Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen College of Child Development and Education Graduate School of Child Development and Education Nieuwe Prinsengracht 130 1018 VZ Amsterdam
[email protected]
Studiehandleiding Masterstage Forensische Orthopedagogiek (7014B456PY/RY) Masterjaar Cursusjaar: 2012/2013 Semester: 2
Coördinator/contactdocent masterstage: Arna Robsdóttir van Beek (
[email protected]) Coördinator/contactdocent master FO (algemeen): Jessica Asscher (
[email protected]) Uitvoerende docenten: Hanneke Creemers, Marita van Langen, Mariëlle Beckers, Arna Robsdóttir van Beek
1
Inhoudsopgave 1. Deelname aan het onderwijs 2. Inleiding 2.1 Opzet mastertraject Forensische Orthopedagogiek 2.2. Volgordeverplichting / toelatingsvoorwaarden 2.3 Algemene informatie masterstage 3. Voorkennis en aansluiting bij andere modules 4. Leerdoelen 5. Inhoud 5.1 Type stages 5.2 Eisen aan de stage 5.3 Periode en omvang van de stage 6. Onderwijsvormen 6.1 Stagebegeleiding door de opleiding 6.2 Praktijkbegeleiding vanuit de instelling 6.3 Basisaantekening diagnostiek 7. Rooster 8. Van de student verwacht activiteiten 8.1 Oriëntatie op een stageplek 8.2 Solliciteren 8.3 Aanmelden via SIS 8.4 Stage gevonden 8.5 Uitvoering van de stage 8.6 Administratieve afhandeling / afsluiting 9. Beoordeling 10. Feedback 11. Belangrijk
3 3 3 3 4 4 4 5 6 6 7 7 7 8 8 8 9 9 9 10 10 11 11 11 12 12
Bijlage 1 – Dublin descriptoren Bijlage 2 – Eindtermen master Bijlage 3 – Stagecontract Bijlage 4 – Stageplan, evaluatieverslagen en instellingsverslag Bijlage 5 – Beoordelingsformulier stage Bijlage 6 – Richtlijnen diagnostiek binnen de forensische orthopedagogiek Bijlage 7 – Toelichting bij richtlijnen Bijlage 8 – Eisen casuïstiek Bijlage 9 – Basisaantekening Diagnostiek
14 15 16 20 23 24 25 31 33
2
1. Deelname aan het onderwijs en tentamen Deelname onderwijs/tentamen/masterstage Om deel te kunnen nemen aan het onderwijs en/of eerste afsluitingsgelegenheid (tentamen) in deze module moet je je binnen de voorgeschreven periode aanmelden conform de door de onderwijsbureau voorgeschreven procedure Bij niet-tijdige aanmelding en/of onjuiste inschrijving kan deelname aan het onderwijs/tentamen op praktische gronden worden geweigerd. Zie voor de aanmeldingsprocedure www.student.uva.nl/pw.
2. Inleiding Deze handleiding geeft informatie over de doelstellingen, inhoud en praktische gang van zaken met betrekking tot de masterstage die deel uitmaakt van de afstudeerfase van de masteropleiding Forensische Orthopedagogiek. Het masterprogramma bestaat uit een cursorisch-, praktisch- en onderzoeksgedeelte. De masterscriptie en masterstage zijn de afstudeeronderdelen binnen het masterprogramma. 2.1. Opzet mastertraject Forensische Orthopedagogiek Mastercoördinator: dr. Jessica Asscher (
[email protected]), 020-525 1445. Stageecoördinator: Arna Robsdóttir van Beek, MSC (
[email protected]), 020-525 1305. Het programma binnen het traject Forensische Orthopedagogiek 11/12 bestaat uit:
Naam onderwijsonderdeel Forensische Orthopedagogiek (inleiding) Practicum Forensische Diagnostiek en Behandeling Werken met Minderjarigen binnen Justitieel Kader (JK) Doelgroepen en Fenomenen in de Forensische Orthopedagogiek (D&G) Methoden en technieken van Forensisch Orthopedagogisch Onderzoek (M&T) Scriptievoorbereiding Masterstage (onderzoek/beleid of klinisch) Masterscriptie
Aantal Studiepunten 3 9
Periode Semester 1 Semester 1
3
Semester 1
3
Semester 1
3
Semester 1
3 21 18
Semester 1 Semester 2 Semester 2
De masterscriptie en masterstage zijn voor voltijders parallel aan elkaar gepland. Het is echter ook mogelijk om deze na elkaar te doen. Studenten moeten rekening houden met een zeer arbeidsintensief jaar, waarin veel initiatief en zelfstandigheid van de student wordt gevraagd. Wanneer je de masterstage en masterscriptie met succes binnen een half jaar wilt afronden, moet je zeker rekenen op een studiebelasting van 40 uur per week. Als je daarnaast ook nog werkt zal een uitloop van enige maanden tot een half jaar te verwachten zijn. 2.2. Volgordeverplichting / toelatingsvoorwaarden De masterstage is een afstudeeronderdeel en heeft toelatingsvoorwaarden. Deze voorwaarden verschillen per type stage (zie paragraag 5.1). Aan een klinische stage (met eventueel diagnostiekca-
sussen) kan begonnen worden na het behaald hebben van de twee modulen Forensische orthopedagogiek en Forensische diagnostiek en behandeling, en na goedkeuring van het stageplan door de verantwoordelijke stagebegeleider. Aan een onderzoeks- of beleidsstage kan begonnen worden na het behaald hebben van de drie modulen Forensische orthopedagogiek, Methoden en technieken in de FO en Forensische orthopedagogiek en recht, en na goedkeuring van het stageplan door de verantwoordelijke stagebegeleider. 3
2.3 Algemene informatie masterstage Introductie module De masterstage is een afstudeeronderdeel van het mastertraject waar 21 ECTS voor staan. Dit houdt in dat er 588 uur (inclusief stagebijeenkomsten op de UvA) stage wordt gelopen, wat neerkomt op ongeveer drie dagen in de week gedurende een half jaar. De masterstage is een kennismaking met een orthopedagogische praktijk en een oefening in vaardigheden die in die praktijk relevant zijn. Wetenschappelijke inzichten en methodische kennis worden in deze periode getoetst aan de werkwijze in een (forensisch) orthopedagogische instelling. Het welslagen van de stage vereist dat de student zich professionele basisvaardigheden van het forensische werkveld eigen maakt en leert om op een academisch niveau op de eigen werkzaamheden en de context waarin deze worden uitgevoerd te reflecteren (zie Leerdoelen). De student concentreert zich op de vraag hoe in de opleiding wetenschappelijke kennis productief gemaakt kan worden in een beroepsmatige setting. Daarbij speelt tevens de omgekeerde invalshoek een rol: hoe men wetenschappelijk kan reflecteren op probleemsituaties in de praktijk. Daarnaast wordt er kennis verworven van specifieke methodieken, die in de stagecontext relevant zijn en worden er vaardigheden ontwikkeld, zoals gespreks-, schrijf- en presentatievaardigheden. Ten slotte maakt de student een begin met het ontwikkelen van voorkeuren en een persoonlijke stijl, waarin normen, waarden en opvattingen geïntegreerd worden. Doel en plaats van de module in het studieprogramma De masterstage is een verplicht (afstudeer)onderdeel van het masterprogramma van Forensische Orthopedagogiek en start voor voltijders in januari. Het is verstandig om direct na de start van het mastertraject (of al daarvoor) te starten met oriënteren op en solliciteren naar een stageplek (zie Verwerven van een stageplek). Doelgroep en voor welke categorie studenten de module ook relevant zou kunnen zijn. De masterstage is alleen toegankelijk voor studenten (van de master Forensische Orthopedagogiek) die aan de toelatingsvoorwaarden voldoen. Relevantie van de module met betrekking tot de beroeps- en wetenschapsbeoefening. De masterstage is voor veel studenten de eerste kennismaking met het werkveld van de forensische orthopedagogiek en draagt bij aan het ontwikkelen van beroepsperspectief. In de master opgedane kennis wordt toegepast in de praktijk en de student leert te functioneren als forensisch orthopedagoog / onderzoeker.
3. Voorkennis en aansluiting bij andere modules Zoals beschreven in paragraaf 2.2. (Volgordeverplichting / toelatingsvoorwaarden) kan alleen aan de stage begonnen worden als voldaan is aan de toelatingsvoorwaarden. Studenten worden na het volgen van de modules (bij voorkeur alle modules in de master Forensische Orthopedagogiek) geacht voldoende kennis te hebben om stage te lopen in de praktijk en hier niet alleen te kunnen leren, maar ook iets te kunnen bijdragen.
4. Leerdoelen Middels de masterstage en bijbehorende stagebijeenkomsten in de vorm van geleide intervisie, wordt gewerkt aan onderstaande leerdoelen op het gebied van kennis en inzicht, toepassen van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden (Duplin descriptoren, bijlage 1). Eindtermen van de master Pedagogische Wetenschappen (bijlage 2) worden na elk leerdoel vermeld. Kennis en inzicht 1. De student heeft inzicht in de stage-instelling en de plek daarvan in het werkveld.
4
2. De student heeft inzicht in de taken van de orthopedagoog / gedragswetenschapper / onderzoeker binnen de stage-instelling. 3. De student heeft kennis van (diagnostiek naar) de problematiek van de doelgroep in de stageinstelling en/of waar onderzoek naar wordt gedaan (PW: 1, 2, 7). 4. De student heeft kennis van de methodiek die gehanteerd wordt in de stage-instelling en/of waar onderzoek naar wordt gedaan (PW: 1, 2). 5. De student heeft kennis van instrumenten / onderzoeksmiddelen die binnen de stage-instelling gebruikt worden (PW: 1, 2, 7). Toepassen kennis en inzicht 1. De student is in staat om in de master opgedane kennis en inzichten in te zetten in de praktijk (PW: 3). 2. De student is in staat kennis te integreren en verschillende invalshoeken te hanteren bij het werken met complexe situaties en/of casuïstiek (PW: 3, 7). 3. De student is in staat kennis mondeling over te dragen (PW: 3, 8). 4. De student is in staat op academisch niveau rapportages te schrijven (PW: 3, 8). Oordeelsvorming 1. De student is in staat kritisch een oordeel te vormen en hierin verschillende (theoretische) invalshoeken mee te nemen (PW: 6, 7, 8). 2. De student is zich bewust van eventuele sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden en houdt hier rekening mee bij oordeelsvorming (PW: 9, 10). 3. De student heeft inzicht in de consequenties van eigen handelen voor anderen in de praktijk (PW: 9) 4. De student is zich bewust van eigen kennis en beperkingen hiervan, en vraagt hulp en advies waar nodig bij oordeelsvorming (PW: 9, 10, 11). Communicatie 1. De student is in staat tot het helder presenteren van informatie aan medestudenten en/of collega’s (PW: 8, 12). 2. De student is in staat om vanuit de adviserende orthopedagogische rol informatie over te dragen aan teamleden (PW: 8, 12). 3. De student is in staat in gesprekken aan te sluiten bij de voorkennis en het cognitief niveau van de gesprekspartner(s) (PW: 8, 12). Leervaardigheden 1. De student bezit de leer- en professionele vaardigheden om zelfsturend een vervolgstudie aan te gaan en/of zich te blijven ontwikkelen door nascholing (PW: 11, 13). 2. De student heeft inzicht in eigen krachten en valkuilen en is in staat (persoonlijke) leerdoelen te formuleren (PW: 9, 11, 13).
5. Inhoud De masterstage vormt de brug naar de praktijk. De student leert opgedane kennis toe te passen en te functioneren als forensisch orthopedagoog. Er wordt een groot persoonlijk en professioneel groeiproces doorgemaakt. De specifieke inhoud van de masterstage is deels afhankelijk van het type stage (klinische stages (met of zonder diagnostiek) en onderzoeks-/beleidsstages), maar ook van de setting en type hulpverlening. Daarnaast kan de functie van orthopedagoog inhoudelijk sterk verschillen. Soms ziet een orthopedagoog veel jongeren één op één voor diagnostiek of behandeling. Andere orthopedagogen coördineren vooral de behandeling, bieden werkbegeleiding en/of hebben een adviserende rol richting een team. De masterstage wordt gelopen in het forensisch werkveld. Hiermee wordt bedoeld dat de instelling / organisatie zich richt op jongeren die civiel- en/of strafrechtelijk in aanraking komen of dreigen te komen met justitie. Dit kan onder andere wegens verwaarlozing of kindermishandeling, ernstige ge5
drags- en opvoedingsproblemen, delictgedrag en ernstig schoolverzuim. De leeftijd van de doelgroep is van 0 tot 23 jaar. 5.1 Type stages Klinische stage Een klinische stage kan o.a. uitgevoerd worden bij Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming, Justitiële Jeugdinrichtingen, Jeugdzorgplus instellingen, forensische poliklinieken, klinieken voor deeltijd behandeling, geestelijke gezondheidszorg, instellingen voor licht verstandelijk beperkten, en speciaal onderwijs (cluster 4). Stageactiviteiten kunnen variëren van diagnostiek en behandeling van individuele jongeren tot inhoudelijk leiding geven aan een team en coördineren van de behandeling. Klinische stage met diagnostiek Een klinische stage met diagnostiek kan in dezelfde instellingen uigevoerd worden als hierboven genoemd. Echter, niet elke instelling voert diagnostiek uit of biedt de mogelijkheid aan stagiaires om diagnostiek uit te voeren. Voor het behalen van de diagnostiek verklaring moeten drie casussen uitgevoerd worden (zie paragraaf 6.3). Onderzoeks-/beleidsstage Een onderzoeks-/beleidsstage kan o.a. uitgevoerd worden bij onderzoeksinstituten, universiteiten, Justitiële Jeugdinrichtingen, JeugdzorgPlus instellingen, en gemeentes. Stageactiviteiten lopen uiteen van dataverzameling (middels vragenlijst of interview, geregeld in instellingen) tot literatuurverzameling en het schrijven van rapporten. Stage in het buitenland Het is ook mogelijk om stage in het buitenland te lopen, in principe zowel klinische als onderzoeksstages. Er zijn zeer grote verschillen tussen stages in bijvoorbeeld Zuid-Afrika en Canada dus het is verstandig goed na te denken over wat bij jou past. Een stage in een ontwikkelingsland kan een zeer leerzame en ook heftige ervaring zijn waarbij je jezelf echt tegenkomt. NB. Een klinische stage is nodig om in aanmerking te komen voor de registratie als basis orthopedagoog bij de NVO. Het uitvoeren van diagnostiek (behalen van de diagnostiek verklaring) is nodig om in aanmerking te komen voor de basisaantekening diagnostiek bij de NVO. Zie de website van de NVO (www.nvo.nl) voor meer informatie. 5.2 Eisen aan de stage De eerste voorwaarde voor een stageplaats is dat de instelling gericht is op de forensische orthopedagogiek. Ook het takenpakket van de wetenschappelijke staf moet daarbij aansluiten. De inhoud van stage kan verschillen, afhankelijk van het type stage, de stage-setting en –instelling. Belangrijk is dat je meekijkt met een orthopedagoog / gedragswetenschapper / onderzoeker in de praktijk en zo veel mogelijk werkzaamheden zelfstandig op kan pakken (onder supervisie). Verder moeten de stagedoelen die de opleiding heeft gesteld (zie paragraaf 4) binnen de stage-instelling gerealiseerd kunnen worden. Ook moet de stagebiedende instelling bereid zijn voldoende praktijkbegeleiding te bieden. De stagewerkzaamheden dienen van voldoende niveau te zijn en vergelijkbaar met het toekomstig academisch beroepsniveau. Op Blackboard staat een bestand met stage-instelling waar eerder studenten van de master Forensische Orthopedagogiek stage hebben gelopen en waar de stages geschikt zijn bevonden. Stages in nieuwe instelling, waar de UvA niet eerder contact mee onderhield, dienen ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de stagecoördinator (
[email protected]). Studenten die na afronding van hun studie in aanmerking willen komen voor toelating tot de opleiding GZ-Psycholoog in het kader van de wet BIG, moeten binnen de stage aandacht besteden aan diagnostiek, indicatiestelling en behandeling en onder supervisie een tweetal casus behandelen. Deze supervisie dient door een erkend GZ-psycholoog binnen de stage-instelling plaats te vinden. Dat kan de praktijkbegeleider zijn, maar ook iemand anders binnen de instelling. 6
NB. Studenten die in aanmerking wensen te komen voor de Basisregistratie Orthopedagoog van de NVO, dienen binnen de stage eveneens aandacht te besteden aan diagnostiek, indicatiestelling en behandeling; de supervisie-eis (die wel voor de diagnostiekaantekening geldt) wordt hier niet gesteld. 5.3 Periode en omvang van de stage De omvang van de stage is 21 punten. Dit is in totaal 588 uur. Deze uren omvatten de werkzaamheden op de stage-instelling, begeleiding door de praktijkbegeleider en het schrijven van verslagen in het kader van de stage. Ook de ± 20 uur aan stagebijeenkomsten op de UvA valt hieronder. Meestal wordt stage gelopen voor een deel van de week, zodat naast stage het studieonderdeel scriptie een plaats kan krijgen. De eisen van de instelling hoeven hiermee niet in overeenstemming te zijn. Vooral voor klinische stages wordt vaak een langere stageduur van de student gevraagd. NB. Als je in bovenstaande voorbeelden naast de stage geen andere studieactiviteit onderneemt en de scriptie plant na afronding van de stage moet je rekening houden met een uitloop van ca. 4-6 maanden. Gedurende de stageperiode dient voldoende tijd gereserveerd te worden voor: - deelname aan een stagebijeenkomsten (driewekelijks, verplicht) - het schrijven van het stageplan (leerdoelen en activiteitenplan) - het schrijven van een instellingsverslag - het schrijven van de tussentijdse evaluatie aan de hand van het stageplan - het schrijven van het eindverslag - begeleidingsgesprekken met de praktijkbegeleider van de instelling - evaluatiegesprekken tussen student, stagebegeleider en praktijkbegeleider - het voorbereiden van een presentatie voor tijdens de stagebijeenkomst - opzoeken en bestuderen van voor de stage relevante literatuur
6. Onderwijsvormen 6.1 Stagebegeleiding door de opleiding Naast de praktijkstage zijn er driewekelijkse stagebijeenkomsten op de UvA. De stagebijeenkomsten hebben de vorm van geleide intervisie en hebben het doel van elkaar te leren en te groeien als professional. Studenten worden gestimuleerd zaken in te brengen waar zij organisatorisch maar vooral ook op persoonlijk vlak tegenaan lopen. Het forensische werkveld kan heftig zijn en studenten komen zichzelf tijdens een stage geregeld tegen. Het is dan fijn om anderen te spreken die je begrijpen, tegen dezelfde dingen aanlopen en die je kunnen adviseren in hoe ermee om te gaan. De stagebijeenkomsten kunnen persoonlijk en soms confronterend zijn, maar daardoor ook veel opleveren. Bovendien is intervisie belangrijk omdat je ook in je werkende leven advies en ondersteuning moet kunnen vragen aan collega’s wanneer je dat nodig hebt. De begeleiding van studenten is (bij voldoende studenten) opgedeeld in klinische stage en onderzoeks- en beleidsstages. Studenten worden via e-mail op de hoogte gebracht van de indeling van de groepen en de locaties door de stagecoördinator. Er wordt bij de indeling van de groepen zo veel mogelijk rekening gehouden met de voorkeur van een student voor een ochtend- of avondgroep. Voor de activiteiten van de stagebegeleider vanuit de opleiding is ongeveer 20-30 uur beschikbaar (resp. zonder en met casuïstiek). De stagebegeleider besteedt de begeleidingsuren aan de stagebijeenkomsten, het geven van feedback op stageplannen, het lezen van de door de student ingeleverde verslagen, de gesprekken met de student en aan het bezoek aan de instelling (stage-evaluaties). De rol van de stagebegeleider is het leiden van de stagebijeenkomsten en meedraaien in de intervisie. Bij een groep waar leden een actieve houding hebben, elkaar veel vragen stellen en adviseren, is de rol van de stagebegeleider relatief klein. De stagebegeleider zal problemen in de stage signaleren wanneer deze aan bod komen en oplossingen bieden en adviseren. Ook is de stagebegeleider beschikbaar voor individuele gesprekken, mocht een student een situatie liever niet in de groep bespreken. In totaal zijn er acht stagebijeenkomsten waarvan de eerste twee vooral in het teken staan van algemene informatie en elkaar leren kennen. Vanaf de derde stagebijeenkomst wordt telkens gestart met het delen van ervaringen en eventuele advisering in probleemoplossing, waardoor de stagebegeleider 7
van de UvA de grote lijnen van de stage en het functioneren tijdens de stage in de gaten kan houden. Daarna houden één of twee studenten een presentatie waarop discussie volgt (mondelinge presentatie / responsiecollege). Op die manier wordt er optimaal gebruik gemaakt van de kennis van alle intervisieleden en leren studenten kennis over te dragen aan hun collega’s. Bij de begeleiding komt aan de orde: - bespreken van je ervaringen, en die van anderen, - opsporen van problemen die zich bij de stagewerkzaamheden voordoen, - eventueel het aanvullen van lacunes in de kennis of vaardigheden van de studenten, - het bespreken van de doelstellingen en werkwijzen van de stagebiedende instellingen, - het bespreken van voor de praktijk relevante theorieën, - het bespreken van actuele thema’s binnen de hulpverlening en preventie, - het oefenen in vaardigheden, zoals gespreks- en presentatievaardigheden. 6.2 Praktijkbegeleiding vanuit de instelling Aangezien het accent van de begeleiding op de uitvoering van de taken en het behalen van de professionele en persoonlijke leerdoelen in de instelling ligt, is praktijkbegeleiding vanuit de instelling een absolute voorwaarde voor een stageplaats; minimaal anderhalf uur per veertien dagen. De praktijkbegeleider geeft op grond van zijn plaats binnen de organisatie ondersteuning aan de stagiaire. De praktijkbegeleider is een universitair geschoolde psycholoog, pedagoog of orthopedagoog of iemand met een vergelijkbare opleiding en takenpakket. Van hem/haar wordt ondersteuning verwacht bij het realiseren van de leerdoelen van de stagiaire en bij het functioneren binnen de instelling. De specifieke vorm van de praktijkbegeleiding wordt in het stagecontract vastgelegd en beschreven in het stageplan (activiteitenplan). 6.3 Basisaantekening diagnostiek De begeleiding van de GZ casussen dient geboden te worden door een GZ psycholoog binnen de instelling, of eventueel daarbuiten. De fiattering van de supervisie geschiedt door een van de supervisoren van de opleiding. De casuïstiek dient zo veel mogelijk tijdens de stage uitgevoerd te worden. In het format van Forensische Orthopedagogiek (bijlage 6, 7 en 8) omgeschreven casussen mogen eventueel later bij de stagebegeleider ingeleverd worden, tot vier maanden of zes maanden na afsluiting van de stage (zie bijlage 9 voor meer informatie). Studenten of afgestudeerden die na bovengenoemde termijn van vier maanden besluiten de casuïstiek te willen doen, kunnen daarvoor alsnog betaalde begeleiding krijgen. Studenten die na afstuderen hun aantekening willen halen zullen, afhankelijk van hun vooropleiding en stagetype, aan aanvullende eisen moeten voldoen. Het diagnostiek practicum uit de masteropleiding dient gevolgd te zijn. Indien geen klinische stage is gelopen, maar een onderzoek- of beleidsstage, moet alsnog een klinische stage worden gevolgd. Studenten de niet meer ingeschreven staan bij de UvA dienen zich voor de betreffende modules in te schrijven.
7. Rooster Stagebijeenkomsten voor studenten die klinische stages lopen, vinden om de drie weken plaats op de vrijdagochtend (10.00-12.30 uur) of dinsdagavond (18.30-21.00 uur). De stagebijeenkomsten voor studenten die onderzoeksstages lopen zijn op donderdagochtend (10.00-12.30 uur). Studenten worden via e-mail op de hoogte gebracht van de indeling van de groepen en de locaties door de stagecoördinator of stagebegeleider. De eerste stagebijeenkomst staat in het teken van kennismaking en uitspreken van wederzijdse verwachtingen. De tweede stagebijeenkomst wordt ingegaan op kernkwaliteiten (en daarbij horende valkuilen) om persoonlijke leerdoelen te delen en formuleren. De overige stagebijeenkomsten worden deels ingevuld bespreken van stage-ervaringen en deels door presentaties van de groepsleden. Daarnaast is er ruimte voor onderwerpen als persoonlijkheidsstoornissen, zelfbeschadigend gedrag, situationeel leidinggeven en coachen op competenties. Onderwerpen worden in overleg met de groepsleden bepaald. 8
8. Van de student verwachte activiteiten Er wordt van de student een grote mate van zelfstandigheid verwacht tijdens de master en dit geldt ook tijdens de stage. Er wordt inzet en een professionele houding verwacht ten aanzien van het oriënteren op een stage, het sollicitatieproces, communicatie met de stagecoördinator en uiteraard het uitvoeren van de stage. 8.1 Oriëntatie op een stageplek Het (forensische) werkveld is divers wat betreft functieomschrijving van de orthopedagoog (werkinhoud), doelgroep, setting en sfeer. Om de juiste keuze voor een stage te maken is het van belang dat de student nadenkt over waar hij/zij zich in wenst te ontwikkelen en welke setting en doelgroep past bij de student als persoon en zijn/haar beroepsperspectief. Er zijn verschillende manieren waarop de student zich kan oriënteren op een stageplek. Ten eerste is er veel informatie te vinden op de stageomgeving op Blackboard (Stageverwerving: adressen, profielen, buitenlandstages). Er is een bestand met instellingen waar eerder studenten stage liepen en er staan stageprofielen zodat inzicht kan worden verkregen in de inhoud van de verschillende stages. Ook worden actuele vacatures, vaak met stageomschrijving, bekend gemaakt op Blackboard. Ten tweede kunnen studenten zelfstandig op internet zoeken naar stage-instellingen en stagevacatures. Het is aan te raden vacatures voor gedragswetenschappers / orthopedagogen te lezen omdat daar vaak helder in omschreven staat welke taken en verantwoordelijkheden bij de functie horen. Je kunt ook kijken op de website voor alumni POW (http://pow-alumni.socsci.uva.nl/). Onder Externe links vindt je verwijzingen naar instellingen die geregeld ook stageplekken bieden. Bij Overzicht leden Werksoort is ook informatie te vinden die helpt bij oriënteren. Via de webmaster kun je een e-mail sturen naar een alumnus. Ten derde is het verstandig je te oriënteren in je eigen omgeving en netwerk. Het is het raadzaam om bij het Loopbaan Advies Centrum (LAC) van de UvA langs te gaan. Dit centrum begeleidt studenten bij hun opleidingskeuzen, ondersteunt hen bij de overstap naar de arbeidsmarkt en vergroot de toegankelijkheid van de UvA voor werkgevers en alumni. Ten slotte is het mogelijk een individueel gesprek aan te vragen met de stagecoördinator. Doe dit als je grote moeite ondervindt in je oriënteren op een stageplek en/of kiezen van een richting. Ook Stage in het buitenland Contactgegevens van stage-instellingen in het buitenland waar de master Forensische Orthopedagogiek mee bekend is staan in het bestand op Blackboard en/of zijn te verkrijgen bij de stagecoördinator. Zelfstandig zoeken wordt ook zeker aangeraden. Begin op tijd met je oriënteren op een stageplek in het buitenland en start ook zo snel mogelijk met solliciteren. Het is raadzaam de stagcoördinator te laten weten dat je een stage in het buitenland wenst te lopen en eventueel langs te komen voor overleg. Wanneer je een mogelijke stageplek hebt gevonden die nieuw is voor de UvA, neem dan contact op met de stagcoördinator voor overleg over de geschiktheid van de stageplek. Tot slot is het verstandig om tijdig een afspraak te maken met Jelka Driehuis (
[email protected]). Zij is de coördinator International Office, is op de hoogte van alle stages die in het buitenland worden gelopen en heeft kennis van subsidieaanvragen. 8.2 Solliciteren Bij het solliciteren wordt een grote mate van zelfstandigheid verwacht. Dit houdt ook in dat er hulp gevraagd wordt als er moeilijkheden ondervonden worden. Studenten mogen solliciteren bij alle instellingen / organisaties in het bestand op Blackboard en op de stagevacatures die daar geplaatst worden. Daarnaast kan gesolliciteerd worden op stageplekken waar de master FO nog niet bekend mee is. Bij twijfels over geschiktheid van de stageplek kan de stagecoördinator al voor de sollicitatie gevraagd worden om een oordeel ten aanzien van geschiktheid van de stageplek. Op die manier kan een student, mocht het van een sollicitatiegesprek komen, gerichte vragen stellen aan de instelling om na te gaan of er een geschikte stageplek geboden kan worden. Bij het solliciteren stuur je zowel je sollicitatie / motivatiebrief als je CV. In je brief, dan wel bijgevoegde CV, beschrijf je in ieder geval: 9
- je motivatie voor de stageplek (vorm van interventie of hulpverlening die de instelling biedt / affiniteit met de doelgroep van de instelling) - wat je er zou willen leren - welke relevante theoretische kennis je bezit / vooropleiding je gevolgd hebt / werkervaring je bezit - welke voorwaarden er door de opleiding aan de stage worden gesteld - in welke periode je stage wilt lopen en of een langere stage voor jou aantrekkelijk is. Tips Lees in ieder geval de website van de instelling goed door zodat er geen onjuistheden in je brief staan en duidelijk is voor de lezer dat je weet waar je op solliciteert. Zoek op het internet ook naar vacatures of functieomschrijvingen van een orthopedagoog in een instelling als waar jij solliciteert zodat je enig inzicht hebt in wat je er zou kunnen leren. Deze tips gelden zowel voor het schrijven van je sollicitatiebrief als ter voorbereiding op een sollicitatiegesprek. 8.3 Aanmelden via SIS Via de aanmelding kan de benodigde begeleidingscapaciteit gepland worden. Niet of te laat aanmelden kan als consequentie hebben dat studievertraging optreedt. Bovendien kunnen alleen aangemelde studenten via Blackboard gericht geïnformeerd worden over mogelijke stageplaatsen en voorlichtingsbijeenkomsten. Meld je dus tijdig aan. Voltijdstudenten die in januari met de stage beginnen moeten zich vóór 1 november aanmelden via SIS. Deeltijders die hun stage in september starten dienen zich vóór 1 juni aan te melden. Aanmelding gebeurt met de code op de voorkant van de stagehandleiding. 8.4 Stage gevonden Doorgeven aan stagecoördinator Als je een stageplek gevonden hebt, geef je dit door aan de stagecoördinator (
[email protected]). Geef in de e-mail aan bij welke instelling je stage gaat lopen, of het een klinische of onderzoeks/beleidsstage betreft, wanneer de stage zal starten, hoe lang de stage zal duren en wie de praktijkbegeleider is (indien al bekend). Vermeld het ook indien je weet of je casuïstiek zal gaan doen. Als je een gevonden stage doorgeeft krijgt je bericht dat de stage definitief is goedgekeurd en je, mits je aan de toelatingsvoorwaarden voldoet, mag starten met de stage. Betreft het een nog niet bij de UvA bekende stage, geef dan zoveel mogelijk informatie over de instelling, doelgroep en begeleiding zodat geschiktheid bepaald kan worden. Eventueel stelt de stagecoördinator aanvullende vragen om een helder beeld te krijgen en tot een oordeel te kunnen komen. De stagecoördinator zal je indelen in een stagegroep en t.z.t. op de hoogte brengen van de data en locatie van de stagebijeenkomsten. Stagecontract Als de stage is goedgekeurd (instelling, begeleider en student tot overeenstemming zijn gekomen), wordt een stagecontract opgesteld (bijlage 3). Daarin wordt vastgelegd wat afgesproken is met betrekking tot de praktijkbegeleiding, begeleiding bij bijzondere activiteiten, de duur van de stage, stagedagen en de werktijden, en eventuele financiële regelingen. Het contract is verplicht en moet uiterlijk één week na aanvang van de stage door alle betrokkenen ondertekend zijn. Sommige organisaties geven een stagevergoeding, mede afhankelijk van de CAO-afspraken die daarvoor van toepassing zijn. Dit kan invloed hebben op de hoogte van de basisbeurs. Vaak ben je als stagiair verzekerd volgens de sociale verzekeringswet. De Basisverzekering voor ziektekosten blijft in de stageperiode van kracht. Als je niet onder de WA verzekering van de instelling valt, moet je zelf voor adequate verzekering zorgdragen.
10
8.5 Uitvoering van de stage Stageplan opstellen Zo kort mogelijk na de start van je stage stel je een stageplan op. Dit plan bestaat uit je leerdoelen (welke vaardigheden wil je ontwikkelen?) en het activiteitenplan (hoe ga je aan je leerdoelen werken?). Het stageplan dient goedgekeurd te worden door de praktijkbegeleider en de stagebegeleider van de UvA. Binnen drie weken na start van de stage dient het stageplan definitief te zijn. Zie bijlage 4 voor meer informatie over het stageplan. Stage Tijdens de stage dient de student zich volledig in te zetten, zich professioneel op te stellen en kritisch te reflecteren op het eigen functioneren. Bovendien wordt van de student verwacht dat hij/zij knelpunten in de stage en eigen professionele ontwikkeling signaleert en aankaart bij de praktijkbegeleider, stagebegeleider en/of groepsleden tijdens de stagebijeenkomsten. Studenten zijn verantwoordelijk voor de planning van stageactiviteiten, stage-evaluaties en het tijdig inleveren van verslagen. Instellingsverslag Het instellingsverslag (bijlage 4) wordt binnen zes weken na aanvang van de stage ingeleverd bij de stagebegeleider. Door het verslag te schrijven leert de student de stage-instelling en collega’s snel kennen wat bevorderlijk is voor het functioneren in de instelling. Tussen- en eindevaluatie De tussen- en eindevaluatie vinden respectievelijk (ongeveer) halverwege en aan het eind van de stage plaats. Voor beide stage-evaluaties komt de stagebegeleider van de UvA langs in de stage-instelling voor een gesprek met de student en praktijkbegeleider. De student wordt geacht de evaluaties te plannen. De verslagen (bijlage 4) worden minstens drie dagen voor de evaluatiegesprekken digitaal ingeleverd bij zowel de stagebegeleider van de UvA als de praktijkbegeleider. Bij de tussenevaluatie wordt de stand van zaken opgemaakt en worden eventuele knelpunten besproken zodat oplossing gevonden kunnen worden. Leerdoelen die al behaald zijn worden weggestreept waarna de student de tweede helft van de stage gericht met de overgebleven (nieuw opgestelde) leerdoelen aan de slag kan en zich optimaal kan ontwikkelen. Tijdens de eindevaluatie wordt de gehele ontwikkeling tijdens de stage besproken en wordt de stage beoordeeld met een cijfer (zie paragraaf 9 Beoordeling) Stagebijeenkomsten Er wordt een actieve houding verwacht tijdens de stagebijeenkomsten waarbij men luistert naar elkaar, leert van elkaar en vragen stelt en ondersteuning biedt waar nodig. Studenten zijn verplicht aanwezig te zijn bij de stagebijeenkomsten (er mag één stagebijeenkomst gemist worden). 8.6 Administratieve afhandeling / afsluiting De onderwijsadministratie ontvangt van de stagebegeleider van de UvA het ingevulde uitslagbriefje en draagt zorg voor de registratie van de uitslag en verzending van het cijfer via de mail aan de student. Na afloop van de stage lever je bij de stagecoördinator een stageprofiel in (één A4). Dit profiel wordt gebruikt om nieuwe stagiaires te informeren t.a.v. stageplekken. De praktijkbegeleider heeft ingestemd met de inhoud van het stageprofiel. In het stageprofiel staat de naam, het adres en de website van de instelling, het doel en bereik van de instelling, de duur van de stage, leerdoelen waaraan gewerkt kan worden, type stage, en eventueel een telefoonnummer of e-mailadres van een contactpersoon waar gesolliciteerd kan worden.
9.
Beoordeling
Stageplan, instellingsverslag en evaluatieverslagen Het stageplan en instellingsverslag moeten als voldoende worden beoordeeld (afgevinkt). De kwaliteit 11
van het tussen- en eindevaluatieverslag speelt een rol in de beoordeling van de stage. Met de verslagen geeft de student immers blijk van de mate waarin hij/zij in staat is kritisch te reflecteren. NB. Eventuele uitstel moet tijdig (voor de inleverdatum) aangevraagd worden bij de stagebegeleider. Aanwezigheidsplicht stagebijeenkomsten Studenten mogen één van de acht stagebijeenkomsten afwezig zijn. Afmelding dient voorafgaand aan de stagebijeenkomst te gebeuren, via e-mail (eventueel ook telefonisch). Bij afwezigheid bij meer dan één stagebijeenkomst bepaalt de stagebegeleider welke vervangende opdracht passend is. Eindbeoordeling stage De stage wordt beoordeeld door de praktijkbegeleider van de stage-instelling en de stagebegeleider van de UvA. Het beoordelingsformulier dat hierbij gehanteerd wordt, en een leidraad vormt voor de eindevaluatie, staat in bijlage 5. Het functioneren van de student tijdens de stage, de kwaliteit van de evaluatieverslagen en de deelname aan stagebijeenkomsten spelen hierbij een rol.
10. Feedback Verslagen Studenten leveren het stageplan, het instellingsverslag en de stage-evaluaties digitaal (via e-mail) in bij de stagebegeleider van de UvA. Feedback op het stageplan en instellingsverslag wordt via e-mail teruggestuurd naar de student. Feedback op de tussen- en eindevaluatie wordt mondeling gegeven tijdens de evaluatiegesprekken. Mondelinge presentatie Studenten kunnen voorafgaand aan de presentatie aangeven of zij specifieke feedback willen ontvangen gericht op een bepaalde vaardigheid. Groepsleden geven achteraf feedback. Stage De student behoort gedurende de stage feedback te krijgen van de praktijkbegeleider op leerdoelen uit het stageplan om zich zo professioneel te kunnen ontwikkelen. De student krijgt mondeling feedback van de stagebegeleider en praktijkbegeleider op de evaluatieverslagen tijdens de evaluatiegesprekken.
11. Belangrijk Evaluatie van het onderwijs Docenten en het onderwijsinstituut hebben behoefte aan feedback van de studenten op de kwaliteit van het gegeven onderwijs. Waar nodig kan een betreffende module verbeterd worden voor de volgende groep studenten. Maar evalueren kan ook een goed leermoment zijn voor jou als student, omdat je zo extra nadenkt over je eigen leerproces en nagaat hoe je achteraf kijkt naar de inhoud van een module. Binnen de FMG wordt gewerkt met een vragenlijst die UvA-breed wordt toegepast. Bij het laatste college of na afloop van het tentamen zal je gevraagd worden deze vragenlijst in te vullen. Vul deze vragenlijst zo eerlijk mogelijk in, de resultaten ervan hebben geen consequenties voor de uitslag van het tentamen. Bovendien blijf je bij het invullen van de vragenlijst anoniem. Indien uit de resultaten van de vragenlijst blijkt dat toelichting nodig is op de evaluatie van de betreffende module, organiseert het Onderwijsinstituut een panelgesprek. Hiertoe worden een aantal studenten uitgenodigd en wordt samen met de docent en de onderwijsdirecteur of studieadviseur gesproken over het verloop en de inhoud van de betreffende module. Studenten kunnen indien gewenst ook zelf een panelgesprek aanvragen.
12
Fraude Onder fraude wordt verstaan het handelen of nalaten van de student dat erop gericht is het vormen van een juist oordeel door de examinator omtrent kennis, inzicht en vaardigheden van de student geheel of gedeeltelijk onmogelijk te maken. Een voor iedereen duidelijk herkenbare vorm van fraude is bijv. het op enigerlei wijze ‘spieken’ tijdens het tentamen. Een helaas vaak voorkomende vorm van fraude, die in de wetenschappelijke wereld zeer zwaar wordt aangerekend, is het plegen van plagiaat. Plagiaat Een wetenschappelijke tekst moet controleerbaar zijn en daarom dien je gebruikte (internet)bronnen altijd vermelden in een zogenaamde bronvermelding. Als je een stuk tekst of tabel van iemand overneemt geef je precies aan wie de auteur is en waar je de tekst of tabel hebt gevonden. Doe je dat niet en wek je dus de indruk dat die tekst of die gegevens van jezelf zijn, dan wordt dat plagiaat genoemd. Het plegen van plagiaat in een paper of scriptie betekent altijd uitsluiting van de betreffende tentamen- of scriptiegelegenheid. Bovendien kan de examencommissie nog zwaardere straffen opleggen. Zorg dus dat je altijd goed je bronnen vermeldt en niet zomaar stukken tekst of gegevens van anderen overneemt. Zie ook Serviceplein voor studenten, Fraude- en plagiaatregeling, http://www.student.uva.nl/fraude-plagiaat/voorkomen.cfm, en OER bachelor- en masteropleiding Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde, artikel 5.14. Beroepsmogelijkheden Als je het niet eens bent met een beslissing van een examinator, is het verstandig om je eerst te wenden tot de Examencommissie POW met het verzoek om een uitspraak te doen over je eventuele klacht. Na die uitspraak kun je besluiten om binnen 4 weken beroep aan te tekenen bij de COBEX. Raadpleeg de studieadviseurs voor advies en de procedure. Geschillenregeling Als de stagiaire in conflict komt met een of meer personen binnen de stage-instelling en dit conflict belemmerend werkt op de voortgang van de stage, moet in eerste instantie getracht worden dit conflict in overleg met de praktijkbegeleider op te lossen. De stagiaire is verplicht het bestaan van zo’n conflict te melden aan de stagebegeleider van de opleiding. Als, ook na bemiddeling van de stagebegeleider, het conflict onoplosbaar blijkt - waardoor een normaal verloop van de stage onmogelijk wordt zal gehandeld moeten worden als bij een tussentijdse onderbreking. Bij een verschil van mening tussen student en stagebegeleider dat niet onderling kan worden opgelost, kan de eindverantwoordelijke coördinator, de onderwijsdirecteur of de examencommissie om een uitspraak gevraagd worden. Zie verder de beroepsprocedures in de studiegids. Niet nakomen van de stageverplichtingen Als het voor de stage-instelling of de praktijkbegeleider niet mogelijk blijkt aan verplichtingen (alsin het stagecontract) te voldoen, moeten de praktijkbegeleider en de student dit onmiddellijk melden aan de stagebegeleider van de opleiding. In onderling overleg tussen de drie betrokkenen kan geprobeerd worden het stagecontract aan te passen, waarbij de officieel vastgestelde eisen gehandhaafd blijven. Als de stagiaire de in het stagecontract vastgestelde verplichtingen niet nakomt, moet dit eveneens worden gemeld. Mocht na overleg tussen student en begeleider van de opleiding daar geen verbetering in komen, dan kan de begeleider er toe overgaan de tot dan gevolgde stage nietig te verklaren. De student zal dan opnieuw moeten beginnen met een stage, en wel bij een andere stage-instelling. Als de student daar zodanig functioneert dat ook deze nieuwe stage geen perspectief biedt, is het staken van de studie de enige mogelijkheid. Ongeschiktheid student tot het aangaan van een uitvoerende stage Indien naar het stellige oordeel van de stagebegeleider, coördinator afstudeerfase, docent(en) van de opleiding en/of de onderwijsdirecteur een student ongeschikt geacht wordt om een uitvoerende stage in direct contact met cliënten in een pedagogische beroepspraktijk aan te gaan, kan de onderwijsdirecteur - gehoord de partijen - de desbetreffende student elke medewerking ontzeggen tot de vervulling van een dergelijke stage. 13
Bijlage 1. Dublin descriptoren kennis en inzicht
toepassen van kennis en inzicht
oordeelsvorming
communicatie
leervaardigheden
Bachelor Heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen, functioneert doorgaans op een niveau met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is. Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op een dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied. Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten. Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten.
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Master Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van Bachelor en deze te overtreffen en/of verdiepen, als mede een basis of kans bieden om een originele bijdrage te bieden aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende methodes toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige informatie en daarbij rekening te houden met sociaalmaatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen. Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten. Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
14
Bijlage 2. Eindtermen Master (zoals beschreven in OER) Kennis en inzicht De afgestudeerde heeft grondige en specialistische kennis van en inzicht in: 1. theorieën en bevindingen én van methoden en technieken van de gekozen specialisatie alsmede van onderwerpen binnen of buiten die specialisatie die voor gebruik van genoemde theorieën en bevindingen van belang zijn; 2. de psychodiagnostiek en behandelingsmethoden, dan wel van de pedagogische probleemformulering en handelings- of interventiemethoden. Toepassen kennis en inzicht De afgestudeerde is in staat tot: 3. het toepassen van pedagogische kennis binnen een voor de pedagogisch relevant werkterrein en dit te relateren aan empirisch onderzoek en theoretische posities binnen de pedagogiek. Oordeelsvorming De afgestudeerde is in staat tot: 4. het hanteren van geavanceerde technieken voor pedagogisch onderzoek; 5. het zelfstandig opstellen en uitvoeren van een onderzoeks- of beïnvloedingsplan in verschillende fasen, zoals het verzamelen van relevante literatuur en het verzamelen, verwerken en interpreteren van gegevens; 6. het plannen, nemen van beslissingen en dragen van verantwoordelijkheid in de beroepssituatie. De afgestudeerde heeft: 7. specialistische vaardigheid op het gebied van psychodiagnostiek en behandeling dan wel van pedagogische probleemformulering en handelingstrategie of interventie; 8. specialistische vaardigheid op het gebied van gesprekvoering, observatie en rapportage; 9. inzicht in de consequenties van het eigen handelen voor anderen in de beroepssituatie; 10. besef van de ethische aspecten van de beroepsmatige omgang met anderen, zowel cliënten als proefpersonen, met inbegrip van de bredere consequenties van eigen onderzoeksresultaten en praktijkbeoefening; 11. besef van eigen beperkingen, d.w.z. op het juiste moment inroepen van deskundigheid van anderen en het zich op het juiste ogenblik onthouden van handelen. Communicatie De afgestudeerde heeft: 12. vaardigheid in het omgaan met anderen, het werken in teamverband. Leervaardigheden De afgestudeerde heeft: 13. bereidheid tot het herzien van eigen standpunten in de beroepssituatie.
15
Bijlage 3.
FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Onderwijsinstituut Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Nieuwe Prinsengracht 130, 1018 VZ Amsterdam
STAGECONTRACT VOOR EXTERN GEBRUIK 1. Naam student(e): Postcode en woonplaats: Telefoon 06: Handtekening voor akkoord
2. Stagebiedende instelling: Adres: Postcode en plaats: Telefoon en mailadres: Vertegenwoordigd door: (naam + functie) Handtekening voor akkoord
3. Namens de opleiding Pedagogische Wetenschappen Naam + functie Handtekening voor akkoord Datum: Bovengenoemde personen verklaren met inachtneming van deze overeenkomst te gaan samenwerken opdat de student de stage-eindtermen, zoals vermeld in de Studiehandleiding Stage Master Forensische Orthopedagogiek van de opleiding Pedagogische Wetenschappen, kan realiseren. Deze overeenkomst omvat de volgende bepalingen:
16
Artikel 1 De stage omvat totaal .……. ..uren, dat is ……… studiepunten (één studiepunt = 28 uur). De stage vindt plaats in de periode van……………….………..tot………………………… Hierbij is de stagiaire voor ..........…………….uur per week werkzaam bij de stage-instelling. De werktijd wordt als volgt over de week verdeeld: maandag.………………………..uur dinsdag.…………………………uur woensdag………………………..uur donderdag…………………….…uur vrijdag.…………………………. uur Artikel 2 Tijdens deze periode worden de eindtermen van de stage gerealiseerd volgens het als bijlage toe te voegen Activiteitenplan. In die gevallen waarin de onderzoekscriptie betrekking heeft op het werk van de stagebiedende instelling, vindt tijdens de stage, in overleg met de opleiding, de vaststelling plaats van het onderwerp en de probleemstelling van de onderzoekscriptie. Deze opzet voor het onderzoek behoeft de instemming van de stagebiedende instelling, de stagiaire en de docent-begeleider. De laatste is verantwoordelijk voor de begeleiding van de onderzoekscriptie. Artikel 3 De stagebiedende instelling wijst als verantwoordelijke voor de praktische werkzaamheden en als begeleider van de stagiaire binnen de instelling aan:
Naam..……………………………………………………………………………………….
Functie………………………………………………………………………………………. Bereikbaar op.………………………………………………………………………………..
De begeleidingsgesprekken vinden bij voorkeur wekelijks plaats, maar tenminste gedurende één uur per veertien dagen en wel
op……………..dag, gedurende……………uur.
Naast de onder verantwoordelijkheid en begeleiding van bovengenoemde persoon uit te voeren reguliere werkzaamheden, kan de stagiaire deelnemen aan bijzondere, meer incidentele activiteiten. Voor zover al bekend, dienen deze hieronder te worden aangegeven.
17
De stagiaire neemt deel aan de volgende bijzondere activiteiten: ……………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………….. Hij/zij zal daarbij worden begeleid door ……………………………………………………..
Artikel 4 De Opleiding Pedagogische Wetenschappen wijst als docent-begeleider van de stage aan: ..................................................................................................................................……….. Deze is belast met de begeleiding van de stagiaire bij de integratie van theorie en praktijk en ziet er op toe dat de stagiaire gericht is/blijft op de eindtermen van de stage. Deze begeleiding vindt eenmaal per veertien dagen plaats op..........................…………………………………… Artikel 5 De stagiaire dient zich met vragen en problemen bij de invulling van de stage in eerste instantie tot de praktijkbegeleider te wenden. Als in dit contact geen oplossing gevonden kan worden, wordt de docent-begeleider ingeschakeld, waarna zo nodig een driegesprek plaats vindt.
Artikel 6 De stagebiedende instelling biedt een financiële vergoeding van € .…………… per ……………
De stagiaire heeft recht op een reiskostenvergoeding ter hoogte van € .……...........per..........……
Vrije dagen in verband met feestdagen zijn overeenkomstig de geldende CAO voor de stage-instelling.
Artikel 7 De stageverlenende instelling vrijwaart de stagiaire van het risico van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad en wanprestatie.
Artikel 8 Ingeval van verzuim ten gevolge van ziekte moet voor 9.30 uur een ziekmelding worden gedaan bij ...……………………………….van de stagebiedende instelling. Bij een verzuim van langer dan één week, dient bovendien de docent-begeleider te worden geïnformeerd.
Artikel 9 De stagiaire dient zich strikt te houden aan de binnen de stage-instelling geldende voorschriften omtrent geheimhouding en de voor de beroepsgroep geldende regels voor de beroepsethiek. Ter meerdere verzekering hiervan heeft de stagebiedende instelling recht op inzage van alle schriftelijke stukken en andere soorten informatie die door de stagiaire worden opgesteld of verzameld en die niet uitsluitend het eigen gebruik dienen.
18
Artikel 10 Tijdens de stageperiode wordt het leerproces van de stagiaire geëvalueerd in een gesprek tussen de stagiaire, de praktijkbegeleider en de docent-begeleider. De evaluatiegesprekken vinden halverwege en aan het eind van de stage plaats, aan de hand van schriftelijke evaluatieverslagen opgesteld door de stagiaire. De opleider bepaalt de uiteindelijke beoordeling. Als naar het oordeel van de student, de praktijkbegeleider of de docent-begeleider de stage niet naar wens verloopt, kan elk van hen een tussentijdse evaluatie inlassen. Begeleiders kunnen tussentijds onderling contact houden.
19
Bijlage 4. Stageplan, stage-evaluaties en instellingsverslag Om een zo groot mogelijk groeiproces door te maken tijdens je stage, is kritische evaluatie van je kennis, vaardigheden en ontwikkeling daarin van belang. Dit is te zien als parallel proces: jongeren hebben een behandelplan, organisaties en afdelingen daarbinnen een jaarplan, en stagiaires een stageplan. Kritisch naar jezelf kijken, evalueren en je blijven ontwikkelen zal gedurende je gehele carrière van belang zijn. Stageplan Zo snel mogelijk na de start van je stage stel een stageplan op waarin je je leerdoelen verwoordt en beschrijft hoe je aan je doelen gaat werken (activiteitenplan). Dit doe je in overleg met je praktijkbegeleider van je stage-instelling. Hij of zij zal je begeleiden en kan beoordelen of je leerdoelen en activiteitenplan (welke stappen ga je zetten en welke begeleiding heb je nodig) acceptabel en realistisch zijn (SMART). Zodra je een conceptversie van je stageplan hebt, kan je die voor feedback mailen naar je stagebegeleider van de UvA. Eisen stageplan - Formuleer je doelen SMART (vooral Specifiek), dat maakt evalueren gemakkelijker en zinniger. - Maak (Specifieke) subdoelen als het overkoepelende doel veel vaardigheden omvat - Nummer je doelen en subdoelen. - Beschrijf na elk leerdoel je activiteitenplan (per hoofddoel, niet per subdoel). - Stel voldoende doelen op, maar niet te veel. Zorg er in ieder geval voor dat je een doel hebt bij elke stageactiviteit die je gaat uitvoeren. - Formuleer verschillende type doelen (organisatorische, inhoudelijke en persoonlijke leerdoelen). Voorbeeld Leerdoel 1: Aan het einde van mijn stage ben ik in staat om zelfstandig (onder supervisie van mijn begeleider) een diagnostisch onderzoek uit te voeren. 1.1 Ik ben in staat onderzoeksvragen op te stellen. 1.2 Ik ben in staat de meest geschikte onderzoeksmiddelen te selecteren. 1.3 Ik ben in staat onderzoeksmiddelen af te nemen. 1.4 Ik ben in staat onderzoeksmiddelen te interpreteren. 1.5 Ik ben in staat een ontwikkelingsanamnese af te nemen bij ouders* 1.6 Ik ben in staat een diagnostische conclusie te schrijven. 1.7 Ik ben in staat advies te geven n.a.v. het onderzoek. 1.8 Ik ben in staat het resultaat van het diagnostisch onderzoek uit te leggen aan ouders en jongere tijdens het adviesgesprek* Activiteitenplan: Ik zal eerst meelopen en observeren bij een diagnostisch onderzoek, waarbij ik zelf het verslag schrijf (schaduwrapportage) en vergelijk met het verslag van mijn begeleider. Ik zal handleidingen van alle beschikbare onderzoeksmiddelen doornemen en in rapporten van eerder uitgevoerde onderzoeken bekijken hoe de resultaten van deze middelen verwerkt worden. Vervolgens zal ik zelf een onderzoek gaan uitvoeren waarbij mijn begeleider aanwezig is. Hierdoor kan ik feedback vragen op mijn houding en contactname tijdens testmomenten en gesprekken. Ik zal feedback vragen op mijn rapport en deze verwerken. (etc.)
20
*Subdoelen 1.5 en 1.8 zijn eigenlijk nauwelijks Specifiek. Een apart doel gericht op gespreksvaardigheden, met subdoelen, is nodig. Bij het voeren van een gesprek heb je veel verschillende vaardigheden nodig, bijvoorbeeld doorvragen, stiltes laten vallen, je bewust zijn van overdracht en tegenoverdracht, confronteren, parafraseren, bewust zijn van je eigen houding, structuur vasthouden in een gesprek, doel van het gesprek voor ogen houden, eventueel tijd in de gaten houden, (bij slecht nieuws) omgaan met emoties van gesprekspartners, etc. NB. Je stageplan kan je altijd aanvullen met extra (sub)doelen als je gedurende je stage specifieke leerdoelen tegenkomt.
Tussenevaluatie Halverwege wordt de stage geëvalueerd met de student, praktijkbegeleider en stagebegeleider van de UvA. Voor het gesprek, dat plaatsvindt op de stage-instelling, schrijf je een tussenevaluatieverslag. Hierin kijk je kritisch naar je eigen ontwikkeling bij elk leerdoel. De tussenevaluatie is een mooi moment om leerdoelen weg te strepen waar je je al voldoende in hebt ontwikkeld en concrete afspraken te maken over de leerdoelen en bijbehorende stageactiviteiten waar je je de laatste maanden van je stage op gaat richten. Eisen tussenevaluatie - Evalueer elk (sub)doel door te beschrijven hoe je aan dit doel hebt gewerkt en hoe het verlopen is. - Geef bij elk (sub)doel aan of dit doel blijft staan voor de tweede helft van je stage, voldoende behaald is (minder/geen prioriteit voor je is) of verandert in een ander/specifieker doel omdat je nu weet waar voor jou het aandachtspunt ligt. - Sluit je tussenevaluatie af met een overzicht van de leerdoelen voor de tweede helft van je stage met bijbehorend activiteitenplan.
Eindevaluatie Aan het einde van de stage vindt er wederom een gesprek plaats tussen student, praktijkbegeleider en stagebegeleider. Voor dit gesprek dient het eindevaluatieverslag door alle betrokkenen gelezen te zijn. Het eindevaluatieverslag lijkt in grote lijnen op het tussenevaluatieverslag. Je evalueert kritisch je leerdoelen, beschrijft (kort) hoe het leerproces is verlopen en geeft aan of dit leerdoel een aandachtspunt voor je blijft in je werkende leven. Daarnaast bevat je eindverslag de volgende kopjes: - Beschrijving van de uitvoering van het activiteitenplan (wat heb je gedaan, wat is niet gelukt en waarom?). - Kritische beschouwing van de eigen werkzaamheden (voldoende variatie en diepgang in werkzaamheden?). - Reflectie op relatie tussen verworven kennis en de verrichtte activiteiten (waar heb je het meest van geleerd, ook qua kennis over jezelf?). - Persoonlijke evaluatie van de stage en het werk in de instelling, inclusief reflectie op verworven inzichten in het eigen beroepsperspectief (wat vond je van je stage / de functie van orthopedagoog in de instelling, past het bij jou, wat wil je gaan doen?).
21
Instellingsverslag Zes weken na het begin van de stage levert de student een instellingsverslag in dat door de stagebegeleider en door de instelling moet worden goedgekeurd. Dit beknopte verslag heeft een omvang van 5 à 10 bladzijden en geeft een beeld van de plaats en functie van de instelling binnen het werkveld. Door dit verslag aan het begin van je stage te maken, krijg je goed zicht op hoe de organisatie in elkaar zit en spreek je verschillende collega’s waardoor je zichtbaarder wordt in de instelling en collega’s leert kennen. In het verslag zijn de volgende onderwerpen opgenomen: - Naam en adres van de instelling - Overzicht van historische ontwikkeling van het werkveld en de instelling - Organisatieschema, doelstelling en bestuursvorm van de instelling - Disciplines binnen de instelling, waaronder een beschrijving van de taken van de (ortho)pedagoog die als praktijkbegeleider fungeert en beschrijving van hoe er tussen de disciplines wordt samengewerkt - Beschrijving van de afdeling waar de stagiaire werkzaam is - Beschrijving van de doelgroep(en) en de cliënten (leeftijd, problematiek, plaatsingstitel, etc.) - Beschrijving van de theoretische uitgangspunten, werkwijzen en methoden van de instelling.
22
Bijlage 5 – Beoordelingsformulier stage Student: Stage-instelling: Naam en functie praktijkbegeleider: Soort stage: klinisch /onderzoek-beleid
Beoordelingscriteria Inzicht in organisatie en organisatieprocessen 1
Cijfer:
(inzicht in structuur en cultuur, inzicht in posities, belangen en handelingsmotieven) 2
Professionele distantie (kritische houding tegenover stage-instelling en betekenis eigen werkzaamheden, kritisch in informatieverwerking, afstand-nabijheid)
3
Autonomie (zelfsturendheid, zelfgemotiveerdheid, zelfstandigheid, onafhankelijke positie kunnen innemen bij advisering en zelfstandig beslissingen kunnen nemen)
4
Deskundigheid (inzicht in eigen deskundigheid en leemtes daarin, zoeken van informatie in breedte en diepte)
5
Initiatief (initiatief in aanpak stage/scriptie en in contact met begeleiders, initiatief nemen tijdens de stage / oppakken werkzaamheden)
6
Communicatieve vaardigheden (luisteren, non-verbale signalen herkennen, doorvragen, uitdrukkingsvaardigheid, zich kunnen positioneren in organisatie, onderhandelen, leidinggeven)
7
Samenwerking (geven en ontvangen van feedback, uitwisselen informatie, afspraken maken/planmatig werken)
8
Zorgvuldigheid (zorgvuldigheid in omgaan met gegevens / vertrouwelijke informatie, nakomen afspraken, kwaliteitsbewust)
9
Verantwoordelijkheid (overzicht houden, signaleren en aan de orde stellen van problemen)
10
Zelfreflectief en lerend vermogen (inzicht in effecten van eigen gedrag, nieuwe inzichten kunnen omzetten naar alternatief gedrag, open staan voor andere inzichten, zicht op eigen krachten en valkuilen)
Eindoordeel en toelichting:
23
Bijlage 6. Richtlijnen diagnostiek binnen de forensische orthopedagogiek • • • •
Maximaal 10 pagina’s (exclusief bijlagen), lettergrootte 12, regelafstand 1 (tussen de 5000 en 6000 woorden). Uitgebreide gespreksverslagen mogen in de bijlage, alleen de hoofdlijnen worden in het verslag genoemd. Tabellen van testresultaten mogen in de bijlage. Uitgebreide verantwoording van instrumentkeuze mag in de procesbeschrijving.
1. Personalia a. Persoonsgegevens b. Situatiegegevens c. Bijzonderheden 2. Klacht en vraagstelling a. Hulpverleningssetting b. Aanmeldingsreden c. Klacht en vraag van aanmelder/cliëntsysteem d. Vraagstelling van de orthopedagoog 3. Analyse van het probleem a. Beschrijving en inventarisatie vanuit het referentiekader van de orthopedagoog b. Aansluiting klacht (beleving cliënt) en analyse probleem (beoordeling orthopedagoog) c. Risico- en protectieve factoren d. Dynamische criminogene/risicofactoren 4. Onderzoeksvragen en -middelen a. Onderzoeksvragen b. Onderzoeksmiddelen 5. Onderzoeksresultaten a. Observaties tijdens testonderzoek b. Testresultaten 6. Beantwoording onderzoeksvragen 7. Integratief beeld / Diagnostische conclusie a. Diagnostische conclusie b. Aansluiting van de conclusie bij de klacht en vragen van het cliëntsysteem 8. Advies en strekking van de interventie a. Pedagogisch handelingsperspectief en geïndiceerde interventie b. Totstandkoming advies c. Betrokkenheid cliëntsysteem d. Condities van evaluatie en bijstelling
24
Bijlage 7. Toelichting bij de richtlijnen Toelichting bij de richtlijnen 1. Personalia Personalia worden als eerste vermeld omdat hiermee voor de lezer van het rapport direct een beeld ontstaat over het kind/de jongere, de opvoedingssituatie (gezin, school, vrije tijd). Met personalia moet direct een beeld gegeven worden van het kind en diens opvoedingssituatie, (gezin, verzorgingssituatie, school en vrije tijd). De context waarin het probleemgedrag van het kind zich manifesteert en de (pedagogische) relaties, die daarbij in het geding zijn, moeten aan het begin van een onderzoek of interventie duidelijk zijn. Ook voor de beoordeling van de formulering van het advies en de strekking van de interventie zijn deze gegevens onmisbaar. Daarom moeten deze in overzichtelijke en gecomprimeerde vorm beschikbaar zijn en niet verspreid over anamnese en probleembeschrijving vermeld worden. Beschrijf de personalia puntsgewijs. Met het oog op de privacy dienen gegevens altijd geanonimiseerd te worden. Duid kind en opvoeders aan met een casus-nummer. 1a. Persoonsgegevens Het gaat hier om gegevens over de persoon (het kind) waarop het onderzoek betrekking heeft en die daarom geanonimiseerd moeten worden: • nummer van de casus • geslacht • leeftijd in geboortejaar en maand; leeftijd in jaren en maanden bij onderzoek of interventie • bijzondere (lichamelijke) kenmerken 1b. Situatiegegevens Het gaat hier om gegevens over de (opvoedings)context, waarbij eveneens aandacht voor voldoende anonimisering geldt: • gezinssamenstelling: - (natuurlijke, wettige) vader, leeftijd, opleidingsniveau, beroep, omvang arbeidsaanstelling - (natuurlijke, wettige) moeder, leeftijd, opleidingsniveau, beroep, omvang arbeidsaanstelling - plaats in de kinderrij: overzicht van brusjes in gezin met leeftijd, zo mogelijk met opleidings- en werksituatie • huidige verblijfs- en verzorgingssituatie • huidige school- en onderwijstype; school- en klasseverloop (groep 1,2,3,3,4 etc.) 1c. Bijzonderheden Bijvoorbeeld: - juridische situatie - de opdrachtgever - godsdienst en/of etnische achtergrond - belangrijke andere opvoeders - medicatie
25
2. Klacht en vraagstelling 2a. Hulpverleningssetting Het gaat hier om gegevens over: • type instelling • periode waarover het onderhavige onderzoek c.q. de betreffende (be)handeling zich heeft uitgestrekt • hulpverleningscontext: multidisciplinair team, testassistentie e.d. en de (eigen) positie van de orthopedagoog daarbinnen 2b. Aanmeldingsreden Dit is de reden die de aanmelder en/of opdrachtgever en/of verwijzer heeft opgegeven om het onderzoek c.q. de (be)handeling aan te vragen bij de instelling waar dit/deze plaatsvindt zoals geadministreerd bij de intake. 2c. Klacht en vraag van aanmelder/cliëntsysteem Om hulpverlening daadwerkelijk af te kunnen stemmen op de vragen en problemen van aanmelder/cliëntsysteem is het van belang dat de orthopedagoog kennis heeft van diens visie op de problematiek. De klacht is het probleem zoals geformuleerd en ervaren door het cliëntsysteem. Hierbij gaat het om de subjectieve belevingen en interpretaties van het cliëntsysteem over diens gedrag en omgeving. Bij aanmelding worden vaak tevens één of meer vragen verwoord door aanmelder/-cliëntsysteem. Het is van belang nauwkeurig te bepalen wat de aanmelder beoogt te bereiken met het onderzoek of de (be)handeling. Pas dan kan de orthopedagoog bepalen of hij/zij hierop wil en kan ingaan. De orthopedagoog kan hier in overleg met de aanmelder meer zicht op krijgen door de globale vra(a)g(en) samen met de aanmelder te specificeren in deelvragen. Regelmatig komt het voor dat er achter een vraag van de aanmelder een andere vraag schuil gaat. Die vraag komt pas boven tafel als er gericht naar wordt gevraagd. Het is daarom aan te bevelen om de aanmelder altijd expliciet te vragen naar zijn motieven om het kind op dit moment bij deze orthopedagoog aan te melden: wat hoopt hij/zij ermee te bereiken? Daarnaast komt het voor dat verschillende betrokkenen (bijvoorbeeld ouders en leerkracht) aanvullende of tegenstrijdige vragen hebben. Indien er diverse opvoeders betrokken zijn bij de aanmelding, is het van belang in dit stadium zicht te krijgen op dergelijke verschillen. De orthopedagoog dient tot besluit de (deel)vragen van de aanmelder te verwoorden en te verifiëren of deze vragen ook weergeven wat de aanmelder bedoelt. 2d. Vraagstelling van de orthopedagoog Naast de wensen en verwachtingen van aanmelder/cliëntsysteem zijn er natuurlijk ook de mogelijkheden, beperkingen, visies en werkwijzen van de orthopedagoog die de diagnostiek gaat uitvoeren. Deze kunnen met elkaar in overeenstemming zijn: wat de aanmelder wenst en verwacht stemt overeen met wat de orthopedagoog wil en kan bieden. Het gebeurt uiteraard ook dat er geen of weinig overeenstemming is. Bij gebrek aan overeenstemming volgt overleg, met als doel (voldoende) consensus te bereiken. Het laatste gebeurt met behoud van de verantwoordelijkheid van de orthopedagoog, die het belang van het kind goed in het oog houdt. In deze fase is de transparantie van de werkwijze van de orthopedagoog voor de cliënt van groot belang. Op basis van het voorgaande formuleert de orthopedagoog de vraagstelling voor zijn hulpverleningsactiviteiten. Hierbij wordt tevens gereflecteerd op de aansluiting tussen vragen (2c) en vraagstelling (2d), d.w.z. gemotiveerd waarom al dan niet op vragen van de aanmelder is ingegaan. 26
3. Analyse van het probleem 3a. Beschrijving en inventarisatie vanuit het referentiekader van de orthopedagoog 3a.1. Actuele problematiek De probleemanalyse begint met een zo concreet mogelijke beschrijving en inventarisatie van actuele (probleem)gedragingen van het kind, (probleem)interacties met betrokkenen in de opvoedings- c.q. onderwijssituatie en de actuele opvoedingssituatie c.q. onderwijssituatie. Daarbij wordt aangegeven in welke situaties en onder welke condities betreffende gedragingen en interacties zich voordoen en wie daarbij de betrokkenen zijn. Indien mogelijk wordt tevens aandacht besteed aan positieve gedragingen en interacties en/of aan situaties en condities waarin de problematiek zich niet voordoet. Het gaat hier om een concrete beschrijving zonder verdere interpretatie. Ten behoeve van deze beschrijving en inventarisatie wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van (gestandaardiseerde) meetinstrumenten. 3a.2. Voorgeschiedenis/anamnese Vervolgens wordt een (kort) chronologisch overzicht gegeven van de ontwikkeling van het kind binnen de context van opvoeding en onderwijs. Gegevens uit de anamnese worden beperkt tot gegevens die relevant worden geacht voor de probleemanalyse (bijvoorbeeld ernsttaxatie) en het formuleren van onderzoeksvragen m.b.t. de huidige problematiek. 3b. Aansluiting klacht en analyse probleem Vastgesteld moet worden in hoeverre de resultaten van de probleembeschrijving door de orthopedagoog (stap 3a1) al dan niet corresponderen met de klachten zoals beleefd door de client (2c). 3c. Risico- en protectieve factoren De problematiek kan nader geordend worden door die specifieke (probleem)gedragingen als ‘cluster’ van verwante kenmerken of symptomen te groeperen, die onder éénzelfde noemer (clustergebied of clusterterm) gebracht kunnen worden. Per cluster en van de gehele problematiek wordt een ernsttaxatie gegeven. Clustering gebeurt aan de hand van de WSJCA / fullscreen. Mocht deze niet passend zijn bij de casus, bijvoorbeeld omdat het een jong kind betreft, kies dan voor een ander instrument voor ordering van risico- en protectieve factoren (CARE-NL, LIRIK) en/of zoek literatuur om je ordering te verantwoorden. Domeinen van de WSJCA: geschiedenis delinquent/antisociaal gedrag, school, vrijetijdsbesteding, werk, relaties, familie, alcohol en drugs, mentale gezondheid, attitudes/gedrag, vaardigheden. Beschrijf per domein welke risicofactoren bekend zijn en in welke mate deze bijdragen aan verhoging van het recidiverisico. Beschrijf vervolgens de bekende protectieve factoren en hun bijdrage aan verlaging van het recidiverisico. Tot slot beschrijf je welke informatie nog ontbreekt. NB. Als er op een domein te veel factoren onbekend zijn, beschrijf dan dat je nog niet kan aangeven in welke mate factoren op dit domein bijdragen aan verhoging of verlaging van het recidiverisico.
27
3d. Dynamische criminogene factoren: welke van de onder 3c genoemde factoren zijn dynamisch/veranderbaar? Per domein aangeven wat er veranderbaar is. Veranderingen op welke domeinen zullen in het belang van het kind zijn? 4. Onderzoeksvragen en -middelen 4a. Onderzoeksvragen: op welke gebieden is aanvullend en dieptediagnostiek nodig? Concreet geformuleerde onderzoeksvragen. Formuleer concrete onderzoeksvragen die je beantwoord wilt hebben om tot een volledig beeld te komen. Aan de hand van de informatie die je hebt formuleer je verklarende en veranderingsgerichte vraagstellingen. Welke onderzoeksvragen moeten nog beantwoord worden voor een compleet beeld? 4b. De onderzoeksinstrumenten of -middelen Hier gaat het om de verantwoording van de keuze van middelen die de orthopedagoog hanteert voor het verzamelen van nieuwe informatie. Het gaat om de operationalisatie van de onderzoeksvragen. Welke onderzoeksinstrumenten of –middelen wil je gebruiken om de onderzoeksvragen te beantwoorden? Beschrijf per onderzoeksvraag hoe je deze beantwoord wilt krijgen (interviews, observatie, meetinstrumenten) en verantwoord je keuze voor het onderzoeksinstrument of –middel. 5. De onderzoeksresultaten 5a. Observaties tijdens testonderzoek Beschrijving observaties tijdens testonderzoek. 5b. Testresultaten Beschrijving resultaten per onderzoeksmiddel.(Nog geen koppeling van deze resultaten aan overige informatie en/of verdere interpretatie. Puur beschrijving van testresultaten en concrete betekenis. Tabellen en uitgebreide gespreksverslagen mogen in de bijlage.)
6. Beantwoording onderzoeksvragen Geef hier antwoord op je onderzoeksvragen. Koppel alle informatie die je hebt aan elkaar.
7. Integratief beeld / Diagnostische conclusie 7a. Diagnostische conclusie In de diagnostische conclusie gaat het om interpretatie en integratie van alle verkregen informatie. Leg verbanden tussen voorgeschiedenis (kindertijd, opvoeding, etc), gegevens van verschillende bronnen (ouders, leerkracht, jongere zelf), testresultaten (IQ onderzoek, vragenlijsten), observaties e.d. Geef ook mogelijke verklaringen voor eventueel gevonden tegenstrijdigheden. Er ontstaat zo een geheel van consistente en samenhangende uitspraken over de aard, ernst, verklaring en veranderbaarheid van de probleemsituatie. Een diagnostisch beeld beschrijft wat er moet veranderen om problemen te doen verdwijnen of afnemen. Het geeft niet aan hoe de verandering bewerkstelligd moet worden, dat komt aan bod bij het advies / indicatiestelling. Bij een diagnostische conclusie is een klinische blik van belang. Wat is jouw visie als diagnosticus / orthopedagoog? 28
7b. Aansluiting van de conclusie bij de klacht en vragen van het cliëntsysteem Ga na of deze conclusie ook daadwerkelijk aansluit bij de klacht en vragen van het cliëntsysteem. 8. Het advies en strekking van de interventie Het advies dient aan te sluiten bij de conclusies en in de vorm van concrete handelingsvoorstellen geformuleerd te worden. Neem hier de ‘What Works’ principes in mee: risicobeginsel, behoeftebeginsel en responsiviteitsbeginsel. 8a1. Pedagogisch handelingsperspectief Dit zal duidelijk moeten worden gespecificeerd in het advies. Hierbij dient altijd aangegeven te worden wat de consequenties zijn voor het alledaagse pedagogische handelen, d.w.z. het aandeel van, de aanwijzingen voor en afspraken met de directe opvoeders bij de uitvoering van het advies. Het is in dit verband onvoldoende te volstaan met een verwijzing naar professionele interventies die geïndiceerd zijn. 8a2. Geïndiceerde interventie en onderbouwing Beschrijf de effectiviteit van de interventies aan de hand van de “What works” principes. 8b. Totstandkoming advies Verantwoord moet worden hoe het advies tot stand is gekomen: hoe sluit het aan bij de conclusies (7a.) en wie heeft het advies geformuleerd. M.b.t. het laatste dient aangegeven te worden of het advies door de orthopedagoog zelf geformuleerd is of dat het een multidisciplinaire (team)beslissing betreft. 8c. Betrokkenheid cliëntsysteem Verantwoord moet worden in hoeverre het cliëntsysteem daadwerkelijk bij de totstandkoming van het advies betrokken is, in hoeverre het cliëntsysteem de conclusies (7.) onderschrijft (op welke punten wel/niet) en in hoeverre het advies al dan niet verenigbaar is met de waarden en normen van het cliëntsysteem. De betrokkenheid van het cliëntsysteem bestaat uit de advisering, een moment van dialoog, waarin de waarden en normen van het cliëntsysteem opnieuw tot uitdrukking kunnen komen. Dit impliceert niet dat het cliëntsysteem het met alles eens moet zijn, maar wel dat duidelijk wordt op welke punten verschil van mening bestaat. Samenwerking tussen orthopedagoog en cliënt vereist wederzijdse erkenning van elkaars verantwoordelijkheden. Het vereist ook een zodanig gemeenschappelijk referentiekader dat de orthopedagoog op de hoogte is van de ‘theorie’ van de cliënt en dat de cliënt op de hoogte is van de ‘theorie’ van de orthopedagoog. Vanuit de orthopedagoog is er openheid over de besluitvorming: men is naar de cliënt duidelijk en oprecht geweest, waardoor de besluitvorming - tot nu toe - transparant is verlopen. Hiermee zijn de voorwaarden geschapen voor een adviesgesprek in dialoog. Wanneer de orthopedagoog zijn conclusie heeft getrokken en weet hoe de hulpverlening er uit moet zien gaat hij na hoe het cliëntsysteem hier tegenover staat. In het adviesgesprek wordt daarom aandacht besteed aan: • reacties van het cliëntsysteem op de conclusies van de orthopedagoog: kunnen zij zich hierin al dan niet vinden? • overleg met het cliëntsysteem over de aanbevelingen van de orthopedagoog: in hoeverre accepteren zij deze? 29
•
inventarisatie van de mogelijkheden en de wensen van de cliënt: wat willen zij veranderen en hoe willen zij dit bereiken?
Vervolgens beantwoordt de orthopedagoog in overleg met de cliënt (de hulpvrager en/of uitvoerder van het advies) de volgende drie vragen: 1. Wat willen we veranderen (op welke termijn) ten aanzien van het kind, de leraar/groep/school en/of het gezin en wat is het doel van verandering? 2. Welke maatregelen of interventies zijn daarvoor gewenst? 3. Welke daarvan zijn het meest haalbaar? NB. Bij diagnostiek en indicatiestelling in een forensisch kader is er geregeld sprake van onvrijwillige / gedwongen hulpverlening. In dat geval is de rol van het cliëntsysteem in de totstandkoming van het advies anders dan bij vrijwillige hulpverlening. Ook in geval van gedwongen hulpverlening dient beschreven te worden of het cliëntsysteem zich kan vinden in de conclusies en het advies en bereid is mee te werken. 8d. Condities van evaluatie en bijstelling Juist vanwege het handelingsperspectief draagt het advies het karakter van een plan van handelen, dat als zodanig om evaluatie en bijsturing vraagt. Gespecificeerd moet worden onder welke condities evaluatie en bijstelling van het advies nodig zijn. Daarbij dient rekening gehouden te worden met wat in de context van het cliëntsysteem realiseerbaar is.
30
Bijlage 8. Eisen casuïstiek Om de diagnostiek verklaring te behalen moet de student een klinische stage hebben gelopen waarin voldoende tijd is besteed aan diagnostische werkzaamheden. Voor de diagnostiek verklaring dienen drie casussen volgens het format van forensische orthopedagogiek (bijlage 6 en 7) uitgewerkt te worden. De ‘papieren’ casus in de module Forensische Diagnostiek en Behandeling telt als eerste casus. Daarnaast moeten er in de praktijk twee casussen uitgevoerd worden. Casus uit de module Forensische Diagnostiek en Behandeling De ‘papieren’ casus uit de module kan gebruikt worden als minstens twee van de genormeerde instrumenten uit de casus in de praktijk worden afgenomen. In de procesbeschrijving van die afname in de praktijk komen de volgende punten aan de orde: 1. Inleiding: de context waarin het instrument werd gebruikt: a. Hulpverleningscontext b. De context van de casus zoals geslacht, leeftijd, en problematiek van de jongere c. De diagnostische vraagstelling die met behulp van het instrument werd beantwoord 2. Korte beschrijving van het instrument (meetpretentie). Waarom wordt dit instrument gebruikt en geen ander instrument? 3. Hoe ging de afname / waar liep je tegenaan? a. Hantering materiaal en gestandaardiseerde testsituatie b. Contactname met het kind / de jongere c. Observatie van het kind / de jongere in de testsituatie 4. Hoe ging de verslaglegging / interpretatie? a. Bruikbaarheid van de handleiding b. Scoring van de ruwe testgegevens c. Profielanalyse en –interpretatie d. Koppeling aan de vraagstelling e. Verslaglegging in voor de jongere begrijpelijke termen 5. Evaluatie: waar moet je de volgende keer alert op zijn? De procesbeschrijving heeft per instrument de omvang van 1 pagina. Eisen waar de casuïstiek aan moet voldoen: 1. Als de ‘papieren’ casus niet door de student wordt gebruikt, hoeven niet alle stappen (intake, onderzoek, advies) van de casus door de student zelf te worden uitgevoerd. Verdeeld over de drie casussen moet iedere stap minstens één keer zelf gedaan worden. Daarnaast moet het onderzoek in twee van de drie casussen door de student te zijn uitgevoerd. De gegevens uit tweede hand worden gebruikt bij het volledig bewerken van de casus volgens de richtlijnen. 2. Als de ‘papieren’ casus wel door de student wordt gebruikt, moet het onderzoek van de tweede en derde casus door de student zelf te zijn uitgevoerd. Één intake en één adviesgesprek mag worden gemist. De gegevens uit tweede hand worden gebruikt bij het volledig bewerken van de casus volgens de richtlijnen. Daarnaast worden procesbeschrijvingen geschreven van twee instrumenten uit de ‘papieren’ casus. 3. In iedere casus moeten minstens vier onderzoeksvragen opgesteld worden. Hiervan 31
dient er één gericht te zijn op contextfactoren en één veranderingsgericht te zijn (gericht op bepalen van de meest geschikte behandeling). 4. Naast gesprek (anamnese met jongere en ouders) en observatie moet in iedere casus minstens één genormeerd en individueel bij het kind / de jongere afgenomen instrument gebruikt zijn. Er dienen minstens drie verschillende diagnostische instrumenten gebruikt worden. Per casus dienen minstens twee genormeerde instrumenten te worden gebruikt. Wees spaarzaam met onderzoeksinstrumenten; laat jongeren niet 10 vragenlijsten invullen. 5. De casussen worden ingeleverd in het format van Forensische Orthopedagogiek. 6. Bij elke casus wordt een procesbeschrijving geschreven (inleveren op Blackboard).
32
Bijlage 9. Basisaantekening Diagnostiek Richtlijnen GZ-casuïstiek/Basisaantekening Diagnostiek en (extra) klinische stage POWL vanaf 1 september 2012. a) Bij de GZ-casuïstiek kan tot uiterlijk vier maanden na het behalen van de stage kosteloos begeleiding worden verleend. Ook als de student in kwestie in de tussentijd inmiddels is afgestudeerd. b) Indien bij punt a genoemde termijn is verstreken, worden begeleidingskosten in rekening gebracht; uitgaande van € 150,- per studiepunt = totaal € 1050,- (10 uur begeleiding, omgerekend 7 ects). Indien student in kwestie nog ingeschreven is, kunnen er geen kosten in rekening worden gebracht, maar duurt de begeleiding maximaal 6 maanden na afsluiting van de stage. c) Diegenen die besluiten de basisaantekening diagnostiek te halen, dienen een klinische stage te volgen dan wel gevolgd te hebben. Indien geen klinische stage is gelopen en student in kwestie wil na afstuderen deze alsnog volgen, worden er naast de kosten voor casuïstiekbegeleiding (zie punt b) € 2100,- in rekening gebracht (14 ects x € 150,-), uitgaande dat er wel een onderzoeksstage is gelopen. Oude doctoraalstudenten dienen daarnaast i.e.g. vooraf aan het practicum Diagnostiek uit het master Orthopedagogiek programma deel te nemen (3 ects x €150 = € 450,-). d) Studenten die aanvullend op hun onderzoeksstage een klinische stage (14 ECTS) volgen, schrijven zich niet in voor stagebegeleiding. Zij hoeven de werkgroepen niet te volgen en hoeven geen verslagen te schrijven. De stagecoördinator dient als aanspreekpunt voor de stage-instelling en schrijft de aanvullende studiepunten uit. De desbetreffende studenten melden zich bij de stagecoördinator voor begeleiding van de casuïstiekaantekening. e) Studenten dienen gemiddeld “voldoende” relevante onderdelen op het gebied van Orthopedagogiek in de bachelor/master/doctoraal fase gevolgd te hebben, conform de GZ-eisen. f) Het kortingstarief voor alumni is op bovenstaande niet van toepassing. De betaling en inschrijving geschiedt middels contractonderwijs. g) Bovenstaande geldt alleen voor "eigen" studenten en afgestudeerden. Toelatingsverzoeken dienen via de examencommissie ingediend te worden. Begeleiders accepteren alleen studenten met een toestemmingsverklaring van de examencommissie. Studenten van buiten de opleiding worden niet geaccepteerd. h) De ondertekende verklaring Basisaantekening Diagnostiek wordt alleen via de onderwijsbalie afgegeven.
33