RICHTLIJNEN voor de toekenning van het recht tot het voeren van het predikaat Koninklijk KONINKLIJKE BESCHIKKING nr. 33 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Overwegende dat het wenselijk is de bestaande richtlijnen voor de toekenning van het recht tot het voeren van het predikaat Koninklijk aan ondernemingen, verenigingen en instellingen vast te leggen. Hebben besloten en beschikken: Hoofdstuk I | Voor verenigingen Artikel 1 Onder vereniging zal worden verstaan: 1. de vereniging die is erkend krachtens de Wet van 22 april 1855, Stb. 32, tot regeling en beperking der uitoefening van het 'regt van vereeniging en vergadering' en 2. de vereniging waarvan de statuten zijn opgenomen in een of meer notariële akten. Artikel 2 De vereniging zal in de regel ten minste 100 jaar moeten hebben bestaan. Het predikaat zal bovendien slechts ter gelegenheid van een bijzonder jubileum (100, 125, enz. jarig bestaan) of bij een zeer bijzondere gebeurtenis in het verenigingsleven worden verleend. Artikel 3 Verenigingen die deel uitmaken van een landelijk, federatief, of overkoepelend verband, of die van een zodanig verband deel zouden kunnen uitmaken, waaraan het predikaat Koninklijk reeds is verleend zullen als regel behoudens bijzondere gevallen niet in aanmerking komen voor het predikaat. Artikel 4 De vereniging waarvan de werkingssfeer zich tot geheel Nederland uitstrekt, zal moeten voldoen aan de voorwaarde, dat zij op het gebied van haar doelstelling de eerste of althans een zeer vooraanstaande plaats inneemt. De vereniging waarvan de werkingssfeer zich voornamelijk tot een bepaalde gemeente of tot een bepaalde provincie beperkt, zal moeten voldoen aan de voorwaarde dat zij op het gebied van haar doelstelling de eerste of, indien niet gezegd kan worden dat zij aan die voorwaarde voldoet, een zeer vooraanstaande en zo bijzondere plaats inneemt, dat bij wijze van uitzondering het predikaat toch te verlenen ware. Artikel 5 De vereniging mag niet ten doel hebben de verbreiding van politieke, commerciële, religieuze of levensbeschouwelijke opvattingen. Artikel 6 De vereniging dient een goed geleide en levenskrachtige organisatie van maatschappelijk aanzien te zijn en haar bestuursleden dienen te goeder naam en faam bekend te staan en van onbesproken gedrag zijn. Hoofdstuk II | Voor ondernemingen
Artikel 7 De onderneming zal in de regel ten minste 100 jaar moeten hebben bestaan. Het predikaat zal bovendien slechts ter gelegenheid van een bijzonder jubileum (100, 125, enz. jarig bestaan) of bij een zeer bijzondere gebeurtenis in het bedrijf worden verleend. Artikel 8 De onderneming dient wat betreft aard, omvang en soliditeit aanzien te hebben. De bedrijfsvoering dient onberispelijk te zijn. De onderneming, zowel als de leden van de directie en commissarissen dienen te goeder naam en faam bekend te staan en van onbesproken gedrag te zijn. Artikel 9 De onderneming dient ten aanzien van de bepaling van de bedrijfsstrategie en het financieel beleid volledige zelfstandigheid te bezitten. De onderneming dient de Nederlandse economische nationaliteit te bezitten. Hoofdstuk III | Over het beheer Artikel 10 Het beheer betreffende het recht wordt opgedragen aan de Grootmeester van Ons Huis. Met de uitvoering van het beheer is Onze particulier secretaris belast. De Grootmeester van Ons Huis is belast met de uitvoering van deze beschikking, waarvan afschrift zal worden gezonden aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Claus de Nederlanden, aan Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje, aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Juliana der Nederlanden, aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard der Nederlanden, aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Margriet der Nederlanden, aan Mr. Pieter van Vollenhoven, aan Onze thesaurier, aan Onze particuliere secretaris en aan de directeur van Ons Kabinet. s-Gravenhage, 15 augustus 1988. Beatrix. KONINKLIJKE BESCHIKKING nr. 34 Wij Beatrix, bij gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz.. Overwegende dat het wenselijk is de bijzondere voorwaarden welke aan een gerechtigde tot het voeren van het predikaat Koninklijk worden gesteld, vast te leggen. Hebben besloten en beschikken: Artikel 1 Wij verlenen het recht tot het voeren van het predikaat Koninklijk. Het recht kan worden verleend aan ondernemingen en aan verenigingen en is strikt op naam. Artikel 2 Verlening van het predikaat houdt tevens in, dat de gerechtigde de Koninklijke Kroon mag voeren waar zulks in het gebruik past, bijvoorbeeld op briefpapier in combinatie met de naam van de onderneming of vereniging dan wel op een eigen vlag. De Koninklijk Kroon bevat een hoofdband en vijf diademen. Dit karakter dient bij eventuele stileringen in ieder geval gehandhaafd te blijven. Het predikaat mag in het
buitenland in een vreemde taal worden gevoerd. Voor het gebruik van het predikaat in vier veel gehanteerde vreemde talen gelden de volgende toevoegingen welke desgewenst kunnen worden gecombineerd met de naam van de onderneming of der vereniging om het karakter van het predikaat te onderstrepen. In het Engels: By Royal Warrant. In het Frans: Par Ordonnance Royale. In het Duits: Durch Königlichen Erlass. In het Spaans: Por Concessión Real. Artikel 3 Het gerechtigd zijn tot het voeren van het predikaat houdt de verplichting in alles na te laten wat de reputatie van de gerechtigde zou kunnen schaden. Tevens dient de gerechtigde de bij de verlening uitgereikte documenten, te weten het afschrift van de Koninklijke Beschikking, de oorkonde en het exemplaar van deze bepalingen, met zorg te bewaren. Artikel 4 Het predikaat mag niet worden gevoerd in verbinding met een produkt. Artikel 5 Het recht tot het voeren van het predikaat wordt verleend voor een periode van 25 jaar, dan wel voor een kortere periode indien die bij de verlening is vermeld, waarna het van rechtswege vervalt. Het recht kan evenwel te allen tijde worden ingetrokken. Artikel 5a 1. Het recht tot het voeren van het predikaat kan in ieder geval worden ingetrokken, indien de gerechtigde zijn reputatie heeft geschaad. Daarvan kan in het bijzonder sprake zijn, indien: a. de gerechtigde wegens een misdrijf onherroepelijk en onvoorwaardelijk is veroordeeld tot betaling van een geldboete die groter is dan het maximum van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, b. de gerechtigde ter voorkoming van strafvervolging heeft voldaan aan voorwaarden, gesteld door de officier van justitie, door betaling van een bedrag dat groter is dan het maximum van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, of c. aan de gerechtigde bij een besluit van een bestuursorgaan, dat formele rechtskracht heeft verkregen, een bestuurlijke boete is opgelegd ter grootte van een bedrag dat groter is dan het maximum van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2. In gevallen waarin overwogen wordt het recht in te trekken kan zulks door Ons aan de gerechtigde worden kenbaar gemaakt met de mededeling, dat de gerechtigde gedurende een daarbij aangegeven periode van ten hoogste een jaar de gelegenheid heeft Ons in kennis te stellen van door hem genomen maatregelen om herhaling van de geconstateerde feiten te voorkomen en zijn reputatie te herstellen. Na ommekomst van deze periode zal door Ons over intrekking dan wel bestendiging van het recht worden besloten. Artikel 6 Het recht tot het voeren van het predikaat vervalt, indien de juridische of feitelijk structuur van de gerechtigde verandert. Bij ondernemingen kan hieronder bijvoorbeeld worden verstaan het geval dat de eigendom van de onderneming geheel of in overwegende mate in andere handen overgaat, de statuten worden gewijzigd, de onderneming in
liquidatie treedt, in staat van faillissement komt te verkeren of surséance van betaling aanvraagt. Bij verenigingen kan hieronder bijvoorbeeld worden verstaan wijzinging van de statuten of het in liquidatie treden. Artikel 7 In de onder 5 en 6 bedoelde omstandigheden waar de gerechtigde onderneming of vereniging blijft bestaan, kan aan Ons bestendiging van het recht worden verzocht. Artikel 8 Wanneer het recht tot het voeren van het predikaat wordt ingetrokken dan wel definitief vervalt, dient de oorkonde onverwijld te worden teruggezonden aan de Grootmeester van ons Huis. Alsdan mogen het predikaat en de Koninklijke Kroon niet meer worden gevoerd en dienen de statuten van de voormalige gerechtigde te worden aangepast. De Grootmeester is belast met de uitvoering van deze Beschikking, waarvan afschrift zal worden gezonden aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Claus de Nederlanden, aan Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje, aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Juliana der Nederlanden, aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard der Nederlanden, aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Margriet der Nederlanden, aan Mr. Pieter van Vollenhoven, aan Onze thesaurier, aan Onze particuliere secretaris en aan de directeur van Ons Kabinet. s-Gravenhage, 15 augustus 1988. Beatrix.
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Wijziging van de bijzondere voorwaarden welke aan een gerechtigde tot het voeren van het predikaat "Koninklijk" worden gesteld. KONINKLIJKE BESCHIKKING van 8 december 2004, nr.9 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Overwegende dat er aanleiding bestaat nadere bepalingen vast te stellen met betrekking tot het intrekken van het recht tot het voeren van het predikaat "Koninklijk" hebben besloten en beschikken: Artikel I In de Koninklijke beschikking van 15 augustus 1988, nr 34, tot vaststelling van de bijzondere voorwaarden welke aan een gerechtigde tot het voeren van het predikaat "Koninklijk" worden gesteld (Staatscourant 193) wordt na artikel 5 een nieuw artikel 5a ingevoegd, luidende: Artikel II Deze beschikking treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De Grootmeester is belast met de uitvoering van deze beschikking, waarvan afschrift gezonden zal worden aan Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje, Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Máxima der Nederlanden, Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Margriet der Nederlanden, aan Mr. Pieter van Vollenhoven, aan de Directeur van Ons Kabinet, aan Onze Algemeen Secretaris en aan Onze Secretaris in Algemene Dienst.
's-Gravenhage, 8 december 2004 Beatrix ------------------------------------------------------------------------------------
RICHTLIJNEN voor de toekenning van het recht tot het voeren van het Koninklijk Wapen met de toevoeging “Bij Koninklijke Beschikking Hofleverancier" Artikel 1 De naam van het recht zal luiden: het recht tot het voeren van het Koninklijk Wapen met de toevoeging “Bij Koninklijke Beschikking Hofleverancier”. Artikel 2 Het recht wordt slechts door ons verleend; andere leden van ons huis verlenen het recht tot het voeren van hun persoonlijk wapen niet. Artikel 3 Het recht wordt in de regel toegekend aan ondernemingen welke kunnen worden gerekend tot het midden- en kleinbedrijf. Artikel 4 De onderneming zal in de regel ten minste 100 jaar moeten hebben bestaan bij voorkeur onder dezelfde naam. Het recht zal bovendien slechts ter gelegenheid van een bijzonder jubileum (100, 125 enz. jarig bestaan) of bij een zeer bijzondere gebeurtenis in het bedrijf worden verleend. Artikel 5 In haar bedrijfstak dient de onderneming ten minste in de regio rond haar plaats van vestiging een eerste of een duidelijk vooraanstaande plaats in te nemen. Artikel 6 De onderneming dient naar aard en soliditeit aanzien te hebben. De bedrijfsvoering dient onberispelijk te zijn. De onderneming, zowel als de eigenaren, de directieleden en eventuele commissarissen, dienen te goeder naam en faam bekend te staan en van onbesproken gedrag te zijn. Artikel 7 Bij faillissement of surseance van betaling, of wanneer de onderneming in andere handen overgaat, wanneer zij haar zelfstandigheid verliest of de aard van de onderneming verandert vervalt het recht. Blijft onder de genoemde omstandigheden de onderneming bestaan, dan kan een verzoek tot handhaving van het recht in overweging worden genomen. Artikel 8 De Directie van de onderneming aan welke het recht is toegekend zal de bij het recht behorende Bepalingen ondertekenen, waaruit blijkt dat men op de hoogte is van de voorwaarden welke, aan een gerechtigde tot het gebruik van het recht worden gesteld. Artikel 9
Zelfstandige ondernemingen welke deel uitmaken van een concern, hetwelk reeds het predikaat "Koninklijk" voert, of waaraan vroeger het recht tot het voeren van het Koninklijk Wapen met de toevoeging "Bij Koninklijke Beschikking Hofleverancier (oudtijds met de titel "Hofleverancier") is verleend, kunnen niet in aanmerking komen voor verlening van het recht, behoudens in heel bijzondere gevallen. Artikel 10 Ten teken van deze onderscheiding zal de gerechtigde onderneming een wapenschild mogen voeren van de volgende omschrijving: "Twee op hun punt geplaatste vierkanten, het laagst geplaatste voor 9/10 over het hoogst geplaatste heengaande, het eerste wit, het tweede grijs, waarop in witte letters 'BIJ KONINKLIJKE BESCHIKKING'; over alles heen het Koninklijke wapen in kleur, met de mantel, die aan de vier hoeken buiten de vierkanten reikt, de mantel ondersteund door een grijze baan met een hoogte gelijk aan die van het uitstekende deel van het grijze vierkant, waarop in witte letters 'HOFLEVERANCIER*." Naar buiten toe mag alleen dit kenteken worden gebruikt. Artikel 11 Bij de toekenning van het recht zal een Oorkonde worden uitgereikt. Artikel 12 Het beheer betreffende het recht wordt opgedragen aan de Grootmeester van Ons Huis. Met de uitvoering van het beheer is Onze Particulier Secretaris belast. Aan deze informatie kunnen geen rechten worden ontleend