereen voorgesteld bij aanwerving? Worden er regelmatig informele bijeenkomsten georganiseerd waar vrijwilligers en beroepskrachten elkaar kunnen leren kennen? Kennen de meeste vrijwilligers en beroepskrachten elkaar bij naam? Ben je op de hoogte van elkaars aanwezigheden en werkroosters? Wordt er een jaarlijkse gezamenlijke activiteit (teambuilding) georganiseerd? Wordt er belangstelling getoond voor elkaars werkzaamheden? 33
-
-
-
-
Wordt er belangstelling getoond voor persoonlijke zaken (bv. bij verjaardag of ziekte)? Wordt er wederzijdse waardering getoond (bv. door bedanking of compliment)? Voel je je voldoende geïnformeerd op vlak van samenwerking? Heb je een aanspreekpunt voor overleg wanneer er problemen zijn bij de samenwerking? Worden de vrijwilligersactiviteiten opgenomen in het rooster? Worden vrijwilligers (te weinig, voldoende, teveel) geïnformeerd over (noodzakelijke) zaken van cliënten, bv. persoonlijke zaken (levensverhaal, wensen, voorkeuren, hobby’s etc.); zorgspecifieke zaken (mobiliteit, eten, drinken, medicijnen); veranderingen bij een cliënt (overlijden, ziekenhuisopname, ziekte); te ondernemen acties in geval van nood of problemen? Ben je op de hoogte van de werkzaamheden van vrijwilligers? Wordt de samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten voldoende gefaciliteerd vanuit de organisatie? Werd er tijd vrijgemaakt voor kennismaking binnen de organisatie bij aanwerving van vrijwilligers? Wordt je geïnformeerd omtrent de visie en het beleid rond vrijwilligers? Heb je een vast aanspreekpunt binnen de organisatie voor zaken mbt vrijwilligers? Is er ruimte om het vrijwilligerswerk te evalueren? Is er voldoende ruimte voor de begeleiding van vrijwilligers? Is er ruimte om vrijwilligers vaardigheden aan te leren? Is er voldoende ruimte voor afstemming tussen vrijwilligers en beroepskrachten over belangrijke zaken? Worden de gegevens en activiteiten van vrijwilligers mee opgenomen in het plan van de cliënt? Is er ruimte voor overleg met vrijwilligers over de taken die zij kunnen, willen en mogen opnemen? Is er ruimte voor vrijwilligers om zaken te signaleren ivm cliënten of de gang van zaken? Wordt er gereageerd op zaken die vrijwilligers signaleren? Worden er afspraken gemaakt over de taakafbakening tussen vrijwilligers en beroepskrachten? Wordt de samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten regelmatig geëvalueerd? Is er ruimte voor vertrouwen en openheid? Kan je problemen in openheid en veiligheid bespreken met vrijwilligers? Leg de goede praktijken voor (Vrijwilligersscan en fotostrips). Wat vinden de deelnemers van deze initiatieven? Zijn deze nuttig om samenwerking te verbeteren? Hebben de deelnemers zelf ervaring met goede praktijken die de samenwerking tussen vrijwilligers en professionals stimuleert? Hebben de deelnemers andere suggesties om de samenwerking te verbeteren?
5. Besluit en aanbevelingen (Eindvragen)
34
Peil naar de elementen uit de bespreking die de deelnemers het belangrijkst vonden om de samenwerking tussen vrijwilligers en professionals te verbeteren. Voorbeeldvragen - Geef een samenvatting van de belangrijkste elementen van de focusgroep bespreking en informeer of de deelnemers zich hierin kunnen vinden. - Indien je drie prioriteiten mocht doorgeven aan je organisatie of vrijwilligerscoördinator om de samenwerking te verbeteren, welke zouden dit zijn? - Zijn er elementen die niet aan bod gekomen zijn tijdens deze bespreking en die je toch erg belangrijk vindt?
35
Literatuur Buellens K. & Storms B. (2007). Vrijwilligers onder de loep: Een literatuurstudie. Turnhout: Vormingplus Kempen. Bulsink D. & van der Klein M. (2012). Samen Werken: Een enquête onder professionals en vrijwilligers rond jeugd en gezin. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. (http://www.verweyjonker.nl/doc/jeugd/Samen-werken_2801_web.pdf). Dekker P. (2001). Civil Society: verkenningen van een perspectief op vrijwilligerswerk. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. (file:///C:/Users/p0013026/Downloads/Civil%20society.pdf). Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (2013). De kracht van het engagement: De vermaatschappelijking van de zorg in de dagelijkse praktijk. Brussel: Vlaamse Overheid. (file:///C:/Users/p0013026/Downloads/Kracht_van_het_engagement_2013.pdf). Hambach E. & Vanleene E. (2007). Ondersteuning in het vrijwilligerswerk(veld): Een kwalitatief en verkennend onderzoek. Borgerhout: Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk. (http://www.vrijwilligersweb.be/downloads/vsvwrapportondersteuning07.pdf). Jagt G. (2013). Sandra en Siona werken samen met vrijwilligers in de gehandicaptenzorg. Utrecht: Vilans/Movisie. (http://www.zorgbetermetvrijwilligers.nl/Site_ZBMV/docs/pdf/fotostrips2013/gehandicaptenzo rg/VILANSgehandicaptenzorgdefweb.pdf). Jagt G. (2013). Sandra en Siona werken samen met vrijwilligers in de ouderenzorg. Utrecht: Vilans/Movisie. (http://www.zorgbetermetvrijwilligers.nl/Site_ZBMV/docs/pdf/fotostrips2013/ouderenzorg/Fot ostrips_complete_handleiding_ouderenzorgweb.pdf). Merrell, J. (2000). Ambiguity: Exploring the complexity of roles and boundaries when working with volunteers in well women clinics, Social Science and Medicine, Vol. 51, pp. 93-102. Movisie (z.d.). Deelproject ‘Samenwerken in de wijk’: Samenwerken met vrijwilligers in het sociale wijkteam. Utrecht: Movisie. (http://www.sociaalwerkindewijk.nl/sites/default/files/docs/Leaflet%20Samenwerken%20met% 20vrijwilligers%20in%20sociale%20wijkteams%20def.pdf). Oudenampsen D. & van Vliet K. (2007). Vrijwillige inzet in de zorg en maatschappelijke ondersteuning. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. (http://www.verweyjonker.nl/doc/participatie/D1893598_def.pdf). Oudenampsen D., Nederland T. & Stavenuiter M. (2012). Vrijwillig, effectief en efficiënt: Handreiking voor de inzet van vrijwilligers bij schuldhulpverlening. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. (http://www.verwey-jonker.nl/doc/participatie/Vrijwillig-effectief-enefficient_Handreiking_3869_web.pdf). Padjed D. & Muršič R. (2008). Dialectical relations between professionals and volunteers in a biodiversity monitoring organization, Biodiversity and Conservation, Vol. 17, pp. 3471-3483. Provincie Antwerpen (2011). Vrijwilligerswerk omkaderd, Provinciaal Domein Welzijn, Vol. 5, n° 17. (http://www.provant.be/binaries/030-TijdschriftWelzijn17-LOW_hans2_tg_tcm7-145387.pdf) 36
Roose R., Verschelden G., Vettenburg . & Vanthuyne T. (2011). Working with volunteers in victim support, International Social Work, Vol. 55, n° 2, pp. 269-281. SBOG (z.d.). Handreiking tot samenwerking tussen vrijwillige ouderenadviseurs en beroeps ouderenadviseurs in Gelderland. (http://archief.spectrumelan.nl/www.spectrumgelderland.nl/smartsite19fe.pdf?id=57268). Scholten C. & Elferink J. (2012). Stevig fundament als basis: Handreiking organisatie en coördinatie van het vrijwilligerswerk in verpleeg- en verzorgingstehuizen en gehandicaptenorganisaties. Utrecht: Vilans & Movisie. (http://www.vilans.nl/docs/vilans/over_vilans/pdf/Vilans_stevig_fundamentLR.pdf). Scholten C. & Elferink J. (2013). Toolkit voor beroepskrachten. Utrecht: ZBmV. (http://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/Toolkit%20Zorg%20Beter%20met%20V rijwilligers%20[MOV-1851059-0.1].pdf). Snelder J. (2012). Adviesrapport. Verbinding professional-vrijwilliger in zorg en welzijn. Borne: Arcon. (http://www.arcon.nl/assets/images/Publicaties/112012_Adviesrapport_Samenwerking_vrijwilligers_professionals.pdf). Tenhaeff C., Winsemius A., Oudenampsen D., van Vliet K. (2007). Dynamiek in samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten: Een verklaringsmodel, Vrijwillige Inzet Onderzocht, Vol. 4, n° 2, pp. 6-14. (http://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/Dynamiek%20in%20samenwerking%20 tussen%20vrijwilligers%20en%20beroepskrachten%20[MOV-585080-00].pdf). Tonkens E., van den Broeke J. & Hoijtink M. (2009). Op zoek naar weerkaatst plezier: Samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers, professionals en cliënten in de multiculturele stad. Amsterdam: Pallas Publications –Amsterdam University Press. (http://dare.uva.nl/document/136638). Vaalburg A.M. (2010). Samen sterk voor welzijn: Lesbrief voor beroepskrachten in de zorg over samenwerking met vrijwilligers. Utrecht: Vilans. (http://www.zorgbetermetvrijwilligers.nl/Site_ZorgBeterMetVrijwilligers/docs/Pdf/Lesbrief%20S amen%20sterk%20voor%20welzijn%20okt10.pdf). Van Daal H.J. & Winsemius A. (2005). Vrijwilligers en Beroepskrachten: Ontwikkelingen in hun rolverdeling en relatie, Vrijwillige Inzet Onderzocht, Vol. 2, n° 2, pp. 58-68. (http://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/Vrijwilligers%20en%20beroepskrachte n.%20Ontwikkelingen%20in%20hun%20epverdeling%20en%20relatie%20[MOV-5163650.1].pdf). Van Daal H.J., Winsemius A. & Plemper E. (2005). Vrijwilligers en beroepskrachten: Verslag van een verkennend onderzoek naar hun relatie. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. (http://www.verweyjonker.nl/doc/participatie/D8571864-def.pdf). Van den Broeke J., Hoijtink M. & Tonkens E. (2010). Focus op samenwerking, Maatwerk, Vol. 17, n° 6, pp. 22-26. (http://www.hva.nl/kenniscentrum-dmr/wpcontent/uploads/2011/09/SamenwerkingProfVrijwMantel2010ArtMaatwerk.pdf).
37
Van der Gaag R. & van der Klein M. (2012). Tien cases uit de pedagogische civil society: Professionals en vrijwilligers werken samen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. (http://www.verweyjonker.nl/doc/jeugd/Tien-cases-uit-de-pedagogische-civil-society_2801_web.pdf). Van der Klein M., Bulsink D. & van der Gaag R. (2012). Pedagogische civil society voor beginners: Hoe professionals en vrijwilligers goed kunnen samenwerken rond jeugd en gezin. Utrecht: VerweyJonker Instituut. (http://www.verwey-jonker.nl/doc/jeugd/Pedagogische-civil-society-voorbeginners_2801_web.pdf). Van der Klein M., Mak J. & van der Gaag R. (2011). Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin: Literatuur over samenwerken in de pedagogische civil society. Utrecht: VerweyJonker Instituut. (http://www.verweyjonker.nl/doc/jeugd/Professionals_en_vrijwilligers_(organisaties)_rond_jeugd_en_gezin_2801_ web.pdf). Van Doorn L. (2006). Handreiking Signaleringsnetwerken voor sociaal geïsoleerde ouderen. Vormingplus Kempen (2007). Vrijwilligers onder de loep: Verslagboek symposium juni 2006. Turnhout: Vormingplus Kempen. Wouters W., Herbots K. & Put J. (2009). Omgaan met vertrouwelijke informatie en beroepsgeheim door vrijwilligers. Brussel: KHK & ISR. (http://wvg.vlaanderen.be/vrijwilligers/documenten/onderzoek2009/Brochure%20vertrouwelij ke%20info.pdf). www.zorgbetermetvrijwilligers.nl Zorg Beter met Vrijwilligers (2013). Samenwerken: Eerste suggesties. Utrecht: ZBmV. (http://www.zorgbetermetvrijwilligers.nl/Site_ZBMV/docs/pdf/Praktische_tips_suggesties_Sam enwerking_ZBmV.pdf). Zorg Beter met Vrijwilligers (2013). Samenwerking. Utrecht: ZBmV. Zorg Beter met Vrijwilligers (2013). Vrijwilligersscan. Utrecht: ZBmV.
38