Boekomslag origineel (voorkant)
(binnenkant voor)
René Vérard Ry, dorp van Madame Bovary Vertaling: Hans Hölscher Oktober 2010
HET BOEKOMSLAG Fac-simile van de brief die Maxime Du Camp op 23 juli 1851 schreef aan Flaubert en waarin hij hem schrijft: “Wat doe je? Wat besluit je? Waar werk je aan? Wat schrijf je? Heb je een keuze gemaakt? Is het nog steeds Don Juan*? Is het de geschiedenis van Madame Delamare die echt prachtig is?” *”Une nuit de Don Juan” : Het schema voor dit niet geschreven verhaal werd opgenomen in het vierde deel van “Gustave Flaubert, PREMIERS OEUVRES” 1848-1849. Bib. Charpentier; Fasquelle édit. 1920”
OPMERKING OVER DE TOTSTANDKOMING -
De uitvoering van dit “boek met een boodschap” is tot stand gekomen op basis van een idee van Michel Burgaud.
1
-
De uitgave ervan is verzorgd door de Association de la Galerie Bovary et des automates te Ry, met een bijdrage van het Ministère des Affaires Culturelles et de la Communication te Parijs.
VOORWOORD “Madame Bovary” ? Ze lijkt onsterfelijk sedert haar opschudding verwekkende geboorte in 1856, met de verlostang, gehanteerd door “de kluizenaar van Croisset”, clinicus van de literatuur (vier jaar schrijven, dan censuur van de tekst, proces .....) Het lot van de vrouw en van het werk? Een opeenvolging van dromen, liefde, uitmondend in langdurige roem. Ach! Madame Delamare uit Ry, Madame Bovary uit Yonville-l‟Abbaye, uw levens -die elkaar kruisen- zetten zich ook voort! Door de betoverende kracht van de woorden, de stijl, wordt uiteindelijk de eenvoudige werkelijkheid in ere hersteld, overstegen en blijft deze bewaard. Ja, de werkelijkheid. Niettemin werd deze roman, die eerst terecht werd begroet als het resultaat van minutieuze observaties, daarna vakkundig professoraal uitgebeend en door de “muggenzifters” gepresenteerd als een “samenraapsel” van bedenksels, van onsamenhangende passages, van oneigen elementen, waar geen touw meer aan vast te knopen was. Maar de schaduw van Emma blijkt altijd in Ry te zijn blijven ronddwalen. De pelgrims bleven er spontaan komen. De herinneringen duiken er dan ook overal voortdurend op zoals het noodlot in de roman van Flaubert. En nu schieten de documenten ook nog te hulp, tevoorschijn komend van onder het stof van de tijd. Zij maken de afdruk van de werkelijkheid in de roman zichtbaar... Buitengewoon epos van wat echt waar is, wat men een tijdlang kan ontkennen, wegstoppen, ontoegankelijk kan verklaren, dat zichzelf soms met steels plezier schijnt te verstoppen, maar wat zich uiteindelijk steeds duidelijk manifesteert. Als een meesterwerk. René Vérard
INHOUD Voorwoord...................................................................................................................... 3 G. Flaubert (biografie) ................................................................................................... 5 Het proces ...................................................................................................................... 8 De meningen op een rij .................................................................................................10 De plaatsen ....................................................................................................................25 Literaire pelgrimstocht in Ry ...................................................................................38-39 De personages ...............................................................................................................48 De getuigen ...................................................................................................................85 Rechtvaardiging van een keuze .....................................................................................90 Bibliografie ...................................................................................................................92
2
Gustave FLAUBERT 12 december 1821: geboorte 1840 : geslaagd voor eindexamen 1842 : vestigt zich in Parijs om er Rechten te studeren. 1844 : eerste zenuwinstorting; staakt de studie 1846 : dood van dokter Flaubert; ontmoeting met Louise Colet 1848 : breuk met Louise Colet 1849 : in september leest Flaubert aan zijn vrienden Louis Bouilhet en Maxime Du Camp zijn lyrische “De Verzoeking van de Heilige Antonius” voor. Het vonnis van de beide rechters? Ze veroordelen het manuscript tot de vlammen en de auteur tot “het voeren van droog brood aan zijn muze”, door een laagbijdegronds onderwerp te nemen. Louis Bouilhet stelt hem de volgende dag voor om zoiets te nemen als “het verhaal over de huwelijksproblemen van een oud-leerling van dokter Flaubert, met de naam DELAMARE, wiens vrouw zichzelf uiteindelijk had vergiftigd” (René Dumesnil, “FLAUBERT, iconografische documenten”). 1849 – 50 – 51 : 20 maanden reizen, in gezelschap van Du Camp: Marseille, Malta, Alexandrië, Athene, Rode Zee, Beiroet, Rhodos, Constantinopel, Sparta, de Peleponesos, Brindisi, Napels, Rome, Florence (in zijn “literaire herinneringen” schrijft Du Camp dat Flaubert op de top van de Djebel Abouçir zou hebben uitgeroepen “Eureka! Ik heb het gevonden! Ik noem haar Emma Bovary!” 1 1851 : hereniging met Louise Colet 1851 – 56 : Flaubert werkt aan Madame Bovary, wonend in Croisset. Breuk met Louise Colet (roman voltooid in april 1856) 1857 : Proces over “Madame Bovary” na de publicatie in de Revue de Paris (de Nouvelliste de Rouen, die er ook mee was begonnen, onderbrak de publicatie). Vrijspraak voor Flaubert op 7 februari 1857. Het boek en de schrijver zijn “gelanceerd”. 1858 – 1862 : Salammbô 1863 – 1869 : L‟Éducation sentimentale 1873 : Le Candidat 1875 – 1877 : Bouvard et Pécuchet en “trois contes” 8 mei 1880 : dood van Flaubert
1
Waarom de familienaam “Bovary”? Zou de schrijver de belangrijkste karaktertrek van zijn beklagenswaardige hoofpersoon (die een lomperik was) hebben willen combineren met de plaats waar hij zijn tegenslagen onderging? Vandaar de koppeling van “bova” (rund in het latijn) en ry ... “een rund in Ry”
3
“Ik ben een barbaar, ik bezit de slappe musculatuur ervan, de zwakke zenuwen, de groene ogen en de rijzige gestalte; maar ik bezit ook het enthousiasme ervan, de koppigheid, de prikkelbaarheid. Bij ons Normandiërs, stroomt een weinig cider door de aderen; dat is een zure en gistende drank die soms de stop eraf doet springen”.
FLAUBERT
HET PROCES Gustave Flaubert werd, bij het verschijnen van “Madame Bovary”, vervolgd wegens schending van de goede zeden (evenals de directieleden van de uitgeverij Pichat en Pillet). De zaak, die op 24 januari 1857 diende voor de 6e strafkamer van de arrondissementsrechtbank van Parijs werd een week uitgesteld. Meester Sénard (oud voorzitter van het parlement) werd de verdediger van Flaubert en de substituut Pinard werd zijn aanklager. De uitspraak volgde op 7 februari 1857: “...Gezien het feit dat het niet is toegestaan om, onder het mom van beschrijving van karakters en couleur locale, afwijkende feiten, uitspraken en handelingen weer te geven van de personages die een auteur wil beschrijven; dat een dergelijke aanpak, toegepast op de werken van de geest en de schone kunsten, zou leiden tot een realisme dat de ontkenning zou zijn van het schone en het goede en dat, door het voortbrengen van werken die een belediging zijn voor zowel het oog als de geest, een voortdurende schending zou betekenen van de publieke moraal en het fatsoen; “Gezien het feit dat er grenzen zijn die de literatuur, zelfs de meest lichtvoetige, niet moet overschrijden; en Flaubert en zijn medebeklaagden blijken zich daarvan onvoldoende bewust te zijn geweest; “Maar gezien het feit dat het door Flaubert geschreven boek een werk is waaraan lang en serieus is gewerkt, zowel wat betreft de literaire aspecten als de studie van de karakters; dat de 4
door de aanklager aan de rechtbank ter beschikking gestelde passages, hoe verwerpelijk ze ook zijn, gering in aantal zijn vergeleken met de grote omvang van het werk; dat die passages, hetzij wat betreft de ideeën die erin worden vertolkt, hetzij wat betreft de situaties die erin worden geschetst, passen in het geheel van de karakters dat de auteur heeft willen beschrijven, hoewel hij ze heeft overdreven en ze heeft vervormd tot een plat en vaak schokkend realisme; “Gezien het feit dat Gustave Flaubert verklaart de goede zeden en alles wat te maken heeft met de religieuze moraal te respecteren; dat uit niets blijkt dat zijn boek, zoals sommige andere boeken, is geschreven met het enige doel om wellustige passies te bevredigen, losbandigheid en zedeloosheid aan te moedigen, of te spotten met zaken die ons aller respect verdienen; “Dat zijn enige fout is om zo nu en dan de regels uit het oog te verliezen die elke zichzelf respecterende schrijver nooit mag overtreden en te vergeten dat de literatuur, evenals de kunst, om het goede waartoe zij is geroepen te verwezenlijken, niet slechts deugdzaam en puur moet zijn naar vorm en uitdrukking; Rekening houdend met deze omstandigheden en gezien het feit dat onvoldoende is aangetoond dat Pichat, Gustave Flaubert en Pillet zich hebben schuldig gemaakt aan de misdrijven waarvan zij worden beschuldigd; “Maakt de Rechtbank een einde aan de voorlopige hechtenis die hun was opgelegd en laat hen vrij zonder proceskosten”.
DE MENINGEN OP EEN RIJ. Welnu, hoewel veroordeeld tot het ondergaan van een beperkte “Beproeving”, weet Flaubert zich uitgenodigd om ........ op aarde terug te keren. Wat een teleurstelling, maar wat een verstandige uitspraak uiteindelijk – zoals de toekomst zou uitwijzen – voor deze aankomende schrijver, vol van romantiek hoewel regelmatig “verstoken” van fantasie.... “Ik zou wel iets willen verzinnen, maar ik weet niet wat” (Flaubert aan zijn moeder, op 22 april 1850) Zeven maanden na zijn tegenslag en de suggestie van Bouilhet, aarzelde Flaubert nog steeds, ondanks zijn plotselinge kortstondige “verlichting” op de top van de Djebel Abouçir. Die besluiteloosheid, onderbroken door reizen, zou nog verscheidene maanden duren. Terug in Frankrijk, schreef Du Camp, in een brief van 29 juli 1851, aan zijn vriend (op de omslag): Wat doe je? Wat besluit je? Waar werk je aan? Wat schrijf je? Heb je de knoop doorgehakt? Is het nog altijd Don Juan? Is het de geschiedens van Madame Delamare, die schoonheid? Enkele weken later beeindigde Flaubert –eindelijk!- zijn getalm. Alles afwegend zou hij zich met overtuiging, geduldig, storten op het korte romantische leven, eerst vol verveling, daarna roerig en dramatisch van een zekere “Madame Bovary” van wie de echtgenoot een lot zou treffen dat hetzelfde was, exact hetzelfde, als dat van de officier van gezondheid van Ry, Eugène DELAMARE. Ja, exact hetzelfde, want Bovary en Delamare waren beiden officier van gezondheid; beiden trouwden met een vrouw die ouder was dan zij en “grond” bezat; beiden verloren heel snel deze eerste vrouw; beiden hertrouwden met een zeer jong meisje en in dit tweede huwelijk werden beiden vader van een dochtertje; beiden verloren hun tweede vrouw voordat zij dertig jaar werd; tenslotte stierven beiden in armoede in het jaar volgend op hun tweede weduwnaarschap en lieten beiden een weesmeisje na.
5
De roman beschrijft van begin tot eind een levensloop precies, letterlijk zoals in het CV van Delamare van jaar tot jaar is vastgelegd. Laten wij er nog op wijzen dat de dood van de officier van gezondheid van Ry, in 1849, een goede verklaring kan zijn voor de lange aarzeling van Flaubert om, zo kort na de ontknoping, te beginnen met het reconstrueren van dit trieste verhaal, dat in de kleine dorp waar het zich afgespeelde diepe sporen had nagelaten. Een aarzeling die trouwens des te meer werd gerechtvaardigd doordat de familie Flaubert vanwege persoonlijke- en familiebanden, “debiteur” was in de financiële perikelen van de officier van gezondheid Delamare van Ry (zoals wij verderop zullen aantonen) Daarom “had de vrome moeder van Flaubert haar zoon gesmeekt om niet in deze modderpoel te roeren en de schande en ellende van een bevriende familie niet openbaar te maken” (Dr G. Dailliez in “In het land van Madame Bovary”). Vandaar de dringende noodzaak voor de schrijver om, nadat hij had besloten deze hem wel bekende geschiedenis op te schrijven in overeenstemming met de geografische en persoonlijke context en ondanks zijn ontembare wil om de werkelijkheid weer te geven, hier en daar de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om de gevolgen van een al te nadrukkelijke herkenbaarheid te vermijden. Laten we een voorbeeld geven van deze voorzichtigheid die in dit geval zo normaal en zo Normandisch is.... R. Dumesnil benadrukt het volgende wanneer hij de plattegrond van Yonville-l‟Abbaye, opgetekent door Flaubert, presenteert: “ De onderdelen zijn overgenomen van de topografie van Ry, maar verplaatst, met opzet verwisseld, om te voorkomen dat Yonville-l’Abbaye in de roman door de lezer onmiskenbaar zou zijn te identificeren als het dorpje Ry (...) De kerk was in eerste opzet aan de rechterkant gelegen, boven het gemeentehuis; maar deze vermelding is doorgestreept, waarschijnlijk omdat hij te dicht bij de werkelijkheid kwam en Flaubert heeft de kerk aan de linkerkant geplaatst”. (Flaubert, iconografische dokumenten) De uitdaging, voor Flaubert, was dus -in technisch opzicht- een ware geschiedenis optekenen en toch de romaneske schijn ervan behouden. Deze eis zou, in de loop der jaren, voor de liefhebbers van literatuurgeschiedenis de meest uitgelezen bron blijken voor uitleg, interpretaties en discussies, die men zich kan voorstellen! En het heeft Gustave Flaubert vast diep geraakt dat hij, na zoveel voorzorgsmaatregelen om plaatsen en personages vaag te houden, zonder de waarheid in de kern aan te tasten, en zo een proces en schandaal te vermijden, desondanks werd gedagvaard wegens “belediging van de publieke en religieuze moraal en schending van de goede zeden”. Juridische actie die des te onrustbarender was omdat daardoor de sluier die ieders identiteit decent beschermde dreigde te worden gescheurd: elk “personage” van de roman (notaris, koopman, aanbidder of apotheker) dat zich herkende, zou dat niet, als gevolg ervan, worden aangemoedigd om hem nog een proces aan te doen, wegens smaad deze keer? Zo kan men de eerste reactie van de toch trotse schrijver begrijpen: het proces proberen te voorkomen: “Flaubert gaat heftig tekeer, hij laat invloedrijke vrienden bemiddelen. Zonder resultaat: hij verschijnt op 24 januari 1857 voor de 6e strafkamer”. (R. Dumesnil) Na zo‟n “start”, die hij zich niet wenste en die de kiem van latere problemen in zich droeg, zal niemand zich erover verbazen dat Flaubert in maart 1857 de nieuwsgierigheid van een bewonderaarster als mademoiselle de Chantepie beantwoordde met: “Tegen een zo sympathieke lezeres als u is openhartigheid mij een plicht. Ik zal dan ook uw vragen beantwoorden; in Madame Bovary is niets werkelijk. Het is een volledig verzonnen verhaal”. Maar een andere brief, van eerdere datum en anders van toon, want deze werd in 1855 gericht aan zijn vriend en vertrouweling Bouilhet, bevestigt vanzelfsprekend het
6
werkelijkheidsgehalte van het verhaal: “Ik ben bang dat het einde (dat in de werkelijkheid het indrukwekkends is) in mijn boek te beperkt is, tenminste wat omvang betreft”. Op dezelfde wijze vertelde Flaubert Bouilhet op 17 september 1855 over de voortgang van zijn roman in de volgende bewoordingen: ”Ze lopen tegen de helling op; Homais bekijkt de blinde met de bloeddoorlopen ogen (je kent dat gezicht) en houdt een betoog tegen hem”. De beide vrienden kenden dus deze zelfde blinde met de bloeddoorlopen ogen en je voelt dat de schrijver, binnen de grenzen van het betamelijke, bezig is om de geschiedenis zo getrouw mogelijk weer te geven, zowel wat betreft de grote lijnen als in de details. 1 Trouwens, dit hoge gehalte aan werkelijkheid, dagelijks leven, dit realisme werd meteen opgemerkt door oplettende lezers. “Als zoon en broer van achtenswaardige doktoren, hanteert de heer Gustave Flaubert de pen zoals anderen de scalpel”. En de taalkundige Pierre Larousse schrijft in een commentaar op deze zienswijze in zijn “Groot Woordenboek” : “ongeëvenaard kort, precies en juist” Daarna schrijft hij: “Madame Bovary is een uitermate preciese beschrijving van de werkelijkheid; je vermoedt dat de romanschrijver zijn heldin heeft gekend en dat ze naast elkaar hebben gewoond (...) alles is door hem opgeschreven, het een na het ander, de kleinste gebaren, de onrust op haar gezicht en tijdens het aankleden. Naar aanleiding van dit enkele boek zou de poëtica van het realisme kunnen worden opgesteld”. Wat een scherpzinnig eerbetoon! Waarin de bekendheid van de auteur met zijn heldin meteen wordt “vermoed”. Trouwens de eerste woorden van de roman zelf suggereren ook de bekendheid van Flaubert met zijn held: “Wij zaten voor onszelf te werken toen het Hoofd binnen kwam, gevolgd door een nieuwe .......” Ongebruikelijk begin, in de stijl van een kroniekschrijver. Dat bracht La Varende ertoe om te schrijven: “ Flaubert hechtte er sterk aan om verborgen te blijven achter zijn personages. Hij hield zich aan deze basisregel van zijn schrijfkunst, behalve in het begin, om Charles Bovary voor te stellen als een persoonlijke herinnering. Dat was een wel gekozen vermetelheid, die het boek een soepel en vrolijk begin bezorgde”. De werkelijkheid komt daardoor steeds weer aan de oppervlakte en de oplettende tijdgenoten hadden dat in de gaten, zeker een Ducamp, een Bouilhet, die wisten wat er aan de hand was. Zij hebben het vast niet kunnen laten om op zekere dag aan een kennis of aan een verslaggever te vertellen, in bedekte termen of zonder omhaal, op welk “gemengd bericht” Flaubert zijn meest waarachtige roman had gebaseerd. Maar hoe liep, heel precies, de draad van Ariadne? Welke plaatsen werden aangedaan, welk gezelschap koos zij, naast dat van de onbeduidende man die zijn titel, officier van gezondheid, slechts kreeg om Emma te veroveren en haar weg te halen uit haar vaders boerderij. Hoe ontwikkelden de eindeloze dagdromen van een eenzame vrouw zich tot de geldproblemen, de kledingproblemen, het drama? Want in het begin is het een gif van verveling waarvan de heldin het slachtoffer was. Het stond “geschreven”, het was onvermijdelijk, dat men op zekere dag geduldig op zoek zou gaan naar die schokkende overduidelijke waarheid, waarvan men aan alle kanten voelde dat de pijlers waarop hij rustte, verborgen waren in de “aardlagen” van het plattelandsleven, en dat men hem vervolgens ook zou ontdekken. Het was de journalist en historicus Georges DUBOSC, die tien jaar na de dood van de schrijver, op 22 november 1890, het “voorbeeld” zou onthullen dat inspiratiebron en leidraad was voor Gustave Flaubert. 1
Het liefdadigheidsregister van Ry maakt op 31/3/1847 melding van bijzondere hulp verleend aan DUJARDIN (blind); 1 kg brood. Genoemde blinde bedelde in verscheidene dorpen. Leeftijd 35jaar. Hij werd blind op zijn 20 e “door een ongeluk” toen hij ongeschoold metselaar was.
7
Inderdaad schreef hij, na onderzoek, in de “Journal de Rouen” het artikel getiteld “de werkelijke Madame Bovary”; daarin bracht hij het nieuws: “Ry was Yonville-l‟Abbaye”: “Dat was de plaats waar Emma Bovary woonde, lief had, leed en stierf”. De naam, schreef hij, was ontleend aan Mme Delamare, geboren Adelphine Couturier, echtgenote van een officier van gezondheid te Ry. En hij besloot met: “Uit dit volledig samenvallen van het idee voor dit werk en de uitwerking ervan, uit de totale versmelting van vorm en inhoud, is dit boek voortgekomen, dat uniek is in de geschiedenis van de literatuur”. Ry kwam pas 34 jaar na “Madame Bovary” de literatuurgeschiedenis binnen. Want op weg van redactielokaal naar salon, van krant naar universitaire leerstoel, zou het nieuws de wereld over gaan en voortaan velen verleiden tot een tocht naar het dorpje Ry, naar “de straat (de enige) die één schootsafstand lang was en waar enkele winkels waren...”. Intellectuelen, professoren, toeristen, allen die literaire, historische, kunstzinnige herinneringen beschouwen als een wezenlijk eerbetoon, dat personages weer tot leven brengt en een ogenblik, bij wijze van climax van het scheppend vermogen, verleden en toekomst met elkaar verbindt. Ry, vanaf dat moment, bedevaartsoord. En al gauw zal deze korte lettergreep, dit baken voor de grote realistische roman in de “literatuurgeschiedenissen” het vanzelfsprekende vaste rijmwoord worden van “Madame Bovary”. De variaties, de commentaren op de “bronnen”, geïnspireerd door “grand Flau” zullen inderdaad eindeloos zijn. In 1807 schrijft Dr. Brunon, in het decembernummer van “La Normandie Médicale” een artikel met de titel “ Over Madame Bovary”. Zijn mening als dokter luidt: “Flaubert is de uitvinder, niet van de realistische roman maar van de documentaire roman. Opgegroeid in een medisch milieu heeft hij dingen waargenomen en die waarneming was het startpunt van een uniek werk in de Franse literatuur”. Ook waarnemer, maar dan van literaire werken, schreef G. LANSON in 1909: “het werk is het resultaat van precieze, minutieuze observatie... alle personages worden zo geduldig bestudeerd dat hij (Flaubert), door elk detail van hun persoonlijkheid te tonen, hen diepgang geeft en maakt tot krachtige types die wij kunnen begrijpen”. Alle wegen net als alle opvattingen leiden in dit geval naar Ry: “ Het dorp Ry (Yonville-l’Abbaye) waar Flaubert de details voor zijn verhaal zocht is een soort heilige stad geworden, die van Emma, waar men haar huis vereert, het hotel, de verdwenen apotheek, en zelfs een graf met op de steen de naam Delamare, die nu is opgenomen in het literaire panthéon. Het is misschien wat irritant, temeer omdat brave pennenlikkers zich erop laten voorstaan. Zeker is dat deze valse verering ervoor heeft gezorgd dat wij weten met welke toewijding Flaubert zich heeft “gedocumenteerd”, niets aan het toeval overlatend. Achter de fictie schuilt het echte evenbeeld, een werkelijkheid die met kracht tevoorschijn komt”. (LA VARENDE, in “Flaubert par lui-même”). De professoren, de schrijvers, de journalisten -uit alle landen- komen ter plaatse onderzoek doen. Ze ontmoeten Augustine MÉNAGE (Félicité), vader THÉRAIN (de koetsier van de Hirondelle) en daarna, na het verdwijnen van al die getuigen, ontvangt de heer Feuquère, eigenaar van “La Rose Blanche” (die alle herinneringen heeft geërfd, alle informatie uit de burgerlijke stand heeft opgeschreven, alle foto‟s heeft verzameld), alle bezoekers en leidt hen rond. Men geeft “ansichtkaarten” uit -zeer in de mode- die de enige en onbeduidende “exploitatie” zijn van “de affaire”: ze tonen “het dorp van Madame Bovary” en enkele personen die tegen Georges DUBOSC de waarheidsgetrouwheid bevestigd hadden van Flaubert‟s verhaal. Het wemelt van de artikelen, studies, werkstukjes, reportages. In “l‟Illustration” van 9 augustus
8
1930 publiceert Paul-Émile CADILHAC op zes volle pagina‟s een uitstekende “literaire wandeling” in “de streek van Madame Bovary” die ruim zal bijdragen aan het “populariseren” van de roman en de naam van Ry en Madame Delamare, geboren Couturier. Echter, in 1934, begin van een tijdperk waarin alles waar vraagtekens bij waren gezet, sociaal, politiek ...., literair, stap voor stap werd ingevuld, hield een zekere RICHARD, professor aan de Hogeschool voor Natuurwetenschappen, een rede met als thema: “Hetgeen bewijst dat Madame Bovary nooit heeft bestaan”. Hij beriep zich op minime “tegenstrijdigheden” die al eerder door de heer GOSSET onder de loep waren genomen in de Mercure de France van 16/7/1911. Verbazing, protesten. De zwakte van de argumenten maakte het deze universitaire commentator trouwens onmogelijk om de door sommigen al zo genoemde “traditionele opvatting” in gevaar te brengen..... maar er was op zijn minst een kiem geplant voor later, want er zou een tijd komen, na de tweede wereldoorlog, waarin de golf van intellectualisme in haar verlangen om alles te “vernieuwen” zich zou storten op alle geldende waarheden en de geschiedenis wilde herschrijven op basis van een zin, soms van een woord. De heer Richard moet dus worden beschouwd als de voorloper van een opkomende tendens. Een tendens om de nadruk te leggen op de twijfel –die het gif zal blijven van de moderne tijdom zich bij voorbaat tegenover schrijvers alle vrijheden te permitteren, zelfs wanneer de romanschrijver Flaubert heet, die ons na “Madame Bovary” een “Salammbo” gaf waarmee hij, na een verbazingwekkende speurtocht naar het vocabulaire, geen psychologische en dagelijkse, maar een historische werkelijkheid tot leven wekte. De beperkingen ontkennen die een kunstenaar zichzelf kan opleggen; wat is er normaler in een tijd waarin het alom tegenwoordige materialisme de intellectuelen dwingt om hoop te putten uit de bevoorrechte opdracht van de scheppende kunstenaar? Die laatste vertegenwoordigt een ultiem perspectief op zich aankondigende vrijheid. Op 20 december 1953 hield de voorzitter van de Normandische Schrijversbond, de heer René HERVAL, „literator en historicus‟ een rede met de voorzichtige titel “onorthodoxe woorden over Madame Bovary”. Daarin wordt betoogd, op basis van een manuscript van de jonge Flaubert, “Passion et vertu (passie en deugd)”, dat “Madame Bovary” niet Madame Delamare was en dat Ry niet Yonville-l‟Abbaye was maar ....... Forges-les-Eaux, het kuuroord dat Jacques Hébertot nieuw leven had ingeblazen en waar hij directeur was van het Casino. Kreeg de twijfel de overhand? Gedurende enkele jaren schreef de pers met onregelmatige tussenpozen over de strijd “Ry Forges-les-Eaux”. De “traditionele” opvatting kende, in die op hun manier zeer realistische jaren, zeker zwakke plekken. Deze was vroeger gebouwd op mondelinge getuigenissen ..... en de getuigen waren er niet meer om hun woorden te bevestigen en om te bewijzen dat ze te goeder trouw waren. En vervolgens hadden sommigen, het moet gezegd, er een schepje bovenop gedaan. Maar op meer subtiele wijze had “de kwestie Delamare” en ook de opwinding rond het proces tegen Flaubert, gedurende lange tijd de katholieke bevolking psychologisch “onwel” gemaakt (het boek was, per decreet van 20 juni 1864, op de index gezet); deze bestond uit winkeliers, enigszins teleurgestelde “kleine luiden” en daar was ook nog de rol van hun karikatuur, “Monsieur Homais”....... Geen reden om de vlag uit te steken! Of om met de “eer” te gaan strijken inspiratiebron te zijn voor een groot schrijver! Daardoor werd er geen enkele brochure, geen enkel naambord, nog geen piepklein zaaltje met lectuur over de “affaire” bedacht. Kortom, het “terrein” werd niet “gemarkeerd” ondanks de verwachte grote stroom toeristen, door de opkomst van de automobiel. Tja, wat zou deze plek ook missen als haar mooie “legende” werd “gepikt”?
9
In zichzelf gekeerd, inderdaad, het dorpje Ry, evenzeer als Yonville-l‟Abbaye was het nog steeds dat “lome dorpje ...... languit liggend langs de oever, als een koeherder die een dutje doet aan het water” (Madame Bovary). Toch gebeurde er, zelfs zonder toedoen van een eigentijdse Homais, iets onverwachts. Want teveel is teveel. Met een lachwekkend laag budget, maar met een ongebreidelde inzet begonnen de leden van een “Bovary comitee” –opgericht op 23 november 1954- met het verdedigen van de “traditie van 100 jaar” die gedoemd leek om van ouderdom te sterven. En zo verscheen, in 1959, in de reeks onderzoeken naar de “bronnen”, na verscheidene jaren minutieus speurwerk, dat geënt was op de aanpak van Flaubert, een studie getiteld “Epiloog van de affaire Bovary: DE OVERWINNING VAN RY” De studie werd ontvangen als een werk van groot nut voor het vaststellen om niet te zeggen het herstellen van de waarheid. (zie blz. 31) Sinds dit “stopsignaal” voor de onzinverhalen zijn de jaren voorbij gegaan. En de meeste specialisten, schrijvers van naslagwerken en studies over literatuur, zijn er weer toe overgegaan om Ry in ere te herstellen als rijke inspiratiebron van Flaubert. Het is de noodzakelijke, onvermijdelijke “terugkeer naar de bronnen” na de waanzinnige poging om de scheppende fantasie van de romanschrijver als alles bepalende factor te benoemen – omdat, voor sommigen, het “talent” van de schrijver alles mogelijk maakt, en hij dan ook slechts met wat gevoel en geduld de werkelijkheid hoeft te onderzoeken, zelfs in het geval van de schrijver van de eerste Franse realistische roman! Terwijl het werk al meteen na verschijning werd erkend als het resultaat van observatie, van perfecte coherentie, en dat was dus ver voordat de journalist Dubosc zijn “beroemde” artkel publiceerde waarin hij plaatsen en personages identificeerde. Gustave Flaubert bekende in 1856 aan Madame des Genettes “Emma Bovary was voor mij een wilsbesluit, een thema”. Het besluit om afstand te nemen van het moeizame geploeter met zijn “Tentation de Saint-Antoine” en zich “vast te bijten” in de werkelijkheid van deze “geschiedenis van Madame Delamare, die schoonheid”. Over Graziella had Flaubert, zeer kritisch, immers op 24 april 1852 gezegd: “Geen enkele wolk komt het zuivere blauw van dit meer vertroebelen. Oh, hypocriet! Als hij de ware geschiedenis had verteld dan was het vele malen mooier geweest!” Hij, Flaubert, was juist op dat moment begonnen daarvan het voorbeeld te schrijven, zijn mooie ware geschiedenis! En de nieuwe documenten waarover wij nu beschikken zullen ons in staat stellen, denken wij, om de opvatting over de werkelijkheid zijn definitieve vorm te geven, namelijk dat het ware Delamare verhaal Flaubert als leidraad diende bij het schrijven van zijn meesterwerk. Toch meent, zullen sommigen zeggen, Jacques Suffel in zijn recente voorwoord bij “Madame Bovary”: “Het past ons dan ook om Ry de verdienste te laten dat het de streek van onze heldin oproept, zonder echter de legende te accepteren die later is verzonnen om het gevalletje Delamare als enige inspiratiebron van de roman te presenteren”. In andere woorden, de auteur zou zich slechts “in grote lijnen” hebben gehouden aan de geschiedenis van de familie Delamare. Maar hij zou deze hebben ingevuld en doorspekt met losse observaties en gegevens waarmee hij toch, “met karaktertrekken van verschillende modelfiguren” (Mémoires van Madame Ludovica, etc. .....), krachtige “types” heeft kunnen creëren..... Hetgeen J. Suffel er niet van weerhoudt om, al houdt hij vast aan de opvatting van de “samengestelde personages” (Emma, Homais, etc....) te benadrukken dat het “hardnekkig zoeken naar het ware”, bij Flaubert op de eerste plaats kwam! Op dit punt van de discussie kunnen wij, om ons standpunt duidelijk te maken, niet beter doen dan herhalen wat wij in 1959 schreven als conclusie van “De Overwinning van Ry”:
10
“Madame Bovary? Dat is gewoon de geschiedenis van de familie Delamare die op één bladzijde past, maar omdat Flaubert er een roman van heeft gemaakt, moest hij hem wel in een breder kader plaatsen, met inachtneming van het totaal, sommige details zijn overgenomen, andere erbij verzonnen. De vier jaar die de auteur nodig had voor het schrijven van “Madame Bovary”, zijn niet slechts een indicatie voor de liefde voor de preciese zin, maar ook voor het voortdurend zoeken naar het zo precies mogelijk weergeven van de werkelijkheid”. Dat is tenminste duidelijk. Consistent. Wat onze ontdekkingen bevestigen. Vanzelfsprekend ontkennen wij niet dat Flaubert al het materiaal heeft gebruikt waarover hij kon beschikken om zijn werk tot stand te brengen. Maar om het in te passen, om de psychologische en sociologische waarheid van de protagonisten in het drama te reconstrueren, hetgeen hij stap voor stap met de groots mogelijke precisie heeft gedaan. Inderdaad, onze lezers zullen het beseffen, zijn dit niet alleen meer de “grote lijnen” van de Delamare-geschiedenis die tevoorschijn komen bij onze nasporingen, maar een massa details die bevestigen met welk een toewijding Flaubert gewerkt heeft aan de reconstructie van de belangrijkste episodes in de “ware geschiedenis” zoals die zich in Ry en daarna in Yonville-l‟Abbaye heeft afgespeeld. En, in tegenstelling tot enkele anderen, wanhopen wij geenszins, de komende jaren, nieuwe bewijzen te kunnen toevoegen aan het dossier, mocht dat nodig zijn: want er is een “gat” in de correspondentie van Flaubert met Louis Boulhet, zijn vriend, zijn vertrouwenspersoon (van wie wij hebben aangetoond dat hij in twee brieven in 1855 zijn zorg uitsprak of er wel genoeg aan de “werkelijkheid” werd vastgehouden). Ja, en juist van 1849 tot april 1854 zit er een vreemde pauze in deze correspondentie ....... een afwezigheid die lijkt op een voorzorgsmaatregel. Zo zien we, de geschiedenis van Madame Delamare blijft mooi ...... en is nog niet afgelopen. Trouwens, de zeer dunne mysterieuze sluier die er overheen blijft hangen misstaat haar helemaal niet. Hij lijkt op de de dunne sluier gevormd door de ochtendnevel die zo vaak over Ry hangt als een virtuele fijne lijkwade die slechts een zonnestraal nodig heeft om zijn heldin te laten schitteren. Maar is het dan niet eindelijk afgelopen? Jazeker. Het dorpje Ry heeft sedert 1977, historisch, literair, artistiek, honderd jaar achterstand ingelopen: het bezit nu een “Galerie Bovary” waar, naast een onvervangbare documentatie over de “affaire”, de meest verfrissende reconstructie van de roman te vinden is die men zich maar kan voorstellen. Zeer werkelijkheidsgetrouw tot in de kleinste details! Zeker, Flaubert had er recht op, omdat hij zich liet inspireren door Ry, dat Ry zich, van haar kant, liet inspireren door zijn werk. Alweer realisme, en van de beste soort. De cirkel is gesloten. Net als Flaubert heeft Ry zijn proces gewonnen.
DE PLAATSEN Maar laten we terugkeren naar de werkelijke wereld ....... zonder de roman uit het oog te verliezen. Eerst gaan wij terug en brengen een bezoek aan de plaatsen.
11
BLAINVILLE-CREVON : “Markgraafschap in Normandië op vier mijlen van Rouen in de streek Vexin Normand”. (1696)
Er staan, inderdaad, overblijfselen van het kasteel van de hertogen van Longueville, een kerk uit de XVe eeuw – voormalige kapittel kerk- “ harmonieus van bouw met geruite muren van afwisselend natuursteen en flinten”, maar ook en vooral “een plek van gemoedsrust” zoals geleerde pater Bretocq schreef in een verwijzing naar de herinneringen die bezit nemen van de pelgrim, wanneer hij hier komt om het voorwoord van de roman te beleven. Men moet inderdaad eerst naar Blainville-Crevon voordat men naar de hoger gelegen boerderij van het oude kasteel loopt, “de boerderij van de familie Bertaux”
....daar, in die kerk, schrijft hij, hebben Eugène DELAMARE – Charles BOVARY, dokter te Ry, en Véronique Delphine COUTURIER – Emma ROUAULT, de huwelijksbeloften uitgewisseld. Om van de kerk naar de boerderij van de familie Bertaux te gaan, “die een halve mijl verderop ligt”, moet men eerst het plein oversteken, de Crevon over en langs de minuscule vestingwerken van het kasteel, tot waar ongeveer vijftig meter na een bocht aan de linkerkant een pad uitkomt, “het smalle pad dat tussen het groene koren slingert”, dat naar de boerderij leidt. Een boerderij, “die er mooi uitzag”, met een een “oplopend” erf, zoals Flaubert uitlegt, “met in een regelmatig patroon geplante bomen”. 12
Op de terugweg dringt de herinnering aan de onsterfelijke bladzijde zich op - beter is hem te herlezen- waar Flaubert schrijft “de bruiloftsstoet, eerst één kleurig lint dat door het veld golfde, langs het smalle pad,... de jurk van Emma, te lang... de speelman die voorop ging.... en de hals van zijn viool omhoog en omlaag bewoog om zijn ritme goed te ondersteunen. Het geluid van het instrument verjoeg de vogeltjes al van verre....”.
LA VAUBYESSARD Bij gebrek aan geluk, werd de jonge bruid al snel bevangen door verveling. –Waarom, in ’s hemelsnaam, ben ik getrouwd? Begon zij zich af te vragen. Echter, “toen september op zijn eind liep, kwam er iets buitengewoons op haar pad; zij werd uitgenodigd op Vaubyessard, bij de markies van Andervilliers”
13
“Het kasteel, modern van bouw, op z’n Italiaans, met twee vooruitstekende vleugels en drie bordessen, lag onderaan een enorm grasveld waar enkele koeien graasden, tussen verspreide groepjes grote bomen, terwijl de bedden met struiken, rhododendrons, seringen en sneeuwballen hun onregelmatige plukken groen uitbundig toonden langs de zandweg die een flauwe bocht maakte...”. (roman)
J. Suffel : “Het bal op Vaubyessard is geënt op een feest georganiseerd door de markies van Pomereu, op het Château du Héron; Flaubert had dat bijgewoond...” (op de foto staat het kasteel in zijn glorietijd. Het is nu verwoest. Van het park, ontworpen door Le Nôtre, is de landelijke sfeer intact gebleven, waardoor men eenvoudig het verleden kan oproepen).
14
RY – YONVILLE-L‟ABBAYE
“Soms ziet men, als de wolken even wijken, in het licht van een zonnestraal, in de verte de daken van Yonville met de tuinen aan het water, de binnenplaatsen en de klokkentoren van de kerk”. “Yonville-l‟Abbaye .... is een dorpje op 8 mijlen van Rouen, tussen de weg naar Abbeville en die naar Beauvais, aan het eind van een vallei waar de Rieule doorheen stroomt, een riviertje dat uitmondt in de Andelle en op weg naar de monding drie molens aandrijft.... de weilanden beginnen aan de voet van een lage heuvelrug en lopen achterlangs naar de graslanden van het Pays de Bray... Als men aankomt ziet men aan de horizon de eikebomen van het woud van Argueil.... Men bevindt zich hier op het punt waar Normandië, Picardië en de streek die er eigenlijk niet bij hoort, het Ile de France samen komen.... Tot in 1835 was er geen enkele begaanbare weg naar Yonville”.... Deze “geografische schets” in snelle streken neergezet door Flaubert kan worden aangevuld: - met de aantekening op pagina 141 van het “kladblok” van de auteur (Biliotheek van Rouen) : Yonville benijdt Forges zijn water, Neufchâtel zijn kazen, Fleury zijn fabrieken”. - Door de opmerking van Homais: “Wij liggen aan de ene kant in de luwte van de noordenwind dankzij het woud van Argueil, aan de andere kant in de luwte van de westenwind dankzij de heuvelrug Saint Jean”. Met de kaart in de hand kan men Ry en de vallei van de Crevon (riviertje dat inderdaad van Ry tot aan de monding drie molens aandrijft! – Loop van de rivier “la Crevon” – gemeentehuis van Ry, 1857) daadwerkelijk “met de vinger aanwijzen”. “Van alle aantrekkelijke valleien in de Haute-Normandie zal, volgens pater Bretocq, de kleine vallei van de Crevon vast en zeker het meest in de smaak vallen bij de toerist die op zoek is naar bloemenweiden en romantiek. Over een afstand van vijftien kilometer ligt de vallei, enkele honderden meters breed, vriendelijk glooiend links naast de rijksweg N30 van Rouen naar Gournay, tussen de kale hoogvlakte van Martainville en één van de vele uitlopers van het woud van Lyons”. En Ry, helemaal aan het einde, waar inderdaad geen begaanbare weg heen liep tot in 1835, zoals bestudering van de gemeentelijke registers aantoont (op 10/2/1828 : “het is niet mogelijk voor een man te paard of te voet een rijtuig te passeren zonder daarbij in gevaar te komen”) dringt zich op aan de reiziger als Yonville-l‟Abbaye. Volgt u de gids...
15
“Intussen worden de erven kleiner, beschrijft Flaubert, de woningen staan dichter op elkaar, de heggen verdwijnen....; er is een smederij van een hoefsmid
en daarnaast een wagenmaker die twee of drie nieuwe wagens buiten heeft staan die de weg versperren”.
Maar laten we verder het dorpje Ry-Yonville l‟Abbaye ingaan waar de enige straat (de Grande Rue zoals Flaubert hem noemt en zoals hij ook heet in het Kadaster van Ry uit 1852) waarvan het beeld de werkelijkheid en de roman doet samenvallen: “De straat (de enige) die één schootsafstand lang is met enkele winkels, eindigt abrupt bij de bocht in de weg”. Wij zeggen erbij dat Flaubert, in zijn “kladschrift”, oorspronkelijk precieser was,
16
“bij de bocht in de weg die meteen omhoog loopt” – zoals vermeld door de heer Bosquet, Bulletin Nr 12 van de Vrienden van Flaubert”. “Kopie van de werkelijkheid” die als te onthullend werd beschouwd, waarschijnlijk? In elk geval is de enige straat op marktdagen overvol met een menigte die uit de oude markthallen puilt die zich aan het ene uiteinde bevinden: “Het plein stond al vanaf de vroege ochtend vol met een rij wagens... Aan de andere kant stonden kramen van tentdoek waar men katoenen stoffen, dekens en wollen kousen verkocht.... Potten en pannen stonden op de grond, tussen de piramides van eieren en manden met kaas...... De mensen dromden samen op één plek, zonder verder te lopen en dreigden soms het winkelraam van de apotheek in te drukken....
“Emma leunde uit haar raam”, dat deed ze vaak (het raam, op het platteland, vervangt de schouwburg of de boulevard) en keek met genoegen naar het gedrang van de plattelandsbevolking, toen zij een man in het oog kreeg gekleed in een groene suède jas”.
Flaubert situeert het “gebedshuis” -dat vaste herkenningspunt in elke bebouwde kom- van RyYonville l‟Abbaye als volgt: 17
“De kerk staat aan de overkant van de straat, 20 passen verderop, bij de ingang van het plein”. “De markthallen, dat wil zeggen een tentdoek ondersteund door zo’n twintig palen, beslaan ongeveer de helft van het grote plein van Yonville” vermeldt de schrijver. Wij hebben de bouwplannen van de markthallen van Ry teruggevonden
(opgesteld in 1834) waarbij de bovenstaande plattegrond was gevoegd. Men leest erin, over het grootste gebouw (A), dat het “ 11m70 breed bij 37m40 lang” is, dat het overdekt wordt met tentdoek dat wordt odersteunt door vier rijen houten palen die op vierkante blokken cement staan”. De begane grond bood plaats aan “54 kramen”.
18
In de andere vleugel, bevond zich boven afdeling B een “houten verdieping met een grote zaal met daarnaast een kantoor met schouw” (7m90 breed bij 11m45 lang) : “vroeger deed het dienst als zittingsruimte voor de pachtcommissie en voor de rechtbank van Ry”. De afdeling C (15m85 bij 6m80) bestond uit verschillende ruimtes en uit een “cipierkamer”. Voor de gevangenis E bevindt zich “een pleintje van 6m bij 4m20. De totale oppervlakte -gevangenis meegerekend- was ongeveer 681 vierkante meter (het kadaster van 1852 geeft aan 696m2 markthallen op een plein van 1400m2 (35 x 40): in beide gevallen besloegen de markthallen zeker “alleen al ongeveer de helft van het grote plein van Yonville”.
LITERAIRE PELGRIMSTOCHT IN RY Voor het eenvoudig terugvinden van de plaatsen, kan men de plattegrond en de namenlijst hieronder raadplegen. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Door Emma gebruikte route om zich naar la Huchette te begeven. Boerderij Rollet Portaal (XVIe) Vlakbij, grafsteen van L. Mutel, eerste echtgenote van Delamare. Bordes. Eerste huis van de familie “Delamare-Bovary”. Hotel Lion d‟Or. Kantoor van Meester Guillaumin. Tweede woning van de familie “Delamare-Bovary”. Apotheek van de heer Homais.
19
Aangekomen in Ry-Yonville, zien wij de straat (de enige) -meestal uitgestorven, maar overvol op marktdagen- , de kerk die wat achteraf staat op het plein dat voor de helft wordt ingenomen door de oude markthallen die nu zijn verdwenen, maar waarvan “de contouren” niet zijn veranderd, en zo vinden wij het hele decor terug. Nu gaan wij nog op zoek naar enkele markante plekken, waar de herinnering aan de hoofdpersonen van de roman sterk aanwezig is, soms als een sombere overpeinzing, soms als een droom ...
Natuurlijk : “wat het sterkste opvalt is, tegenover de herberg de Lion d’Or, de apotheek van de heer Homais! Vooral wanneer ’s avonds zijn petroleumlamp is aangestoken en de rode en groene glazen stopflessen die de glazen pui verfraaien, als langwerpige kleurige vormen van verre te zien zijn, en dan, er doorheen kijkend, als door Bengaals vuur, is vaag de schim te zien van de apotheker die op zijn toonbank leunt. Zijn huis staat van beneden tot boven vol kasten met inscripties, in schuinschrift, in rondschrift, in blokschrift: Vichy-, Selz-, Barège-
20
water, bloedzuiverende stroop, Raspail-olie (kamfer-olie), Arabische pasta (op basis van eikels, noten en granen), Darcet pastilles (voor de keel), Regnault zalf (tegen venerische ziekten), verband, spoelmiddelen, chocolade voor de gezondheid, enz. ...”. De apotheek van “Jouanne-Homais” bevond zich tegenover het “Hôtel de France” (tegenwoordig is er een bordje geplaatst op de gevel dat de plek aanduidt). Het is goed om op te merken dat de glazen pui, de gebogen toonbank, de stopflessen, enz. ... zijn overgebracht naar de “Galerie Bovary” waar ze zijn te bezichtigen. De familie “Delamare-Bovary” woonde in twee huizen in Ry (dat verklaart waarom Flaubert het jonge echtpaar van Tostes naar Yonville heeft “verhuisd”: “dat is naar analogie van de verhuizing van het echtpaar Delamare”, heeft P.E. Cadilhac ons duidelijk gemaakt). Van de eerste woning zijn, behalve de mondelinge getuigenverklaringen, twee elementen bewaard gebleven die essentiëel zijn voor de identificatie: “de Laan” en de trap naar het water. “Wat er vooral prettig aan is (aan de woning) voor een arts, lezen we in de roman, is een deur naar “de Laan”, die het mogelijk maakt om te komen en te gaan zonder gezien te worden”. De kadasters van Ry (van 1827 en 1852) bevestigen de aanwezigheid van een laan aan de zijkant van het huis. Overigens loopt er achter de tuin een riviertje naast waar een trap naar toe gaat. Al heeft de aanleg van de weg naar Blainville “de Laan” sindsdien onzichtbaar gemaakt, de trap naar het water is nog steeds te zien ...
Trap naar het water…
een trap waar de poézie van afdruipt wanneer men terugdenkt aan deze zin: “Emma nam haar brief mee naar het eind van de tuin, bij de rivier, naar een scheur in de muur van het terras” of aan deze: “ Toen ze waren aangekomen bij haar tuin, duwde Madame Bovary het hekje open, snelde de traptreden op en verdween”. Vanuit dit prachtig gelegen huis kon Madame Delamare-Bovary langs het water, om het dorp heen lopen, en zo, zonder dat de inwoners het
21
in de gaten hadden, in alle vrijheid, of naar de voedster gaan die aan het eind van het dorp woonde achter de kerk, of naar la Huchette twee kilometer verderop... “Zij (Emma) begaf zich op weg naar de woning van Rollet, die zich aan het eind van het dorp bevond, onderaan de helling, tussen de grote weg en de graslanden...”.
Deze woning “waar aan de buitenkant, onder de kap van het zolderraam, een streng uien hing”. Maar zij kon ook doorlopen tot Gratianville (buurtschap van Villers) om “Rodolphe” (Louis Campion) op te zoeken, wiens (eigen), nog steeds “onbetreden” grondgebied, niet kan worden bezocht, ook al is het te zien vanaf de “rijksweg” Nr. 30.
Onze documentatie: hierboven ziet men op de voorgrond links het jachthuis “van de ontmoetingen” genaamd, en op de achtergrond rechts, van opzij, het hoofdgebouw. (hieronder): de voorgevel van het “kasteel” ( met de loep kan men “de twee windwijzers met zwaluwstaart” onderscheiden).
22
“De dag begon aan te breken. Van verre herkende Emma het huis van haar minnaar, waarvan de beide windwijzers met zwaluwstaart donker afstaken tegen het bleke ochtendlicht”. Terug naar Ry. De tweede woning van de familie “Delamare-Bovary” bevindt zich bijna tegenover het vroegere “Hôtel de Rouen” (de “Lion d‟Or” in de roman) dat is veranderd in een ....
bankfiliaal! Daar heeft het echtpaar, 21 maanden later een bestaan beëindigd dat, dankzij Flaubert, een tweede leven zou kennen.
Enkele jaren na de “Ry-Yonville” en “Delamare-Bovary” identificatie (1890) verdween de grafsteen van Madame Delamare in 1896. Een inwoner, Flaubert liefhebber en “bovaryst”, de heer Feuquère, had er een foto van gemaakt: 23
“Hier rust het lichaam van Delphine Couturier, gemalin van Eugène Delamare arts, overleden op 6 maart 1848. Haar ziel ruste in Gods vrede. “Ik wil dat zij wordt begraven in haar bruidsjapon met witte schoenen en een kroontje. Het haar wordt over haar schouders gespreid; drie kisten, één van eiken, één van mahonie en één van lood”. Delphine Couturier werd vlak bij het Renaissance portaal van de kerk van Ry (met enkele delen uit de XIIe eeuw) ter aarde besteld (het kerkhof is nu buiten gebruik).
Nu de plaatsen zijn geïdentificeerd en bezocht, zullen we kennis maken met de “prototypes” van de personages die Flaubert hebben geïnspireerd, niet indirect maar in tegendeel zeer direct.
24
DE PERSONAGES Eugène DELAMARE – Charles BOVARY Laten we allereerst een hoeksteen plaatsen: alle commentatoren hebben, zonder uitzondering, erkend dat de familie Flaubert de familie Delamare kende en zelfs met hen omging. “Het staat vast dat de Flauberts de Delamares hebben gekend” (R. Herval); “Eugène Delamare ... “ die leerling was geweest bij dokter Flaubert” (J. Suffel). “ De heer Flaubert senior was zowel chirurg in het ziekenhuis als directeur van de School voor Geneeskunde in Rouen. En onder zijn leerlingen bevond zich een arme jongen, Eugène Delamare geheten, voor wie hij meer dan normale interesse had getoond, omdat de families elkaar kenden, en van wie hij met grote moeite een middelmatige officier van gezondheid had gemaakt. Met zijn bescheiden diploma op zak, had Delamare (de toekomstige Bovary) eerst wat rond gekeken om zich vervolgens definitief te vestigen in Ry ...” (Dr. G. Dailliez). De preciese “route” van Delamare was de volgende: hij was geboren te Rouen in 1811 en zijn diploma van officier van gezondheid werd, na vijf jaar studie, ook te Rouen ondertekend op 10-9-1834 (door Doctor Adelon en Doctor Des Halles, na goedkeuring van Orfila, de decaan van de Medische Faculteit te Parijs). Hij was 22 jaar. Zijn naam verscheen voor het eerst als officier van gezondheid in Catenay, preciseert professor Bosquet “in 1835” (pagina 54 van de almanak van Rouen), waar zijn vader zich had teruggetrokken, nadat hij was gestopt als wijnhandelaar in Rouen. Een jaar later vinden wij hem, dankzij de nieuwe editie van dezelfde almanak, terug in Ry. 1836; dat is precies het jaar van zijn huwelijk (op 18-4-36) met Louise MUTEL, 39 jaar oud terwijl hij toen 24 was! Een jaar later, in april, had de eerste Madame Delamare een miskraam, waarna zij aan het eind van het jaar overleed. Op de huwelijksakte stond zij vermeld als “eigenares met eigen inkomsten” .... tja, en na haar overlijden hebben wij sporen gevonden van lang en hard juridisch touwtrekken tussen Delamare en zijn schoonmoeder die van geboorte een “DUBUC” was, familienaam die in de roman voorkomt. Inderdaad schrijft Flaubert in “Madame Bovary” dat de officier van gezondheid Bovary met een “weduwe DUBUC” trouwde en dat haar aangekondigde “1200 pond rente” een valse belofte bleek te zijn: “ van dat hele vermogen waarvan men zo hoog had opgegeven kwam niets, behalve wat meubels en wat versleten kleding, in het huishouden terecht. De zaak moest opgehelderd worden (...) Zij had dus gelogen, dat mens” (roman) De tweede, langere, episode in het liefdesleven van Eugène Delamare zou niet veel beter aflopen, ook al begon hij wel onder een gelukkiger gesternte. Deze keer was de uitverkorene (Adelphine COUTURIER – “Emma” in de roman) een jong meisje.
25
“DE ZAAK MOEST OPGEHELDERD WORDEN” (roman)
Na het overlijden van zijn eerste vrouw werd de officier van gezondheid Delamare (net als Bovary) ertoe gebracht “de zaak op te helderen”. De fac-simile hierboven is die van het dossier over “de gebeurtenissen van 12 en 13 februari 1838”. Er staat: “Verdeling van goederen Nr 197 – Lemonnier borg voor de heer Eugène Delamare arts wonende in de gemeente Ry canton Durnétal. Tegenover eiser 1e ) Mevrouw Marie-Louise Clotilde DUBUC, weduwe van de heer Jean-Baptiste MUTEL, landeigenares wonende in de gemeente Fresne le Plan canton Boos. 2e ) Het echtpaar GRANDIN, landbouwers wonende in de gemeente Baisnay. Zij werd geboren in La Rue Saint-Pierre op 17-2-1822, en was nog maar 17 jaar oud maar had al wel, naar het schijnt, het grote gevoel voor romantiek dat bij die leeftijd past: zij trouwde “om acht uur ‟s avonds” in Blainville-Crevon op 7-8-1839 (akte 34, burgerlijke stand van Blainville). Flaubert, van zijn kant, legt uit: “Emma had daarentegen graag om middernacht willen trouwen, met toortsen; maar vader Rouault wilde niets weten van dat idee” Wij stellen daarbij vast dat zowel in werkelijkheid als in de roman de vader van de bruid (AdelphineEmma) weduwnaar is, terwijl van de bruidegom (Delamare-Bovary) de beide ouders nog in leven zijn. Al deze details zijn waarschijnlijk slechts kleine kiezelsteentjes, maar teveel kiezelsteentjes om ook maar de geringste twijfel door te laten over de levensloop die de schrijver stap voor stap heeft gevolgd. Het stramien is aanwezig. La Varende heeft dat uitstekend verwoord: “In Madame Bovary doet de schrijver niets anders dan zijn spiegel richten op de personages en de situaties. Hij verzint geen verhalen, hij schildert niet uit het hoofd, hij kleurt niet in; hij maakt een kopie (...). Men zal dan ook begrijpen dat de schrijver, om de werkelijkheid zó dicht te benaderen, zich voorziet van alle mogelijke garanties, en dat hij zich inspant om, met behoud van het recht op fantasie, de waarheid zo getrouw mogelijk weer te geven met behulp van zijn “documentatie” van de praktijk zoals hij was, of had kunnen zijn. Delamare is weer aan de vrouw. Ze zijn in de wittebroodsweken. Dan herneemt het leven zijn gewone loop; die is al gauw eentonig voor haar. 1840: de notarisklerk BOTTAIS is in Ry 26
maar het zal niet lang duren, net als bij de klerk Léon DUPUIS in de roman, of hij vertrekt om zijn “rechtenstudie af te maken in Parijs” (in 1841). De jonge Madame Delamare brengt op 29 november 1842 Alice Delphine ... ter wereld en in de roman bevalt Emma van een kleine Berthe. Was er gerekend op een meisje? Dan heeft Adelphine Delamare nog zes jaar te leven. En wij weten dat het gezin Delamare, na deze geboorte, net als het gezin Bovary, zich steeds verder in de schulden zal steken. Een zenuwinzinking ....... “ondertekend”
Hierboven, de “zwierige” handtekening van Delamare in 1839 ... Hieronder, kort voor zijn dood, één van de laatste handtekeningen van de officier van gezondheid van Ry .... Het is aan de grafologen om hun oordeel te geven over deze ontwikkeling die tekenend lijkt voor de gelatenheid van de man. (Register van besluiten in de Gemeenteraad van Ry)
27
Departement Seine Maritime Arrondissement Rouen Canton Darnétal Nr 22 Overlijden van DELAMARE Eugène -:-
GEMEENTEHUIS VAN RY UITTREKSEL UIT HET AKTENREGISTER VAN DE BURGERLIJKE STAND Op de achttiende dag van de maand December achttienhonderdnegenenveertig om negen uur ‟s morgens, AKTE VAN OVERLIJDEN: van Eugène Delamare, overleden in dit dorp, gisteren om half zes ‟s morgens, van beroep officier van gezondheid, geboren in de stad Rouen, achtendertig jaar oud, zoon van de overleden Pierre Delamare en van Antoinette FONTAINE, rentenierster in de gemeente Mesnil-Esnard in dit departement, echtgenoot van de overleden Delphine COUTURIER, op huwelijkse voorwaarden opgesteld te Blainville-Crevon op tien augustus achttienhonderdnegenendertig, op grond van de verklaring aan Ons afgelegd door Louis Jacques COURCHEY, landbouwer vierendertig jaar oud, vriend van de overledene en door Charles Constant DURIER, onderwijzer drieendertig jaar oud, eveneens vriend van de overledene, beiden wonende in het dorp Ry. Zij hebben deze akte, in tweevoud opgesteld in hun aanwezigheid, na lezing ondertekend, hetgeen Wij, Burgemeester van Ry, volgens de wet, hebben geconstateerd, in de hoedanigheid van ambtenaar van de Burgerlijke Stand. De Burgemeester Getekend A.H. CORROYER Volgen de handtekeningen : DURIER, COURCHEY
Professor Bosquet (Bulletin Nr 11 van “Vrienden van Flaubert”) heeft op basis van de verkoopakte van 30 maart 1848 (drie weken na het overlijden van Madame Delamare) vastgesteld dat de schulden volgens de regels in het contract zijn opgenomen: - een van 6.000 franc op 30-7 en 3 augustus 1843, - een van 1.000 franc in juli 1845 - een van 1.500 franc in november 1845 - een van 1.200 franc in mei 1847 Dat was de reden waarom Delamare het huis van de familie in Catenay verkocht, wat hem .... 5.000 franc opleverde. Het betekent de afdaling naar de hel en niet veel later, na het tragische overlijden van de heldinnen (Adelphine-Emma), de dood van hun gebroken levensgezel. In “l‟Impartial de Rouen” die kort verslag deed van de begrafenisplechtigheid van Delamare, staat een woord waaruit men kan opmaken dat dit verscheiden onverwacht was: “ Zaterdag jongstleden is te Ry met veel pracht en praal de laatste eer bewezen aan de heer Delamare, lid van de Gemeenteraad en officier 2e klasse van gezondheid in de Nationale Garde. De heer Delamare is plotseling overleden in de leeftijd van 37 jaar en deze voortijdige dood vergroot het verdriet waartoe wegens de verdiensten van de overledene al aanleiding was”. Ja, “met veel pracht en praal”, verklaart de heer Bosquet, die in de boekhouding van de voogdij terugvindt dat de begrafeniskosten 5.000 franc bedroegen! Een “plotselinge” dood die aanleiding geeft tot alle mogelijke veronderstellingen (vallende ziekte, ongeluk, maar ook zelfmoord ...?). Wat in elk geval onbetwistbaar lijkt is dat de handtekening van Delamare in enkele maanden tijd veel was veranderd, dat de materiële situatie van de officier van gezondheid precair was, maar vooral, dat de familie Flaubert de familie Delamare zó goed kende dat zij onze dokter financiëel had ondersteund, zoals “de inventaris” die de volgende dag werd opgesteld laat zien ... 18 december 1849: Eugène Delamare is net gestorven.
“Gedenkboek van Rouen” – 7 oktober 1848
28
Op 19-20-27-29 december maakt Mr. Leclerc, notaris te Ry, de “inventaris” op van de goederen van de overleden arts. Dit document van 43 pagina‟s, inmiddels “uit de schaduw van het beroepsgeheim tevoorschijn gehaald” is eveneens de inventaris ... van de waarheid, de enige echte, wat betreft de herkomst van “Madame Bovary”.
“DE INVENTARIS .... VAN DE WAARHEID” Maar laten we niet vooruit lopen, en de eerste bladzijde lezen: In het jaar negentien honderd negenenveertig op negentien december om tien uur ’s morgens, op verzoek van de heer Pierre COUTURIER, landbouwer wonende in de gemeente Blainville-Crevon, in zijn hoedanigheid als grootvader van moeders kant van juffrouw Alice Delphine Auguste Delamare, minderjarig, geboren uit het huwelijk van de overleden Eugène Delamare, bij leven arts te Ry, waar hij is gestorven op de zeventiende van deze maand en de echtgenote van de heer Delamare, overleden op zes maart negentien honderd achtenveertig”. Dit document kan worden geraadpleegd in de Galerie Bovary in Ry)
Men vindt erin dat eerst de heer en vervolgens mevrouw Flaubert, Delamare hebben geholpen. Inderdaad is er in deze “inventaris van de waarheid”, opgesteld in 1849, vlak na de dood van de officier van gezondheid van Ry, sprake van een “wissel ondertekend door de heer Delamare uit Catenay, aan de heer Flaubert” (dus in 1834 of 1835 toen hij daar in functie was...) En verderop van een door Madame Flaubert ondertekende “schuldbekentenis” van 300 franc, “ten gunste van de overledene” (dus, ogenschijnlijk, na het overlijden van haar man in 1846) Hier zien wij de sporen die zijn leven naliet:
29
NUMMER ELF: veertien items, zijnde door de overledene ondertekende wissels ten gunste van de heer GOBIN, notaris te Blainville. “Het veertiende item is een wissel ondertekend door de heer Delamare aan de heer Flaubert”. “Deze items zijn uitsluitend pro forma bewaard en om te verifiëren of de rekening met de heer Gobin vereffend was”. Vervolgens zien we in de lijst van rekeningen die bij het overlijden uitstaan: “Van de heer Lécuyer eigenaar van het huis waarin de overledene woont, wegens huur tot jongstleden Kerstdag, vierhonderd franc ...
Van mevrouw Flaubert, een bedrag van driehonderd franc op een ten gunste van haar door de overledene ondertekende schuldbekentenis”. Deze zorgzaamheid werpt plotseling nieuw licht op de “bronnen” van “Madame Bovary”. Want wij hebben niet meer te maken met een doorsnee relatie “Flaubert-Delamare”, die tot nu toe als zodanig werd erkend en geaccepteerd. Deze “inventaris” verschaft in het onderzoek naar de “bronnen” zekerheid over hulp, over werkelijke ondersteuning van Delamare door de familie Flaubert. Anders gezegd, het is een teken van vriendschap, met alle bijbehorende contacten en gesprekken in de familiekring. Hoe kan iemand, hierna, nog twijfelen aan de onderliggende “werkelijkheid”, niet alleen “in grote lijnen”, maar als fundament voor de waarachtigheid van het werk? Trouwens, hadden de meeste literaire critici niet intuïtief aangetoond dat het een werk was op basis van gedetailleerde observatie? Men had in die tijd een beter oor voor kleine ritmeverstoringen en men was meer gespitst op ongewone geluiden van het leven. En waarom zouden we niet meteen ook de mondelinge verklaringen van vele mensen, die al te lichtvaardig verworpen waren, in ere herstellen, van vader Thérain, oud-koetsier op de diligence van Ry, van mevrouw Augustine Ménage, bijeen gebracht door de journalist Georges DUBOSC? Was het niet een bewijs van respectloosheid om het deel dat al deze doden toen hebben bijgedragen aan de waarheid systematisch bij de vuilnisbak te zetten? Ja, Dr. Dailliez had gelijk toen hij in 1930 schreef: “De herinnering aan haar (Madame Bovary) is blijven leven in de streek. Men heeft hem overgeleverd van generatie op generatie. En de schrijver, die niets heeft verzonnen, heeft zich ertoe beperkt de personages van het
30
drama en de plaatsen waar het zich afspeelt te verbergen achter schuilnamen. Hij kende zijn hoofdpersonen. Hij is langdurig, bij herhaling, ter plaatse geweest om zich te documenteren. Zo heeft hij ons, door een doorzichtige sluier, een aangrijpende biografie willen tonen” . Bovary -dat wil zeggen Delamare- komt, in al zijn onbeduidendheid, veelvuldig in het boek voor: van “Wij zaten voor onszelf te werken toen het Hoofd binnen kwam ...” tot de enige diepzinnige opmerking die hij ooit heeft gemaakt: “het is de schuld van de voorzienigheid”. De inventaris “doorbladeren” die bij zijn dood is opgesteld, levert punt voor punt, van de buitensporige uitgaven van zijn echtgenote voor kleding tot het tragische berooide einde, de bevestiging op van het feit dat de situatie van de twee nu onlosmakelijke personages, identiek is. Een biografie. Herlezen wij de laatste bladzijden van de roman: “Toen begon iedereen te profiteren. Juffrouw Lempereur vroeg zes maanden lesgeld ... Moeder Rollet vroeg geld voor het wegbrengen van een twintigtal brieven ... Bij iedere schuld die hij betaalde dacht Charles dat hij ervan af was. Voortdurend doken er nieuwe op. “ (...) Ondanks zijn zuinige manier van leven, lukte het Bovary geenszins om zijn oude schulden af te betalen”. Bij het overlijden van Delamare waren zijn schulden talrijk en divers: Hij stond in het krijt,
“Bij de heer Lebourg, toeziend voogd, honderd franc, “Bij de weduwe Lecornier, ex-diensbode, werkloon, tien franc, “Bij de heer Thérain, herbergier te Ry, overnachting van twee militairen, twee franc” , enz…enz... Maar de inventaris maakt andere verhelderende vergelijkingen mogelijk. Zo deed de garderobe van Madame Delamare niet onder voor die van Madame Bovary.
Daarin vindt men bijvoorbeeld ... “vierentachtig dameshemden van witte katoen geschat op tweehonderd twintig franc” ... Er is overigens meer. Even waar, maar aandoenlijker. “Op een dag dat hij (Charles Bovary) naar de markt van Argueil ging om er zijn paard -zijn laatste bron van inkomsten- te verkopen kwam hij Rodolphe tegen”. (roman)
31
Welnu, na het overlijden van Delamare vond men in de stal “Een roodbruine stokoude merrie lijdend aan dampigheid1, geschat op honderdvijftig franc. Het was hem blijkbaar niet gelukt om haar te verkopen!
En waarom zouden we dan niet de verklaring van Jules Levallois vermelden, opgetekend door Pierre Joffroy: “Op een zonnige zomermiddag zagen wij, op de grote vlakte van Épreville, in de verte een paard onze kant op komen dat juist boven de horizon uit steeg, het deed ons denken aan Rossinante, het werd bereden door een ruiter die Gustave Doré heel goed had kunnen gebruiken voor zijn illustraties van Don Quichotte. Deze twee fantastische wezens hielden stil op enkele passen voor ons. Er ontspon zich een onbeduidend gesprek dat maar niet wilde vlotten. Daarop verwijderden de trieste, moedeloze, in elkaar gezakte man en het beklagenswaardige dier zich en verdwenen in de richting van Ry. –Heb je hem herkend? Vroeg mijn oom mij. Het is Delamare, de officier van gezondheid. Weet je welke ramp hem heeft getroffen?” En P. Joffroy voegt eraan toe: “Eenentwintig maanden na de dood van Delphine werd de arme Delamare gevonden, hangend aan de onderste tak van een appelboom”. Andere auteurs hebben betoogd dat Delamare zichzelf langzamerhand zou hebben “vergiftigd”. We weten, uit betrouwbare bron, dat hij geruïneerd was, dat hij een oud dampig paard had, dat hij “plotseling” overleed om half zes ‟s morgens, op 18 december 1849. En dat Flaubert hem kende. 2
NOTARISKLERK BOTTAIS-DUPUIS... EN ENKELE ANDERE NAMEN In onze korte biografie van Delamare hebben wij al meteen aangegeven dat de officier van gezondheid van Ry, bij het overlijden van zijn eerste vrouw (in 1839) een zaak had aangespannen tegen zijn schoonmoeder en dat toendertijd de notarisklerk van Ry een zekere 1
dampigheid: paardenziekte gekenmerkt door zware ademhaling. Wij wijzen erop dat de officiële overlijdensakte van Delamare (gemeenteraadsregister van Ry) het overlijden vaststelt op 18 december 1849, terwijl de notariële inventaris 17 december aangeeft... 2
32
Narcisse-Stanislas BOTTAIS was, die zich in 1841 in Parijs “vestigde” om zijn rechtenstudie af te maken, net als Léon DUPUIS in de roman. Dit juridische steekspel stelt ons in staat een beter begrip te krijgen, in de eerste plaats van de aard van het geschil dat Delamare en zijn schoonmoeder (geboren Dubuc) tegenover elkaar bracht, en vervolgens van de waarschijnlijke reden voor Flaubert om Bottais ...... Dupuis te noemen. Delamare informeerde eind 1837 bij de notaris van Ry (Meester Leclerc) 3 naar zijn recht op de erfenis van zijn vrouw. De zaak was dermate ingewikkeld (Louise Mutel had twee zusters en een schoonvader en er bestond een huwelijkscontract, opgemaakt vóór hun huwelijk op 18/4/1836, tussen haar en Delamare) dat de notaris van Ry per brief aan het “Hoofd” van een opleiding in Rouen (de opleiding van Lemonnier) vroeg om de mening van een tweede advocaat. En dit hoofd heette DUPUIS, en werd door de notaris van Ry zelfs “mijn beste Dupuis” genoemd (documentatie, Galerie Bovary). Wij slaan hier derhalve een “dubbelslag” (onenigheid na de dood van de eerste mevrouw Bovary en het verschijnen van een authentieke Dupuis) wat betreft de overeenkomst met het werkelijke leven in Ry. Laten wij nu het “traject” voltooien van de notarisklerk van Ry Narcisse BOTTAIS, door Flaubert omgedoopt tot DUPUIS .... eenvoudig door de naam te veranderen. Geboren op 28/10/1817 in Perriers-sur-Andelle (Eure) vindt men zijn naam op de officiële uitslag van de nationale garde verkiezing in Ry van 15/11/1840. Als klerk van Meester Leclerc (die hem op 5/11/1836 in opleiding had genomen) werkte hij dus op enkele kilometers afstand van zijn geboortedorp ... wat weinig opwindend was. “Omdat hij zich erg verveelde in Yonville, waar hij klerk was bij Meester Guillaumin, stelde meneer Léon DUPUIS (híj was de tweede vaste gast van de Lion d’or) vaak het tijdstip van zijn maaltijd uit, in de hoop dat een of andere reiziger naar de herberg zou komen met wie hij s’ avonds zou kunnen praten. “... Parijs, lonkte dan naar hem in de verte, met de blaasmuziek van het gemaskerd bal en het gelach van de meisjes van plezier. Hij moest er zijn rechtenstudie afmaken, waarom vertrok hij dan niet?” (roman) De inschrijving van onze notarisklerk aan de Rechtenfaculteit van Parijs is inderdaad terug te vinden; het formulier is bewaard gebleven in de archieven (hij woonde in Parijs aan de boulevard Saint-Martin op nr 207 en daarna in de rue de la Harpe op nr 66. Hij liet zich twee keer inschrijven: op 11/11/1841 en op 8/1/1842) Op 2 mei 1843 werd hij benoemd als notaris te Formerie (Oise). Drie jaar later (op 19 mei 1846) trouwde hij. Inderdaad, aan het eind van de roman, als hij net voor de tweede keer weduwnaar is geworden, ontvangt BOVARY, zoals wij nog weten, een aankondiging van het huwelijk van meneer Léon DUPUIS, die notaris is geworden .... Narcisse BOTTAIS stierf plotseling in Beauvais op 23 augustus 1888, schreef de heer BELLOU, lid van de departementale Staten en burgemeester van Formerie, in “le Messager” van 31/12/1921 en hij preciseert: “ ik was een vriend van de heer BOTTAIS (...) Wanneer het echtpaar BOTTAIS ontving .... speelden wij 31, een kaartspel dat BOTTAIS had geleerd bij Madame Delamare toen hij klerk was te Ry. Dat spel kende men niet in Formerie”. Hij voegt er aan toe: “Zo nu en dan spraken wij over Madame Delamare, aan wie BOTTAIS, perfect beschreven door Flaubert, met plezier terugdacht, over Campion en over Jouanne, de 3
Wij wijzen op de volgende opmerking van Jean Pommier: “De Léon van de roman .... heette in de papieren van Flaubert eerst Leclerc, zoals de notaris van Ry”. (Bulletin Nr 6 van De Vrienden van Flaubert).
33
apotheker met wie ik enkele keren heb gecorrespondeerd over een kuur die hij had samengesteld”. Verder vestigen wij de aandacht op de aanwezigheid onder de bewoners van het dorpje Ry, tussen 1840 en 1848, van de heer TUVACHE grondbezitter te Ry van 1828 tot 1857 2 (Tuvache is de burgemeester van Yonville-l‟Abbaye); van een meneer Bournisien3 (in de roman komt een priester Bournisien voor); van een mevrouw LHEUREUX4 ( in de roman: LHEUREUX, manufacturier). En wij vermelden nog voor hen die zich er bijvoorbeeld over verbazen dat de heer Du Camp schreef “DELAMARRE” (met dubbel r) dat deze varianten toen veel voor kwamen. Wij hebben een officiëel document aangetroffen, gedateerd op 1 april 1840, met daarop de namen “DELAMARRE, arts” en “JOANNE” in hun hoedanigheid van gemeenteraadsleden van Ry. En ook de schrijfwijze MUSTEL –voor MUTEL- en ... Delphine voor Adelphine, zoals men ook FAUBERT vindt voor FLAUBERT in de aankondiging van augustus 1856 in de “Revue de Paris” dat “Madame Bovary” binnenkort verschijnt. In 1838 kreeg de heer DUPUIS, hoofdklerk van Meester Lemonnier, procureur te Rouen, inzage in de zaken van Delamare die zijn eerste vrouw had verloren in december 1837 (de brief, waarvan hieronder de fac-simile, afkomstig van de notaris
van Delamare te Ry, werd gepost in “Croisy-la-Haye” en gestempeld in Lyon-la-Forêt) Documentatie: Galerie Bovary.
LOUIS CAMPION : RODOLPHE Roman: Rodolphe was niet getrouwd: “Hij woonde als vrijgezel en had naar men zei een vast inkomen van minstens vijftien duizend pond. Het is, bij benadering, 1845 (drie jaar voor het overlijden van Madame Delamare) en Louis Campion, voorbeeld voor Rodolphe, woont in het gehucht Villers (la Huchette), gemeente Saint-Denis le Thiboult. Hij zal bij zijn dood (op 6/1/1868) worden aangemerkt als “garçon” (dat wil zeggen vrijgezel) in het register van het Charité ziekenhuis te Parijs. Was hij “welgesteld” deze Louis Campion? 2
Archiefstuk nr 390 gemeentehuis van Ry Akte 11.1843, huwelijk van Pierre-César Bournisien, deurwaarder wiens handtekening men terugvindt tijdens het geschil “Delamare-Mutel” op de datum 26/4/1838. 4 Akte 16 van 22/11/1845: Marie Rosalie Caroline LHEUREUX, 35 jaar. 3
34
Ja, ontegenzeggelijk. Zijn vader bezat meerdere landerijen en had zelfs een rentmeester (Louis-Prosper Le Halleur, oud-militair) in dienst genomen in 1826 voor “het beheer van zijn bezittingen”. Maar hij had zes kinderen en meteen na zijn overlijden (oktober 1847) werden zijn meubels en daarna zijn land verkocht, waarmee de erfenis verdween. Roman: Rodolphe weigerde Emma de drie duizend franc die zij hem vroeg: “Tenslotte zei hij heel kalm: Ik heb ze niet, beste mevrouw. Hij loog geenszins. Had hij ze gehad dan had hij ze gegeven ...”Verderop lezen wij: “Rodolphe onderbrak haar en gaf toe dat hij zelf met de situatie verlegen was”. Deze geldzorgen (na de aankondiging in “Le Rouennais” van 21/10/1849 dat 31 hectare en 65-69 centiare namens hem werd verkocht) groeien en ontaarden, zoals zijn overlijdensakte laat zien: beroep .... “bloemist” .... (lijdend aan longtuberculose, was hij de dag ervoor opgenomen in het ziekenhuis). Blijft over de “wederwaardigheden” van het personage met betrekking tot Ry in kaart te brengen. Van 1833 tot 1835 (dus van zijn 23 e tot zijn 25e) was hij ondercommandant van de Nationale Garde te Ry (Almanak van Rouen en van de departementen Seine-Maritime en Eure). Zijn spoor verdwijnt van 1836 tot 1837 en verschijnt weer in 1838 (hij is dan “commandant”). Op 12/7/1840 wordt hij geïnstalleerd als gemeenteraadslid van Ry (register van besluiten). Eerst is hij altijd aanwezig, maar van 1843 tot mei 1844 zet hij slechts één keer zijn handtekening... daarna verdwijnt zijn naam vanaf 1845 .. in dat jaar keert hij in zijn oude rang van kapitein in de Nationale Garde tot in 1848, in welk jaar hij wordt vervangen. Laten wij nu de jaren van de (waarschijnlijke) relaties van Madame Delamare nader bekijken; en dan ook, door de leeftijden te vergelijken, nagaan of een relatie Madame DelamareCampion mogelijk was: a) De jaren waarin Madame Delamare relaties aanging (getrouwd op haar 17 e, overleden op haar 27e in 1848) liggen dus ongeveer tussen 1842 en 1847. Als centraal jaar nemen wij 1845. In dat jaar, drie jaar voor haar dood, is zij 24 jaar. b) Op zijn beurt was Louis Campion, geboren in april 1810, dus toen, in 1845, vijfendertig jaar. Zij vierentwintig jaar, hij vijfendertig jaar, dat is aannemelijk en lijkt ook opvallend veel op de roman/ Welke leeftijd geeft Flaubert aan Rodolphe? “Meneer Rodolphe Boulanger was vierendertig jaar”. Gezinssituatie, leeftijd, woonafstand, welgesteldheid daarna geldzorgen: de roman “klopt‟ met de werkelijkheid.
DE DOOD VAN DE HELDIN
35
Emma Bovary (geboren Rouault), Adelphine Delamare (geboren Couturier): twee mensenlevens, kort en identiek. Welke leeftijd geeft Flaubert Emma op haar huwelijk? Hij heeft het over “de frisheid van een achttienjarige”.... Adelphine Delamare, geboren in 1821, was zeventien en een half jaar op 6/8/1839, toen ze trouwde, net als Emma, met een officier van gezondheid die weduwnaar was van zijn eerste vrouw. Zij overleed op de leeftijd van zevenentwintig jaar en liet, net als “Madame Bovary” , een jong weesmeisje na van zes jaar ... en een moeilijke financiële situatie. Maar een onzeker element –de eventueel werkelijke zelfmoord van Madame Delamare- is het meest pakkende voorbeeld geweest (beschreven in “de meningen op een rij”) van de slordige volhardendheid waarmee, in de jaren vijftig, sommige “specialisten” in het twijfel zaaien, hebben geprobeerd, zonder duidelijk bewijs, de hypothese ter zijde te schuiven dat Madame Delamare werkelijk zelfmoord kan hebben gepleegd. Hun argumentatie, die wij hier nog eens noteren, omvatte drie punten: 1) Het schijnt dat er weinig reacties zijn geweest na het overlijden van Madame Delamare (een zelfmoord zou voor veel reacties hebben gezorgd); 2) Dood door vergiftiging zou een juridisch onderzoek tot gevolg hebben gehad (men vindt daar geen enkel spoor van); 3) In het eventuele geval van een zelfmoord had de Kerk absoluut het sacrament niet toegediend. In “La Victoire de Ry” hebben wij afgerekend met dit “bewijs uit het ongerijmde” dat trouwens door Flaubert zelf al werd ontkracht: Homais moest “een leugen verzinnen die de vergiftiging kon maskeren en deze opschrijven voor de krant Le Fanal, en ook nog de mensen te woord staan die op hem stonden te wachten om informatie te krijgen; en wanneer alle inwoners van Yonville zijn verhaal hadden gehoord over de arsenicum waarvan zij dacht dat het suiker was, enz ...” Dat is inderdaad een antwoord dat de drie punten ontkracht. Want, als Madame Delamare, in de werkelijkheid, zelfmoord heeft gepleegd en als, zoals Flaubert aangeeft, haar zelfmoord (waarvoor de apotheker verantwoordelijk kon worden gesteld) aan het publiek werd uitgelegd als een ongeluk, een vergissing, is het onbegrijpelijk waarom het parket zou hebben ingegrepen! Waarom de Kerk het sacrament zou hebben geweigerd! En omdat het parket niet in actie kwam en omdat de begrafenis kerkelijk was, is het de vraag welke ellenlange commentaren die begrafenis had kunnen oproepen. In tegendeel, de opvatting dat het om een ongeluk ging werd erdoor bevestigd. Over het leven van Madame Delamare, daarentegen, werd voortdurend gesproken! Bovendien is het goed om te benadrukken dat Delamare, Officier van Gezondheid, bevoegd was om de sterfgevallen te rubriceren. In onze weerlegging hebben wij trouwens niet nagelaten om, met behulp van authentieke documenten, de omstandigheden waarin men in die jaren leefde -en stierf- te reconstrueren. Deze toonden overtuigend aan dat ongelukken en zelfmoorden niet zeldzaam waren, net zo min als de verwarring nadien. Zo gaven wij aan, dat in 1848 de “Burgemeesters” op de hoogte werden gesteld van het verzoek aan de Alfort veterinaire school en aan de apothekersopleiding in Parijs om “ formules van arsenicum preparaten die voor verschillende doeleinden konden worden gebruikt.... zonder aanleiding te geven tot gevaarlijke vergissingen, zonder dat de misdaad er misbruik van kan maken”. (Gebundelde akten van de Prefectuur, 1848, -pagina 630)
36
In de studie konden wij ook het “realisme” van Flaubert wat betreft de Geneeskunde aantonen: “De apotheker ontpopte zich als een prima buurman... De behoefte om zich voor de ander in te spannen was niet de enige drijfveer van de apotheker voor zoveel onderdanige hartelijkheid, er zat een plan achter. Hij had de wet overtreden van 19 Windmaand, jaar XI, artikel 1, dat ieder individu zonder diploma verbiedt om de geneeskunde uit te oefenen”. (en inderdaad, op pagina 153 van de gebundelde akten van de Prefectuur, jaargang 1809, over de uitoefening van de geneeskunde, wordt inderdaad onder de aandacht gebracht dat de “burgemeesters ervan op de hoogte moeten zijn dat niemand de titel van Doctor in de medicijnen of in de chirurgie mag voeren, als hij niet in het bezit is van een diploma uitgegeven door ofwel de oude faculteiten, ofwel door één van de zes medische opleidingen, ingesteld door de wet van 19 windmaand, jaar XI”). Wij vinden dus weer die zorg om het leven “op de voet te volgen”, om de werkelijkheid te reconstrueren, die het werk zijn kracht, zijn eenheid, zijn “realisme” verschaft. Dat is volmaakte schoonheid! De tweede echtgenote van de Officier van gezondheid van Ry, gestorven in de winter toen ze 27 was, geplaagd door geldproblemen, is in precies dezelfde omstandigheden (leeftijd, jaargetijde, problemen, gezinssituatie) heengegaan als Madame Bovary. Dat is de kopie waar La Varende over spreekt!
Département Seine Maritime --
GEMEENTEHUIS VAN RY
Arrondissement Rouen -Canton Darnétal -Nr 5 Overlijden van Adelphine Véronique COUTURIER -:-
UITTREKSEL UIT HET AKTENREGISTER VAN DE BURGERLIJKE STAND Op de zevende dag van de maand Maart achttienhonderd achtenveertig om tien uur ‟s morgens, AKTE VAN OVERLIJDEN van: Adelphine Véronique COUTURIER, overleden te Ry, gisteren om drie uur ‟s morgens, zonder eigen beroep, zevenentwintig jaar oud, geboren in de gemeente La Rue Saint Pierre, op zeventien februari achttienhonderd eenentwintig, wonende in het dorp Ry, dochter van Pierre Jean-Baptiste COUTURIER en van wijlen Martine Madeleine Véronique LE ROUX, wettige echtgenote, onder huwelijkse voorwaarden, opgemaakt in Blainville-Crevon op tien augustus achttienhonderd negenendertig, van Eugène DELAMARE, zoals ons verklaard door genoemde Eugène DELAMARE, echtgenoot van de overledene, officier van gezondheid, vijfendertig jaar oud, en door Charles Constant DURIER, onderwijzer, eenendertig jaar oud, vriend van de overledene, beiden wonende in het dorpje Ry. Zij hebben deze akte, in tweevoud opgesteld in hun aanwezigheid, na lezing ondertekend, hetgeen Wij, Burgemeester van Ry, volgens de wet, hebben geconstateerd, in de hoedanigheid van ambtenaar van de Burgerlijke Stand. De Burgemeester Getekend GOUYER Volgen de handtekeningen : DURIER - DELAMARE
DE APOTHEKER “HOMAIS” In de “nieuwe editie van Madame Bovary”, uitgegeven door J. Pommier en Mademoiselle Leleu, wordt aangegeven dat er een variant (blz 250) is verdwenen in de definitieve tekst: Meneer Homais stelt zich, op de avond van de komst van het echtpaar Bovary in Ry, als volgt voor: “Homais junior”. Dus had Flaubert, oorspronkelijk, een Homais senior in zijn hoofd .... en Ry telde inderdaad met Guillaume Désiré JOUANNE (de vader) en Alfred Adolphe JOUANNE (de zoon) twee 37
apothekers, die beiden in de Gemeenteraad hebben gezeten (vader Jouanne trok zich terug in 1848 terug in Rouen). Welke van de twee inspireerde Flaubert uiteindelijk het meest? De eerste stond, volgens sommige auteurs, bekend als iemand die, als trouwe kerkganger, “zich verre hield van het verkondigen van de ideeën van Voltaire” (Herval). Maar volgens de heer Alfred Colling “moet er ook op worden gewezen dat de krachtige originaliteit van het door Flaubert gecreëerde literaire personage bijzondere gevallen van nabootsing teweeg heeft gebracht. Adolphe Jouanne, die zijn vader opvolgde in de apotheek van Ry, legde zich erop toe om lichamelijk en geestelijk te lijken op de beroemde Homais”. Wij hebben er echter in “La Victoire de Ry” op gewezen, en misschien zelfs bewezen, dat het geval van nabootsing onwaarschijnlijk om niet te zeggen onmogelijk was, omdat Adolphe Jouanne 37 jaar was in 1856, toen de roman verscheen. De leeftijd van “bevliegingen” was al voorbij! Trouwens, wij hebben het bewijs van het luidruchtige bestaan van Jouanne junior in Ry vóór het verschijnen van de roman ... aangezien hij in 1854-55 de honderdacht statuutsartikelen schreef van een Onderlinge Verzekerings Maatschappij, die hij op 1 mei 1855 oprichtte en de naam “Broederlijke Unie” gaf (Jouanne documenten, Galerie Bovary).
Deze JOUANNE (HOMAIS) Junior die schreef “Wat mij betreft, heb ik het altijd als een plicht beschouwd om elke waarheid te onderkennen en te verkondigen, die ik zou kunnen tegenkomen, ongeacht of deze waarheid afkomstig is van het Evangelie of van Voltaire”, toen hij in 1855 nog niet in staat was tot nabootsing, zou híj dan niet model staan voor de hilarische Monsieur Homais? Laten wij, puttend uit het proza van Jouanne junior van vóór 1857, de gedachtenwereld van beide personages zichtbaar maken: Adolphe JOUANNE schreef de honderdacht artikelen –een ware roman!- van het statuut van de Onderlinge Verzekerings Maatschappij die hij oprichtte. Uiteindelijk werden 81 artikelen, 38
in twaalf hoofdstukken, gepubliceerd in de vorm van een brochure. Links staat, op een brief geschreven door de oprichter, het stempel van de “onderlinge” met aan beide zijden van het kruis de inscripties “FRATRES ESTIS” “UNUM SINT” (Gij zijt allen broeders; dat zij allen één zijn) en onderaan het oprichtingsjaar: 1855 ... dus, vóór het verschijnen van “Madame Bovary” (zie bladzijde 25). Hun opvatting over de geneeskunst: Jouanne (art. 65) “De leden respecteren de artsen en tonen de eerbied die men verschuldigd is aan hen die hun nachtrust opofferen om ons lijden te verlichten” Homais: “Hulde dus aan de ruimhartige geleerden! Hulde aan deze onvermoeibare geesten die hun nachtrust opofferen aan het beter maken ofwel het verlichten van het lijden van hun soort”. Drankzucht en hun mening hierover; Jouanne (art. 62) – over de rol van de artsen jegens de bevolking: “Zij geven informatie over de leefregels die hun in staat zouden stellen om de leeftijd te bereiken die de voorzienigheid ieder van ons toewijst, leeftijd die helaas met meer dan de helft wordt teruggebracht door slechte hygiëne en door onmatigheid op allerlei gebied. Hiertoe plegen de artsen van de vereniging overleg (Art. 68) om de leden, of door middel van speciale lezingen, of door het publiceren van speciale gerichte uitgaven; over regels wat betreft de hygiëne toegesneden op de verschillende situaties van de leden aangaande klimaat, wonen, enz......” Homais: “Waarlijk, zei de apotheker, men zou de drankzucht krachtig moeten bestrijden. Ik zou willen dat men wekelijks, op een daarvoor bestemd bord op de deur van het Gemeentehuis, de namen zou opschrijven van al diegenen die zich in de loop van de week zouden hebben vergiftigd met alcohol. Trouwens, wat betreft statistiek zouden we zo prima naslagwerken krijgen die we indien nodig zouden kunnen raadplegen ...” Van een zelfde eensgezindheid; Jouanne (Bulletin) “Begrijpen de mensen die zich de echte vrienden van het volk noemen, dat wij helemaal niet bij de staatsinrichting van de antieken, die heidense volkeren, bij wie de arbeider slechts een lastdier was dat op de markt werd verhandeld, en dat wij evenmin bij de wetsbepalingen van deze volkeren te rade moeten gaan voor het geheim van de mogelijke verbeteringen. Het verdwijnen van de slavernij is niet te danken aan deze regeringsvormen maar aan het Christendom”. Roman: “Wat, zei de geestelijke, bent u dan geen christen?” “Neemt u mij niet kwalijk! sprak Homais. Ik bewonder het Christendom! Het heeft eerst de slaven bevrijd, de wereld een moraal gebracht ....” Twee praktische mannen; Jouanne: “Wanneer zullen de mensen eens een beter gebruik van de rede willen maken, afdalen uit de in nevelen gehulde sferen van de metaphysica en de ideologie, die ons slechts valse ideeën leveren over vrijheid en over alles wat zij formuleren, en eindelijk eens het praktische terrein betreden van de mogelijke verbeteringen waartoe ook de werkelijke vrijheden behoren? ...”. Homais tegen mevrouw Lefrançois: “Laat hem met rust! Laat hem met rust! U brengt hem geestelijk in de war met uw mystiek!” De landbouw belooft hun overvloedige oogsten; Jouanne (statuten): “Er zijn mogelijkheden genoeg om goed te doen zonder grote opofferingen, als men maar moeite wil doen om ernaar te zoeken. Neem het voorbeeld van de
39
landbouwer die actief wil bijdragen aan het verlichten van de pijn van de lijdende klasse. Laat die landbouwer in zijn exploitatie enkele verbeteringen toepassen die hun nut hebben bewezen; laat hij bijvoorbeeld de behandeling van zijn mest verbeteren, waar hij door de dagelijkse routine niet toe komt; hij zal zeker een hogere produktie realiseren; laten wij die verhoging van inkomsten op 2000 franc inschatten, dat is minder dan de voorspellingen van verlichte landbouwers die beweren dat de oogsten zouden verdubbelen door een betere keuze van het zaaigoed en een betere behandeling van de mest; door slechts het 20 e deel van deze verhoging van inkomsten te reserveren voor een weldadigheidsinstelling, zal genoemde landbouwer absoluut geen zwaardere lasten dragen; omdat zijn inkomsten immers 1900 franc hoger zijn. Men zou talloze van dergelijke middelen kunnen vinden, afgestemd op de verschillende sociale posities. Alleen de wil ontbreekt en ook het voorbeeld van enkele mannen die deze weg bewandelen.” Homais: “Zeker, daarin kan ik mij vinden, ik ben immers apotheker, dat wil zeggen chemicus ... en omdat de chemie, mevrouw Lefrançois, de moleculaire samenstelling en wisselwerking tussen alle stoffen in de natuur bestudeert, volgt daaruit dat de landbouw zich op haar gebied bevindt .... En, inderdaad, samenstelling van de kunstmest, fermentatie van de vloeistoffen, analyse van de gassen en invloed van de schadelijke dampen, wat is dat allemaal, vraag ik u, anders dan pure chemie?” “De waardin antwoordt niet. Homais vervolgde: “Denkt u dat men, om landbouwkundige te zijn, zelf het land bewerkt moet hebben of pluimvee moet hebben vetgemest? Het is beter om kennis te hebben van de samenstelling van de betreffende stoffen, van de aardlagen, van de weersinvloeden, de grond kwaliteit, de mineralen, het water, de dichtheid van de verschillende stoffen en hun capilariteit ... Kortom, men moet op de hoogte blijven van de wetenschap door de artikelen en publicaties, altijd alert zijn, om verbeteringen onder de aandacht te brengen ...”. Beiden hadden een voorkeur voor overbodig taalgebruik; “Wat een rampzalige ramp! riep de apotheker uit, die altijd passende uitdrukkingen had voor alle denkbare omstandigheden”. Jouanne (Art. 28 -uittreksel- over de proeftijd van de leden): “De proeftijd begint opnieuw na de genezing en eindigt pas op de dag dat het nieuwe lid aan de Vereniging blijk geeft van drie aaneengesloten maanden van goede gezondheid”. Zelfde artikel: “De door de Vereniging aangestelde artsen zullen een jaarlijkse toelage ontvangen. Daarbij zal deze toelage zodanig worden samengesteld dat deze toeneemt met de stijging van de gemiddelde levensduur van de leden en met het aantal van hen dat een zeer hoge leeftijd bereikt”. Waarbij de beide personages zich, vanuit dezelfde betrokkenheid, richten op de armoede; Homais (over de blinde) “Ik snap niet dat de autoriteiten dergelijke misdadige praktijken nog tolereert. Men zou die stakkers moeten opsluiten en hen tot enige arbeid moeten verplichten. De vooruitgang, dat zweer ik u, gaat in slakkengang! Wij ploeteren rond in de barbarij!”. Jouanne (in de overwegingen voorafgaande aan de statuten): “Wij hebben in onze statuten een vernieuwing geïntroduceerd die, naar wij weten, nog door geen enkele Onderlinge Vereniging wordt toegepast. Het gaat om het instellen, binnen de Onderlinge Vereniging, van een comité ter ondersteuning van de armen. Ondanks de loffelijke inspanningen van de overheid om het bedelen uit te bannen, bestaat deze plaag nog steeds op ons platteland.” Homais en Jouanne tegen de modernen: Homais (manuscript 222 van Flaubert):
40
“Homais gaat tekeer, zoals gewoonlijk, tegen de kalmerende werking van baden, de religie en wulpse Spaanse schonen, de schadelijkheid van nachtelijke lectuur en moderne schrijvers”. Jouanne (1855): “De arbeiders oproepen om zelf mee te denken over de verbeteringen, betekent hen te laten ervaren hoe moeilijk het is en hun tegelijkertijd te laten merken hoe weinig de vernieuwers bijdragen die slechts in staat zijn het mooi op te schrijven”. Laten wij eindigen met enkele vlagen van enthousiasme; Flaubert; “ Hij (Homais) kreeg het echter benauwd binnen de enge grenzen van de journalistiek en al gauw had hij het boek nodig, het grote werk. Hij schreef toen een “Algemene statistiek van het kanton Yonville, gevolgd door klimatologische waarnemingen”, en de statistiek dreef hem naar de filosofie. Hij hield zich bezig met de grote vraagstukken; sociale kwestie, morele verheffing van de lagere klassen, viskwekerij, rubber, spoorwegen, enz.... Het kwam zover dat hij begon te blozen bij de gedachte een burgerman te zijn”. Jouanne (1856): “Aarzel dus niet, hardwerkende mensen, zelfs al heeft u enig bezit, vrucht van uw spaarzin, aarzel dan niet om u aan te sluiten bij deze nieuwe familie die de armen naar u uitsteekt en die uw bijdrage als een weldaad zal ervaren... “De vereniging is uw uitgebreide familie, uw eigenhandig gemaakte bouwwerk; gevoed met het spaargeld van u allen, beheerd door uw afgevaardigden, die u helemaal zelf kunt uitkiezen en die slechts uitvoeren wat door u regelmatig wordt besloten. En dan nog bovendien de hand die de keizer uitsteekt naar uw werk ter ondersteuning en ter bescherming... Wat wilt u nog meer? Doe dan mee, want men kan zich niet genoeg haasten voor een goede daad... enz....”
Hierboven het briefhoofd (voor 1860) van de apotheek van Jouanne. Opmerkelijk zijn de exotische figuurtjes aan beide zijden evenals de tekst “Jouanne junior, arts-apotheker, opgeleid in de ziekenhuizen, corresponderend lid van de Vereniging voor Industriële Wetenschappen, Kunsten en Schone Letteren van Parijs. Na 1860 (document hieronder) heet de zaak “Pharmacie de Jouanne”: Jouanne junior, Doctor in de Geneeskunde, Apotheker 1e klasse, opgeleid in de ziekenhuizen van Parijs, ex-apotheker van het kuuroord in Vichy, lid en laureaat van de Vereniging voor Industriële Wetenschappen, Kunsten en Schone Letteren van Parijs, lid van de Nationale Academie voor Landbouw, enz.... De figuurtjes zijn verdwenen en hebben plaats gemaakt voor de keurmerken: “onderscheiding”, “eremedaille”.
Theorieën van Jouanne over het Onderlinge Ziekenfonds:
41
“Wanneer men deze feiten van een afstand beschouwt, komt men in de verleiding om zich af te vragen of dat niet de echte democratie zou zijn, het bestuur in handen van het volk, die zou kunnen ontstaan binnen de onderlinge volksverzekeringen, en zo zouden deze een nieuwe vorm kunnen aannemen waarvan niemand had kunnen dromen, maar die toch prachtig zou passen bij de organisatiestructuur van onze moderne maatschappij. De meest voor de hand liggende gedachte zegt ons toch dat als het oppermachtig was, het volk die macht in de eerste plaats zou gebruiken om de armoede uit te bannen, die voortdurend dreigt plaats te nemen bij zijn armzalige haardvuur? Welnu, het volk de middelen in handen geven om stap voor stap en op eigen kracht dit eerste doel te bereiken, is dat niet inderdaad het volk inwijden in het bezit van de macht, en moeten wij hierin niet de inwijding zien van het volk, met de medewerking van vooraanstaande mannen die het steunen met hun kennis en instemming, in die door de eigen aanhangers zo miskende democratie die zij ons elders wel voorhouden: in de omwentelingen die, zoals het verleden aantoont, slechts de nood onder de bevolking doet toenemen”? Manuscript 223-6 van Flaubert: En toen schreef hij (Homais) een artikel dat begon met “Eindelijk!” en dat eindigde met “geluk van de mensheid”; een artikel dat bestond uit drie kolommen, een meesterwerk, een fantastisch stuk, geschreven in een stijl die hoogdravend, hortend, vaag, en toch zwaarwichtig is, en dat door bewaard te blijven, in de toekomst de “moraalarcheologen” in staat zou stellen om, zoals men in het Capitool de plattegrond van de eeuwige stad vindt op bronzen platen, alle onzinnigheden in kaart te brengen van een burgerman in de XIXe eeuw, als de soort niet onverwoestbaar was”. Jouanne: “Dus, de onderlinge verzekeringsmaatschappijen die deze verbetering van de levensomstandigheden van het volk tot doel hebben, zijn, juist daardoor, het belangrijkste orgaan van de enig mogelijke democratie; of om het preciezer te formuleren, er kan geen sprake zijn van werkelijke democratie, in de exclusieve betekenis van het woord dat ons eraan herinnert dat er, volgens recente theorieën, twee onoverkomelijke obstakels zijn, te weten: 1) Het bekleden van bestuurlijke en wetgevende functies door het volk, waarvoor het noch de tijd, noch het inzicht, noch de bekwaamheid bezit en eigenlijk ook niet de vereiste wilskracht; het belangrijkste dat het volk wil is immers ontsnappen aan de armoede, hetgeen slechts mogelijk is door te werken en te sparen;
Jouanne-Homais werkte..... voor het nageslacht! Men kan, in de Galerie Bovary (in Ry) een twintigtal borden bezichtigen, vervaardigd ter ere van het “Genootschap ter stimulering van Christelijke Geloofsijver en Broederschap” waarop onder het kruis, versierd met een lint vol Latijnse citaten deze verduidelijking staat: “Ry: 1855” Let ook op de verwijzingen naar de vrijmetselarij...
42
2) De onderdrukking van de rijke klassen door de klasse van de armen, die de grootste is;
dit feit zou voor de ene groep het misbruiken van de vrijheid betekenen en voor de andere groep het intrekken van die vrijheid. Het verwezenlijken van deze twee wangedrochten zou het omverwerpen van iedere sociale orde betekenen”. Jouanne Adolphe, apotheker te RY, heeft dus alle trekken -en de stijl- van de apotheker HOMAIS in de roman. Maar waar vond Flaubert dat “pseudoniem” Homais?
Wij wijzen erop dat op 8/9/1842 zich een garenfabrikant, genaamd Louis Charles HOMMAIS (afkomstig uit Barentin), kwam vestigen te Ry (register van de Gemeenteraad van Ry). Roman: “Het was op een zondag in februari, op een middag dat het sneeuwde. Ze waren allemaal, mevrouw en meneer Bovary, Homais en meneer Léon, op weg gegaan om, een halve mijl buiten Yonville, in het dal, een spinnerij te bekijken die in aanbouw was”. Na deze lange reeks overeenkomsten kunnen wij het “visitekaartje” voltooien van JOUANNE (HOMAIS) Junior. Gemeenteraadslid van Ry sinds 1851, oprichter van de “Broederschap”, stichtte hij in 1860 (toen hij 41 jaar was) een “ Maatschappij voor voordelige inkoop” (op de eerste pagina van het werkje, waarin hij zijn theorieën uiteen zet, staan “de passer en de winkelhaak”, deze twee verstrengelde vrijmetselaars symbolen omsluiten een grote “G”, kenmerk van de loge waartoe Jouanne behoorde, de “Grand Orient de France”) In 1868 stichtte hij het “Dorpshuis voor kinderen” waarbij hij zich liet inspireren door de ideeën van de Duitse pedagoog FROEBEL over de “vrije ontplooiing van talenten”. Hij was ook nog laureaat van het Keizerlijk Genootschap van het departement Ain, ontving verschillende medailles van de Bond van Landbouwers en van de Vereniging van Bijenhouders, enz..... Kortom, in 1855, begonnen de apotheker van Ry en die van Yonville-l‟Abbaye gelijktijdig hun carrière: de eerste in Ry, de tweede in de werkkamer van Flaubert: “Sedert de dood van Bovary, zijn drie artsen elkaar opgevolgd in Yonville, zonder succes, doordat meneer Homais ze ogenblikkelijk verpletterend heeft verslagen. Zijn praktijk is een onneembaar bolwerk; de autoriteiten, de zuinigheid en de publieke opinie beschermen hem”.
Bij het overlijden van de officier van gezondheid Delamare van Ry (dec. 1849) werd van hem gevorderd “door de heer Jouanne, apotheker te Ry; zijn nota voor het verstrekken van medicijnen: tweehonderdnegentig franc en negen centimes”.
43
Roman: “Ten eerste wist hij (Charles Bovary) niet hoe hij meneer Homais moest betalen voor alle bij hem afgenomen medicijnen; en hoewel hij, als arts, had kunnen afzien van betaling, bloosde hij enigszins van deze schuld”.
De “arts-apotheker” Jouanne overleed in Ry op 15 september 1895 (op zijn 76 e), voorzien van het Sacrament der Zieken en werd begraven in Vendrimare (Eure). In het overlijdensbericht staat de vermelding “Doctor in de Geneeskunde”.
DE GETUIGEN In 1890 had de journalist G. DUBOSC, voordat hij officieel Yonville-l‟Abbaye had erkend als Ry en Madame Bovary als Madame Delamare, de getuigenissen verzameld en vergeleken van drie “wel ingelichte” bewoners: die van Jouanne junior, van Augustine Ménage (die werkte bij de officier van gezondheid Delamare) en van de heer Thérain, de herbergier, koetsier van de postkoets. Wat was er nog meer nodig? Tachtig jaar geduld, veronderstellingen onderbroken door onderzoekingen, om de “stukjes” terug te vinden die de waarde van een mondelinge traditie bevestigden waarvoor onze achterdochtige samenleving in de loop der jaren de waardering is kwijtgeraakt. Een ander aspect van het realisme... dat ons terugbrengt naar Flaubert, enthousiast op zoek naar het “ware”. Harde leerschool...
AUGUSTINE MÉNAGE Het vroegere diensmeisje van Madame Delamare, Augustine MÉNAGE (geboren Acloque op 23/12/1823) was 67 jaar toen de journalist Georges DUBOSC haar getuigenis optekende... een getuigenis die haar beroemd zou maken. Wat vertrouwde zij haar interviewer toe? Dat Madame Delamare een knappe brunette was die, als echt jong meisje, vrolijk was, van dansen hield, van Normandische partijen.... en haar stem was “zo lief dat men alle woorden die zij sprak zou willen oprapen”.
44
“Zij wilde niet zeggen welk vergif zij had genomen. Iedereen huilde. Toen viel haar dochtertje op haar knieën om haar te smeken en toen heeft ze ten slotte de waarheid verteld. Ach! Het was echt veel verdrietiger dan in het verhaal”. Na het verschijnen van het artikel van G. Dubosc op 18 november 1890, werd de waarheid van deze mondelinge versie van de hartverscheurende scene aan het sterfbed bevestigd in de “journal de Rouen” van 22 november 1890 door een lezer “die al 63 jaar in Ry woonde”. Dat maakte het voor de journalist mogelijk om eraan toe te voegen dat deze brief “slechts de bevestiging was van de waarachtigheid” van het verhaal. Echter.., misschien omdat ze in de loop der jaren te breedsprakig bleek, misschien omdat zij de tegenwoordigheid van geest had om haar roem “rendabel” te maken, (er werden “ansichtkaarten” uitgegeven -foto Marcel Acloque!- de kaarten waarop zij stond werden voor twee stuivers verkocht, waarvan er één haar toekwam), na haar dood werd haar getuigenis vaak, en hoogstwaarschijnlijk iets te stelselmatig, in twijfel getrokken .... door talrijke “specialisten”. Sommigen vermeldden dat ze slechts enkele maanden bij de familie Delamare had gewerkt en .... rond 1840. Georges Dubosc was, vermoeden wij, door zijn beroep bedreven in onderzoek, en hij was het beste in staat om, vóór elke eventuele “verstoring”, de oprechtheid van een getuige te beoordelen, van wie hij de uitspraken kon verifiëren door vragen te stellen aan andere bewoners, zoals Adolphe Jouanne en Thérain van wie de gelijkluidende verklaringen de grondslag vormden voor zijn beroemde artikel waarin hij Ry als Yonvillel‟Abbaye identificeert en de bewoners als hoofdpersonen van de roman.
DE KOETSIER VAN DE “ZWALUW”
45
François THÉRAIN werd geboren in 1810 in de gemeente “Héronchelle” (in het gehucht “Chef de l‟eau”). Getrouwd in juni 1842 en herbergier in Ry zou hij in de roman het uniform van koetsier op de “Zwaluw” aantrekken onder de naam “Hivert
”. Hij liet op 19 juli 1846 in “Le Rouennais” (pagina 4) de dagen en tijden afdrukken van de lijndienst die hij ging beginnen: Onderneming THÉRAIN Postkoets van Ry naar Rouen en terug Op dinsdag en vrijdag Iedere week De heer Thérain liet de dames en heren reizigers weten dat hij net een wagen met vering had ingezet die van alle gemakken was voorzien. Vertrek uit Ry, kwart voor zeven ‟s ochtends; Vertrek uit Rouen, kwart voor vijf ‟s middags. Kantoren: in Ry, bij de heer Thérain, herbergier; in Rouen, bij de heer Brière, Hotel Saint-François, Saint-Hilaire straat (dat bevond zich op nr. 132) F. Thérain stierf op 7/2/1903 in Saint-Agnan sur Ry op de leeftijd van 83 jaar.
RECHTVAARDIGING VAN EEN KEUZE De Stichting “Galerie Bovary et musée des automates” heeft de schrijver van “De overwinning van Ry” (de studie werd in 1959 gepubliceerd en is nu uitverkocht) verzocht om, twintig jaar later, de balans op te maken wat betreft de bronnen van de roman van Flaubert, rekening houdend met nieuwe en belangrijke documenten (zoals de inventaris opgemaakt in 1849 bij de dood van Delamare). Waarom hem? Omdat in 1959 talrijke personen hebben verklaard dat “De overwinning van Ry” hoogwaardig en serieus was. 46
Laten wij enkele van deze verklaringen in herinnering brengen: “Saai, tijdrovend werk, maar de “Bestudeerde korte aantekeningen” strekken de opsteller ervan tot eer. De schrijver die zichzelf heeft opgelegd om jarenlang ter plaatse te wonen, heeft zijn onderzoek kunnen verdiepen en zijn bevindingen grondig kunnen controleren. “De bewoners zullen u dankbaar zijn, daaraan twijfel ik niet, dat u heeft bijgedragen aan het stoppen van een nieuwe tendens waarvan meneer Herval zich opwierp als kampioen, en dat u de traditie van honderd jaar nog steviger heeft neergezet. Robert ASSELIN Burgemeester van Ry. Het is een vrij omvangrijke, maar toch erg bondige studie. Zeer gedocumenteerd, maar erg goed leesbaar. En allen die hem hebben gelezen ervaren hem als een steun, een bekroning. Wij waren zo onnozel nog niet, dus, zo ouderwets, om nog steeds, ondanks alles, iets van de charme van Yonville-l’Abbaye terug te vinden rondom Ry. Het werk van René Vérard is verschenen: het bevestigt ons gelijk door de eenvoudige heldere feiten. “En voortaan, -ik zeg het u zoals het is, nadat ik deze hele studie heb gelezen- is twijfel niet meer toegestaan. Ry is “in ere hersteld” als het dorp van Madame Bovary. Guy PIOLÉ “Le Bulletin” “Uw documentatie lijkt me verpletterend voor de tegenstanders van uw stellingname. Ik was vooral onder de indruk van de velerlei onuitgegeven documenten die u heeft weten te ontdekken en ik wacht nieuwsgierig af hoe men hierop zal reageren”. Pierre JULIEN, Griffier van de Assemblée Nationale. “Ik feliciteer u met dit werk en ik hoop van harte, gegeven de literaire waarde en het toeristische belang, dat het ooit breder verspreid zal worden”. Jacques CAMPBELL Journaliste “Ik vind het argument zeer sterk dat u ontleent aan het naast elkaar leggen van de brief aan mejuffrouw de Chantepie en de brief aan Louis Bouilhet”. René DUMESNIL “Ik heb echt met plezier kennis genomen van uw werk. Het is geleerdheid van de goede soort, nauwgezet en logisch. Omdat ik u een eerste keer “als lezer” heb gelezen, met de bedoeling het verhaal te weten en uw conclusies te leren kennen, heb ik nog geen kritisch oordeel over uw essay, en ik ben van plan om er diepgaand op terug te komen wanneer ik er de tijd voor vind. Maar er bestaat geen twijfel over, vanaf het begin klopt het en het zou mij verbazen als het nodig is om terug te komen op de uitstekende indruk die ik bij eerste lezing heb gekregen”. Francis AMBRIERE
47
Het pad waar Emma langs ging, als zij de weide was overgestoken, om naar het huis van de voedster te gaan……….. of naar haar minnaar!
Beknopte BIBLIOGRAFIE (onvertaald overgenomen, HH)
48
49
Verschenen op 31 mei 1983 Offset gedrukt door Imprimerie du Cèdre Route de Neufchâtel 2021 Bois-Guillaume
50
Boekomslag (binnenkant achter)
(buitenkant achter)
51