Rondkomen en Meedoen Evaluatie minimabeleid gemeente Ede
Gemeente Ede maart 2011
Evaluatie minimabeleid maart 2011
1
1. 2.
3. 4.
5.
6.
Bestuurlijke samenvatting .......................................................................................4 Beleidsaanbevelingen .............................................................................................7 2.1. Maatschappelijke effecten beleid..................................................................7 2.1.1. Rondkomen met het budget.............................................................7 2.1.2. Meedoen van kinderen.....................................................................8 2.2. Bouwstenen voor nieuw beleid .....................................................................8 Context minimabeleid............................................................................................11 Minimabeleid gemeente Ede.................................................................................13 4.1. Algemene doelstellingen gemeentelijk minimabeleid .................................13 4.2. Specifieke doelstellingen gemeentelijk minimabeleid.................................14 4.3. Instrumenten gemeentelijk minimabeleid ...................................................15 Uitvoering en resultaten minimabeleid ..................................................................16 5.1. Potentieel beroep op minimaregelingen .....................................................16 5.2. Feitelijk beroep op minimaregelingen .........................................................17 5.2.1. Algemeen beroep op regelingen....................................................17 5.2.2. Specifiek beroep op regelingen .....................................................18 5.2.3. Drie regelingen nader belicht .........................................................19 5.3. Waardering minimaregelingen door gebruikers..........................................20 Financiering minimabeleid ....................................................................................22 6.1. Overzicht uitgaven minimabeleid ................................................................22 6.1.1. Toelichting uitgaven gemeentelijk minimabeleid ...........................23 6.2. Begroting gemeentelijk minimabeleid .........................................................23 6.2.1. Toelichting ramingen gemeentelijk minimabeleid ..........................24 6.3. Uitvoering minimabeleid..............................................................................24
Evaluatie minimabeleid maart 2011
2
0.
Inleiding, werkwijze en procedure
In 2008 is aan de raad een evaluatie van het minimabeleid toegezegd. Aanleiding was de incidentele verruiming van de regelingen en van het budget vanaf 2008. Deze verruiming is er gekomen met als voorwaarde dat de resultaten geëvalueerd zouden worden. De evaluatie was bedoeld om besluitvorming over eventuele continuering te kunnen doen. In de loop van de tijd heeft de raad nog drie andere onderdelen aan de evaluatie toegevoegd, te weten de langdurigheidstoeslag, de kosten voor woninginrichting en de tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas. Het financieel perspectief van de gemeente is ondertussen drastisch verslechterd. Dat heeft ook consequenties voor de beleidsaanbevelingen die uit deze evaluatie volgen. Deze worden ingeperkt door de financiële kaders. In de Meerjarenbeleidsvisie 2010-2013 zijn namelijk ook voor het gemeentelijk minimabeleid bezuinigingen aangekondigd, waarover, mede op basis van deze evaluatie, nog nadere besluitvorming zal plaatsvinden. De evaluatie van het minimabeleid bestaat uit twee delen. Er is een deel met een terugblik op de resultaten van het verruimde minimabeleid. Een ander deel gaat in op beleidsaanbevelingen voor een toekomstbestendig systeem van inkomensondersteuning. Voor de leesbaarheid van deze nota is ervoor gekozen in het eerste deel de bestuurlijke samenvatting en de beleidsaanbevelingen te presenteren. Het tweede deel gaat in op de resultaten van de evaluatie van het minimabeleid. Werkwijze De evaluatie heeft bestaan uit een analyse van de resultaten, een burgeronderzoek en interviews met consulenten. Er is een analyse gemaakt van de resultaten op de volgende wijze. Om het potentieel bereik van de regelingen te kunnen beoordelen, is er een schatting gemaakt van de inkomens- en vermogensverdeling van de Edese bevolking. Die schatting is afgezet tegen de aard en omvang van de feitelijke verstrekkingen vanuit de geautomatiseerde klantenbestanden. Voor de uitvoering van dit evaluatieonderzoek is een beperkte bestandskoppeling gedaan. De informatie afkomstig uit de databestanden van de afdeling Belastingen en WIZ zijn op elkaar betrokken. Voor het taxeren van het minimapotentieel zijn ook de openbare statistieken van CBS geraadpleegd. Voor inzicht in de waardering van het minimabeleid is een burgeronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd onder de huidige gebruikers van de regelingen (al dan niet met een uitkering) en onder de gebruikers van de gemeentelijke belastingvrijstellingen (al dan niet met een uitkering). Tot slot is er een beperkt aantal interviews gehouden met consulenten van WIZ naar hun ervaringen met het gebruik van de regelingen. Procedure De evaluatie en de beleidsaanbevelingen vanuit de evaluatie worden namens het College voor advies voorgelegd aan de Wwb-raad. Het College betrekt het advies van de Wwb-raad bij de aanbieding van de evaluatie aan de commissie MZ op 27 april en aan de gemeenteraad op 12 mei. Daarnaast heeft het College op 15 maart een eerste bespreking van de voorstellen in het kader van de aangekondigde bezuinigingen (onder andere op het armoedebeleid) en de uitwerking van de motie “heroverwegen bezuinigingen na uitwerking voorstellen”. Tijdens deze eerste bespreking komt ook een voorstel rondom de uitwerking van de bezuinigingsvoorstellen voor het minimabeleid inclusief de maatschappelijke effecten en eventuele voorstellen tot heroverweging. In dit voorstel komen de volgende doorberekeningen aan de orde alsmede het maatschappelijk effect: de beleidsaanbevelingen vanuit de evaluatie een verdere aanscherping van de normering (invoeren drempelbedrag en verlagen vermogensgrens) de toepassing van landelijke wetgeving (normering naar maximaal 110% van het sociaal minimum in plaats van de huidige 120%). Normering naar maximaal 110% wordt waarschijnlijk wettelijk verplicht voor de categoriale bijzondere bijstand; voor de individuele bijzondere bijstand blijft de gemeente beleidsvrijheid houden welke normering de gemeente wenst te hanteren. De bespreking in het College van deze voorstellen resulteert uiteindelijk in besluitvorming door de Raad bij de behandeling van de Perspectiefnota op 30 juni 2011.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
3
1.
Bestuurlijke samenvatting
Aanleiding evaluatie Aanleiding voor deze evaluatie is de incidentele verruiming van het gemeentelijk minimabeleid vanaf 2008. Daarbij is afgesproken dat na een periode van twee jaar het minimabeleid geëvalueerd zou worden. Op basis van de evaluatie kan besloten worden tot al dan niet herijken van het beleid. In de loop van de tijd heeft de raad nog drie andere onderdelen aan de evaluatie toegevoegd, te weten de langdurigheidstoeslag, de kosten voor woninginrichting en de evaluatie van de tegemoetkoming Sporten Cultuurpas. Het financieel perspectief van de gemeente is ondertussen drastisch verslechterd. Dat heeft ook consequenties voor de beleidsaanbevelingen die uit deze evaluatie kunnen volgen. Deze worden ingeperkt door de financiële kaders. In de Meerjarenbeleidsvisie 2010-2013 zijn ook voor het gemeentelijk minimabeleid bezuinigingen aangekondigd, waarover, mede op basis van deze evaluatie, nog nadere besluitvorming zal plaatsvinden. Doelstelling beleid Het beroep op aanvullende inkomensvoorzieningen is als kernindicator voor armoedebestrijding aangemerkt. Bestrijding van armoede is kwantitatief gekoppeld aan het percentage Edese huishoudens van de in totaal 44.000 huishoudens in Ede dat gebruik maakt van aanvullende inkomensvoorzieningen. kerndoelstelling Bestrijden van armoede ter vergroting van participatie en zelfredzaamheid
kernindicator % Edese huishoudens dat gebruik heeft gemaakt van aanvullende inkomensvoorzieningen
2008 5,5%
2009 5,6%
2010 5,7%
In 2008 is een aantal incidentele aanpassingen gedaan om nieuwe doelgroepen te bereiken en het niet-gebruik tegen te gaan. Voor het bereiken van nieuwe doelgroepen is het inkomenscriterium verruimd tot 120% van het sociaal minimum (bijstandsuitkering). Daarnaast worden voor de doelgroep ouderen en huishoudens met kinderen een aantal regelingen categoriaal uitgevoerd. Omdat er onderuitputting was van de inkomensondersteunende regelingen was er financieel ruimte om voor 2009 en 2010 wat ruimhartiger te zijn met twee verstrekkingen: de langdurigheidstoeslag (terugbrengen van de wachttijd van 5 naar 3 jaar) en de leenbijstand voor de kosten van volledige woninginrichting in acute noodsituaties. Resultaten minimabeleid De resultaten van het minimabeleid worden afgeleid van het kwantitatief gebruik van de regelingen en 1 het bereik van de doelgroep. Daarvoor is het potentieel gebruik afgezet tegen het feitelijk beroep dat op de regelingen is gedaan. De doelgroep die mogelijk gebruik kan maken van de regelingen is op basis van de gemeentelijke bestanden herleid tot ongeveer 1570 huishoudens (met een inkomen op sociaal minimum) tot 2680 huishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Feitelijk hebben in 2010 ongeveer 2490 huishoudens gebruik gemaakt van een of meer regelingen. Het bereik van de minimaregelingen is daarmee groot. Het aantal toegekende aanvragen groeit gestaag. De toename doet zich allereerst voor bij mensen met een bijstandsuitkering (Wwb-klanten). Maar ook inwoners zonder een bijstandsuitkering weten de weg naar de minimaregelingen steeds beter te vinden. Dat de gemeente de klanten met een bijstanduitkering beter bereikt, correspondeert met het landelijk beeld dat hoe verder een klant afstaat van de gemeente, hoe moeilijker hij is te bereiken. Concluderend kan vastgesteld worden dat waar als beleidsdoelstelling is geformuleerd dat “het percentage Edese huishoudens dat gebruik maakt van aanvullende inkomensvoorzieningen zou moeten toenemen”, hier inderdaad sprake van is geweest. 1
Potentieel gebruik is het gebruik dat men op grond van de omvang van de doelgroep zou verwachten.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
4
Resultaten specifieke regelingen Voor de specifieke regelingen kijken we eerst naar de regelingen die ten goede komen aan kinderen in een huishouden. De onderwijsbijdrage voor indirecte studiekosten laat een constante stijgende lijn zien. Het gebruik van de computerregeling laat een wat grilliger verloop zien, waarschijnlijk ook omdat een computer pas na vijf jaar mag worden vervangen. Opvallend is dat de tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas door de klanten met een uitkering minder wordt afgenomen. Terwijl dit juist de regeling is die gericht is op het laten meedoen van kinderen aan bijvoorbeeld sport of muziekles. Waarschijnlijk speelt de complexe uitvoering van de regeling hier een belangrijke rol in, evenals de hoogte van de tegemoetkoming. Deze is te laag om alle kosten te kunnen betalen. De langdurigheidstoeslag laat een bijna explosieve groei zien van het aantal aanvragen in 2009, een trend die zich wat voortzet in 2010. Ook het beleid voor het verstrekken van leenbijstand voor de kosten van volledige woninginrichting in acute noodsituaties heeft geleid tot een grote (financiële) toename van het gebruik van de individuele bijzondere bijstand. Concluderend kan vastgesteld worden dat de incidentele verruiming van het beleid in 2008 heeft geleid tot een groter bereik en meer gebruik van de aanvullende inkomensondersteuning. Waardering regelingen door gebruikers Uit een enquête blijkt dat de meeste gebruikers de regelingen vooral belangrijk vinden omdat men hiermee kan rondkomen en omdat de kinderen hierdoor kunnen sporten. Daarnaast vindt men de regeling belangrijk omdat men hierdoor beter in staat is grote onverwachte uitgaven te doen. Verder wordt als reden genoemd dat men hierdoor minder afhankelijk is van anderen en dat de kinderen op school met alles mee kunnen doen. Om na te gaan wat de behoefte aan ondersteuning is, is in de enquête aan de groep niet-gebruikers van regelingen uitgevraagd op welke terreinen ze behoefte hebben aan extra ondersteuning van de gemeente. Het meest genoemde terrein waarop ze ondersteuning zouden willen is sport en schoolkosten, daarna volgen vervoer (bijvoorbeeld fiets, busvergoeding), museum/bioscoop/concerten/schouwburg, medicijnen en bibliotheek. Financiering minimabeleid Het minimabeleid is een zogenaamde open-eindfinanciering, dat uit de algemene middelen wordt gefinancierd. Gemiddeld is er over de periode 2008 tot 2010 ruimhartig begroot (€ 1.820.000). De feitelijke realisatie blijft weliswaar achter bij de begroting, maar laat een stijgende lijn zien: van € 906.000 in het tijdvak vóór 2008 tot € 1.299.000 gemiddeld over de periode 2008 – 2010. Vanaf 2008 is er dus een belangrijke toename van de uitgaven voor het minimabeleid met ruim een derde. De verklaring voor die toename ligt in de doorgevoerde verruimingen en gerichte communicatie over de regelingen. Maatschappelijk effect minimabeleid Als belangrijk maatschappelijk effect van het minimabeleid in de gemeente Ede kunnen we twee conclusies trekken: het zorgt er (mede) voor dat mensen op een sociaal minimum kunnen rondkomen en het bevordert het meedoen van kinderen op school en daarbuiten. Bouwstenen voor nieuw beleid Een mogelijke herijking van het minimabeleid is ingegeven door deze evaluatie, de aangekondigde bezuinigingen en de tijdelijkheid van de uitbreiding van een aantal regelingen. Maar een herijking van het beleid moet ook bezien worden in de context van het maatschappelijk effect en de risico’s voor de kwetsbare burgers van Ede. Naar de toekomst toe is de uitdaging om met minder middelen meer voor de minima te betekenen. Over de aangekondigde bezuinigingen moet nog nadere besluitvorming plaatsvinden. Daarbij worden ook de maatschappelijke effecten betrokken. Uitgangspunt blijft om -weliswaar met minder middelen- een systeem van aanvullende inkomensondersteuning te hebben zodat burgers die het echt nodig hebben daar gebruik van kunnen maken. Om de zoekrichting voor nieuw beleid aan te geven zijn de volgende onderdelen uit de evaluatie af te leiden. Een verdere individualisering van de bijzondere bijstand is mogelijk, waardoor een aantal doelgroepgerichte en categoriale regelingen kunnen worden afgeschaft. Ook kan in dit verband gekeken worden naar de noodzaak van de toegepaste verruiming van de langdurigheidstoeslag en de leenbijstand voor woninginrichting. De leeftijdsgrens voor de categoriale bijzondere bijstand voor ouderen vanaf 65 jaar kan worden verhoogd naar 75 jaar en ouder. De Evaluatie minimabeleid maart 2011
5
bijzondere kosten waarvoor deze regeling is bedoeld (zoals kosten van alarmering en maaltijdkosten), zullen zich in realiteit pas regelmatig voordoen bij een hogere leeftijd. Ook landelijke onderzoeken naar gezondheid van ouderen geven aan dat gemiddeld genomen ouderen vanaf 75 jaar te maken krijgen met gezondheidsklachten. Voor ouderen die eerder met gezondheidsproblemen te maken krijgen, blijft een beroep op individuele bijzondere bijstand mogelijk. Een ander belangrijk uitgangspunt is dat kinderen uit huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum wel mee kunnen doen aan bijvoorbeeld sport of op muziekles kunnen gaan. Daarvoor is de huidige tegemoetkoming Sport en Cultuurpas bedoeld. Uit de evaluatie blijkt dat dit instrument niet voldoet aan het doel waarvoor het bedoeld is. Er wordt weinig gebruik van gemaakt, vooral omdat de regeling te complex is en het bedrag te laag. Wanneer de participatie van kinderen wel een van de beleidsdoelen is van het minimabeleid dan ligt het voor de hand kritisch naar dit instrument te kijken. We stellen voor de tegemoetkoming los te koppelen van de huidige Sport- en Cultuurpas. Deze pas blijft bestaan voor alle burgers van Ede, omdat met deze pas korting verkregen kan worden op sport en culturele activiteiten. Bovendien is het de bibliotheekpas. Maar het instrument “tegemoetkoming participatie (voor kinderen)” wordt niet meer gekoppeld aan deze pas. In plaats daarvan kan de gemeente de kinderen gericht bereiken via de individuele bijzondere bijstand. Waar mogelijk kan met de inzet van flankerend beleid via de wijk of de school het meedoen van deze kinderen worden gestimuleerd.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
6
2.
Beleidsaanbevelingen
De hoofddoelstellingen van het gemeentelijk beleid zijn erop gericht om zoveel mogelijk Edese inwoners te laten participeren in de samenleving. Voor dat doel heeft Ede in de Meerjarenbeleidvisie voor het minimabeleid als kerndoelstelling geformuleerd “het bestrijden van armoede ter vergroting van participatie en zelfredzaamheid”. Dit wordt gemeten aan het percentage Edese huishoudens dat gebruik heeft gemaakt van aanvullende inkomensvoorzieningen. Door de jaren heen laat dit een lichte stijging zien: van 5,5% in 2008 naar 5,7% in 2010. Kwantitatief is het beeld dat meer Edese huishoudens gebruik maken van de regelingen die er zijn voor minima. Deze regelingen dragen in ieder geval bij aan een (tijdelijke) verbetering van hun inkomenspositie. De doelgroep zelf zegt daarover dat de toegekende inkomensondersteunende regelingen vooral belangrijk zijn omdat ze hiermee kunnen rondkomen. Daarnaast vinden ze de regeling belangrijk omdat ze hierdoor in staat zijn grote onverwachte uitgaven te doen. Verder zijn mensen minder afhankelijk van anderen, de kinderen kunnen op school meedoen en/of kunnen sporten. Of het gebruik van regelingen bijdraagt aan een grotere participatie van de doelgroep is voor de gemeente Ede niet bekend. Landelijk is er een onderzoek geweest waarin ook de maatschappelijke 2 effecten van het minimabeleid zijn meegewogen . Op de vraag of lokale regelingen en voorzieningen bijdragen aan het bevorderen van participatie constateert de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) dat eerder persoonlijke kenmerken zoals zelfredzaamheid en opleiding hieraan bijdragen dan de voorzieningen. Sociaal isolement komt het meeste voor bij mensen die een laag inkomen hebben, die weinig opleiding hebben genoten en die niet zelfredzaam zijn.
2.1.
Maatschappelijke effecten beleid
Als belangrijk maatschappelijk effect van het minimabeleid in de gemeente Ede kunnen we uit de evaluatie twee conclusies trekken: het zorgt er (mede) voor dat mensen op een sociaal minimum kunnen rondkomen en het bevordert het meedoen van kinderen op school en daarbuiten. Dit in de context dat de gemeente meer mensen met minder middelen moet bedienen. Belangrijkste zorg is dat mensen die het echt nodig hebben een beroep kunnen blijven doen op aanvullende inkomensondersteuning. Dit betekent dat de gemeente ingrepen zal moeten doen daar waar de pijn minder gevoeld wordt en de draagkracht groter is. RONDKOMEN MET HET BUDGET Wanneer de kabinetsplannen worden uitgevoerd heeft dit forse consequenties voor het inkomen van mensen die rond moeten komen van een minimuminkomen. Afspraken die zijn neergelegd in het regeerakkoord geven aan dat voor het voeren van gemeentelijk minimabeleid de inkomensgrens wordt genormeerd op 110% van het sociaal minimum. Dit beperkt de doelgroep van het gemeentelijk minimabeleid aanzienlijk. Bovendien komt er een verbreding van de toets op het partnerinkomen tot een toets op het huishoudinkomen. Ook dat werkt door op het (potentieel) beroep dat op de regelingen kan worden gedaan. Gecombineerd met andere ingrepen in het belastingstelsel (verlaging van zorgtoeslag en huurtoeslag, verhogen eigen bijdrage voor kinderopvang ook voor de laagste inkomensgroepen) zullen meer mensen moeite krijgen rond te komen, terwijl de toegang tot het gemeentelijk minimabeleid wordt beperkt. Tot slot zal de nieuwe wet “Werken naar Vermogen” een grote impact hebben voor de kwetsbare doelgroep binnen het minimabeleid. De versobering van de uitkering van met name Wajong’ers baart zorgen. Door herindicatie kan een Wajong’er terugvallen op bijstandsniveau of zelfs het recht op een uitkering verliezen door de toets op het partner- of huishoudinkomen.
2.1.1.
De mogelijke maatschappelijke effecten laten zich raden. Er is een groeiende groep die meer moeite zal hebben rond te komen met het beschikbare huishoudbudget. Gevreesd wordt dat zij schulden gaan maken om water/gas/licht of de huur te kunnen betalen. Wanneer dat niet meer lukt, zal uiteindelijk het aantal huisuitzettingen wegens huurachterstand toenemen. Ook zal worden bezuinigd op het eten, waardoor de kans op gezondheidsklachten toeneemt. Bij oplopende schulden zal ook het 2
Armoedebestrijding, Inspectie Werk en Inkomen, ministerie van SZW, augustus 2010
Evaluatie minimabeleid maart 2011
7
beroep op de schuldhulpverlening groter worden. Terwijl de landelijke overheid heeft aangegeven dat ook de schuldhulp goedkoper moet en daar dus ook minder middelen voor beschikbaar zijn. Mensen raken steeds meer geïsoleerd en achtergesteld en hebben daardoor meer moeite aansluiting bij de samenleving te vinden. De kans op bijvoorbeeld participatie wordt evenredig kleiner. Werk is nog steeds de beste remedie om armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan. Dat is waar de landelijke overheid met het aangescherpte beleid ook mede op inzet. Maar gemeenten krijgen steeds minder geld voor re-integratie om mensen aan het werk te helpen. Wanneer de gemeente fors bezuinigt op het minimabeleid is dit te zien als een multiplier bovenop de landelijke bezuinigingen. Het risico op het zich voordoen van de negatieve maatschappelijke effecten wordt alleen maar groter en zal zich bovendien sneller manifesteren. 2.1.2. MEEDOEN VAN KINDEREN De jeugd heeft de toekomst. Maar steeds meer kinderen groeien op in armoede. Zij kunnen niet met alles meedoen op school en kunnen geen lid worden van sportclub of muziekschool. De geïsoleerde positie van deze kinderen baart ernstig zorgen. Wanneer zij al op jonge leeftijd niet kunnen meedoen dan is de vraag terecht hoe dat doorwerkt in hun toekomstige plek in de samenleving en hun zelfredzaamheid. Over het gebruik van de tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas is een afzonderlijke (tussen)evaluatie uitgebracht. De belangrijkste conclusie uit deze evaluatie was dat het noodzakelijk blijft om sport en cultuur te blijven stimuleren, juist voor kinderen die opgroeien in een huishouden met een laag inkomen. De gemeentelijke monitors laten zien dat er vooral bij deze groep een achterstand is in de deelname aan sportieve en culturele activiteiten. Het nieuwe kabinet verplicht gemeenten om in een verordening vast te leggen wat zij doen om participatie van kinderen uit arme gezinnen te bevorderen. Kabinet en Tweede Kamer zijn het hierover eens. Het is nog niet bekend wanneer dit wordt ingevoerd, maar het is mede in het licht van deze evaluatie en het aanreiken van bouwstenen voor nieuw beleid belangrijk dit alvast mee te nemen.
2.2.
Bouwstenen voor nieuw beleid
Een mogelijke herijking van het minimabeleid is ingegeven door deze evaluatie, de aangekondigde bezuinigingen en de tijdelijkheid van de uitbreiding van een aantal regelingen. Maar een herijking van het beleid moet ook bezien worden in de context van het maatschappelijk effect en de risico’s voor de kwetsbare burgers van Ede. Naar de toekomst toe is de uitdaging om met minder middelen meer voor de minima te betekenen. Over de aangekondigde bezuinigingen moet nog nadere besluitvorming plaatsvinden. Daarbij worden ook de maatschappelijke effecten betrokken. Uitgangspunt blijft om -weliswaar met minder middelen- een systeem van aanvullende inkomensondersteuning te hebben zodat burgers die het echt nodig hebben daar gebruik van kunnen maken. Om de zoekrichting voor nieuw beleid aan te geven zijn de volgende onderdelen uit de evaluatie af te leiden. Een verdere individualisering van de bijzondere bijstand is mogelijk, waardoor er een aantal doelgroepgerichte en categoriale regelingen kunnen worden afgeschaft. Ook kan in dit verband gekeken worden naar de noodzaak van de toegepaste verruiming van de langdurigheidstoeslag en de leenbijstand voor woninginrichting. De leeftijdsgrens voor de categoriale bijzondere bijstand voor ouderen van 65 jaar en ouder kan worden verhoogd naar 75 jaar en ouder. De bijzondere kosten waarvoor deze regeling is bedoeld (zoals kosten van alarmering en maaltijdkosten), zullen zich in realiteit pas regelmatig voordoen bij een hogere leeftijd. Voor ouderen die eerder met gezondheidsproblemen te maken krijgen, blijft een beroep op individuele bijzondere bijstand mogelijk. Een ander belangrijk uitgangspunt is dat kinderen uit huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum wel mee kunnen doen aan bijvoorbeeld sport of op muziekles kunnen gaan. Daarvoor is de huidige tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas bedoeld. Uit de evaluatie blijkt dat dit instrument niet voldoet aan het doel waarvoor het bedoeld is. Er wordt weinig gebruik van gemaakt, vooral omdat de regeling te complex is en het bedrag te laag. Wanneer de participatie van kinderen wel een van de beleidsdoelen is van het minimabeleid dan ligt het voor de hand kritisch naar dit instrument te kijken. Het voorstel is de tegemoetkoming los te koppelen van de huidige Sport- en Cultuurpas. Deze pas blijft bestaan voor alle burgers van Ede, omdat met deze pas korting verkregen kan worden op sport en culturele activiteiten. Bovendien is het de bibliotheekpas. Maar het instrument “tegemoetkoming participatie (voor kinderen)” wordt niet meer gekoppeld aan deze pas. In plaats daarvan kan de gemeente de kinderen gericht bereiken via de individuele bijzondere bijstand. Waar mogelijk kan met Evaluatie minimabeleid maart 2011
8
de inzet van flankerend beleid via de wijk of de school het meedoen van deze kinderen worden gestimuleerd. De bouwstenen voor nieuw beleid geven de richting aan voor de herijking van het minimabeleid. Een herijking die de gemeente in staat moet stellen ook voor de toekomst een adequaat systeem van aanvullende inkomensondersteuning in de lucht te houden. De maatschappelijke effecten van dit nieuw beleid zijn te verantwoorden. Weliswaar wordt categoriaal het een en ander afgeschaft en wordt de verruiming van een aantal maatregelen teruggedraaid. We keren dan terug naar de situatie zoals dit eerder ook geregeld was. Maar dit maakt het wel mogelijk dat er een verantwoorde ondersteuning blijft voor mensen die het echt nodig hebben. De besluitvorming over de zoekrichting wordt betrokken bij de behandeling van de Perspectiefnota. Daarbij worden ook de maatschappelijke effecten van de voorgestelde bezuinigingen meegewogen. In deze evaluatie worden de bouwstenen daarvoor aangereikt. Waaruit bestaan de bouwstenen voor het nieuwe beleid? Wat leert de evaluatie ons op dit punt? Hieronder passeren de mogelijkheden de revue. I. Aanscherpen normering Verlengen wachttijd langdurigheidstoeslag De wachttijd om voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking te komen is vanaf 2008 verkort van 5 naar 3 jaar. Het verlengen van de wachttijd naar 4 of 5 jaar beperkt de doelgroep en heeft een voordelig financieel effect. Een verlenging van de wachttijd naar 4 jaar raakt een 100-tal huishoudens. Bij verlenging naar vijf jaar zal dit aantal oplopen naar ongeveer 150. Een andere optie is het aanscherpen van de uitvoering van deze toeslag. In de huidige situatie kunnen klanten ook met terugwerkende kracht een aanvraag langdurigheidstoeslag indienen. Voorstel is om de terugwerkende kracht (deels) te laten vervallen en toe te kennen vanaf het jaar van aanvraag of hooguit het jaar daarvoor. We gaan dan uit van de zelfredzaamheid van de klanten om hun aanvraag tijdig te doen.
II. Vereenvoudiging of aanpassing regelingen Individualisering regelingen Een van de aanbevelingen van de Armoedeconferentie was om meer maatwerk te leveren door verder te individualiseren. Dit betekent afschaffen van een aantal categoriale regelingen. Uit de evaluatie komt dat dit zou kunnen gelden voor de witgoedregeling en de computerregeling. Dit betekent dat alle aanvragen voor witgoed en computers weer worden beoordeeld volgens de algemene regels van de individuele bijzondere bijstand en niet meer (semi) categoriaal worden toegekend. Leenbijstand voor kosten woninginrichting in acute noodsituaties Deze regeling is tijdelijk ingevoerd voor de periode 2009 en 2010 en loopt nog door in 2011, omdat het onderwerp is van deze evaluatie. De kosten van deze regeling zijn hoog. Voordeel van het verstrekken van leenbijstand is dat de klant geen rente hoeft te betalen over het geleende bedrag en dat het restant na drie jaar kan worden kwijtgescholden. Wanneer de regeling teruggedraaid wordt, betekent dit dat de klant bij de Stadsbank in Arnhem een lening aan moet vragen. De klant moet dan alles inclusief rente terugbetalen. Hij zal daardoor langer in een terugbetaal regime zitten, wat effect heeft op het besteedbaar inkomen en de mogelijkheid te kunnen reserveren voor andere uitgaven. Overigens zal er dan veelal toch nog aanvullende leenbijstand moeten worden verstrekt, omdat de maximale lening bij de Stadsbank niet altijd toereikend is. Dit pleit ervoor de leenbijstand voor kosten woninginrichting te handhaven, wat kan door de regeling te versoberen. Categoriale regeling ouderen 65+ Deze regeling voorziet in een bijdrage aan ouderen van 65 jaar en ouder (met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum) en is bedoeld voor de aannemelijke extra kosten die ouderen maken. In Ede is dit in ieder geval voor een bijdrage in de kosten van alarmering en extra maaltijdkosten. Deze regeling is categoriaal, dus het behoren tot de doelgroep is voldoende om voor de regeling in aanmerking te komen, niet de daadwerkelijk gemaakte kosten. Voorstel is regeling aan te passen en toegankelijk te maken voor ouderen vanaf 75 jaar, omdat gemiddeld genomen vanaf deze leeftijd de gezondheid wat kwetsbaarder wordt en de kosten zich in de realiteit meer zullen voordoen. Evaluatie minimabeleid maart 2011
9
III. Doorontwikkeling “Tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas” om participatie van kinderen te bevorderen De Sport- en Cultuurpas is ook in 2010 al onderwerp geweest van evaluatie. Een van de conclusies destijds was dat de doelstelling om meer kinderen bij sport en cultuur te betrekken nog onvoldoende bereikt wordt. Deze conclusie wordt in deze evaluatie bevestigd (zie verder onder 5.2.3). De participatie van kinderen uit arme gezinnen wordt bevorderd via een tegemoetkoming van € 100 per kind (tot 18 jaar) voor de kosten van sportieve, culturele of recreatieve activiteiten. De tegemoetkoming wordt gestort op de Sport- en Cultuurpas van het kind, welke als betaalpas fungeert (met declaratieformulier in te leveren bij Cultura). Dit instrument voldoet echter niet aan het doel waarvoor het bedoeld is. Er wordt weinig gebruik van gemaakt, vooral omdat de regeling te complex is en het bedrag te laag is. Wanneer de participatie van kinderen een van de beleidsdoelen is van het minimabeleid dan ligt het voor de hand om dit instrument door te ontwikkelen. En wel op een zodanige manier dat het doel bereikt wordt. Daarvoor is het voorstel, mede naar aanleiding van deze evaluatie, om de tegemoetkoming los te koppelen van de huidige Sport- en Cultuurpas. Deze pas blijft bestaan voor alle burgers van Ede, omdat met deze pas korting verkregen kan worden op sport en culturele activiteiten. Bovendien is het de bibliotheekpas. Maar het instrument “tegemoetkoming participatie (voor kinderen)” wordt niet meer gekoppeld aan deze pas. Om de kinderen uit huishoudens op of net boven het sociaal minimum te bereiken, is de individuele bijzondere bijstand het meest gerichte instrument. Hierbij kan flankerend beleid in de wijk of op school; worden ingezet om de kinderen te stimuleren mee te doen aan sport of cultuur. Om tegemoet te komen aan de reële kosten van deelname aan bijvoorbeeld sport kan de bijdrage per kind verhoogd worden. Daartegenover kan dan weer een inperking staan van de doelgroep tot kinderen in de leeftijd van 6 tot 15 jaar (in plaats van de huidige 0 tot 18 jaar). IV. Gerichte voorlichting en communicatie Al deze veranderingen worden vergezeld van een gerichte voorlichting en communicatie, zodat alle (potentiële) klanten weten welke rechten en plichten zij hebben. De informatievoorziening aan de burgers van Ede wordt dan gerichter ingezet. Vanaf 1 januari 2011 is de internetapplicatie “Bereken uw recht” beschikbaar gekomen. Dit programma is in opdracht van het ministerie van SZW ontwikkeld. Het biedt klanten de mogelijkheid hun eigen gegevens in te voeren. Nadat ze dit hebben gedaan, kunnen ze zelf zien waarvoor ze eventueel in aanmerking komen. Het gaat dan niet alleen om de inkomensondersteunende regelingen, maar ook bijvoorbeeld om het recht op toeslagen die de klant bij de belastingdienst kan aanvragen. Daarnaast blijven we andere communicatiemiddelen (huisbezoek, intermediairs, posters, flyers) intensief inzetten om de doelgroep te bereiken.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
10
3.
Context minimabeleid
Landelijk beleid De armoede in Nederland is de afgelopen jaren toegenomen. Dat blijkt uit een rapport van het Sociaal 3 en Cultureel Planbureau (SCP) en Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) . In 2009 leefde 6,2 procent van de Nederlanders onder de armoedegrens. In 2008 was dat nog 5,5 procent. Het gaat in Nederland om 453.000 huishoudens. De meeste armoede heerst onder eenoudergezinnen en bijstandgerechtigden. Ook het aantal kinderen dat in armoede opgroeit, is voor het eerst weer gestegen. In 2009 leefden 331.000 kinderen onder de armoedegrens. Veel van deze kinderen groeien op in eenoudergezinnen. Vier op de tien van hen komt uit een gezin dat bijstand ontvangt. Vooral de kinderen tot 15 jaar zijn kwetsbaar, omdat ze afhankelijk zijn van hun ouder(s). Oudere kinderen kunnen een bijbaantje nemen om hun positie wat te verbeteren. Een groeiende groep binnen de arme kant van Nederland zijn de werkende armen. Wat opvalt is dat er relatief weinig armoede is onder 65+’ers. Vooral de ouderen die hun AOW kunnen aanvullen met een pensioen lopen geen groot risico op armoede. Allochtone ouderen leven daarentegen wel vaker op de armoedegrens. Zij hebben vaak een onvolledige AOW-opbouw met een aanvulling tot (iets boven) bijstandsniveau. Achter deze cijfers gaan mensen schuil die armoede een gezicht geven. Veel arme mensen geven volgens onderzoek aan dat ze vaak betalingsachterstanden hebben en regelmatig geen warme maaltijd of nieuwe kleren kunnen aanschaffen. De verwarming staat standaard laag, een dikke trui of deken biedt bescherming tegen de kou. Veel mensen die in armoede leven, gaan nooit op vakantie. Ook is er geen geld voor sociale activiteiten. Op grote schaal verstrekken voedselbanken in Nederland kosteloos levensmiddelen aan mensen die zelf nauwelijks meer in staat zijn in hun levensonderhoud te voorzien. Ook het toenemend beroep dat op schuldhulpverlening wordt gedaan, laat zien dat de armoede groeit. Drie pijlers van beleid Gemeenten kunnen beleid voeren om mensen die in armoede leven te ondersteunen. Zo zijn er allerlei regelingen in het kader van het minimabeleid om het inkomen tijdelijk aan te vullen of anderszins te ondersteunen. Ook voeren veel gemeenten campagnes om de bekendheid met de regelingen te vergroten en het niet-gebruik tegen te gaan. De gemeente kan vrijstelling verlenen van (gemeentelijke) belastingen. Ook biedt de gemeente schuldhulpverlening. Het armoedebeleid omvat zo drie pijlers: het gemeentelijk minimabeleid, kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en schuldhulpverlening. In deze evaluatie is alleen het gebruik en bereik van het gemeentelijk minimabeleid geëvalueerd. Om de samenhang met schuldhulpverlening en met de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen te duiden wordt op deze plaats kort ingegaan op de ontwikkelingen in Ede rondom schuldhulp en kwijtschelding. Schuldhulpverlening Door de economische crisis stijgt het aantal aanvragen om schuldhulp en daarmee ook het aantal klanten in budgetbeheer. Daarnaast neemt de complexiteit van de aanvragen toe. Vaak hebben klanten niet alleen financiële problemen maar ook immateriële problemen. Daarom wordt er naast een schuldregeling ook budgetbeheer toegepast. Bij het inzetten van budgetbeheer ontvangt Bureau Schuldhulp en Budgetadvies (BSB) het inkomen van de klant. Van het inkomen betaalt de BSB de vaste lasten en de aflossing op de schulden. Het restant van het inkomen wordt maandelijks of wekelijks aan de klant uitbetaald. Ruim 30% van het klantenbestand van de BSB heeft een uitkering en 60% is alleenstaand. Sinds 2009 doet de hogere inkomensklasse een beroep op de schuldhulp. Deze groep kan door ontslag en hoge hypotheeklasten (vaak verstrekt op basis van twee inkomens) de aflossingsverplichtingen niet meer nakomen. 32 klanten met een problematische schuldsituatie en een eigen woning zitten in een schuldhulpverleningstraject bij de BSB.
3
Armoedesignalement, SCP en CBS, december 2010
Evaluatie minimabeleid maart 2011
11
Jaar # nieuwe aanvragen # klanten in budgetbeheer Gemiddeld schuldenpakket
2005 184 110 23498
2006 179 81 23944
2007 192 116 23312
2008 199 218 26032
2009 254 298 30514
2010 313 389 25642
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen Om voor een belastingkwijtschelding in aanmerking te komen gelden zeer strikte inkomens- en vermogenseisen. Deze liggen nog strikter dan de grenzen voor de bijzondere bijstand. Er wordt een inkomensgrens tot 100% van het sociaal minimum gehanteerd en een vermogensgrens tot € 2.500. De gemeentelijke afdeling Belastingen ontleent haar informatie (mede) uit een samengesteld bestand via het Inlichtingenbureau, maar ook uit informatie afkomstig van het beoordelingsresultaat op afzonderlijke aanvragen.
Jaar 2007 2008 2009
Totaal 1807 1572 1571
Alleenstaande Alleenstaand ouder 829 105 742 115 739 395
Gehuwd/samenwonend * 865 697 433
Onbekend 8 18 4
Beleid in Ede In Ede is het armoedebeleid al een keer kort geëvalueerd. Het gewijzigde beleid om nieuwe doelgroepen te bereiken en het niet-gebruik tegen te gaan had begin 2009 nog niet het gewenste effect. Deze constatering was aanleiding om in mei 2009 een Armoedeconferentie te organiseren met als onderwerp het integrale minimabeleid. Tijdens deze conferentie is met zowel het maatschappelijk middenveld als met de gebruikers van de regelingen gesproken over de ervaringen met het armoedebeleid. Uit deze conferentie zijn aanbevelingen gekomen om de veelheid aan regelingen te harmoniseren en waar mogelijk te vereenvoudigen. Een andere belangrijke aanbeveling was om meer maatwerk te leveren door vanuit de mensen en niet vanuit de regelingen te denken (het individualiseringsprincipe). Ook de samenwerking tussen organisaties alsmede een betere voorlichting stond op het wensenlijstje. Veel van deze aanbevelingen zijn inmiddels uitgewerkt. Zo is er meer samenwerking met het maatschappelijk middenveld en zijn er voorlichtingsbijeenkomsten geweest voor het maatschappelijk middenveld en voor de doelgroep. Om de regelingen meer onder de aandacht te brengen zijn posters en flyers verspreid. Tijdens de tweede armoedeconferentie in november 2010 is samen met het maatschappelijk middenveld gekeken naar de organisatorische inbedding van de gemaakte afspraken tijdens de eerste armoedeconferentie.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
12
4.
Minimabeleid gemeente Ede
Er is geen aparte nota minimabeleid in de gemeente Ede. Wel is er een aantal andere beleidsnotities waarin passages zijn opgenomen over de doelstellingen van het gemeentelijk minimabeleid. In de nota “Kiezen en Delen” van 2009 zijn algemene uitgangspunten gegeven voor het maken van beleidskeuzes en de aanpak van vraagstukken. De kern van de in deze nota ontvouwde koers luidt als volgt:
“De gemeente Ede staat voor een samenleving waarin burgers meedoen. Een samenleving met zelfstandige en zelfredzame burgers, waar niemand aan de kant hoeft te staan. Een samenleving ook waarin burgers zich verantwoordelijk voelen voor zichzelf, maar ook voor anderen en voor hun leefomgeving”.
Armoede wordt in deze nota als een belemmering voor participatie beschouwd. Gebrek aan financiële middelen kan leiden tot sociale uitsluiting. Daarom wordt ingezet op armoedebestrijding met lokale voorzieningen en regeling voor schuldhulpverlening om de participatiemogelijkheden van de lagere 4 inkomensklassen te vergroten . Minimabeleid is een van de bouwstenen in het beschikbare repertoire om armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan. 4.1.
Algemene doelstellingen gemeentelijk minimabeleid
De hoofddoelstelling van het gemeentelijk beleid op het gebied van Werk, Inkomen en Zorg is erop gericht om zoveel mogelijk Edese inwoners te laten participeren in de samenleving. Voor dat doel heeft Ede in de Meerjarenbeleidsvisie een drietal kerndoelstellingen onderscheiden:
Kerndoelstelling 1. Het aantal inwoners van Ede dat afhankelijk is 5 van een uitkering is zo laag mogelijk
Kernindicator(en) % Edese huishoudens met een bijstandsuitkering
2008 2,9%
2009 2,9%
2010 3,0%
2. Bestrijden van armoede ter vergroting van participatie en zelfredzaamheid
% Edese huishoudens dat gebruik heeft gemaakt van aanvullende inkomensvoorzieningen
5,5%
5,6%
5,7%
3. Voorkomen dat schuldenproblematiek participatie belemmert
Aantal Edenaren dat een schuldregeling aanvraagt
199
254
313
Tabel 1: kerndoelstellingen MJB 2011-2014.
Ad 1. Hoewel het aantal Edenaren dat is aangewezen op een bijstandsuitkering onder invloed van de huidige economische crisis licht toeneemt, schommelt het aantal bijstandsuitkeringen in de afgelopen jaren rond de 3%. Ten opzichte van het landelijke beeld is de uitkeringsafhankelijkheid in Ede laag. Ad 2. Het beroep op aanvullende inkomensvoorzieningen is als kernindicator voor armoedebestrijding aangemerkt. Bestrijding van armoede is kwantitatief gekoppeld aan het percentage Edese huishoudens dat gebruik maakt van aanvullende inkomensvoorzieningen. Ook in andere 4 5
Nota Kiezen en Delen, gemeente Ede, pag. 44 Waar over een uitkering wordt gesproken, gaat het over de Wwb/WIJ, de IOAZ en de IOAW
Evaluatie minimabeleid maart 2011
13
6
beleidsdocumenten is opgenomen dat het bereik van het gemeentelijk minimabeleid moet worden vergroot om daarmee armoede te bestrijden. In hoeverre het beleid bijdraagt aan het vergroten van participatie en zelfredzaamheid is niet te meten. Ad 3. In bijlage 2 is zoals aangegeven een overzicht opgenomen van het aantal Edenaren dat een schuldregeling aanvraagt. Helaas groeit ook het beroep dat op schuldhulp wordt gedaan, en dat is conform het landelijke beeld. Doelstelling van beleid is het voorkomen en oplossen van de schuldenproblematiek bij Edese burgers.
4.2.
Specifieke doelstellingen gemeentelijk minimabeleid
In 2008 heeft de gemeente Ede een aantal incidentele aanpassingen gedaan om nieuwe doelgroepen te bereiken en het niet-gebruik tegen te gaan. Voor het bereiken van nieuwe doelgroepen is het inkomenscriterium verruimd tot 120% van het sociaal minimum. Daarnaast worden voor de doelgroep ouderen en huishoudens met kinderen een aantal regelingen categoriaal uitgevoerd. Omdat er onderuitputting was van de inkomensondersteunende regelingen was er financieel ruimte om voor 2009 en 2010 wat ruimhartiger te zijn met twee verstrekkingen: de langdurigheidstoeslag (terugbrengen van de wachttijd van 5 naar 3 jaar) en de leenbijstand voor de kosten van volledige woninginrichting in acute noodsituaties. Verruiming van het inkomenscriterium Vanaf 1 januari 2008 kan een burger met een inkomen tot 120% (in plaats van 100%) van het sociaal minimum voor bijna alle regelingen in aanmerking komen. Aan dit besluit lag een drietal overwegingen ten grondslag: het vergroten van het bereik van de regelingen, het beperken van de armoedeval en het verminderen van bureaucratie voor de burger door de inkomensgrenzen te harmoniseren. Verruiming van regelingen Er zijn twee regelingen ruimhartiger toegepast dan strikt gezien noodzakelijk. Het gaat om de langdurigheidstoeslag en de leenbijstand voor woninginrichting. De langdurigheidtoeslag is een toeslag, bedoeld voor mensen van 21 tot 65 jaar die langdurig een inkomen hebben op het sociaal minimum (voor Ede is dat de bijstandsnorm). De langdurigheidtoeslag is een vast bedrag per jaar afhankelijk van de huishoudsamenstelling. Met ingang van januari 2009 is de langdurigheidtoeslag gedecentraliseerd en kregen de gemeenten de vrijheid deze toeslag zelf vorm te geven. In Ede is de wachttijd om in aanmerking te komen voor de toeslag, teruggebracht van 5 naar 3 jaar. Verder kan men de regeling met terugwerkende kracht aanvragen, ook over achterliggende jaren. Voor de leenbijstand voor de kosten van volledige woninginrichting is het individualiseringsprincipe toegepast. Daar was tijdens de eerste Armoedeconferentie op aangedrongen. Burgers die in een acute noodsituatie verkeren en een volledige woninginrichting nodig hebben, kunnen een beroep doen op bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand. Zij hoeven dan geen beroep meer te doen op de Stadsbank in Arnhem. Het voordeel voor de burger is dat hij geen rente hoeft te betalen en dat de leenbijstand na drie jaar kan worden kwijtgescholden. Beide maatregelen zijn tijdelijk ingevoerd voor de jaren 2009 en 2010 en zijn gefinancierd vanuit een onderuitputting van de inkomensondersteunende regelingen. Omdat onderuitputting geen structurele dekking biedt, is voor deze tijdelijke constructie gekozen. Beide maatregelen lopen nu nog door, omdat de beoordeling van de verruiming betrokken is bij deze evaluatie. Uitbreiding van minimaregelingen voor specifieke doelgroepen Binnen de kaders van de Wwb hebben gemeenten enige ruimte gekregen om doelgroepenbeleid te voeren. Van deze mogelijkheid heeft Ede gebruik gemaakt. Een voorbeeld hiervan is de categoriale regeling voor ouderen vanaf 65 jaar. De gemeente kan een regeling categoriaal uitvoeren, wat betekent dat het behoren tot een bepaalde doelgroep (naast het inkomen of vermogencriterium) voldoende reden is om voor de regeling in aanmerking te komen.
6
Zie o.m. Beleidsaccenten 1e W-vraag (wat willen we bereiken?), Jaarrekening 2009 onder 4: optimaal gebruik van de mogelijkheden om burgers met een minimuminkomen te ondersteunen.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
14
4.3.
Instrumenten gemeentelijk minimabeleid
De focus van het Edese minimabeleid is gaandeweg wat meer komen te liggen op de combinatie van inkomensondersteuning en het vergroten van de participatie van met name kinderen uit huishoudens die een inkomen hebben op of net boven het sociaal minimum (120%). In de gemeente Ede zijn de volgende regelingen beschikbaar in het kader van het minimabeleid. In bijlage 3 worden deze regelingen verder toegelicht en wordt per regeling aangeven onder welke voorwaarden men ervoor in aanmerking komt. In bijlage 4 worden alle andere regelingen weergegeven. 7
Bijzondere bijstand individueel
Medische kosten 1. Collectieve ziektekostenverzekering Menzis met GarantVerzorgd Pakket
Woonkosten 1. Witgoedregeling 2. Kosten van verhuizing en inrichting
Kosten ten behoeve van ouderen, zieken en gehandicaptenzorg 1. Categoriale bijzondere bijstand voor personen van 65 jaar en ouder 2. Meerkosten warme maaltijden 3. Kosten bewassing en kledingslijtage
Kosten specifiek ten behoeve van kinderen 1. Indirecte kosten basisonderwijs 2. Computerregeling 3. Kosten ter bevordering van maatschappelijke participatie (tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas)
Langdurigheidstoeslag
Om het niet-gebruik tegen te gaan en de regelingen efficiënt uit te voeren, is besloten om de regelingen indirecte onderwijskosten en de tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas categoriaal uit te voeren. Dit betekent dat de gemeente potentiële klanten voor deze regelingen actief benadert. De doelgroep ontvangt een vooraf ingevuld aanvraagformulier. Bij de indirecte onderwijskosten kan WIZ steekproefsgewijs controleren of de klant de kosten echt heeft gemaakt. Klanten moeten daarvoor de bewijsstukken bewaren. Voor de tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas geldt dat de klant deze tegemoetkoming kan aanvragen en dat de gemeente € 100 per kind stort op de pas. De kosten voor deelname aan activiteiten kunnen achteraf gedeclareerd worden bij Cultura, die het tegoed op de pas beheert.
7
Individuele bijzondere bijstand is bedoeld voor alle noodzakelijke bijzondere kosten die niet uit het inkomen betaald kunnen worden.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
15
5.
Uitvoering en resultaten minimabeleid
De resultaten van het minimabeleid worden afgeleid van het kwantitatief gebruik van de regelingen en 8 het bereik van de doelgroep. Daarvoor is het potentieel gebruik afgezet tegen het feitelijk beroep dat op de regelingen is gedaan. De doelgroep die mogelijk gebruik kan maken van de regelingen is op basis van de gemeentelijke bestanden herleid tot ongeveer 1570 huishoudens (met een inkomen op sociaal minimum) tot 2680 huishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum.
5.1.
Potentieel beroep op minimaregelingen
Voor deze evaluatie is nagegaan hoe het potentieel beroep op de minimaregelingen zou kunnen worden bepaald. Daarvoor is geprobeerd een betrouwbare schatting te maken van de inkomens- en de vermogensverdeling van de Edese bevolking. Deze gegevens bepalen in hoge mate het beroep dat op minimaregelingen kan worden gedaan. Landelijk beeld vertaald naar Ede In de gemeente Ede zijn afgerond naar boven 44.000 huishoudens. Uitgaande van het gegeven dat landelijk ongeveer 6,2% van het aantal huishoudens op de armoedegrens (100% van het sociaal minimum) leeft, zou dat voor Ede neerkomen op zo’n 2700 huishoudens. Deze huishoudens hebben een inkomen op het niveau van het sociaal minimum en geen vermogen van betekenis. In ieder geval vallen daar de huishoudens onder die een bijstandsuitkering ontvangen. Dat zijn er in Ede gemiddeld 1300. Dat betekent dat er volgens landelijke cijfers nog 1400 huishoudens zijn die geen bijstand ontvangen maar wel een inkomen hebben op minimumniveau en zonder veel vermogen, zodanig dat het risico op armoede groot is. Beeld van Ede In onderstaande tabel kunnen we lezen dat de potentiële doelgroep van het minimabeleid zich beweegt tussen de 1570 huishoudens (inkomen op sociaal minimum) en de 2680 huishoudens (bij een inkomen tot 120%). In onderstaande tabel is de kolom “inkomen bekend en vermogen onbekend” ontleend aan gegevens van het CBS. Het CBS heeft gegevens van het aantal huishoudens in Ede dat op de inkomensnorm van het sociaal minimum zit. Het CBS rekent daarvoor met een inkomen tot 105%. Voor Ede zitten er 2680 huishoudens op 105% van het sociaal minimum. Voor inkomens tot 120% gaat het CBS uit van 4400 huishoudens. Daarbij gaat het in ongeveer 30% van de gevallen om huishoudens met kinderen. Dit kan een gezin zijn met kinderen of een eenoudergezin. Inkomensklasse(n) peiljaar 2009
Inkomen bekend en vermogen onbekend
Inkomen (tot < 105 %)
2.680 huishoudens
Inkomen bekend en vermogen bij benadering = potentiële doelgroep 1.570 huishoudens
Inkomen (tot < 120 %)
4.400 huishoudens
2.680 huishoudens
Tabel 2: potentiële doelgroep voor gebruik minimaregelingen
Om in aanmerking te komen voor een van de regelingen is ook het aanwezige vermogen relevant. Het CBS heeft daar geen gegevens over. We hebben een schatting gemaakt op basis van bij de gemeente bekende gegevens. Allereerst hebben we gekeken naar het aantal huishoudens die kwijtschelding hebben gekregen van de gemeentelijke belastingen. Dat waren ongeveer 1570 huishoudens. Hiervan weten we zeker dat het inkomen en het vermogen laag is. Voorwaarden om voor kwijtschelding in aanmerking te komen is namelijk dat er een inkomen is tot 100% van het sociaal minimum en geen vermogen meer dan € 2.500. Een simpele rekensom leert dat 1.570 huishoudens 60% is van 2.680 huishoudens. Wanneer we aannemen dat van de inkomensgroep tot 120%, te weten 4.400 huishoudens uit de eerste kolom, 8
Potentieel gebruik is het gebruik dat men op grond van de omvang van de doelgroep zou verwachten.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
16
ook 60% niet of nauwelijks over vermogen beschikt, dan zou dat in theorie een potentieel beroep op minimaregelingen van 2.680 huishoudens opleveren. Voor het vaststellen van het potentieel beroep op een aantal regelingen is het relevant of er ook kinderen in het huishouden zijn. De computerregeling, indirecte onderwijskosten en de tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas is er immers alleen voor kinderen. De gegevens van het CBS laten zien dat het aandeel van huishoudens met kinderen ongeveer 30% op het totaal is. Toegepast op de potentiële doelgroep (tabel 2) kan het in Ede gaan om ongeveer 470 tot 800 huishoudens met kinderen. Dit is dus de potentiële doelgroep. Feitelijk zitten er in Ede ongeveer 400 huishoudens met kinderen in de bijstand met 850 kinderen tussen 0-18 jaar.
5.2.
Feitelijk beroep op minimaregelingen
In deze paragraaf staat het feitelijk beroep op de beschikbare regelingen centraal. Het feitelijk beroep is gebaseerd op de aantallen toegekende aanvragen en het aantal toekenningen per huishouden. Huishoudens kunnen immers meerdere aanvragen doen. Het totale aantal aanvragen gedeeld door het aantal huishoudens levert een gemiddeld aantal toekenningen per huishouden op. 5.2.1.
ALGEMEEN BEROEP OP REGELINGEN
Omschrijving Feitelijk aantal toekenningen Wwb klanten Feitelijk aantal toekenningen niet Wwb klanten Feitelijk aantal toekenningen totaal
2007 2214 1374 3588
2008 2598 1645 4243
2009 2810 1762 4572
2010 2457 2067 4524
Feitelijk aantal huishoudens Wwb klanten Feitelijk aantal huishoudens niet Wwb klanten Feitelijk aantal huishoudens totaal
1250 1068 2318
1217 1159 2376
1226 1198 2424
1127 1364 2491
Feitelijke aantal toekenningen verhoudingsgetal Wwb Feitelijke aantal toekenningen verhoudingsgetal niet Wwb Feitelijke aantal toekenningen verhoudingsgetal totaal
1,77
2,13
2,29
2,18
1,29
1,42
1,47
1,52
1,55
1,79
1,89
1,82
Tabel 3: Overzicht van het feitelijk aantal toekenningen, 2007 t/m 2010
Uit de in deze tabel gepresenteerde cijfers valt een aantal zaken af te leiden: • Het aantal toegekende aanvragen groeit. Dit is in lijn met de uitgaven voor het minimabeleid: het beroep op de minimaregelingen is in de afgelopen jaren toegenomen. • De toename doet zich allereerst voor bij de Wwb-klanten. Bijna iedereen met een bijstandsuitkering, en dat zijn er in Ede ongeveer 1.300, maakt gebruik van de regelingen. Deze groep maakt bovendien vaker gebruik van de regelingen. Het gebruik is gestegen van gemiddeld 1,77 naar gemiddeld 2,18 per huishouden. • Inwoners zonder een uitkering maar wel met een laag inkomen weten de weg naar de minimaregelingen steeds beter te vinden. Het gebruik door deze groep van de regelingen maakt bijna de helft uit van het totaal. Per huishouden is deze toename redelijk constant gebleven. Belangrijkste constatering is dat met het minimabeleid in Ede een groeiende groep huishoudens wordt bereikt. De groei zet zich gestaag voort van 2318 huishoudens in 2007 naar 2491 huishoudens in 2010. Afgezet tegen de potentiële doelgroep van 1570 tot 2680 huishoudens is er een groot bereik van het minimabeleid. Concluderend kan vastgesteld worden dat waar als beleidsdoelstelling is geformuleerd dat “het percentage Edese huishoudens dat gebruik maakt van aanvullende inkomensvoorzieningen zou moeten toenemen”, hier inderdaad sprake van is geweest. De toename in 2009 en daarna kan overwegend verklaard worden uit de verruiming van de regelingen en een meer gerichte communicatie over de regelingen.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
17
5.2.2.
SPECIFIEK BEROEP OP REGELINGEN
In onderstaande tabel laten we zien hoe het feitelijk aantal toekenningen is samengesteld naar de achterliggende regelingen. 2007 Wwb
2007 niet Wwb
2007 totaal
2008 Wwb
2008 niet Wwb
2008 totaal
2009 Wwb
2009 niet Wwb
2009 totaal
2010 Wwb
2010 niet Wwb
2010 totaal
Bijzondere bijstand Individueel
433
112
545
348
129
477
549
151
700
418
300
718
Medische kosten Collectieve ziektekostenverzekering
1227
950
2177
1113
1004
2117
1161
1005
2166
880
1019
1899
0
0
0
158
82
240
227
109
336
185
93
278
Kosten ouderen Bijzondere bijstand voor 65 jaar en ouder
0
236
236
0
306
306
0
317
317
0
418
418
Kosten kinderen Indirecte onderwijskosten
198
23
221
230
27
257
214
39
253
224
71
295
40
1
41
70
24
94
32
14
46
43
19
62
0
0
0
347
25
372
162
61
223
151
66
217
316
52
368
332
48
380
465
66
531
556
81
637
2214
1374
3588
2598
1645
4243
2810
1762
4572
2457
2067
4524
Omschrijving
Woonkosten Witgoedregeling
Computerregeling Tegemoetkoming Sporten Cultuurpas Langdurigheidstoeslag Langdurigheidstoeslag
Totaal
Tabel 4: feitelijk gebruik specifieke regelingen minimabeleid
Het overzicht laat zien dat het gebruik van de diverse regelingen zeer divers is. Die diversiteit hangt uiteraard ook samen met het doel van de regeling. Zo is een aantal regelingen vooral bedoeld voor gezinnen met kinderen. Niet iedereen kan gebruik maken van deze regeling, dus het ligt voor de hand dat het gebruik lager is dan het gemiddeld gebruik van alle regelingen. Toelichting op de tabel Het feitelijk beroep op de minimaregelingen is belangrijk toegenomen. Een verklaring hiervoor is de verruiming van het beleid in 2008. Ook de intensivering van de communicatie over het minimabeleid van de gemeente Ede heeft hieraan bijgedragen. Uit de beschikbare cijfers blijkt dat het aantal toekenningen voor uiteenlopende voorzieningen minimabeleid op ongeveer 4.500 verstrekkingen zit. We zien de stijgende trend terug in het aantal huishoudens dat van de minimaregelingen gebruik heeft gemaakt. Dit geldt zowel voor klanten met een bijstandsuitkering als voor klanten zonder bijstandsuitkering. Er zijn in de afgelopen jaren ook meer toekenningen gedaan voor de individuele bijzondere bijstand. Vooral in 2009 tekent zich een forse stijging af van het aantal toekenningen. Het aantal huishoudens dat individuele bijzondere bijstand ontvangt, blijft redelijk constant, maar zij ontvangen wel vaker een bedrag. Dit betekent dat een bepaalde groep goed gebruik maakt van de individuele bijzondere bijstand. De stijging zit vooral in de waarborgsommen, inrichting huisraad en overige kosten. Wat
Evaluatie minimabeleid maart 2011
18
verder opvalt, is dat vooral de nieuwe klanten van Werk, Inkomen en Zorg gebruik maken van de regelingen. Een conclusie kan zijn dat deze groep goed is voorgelicht door de consulent. Voor de specifieke regelingen kijken we eerst naar de regelingen die ten goede komen aan kinderen in een huishouden. De onderwijsbijdrage voor indirecte studiekosten laat een constante stijgende lijn zien. Van deze regeling wordt goed gebruik gemaakt. Het gebruik van de computerregeling laat een wat grilliger verloop zien, waarschijnlijk ook omdat een computer pas na vijf jaar mag worden vervangen. Opvallend is dat de tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas door de klanten met een uitkering minder wordt afgenomen. Terwijl dit juist de regeling is die gericht is op het laten meedoen van kinderen aan bijvoorbeeld sport of muziekles. Waarschijnlijk speelt de complexe uitvoering van de regeling hier een belangrijke rol in. Huishoudens kunnen gebruik maken van de collectieve ziektekostenverzekering en de witgoedregeling. Van beide regelingen wordt na een aanvankelijke stijging minder gebruik gemaakt. Voor witgoed geldt dat dit na 5 jaar vervangen mag worden, dus de gebruiksduur kan effect hebben op het verloop van de aanvragen. Voor de collectieve ziektekostenverzekering kan meespelen dat men kan kiezen of men al dan niet gebruik maakt van dit aanbod. Het kan zijn dat er inmiddels andere producten op de markt zijn die beter passen bij de situatie van de burger en waar men liever gebruik van maakt. Het bereik van de langdurigheidstoeslag is groot. Deze aanvragen laten een constant stijgende lijn zien. Het bereik van ouderen met de categoriale regeling is eveneens groot. Het aantal toekenningen aan mensen zonder een bijstandsuitkering is in absolute zin lager dan aan mensen die wel een uitkering hebben, maar laat wel een stijgende lijn zien. Dat we met de minimaregelingen de klanten met een uitkering beter bereiken correspondeert met het landelijk beeld dat hoe verder een klant afstaat van de gemeente, hoe moeilijker hij te bereiken is. Mensen met een bijstandsuitkering zijn beter bekend met gemeentelijke regelingen dan klanten van UWV en SVB. Werkende armen zijn nog minder op de hoogte van de minimaregelingen. Ook zijn er altijd mensen die ervoor kiezen geen gebruik te maken van het gemeentelijk aanbod aan minimaregelingen. Het kan ook zijn dat mensen zelf goedkopere oplossingen vinden. Denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheden via Marktplaats. DRIE REGELINGEN NADER BELICHT Omdat deze evaluatie ook bedoeld is om de verruiming van de regelingen langdurigheidstoeslag en leenbijstand voor woninginrichting te kunnen beoordelen en de werking van de tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas tegen het licht te houden, worden deze onderdelen nog eens apart beschreven.
5.2.3.
Tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas Over het gebruik van de tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas is een afzonderlijke (tussen)evaluatie uitgebracht “Tussenstand Sport- en Cultuurpas” die op 2 november 2010 in B&W behandeld is. De belangrijkste conclusie uit deze evaluatie was dat het noodzakelijk blijft om sport en cultuur te blijven stimuleren, ook voor mensen met een laag inkomen. De gemeentelijke monitors laten zien dat er vooral bij deze groep een achterstand is in de deelname aan sportieve en culturele activiteiten. Vergeleken met landelijke gemiddelden blijft de deelname aan sport- en cultuuractiviteiten in Ede achter. De doelstelling om meer mensen bij cultuur en sport te betrekken door de tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas heeft nog onvoldoende effect. Uit de (tussen)evaluatie blijkt dat de tegemoetkoming slechts heel beperkt wordt benut. Daarvoor worden twee mogelijke redenen aangevoerd, namelijk de onduidelijkheid van de declaratieprocedure en het (te lage) bedrag om bijvoorbeeld alle kosten te voldoen. Er zijn weinig gegevens bekend over hoeveel mensen van de tegemoetkoming gebruik maken en wat het effect is voor de deelnemers zelf. In de voorliggende evaluatie is het feitelijk gebruik van de tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas wel meegenomen. De conclusie uit de (tussen)evaluatie wordt bevestigd: het gebruik van deze tegemoetkoming blijft achter bij de verwachtingen. De tegemoetkoming is bedoeld om kinderen van 0 tot 18 jaar te laten meedoen aan sport, recreatieve of culturele activiteiten. Zoals hierboven al is aangegeven is het gebruik teruggelopen. Bovendien wordt het door de gemeente gestorte tegoed van € 100 per kind in bijna de helft van de gevallen niet gebruikt. Het tegoed wordt dan teruggestort naar de gemeente. Voor het niet-gebruik kunnen diverse redenen genoemd worden. Voor kinderen van 0 tot 5 jaar zijn er weinig activiteiten. Voor oudere kinderen is het tegoed te laag om bijvoorbeeld lid te Evaluatie minimabeleid maart 2011
19
worden van een voetbalclub. Vooral wanneer we de aanvullende kosten van kleding en vervoer daarbij betrekken. De regeling kent een complexe uitvoering die niet goed begrepen wordt. Voor de aanvraag kan een consulent van WIZ ondersteunen, maar de declaratie van de gemaakte kosten moet men zelf achteraf doen bij Cultura, die het tegoed beheert. Dit is voor klanten een ingewikkelde constructie. Langdurigheidstoeslag De langdurigheidstoeslag is een toeslag bedoeld voor mensen van 21 tot 65 jaar die langdurig een inkomen hebben op het sociaal minimum. Vanaf 2009 is de referteperiode (de wachttijd om in aanmerking te komen voor de toeslag) ingekort van vijf naar drie jaar. De toekenning wordt bovendien met terugwerkende kracht gegeven, ook over achterliggende jaren. Dat kan omdat in de wet (Wwb) geen concrete termijn is opgenomen waarbinnen iemand een dergelijke aanvraag moet doen. Met de inkorting van de referteperiode naar 3 jaar wil de gemeente huishoudens eerder lastenverlichting bieden, wat een positief effect kan hebben op participatie en zelfredzaamheid. Of dit ook daadwerkelijk zo is, is niet te zeggen. Wel duidelijk is de bijna explosieve groei van het aantal aanvragen in 2009, een trend die zich wat voortzet in 2010. Leenbijstand voor kosten volledige woninginrichting Een van de aanbevelingen van de Armoedeconferentie in 2009 was om meer maatwerk te leveren, met andere woorden meer het individualiseringsprincipe toe te passen. Dit lag aan de basis voor het frequenter toepassen van leenbijstand voor de kosten van woninginrichting in acute noodsituaties. Mensen die door een acute noodsituatie volledige woninginrichting nodig hebben (en hiervoor niet hebben kunnen reserveren), hoeven geen gebruik meer te maken van de Stadsbank in Arnhem. Zij kunnen een beroep doen op bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand. Achterliggende motivatie was dat het niet verantwoord is om mensen, die al in een kwetsbare situatie zitten, voor een zeer lange periode af te laten lossen, waardoor zij onder het minimale inkomensniveau uitkomen. Mensen die vooral gebruik maken van deze regeling zijn asielgerechtigden die vallen onder de Pardonregeling en vrouwen voor wie het veiliger is elders een nieuwe start te maken. Dit beleid heeft geleid tot een grote financiële toename van het gebruik van de individuele bijzondere bijstand.
5.3.
Waardering minimaregelingen door gebruikers
Onderzoek onder gebruikers en niet-gebruikers van inkomensondersteunende regelingen in Ede In een onderzoek heeft de gemeente Ede onlangs in een steekproef onder gebruikers en nietgebruikers van inkomensondersteunende regelingen gevraagd naar de bekendheid en waardering van de regelingen. In totaal hebben 188 van de 757 aangeschreven mensen gereageerd (25%), ongeveer evenveel gebruikers als niet-gebruikers van de regelingen. Dit aantal is groot genoeg om uitspraken te kunnen doen over de bekendheid en waardering van de regelingen in de doelgroep. De groep niet-gebruikers van regelingen bestaat uit mensen die in potentie (laag inkomen, weinig vermogen) wel in aanmerking komen voor een regeling. Hieronder wordt een samenvatting van de resultaten van het onderzoek gegeven. Bekendheid minimaregelingen Het gebruik van regelingen begint met de bekendheid ervan. Niet alle regelingen zijn even bekend onder de doelgroep. Zowel onder de gebruikers als de niet-gebruikers is de collectieve ziektekostenverzekering het meest bekend. Ongeveer 70% van de mensen kent deze regeling. Onder gebruikers van minimaal één regeling is daarna de tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas het meest bekend, gevolgd door de langdurigheidstoeslag.
Bekendheid regeling
Gebruikers %
Individuele bijzondere bijstand Indirecte onderwijskosten voor kinderen op basisschool* Computerregeling voor kinderen van 10 tot 15 jaar* Witgoedregeling Categoriale bijzondere bijstand 65+’ers
49 53
Niet-gebruikers % 33 39
29
43
58 26
54 18
Evaluatie minimabeleid maart 2011
20
Collectieve ziektekostenverzekering Menzis Tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas* Langdurigheidstoeslag
73 61 66
68 50 25
* bekendheid onder mensen met kinderen Tabel 5: bekendheid regelingen onder mensen die al gebruik maken van minstens één regeling (gebruikers) en mensen die wel tot de doelgroep behoren maar nog geen gebruik maken van een regeling (niet-gebruikers)
Redenen van het niet aanvragen van regelingen Voor de meeste mensen uit de doelgroep is het geen bewuste keuze om geen gebruik te maken van de regelingen. De meest genoemde reden dat men er geen gebruik van maakt is onbekendheid met de regelingen, het niet op de hoogte zijn van de regelingen. Daarnaast speelt voor een aantal ook mee dat ze denken dat ze er niet voor in aanmerking komen en dat ze niet weten hoe ze de regeling moeten aanvragen. De helft van de mensen vond het moeilijk om het aanvraagformulier in te vullen maar de meesten geven dit niet als reden om een regeling niet aan te vragen. Ze vonden vooral de vragen niet duidelijk genoeg en het formulier te lang. Belangrijkst ervaren ondersteunende regelingen Aan de gebruikers van de regelingen is gevraagd welke regeling het belangrijkst voor hen was. De meest genoemde regeling is hierbij de langdurigheidstoeslag, gevolgd door de collectieve ziektekostenverzekering. Hierbij moet in het oog worden gehouden dat als mensen alleen gebruik maakten van een collectieve ziektekostenverzekering (meest gebruikte regeling), deze automatisch ook als belangrijkste zal worden ervaren. Aan de mensen is ook gevraagd waarom de toegekende regeling het belangrijkst voor hen is. De meesten geven aan dat deze regeling vooral belangrijk is omdat ze hiermee kunnen rondkomen en omdat de kinderen hierdoor kunnen sporten. Daarnaast vinden ze de regeling belangrijk omdat ze hierdoor in staat zijn grote onverwachte uitgaven te doen. Verder worden als redenen genoemd dat ze ook minder afhankelijk van anderen zijn en dat de kinderen op school met alles mee kunnen doen. De gebruikers van minimaregelingen geven gemiddeld een 6,8 (op een schaal van 0 tot 10) voor de inkomensondersteunende regelingen waar ze gebruik van maken. Ondersteuningsbehoefte niet-gebruikers Om na te gaan wat de behoefte aan ondersteuning is, is aan de groep niet-gebruikers van regelingen gevraagd op welke terreinen ze behoefte hebben aan extra ondersteuning van de gemeente. Het meest genoemde terrein waarop ze ondersteuning zouden willen is sport en schoolkosten, daarna volgen vervoer (bijvoorbeeld fiets, busvergoeding), museum/bioscoop/concerten/schouwburg, medicijnen en bibliotheek. De belangrijkste informatiebronnen voor gebruikers van regelingen blijken medewerkers van WIZ en familie, vrienden en kennissen te zijn geweest. De informatie over inkomensondersteunende regelingen hebben ze dus vooral via mondelinge overdracht gekregen. Bij het bereiken en informeren van de (potentiële) doelgroep is het goed om voor ogen te houden dat mondelinge overdracht een belangrijke wijze van informatieoverdracht is voor de doelgroep. Na mondelinge informatiebronnen werd als informatiebron genoemd: de nieuwsbrief van de gemeente Ede, de krant of een folder. Intermediairs (zoals GGD, kerk, Vluchtelingenwerk) werden weinig als informatiebron genoemd. De website van de gemeente Ede werd het minst als informatiebron genoemd. Inzet van een website als informatiebron lijkt dan ook niet de meest aangewezen wijze om de doelgroep voor het minimabeleid te bereiken. Tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas De meest genoemde reden om de tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas niet aan te vragen door de doelgroep met kinderen is dat ze de regeling niet kennen. In mindere mate werd als reden gegeven dat ze denken er geen recht op te hebben of dat ze niet weten hoe ze hem aan moeten vragen. Lang niet iedereen die deze tegemoetkoming heeft aangevraagd, heeft hem ook daadwerkelijk gebruikt. Ruim de helft van de groep met een tegemoetkoming Sport- en Cultuurpas heeft het geld op de pas niet of slechts ten dele gebruikt. Als reden voor dit niet (volledige) gebruik noemt de doelgroep dat het bedrag te laag is om een sport, culturele of recreatieve activiteit mee te kunnen betalen. Vanwege het lage aantal respondenten in deze subgroep is deze constatering slechts richtinggevend.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
21
6.
Financiering minimabeleid
De uitgaven voor het minimabeleid laten landelijk een gestage stijging zien. Ook Ede heeft in de afgelopen jaren de nodige extra gelden uitgetrokken voor het minimabeleid. Met name vanaf 2008 zijn de uitgaven voor het minimabeleid relatief fors gestegen. De kosten van het minimabeleid worden betaald uit de algemene middelen. Van rijkswege is er een ongeoormerkte bijdrage aan het gemeentefonds. In de gemeente zijn er geen andere financieringsbronnen (bijvoorbeeld uit het Participatiebudget) anders dan uit de algemene middelen ingezet voor de financiering van het minimabeleid. De regelingen voor het minimabeleid zijn open-eindregelingen. Hierop kan aanspraak worden gemaakt voor zover iemand niet beschikt over de middelen om te voorzien in noodzakelijke kosten van het bestaan die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm. De uitgaven voor het minimabeleid kennen een wettelijke achtergrond. In die zin zijn landelijke beleidsontwikkelingen van invloed op de omvang van de uitgaven. Maar de ontwikkeling van de uitgaven hangen ook samen met gemeentelijke beleidskeuzes. Daarnaast zijn conjuncturele ontwikkelingen van invloed op het beroep dat op de minimaregelingen wordt gedaan.
6.1.
Overzicht uitgaven minimabeleid
In deze paragraaf wordt inzicht gegeven in de feitelijke ontwikkeling van de uitgaven voor het minimabeleid. De uitgaven worden vanaf 2005 gepresenteerd. Omdat er vanaf 2008 aanpassingen zijn doorgevoerd in het minimabeleid is dit tijdvak ook afzonderlijk bekeken. Verder geeft dit hoofdstuk een vooruitblik op de in de Programmabegroting geraamde middelen voor het tijdvak 2011-2014. Uitgaven per jaar (€ 1000)
2005
BB regulier incl. verhoging tot 120%* 989
prognose gemiddeld 2010 2008-2010
2006
2007
gemiddeld 2008 2005-2007
2009
590
405
661
418
593
655
555
BB PC regeling
-
-
23
8
55
28
34
39
BB Witgoedregeling
-
-
-
-
130
85
71
95
Subtotaal bijzondere bijstand Collectieve ziektekostenverzekering
989
590
428
669
603
706
759
689
22
310
207
180
271
275
295
281
Categoriale BB ouderen
99
60
56
72
74
78
112
88
Langdurigheidstoeslag**
128
163
189
160
211
284
280
259
Subtotaal categoriale bijstand 249
533
453
412
557
637
687
627
Tegemoetkoming S&C pas
-
-
-
-
102
43
76
74
Noodfonds Subtotaal overige minimaregelingen Totaal uitgaven minimabeleid
11
12
6
10
16
4
14
11
11
12
6
10
117
48
90
85
1.249
1.134
887
1.090
1.277
1.391
Eenmalige uitkering minima Ontvangsten verstrekte leenbijstand Saldo uitgaven minimaregelingen
-
-
-
-
123
7
2351.014
165970
152735
184906
1171.283
1.537 -
1321.266
1.402 43
1871.350
1461.299
Tabel 6: Overzicht uitgaven minimabeleid 2005-2010
Evaluatie minimabeleid maart 2011
22
** De uitgaven langdurigheidstoeslag maken sinds 1-1-2009 onderdeel uit van het product aanvullende inkomensvoorzieningen. Met het oog op de onderlinge vergelijking zijn de uitgaven voor 1-1-2009 ook opgenomen in bovenstaand overzicht. De uitgaven voor het minimabeleid kennen - mede omdat het om zogenaamde open-eindregelingen gaat - een grillig verloop. Conjuncturele ontwikkelingen spelen hierbij een rol, evenals de bekendheid met regelingen en het terugdringen van het niet-gebruik. Ook rijks- en gemeentelijke ontwikkelingen spelen een rol. De uitgaven lopen op van gemiddeld bijna 1,1 miljoen in 2005-2007 tot gemiddeld 1,4 miljoen in het tijdvak 2008-2010. 6.1.1.
TOELICHTING UITGAVEN GEMEENTELIJK MINIMABELEID
- De invloed van rijk en gemeente op het uitgavenpatroon Het rijksbeleid is in de afgelopen jaren van invloed geweest op de uitgaven voor het gemeentelijk minimabeleid. Zo heeft de (landelijke) invoering van de huurtoeslag in 2006 (als opvolger van de meer grofmazige huursubsidie) een aanwijsbare verlaging van de uitgaven bijzondere bijstand tot gevolg gehad. Ook de afloop van regelingen voor opvang van asielzoekers (ROA/VVTV) vanaf 2005 tot 2007 draagt bij aan de daling van de uitgaven. De verlaging van de categoriale bijzondere bijstand voor ouderen van € 325 naar € 200 complementeert dit beeld. Voor het tijdvak 2008-2010 is vooral de gemeentelijke besluitvorming van invloed geweest op het verloop van de cijfers. In 2008 is een belangrijke verruiming van het minimabeleid doorgevoerd. Verder heeft de gemeente in 2009 beleidsvrijheid gekregen voor de uitvoering van de langdurigheidstoeslag. De referteperiode is in Ede (net als in omringende gemeenten) verkort van 5 naar 3 jaar. Een specifiek effect op de ramingen voor het minimabeleid komt voort uit de invloed van additionele geldstromen, niet zelden met een incidenteel karakter. - De relatie tussen de verschillende regelingen Een analyse van de cijfers laat zien dat er ook sprake is van verschuiving van uitgaven tussen verschillende regelingen. Het belangrijkste voorbeeld van deze verschuiving is de invoering van de collectieve ziektekostenverzekering. Hierdoor stijgen de uitgaven voor categoriale bijzondere bijstand, terwijl de uitgaven voor de individuele bijzondere bijstand (medische kosten) dalen. Hetzelfde geldt voor de invoering van de computer- en witgoedregeling. Bij de interpretatie van de cijfers moet dit effect van de communicerende vaten dus goed in het oog gehouden worden. Het omgekeerde geldt ook. Als bepaalde regelingen zouden worden ingetrokken, bijvoorbeeld om bezuinigingen te realiseren, dan wordt het budgettaire effect daarvan deels teniet gedaan zolang de wettelijke aanspraak op bijzondere bijstandsverstrekking niet wordt aangepast. Geconcludeerd kan worden dat het interpreteren van de cijfers met enige terughoudendheid moet plaatsvinden. Dat neemt niet weg dat er vanaf 2008 een belangrijke toename is van de uitgaven voor het minimabeleid met ruim een derde. De verklaring voor die toename ligt in de verruimde openstelling van de minimaregelingen door de harmonisatie van de inkomensgrens voor de doelgroep tot 120% van het sociaal minimum.
6.2.
Begroting gemeentelijk minimabeleid
Genoodzaakt door financiële krapte is in juli 2010 aan de gemeenteraad een Meerjarenbeleidsvisie 9 2010-2013 aangeboden waarin onder andere een ombuigingstaakstelling per 2013 van € 460.000 op de programmamiddelen voor het aanvullend inkomensbeleid is begroot.
9
Deze € 460.000 is als volgt opgebouwd (MJB): € 30.000 verlenging referteperiode langdurigheidstoeslag; € 120.000 afschaffing computer- en witgoedregeling (incl. bedrijfsvoering); € 310.000 ( €200.000 + € 110.000) nadere voorstellen.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
23
Begroting per jaar Gemiddeld Gemiddeld 2011 2012 2013 2014 2005-2007 2008-2010 (€ * 1000) 1.820 885 1.067 1.067 1.067 1.067 begroting actueel MJB paragraaf 3.7.5 3030(langdurigheidstoeslag) MJB paragraaf 3.7.7 (herziening 100120computer- en witgoedregeling incl. bedrijfsvoering) MJB paragraaf 3.7.8 200 200 20 110(nog verder in te vullen)
Totaal
885
1.820
10
1.267
1.267
957
807
Tabel 7: begrotingsbeeld gemeente Ede
Tijdens de besprekingen in de commissie Maatschappelijke Zaken (MZ) en in de gemeenteraad is erop aangedrongen voldoende ruimte te nemen voor een nadere beoordeling van de haalbaarheid van deze voorstellen gelet op de maatschappelijke effecten. Ook is afgesproken elke keer bij de Perspectiefnota en de Programmabegroting het financiële plaatje opnieuw te bezien. In tijd gezien is die ruimte aanwezig, omdat de meeste voorstellen pas vanaf 2013 ingaan. Het jaar 2011 is cruciaal voor verdere beleidsontwikkeling, ook omdat dan de eerste effecten van het nieuwe Regeerakkoord scherper in beeld komen.
TOELICHTING RAMINGEN GEMEENTELIJK MINIMABELEID De geraamde middelen in het tijdvak 2008-2010 waren ruimschoots toereikend om de kosten van de beleidsverruiming op te vangen. Deze onderbesteding heeft maar zeer ten dele te maken met het nietgebruik van regelingen, maar vooral met de onzekerheidsmarges van de raminggrondslagen. Er is zowel in budget als in aantal toekenningen een relatief sterke toename van het gebruik van de minimaregelingen. Dat in de afgelopen jaren in de MJB van een hoger budgetniveau is uitgegaan, staat daar los van.
6.2.1.
Uit de in het verleden gerapporteerde vrijval van middelen zou de indruk kunnen ontstaan dat er ook naar de toekomst toe nog volop ruimte aanwezig is in de begroting. Die ruimte is er door de tijdelijke toekenning van middelen niet meer. De rijksoverheid heeft de afgelopen periode via het 11 gemeentefonds incidenteel additionele middelen verstrekt voor het minimabeleid . Wegens het slechte financiële perspectief van de gemeente zijn de ramingen voor het minimabeleid inmiddels neerwaarts bijgesteld. Op basis van het huidige beleid ontstaat dan een tekort van € 200.000, wat incidenteel voor de jaren 2011 en 2012 opgelost is in de programmabegroting. In structurele zin gaat de huidige meerjarenbegroting ervan uit dat er vanaf 2013 zo’n 30% minder middelen beschikbaar zijn voor het gemeentelijk minimabeleid. Een reductie in die omvang is stevig, ook afgezet ten opzichte van het landelijk beeld. De stijgende lijn van het beroep op de minimaregelingen kan alleen neerwaarts worden bijgesteld door forse ingrepen in het beleid. De maatschappelijke effecten van een dergelijke ingreep baren zorgen. De burgers op het sociaal minimum zullen het hoe dan ook merken in hun portemonnee en zullen minder te besteden hebben.
6.3.
Uitvoering minimabeleid
Zoals eerder al aangegeven wordt een deel van de uitvoeringskosten veroorzaakt door de individuele beoordeling en toekenning van veel regelingen. Wanneer de rechtmatigheid van de verstrekkingen vooraf en individueel gebeurt dan stijgt de uitvoeringslast vergeleken met een steekproefsgewijze
10
Let wel: dit is de begroting. Over de periode 2008-2010 is gemiddeld 1.299 gerealiseerd (zie tabel 6 uitgaven). De begrotingsstijging tot € 1.820 is gekomen door de verruiming van de regelingen, waarbij de raad ervoor heeft gekozen om voor de periode 2008-2010 jaarlijks € 750.000 extra toe te voegen aan het product. 11 Voorbeelden zijn de kerstbonus voor minima van € 175.000 en de middelen voor participatie van kinderen voor € 157.000.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
24
controle achteraf. Landelijk is het gemiddelde beeld dat de uitvoeringskosten ongeveer 30% van de totale kosten van het minimabeleid uitmaken. Voor Ede is dat beeld vergelijkbaar. In de gemeente Ede zijn in de afgelopen jaren voor de verschillende regelingen zo’n 4.500 aanvragen toegekend. Daarvoor is aan het loket ongeveer 3,7 fte beschikbaar. In de backoffice zijn medewerkers dan nog bezig met de registratie, controle en betalingen. Naast het totale aantal aanvragen is voor de uitvoering met name de bewerkelijkheid van een aanvraag relevant. Deze wordt bepaald door - of het om een individuele of categoriale aanvraag gaat, - of het om een aanvraag van een klant (bekend) of niet-klant gaat en - of de controle op de rechtmatigheid individueel of steekproefsgewijs plaatsvindt. Het is lastig, tijdrovend en weinig effectief om het verband tussen de uitvoering van regelingen en de vereiste uitvoeringscapaciteit goed te kunnen duiden en bedrijfseconomisch en budgettair te waarderen. Door de bank genomen is de uitvoering te ontlasten met twee ingrepen: efficiënt werken en simpele, eenvoudige regelingen. De kosten kunnen gedrukt worden door de bureaucratie tot een minimum te beperken. Voorzieningen zullen zoveel mogelijk automatisch toegekend worden en de controle op de rechtmatigheid zoveel mogelijk achteraf en steekproefsgewijs. Het harmoniseren van de regelingen zal helpen om de wirwar aan regelingen terug te brengen tot een aantal herkenbare pakketten.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
25
Bijlage 1 Gebruikte begrippen en wettelijk kader minimabeleid het begrip armoede - Enge definitie: een tekort aan financiële middelen. In de Armoedemonitor wordt een technische definitie gebruikt waarbij men uitgaat van twee inkomensgrenzen: de lage inkomensgrens en een beleidsmatige grens. De beleidsmatige grens is vastgesteld op 105% van het sociaal minimum. Het sociaal minimum is een jaarlijks centraal vastgestelde grens, tot uiting komend in de normen voor bijstandsuitkeringen, algemene ouderdomswet en kinderbijslag. Naast deze grenzen hanteert men aanvullende indicatoren zoals de periode waarin men onder een bepaalde inkomensgrens zit, bezittingen en schulden, vaste lasten en het oordeel van huishoudens over hun eigen financiële situatie. Feitelijk kan met dit beschouwen als armoede in “enge zin”: een tekort aan financiële middelen. - Ruime definitie: materiële, culturele en sociale uitsluiting. De Europese Unie spreekt bij armoede over “huishoudens waarvan de financiële middelen zo beperkt zijn dat zij materieel, cultureel en sociaal uitgesloten zijn van minimaal aanvaardbare levenpatronen”. Deze definitie is ruimer dan de eerstgenoemde en relateert armoede ook aan wat in een bepaald land of directe omgeving een aanvaardbare levensstandaard is. Deze ruimere definitie houdt ook rekening met de complexiteit en de mogelijke gevolgen van armoede. Armoede heeft immers meer dimensies dan alleen inkomen en de combinatie van risico’s is van invloed op de kansen voor maatschappelijke participatie.
het begrip minima De term ‘minima’ is jaren geleden geïntroduceerd, onder andere omdat het woord armoede stigmatiserend werd bevonden. Strikt genomen is minimabeleid gericht op de burgers die tot het zogeheten minima behoren (lees de inkomensgrens kennen van 105%). De hoogte van het inkomen is daarbij het uitgangspunt. Minimabeleid vertoont in die zin vooral raakvlakken met de enge definitie van armoede. Veel gemeenten waaronder ook Ede hanteren voor een aantal verstrekkingen in het kader van het minimabeleid hogere inkomensgrenzen dan het beleidsmatig of sociaal minimum. De beschikbare regelingen nemen dan in aantal en reikwijdte toe. Verstrekkingen komen niet alleen voor een grotere doelgroep beschikbaar, ook treden hier immateriële en sociaal culturele overwegingen nadrukkelijker op de voorgrond.
het begrip armoedeval De armoedeval duidt op de situatie waarbij iemand die gaat werken er per saldo niet of nauwelijks op vooruitgaat. Dit is het geval wanneer iemand als gevolg van de inkomensstijging geen recht meer heeft op inkomensafhankelijke bijdragen. Inkomensafhankelijke regelingen zijn bijvoorbeeld gemeentelijke regelingen als de witgoedregeling, computerregeling, Sport- en Cultuurpas en collectieve ziektekostenverzekeringen. De armoedeval treedt ook op bij landelijke regelingen zoals de huur-, zorg- en kindertoeslagen en tegemoetkoming studiekosten. Hoe sterk elke regeling bijdraagt aan de armoedeval hangt niet alleen af van de lokale regels en de hoogte van de lokale lasten, maar ook van de individuele omstandigheden. Dit laatste maakt dat er in algemene zin van de verschillende inkomensondersteunende regelingen niet gezegd kan worden bij welke inkomensnorm de armoedeval optreedt. Het is altijd een combinatie van verschillende (individuele) factoren.
wettelijk kader minimabeleid Wat een gemeente al dan niet kan doen in het kader van het minimabeleid is wettelijk bepaald. De regelgeving vindt zijn oorsprong in het (aanvullend) inkomensbeleid van de bijzondere bijstandsverlening van de Wet werk en bijstand (Wwb). Hoofdregel van de Wwb is dat gemeenten geen inkomenspolitiek mogen voeren. Het algemeen inkomensbeleid is de verantwoordelijkheid van het rijk en niet van de gemeenten. Gemeenten mogen slechts aanvullend hun burgers financieel of anderszins ondersteunen. Ook heeft het rijk de ruimte voor het voeren van inkomens-gerelateerd beleid begrensd. Hoofdregel is dat de voorzieningen gericht op aanvullende inkomensondersteuning individueel beoordeeld worden en ook individueel toegekend worden.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
26
Er is één uitzondering op deze regel en dat is het verlenen van categoriale bijzondere bijstand in de volgende wettelijk vastgestelde uitzonderingssituaties: • aan personen van 65 en ouder; • voor de kosten van chronisch zieken en mensen met beperkingen; • voor de kosten van maatschappelijke participatie van kinderen en • voor de kosten van collectieve aanvullende ziektekostenverzekering. Om in aanmerking te komen voor de regelingen van het minimabeleid speelt de hoogte van het inkomen en het vermogen een rol. Algemene regel is dat iemand gebruik kan maken van een regeling wanneer er onvoldoende middelen zijn voor een vastgesteld minimaal consumptieniveau. Door vast te stellen of het inkomen onder een bepaalde inkomensgrens ligt, wordt bepaald of het huishouden een zeker risico op armoede loopt. Het kan ook zijn dat het huishouden nog spaargeld of een andere vorm van vermogen achter de hand heeft. In die zin is het vermogenscriterium een noodzakelijke aanvulling bij de beoordeling van iemands financiële positie. Naast het al dan niet beschikken over een financiële reserve is de duur van het hebben van een laag inkomen een belangrijke indicator van armoede.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
27
Bijlage 2 Beroep op schuldhulpverlening en kwijtschelding gemeentelijke belastingen Schuldhulpverlening 2005 - 2010 Jaar # nieuwe aanvragen # klanten in budgetbeheer Gemiddeld schuldenpakket
2005 184 110 23498
2006 179 81 23944
2007 192 116 23312
2008 199 218 26032
2009 254 298 30514
2010 313 389 25642
Aantal nieuwe aanvragen per jaar 350 300
2005
250
2006
200
2007
150
2008
100
2009 2010
50 0 # nieuw e aanvragen
Aantal klanten in BBR per jaar 450 400 350
2005
300
2006
250
2007
200
2008
150
2009
100
2010
50 0 # klanten in BBR
Gemiddeld schuldenpakket 35000 30000
2005
25000
2006
20000
2007
15000
2008
10000
2009 2010
5000 0 Gemiddeld schuldenpakket
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen 2007 - 2009
Jaar 2007 2008 2009
Totaal 1807 1572 1571
Alleenstaande Alleenstaand ouder 829 105 742 115 739 395
Evaluatie minimabeleid maart 2011
Gehuwd/samenwonend * 865 697 433
Onbekend 8 18 4
28
Bijlage 3 Overzicht instrumenten gemeentelijk minimabeleid Uitgaande van de Wet werk en bijstand en de in het verlengde daarvan vastgestelde gemeentelijke regelingen zijn de volgende vormen van ondersteuning beschikbaar voor de Edese minima:
Individuele bijzondere bijstand
Medische kosten Collectieve ziektekostenverzekering Menzis met GarantVerzorgd Pakket Iedereen is verplicht een ziektekostenverzekering te hebben. Op basis van de collectieve ziektekostenverzekering is een zekere verstrekking van medische voorzieningen gegarandeerd.
Woonkosten Witgoedregeling Burgers die gedurende 5 jaar aaneengesloten een inkomen tot 120% van het sociaal minimum hebben, kunnen, als hun huishoudelijk apparaat kapot is gegaan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. De huishoudelijke apparaten die onder deze regeling vallen, zijn kooktoestel (gas/elektrisch), kachel, koelkast, koel/vriescombinatie en wasmachine. Kosten van verhuizing en inrichting Wanneer een verhuizing noodzakelijk is omdat bijvoorbeeld de woonkosten niet langer kunnen worden voldaan, kan voor de aantoonbare, noodzakelijke kosten van verhuizing en herinrichting bijzondere bijstand worden verstrekt.
Kosten ten behoeve van ouderen, zieken en gehandicaptenzorg Categoriale bijzondere bijstand voor personen van 65 jaar en ouder Ieder die op 1 januari 65 jaar en ouder is, komt in aanmerking voor een bijdrage van € 200 per kalenderjaar voor kosten die geacht worden gebruikelijk te zijn voor ouderen. De bijdrage is in ieder geval bedoeld voor alarmeringssystemen en meerkosten warme maaltijden. Voor deze kosten wordt in principe geen individuele bijzondere bijstand verstrekt. Meerkosten warme maaltijden Als iemand door ziekte of handicap meerkosten warme maaltijden heeft omdat hij niet in staat is om bijvoorbeeld zijn eigen maaltijden te bereiden of een speciaal dieet moet volgen, kan voor de extra kosten bijzondere bijstand verstrekt worden (een uitzondering geldt voor de 65+’er, zie hierboven). Kosten bewassing en kledingslijtage Als iemand door ziekte of handicap meerkosten heeft voor waskosten of kledingslijtage kan voor deze extra kosten bijzondere bijstand verstrekt worden.
Kosten specifiek ten behoeve van kinderen Indirecte onderwijskosten Gezinnen ontvangen een tegemoetkoming van maximaal € 69 per kind per kalenderjaar voor de noodzakelijke indirecte schoolkosten van de ten laste komende kinderen die basisonderwijs volgen. Computerregeling Gezinnen met kinderen in de leeftijd van 10 t/m 14 jaar kunnen een computer (in natura) krijgen. Voorwaarde is (naast de inkomens- en vermogensgrens) dat er niet al een computer in het gezin aanwezig mag zijn.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
29
Kosten ter bevordering van maatschappelijke participatie Tegemoetkoming van € 100 per kind (tot 18 jaar) in de kosten van sportieve, culturele en recreatieve activiteiten. De tegemoetkoming wordt gestort op de Sport- en Cultuurpas van het kind, welke als betaalpas fungeert (met declaratieformulier in te leveren bij Cultura).
Langdurigheidstoeslag
Een bijzonder type verstrekking in het kader van het minimabeleid betreft de zgn. langdurigheidstoeslag. De langdurigheidstoeslag is een toeslag, bedoeld voor mensen van 21 tot 65 jaar die langdurig een inkomen hebben op het sociaal minimum, geen in aanmerking te nemen vermogen bezitten en die gezien hun persoonlijke situatie niet in staat zijn hun inkomenspositie te verbeteren. In 2010 heeft het ministerie van SZW een verkennend onderzoek gepubliceerd naar de wijze waarop 12 gemeenten de langdurigheidstoeslag hebben ingevuld . Uit dit onderzoek blijkt dat gemeenten de mogelijkheden voor toekenning van de langdurigheidstoeslag hebben verruimd. Zo hebben gemeenten de doelgroep uitgebreid (van 21 tot 65 jaar in plaats van 23 tot 65 jaar) en een bredere interpretatie gegeven aan de begrippen “langdurig” en “inkomen”. Het begrip “langdurig” is in Ede teruggebracht van 5 naar 3 jaar. Het inkomensniveau is echter op de bijstandsnorm gehandhaafd.
12
Langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd, verkennende studie, Inspectie W&I, oktober 2010
Evaluatie minimabeleid maart 2011
30
Bijlage 4: Overige regelingen Regelingen zonder inkomens- of vermogensgrens Schuldhulpverlening De schuldhulpverlening is bestemd voor Edese burgers met problematische schulden (schuldregeling), maar ook om te voorkómen dat burgers in de schulden komen (preventie). Een minnelijke schuldregeling geeft de burger hulp bij de aflossing van de diverse schulden. Om te voorkomen dat burgers (verder) in de problemen komen, kunnen zij deelnemen aan een cursus ‘omgaan met geld’. Daarnaast kan de burger een budgetadviesgesprek aanvragen om samen met de medewerker schuldpreventie te kijken welke problemen er zijn. Eenmaal in het traject voor schuldregeling krijgt de burger budgetbegeleiding van een van de partners van de integrale schuldhulpverlening (maatschappelijke instellingen en Publiekszaken (BSB)). Ook is beperkt of volledig budgetbeheer mogelijk. Kortingsregeling Regiotaxi Gelderland Regiotaxi Gelderland is een vorm van openbaar vervoer voor iedereen. Het biedt vervoer met een taxi of minibus van deur tot deur. Daarmee is het binnen de gemeente Ede de belangrijkste vervoersvoorziening voor Wmo geïndiceerden. Het reguliere tarief voor een zone is € 1,85. WMOgeïndiceerden kunnen een korting krijgen op dit tarief. Het tarief per zone voor Wmo-geïndiceerden bedraagt € 0,50. De kortingsregelingen moeten aangevraagd worden bij de gemeente. De groep Wmo-geïndiceerden bestaat vooral uit ouderen. De regiotaxi voor 65+’ers is afgeschaft per 1 januari 2011 met een overgangsregeling tot 1 april.
Particuliere initiatieven Stichting Voedselbank Steunpunt Ede De Stichting Voedselbank Ede wil een bijdrage leveren aan de verzachting van (vaak verborgen) armoede en de verspilling van voedsel in Nederland. Burgers die financieel in de knel zitten, kunnen in principe maximaal drie maanden gebruik maken van de Voedselbank. Zij moeten wel bereid zijn mee te werken aan het oplossen van hun problemen, door hulp te aanvaarden van een maatschappelijke hulpverlener. Het doel is om deze burgers te helpen zo snel mogelijk weer hun eigen leven in te richten zonder de pakketten van de Voedselbank. Om gebruik te kunnen maken van de Voedselbank is een indicatie van het maatschappelijk werk nodig. Interkerkelijk Noodfonds Ede (INE) Een initiatief van enkele kerken om de acute (financiële) nood voor alle burgers van Ede te verzachten. Voorwaarde voor verlening van hulp is dat de burger moet gaan werken aan een structurele oplossing van de problemen. In 2008 heeft de gemeente Ede, evenals in 2005, een waarderingssubsidie verstrekt aan het Interkerkelijk Noodfonds Ede. Gemeentelijk initiatief Noodfonds (regeling uit algemene middelen) Burgers die nergens meer terecht kunnen, kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage uit het Noodfonds. Dit fonds heeft € 20.000 beschikbaar. Het Noodfonds maakt overigens deel uit van het product aanvullende inkomensondersteuning. Er wordt sporadisch gebruik van gemaakt. Het fonds is bedoeld voor schrijnende gevallen waar acute hulp nodig is. Een voorbeeld is het afsluiten van gas, licht en water.
Evaluatie minimabeleid maart 2011
31