Runderen gemengd voederen
Deze brochure wordt u aangeboden door: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Beheer en Kwaliteit Landbouwproductie (ABKL) Afdeling Voorlichting (VLT) Stallenbouw en Dierenwelzijn
Burg. Van Gansberghelaan 115 A 9820 MERELBEKE Tel. Fax E-mail
09/272 23 07 09/272 23 01
[email protected]
Uitgever Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Beheer en Kwaliteit Landbouwproductie (ABKL) Afdeling Voorlichting (VLT) W.T.C. III Simon Bolivarlaan 30 – 12de verdieping 1000 BRUSSEL
Website: www.vlaanderen.be/landbouw (rubriek “Documentatie / Publicaties”)
Aansprakelijkheidsbeperking Deze brochure werd door het Vlaams Gewest met de meeste zorg en nauwkeurigheid opgesteld. Er wordt evenwel geen enkele garantie gegeven omtrent de juistheid of de volledigheid van de informatie in deze brochure. De gebruiker van deze brochure ziet af van elke klacht tegen het Vlaams Gewest of zijn ambtenaren, van welke aard ook, met betrekking tot het gebruik van de via deze brochure beschikbaar gestelde informatie. In geen geval zal het Vlaams Gewest of zijn ambtenaren aansprakelijk gesteld kunnen worden voor eventuele nadelige gevolgen die voortvloeien uit het gebruik van de via deze brochure beschikbaar gestelde informatie.
De informatie uit deze uitgave mag worden overgenomen mits bronvermelding.
INHOUD
1
Inleiding
1
2
Gemengd voederen 2.1 Definitie 2.2 Formulering van complete rantsoenen 2.3 Voedingstechnische en economische voordelen van gemengd voederen 2.3.1 Voedingstechnische voordelen 2.3.2 Economische voor- en nadelen 2.4 Groepsindeling bij gemengd voederen 2.5 Kwaliteit van een compleet rantsoen 2.6 Vuistregels en knelpunten bij gemengd voederen 2.6.1 Volgorde bij het vullen 2.6.2 Andere vuistregels 2.6.3 Veel voorkomende fouten
3 4 4 5
3
Voedermengwagens 3.1 Functie van voedermengwagens 3.2 Indeling van de voedermengwagens 3.2.1 Indeling volgens de mengsystemen 3.2.1.1 Vijzelwagens 3.2.1.2 Menghaspel met peddels 3.2.1.3 Turbine-menging (recyclage) 3.2.1.4 Voedermengwagen met mengketting 3.2.1.5 Andere types 3.2.1.6 Plus- en minpunten van de verschillende types 3.2.2 Indeling volgens de laadapparatuur 3.2.2.1 Zelfladende systemen 3.2.2.2 Externe laadapparatuur 3.2.3 Indeling volgens de verplaatsing 3.3 Andere voorzieningen 3.3.1 Weeginstallatie 3.3.2 Lossystemen 3.4 Eisen op het vlak van huisvesting 3.5 Aankoopcriteria 3.5.1 Type wagen 3.5.2 Capaciteit van de wagen 3.5.3 Andere overwegingen bij de keuze van de wagen
6 8 12 15 17 17 18 20 21 22 22 22
32
37 37 37 38 38 39 39 40 41
4
Literatuurlijst
43
5
Lijst van tabellen en figuren
49
6
Contactpersonen van de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling die betrokken zijn bij voorlichtingsactiviteiten (situatie : September 2008)
51
1
1
Inleiding
De voeding van de veestapel is voor elke veehouder van uitermate groot belang omwille van volgende redenen: Τ
De voederkosten vertegenwoordigen een groot gedeelte van de totale productiekosten van de landbouwbedrijven. Voor melkveebedrijven vertegenwoordigt de voederkostprijs 40 à 50 % van de kostprijs van een liter melk;
Τ
De arbeidstijd die aan het voederen (uitkuilen, transporteren, verdelen,...) en de voederwinning wordt besteed, neemt een groot deel van de totale bestede arbeid in. Zo’n 60 à 75 % van de op een veebedrijf te tillen lasten staan in verband met de voedering. Al dan niet mechaniseren zal dus een grote invloed hebben op de hoeveelheid en de aard van de arbeid;
Τ
De invloed van de voeding op de gezondheidstoestand, de productie en het welzijn van de dieren is bovendien groot.
Om deze redenen wordt meer en meer gezocht naar systemen voor gemechaniseerd voederen in de hoop de voederkosten te verlagen, de arbeidstijd te verminderen en een hogere productie te verwezenlijken. Gemengd voederen is een vorm van gemechaniseerd voederen waarbij de voedercomponenten, meestal met behulp van een voedermengwagen, voor het voederen in een bepaalde verhouding worden gemengd. Evoluties die de opgang van het gemengd voederen en het gebruik van een voedermengwagen stimuleren zijn: Τ Τ
de uitbreiding van de veestapel per bedrijf en de verminderde beschikbaarheid van familiale arbeidskrachten op de bedrijven.
Zonder volledigheid te willen betrachten, worden in deze brochure een aantal aspecten van gemengd voederen en het gebruik van voedermengwagens besproken. In een eerste deel wordt ingegaan op het gemengd voederen zelf en de doelstellingen en voordelen die de toepasser ervan hoopt te realiseren. Omdat de meeste literatuur het gemengd voederen op melkveebedrijven behandelt, wordt hierop de nadruk gelegd, hoewel gemengd voederen ook toepasbaar is op vleesveebedrijven. In een tweede deel wordt ingegaan op de voedermengwagen als instrument om het gemengd voederen toe te passen.
2 Voor het eerste deel werd o.a. een beroep gedaan op de expertise van Dr. ir. D. De Brabander, Departement dierenvoeding en veehouderij van het CLO te Merelbeke (intussen aangesteld als departementshoofd ad interim). De in deze brochure weergegeven tekst vertegenwoordigt echter slechts een fractie van de informatie die door Dr. ir. De Brabander werd verzameld en verstrekt. In het tweede deel wordt regelmatig ir. O. Miserque als bron vermeld. Op het CRA te Gembloux (Département génie rural) zijn al verschillende malen prestaties van verschillende voedermengwagens nagegaan en actuele kostprijsberekeningen gemaakt. Daarnaast hebben een tiental Vlaamse rundveehouders hun ervaringen met gemengd voederen willen meedelen. Ik heb ze zien laden, mengen, lossen en vooral veel rekenen. Ik wil dan ook bovenstaande personen van harte danken voor de bereidwilligheid om een deel van hun kennis te willen delen.
Eerste druk : Augustus 2001
ir. S. Van Gansbeke
aan euro aangepaste versie : Juni 2003
Layout, eindafwerking en contactpersoon bestelling van brochures: Carine Van Eeckhoudt Vlaamse overheid Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Tel:
02/552 79 01
Fax:
02/552 78 71
E-mail:
[email protected]
3
2
Gemengd voederen
De voederstrategie van een bedrijf is erop gericht alle aanwezige dieren op ieder moment van de juiste hoeveelheid voedingsstoffen te voorzien voor een optimale productie. Er zijn verschillende voederstrategieën mogelijk, waarvan er hier drie worden opgesomd: Τ
Normvoedering: elk individueel dier wordt volgens zijn individuele norm gevoederd, door naast het ruwvoeder een aangepaste hoeveelheid krachtvoeder ter beschikking te krijgen;
Τ
Flat rate feeding: de dieren krijgen gedurende een aantal fasen van de lactatie een gelijke hoeveelheid krachtvoeder die zo gekozen is dat de koeien in het begin van de lactatie niet teveel gewicht verliezen en op het einde van de lactatie niet teveel vervetten;
Τ
Compleet gemengd rantsoen: alle dieren binnen een groep worden op basis van de gemiddelde norm van de groep gevoederd (meestal erboven).
Naast deze voederstrategieën zijn er verschillende manieren van voederverstrekking mogelijk. In feite zijn er zoveel voedersystemen als er bedrijven zijn, elk met bepaalde voor- en nadelen en beperkingen. Τ
In een bindstal kan het krachtvoeder bijvoorbeeld in de voederbak worden gegeven. Hoewel dit systeem veel arbeid vergt, biedt het ook interessante voordelen op het vlak van controle op voederopname en de mogelijkheid om individuele koeien bepaalde supplementen te geven.
Τ
Krachtvoeder wordt in veel gevallen ook in de melkstal gegeven. Dit bespaart arbeid en laat ook toe de koeien individueel te voederen. Een nadeel is dat door de beperkte tijd in de melkstal hoogproducerende koeien soms niet voldoende kunnen opnemen. Er is een hogere investering vereist en de stofontwikkeling, toenemende defaecatie in de melkstal en langere melk- en exittijden zijn bijkomende nadelen. Bovendien wordt het verstrekken van krachtvoeder beperkt tot 2 (melk) beurten per dag, waardoor het risico op pensproblemen toeneemt.
Τ
Om de krachtvoederopname te spreiden over de dag én aan te passen aan de productie, kunnen ook krachtvoederautomaten worden gebruikt. Een voordeel van deze methode is dat de geregistreerde gegevens gebruikt kunnen worden bij het beheer van de veestapel. Een goede opvolging van de apparatuur én de informatie is hierbij een limiterende factor.
Naast bovengenoemde voedersystemen, wordt ook het gemengd voederen toegepast, dat hierna uitgebreid wordt besproken.
4
2.1
Definitie
Gemengd of compleet voeren is het toepassen van een totaal gemengd rantsoen (TMR = total mixed rations). Dit houdt in dat alle dieren (of alle dieren binnen een bepaalde groep) hetzelfde homogeen en evenwichtig mengsel van ruwvoeders, krachtvoeders, vitaminen en mineralen ter beschikking krijgen. Hierdoor is het dier niet meer in staat om te selecteren en krijgt het alle noodzakelijke nutriënten, behalve water, in één mengsel. In nagenoeg alle gevallen wordt het voeder ad libitum en groepsgewijs verstrekt. Gemengd voederen met behulp van een voedermengwagen is een logische stap in de evolutie van mechanische voedering. Veehouders hebben er continu naar gestreefd niet alleen het krachtvoeder maar ook het ruwvoeder op een gemakkelijke manier bij de koe te krijgen. De kuilvoersnijder mechaniseerde het uitkuilen en transporteren, maar de veehouder moest het nog zelf aan het voederhek verdelen. Met behulp van voederdoseerwagens werd ook het verdelen gemechaniseerd. Door de introductie van een voedermengwagen wordt niet alleen verdeeld, maar is de veehouder ook zeker van de ruwvoeder/krachtvoeder verhouding die door de dieren wordt opgenomen. Het gebruik van een voedermengwagen leidt niet noodzakelijk tot een strikte toepassing van een TMR-rantsoen. In de praktijk kan bijvoorbeeld nog gebruik gemaakt worden van de op het bedrijf aanwezige krachtvoederautomaten en worden alleen de ruwvoeders met eventueel een deel van het krachtvoeder gemengd.
2.2
Formulering van complete rantsoenen
Bij het formuleren van een (compleet) rantsoen worden volgende doelstellingen vooropgesteld: Τ Τ Τ Τ
Alle behoeften van de dieren moeten voldaan worden; De componenten moeten gedurende een voldoende lange periode ter beschikking zijn; De kostprijs moet zo laag mogelijk zijn; Het mengsel mag geen hinderlijke eigenschappen hebben (bijvoorbeeld een te laag droge stofgehalte).
Vooraleer een rantsoen te berekenen, moet men over objectieve informatie beschikken over volgende onderwerpen: Τ Τ Τ
Samenstelling van de veestapel en groepsindeling; Verwachte producties en opnames; Geproduceerde of te produceren voeders: voederwaarden en hoeveelheden.
5
Op basis van deze gegevens (gemeten, geschat of vooropgesteld) kan een voederplanning worden opgemaakt. De rantsoenberekening die op basis daarvan wordt gemaakt, dient te worden bijgesteld indien de vooropstellingen niet worden gehaald of overschreden (bijvoorbeeld lagere opnames dan verwacht, of mindere kwaliteit van de ruwvoeders). Om bovendien ook nog een economisch optimaal rantsoen te berekenen (dus aan een zo laag mogelijke kostprijs) is een goede kennis van de voedermiddelenmarkt vereist (beschikbaarheid, voederwaarde, prijzen, ....). Het gevoederd rantsoen zal slechts overeenstemmen met het berekend rantsoen indien alle bovenvermelde aannames correct zijn én indien zowel het wegen van de hoeveelheden als het mengen zelf nauwkeurig gebeuren. Dit laatste wil zeggen dat de samenstelling van het mengsel op alle plaatsen aan het voederhek nagenoeg gelijk is. Het opgenomen rantsoen stemt overeen met het gevoederd rantsoen als de veronderstelde opname correct is én als de dieren niet meer uit het mengsel kunnen selecteren. Uit bovenstaande blijkt dat het rantsoen slechts zo goed is als de zwakste schakel in dit complexe proces!
2.3
Voedingstechnische en economische voordelen van gemengd voederen
De aanschaf van een voedermengwagen gebeurt op basis van voedingstechnische en economische overwegingen. Of op beide vlakken een voordeel kan worden bereikt hangt in hoge mate af van de rantsoenering en de manier van voederverdeling die vóór het moment van aankoop werden toegepast. Interacties tussen voedereigenschappen, dierkenmerken en het management van de veestapel (plaats voederhek per dier, aantal voederbeurten per dag, groepsindelingen, ...) zijn bepalend voor de voordelen die door gemengd voederen kunnen gerealiseerd worden. Het is dan ook niet eenvoudig om uit de literatuur of praktijkervaringen éénduidige conclusies te trekken die toepasbaar zijn voor alle bedrijven.
6
2.3.1
Voedingstechnische voordelen
Onder de voedingstechnische voordelen die aan het gebruik van een voedermengwagen of het toepassen van een compleet rantsoen worden toegeschreven kunnen o.a. de volgende worden geciteerd: Τ Τ Τ Τ Τ Τ
Hogere opname; Hogere productie; Betere conditie; Betere gezondheid; Betere vruchtbaarheid; Meer rust in de stal.
In de literatuur worden bij de vergelijking tussen gemengd voederen en conventioneel voederen hetzij vergelijkbare, hetzij voor de gemengd gevoederde dieren iets gunstiger resultaten gevonden. Deze verschillen in de conclusies zijn verklaarbaar door de verschillende omstandigheden waarin de onderzoeken plaatsvonden: voedering boven/onder de norm, met verschillende soorten en aantallen ruwvoeders, van verschillende kwaliteit, met andere krachtvoeder/ruwvoederverhouding, met/zonder natte bijproducten, Bovendien is de voeding van herkauwers, en in het bijzonder de pensfermentatie een uiterst complex proces, dat vrij storingsgevoelig is. Elke ingreep in het voederen die de kans op dergelijke verstoringen vermindert, zal positieve gevolgen hebben op de gezondheidstoestand van de dieren en op de productie. Gemengd voederen kan één van die ingrepen zijn. Deze positieve gevolgen komen alleen voor wanneer het gemengd rantsoen goed wordt samengesteld en correct wordt toegepast en vereist dus een goede kennis van veevoeding en rantsoenering van de veehouder, of een professionele begeleiding van een nutritionist. In de praktijk zijn de bevindingen meestal minder genuanceerd in het voordeel van gemengd voederen. Veel van de positieve effecten van gemengd voederen zijn dan echter niet toe te schrijven aan het gemengd voederen op zich, maar aan het verbeteren van het rantsoen, aan de verhoogde aandacht en interesse voor de rantsoenering e.d.. In deze tekst wordt dan ook niet verder ingegaan op alle mogelijke voordelen en randvoorwaarden. We beperken ons hier tot een opsomming van de voornaamste voordelen (voedingsfysiologisch en op het vlak van toepassing) en mogelijke knelpunten.
7 De mogelijke voordelen en knelpunten zijn:
Voedingsfysiologische voordelen - Continu aanbod van rantsoen met constante samenstelling - Stabilisering van pensmilieu door gelijktijdige opname van structuurhoudend voeder - Meer kans op gelijktijdige afbraak van energie en eiwit in de pens - Mogelijkheid om meer krachtvoeder te voederen (indien gewenst) vooraleer structuurgebrek wordt ervaren - Verhogen van DS-opname (> 20 kg DS/dag of 4 kg DS/100 kg levend gewicht) Toepassingsvoordelen - Mogelijkheid om minder smakelijke of structuurrijke voedermiddelen zonder invloed op voederopname te voederen en toedienen van additieven met slechte acceptatie - Mogelijkheid om minder voor de hand liggende voedercomponenten te gebruiken (bakafval, melasse,...) - Flexibiliteit bij het aanpassen van aanvullende krachtvoeders aan eigenschappen ruwvoeders (gemakkelijk om verschillende krachtvoeders te combineren) Mogelijke knelpunten bij gemengd voederen Nadelige eigenschappen van voedermiddelen: - Niet stabiele voedermiddelen kunnen verdere broei veroorzaken in het mengsel, waardoor de opname zal afnemen - Lokale schimmels of bedorven voeder kunnen niet uit het mengsel geselecteerd worden, met nadelige invloed op opname en pensstofwisseling Aanpassing aan productieniveau: - Noodzaak om (productie)groepen te vormen waardoor bijzondere eisen aan het management gesteld worden - Bij kleine veestapels en heterogene producties is er gevaar voor overvoedering - Er kan geen rekening gehouden worden met de individuele behoeften Technische knelpunten: - Hoge afhankelijkheid van goed technisch functioneren van de uitrusting, moeilijk op te vangen bij storingen - Hoge nauwkeurigheid vereist voor kleine componenten
8 Voedingstechnische voordelen: besluit Gemengd voederen is een voedingsstrategie waarmee bepaalde voedingsfysiologische voordelen gepaard kunnen gaan. Rantsoenering is echter een complex proces dat op vele punten kan verkeerd gaan. Een niet-goed toegepast gemengd rantsoen zal geen voordelen bieden t.o.v. een correct samengesteld en op conventionele wijze gevoederd rantsoen. Anderzijds kan gemengd voederen bijdragen tot een beter rantsoen door o.m. betere inzichten, meer betrokkenheid en noodzaak om te wegen. Daarnaast zijn er een aantal toepassingsvoordelen die in sommige situaties belangrijk kunnen zijn. Bovenstaande voordelen zijn moeilijk aan te tonen en nog moeilijker te kwantificeren. In de praktijk zijn de toepassers meestal tevreden over hun beslissing zonder daarover echter duidelijke vooruitgang op één bepaald punt ondubbelzinnig te kunnen aantonen.
2.3.2
Economische voor- en nadelen
Uit bovenstaande kan besloten worden dat gemengd voederen op voedingstechnisch vlak bepaalde voordelen kan bieden, die echter niet altijd aantoonbaar en zeker niet altijd (economisch) kwantificeerbaar zijn. Andere motiveringen om gemengd te gaan voederen zijn gebaseerd op verwachte kostenbesparingen en/of meeropbrengsten als gevolg ervan. De belangrijkste economische voor- en nadelen die te maken hebben met gemengd voederen zijn: Aan de positieve zijde
Aan de negatieve zijde
Arbeidsbesparing
Hogere investerings- en mechanisatiekosten
Voederkostbesparing Hogere opbrengsten door hogere productie, betere gezondheid, .....
9 Arbeidsbesparing Τ
Uit Nederlands onderzoek blijkt dat de arbeidsbehoefte op ongeveer 9 minuten per wagen plus 0,3 minuten per koe per dag kan worden geschat. Voor het laden, mengen en verdelen van een wagen van 10 m³, bestemd voor het voederen van 70 koeien, zou dan een half uur arbeid vereist zijn. Dit betekent slechts een kleine arbeidsbesparing t.o.v. andere systemen van voederverdeling.
Τ
In Duitsland werd een arbeidsbesparing van 60 % gevonden in vergelijking met het uitkuilen via een blokkensnijder. Omgerekend in arbeidskosten betekent dit een besparing van enkele duizenden EURO’S op jaarbasis. Wanneer deze vrijgekomen arbeid niet kan benut worden, mag men de tijdwinst echter niet als financieel voordeel gaan uitdrukken. In de praktijk blijken dergelijke arbeidsbesparingen bovendien niet gerealiseerd te worden.
Een eventuele arbeidsbesparing hangt uiteraard sterk af van de mate waarin de voederverdeling vóór de introductie van een voedermengwagen al gemechaniseerd was. Ook de ligging en bereikbaarheid van de silo’s en de stallen, het aantal ruwvoeders en bijproducten in het mengsel en het aantal diergroepen, zullen de arbeidstijd sterk beïnvloeden. Algemeen kan men stellen dat wanneer geen of slechts een geringe arbeidsbesparing wordt bekomen, er wel een belangrijke arbeidsverlichting wordt gerealiseerd. Sommige veehouders kunnen hun actieve loopbaan op die manier verlengen. Voederkostbesparing Goedkope, enkelvoudige krachtvoeders in het mengsel kunnen de voederkosten verlagen. Om de prijzen van de voeders te kunnen vergelijken wordt gebruik gemaakt van de krachtvoederwaardeprijs van de voedermiddelen. Deze waarde wordt aan elk voeder toegekend op basis van zijn energie- en eiwitinhoud en de actuele eenheidsprijzen van energie en eiwit in handelskrachtvoeder. De prijs van een kg DVE is de extra waarde die 1 kg DVE heeft bovenop de energiewaarde waartoe het eiwit al bijdraagt. Deze extra waarde wordt de eiwittoeslag genoemd. Deze krachtvoederwaardeprijzen blijven geldig zolang de prijzen van de handelskrachtvoeders waarop ze zijn gebaseerd gelijk blijven. Om aangeboden voedermiddelen te evalueren moet rekening gehouden worden met volgende gegevens: Τ Τ Τ
Eenheidsprijzen van energie en eiwit; Marktprijzen, DS-gehalte, VEM of VEVI en gDVE van de aangeboden voedermiddelen, OEB-waarde; Bewaar- en voederverliezen.
10 Door het gebruik van goedkope bijproducten kan gemengd voederen de voederkosten doen verlagen. Veel hangt af van de voorwaarden waaronder de veehouder de voedermiddelen kan aankopen (contracten, eigen winning, kortingen door gezamenlijke aankoop, ...). Belangrijk is bij de berekening van de kost van het gemengd rantsoen rekening te houden met o.a.: Τ Τ Τ Τ Τ
Extra investeringen bij de opslag van de producten; Extra kosten voor de mineralenkern; Eventuele verliezen bij opslag; Verminderde dienstverlening door krachtvoederleverancier; De totale kosten voor de geproduceerde ruwvoeders (pachten, grondbewerking, bemesting, gewasbescherming, bewaring,...). In veel gevallen worden deze kosten onderschat.
Een bijkomende voederbesparing kan resulteren uit de reductie van de voederresten: bij gemengd voederen kunnen de voederresten met 3 - 5 % verminderen. Hogere opbrengsten Hogere opbrengsten kunnen zoals eerder vermeld meestal niet éénduidig aangetoond, noch gekwantificeerd worden. Het is aan elke veehouder om te oordelen of bepaalde positieve evoluties toe te schrijven zijn aan o.m. gemengd voederen, beter management en betere begeleiding en deze te kwantificeren. Hogere investeringskosten Τ
De investeringen en de jaarkosten om gemengd te voeren liggen duidelijk hoger dan bij andere voedersystemen (kunnen 2 tot 2,5 keer zo hoog zijn als de kosten bij het gebruik van een blokkensnijder). Anders uitgedrukt kost honderd kg DS aan het voederhek gebracht met een voedermengwagen ongeveer 60 EUROCENT.
Τ
Op basis van een aantal uitgangspunten werd op het Departement Landbouwtechniek van het CRA te Gembloux bij het gebruik van een voedermengwagen een voederverdeelkost berekend van meer dan 2,5 €/100 kg DS voor bedrijven met minder dan 50 melkkoeien of 60 zoogkoeien. De aankoop van een voedermengwagen is in dat geval slechts verantwoord indien op andere vlakken kan bespaard worden (voeder, arbeidsbesparing, productieverhoging, ...). Voor grotere bedrijven is de aankoop van een voedermengwagen gemakkelijker te verantwoorden.
Τ
Uit deze berekeningen blijkt dat er een duidelijk schaalvoordeel wordt gerealiseerd: de kost per kg DS voor 125 melkkoeien is ongeveer 10 % lager dan voor 85 melkkoeien.
11 Τ
Of het laden met een frees op de voedermengwagen of met aparte laadapparatuur gebeurt, heeft weinig invloed op de kosten. De keuze voor autonome laadapparatuur dringt zich op bij intensief gebruik en wanneer op het bedrijf nog geen laadtoestellen aanwezig zijn.
Τ
Vanaf 600 ton DS per jaar (ongeveer 70 melkkoeien plus bijbehorend jongvee jaarrond gevoederd), bedraagt de kost voor een zelfrijdende voedermengwagen ongeveer 2,5 € per 100 kg DS. De keuze voor een dergelijke wagen wordt ingegeven door de beschikbaarheid van een trekker op het bedrijf en de noodzaak om arbeidstijd te besparen. Vanaf 1000 ton DS per jaar (ongeveer 120 melkkoeien), wordt de zelfrijdende wagen financieel zelfs de interessantste keuze. Bovendien wordt bespaard op arbeidstijd door zijn hoge performantie.
Τ
Het mengen en verdelen door een loonwerker is een op het economische en het sociale vlak interessante optie. Opdat dergelijk systeem een kans op slagen zou hebben, moet de loonwerker in kwestie over voldoende cliënten in een geconcentreerd gebied beschikken.
Τ
Vanaf 400 ton DS per jaar (40 - 50 koeien) zijn de verschillen tussen wagens van 8,12 of 16 m³ op het vlak van kosten te verwaarlozen. De nodige inhoud moet gekozen worden op basis van de grootste groep te voederen dieren op het bedrijf.
Economische voor- en nadelen: besluit Het gebruik van een voedermengwagen is duurder dan alle andere vormen van voederverdeling. Indien arbeidsbesparing kan worden gerealiseerd, wat in de praktijk nauwelijks het geval is, vertegenwoordigt deze in veel gevallen geen economische waarde. Voederkostbesparing is mogelijk, maar vergt van de veehouder een goede kennis van veevoeding, de voedermiddelen en de voedermiddelenmarkt. Een aantal voedingstechnische voordelen hebben economische gevolgen, maar zijn moeilijk te kwantificeren (gezondheid, vruchtbaarheid, ...). Andere voordelen laten zich helemaal niet kwantificeren (arbeidsverlichting, rust in de stal, ....). De investering in een voedermengwagen is geen investering die zich gegarandeerd op korte termijn laat terugverdienen. Dergelijke beslissing moet dan ook zorgvuldig worden afgewogen tegenover eventuele andere (met zekerheid opbrengstverhogende of kostenverlagende) investeringen. Als de financiële toestand van het bedrijf het toelaat kunnen de niet- tot moeilijk kwantificeerbare voordelen echter de doorslag geven, in de praktijk meestal met tevredenheid tot gevolg.
12
2.4
Groepsindeling bij gemengd voederen
Het is duidelijk dat de behoeften van een hoogproductieve en een droogstaande koe niet gelijk zijn. De kudde moet dus worden ingedeeld in groepen die een verschillend rantsoen ontvangen. Anderzijds is de veehouder omwille van praktische bezwaren (noodzaak om de groepen gescheiden te houden, o.a. bij het melken) geneigd het aantal groepen zo laag mogelijk te houden. Een melkkoe is, vooral in het begin van de lactatie, moeilijk in staat om haar energieopname af te stemmen op haar behoefte. Indien de groep lacterende koeien slechts één rantsoen ad lib gevoederd krijgt, zou een energierijk voeder, aangepast aan de behoeften in het begin van de lactatie, bij de andere koeien een te sterke vervetting verder in de lactatie én een verspilling van dure krachtvoeders veroorzaken. Deze dieren kunnen bij het kalven ernstige gezondheidsproblemen ondervinden. Sommige onderzoekers besluiten dat een matige ondervoeding in het eerste deel van de lactatie in een later stadium kan worden gecompenseerd en zien dan ook geen strikt dwingende noodzaak om de lacterende koeien in groepen in te delen. Andere overwegingen staan in verband met het verhuizen van koeien van één groep naar een andere. Met dit verhuizen gaan twee veranderingen gepaard: het dier komt in een nieuwe groep terecht en ervaart dus sociale stress én krijgt bovendien een gewijzigd rantsoen voorgezet. Volgens onderzoek heeft deze sociale stress weinig nadelige invloed op de prestaties. Indien voldoende groepen voorzien zijn, kan de overgang van energierijker naar energiearmer voeder geleidelijk gebeuren, zodat ook de mogelijke productiedaling als gevolg ervan beperkt is. Bovendien wordt de effectieve productiedaling overschat doordat de melkproductie op het einde van de vorige periode overgestimuleerd werd door een (te) rijk rantsoen. Ook de ruw- en krachtvoederprijzen beïnvloeden de noodzaak om groepen te vormen. Met ruwvoederprijzen die per energie-eenheid lager liggen dan die van krachtvoeder, wil de veehouder zoveel mogelijk ruwvoeder vervoederen, zonder aan productie in te boeten. Dit kan alleen optimaal mits productiegroepindeling. Het aantal groepen hangt af van de grootte van de veestapel, van het productieniveau, de spreiding in melkproductie en het afkalfpatroon: hoe minder dieren en hoe lager de gemiddelde productie, hoe kleiner men het aantal groepen kan houden. Hoe homogener de groep op het vlak van genetica (productie, gestalte) en fysiologie (lactatiestadium) is, hoe beter het compleet rantsoen aan de behoeften zal zijn aangepast. Binnen een productiegroep is een verschil in melkgift van meer dan 10 à 12 kg melk af te raden. Anders worden de laagproductieve dieren te ver boven hun norm en de hoogproductieve te veel beneden hun norm gevoederd.
13 In alle gevallen worden de droogstaande koeien apart gehouden, ook al omdat deze niet naar de melkstal moeten worden geleid. Voor grote veestapels kunnen de droogstaande in twee groepen worden ingedeeld: koeien in het begin van de droogstand en koeien dicht tegen de kalving (1-3 weken ervoor). Aan te raden is ook de dieren in het begin van de lactatie apart te houden. Een aparte groep van primiparen verdient zeker aanbeveling bij kuddes van meer dan 100 koeien. De dieren zijn dan van een vergelijkbaar formaat en capaciteit en de sociale competitie is beperkt. Het zijn ook dieren met relatief vlakke productiecurven. Bovendien vormt een aparte groep primiparen een sanitair voordeel: men kan ze melken vóór de multiparen en op die manier infecties voorkomen. De indeling in groepen heeft ook gevolgen op de melkroutine. Als bijvoorbeeld 35 koeien per manuur worden gemolken, is het aantal koeien per groep best niet groter dan 70 opdat de laatste dieren niet te lang in de wachtruimte moeten doorbrengen. Criteria om de rest van de dieren in te delen kunnen zijn bijvoorbeeld: Τ Τ
Τ Τ
Τ
Lactatiestadium (bijvoorbeeld 1-3 maand, 4-6 maand, andere lacterende, droogstaande koeien); Productieniveau, afhankelijk van de gemiddelde productie van de melkveestapel (bijvoorbeeld meer dan 25 l, 15 tot 25 l, andere lacterende, droogstaande koeien). Bij deze indeling kan het rantsoen beter aan de werkelijke behoeften worden aangepast; Kalvingsdatum (dezelfde groep blijft behouden en de energieconcentratie wordt bepaald door het gemiddeld productieniveau). Deze indeling is vooral geschikt voor grote veestapels of bij toepassing van bronstsynchronisatie; Leeftijd of uierkwaliteit. Deze indeling laat toe de dieren in een vaste groep te houden zodat sociale stress vermeden wordt. (b.v. primiparen, koeien in tweede en derde lactatie plus oudere koeien met goede uiers en klauwen, koeien met gemiddelde uiers en trage melkers, oude koeien met grote uiers); Lichaamsconditiescore (indeling in twee groepen lacterende koeien plus droogstaande koeien). Een eerste groep krijgt na de kalving een energierijk rantsoen tot de dieren opnieuw op gewicht zijn (200 dagen na de kalving), waarna ze tot de droogstand naar een tweede groep worden verplaatst die een minder energierijk rantsoen krijgt.
14 Tabel 1 schematiseert een aantal mogelijke groepsindelingen van melkvee. Tabel 1
Mogelijke groepsindelingen
2 groepen
3 groepen
4 groepen
5 groepen
Droogstaande koeien
Droogstaande koeien
Droogstaande koeien
Droogstaande koeien
Melkgevende koeien
Primiparen
Primiparen
Primiparen
Multiparen
Multiparen
Multiparen hoogproductief
Koeien einde lactatie
Multiparen gemiddeld Koeien einde lactatie
De eenvoudigste indeling is deze in twee groepen: de droogstaande koeien en de lacterende koeien. Voor kuddes van 30 à 60 melkkoeien kan deze indeling meestal volstaan. Gevolg is wel dat dan de groep van lacterende koeien bestaat uit dieren in diverse stadia van lactatie (als de kalvingen verspreid zijn over het jaar): koeien met meer dan 40 l in het begin van de lactatie en dieren met 20 l op het einde van de lactatie. Dit hoeft geen probleem op te leveren indien het gemengd rantsoen goed bestudeerd is en ervan uitgegaan wordt dat de koeien tot op zekere hoogte hun opname zelf regelen. Zo zal de eerste koe (40 l) 23 à 28 kg DS opnemen, de tweede (20 l) zal slechts 18 à 20 kg DS opnemen. Indien in de praktijk de koeien in het begin van de lactatie niet meer dan normaal afvallen, en de koeien op het einde van de lactatie niet te vet worden, kan men zich dus tot deze indeling beperken. In dat geval wordt aangeraden het rantsoen af te stellen op een melkproductie die 20 tot 30 % hoger ligt dan de gemiddelde groepsproductie. Bij gemengde bedrijven en vleesveestapels is de situatie uiteraard anders. Optimaal zou men bij de verschillende bedrijfstypes volgende groepen moeten onderscheiden: Τ Τ Τ Τ
Zoogkoeien: rantsoenen voor de kalveren, voor de opfok, en één of twee rantsoenen voor de koeien; Melkvee: rantsoenen voor de kalveren, voor de opfok, verschillende groepen voor de melkkoeien (zie boven); Vleesvee: rantsoen voor de groei- en voor de afmestfase; Gemengde bedrijven: de 10 à 11 hierboven vermelde rantsoenen.
15 Zeker voor gemengde bedrijven is het in de praktijk niet haalbaar zoveel verschillende rantsoenen toe te passen. Er wordt dus meestal een compromis gezocht. Om dieren van de ene groep naar een andere groep over te brengen worden best volgende principes in acht genomen: Τ Τ Τ Τ Τ
2.5
Het is beter om enkele dieren gezamenlijk te verplaatsen dan één dier per keer; Maandelijkse intervals zijn voldoende; Beoordeel elk dier op basis van lactatiestadium, conditie, productie, dracht, temperament, leeftijd e.d. vooraleer het te verplaatsen naar een nieuwe groep; Verplaats de dieren bij voorkeur ‘s nachts, wanneer de activiteit het laagst is, om zo weinig mogelijk stress te veroorzaken; Voeder licht boven de norm op de dag van verplaatsing.
Kwaliteit van een compleet rantsoen
Kenmerken van een goed mengsel: Τ
Evenwichtig, dit wil zeggen dat het tegemoet komt aan de behoeften van 80 % of meer van de dieren op vlak van energie, eiwit, mineralen en vitaminen;
Τ
Wordt ad libitum verstrekt, aangezien ervan wordt uitgegaan dat binnen bepaalde grenzen de opname wordt aangepast aan de behoeften. Er wordt aangeraden eventuele resten (3 %) dagelijks weg te nemen;
Τ
Smakelijk. Gemengd voeren mag geen excuus zijn om voeder van te slechte kwaliteit (slecht bewaarde graskuil) onder de rest te mengen. Voedermiddelen die de smakelijkheid verhogen zijn o.m. melasse, bieten en bietenpulp;
Τ
Homogeen. Op elke willekeurige plaats aan het voederhek moet de samenstelling identiek zijn en selectie moet onmogelijk zijn;
Τ
Nauwkeurig. Hiervoor moeten dus alle bestanddelen nauwkeurig gewogen worden. In een nauwkeurig mengsel zijn de verschillende componenten uniform verdeeld, zonder dat het voeder in een brij is veranderd. Fijne en korte componenten verhogen de nauwkeurigheid van het mengsel;
16 Τ
Stabiel, tenminste voor de duur van een dag. Voeder uit een niet-stabiele kuil zal ook in een mengsel verder broeien. Hoe meer droge stof het mengsel bevat, hoe beter het bewaart. Er is evenwel een verschil in het DS-gehalte bij het verdelen en na enige tijd in de voederkrib (vocht uit de stallucht, speekselverliezen en morsen). Ook de temperatuur is hierbij een belangrijke parameter, gezien deze de groei van de micro-organismen beïnvloedt;
Τ
Gezond voor de koe. Herkauwers hebben vezels nodig. Het is dus niet de bedoeling dat de vezels worden stukgemalen in de voedermengwagen. Tien % lange vezels van 2 tot 6 cm zijn aanbevolen. Een goed mengsel bevat een maximaal aantal deeltjes die ongeveer 2 cm lang zijn. Boven de 6 cm kan de koe al enigszins triëren. Hoe langer de mengtijd in de wagen, hoe meer de structuur vernietigd wordt. Te kleine deeltjes resulteren in kortere kauw- en herkauwtijden en verminderde speekselproductie;
Τ
Heeft een droge stofgehalte van minstens 40 %. Zeker bij gebruik van natte bijproducten moet hierop gelet worden, in dat geval kan het toevoegen van hooi of stro het DS-gehalte verhogen. Bij het samenknijpen van een vuist mengsel mag men geen “deegbol” bekomen.
Factoren die de kwaliteit van het mengsel beïnvloeden zijn: Τ
De aard van de componenten: fijn en kort ruwvoeder (maïskuil, gehakseld gras) verhoogt de homogeniteit van het mengsel;
Τ
De aard van de voedermengwagen: de meeste voedermengwagens presteren goed, maar in functie van de voedermiddelen en de wensen van de gebruiker dient het voor die situatie beste type wagen worden gekozen. Bovendien moet het gebruik (volgorde van het vullen, duurtijd van het mengen, plaats van vullen, ...) zijn aangepast. Er zijn geen slechte wagens, alleen worden wagens slecht gebruikt;
Τ
Het vullen: de verdeling van het ruwvoeder (dus niet enkel voor- of achteraan);
Τ
Duur van het mengen: het is belangrijk om zo kort mogelijk te mengen. Een mengtijd van 4 à 6 minuten, tot 8 à 10 minuten wanneer het voeder bestaat uit relatief veel lange vezels, moet volstaan.
17
2.6
Vuistregels en knelpunten bij gemengd voederen
2.6.1
Volgorde bij het vullen
Een goede volgorde van de voedercomponenten bij het vullen is noodzakelijk voor de kwaliteit (homogeniteit en nauwkeurigheid) van het mengsel, een korte mengtijd en het beperken van het risico op het bekomen van een brij. De beste volgorde kan van wagen tot wagen verschillen, afhankelijk van het type. Bij het eerste gebruik van een wagen, of bij verandering van het rantsoen, wordt dus best eerst wat geëxperimenteerd met de volgorde totdat het bekomen mengsel naar wens is. Hieronder worden de algemene principes vermeld, die echter in de praktijk best in functie van de wagen worden uitgetest. 1
Droge componenten vóór vochtige componenten
Τ Τ
Stort eerst de droge componenten (krachtvoeders, korrels, granen) in de kuip; Idem voor de componenten die omwille van hun structuur en laag gewicht een lange mengduur vragen (stro); Voeg vochtige componenten, arm aan structuur (b.v. verse bietenpulp) laatst toe; Hooi wordt beter niet volgens deze regel gevuld; opdat de structuur niet vernietigd zou worden, mag hooi niet te lang gemengd worden.
Τ Τ
2
Lange vezels vóór korte vezels
3
Componenten met de hoogste gewichtsaandelen laatst
Wanneer uitsluitend gehakseld voeder wordt gemengd, moeten eerst de gemakkelijk te mengen componenten worden gevuld (maïssilo), als smeermiddel voor het mengsel. Voorbeelden: Τ
Maïskuil, graskuil, biermalt, bietenpulp, hooi;
Τ
Stro, maïskuil, melasse, graskuil;
Τ
Maïskuil, krachtvoeder/minerale zouten, graskuil, hooi.
18
2.6.2
Andere vuistregels
Τ
Zorg ervoor dat de groenvoeders al dan niet zijn gehakseld in functie van laadapparatuur en type mengwagen;
Τ
Bereken het rantsoen op basis van ruwvoeder analyses;
S
Herbereken indien veranderingen worden vastgesteld of indien de vooropgestelde voederwaarden niet worden gehaald of overschreden;
S
Het DS-gehalte van de kuilen moet regelmatig bepaald worden, veranderingen moeten opgenomen worden in nieuwe rantsoenberekeningen. De DS kan bijvoorbeeld gemakkelijk bepaald worden met behulp van een microgolfoven, hoewel enige voorzichtigheid (brandgevaar) gewenst is. Plaats hiervoor 100 g kuilvoeder enkele minuten (maximum 4) in de oven en weeg het staal, plaats het opnieuw 0,5 tot 1 minuut in de oven en weeg opnieuw, herhaal dit tot het gewicht constant is. Dit gewicht is het DS percentage. Om de nauwkeurigheid te verhogen kan ook een veelvoud van 100 g worden gewogen (bijvoorbeeld 500 g);
S
Een regelmatige analyse van het mengsel is aanbevolen, zeker wanneer van rantsoen wordt veranderd, hierdoor kan men de nauwkeurigheid van de weeginstallatie en de menging zelf controleren.
Τ
Controleer ook de effectieve DS-opname van de dieren;
S
De werkelijke opname mag niet meer dan 5 % afwijken van de vooropgestelde opname; Indien de afwijking groter is dan 5 %, moet het rantsoen opnieuw berekend worden; Lage opnames kunnen een indicatie zijn van slechte ruwvoederkwaliteit.
S S
19 Het volgend schema kan bijvoorbeeld worden gebruikt om de opname te volgen. Groep Week Kg melk
Aantal koeien
TMR verdeeld (kg)
Niet opgenomen (kg)
Score (1)
Opname (2) (kg)
Opname/ koe.dag (3) (kg)
maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag (1) score voor relatieve hoeveelheid niet opgenomen voeder 1 = 5 % of minder, 2 = 5 - 10 %, 3 = >10 % (2) opname = TMR verdeeld - Niet opgenomen (3) opname/koe.dag = Opname/aantal koeien Τ
Evalueer de groepsindeling. Bij een klein aantal groepen kunnen de voederkosten te hoog zijn omdat het rantsoen van laagproductieve koeien teveel hoogwaardige voedermiddelen bevat. Controleer de lichaamsconditie van de dieren, te lage en te hoge lichaamsconditiescores in één groep betekenen dat de groep moet worden opgesplitst.
Τ
Bij warm, vochtig weer kan het nodig zijn om 2 keer per dag te voederen. In principe wordt steeds aangeraden om hoogproductieve koeien 2 maal daags te voederen, hoewel dit in de praktijk meestal niet gebeurt.
20
2.6.3 Τ
Veel voorkomende fouten Er wordt te lang gemengd
De meeste voedermengwagens vereisen een mengtijd van 4 tot maximaal 10 minuten. Te lang mengen leidt tot te kleine voederdeeltjes en kan aanleiding geven tot stofwisselingsproblemen. Τ
De kwaliteit van de ruwvoeders is niet gekend
Τ
Het mengsel komt niet overeen met de geformuleerde rantsoenen
Er wordt aangeraden om, zeker wanneer men pas start met gemengd voederen, een staal van het mengsel te laten analyseren. Dit zou vrij goed moeten beantwoorden aan het geformuleerde en berekende rantsoen. Indien dit niet het geval is, moet de juiste oorzaak worden opgespoord. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld dat het eerst geladen voedermiddel, als dusdanig in een dode hoek van de wagen is terechtgekomen en onvermengd aan het voederhek wordt gedeponeerd. Als dit toevallig puur graan is, moet dit onvermijdelijk tot pensproblemen leiden. Τ
Bij onvoldoende opname wordt het ruwvoederaandeel verlaagd
Indien de werkelijke opname lager is dan wat verwacht of berekend werd, bestaat de neiging om de voederwaarde op te drijven, zonder daarbij met de structuurwaarde rekening te houden. Τ
Er wordt teveel krachtvoeder bovenop gegeven
Wanneer weinig of geen productiegroepen zijn gemaakt, is het gemengd rantsoen een compromis tussen de behoeften van koeien met verschillende productieniveaus. Wanneer de uitrusting om krachtvoeder te geven in de melkstal of de krachtvoederautomaten nog beschikbaar zijn, is de veehouder soms geneigd aan bepaalde koeien teveel extra krachtvoeder te geven. Een evenwichtig gemengd rantsoen dat onoordeelkundig wordt aangevuld, is niet langer evenwichtig en kan leiden tot pensproblemen.
21
3
Voedermengwagens
In het voorgaande hoofdstuk wordt ingegaan op het compleet voederen of het toepassen van een TMR. Om dergelijk mengsel te bekomen is het gebruik van een voedermengwagen het meest voor de hand liggend. Deze apparatuur wordt in dit hoofdstuk behandeld. Andere manieren om gemengd te voederen zijn: Τ
Handmatig mengen
Voor kleine kuddes, en wanneer uitsluitend maiskuil, eiwitcorrector en krachtvoeder worden gevoederd, kunnen de voeders met een minimum aan investering, met de hand worden gemengd. De menging dient niet perfect te zijn, op voorwaarde dat het krachtvoeder goed verdeeld is over de voederkrib. De dieren zullen zelf, bij het zoeken tussen de maïs, het geheel verder mengen. Τ
Oppervlakkig mengen met een (uitkuil)voederdoseerwagen
Door de wagen te vullen met de ruwvoeders en krachtvoeders en in verschillende passages in de voederkrib te lossen, worden de voeders min of meer gemengd. Het bekomen mengsel voldoet niet echt op vlak van nauwkeurigheid en arbeidstechnisch is dit niet de meest efficiënte manier van voederen. Τ
Gemengd inkuilen (mengsilo’s)
Ruw- en krachtvoeders worden samen ingekuild. Een loonwerker mengt de componenten met een zeer grote voedermengwagen waarna alles in 1 silo wordt ingekuild. Dit systeem heeft volgende nadelen:
S S S
Belangrijke fermentatieverliezen van de krachtvoeders; De samenstelling (b.v. ruwvoeder-krachtvoeder verhouding) is niet meer bij te sturen; Krachtvoeders moeten worden aangekocht bij het inkuilen i.p.v. bij het voederen.
Er kan gesteld worden dat voor een goede toepassing van gemengd voederen, zeker vanaf een bepaalde bedrijfsgrootte, een voedermengwagen quasi onontbeerlijk is. Deze voedermengwagen kan eigendom zijn van de veehouder zelf, een coöperatieve of van een loonwerker die een aantal bedrijven in dezelfde regio bedient. In dat laatste geval dient voldoende aandacht te worden besteed aan het verzorgen van de hygiëne.
22
3.1
Functie van een voedermengwagen
Een voedermengwagen en de bijbehorende apparatuur vervullen volgende functies: Τ
Laden van de verschillende voedercomponenten uit sleuf- of torensilo’s of andere opslagplaatsen. Hierbij is de volgorde van het laden een belangrijke factor en zullen de ligging en de bereikbaarheid van de silo’s de efficiëntie bepalen;
Τ
Mengen en eventueel snijden van de verschillende voedercomponenten tot een homogeen mengsel. Om een kwalitatief goed mengsel te verkrijgen moet de mengtijd aangepast worden aan het type voedermengwagen en de voedercomponenten;
Τ
Wegen van de verschillende componenten zodat de correcte samenstelling van het mengsel gekend is en een nauwkeurig mengsel wordt bekomen. Een weeginstallatie is dus geen optie maar een basisvereiste;
Τ
Lossen en verdelen van het mengsel aan het voederhek.
Opdat de potentiële voordelen van gemengd voederen zouden worden waargemaakt, dient elk van die taken efficiënt en nauwkeurig uitgevoerd te worden. Het heeft bijvoorbeeld weinig zin om de verschillende voedermiddelen zorgvuldig te wegen als geen aandacht wordt besteed aan de homogeniteit van het mengsel.
3.2
Indeling van de voedermengwagens
De voedermengwagens kunnen op basis van verschillende criteria worden ingedeeld: Τ Τ Τ
3.2.1
Volgens de mengsystemen; Volgens het laadsysteem: autonoom (zelfladend) of met externe laadapparatuur; Op basis van de verplaatsing: getrokken, zelfrijdend of stationair.
Indeling volgens de mengsystemen
Voedermengwagens kunnen worden ingedeeld in volgende categorieën: menging met vijzels (1, 2, 3 of 4 horizontale vijzels of een verticale vijzel), menging met turbine, mengketting of peddels, menging in ronddraaiende trommel. Andere bestaande systemen komen veel minder frequent voor.
23 3.2.1.1
Vijzelwagens
a. Horizontale vijzels In de categorie “horizontale vijzels” zijn twee types te onderscheiden. Een eerste type heeft onderaan in de lengterichting van de kuip 1 of 2 vijzels. Het voeder wordt tegen een van de wanden geduwd en moet dus uitwijken naar boven toe. Bovenaan liggen andere vijzels die het voeder in de andere richting bewegen. Er wordt dus een cyclische beweging van het voeder veroorzaakt. Het tweede type heeft 1 of 2 vijzels die het mengsel naar het midden van de kuip brengen, waarna het door de zwaartekracht terug naar beneden valt. Dit wordt het zgn. molshoopprincipe genoemd. De structuur van het mengsel wordt beter bewaard, vooral bij gebruik van eerder vochtige voedermiddelen zoals pulp. Hierdoor kan de wageninhoud wel niet volledig worden benut. Zowel ronde als grote pakken kunnen goed worden gesneden en gemengd. De vijzels kunnen gesloten of open zijn en al dan niet voorzien van messen. In vergelijking met de meervijzelsystemen is de wagen met enkele vijzel eenvoudig van constructie. Meestal is de vijzel gedeeltelijk open waardoor de structuur van het voeder minder beschadigd wordt en de wagen weinig vermogen vraagt. De afmetingen kunnen beperkt worden gehouden waardoor dit soort wagen ook geschikt is voor eerder krappe voedergangen en toegangen. De aandrijving is eveneens eenvoudig en daardoor goedkoop. De horizontale wagen met één vijzel gelijkt goed op de verticale vijzelwagen. Grote pakken en ronde balen zijn dan ook verwerkbaar. b. Verticale mengvijzel Dit type mengwagen bestaat uit een conische bak met in het midden meestal één enkele vijzel. In de meeste gevallen is deze vijzel voorzien van messen en zijn er tegen-messen op de wanden geplaatst. Het voeder wordt omhoog gevoerd en valt dan langs de wanden naar beneden. Een verticale mengwagen kan zonder problemen een ronde baal verwerken. Verder geeft hij aanleiding tot een luchtig mengsel en blijft de structuur van het voeder behouden. Hoewel deze wagens kort en wendbaar zijn is de hoogte een nadeel. Sommige zijn voorzien van een systeem voor instrooien. Bij gebruik van vochtige voedermiddelen kan een deel van het voeder aan de wanden blijven kleven. Van dit type is een groot assortiment op de markt. De constructie is vrij eenvoudig en goedkoop. Om het kleven van voeder aan de wanden te voorkomen worden de droge producten voor de natte producten geladen.
24 Tabel 2
Eigenschappen van getrokken voedermengwagens met horizontale of verticale vijzels Bron: O. Miserque
6
8
10
12
14
16
18
(pK)
60
67
73
80
87
93
100
(kW)
44
49
54
59
64
68
74
Zonder laadsysteem
3 000
3 700
4 200
4 800
5 400
6 000
6 500
Met laadsysteem
4 000
4 500
5 100
5 600
6 300
6 800
7 400
Inhoud (m;) Nodig vermogen
Gewicht (kg)
Uitkuilhoogte
4-5m
Figuur 1 toont de verschillende mengprincipes bij de vijzelwagens.
Figuur 1
Mengprincipes bij vijzelwagens A = horizontale wagen met 1 en 2 vijzels (molshoopprincipe) B = horizontale wagen met 3 en 4 vijzels (cyclische beweging) C = verticale vijzelwagen (zwaartekracht, cyclische beweging) Bron: J. van der Maas, FAT
25 3.2.1.2
Menghaspel met peddels
Bij dit soort wagens is een grote centrale aandrijfas uitgerust met 4 peddels of schoepen die de menghaspel vormen. Dit systeem wordt vooral toegepast in Ierland, waar veel natte bijproducten worden gebruikt. De constructie is vrij eenvoudig en robuust en vraagt weinig onderhoud. De snijwerking is vrij gering, zodat bij voorkeur gehakselde producten worden gebruikt. De structuur van het voeder wordt zeer goed behouden, zodat structuurarm voer niet versmeerd wordt. Een bijkomend voordeel van deze wagens is dat bieten of aardappelen in de kuip kunnen worden gewassen. Het mengen duurt langer dan bij de andere systemen en bij het laden moet erop gelet worden de voedermiddelen gelijkmatig te verdelen omdat ze minder in de lengterichting van de wagen bewegen. Bij sommige peddelwagens is de menghaspel in de breedterichting geplaatst i.p.v. in de lengterichting.
3.2.1.3
Turbine-menging (recyclage)
Dit mengsysteem verschilt aanzienlijk van de vijzelmenging. De voedercomponenten worden met een bodemketting met meenemers naar voor getransporteerd, tot bij 2 walsen. Deze walsen verschillen in toerental, zodat het product uit elkaar wordt geplozen. De turbine aan de voorkant werkt het voer tijdens het mengen via de blaaspijp terug in de wagen. Door deze circulatie ontstaat er een luchtig mengsel. De snijwerking is minimaal, hierdoor is de turbinemenger het meest geschikt voor fijn, gehakseld materiaal. Lange vezels worden dus niet gesneden, waardoor deze door de koeien nog kunnen getrieerd worden. Het grote voordeel van dit type wagen is dat hij ook als stro-verdeler kan worden gebruikt voor ingestrooide stallen.
Tabel 3
Eigenschappen van turbinemengers Bron: O. Miserque
Capaciteit (m;) Gewicht (kg)
6
9
12
3 500
4 500
5 500
Strooiafstand
15 - 20 m
Uitkuilhoogte
3,5 - 5m
26 3.2.1.4
Voedermengwagen met mengketting
Het zijn de vijzels die een groot deel van de kostprijs van de vijzelmengers uitmaken. Een systeem met een mengketting biedt een alternatief. Twee rondlopende kettingen zijn verbonden met meenemers die het voeder verplaatsen. Het voeder wordt naar boven geduwd en valt daarna naar beneden, waardoor een luchtig mengsel wordt bekomen. Er wordt dus alleen gemengd, niet gesneden. Nadeel is dat de kettingen vrij sterk onderhevig zijn aan slijtage. 3.2.1.5
Andere types
Andere systemen, die minder frequent worden aangetroffen zijn: Τ Voedermengwagen met ronddraaiende trommel Deze wagen die volgens het principe van een betonmixer werkt, bestaat uit een trommel die rond zijn horizontale as draait. Aan de binnenkant van de trommel brengen schoepen het voeder in beweging. Τ Voedermengwagen met snijwalsen Vijzels brengen het voeder naar voor waar zich snijwalsen bevinden die het voeder mengen, snijden en verdelen op een ventilator die het op een vijzel naar achteren of door de uitlaatopening blaast. Τ Kantelende voedermengwagens. De wagen wordt door 2 hydraulische cilinders gekanteld tot hij zich in een hoek van ongeveer 30 ° met de bodem bevindt. Een vijzel snijdt en brengt het voeder naar boven, dat daarna door de zwaartekracht terug naar beneden valt. Τ
Een vrij recent type wagen bestaat uit een badkuipvormige bak waarin zich een bodemketting met meenemers bevindt. Een horizontale rotor met vier tanden zorgt voor de menging.
27
Figuren 2 t.e.m. 12 (de figuren 10, 11 en 12 vindt u op blz. 36) zijn overgenomen uit “Veehouderij” nr. 16, de bijlage bij “Boerderij” van 11 augustus 1998.
Figuur 2 Horizontale 1-vijzelwagen Figuur 3 Horizontale 2-vijzelwagen volgens molshoopprincipe volgens molshoopprincipe
Figuur 4 Horizontale 3-vijzelwagen met cyclische beweging
Figuur 6 Verticale vijzelvoedermengwagen
Figuur 5 Horizontale 4-vijzelwagen met cyclische beweging
28
Figuur 7 Voedermengwagen met peddels
Figuur 9 Mengwagen met mengketting
Figuur 8 Voedermengwagen met Burbine (recyclage)
29 3.2.1.6
Plus- en minpunten van de verschillende types
In tabellen 4 en 5 zijn de plus- en minpunten en de karakteristieken van de verschillende types samengevat. Tabel 4
Plus- en minpunten van de verschillende types voedermengwagens Verschillende bronnen, waaronder Boerderij/veehouderij
Systeem
Pluspunten
Minpunten
Horizontale vijzels één vijzel
Smalle wagen Goede verwerking van ronde balen Simpele aandrijving Lage vermogensbehoefte Nauwelijks brijvorming Weinig onderhoud
Geringe inhoud Kans op >overkoken=
Horizontale vijzels twee vijzels
Luchtig product Goed en snel gemengd Weinig kans op brij Goed zicht bij lossen Lage vermogensbehoefte
Matige verwerking ronde balen
Horizontale vijzels drie vijzels
Kans op brij klein Snel en goed gemengd Goed snijden Luchtig mengsel
Benut niet ganse inhoud (meer dan 2 vijzels betekenen minder ruimte in de kuip) Resten voer blijven achter Hoge vermogensbehoefte
Horizontale vijzels vier vijzels
Goed en snel gemengd Intensief snijden (maar snijinrichting bepalend voor vermogensbehoefte)
Hoge vermogensbehoefte Kans op brij Beetje bij beetje verwerken van ronde balen en pakken Hoge aanschafprijs
Verticale vijzel
Polyvalent Simpele constructie Goed snijden Geen problemen met ronde en vierkante balen Neerwaartse verplaatsing door zwaartekracht waardoor luchtig mengsel Geen brijvorming Dosering standaard links en rechts
Hoge vermogensbehoefte ondanks rechtstreekse aandrijving Restvoer op vijzel Hoge wagen Verwerking natte producten matig Mengwerking matig bij minder volle wagen
30 Systeem
Pluspunten
Minpunten
Menghaspel
Simpele en robuuste constructie Minimaal onderhoud Luchtig mengsel Verwerken van natte producten Behoud van structuur Lage vermogensbehoefte voor mengen Mogelijkheid voor wassen van bieten, ontsluiten van graan
Opstarten en snijden vergt veel vermogen Minimale snijwerking Relatief lange mengtijd
Turbine-recyclage
Stroverdeling Zeer luchtig product Geen verlies van structuur Lage vermogensbehoefte
Minimale snijwerking Lossen gebeurt aan hoge turbinesnelheid waardoor het mengsel naast de voederkrib kan terechtkomen Volumineus mengsel Maximaal 1 kg hooi per dier en per dag, anders mechanische problemen
Mengketting
Compact Lage vermogensbehoefte aanschafprijs Ongedwongen opstarten van een volle vracht Geen brijvorming Snel en luchtig mengen
Slecht verwerken van lang product en ronde/vierkante balen Matig mengen Geen snijwerking Slijtage Dosering propperig
31 Tabel 5
Voornaamste karakteristieken van de verschillende types voedermengwagens Bron: J. van der Maas
Vijzelwagens
Menging met zwaartekracht
Type
1 vijzel
2 vijzels
3 vijzels
4 vijzels
Verticale vijzel
Mengketting
Turbine
Principe
molshoopprincipe
molshoopprincipe
cyclische beweging
cyclische beweging
zwaartekracht, cyclische beweging
zwaartekracht
zwaartekracht
Nuttig volume
75 - 80 %
75 - 80 %
80 - 90 %
90 %
90 - 95 %
70 %
80 90%
Snijwerking
ja
ja
ja
ja
ja
nee
ja
Verkleining
ja
ja
ja
ja
ja
nee, zwak
gedeeltelijk
Hhomogen. van het mengsel
+/-
+
+
++
++
-
+/-
Snelheid
+
+
++
++
++
-
+/-
(eventueel)
Geschiktheid voor Maïs
++
++
++
++
++
++
++
Gesneden gras
+/-
+
+/-
++
++
+/-
+/-
Gehakseld gras
++
++
++
++
++
+
++
Hooi, stro
+
++
+
++
++
-
++
Ronde en vierkante balen
+
+ indien portie gewijs ingevoerd
+ indien portie gewijs ingevoerd
++
++
0
+
Risico op brij-vorming
+/-
+/-
+
-
++
++
++
Nodig vermogen per m; capaciteit van de trechter
< 8 m; 6 - 8,5 kW/m;
< 10 m; 6-7 kW/m;
< 8 m; 6 - 8,5 kW/m;
< 8 m; 6,5 - 9 kW/m;
< 8 m; 5 - 6,5 kW/m;
3-4 kW/m;
6,7 - 8,3 kW/m;
>= 8 m; 4-5 kW/m;
>= 10 m; 4,5 - 6 kW/m;
>= 8 m; 4,4 - 6 kW/m;
>= 8 m; 4,5 - 6,5 kW/m;
>= 8 m; 3,7 - 5 kW/m;
32
Vijzelwagens
Menging met zwaartekracht
Type
1 vijzel
2 vijzels
3 vijzels
4 vijzels
Verticale vijzel
Mengketting
Turbine
Constructie
eenvoudig, compact
eenvoudig, compact
moet stabiel zijn
moet zeer stabiel zijn
moet stabiel zijn
eenvoudig, compact
relatief eenvoudig
Lossysteem
aan één kant, in het midden
aan 2 kanten, in het midden
aan 2 kanten, vooraan
aan 2 kanten, vooraan
aan 2 kanten, vooraan, achteraan
aan 2 kanten
aan 2 kanten, vooraan
Inhoud
4 - 25 m;
6 - 18 m;
3,5 - 19 m;
3 - 20 m;
7,5 - 24m;
4 - 14 m;
6 - 13 m;
Homogeniteit ++ hoog - zwak Snelheid ++ zeer snel - traag Geschikt voor... ++ perfect geschikt - niet geschikt 0 niet bruikbaar Risico op brijvorming ++ weinig - veel
3.2.2
Indeling volgens de laadapparatuur
Men kan de voedermengwagens indelen in twee categorieën, op basis van de noodzaak om al dan niet externe apparatuur te voorzien om ze te vullen. De keuze voor één van beide types wordt bepaald door het aantal en de aard van de voedercomponenten en de manier van stockeren, en de reeds op het bedrijf aanwezige laadapparatuur. De mengwagens zonder autonoom laadsysteem zijn aangewezen voor bedrijven die al zijn uitgerust met een trekker met frontlader, een mobiele kraan, een verreiker of andere laadapparatuur. Wanneer het mengsel uit 3 of meer componenten bestaat, wordt het gebruik van externe laadapparatuur aanbevolen. De mengwagens die zijn bedoeld om autonoom te laden, zijn voorzien van een laadsysteem om voeder uit sleufsilo’s op te nemen. Autonoom laden wordt aanbevolen als 2 of 3 componenten die zijn gestockeerd in sleufsilo’s, worden gemengd. In tabel 6 zijn de belangrijkste voor- en nadelen van extern en autonoom laden samengevat.
33 Tabel 6
Voor- en nadelen van extern en autonoom laden Extern laden
Autonoom laden
Voordelen
Mogelijkheid om alle soorten voeder te gebruiken Krachtig, performant, flexibel, vooral wanneer toegepast op meerdere bedrijven Geen gecompliceerde maneuvers
Slechts één trekker, één machine en één persoon noodzakelijk voor het laden Minder tijdverlies bij de voorbereiding van laadapparatuur en trekker
Nadelen
Tweede toestel gelijktijdig gebruikt: trekker, laadinrichting Eventueel tweede persoon noodzakelijk Moeilijker om de juiste massa te laden
Slechte zichtbaarheid achteraan Hogere kosten Onderhoud van het laadsysteem Gecompliceerder maneuver Meer PK noodzakelijk Extra apparatuur nodig als het voeder niet in sleufsilo’s wordt gestockeerd
3.2.2.1
Zelfladende systemen
Zelfladende voedermengwagens zijn uitgerust met een laadfrees, een snijmes, een laadklep of andere laadvoorzieningen. Dit houdt uiteraard in dat de aankoopprijs van de voedermengwagen hoger wordt, maar dat men niet moet investeren in laadapparatuur. a. Freesvoedermengwagens Deze wagens zijn voorzien van een rotor met daarop gemonteerde mesjes: de frees. De wagen wordt achteruit tegen de kuil gereden en de frees schaaft dunne lagen (van ongeveer 25 cm) van de kuil af. Het voer valt in de mengbak en wordt dus al gemengd tijdens het frezen, wat een zekere tijdsbesparing kan meebrengen. De voor- en nadelen en de karakteristieken van een frees zijn samengevat in tabellen 7 en 8.
34 Tabel 7
Voor- en nadelen van een freesvoedermengwagen Voordelen
Nadelen
Laat een uiterst glad kuiloppervlak achter, met weinig of geen kans op broei Slechts één trekker nodig om te laden, te mengen en te lossen Het voer komt losgefreesd in de wagen waardoor het sneller en gemakkelijker gemengd wordt De investering is lager dan bij een voedermengwagen met aparte laadapparatuur
Veeleisend onderhoud Hoge capaciteit voor maïs en pulp, maar sterk variabel voor voordroogkuilen (zie tabel 8), de frees heeft vooral moeite met ongehakseld lang gras, dat de freesmessen zeer snel zal doen afslijten Slechte zichtbaarheid achteraan Vereist veel vermogen (vooral wanneer het onderste deel van de kuil vastgeperst is) Kostprijs Windgevoelig
Tabel 8
Karakteristieken van uitkuilfresen Bron: O. Miserque
Product
Debiet (kg droge stof/min)
Debiet (kg vers product/min)
Gras
20 - 150
50 - 350 (40 % DS)
Mais
200 - 300
600 - 900 (33 % DS)
Pulp
150 - 250
700 - 1100 (22 % DS)
b. Voedermengwagens met een snijmes Het snijraam in U-vorm is gemonteerd aan een telescooparm of lift. De machine rijdt achterwaarts tegen de kuil waarna het snijmesboven de kuil wordt gebracht. Het voeder wordt in plakken uit de kuil gesneden en met de arm in de wagen getrokken.
35 Tabel 9
Voor- en nadelen van een voedermengwagen, uitgerust met een snijmes Voordelen
Grote capaciteit Laat een glad snijvlak achter, met kleine kans op broei Niet windgevoelig Goede zichtbaarheid Weinig restvoer
Nadelen Veeleisend onderhoud Veel vermogen nodig
c. Voedermengwagens met een laadklep De laadklep schept voorgesneden pakken, balen en losse producten op. De laadklep wordt omhoog gebracht en de lading wordt achterover in de mengbak gekiept. d. Andere Naast bovengenoemde uitrustingen zijn nog andere voorzieningen voor autonoom laden mogelijk zoals transportbanden en hydraulische poorten. Sommige voedermengwagens voorzien een handige opening in de wand waardoor bijvoorbeeld mineralen kunnen worden toegevoegd. De kant van waaruit de wagen wordt gevuld kan bij sommige wagens in functie van de draairichting van de vijzels belangrijk zijn. Dergelijke zaken zullen door “trial en error” bij het gebruik worden ervaren. 3.2.2.2
Externe laadapparatuur
Externe laadapparatuur biedt het voordeel dat deze nog voor andere werkzaamheden kan worden ingezet, en is in sommige gevallen al voor de introductie van de voedermengwagen op het bedrijf aanwezig. Het laden kan gebeuren met een trekker met frontlader eventueel voorzien van een kuilhapper, een getrokken kraan, een schrank- of wiellader, een verreiker of andere autonome toestellen. Een frontlader heeft het voordeel dat de investering relatief beperkt is en dat de lader nog voor andere werkzaamheden kan worden ingezet. Voorwaarde is dat de beschikbare trekker zwaar genoeg moet zijn. Een nadeel is dat de banden en de koppeling van de gebruikte trekker zwaar onder het gebruik kunnen lijden. Zelfrijdende laadwerktuigen zijn vrij duur in aankoop, maar meestal vrij veelzijdig en vereisen geen tweede trekker.
36
Figuur 10 Voedermengwagen met laadfrees
Figuur 12 Voedermengwagen met laadklep
Figuur 11 Voedermengwagen met snijmes
37
3.2.3
Indeling volgens de verplaatsing
De menginstallatie kan hetzij stationair, hetzij zelfrijdend, hetzij getrokken zijn. Stationaire installaties komen nauwelijks voor zodat de keuze in de meeste gevallen beperkt blijft tussen een zelfrijdende of getrokken wagen. Zelfrijdende voedermengwagens zijn in de eerste plaats nuttig wanneer de wagen voor meerdere bedrijven wordt ingezet (loonwerkers, coöperaties). Het Departement Landbouwtechniek van het CRA, Gembloux raadt een zelfrijdende wagen aan vanaf 120 melkkoeien of 150 zoogkoeien.
3.3
Andere voorzieningen
3.3.1
Weeginrichting
Een weeginrichting laat toe de hoeveelheden van de verschillende producten precies te kennen, iets wat door schatten van het volume (door variatie van het DS-gehalte) nooit nauwkeurig kan bepaald worden. Voor een nauwkeurig mengsel is een weeginrichting dus strikt noodzakelijk. De mogelijkheid om te wegen is ook vereist wanneer verschillende productiegroepen uit 1 wagen worden gevoederd. Zo kan eerst een rantsoen gemengd en verdeeld worden voor de laag-productieve groep en daarna de rest worden aangevuld tot een rantsoen voor de hoogproductieve dieren. Hiervoor moet exact geweten zijn hoeveel voer nog in de voederwagen aanwezig is. Wanneer verschillende personen de voedermengwagen gebruiken, zal dit door gebruik van de weeginstallatie geen invloed op de regelmatige samenstelling van het rantsoen hebben. Een hydraulische weeginrichting is relatief goedkoop en geeft een redelijke indicatie voor de mengverhouding. Een elektronische weeginrichting is duurder, maar veel nauwkeuriger. Het is bij een aantal systemen mogelijk verschillende rantsoenen te programmeren, hoewel de mogelijkheden door de gebruiker niet altijd ten volle worden benut. In sommige gevallen geeft een geluidssignaal aan wanneer het geprogrammeerde gewicht bereikt is. De display voldoet bij voorkeur aan volgende eisen: Τ Τ Τ
De af te lezen cijfers zijn minstens 50 mm in hoogte, zodat ze af te lezen zijn op een afstand van 5 m en verder; De display is verplaatsbaar; Een verlichte display laat toe de cijfers te lezen tijdens de schemering.
38
3.3.2
Lossystemen
De wagens worden voor het voederhek gebracht om het mengsel te lossen. Het lossen gebeurt ofwel vooraan ofwel achteraan de wagen, aan één of aan beide zijden. Vooraan lossen biedt het voordeel dat de bestuurder van op de trekker een goed overzicht behoudt. Achteraan lossen laat dan weer toe in de situatie dat de voedergang slechts aan één kant bereikbaar is de ganse lengte van het voederhek van het mengsel te voorzien. Een in de hoogte verstelbare afvoer is nodig om de wagen aan verschillende voederbakken aan te passen. Naargelang het mengsysteem zijn er verschillende aanvoersystemen. Bij horizontale vijzelwagens zorgt de onderste vijzel voor de uitstoting, bij peddelwagens is een aanvoervijzel voorzien,... Het lossen zelf gebeurt met een al of niet hydraulische losband. Het doseren gebeurt door de bandsnelheid en de rijsnelheid aan te passen, of door een doseerklep. Dikwijls laten de fabrikanten de keuze voor de plaatsing en het type van het lossysteem aan de gebruiker.
3.4
Eisen op het vlak van huisvesting
Ideaal zou zijn als bij het plannen van een nieuwe stal reeds rekening zou worden gehouden met de mogelijke introductie van een voedermengwagen. De toegang moet bijvoorbeeld voldoende hoog en breed zijn voor de wagen. Het zou onzinnig zijn om met de voedermengwagen te lossen buiten de stal en dan met een compacte lader het voeder binnen te brengen. Horizontale vijzelwagens en peddelwagens van 10m; hebben een hoogte van 2, 3 tot 2,7 m, verticale wagens kunnen tot 2,9 m hoog zijn. De breedte van de wagens varieert van 2 tot 2,6 m. De bereikbaarheid van de voedergang (één- of tweezijdig) kan bepalend zijn voor de keuze van het lossysteem (achteraan, vooraan).
39 Bij toepassing van een compleet rantsoen kan aan voorraadvoedering (voor 1 dag, of voor 2 dagen in het weekend) worden gedaan. Hierdoor kan de eetbreedte per dier beperkt worden. Zo kunnen bijvoorbeeld stallen met kortere voedergangen worden gebouwd. In principe kan door de ad libitum voedering het aantal plaatsen aan het voederhek kleiner zijn. Bovendien vervalt de behoefte aan krachtvoederautomaten in de loopstal of krachtvoerinstallaties in de melkstal. De stalinrichting moet toelaten dat een eventuele indeling in groepen gehandhaafd blijft. Met uitzondering van de droogstaande koeien moeten de verschillende groepen zowel naar de melkstand als naar het voederhek kunnen. De groepen moeten ook steeds van elkaar gescheiden blijven. De silo’s en opslagplaatsen moeten vlot bereikbaar zijn. Een wagen van 15 m³ kan gevuld 15 ton wegen zodat de verharding voldoende solide moet zijn. Ideaal is de stockage van krachtvoeder in hoge silo’s zodat men de wagen direct vanuit de silo’s kan vullen.
3.5
Aankoopcriteria
3.5.1
Type wagen
Zie de voor- en nadelen van de verschillende types. De keuze wordt vooral bepaald door: Τ
De aard van de te mengen voedercomponenten: al of niet gehakseld materiaal, balen, lange vezels, ...;
Τ
De aard van het mengsel dat de veehouder wenst te bekomen;
Τ
De aard van het bestaande machinepark (vermogen trekker, laadapparatuur, toegankelijkheid voedergang, ...).
Sommige leveranciers bieden de mogeliikheid een (tweedehandse) wagen op proef te proberen. Dit verdient sterke aanbeveling vooraleer tot de aankoop over te gaan.
40
3.5.2
Capaciteit van de wagen
Bij de bepaling van de grootte van de wagen moet met volgende factoren rekening worden gehouden: Τ Aantal dieren Een vuistregel hiervoor is: 1 m³ (nuttige m³) volstaat voor 7 koeien, bij éénmaal daags voederen. Τ Aantal keren voederen per dag Omwille van de arbeidsefficiëntie wordt er meestal naar gestreefd éénmaal daags te mengen en te voederen. Neemt men de wagen net te klein, dan kan hierdoor de noodzaak ontstaan een tweede keer te mengen voor dezelfde groep.
inhoud (m³)
Τ Aantal productiegroepen Zonder productiegroepen moet de wagen groot genoeg zijn om alle dieren te voederen, bij indeling van groepen moet de wagen volstaan voor de grootste te voederen groep. 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6
40 50 60 70 80 90 100 110 120 aantal koeien
gras/mais 70/30
Figuur 13
gras/mais 50/50
Inhoud van de wagen in functie van het aantal koeien en de gras/maïs verhouding
Τ Componenten van het voeder (o.a. droge stofgehalte) Hoe lager het droge stofgehalte van het voeder, hoe meer volume gemengd dient te worden. Producten die zich luchtig laten mengen, nemen ook een groter volume in, en vragen dus een grotere inhoud. Wanneer meer dan 4 kg hooi per koe wordt voorzien is 1 m³ maar voldoende voor 6 koeien i.p.v. 7. Zoals uit figuur 13 blijkt vraagt gras een groter volume dan maïs. In deze figuur is het nodige volume berekend als volgt: Inhoud = 0,15 maal het aantal koeien (voor 2/3 gras, 1/3 maïs + bijproducten)
41 Τ Soort wagen Een horizontale vijzelwagen met meerdere vijzels mag bijvoorbeeld kleiner zijn dan een turbinemenger, een verticale vijzelwagen of een wagen met 1 horizontale vijzel, omdat het voeder meer gecomprimeerd is. Hoe luchtiger het mengsel, hoe groter de wagen moet zijn om “overkoken” te voorkomen. Bovendien moet rekening gehouden worden met het netto volume van de wagen, dit kan variëren van 70 tot 95 %. Aangezien een voedermengwagen meestal op 10 jaar wordt afgeschreven, wordt aangeraden de wagen om kostprijsredenen niet te krap te nemen. Elke rantsoenverandering of schaalvergroting binnen deze periode zou immers kunnen leiden tot de noodzaak om een grotere wagen aan te schaffen. Anderzijds is een te grote wagen af te raden omdat veel wagens voor een goede mengeling voor 3/4 moeten gevuld zijn. Algemeen kan men ervan uitgaan dat het nettovolume (nuttige inhoud) 75 % van het totale volume bedraagt.
3.5.3
Andere overwegingen bij de keuze van de wagen
Τ Kostprijs De aankoopprijzen van vergelijkbare voedermengwagens kunnen nogal variëren. Een uitgebreide marktverkenning kan lonend zijn. Τ Service Gemengd voederen maakt de gebruiker van een voedermengwagen afhankelijk van de aanwezige techniek. Een uitgebreide, betrouwbare en flexibele dienstverlening na verkoop kan soms opwegen tegen een kleine meerprijs. Τ Voedingsadvies Sommige leveranciers bieden hun klanten bijkomende dienstverlening onder de vorm van voedingsadvies. Zeker bij complexe rantsoenen, met gebruik van bijproducten, kan dergelijk advies uitermate nuttig zijn. Τ Polyvalentie van de wagen Een aantal voedermengwagens kunnen naast het mengen en verdelen nog andere functies uitoefenen. Turbinewagens en sommige andere modellen zijn ook in staat om stro te verdelen. Peddelwagens kunnen gebruikt worden om aardappelen of voederbieten te wassen en graan te ontsluiten.
42
43
4
Bibliografie
Anoniem; 1998; Gemengd voeren; Boerderij, vakdeel Veehouderij, 11 augustus, 4-19 Anoniem; Le choix de la mélangeuse lié à l'effectif et au niveau de production; Production Laitière Moderne, 136, 45-51 Anoniem; Dietary "structural" fiber the essential ingredient for improved herd health and profitable mil production; Arzul, Ph.; 1994; Réflexions sur la pratique des rations complètes; G.T.V.-94-5-B-496 Bath, D.L.; Chandler, P.T.; Murley, W.R.et Jones, G.M.; 1980; Grouping cows for complete ration feeding Beauchemin, K.A.; Farr, B.I.; Rode, L.M.et Schaalje, G.B.; 1994; Effects of alfalfa silage chop length and supplementary long hay on chewing and milk production of dairy cows; J. Dairy Sci. 77: 1326 Behnke, K.C.;1996; Mixing and nutrient uniformity issues in ruminant diets; In: MidSouth Ruminant Nutrition Conference Proceedings, p. 6-11 Boxem, Tj.; 1994; Ruwvoerverstrekking: geen verschil tussen gemengd of ongemengd; praktijkonderzoek Boxem, Tj.; Vaak voeren van goed ruwvoer levert niets op; Praktijkonderzoek nr. 5 Boxem, Tj.; 1999; Voer mengen in Duitse Mixboy - Rap voerlaadsysteem op komst; Boerderij - 27 april Bruins, W.J.; 1979; Voermengwagen en opraapdoseerwagen arbeidskundig bekeken; Landbouwmechanisatie 30 (1979) Bruins, W.J.; 1987; Snijmaïs en voordroogkuil, tegelijk of apart voeren?; Pr. - publicatie nr. 56 - Waiboerhoeve 1987 Bruins, W.J.; 1990; Natte bijprodukten gemengd en niet gemengd gevoerd; Praktijkonderoek Pr., 3, 1990 nr. 2 Campling, C.C. et Freer, M.; 1966; Factors affecting the voluntary intake of food by cows; Br. J. Nutr. 20: 229 Carroll, D.J.; Barton, B.A.; Anderson, G.W. et Smith, R.D.; 1988; Influence of Protein intake and Feeding Strategy on Reproductive Performance of Dairy Cows; Department of Animal Science University of Maine - Orono Chase, L.E.; 1988; Feeding for the future; Departement of Animal Science Cornell University Ithaca, NY 14853 Coenen, M.; 1997; Mischration, Total Mixed Ration - Eine Fütterungstechnik aus tierärtzlicher Sicht;
44 Coppock, C.E.; Everett, R.W.; Smith, N.E.; Slack, S.T.et Harner, J.P.; 1974; Variation in forage preference in dairy cattle; Cornell University, Ithaca, New York 14850 Daniël, G.; 1997; Feedstuffs; Nutrition and Health dairy De Bruyne, L.; 2000; Nieuwe combinaties van voedersystemen; Boer en Tuinder - 28 januari 2000 Decruyenaere, V.; Fabry, J.; Lecomte, Ph.et Bartiaux-Thill, N.; Optimalisation des rations et bon fonctionnement du rumen; Ministère des Classes moyennes et de l'Agriculture - CRA Gembloux, Département Production animale et Systèmes agricoles Dethoor, J.P.; 1998; Synthèse d'une année de fonctionnement; Service Alimentation A Domicile - 18/02/1998 Devillers, M.; 1995; Des éleveurs utilisateurs de mélangeuses-distributrices témoignent; L'Alliance Agricole - Hebdo - 20 oktober 1995 - n° 40 Dufrasne, I.et Istasse, L.; La mélangeuse distributrice: différents aspects théoriques en rapport avec son utilisation; Faculté de médecine vétérinaire, Université de Liège Dulphy, J.P.; Rouel, J.; Bony, J. et Andrieu, J.P.; 1994; Valeur alimenatire des rations complètes à base d'ensilage d'herbe pour les vaches laitères; Ann Zootech 43, 113-123 Dupchak K.; Feeding tips from manitoba agriculture - total mixed rations for dairy cattle; Animal Nutritionis, Animal Industry Branch, Manitoba Agriculture, (204), 945-7668 Fabry, L.; Mécanisation de la distribution des aliments et gestion économique de l'alimentation; Division Ger - Ste, A.E.D.B. - Linalux. Fischer, G.R.; Edgerly, C.G.M.et Park, C.S.; 1982; Complete dairy ration; Feeding and Nutrition Foster, O.; Complete rations-should you feed them?; institute of Agriculture and Natural Resources University of Nebraska-Lincoln Ghekiere, P.M.; De Brabander D.L; et. Buysse, F.X.; 1980; Komplete rantsoenen voor melkvee - een literatuurstudie; Landbouwtijdschrift nr. 2, Jg. 33, maart-april 1980 Grant, R.J.; Colenbrander, V.F.; Mertens, D.R.;1990a; Milk fat depression in dairy cows; Role of particle size of alfalfa hay. J. Dairy Sci.73: 1823, 1834 Grant, R.J. et Keown, J. F.; Nutritional management of the high-producing dairy cow in the 1990s; institute of Agriculture and Natural Resources University of Nebraska-Lincoln Grant, R.; Maximizing feed intake for maximum milk production; institute of Agriculture and Natural Resources University of Nebraska-Lincoln Greenhalgh, J.F.et Reid G.W.; 1980; Complete diets for dairy cows: comparisons of feeding tot appetite with rationing according to milk yield; J. agric. Sci. Camb. (1980), 94, 715-726
45 Heinrichs, J.; 1996; Evaluating forages and TMRs using the Penn State Particle Size Separator; Penn State Cooperative Extension Service, DAS 96-20 Heinrichs, J.A.; Buckmaster, D.R.et Lammers, B.P.; 1999; Processing, Mixing, and Particle Size Reduction of Forages for Dairy Cattle; J. Anim. Sci. 1999, 77: 180-186 Hekkert, G.; 1995; Ze mengen goed, maar .....; Boerderij/veehouderij 80 - n° 3 - 7 februari 1995 Hekkert, G.; 1996; Holaras Dino: geen hoop te hogen - Impressie voermengdoseerwagen: compact en solide; Boerderij/veehouderij 81 - n° 6 - 12 maart 1996 Hoden, A. et Giger, S.; 1984; Les rations complètes pour vaches laitières; Bull. Tech. C.R.Z.V. Theix, I.N.R.A., 57, 45-501 Hoefman, R.; 1999; Simpel en toch perfect voeren; Boerderij 85 - n° 1 oktober 1999 Hogenkamp, W.; 1999; Gezondheid koe komt vooral uit goede voeding; Boerderij/veehouderij 85 - n° 25 - 7 december 1999 Istasse, L.; 1999; Mélangeuse distributrice - Ce qu'en pense la vache; Le Sillon Belge 19/3/99 Krebbers, H.; 1989; Mechanisch ruwvoer voeren - keuze maken uit verschillende werktuigen; Boerdij/veehouderij - 1989 - 74 - 26 september 1989 James, A.et Jarrett, D.V.M.; 1999; TMR problem led to lameness; Cowside practice Kammel, D.W.; Schuler, R.T.et Shaver R.D.; 1995; In: Alternative Feeds; Symposium Proceeding, p. 271-297 Keuper, J.; 1999; Voor het beste maal mengt u beter verticaal; Boerderij/veehouderij 85 - n° 24 - 23 november 1999 Klein Swormink, B.; 1989; Voermengwagen, veel melk en weinig werk gaan samen; Boerderij/veehouderij 85 - n° 25 - 7 december 1999 Kleinschmidt, J.D.; Thumb rules of feeding a TMR; Jay-Lor R.R.2. Orton, Ontario Krebbers, H.; 1994; Systemen voor gemengd voeren; Landbouwmechanisatie - nr. 10, oktober 1994 Kunkel, A.J.; TMR's have changed our thinking; Focus on Feeding Lammers, B.; Heinrichs, J.et Buckmaster, D.; 1996; Method helps in determination of forage, TMR particle size requirements for cattle; In: Feedstuffs, Vol. 68, Number 41, p. 1420 Lammers, B. P.; Jud H, A.et Ishler V. A.; Use of total mixed rations (TMR) for dairy cows; Dairy & Animal Science Legrand, E.et Legrain, A.; 1987; Les remorques-mélangeuses-distributrices en alimentation du bétail; P.J. Station de Génie Rural - Centre de Recherches Agronomiques Gembloux
46 Lenge, R.; 1996; Nieuwste lichting mengt en weegt secuur; Boerderij/veehouderij 85 - n° 25 7 december 1999 Leverich, J.et Kammel David, W.; Implementing total mixed ration, feeding systems in tie stall barns; Dairy and Livestock Agent, Monroe County, UW-Cooperative Extension Linn, J. G.; 1995; Management of TMR feeding programs; Dairy update issue 121, october 1995 Marc, J.et Doumalin, L.; 1992; Remorques mélangeuses: un marché en pleine expansion; Production Laitière Moderne, 109 n° 218 - oktober 1992 McCoy, R.; Behnke, K.C.; Hancock, J.D.et McElhiney, R.R.; 1994; Effects of Mixing Uniformity on Broiler Chick Performance; Poultry Sci. 73: 443 Miserque, O.; Tissot, S. et Oestges, O.; 1999; Etude technico-économiques du stockage et de la distribution des fourrages; Note technique n 59; Département de Génie rural, CRA Gx Miserque, O.; Tissot, S. et Oestges, O.; 2000; Aspects technico-économiques des mélangeuses distributrices; Département de Génie rural, CRA Gx Miserque, O.; Tissot, S. et Oestges, O.; 2000; Crtières de choix d'une mélangeuse distributrice; Département de Génie rural, CRA Gx Okine, E.K.; Khorasani, G.R.et Kennelly, J.J.; 1994; Effects of cereal grain silages versus alfalfa silage on chewing activity and reticular motility in early lactation cows; J. Dairy Sci. 77: 1315 Parache, P.et Clément, C.; Appréciation de l'homogénéité du mélange par SPIR; CRAGxDépartement Production Animale et Systèmes Agricoles Phipps, R.H.; Bines, J.A.; Rossemary; Fulford, J.et Weller, R.F.; 1984; Complete diets for dairy cows: a comparison between complete diets and separate ingredients; J. agric. Sci. Camb. (1984), 103, 171-180 Possin, I.R.; DeCorte, D.; Shaver, R.D. et Schuler, R.T.; 1994; Survey of particle length and metabolic disorders on commercial dairies; Dairy Science Department, Univ. WisconsinMadison Remond, B.; Patil, B.R.et Journet, M.; 1979; Etude d'un régime complet riche en aliment concentré pour vaches laitières fortes productrices; Bull. Tech. C.R.Z.V. Theix, I.N.R.A., 35, 37-43 Renkens, Didier; 1996; La mélangeuse distributrice; Institut Provincial d'enseignement supérieur pédagogique et agricole (IPESPA) Rickaby, C.D.; 1978; A review of the nutritional aspects of complete diets for dairy cows; Reprinted from Adas Q. Rev. (1978) 29, 51-70 Rijksstation voor Veevoeding ; 1989; Demonstratie uitkuilen en vervoederen van ruwvoeder; CLO - Gent Ministerie van Landbouw - Belgische Boerenbond - UGEXPO vzw
47 Robinson, P.H.; 1989; Dynamic Aspects of Feeding Management for Dairy Cows; Department of Animal Science University of Alberta Edmonton, Alberta T6G 2P5 Canada Rohr, R.; 1979; Alleinfutter für Milchkühe; Ubers, Tierernährung, 7 (1979), 217-134 Roovers, Monique; 1997; Loonwerker voert blokken goedkoper; Boerderij/veehouderij 85 n° 25 - 7 december 1999 Rousseau, J.P.; 1999; Une mélangeuse automotrice pour libérer du temps; PML - december 1999 Salewski, A. et Landfried, K.; 1998; Hat die Totale Misch-Ration (TMR) Vorteile im Hinblick auf leistung, Futteraufnahme und Gesundheit?; Vieh- und Fleischtag Rheinland-Pfalz 1998 Schmidt, T.; Sindel, H.; Emmert, A.; Städtler, M.et Merklein, B.;1999 ; Der virtuelle Bauernhof von cyber John; Cyber John Schroeder, J.W.et Park, C.S.; 1997; Using a total mixed ration for dairy cows; AS-769 (Revised), october 1997 Serai, R.; 2000; Mélangeuse choisir un système; La France Agricole - 24 maart 2000 Shearer, J.K; 1996; Lameness in dairy cattle: laminitis, claw disease, digital dermatitis, and foot rot; J. Dairy Sci. 79: 189 (Suppl.) Slegh, J.; van den Brink; A.et van den Oever, J.; 1998; Voermengwagens - gemengd voeren; Boerderij nr. 16 - 11 augustus 1998 Spain, J.; Bennett, M.; Williams, D.et Osburn, D.; 1993; Total mixed dairy rations plans, uses and economics by herd size; University of Missouri Spain, J.N.; Turner, L.W.; Amaral-Phillips, D.; Zulovich, J.M.et Overhults, D.G.; An economic feasibility study of adopting total mixed dairy rations; Standaert (A.D.), O.; Mechanisch uitkuilen en verdelen van ingekuild ruwvoeder; Nationaal Centrum voor beroepsvorming in de landbouw Stark, C.R.; Behnke, K.C.; Goodband, R.D.et Hansen, J.A.; 1991; On-Farm Feed Uniformity Survea.; Swine Day Report of Progress No, 641, AES, Kansas State Subnel, B.; 1992; Voeren compleet gemengd rantsoen; Pr. - Praktijkonderzoek, 5 (1992) nr. 5 Traylor, S.L.; Hancock, J.D.; Behnke, K.C.; Stark, C.R. et Hines, R.H.; 1994; Uniformity of Mixed Diets Affects Growth Performance in Nursery and Finiishing Pigs; Proc. Midwestern Section - Am. Soc. animal Sci. (Abstracts) DesMoines, IA, March 21-23, 1994, P. 59 Van der Maas, J; Jakob, R.;Ammann, H. et Schick, M.; 1998; Systèmes d'affouragement mobiles, Utilisation de la remorque mélangeuse; Rapports FAT, 522
48 Van Dijk, H.; 1996; Gemengd voeren alleen rendabel zonder krachtvoercomputer; Landbouwmechanisatie - nr. 10, 16 oktober 1996 Vocoret, J.M.; 1997; Mélangeuses: le système idéal n'existe pas; La revue de l'éleveur laitier nr 34 - 10 février 1997 Wassink, H.; 1994; Machines die het zware werk opknappen; Boerderij 80 - n° 13A (29 december 1994) Woodford, S.T. et Murphy, M.R.; 1988; Effect of forage physical form on chewing activity, dry matter intake, and rumen function of dairy cows in early lactation; J. Dairy Sci. 71:674 Zijlstra, J. (IKC), Boxem, P.R.; Krebbers, H. et de Koning (IKC), K.; 1991; Gemengd voeren of apart voeren; praktijkonderzoek 4 (1991) nr. 3
49
5
Lijst van de figuren en de tabellen
Tabellen Tabel 1
Mogelijke groepsindelingen
14
Tabel 2
Eigenschappen van getrokken voedermengwagens met horizontale of verticale vijzels
24
Tabel 3
Eigenschappen van turbinemengers
25
Tabel 4
Plus- en minpunten van de verschillende types voedermengwagens
29
Tabel 5
Voornaamste karakteristieken van de verschillende types voedermengwagens
31
Tabel 6
Voor- en nadelen van extern en autonoom laden
33
Tabel 7
Voor- en nadelen van een freesvoedermengwagen
34
Tabel 8
Karakteristieken van uitkuilfresen
34
Tabel 9
Voor- en nadelen van een voedermengwagen, uitgerust met een snijmes
35
50
Figuren Figuur 1
Mengprincipes bij vijzelwagens
24
Figuur 2
Horizontale 1-vijzelwagen volgens molshoopprincipe
27
Figuur 3
Horizontale 2-vijzelwagen volgens molshoopprincipe
27
Figuur 4
Horizontale 3-vijzelwagen met cyclische beweging
27
Figuur 5
Horizontale 4-vijzelwagen met cyclische beweging
27
Figuur 6
Verticale vijzelvoedermengwagen
27
Figuur 7
Voedermengwagen met peddels
28
Figuur 8
Voedermengwagen met turbine (recyclage)
28
Figuur 9
Mengwagen met mengketting
28
Figuur 10
Voedermengwagen met laadfrees
36
Figuur 11
Voedermengwagen met snijmes
36
Figuur 12
Voedermengwagen met laadklep
36
Figuur 13
Inhoud van de wagen in functie van het aantal koeien en de gras/maïs verhouding
40
51
6
Contactpersonen van de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling die betrokken zijn bij voorlichtingsactiviteiten (situatie op : 5 september 2008)
VLAAMSE OVERHEID Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Ellipsgebouw – 6de verdieping – Koning Albert II-laan 35, bus 40 – 1030 BRUSSEL E-mail
TELEFOON
FAX
[email protected]
(02)552 77 03
(02)552 77 01
ir. Johan VERSTRYNGE Afdelingshoofd
[email protected]
(02)552 78 73
(02)552 78 71
ir. Herman VAN DER ELST Ingenieur-directeur
[email protected]
(02)552 79 04
(02)552 78 71
[email protected]
(02)552 79 16
(02)552 78 71
[email protected]
(02)552 79 07
(02)552 78 71
(09)272 23 08
(09)272 23 01
Jules VAN LIEFFERINGE
Secretaris-generaal
HOOFDBESTUUR ALGEMENE LEIDING
DIERLIJKE SECTOR
ir. Stijn WINDEY PLANTAARDIGE SECTOR EN GMO
ir. Els LAPAGE
BUITENDIENSTEN VLEESVEE
ir. Laurence HUBRECHT
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
Walter WILLEMS
[email protected] (03)224 92 76 (03)224 92 51 VAC – Anna Bijns gebouw, 3e verdieping – Lange Kievitstraat 111-113, bus 71 - 2018 ANTWERPEN MELKVEE
ir. Ivan RYCKAERT
[email protected] Baron Ruzettelaan 1 - 8310 BRUGGE (ASSEBROEK)
(050)20 76 90
(050)20 76 59
Alfons ANTHONISSEN
[email protected] (03)224 92 75 (03)224 92 51 VAC – Anna Bijns gebouw, 3e verdieping – Lange Kievitstraat 111-113, bus 71 - 2018 ANTWERPEN Jan WINTERS
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 85
(011)74 26 99
ir. Norbert VETTENBURG
[email protected] (02)552 73 74 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
Achiel TYLLEMAN
[email protected] Baron Ruzettelaan 1 - 8310 BRUGGE (ASSEBROEK)
(050)20 76 91
(050)20 76 59
ir. Suzy VAN GANSBEKE
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 07
(09)272 23 01
Tom VAN DEN BOGAERT
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 22 84
(09)272 23 01
VARKENS - KLEINVEE - PAARDEN
STALLENBOUW EN DIERENWELZIJN
52 TELEFOON
FAX
VOEDERGEWASSEN
ir. Dirk COOMANS
[email protected] (02)552 73 73 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
Geert ROMBOUTS
[email protected] (03)224 92 74 (03)224 92 51 VAC – Anna Bijns gebouw, 3e verdieping – Lange Kievitstraat 111-113, bus 71 - 2018 ANTWERPEN FRUIT
ir. Koen JESPERS
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 81
(011)74 26 99
Francis FLUSU
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 92
(011)74 26 99
Kim STEVENS
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 90
(011)74 26 99
ir. Annie DEMEYERE
[email protected] (02)552 73 75 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
Eugeen HOFMANS
[email protected] (02)552 73 78 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
INDUSTRIËLE GEWASSEN
INDUSTRIËLE GEWASSEN + AARDBEIEN
François MEURRENS
[email protected] (02)552 73 77 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL BOOMKWEKERIJ + GEWASBESCHERMING SIERTEELT ir. Frans GOOSSENS
[email protected]
(02)552 73 51
(09)272 23 15
(09)272 23 01
(09)272 23 16
(09)272 23 01
(09)272 23 03
(09)272 23 01
(011)74 26 91
(011)74 26 99
ir. Adrien SAVERWYNS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 09
(09)272 23 01
Marieke CEYSSENS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 04
(09)272 23 01
(09)272 23 02
(09)272 23 01
(050)20 76 67
(050)20 76 59
ir. Marleen MERTENS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 02
(09)272 23 01
Henkie RASSCHAERT
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 06
(09)272 23 01
Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE Yvan CNUDDE
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE GRANEN, EIWIT EN OLIEHOUDENDE GEWASSEN + BIOLOGISCHE LANDBOUW ir. Jean-Luc LAMONT
[email protected]
Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE Yvan LAMBRECHTS
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT SIERTEELT
GROENTEN IN OPEN LUCHT VOOR VERS GEBRUIK, WITLOOF EN CHAMPIGNONS ir. Marleen MERTENS
[email protected]
Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE GROENTEN IN OPEN LUCHT VOOR VERWERKING ir. Bart DEBUSSCHE
[email protected]
Baron Ruzettelaan 1 – 8310 BRUGGE (ASSEBROEK) GROENTEN ONDER GLAS