Regionale Talent Organisaties in gesprek met Topsport Talentscholen
Tweedaagse Conferentie van Stichting LOOT – De Lutte, 16 en 17 april 2014
1
Inleiding.
In april 2014 presenteerde NOC*NSF de vernieuwde opzet voor een landelijk netwerk van Olympische steunpunten. Tot dat moment functioneerden 12 min of meer autonome Olympische Netwerken. Feitelijk betekende dat, dat het uitgezette beleid van NOC*NSF op provinciaal niveau werd vertaald, waarbij de organisatie en de uitvoering per provincie werd overgelaten aan de Olympische Netwerken zelf. Een en ander heeft geleid tot een diversiteit aan opvattingen over de rol van de Netwerken, die expliciet tot uiting kwam in tal van – en soms ook gebrek aan - samenwerkingsvormen met overheid, bedrijfsleven en onderwijs. De nieuwe opzet “De Transitie”, geeft nieuwe kansen en mogelijkheden om de niet altijd optimale samenwerking tussen deze partijen vorm te geven. Het aantal Olympische Netwerken is teruggebracht van 12 naar 7 en de functionaliteit van die nieuwe Regionale Talent Organisaties (RTO’s), zal vorm moeten krijgen in een geïntensiveerde samenwerking en een vruchtbaar samenspel met de omgeving waarbinnen sporttalenten functioneren. De RTO’s hebben daarbij een centrale rol en zullen de belangen van de sporttalenten moeten behartigen in samenspraak met de (Provinciale en gemeentelijke) overheden, met het onderwijs ( CTO’s en Topsport Talentscholen) en met het bedrijfsleven. Tijdens de Conferentiedagen van Stichting LOOT op 16 en 17 april 2014 in De Lutte, is de Transitie het leidend agendapunt geweest. Daarbij kregen vertegenwoordigers van NOC*NSF, Sportbonden, RTO’s en de Topsport Talentscholen de gelegenheid om met elkaar in gesprek te gaan en naar een vorm van samenwerking te zoeken. De verslagen van die 7 ronde tafelgesprekken zijn in deze notitie samengevat en er zijn conclusies en aanbevelingen uit voortgekomen. De conclusies en aanbevelingen kunnen dienen als gespreksonderwerp in vervolggesprekken die zullen plaatsvinden tussen de RTO’s en de TTS. Want daar dient de basis gelegd te worden voor een harmonieuze samenwerking tussen alle betrokken partijen.
Wiebe Zoethout Voorzitter Stichting LOOT
2
LOOT-conferentiedagen op 16 en 17 april 2014 Op 4 april 2014 presenteerde NOC*NSF tijdens een Kick-off op Papendal, de nieuwe topsportvisie en de daarmee samenhangende inhoudelijke verschuiving van de Sportagenda 2013-2016 en de organisatorische verschuiving in de topsportinfrastructuur. Daarbij waren o.m. vertegenwoordigers van sportbonden, Olympische Netwerken en Stichting LOOT aanwezig. Omdat de organisatorische verschuiving binnen de topsportinfrastructuur mede van invloed is op de communicatie tussen bonden, sport en onderwijs (Topsport Talentscholen worden nadrukkelijk als partner genoemd), wil Stichting LOOT zijn eigen rol in die nieuwe structuur (en daarmee die van de 30 Topsport Talentscholen) vaststellen. Stichting LOOT nam daartoe tijdens de LOOT-conferentie het voortouw en wil met de sportbonden en de nieuwe RTO’s een start maken om tot een optimale samenwerking te komen. De Transitie biedt een uitgelezen kans om die samenwerking tot stand te brengen. In de nieuwe organisatiestructuur worden de 12 Olympische Netwerken vervangen door 7 Regionale Topsport Organisaties (RTO’s), te weten: -
RTO Noord RTO Oost RTO Utrecht RTO Noordwest RTO Metropool RTO Brabant RTO Limburg
(Groningen, Friesland en Drente) (Overijssel en Gelderland) (Utrecht) (Noord-Holland en Flevopolders) (Zuid-Holland / Den Haag-Rotterdam) (Noord-Brabant en Zeeland) (Limburg)
Om ‘ Maatwerk in de regio’ te kunnen bieden, werd tijdens de LOOT-conferentie per regio een discussie gestart waarbij de verantwoordelijken van de bonden, de RTO’s en de vertegenwoordigers van de Topsport Talentscholen aan de hand van vooraf geformuleerde vragen een aanzet probeerden te geven voor een hechte samenwerking. De samenvattingen van de gevoerde gesprekken worden in deze notitie samengevat.
De vraagstelling Aan de hand van de volgende vragen werd de discussie gevoerd: -
Is er behoefte aan verduidelijking van het Transitiemodel? Wat vinden de sportbonden sterk aan de transitie? Welke kansen zijn er? Wat vinden Topsport Talentscholen sterk aan de transitie? Welke kansen zijn er? Waar heb je zorgen over bij de transitie? Wat zijn de belangrijkste aandachtpunten? Waar zien jullie naar uit? Waar zien jullie problemen? Hoe leg je de verbinding tussen bonden, de RTO’s en de Topsport Talentscholen? Hoe kunnen we elkaar helpen en versterken bij de opzet van een RTC? Welke good practices kennen we daarbij? Hoe kunnen de Topsport Talentscholen een bijdrage leveren aan de leerlijnen van NOC*NSF? Wie kan welke rol op zich nemen? Wat is de eerste stap die nodig is in de regio?
3
In de praktijk bleek dat de discussie zich veelal toespitste op de regionale ervaringen uit het verleden. Daarbij werd bv. duidelijk dat de RTO Limburg zich ontwikkeld heeft tot een goed functionerende en succesvolle organisatie, waarin de betrokken partners uitstekend samenwerken. Ook de RTO Topsport Noord heeft de zaken voortvarend opgepakt en ook in deze regio is een integrale samenwerking bezig zijn vorm te vinden. Duidelijk is, dat in alle regio’s momenteel hard wordt gewerkt om de juiste samenwerking te vinden en daarbij wordt ook zichtbaar dat er grote beleidsverschillen tussen de regio’ s zijn. Naast de verschillen in beleidsvorming- en visie, zijn er ook grote financiële verschillen. Er zijn regio’s waar forse provinciale budgeten te verdelen zijn en er zijn regio’s waar dergelijke budgeten niet (meer) bestaan. Daarnaast blijken ook gemeentelijke overheden financiële ondersteuning te bieden (bv. rechtstreeks naar de Topsport Talentscholen), maar (ook) dit is sterk afhankelijk van de gemeentelijke politiek. In de onderstaande verslaglegging van de besprekingen, komen de regionale verschillen tot uiting en zij kunnen straks dienen als aandachtspunten in de besprekingen tussen de regionale partners bij de eigen vormgeving van de RTO.
De besprekingen per regio
RTO Noord – Topsport Noord. ( H.N. Werkmancollege - Groningen; Carmelcollege – Emmen; OSG Sevenwolden - Heerenveen; CTO- Heerenveen)
Topsport-Noord beschouwt zichzelf als een topsportorganisatie die de sporters optimaal wil begeleiden en faciliteren, zowel in groepsverband als individueel. Daarbij is het beleid van NOC*NSF bepalend en is de rol van de sportbonden uitvoerend op programmaniveau. Topsport Noord constateert en stimuleert in haar werkgebied, de vorming van Regionale Talent Centra in vaste combinatie met het CTO Heerenveen of met een Topsport Talentschool uit de regio. In de regio Noord zijn dat OSG Sevenwolden (Heerenveen), het Werkmancollege (Groningen) en het Carmelcollege (Emmen). De samenwerking van de betreffende scholen met Topsport Noord geeft volop kansen aan de ontwikkeling van jonge talentvolle sporters over alle leerlijnen en expertgebieden. Daarbij wordt geprobeerd het onderwijs zoveel mogelijk te laten aansluiten bij het sportprogramma. Bijkomend voordeel is, dat binnen het onderwijsprogramma talenten uit meerdere sporten bijeen komen, waardoor niet alleen effectiever gewerkt kan worden maar waardoor ook het begrip kan ontstaan voor elkaars sport en prestaties. De opleiding tot topsporter begint in het werkgebied van Topsport Noord op een logische plek, namelijk binnen het onderwijs op een Topsport Talentschool.
4
RTO Oost (Landstede- Thomas a Kempis College – Zwolle; CSG Het Noordik – Almelo; Het Stedelijk Lyceum-locatie Zuid – Enschede; Veluws College – Apeldoorn; Beekdal Lyceum –Arnhem; CTO-Arnhem; SSgN-OS voor Jenaplanonderwijs – Nijmegen)
De sporter en de sport (het trainingsprogramma van de sportbond), het onderwijs (de mogelijkheid van een aangepast onderwijsprogramma op een Topsport Talentschool) en de ontwikkellijn (vorm gegeven door NOC*NSF) zijn leidend. Een van deze factoren in mindere mate aanbieden, heeft consequenties voor de sporter. In dat licht kan NOC*NSF een dominantere rol spelen in de richting van het onderwijs, door aan te geven c.q. in te spelen, op bevordering van prestatiegedrag. Dat zou kunnen door bv. het thema attitude/houding uit de ontwikkellijn van NOC*NSF te vertalen naar vaardigheden en methodiek in het onderwijs. Daarmee wordt deze vaardigheid aan twee kanten aangebracht en versterkt. De Topsport Talentscholen zouden zich meer onderscheidend moeten opstellen door in de breedte in te spelen op talentontwikkeling. Dat kan door specifieke elementen uit talentontwikkeling binnen het LOOT-onderwijs een plaats te geven, maar ook door ruimte te bieden aan sporters die de status nog niet hebben, maar mogelijk in de toekomst wel krijgen. Bovendien zouden de Topsport Talentscholen intensiever kunnen inspelen op de uitwisseling van good practices. Tenslotte wordt gesproken over een gezamenlijke actie (NOC*NSF, LOOT, Bonden en RTO’s) richting bedrijfsleven om fondsen te werven. Het belang zou dan moeten liggen in de investering in werknemers met een mentaliteit die onderscheidend is door de specifieke vaardigheden die topsporters met zich mee brengen.
RTO Utrecht (Het Prisma-Leidsche Rijn College/Via Nova College-Utrecht; CVO ’t Gooi – Hilversum)
Allereerst komt ter sprake dat de mogelijkheden ten aanzien van topsport sterk verschillen per regio. Provincies en gemeenten verschillen zeer sterk in hun sportambitie en in de daaraan gekoppelde financiën. Vaak is verder niet duidelijk welke criteria een provincie of een gemeente gebruiken om te kiezen voor een kernsport. De Transitie biedt alle partijen de kans om samen te werken en daarmee ook de kansen om elkaar te versterken op het gebied van accommodatie, faciliteiten, expertise en financiën. Daarvan is momenteel in een aantal regio’s nog niet sprake. In de provincie Utrecht zijn voorbeelden van discutabele ontwikkeling zichtbaar. Zo werkt de NHV (Nederlands Handbal Verbond) in een RTC (Handbalschool) samen met een niet-Topsport Talentschool, die desondanks ruimte biedt voor trainingen onder lestijd. Daarnaast heeft FC Utrecht voor de spelers uit haar jeugdopleiding een overeenkomst gesloten met een niet-Topsport Talentschool, waardoor de bestaande Topsport Talentschool in Utrecht haar leerlingen met lede ogen ziet vertrekken. Bovendien kan de met FC Utrecht samenwerkende school, niet de facilitering bieden van een Topsport Talentschool.
5
Om dergelijke problemen te vermijden, is een goede samenwerking tussen Bonden, de RTO en de Topsport Talentscholen noodzakelijk. Bij de start van RTC’s (of NTC) dienen alle partijen betrokken te zijn. Ook bij de uitwerking van de NOC*NSF leerlijnen kunnen Topsport talentscholen een zinvolle rol spelen. (NB: CVO ’t Gooi, en de RTO’s VSU en NH hebben in onderlinge samenspraak aan NOC*NSF voorgesteld om CVO ’t Gooi onder te (blijven) brengen bij RTO Utrecht.
RTO Noord West (OSG Willem Blaeu –Alkmaar; Tabor College – Hoorn; Het Calandlyceum – Amsterdam; CTO – Amsterdam; OSG Echnaton – Almere; Haarlemmermeer Lyceum – Hoofddorp)
Er dient duidelijk aandacht geschonken te worden aan het verlenen van statussen door sportbonden. Bij de ene sportbond worden statussen gemakkelijk verstrekt en bij de andere sportbond worden nauwelijks statussen uitgereikt. Daardoor ontstaat onbegrip op scholen waar sporters uit verschillende bonden bijeenkomen. Het zou dus uiterst waardevol zijn als toekenningscriteria voor statussen uniformer zijn. Door (te) grote zuinigheid in het uitreiken van statussen, kunnen Topsport Talentscholen in hun bestaansrecht worden aangetast. Het aantal statussen dient per Topsport Talentschol namelijk minimaal 40 te zijn. Als er sprake is van de oprichting van een RTC is het onontkoombaar dat een koppeling plaatsvindt met een (nabije) Topsport Talentschool. In Noord-Holland is dat niet (altijd) het geval. De medewerking die het Olympisch Netwerk Noord-Holland geeft aan het ontstaan van Topsportvriendelijke scholen (Haarlem, Zaanstad) gaat lijnrecht in tegen de filosofie van de Transitie en ondergraaft het bestaansrecht van Topsport Talentscholen. Een nietTopsport Talentschool kan in de onderbouwklassen nog wel iets “regelen” met lestijd, maar in de bovenbouw lukt dat niet. Er zijn inmiddels gevallen bekend waarin sporters hun einddiploma moesten inleveren omdat zij onterechte vrijstellingen kregen en daardoor niet aan het criterium ‘onderwijstijd’ hadden voldaan. Tenslotte werd opgemerkt dat een Topsport Talentschool een duidelijk rol heeft in de talentontwikkeling en de ‘zorg’ voor leerlingen. Er zouden in dit kader afspraken gemaakt moeten worden over het (blijven) verlenen van onderwijsfaciliteiten als een sporter (bv. vanwege een blessure) even geen status heeft.
RTO Zuid-Holland – Topsport Metropool (Leonardo College- Leiden; Scala College – Alphen aan de Rijn; Segbroek College - Den Haag; Thorbecke Voortgezet onderwijs – Rotterdam)
Vanwege relatieve onbekendheid met de materie, kon de vertegenwoordiger van dit RTO weinig inhoudelijks melden. De discussie spitste zich vervolgens toe op het functioneren van het Olympisch Netwerk in deze regio. Er bleek nogal wat onvrede te bestaan over de handelwijze van de frontoffices; over het gebrek aan communicatie daarvan en over de verantwoordlijkheden van de organisatie.
6
Wel werd duidelijk dat een ‘kwartiermaker’ invulling zal gaan geven aan de vormgeving van dit RTO, maar de aanwezigen kozen ervoor om daar niet op te wachten en zelf alvast aan de slag te gaan. Daarvoor werd ter plekke een afspraak gemaakt.
RTO Noord Brabant-Zeeland (Rodenborch College – Rosmalen; Sint-Joris College – Eindhoven; CTO- Eindhoven; Koning Willem II College – Tilburg; RSG ’t Rijks – Bergen op Zoom; Scheldemond College – Vlissingen)
De ontwikkeling in deze regio richt zich tot dusverre alleen op Noord-Brabant; een dialoog met Zeeland moet nog starten (!). Dat er een dialoog ontstaat tussen de Topsport Talentscholen en de RTO wordt als zinvol en plezierig ervaren. Op het gegeven dat er experts (lifeskill-programma) beschikbaar komen en alle scholen daarvan gebruik zullen kunnen maken, wordt enthousiast gereageerd. Wel wordt opgemerkt dat de aandacht van de RTO zich momenteel teveel richt op het CTO, terwijl de Topsport Talentscholen in de rest van de provincie nadrukkelijk behoefte aan ondersteuning hebben. De individuele sporter lijkt in het vergeethoekje te komen. Er zijn kritische geluiden omtrent de wispelturige statustoekenning van de sportbonden en omtrent de willekeurige manier waarop sportbonden RTC’s starten, onafhankelijk van de Topsport Talentscholen. Zeeland staat helemaal nog niet op de kaart en verzoekt betrokken te worden bij het overleg in Noord-Brabant. Er wordt afgesproken tot een structureel overleg te komen tussen de RTO en de Topsport Talentscholen, niet in de laatste plaats omdat de RTO erg met zichzelf bezig is en te weinig met de contacten met de Topsport Talentscholen. Er worden vraagtekens gezet bij de verdeling van de financiële middelen. Tenslotte wijzen de Topsport Talentscholen op de specifieke inbreng die het LOOTonderwijs geeft aan loopbaanbegeleiding en gedigitaliseerd onderwijs; twee aspecten die een rol moeten spelen in de begeleiding. De betreffende scholen zijn daar expert in en derhalve dienen deze zaken bij de school te blijven. RTO: maak daar gebruik van en versterk elkaar!
RTO Limburg ( College Den Hulster – Venlo; Het College Weert-Cranendonck; Trevianum Scholengroep – Sittard; Da Capo College – Sittard.)
Voorafgaand aan de regiodiscussies, heeft de provincie Limburg al een exposé gegeven waaruit blijkt dat de transitie in Limburg al heeft plaatsgehad. Kenmerkend voor de Limburgse situatie is dat de verschillende partijen (Sport, onderwijs, bedrijfsleven en Provincie) met elkaar communiceren en daarmee gezamenlijk invulling van het beleid geven. Samen wordt gezocht welke trainingscentra, waar worden opgezet, waarbij steeds de focus is: Het kind staat centraal en niet de keuze van NOC*NSF.
7
Conclusies
1. De Transitie geeft de RTO’s, sportbonden en het onderwijs een uitgelezen kans om de samenwerking te zoeken. In verschillende regio’s heeft die samenwerking inmiddels een consistente organisatie opgeleverd. Talenten profiteren daar van een optimale begeleiding en facilitering. In andere regio’s moet de gewenste samenwerking nog vorm krijgen. 2. De sporter en sport (trainingsprogramma van de sportbond), het onderwijs (de Topsport Talentschool) en de ontwikkellijn (vorm gegeven door NOC*NSF) zijn leidend. Een niet optimale samenwerking tussen deze drie invalshoeken, heeft direct consequenties voor de sporter. De RTO dient de bindende factor te zijn tussen deze componenten. 3. Statustoekenningen door Sportbonden zijn te sterk afhankelijk van de beleidsfilosofie van de Sportbond zelf. Er zou (met steun van NOC*NSF?) gestreefd moeten worden naar een uniformer beleid in statustoekenning. Daarmee kan worden vermeden dat een talent binnen Sportbond A gemakkelijk faciliteiten sprokkelt en een talent bij Sportbond B, van faciliteiten verstoken blijft. Op de plaatsen waar dergelijke talenten samenkomen (de Topsport Talentschool) stuit het verschil in bondsbeleid op onbegrip en frustratie. 4. Het is gewenst dat de ontwikkeling van RTC’s een gecoördineerde actie is van de betrokken partijen: de Sportbond, de RTO en het onderwijs (de Topsport Talentschool), waarbij een RTC altijd gekoppeld wordt aan een Topsport Talentschool. Alhoewel nietTopsport Talentscholen in de eerste drie leerjaren legaal kunnen faciliteren, is dat in de bovenbouw van Havo en VWO niet mogelijk. Ontheffingen voor (examen-)vakken, reductie van verplichte onderwijstijd en examenspreiding zijn voorbehouden aan Topsport Talentscholen. Illegaal handelen van niet-Topsport Talentscholen kan leiden tot het ongeldig verklaren van einddiploma’s. 5. In enkele gevallen lijkt de aandacht (en daarmee de middelen) bij de Transitie, grotendeels te gaan naar de CTO’s. De verspreiding van talenten over ons land, eist echter ook spreiding van opvang en begeleiding. Bovendien gaat de onevenredige aandacht van bonden en RTO’s voor de CTO’s, ten koste van de individuele sporttalenten en de Topsport Talentscholen. 6. Loopbaanbegeleiding en onderwijsondersteuning liggen op het terrein van het onderwijs; daar ligt de expertise en daarin wordt vanuit het onderwijs geïnvesteerd. Het is zinvol om de te ontwikkelen leerlijnen en lifeskills (deels) onder te brengen in het onderwijsprogramma van Topsport Talentscholen. 7. De Topsport Talentscholen en de CTO’s zijn hard bezig om Gepersonaliseerd Digitaal Onderwijs vorm te geven voor de bovenbouw Havo en VWO. Daarmee wordt plaats- en tijdonafhankelijk leren mogelijk voor talenten op de Topsport Talentscholen.
8
8. De per regio beschikbare financiën dienen in onderling overleg tussen de betrokken partnerts te worden aangewend. 9. De partners binnen de RTO dienen gezamenlijk beleid te voeren om te vermijden dat externe partijen ( profvoetbal, particuliere initiatieven e.d.) het uitgezette beleid in de regio doorkruisen (AZ weg uit Alkmaar; FC Utrecht weg van de Topsport Talentschool). 10. In alle regio’s bestaat de nadrukkelijke wens om zo spoedig mogelijk met alle betrokken partijen om de tafel te gaan, teneinde gezamenlijk een consistente organisatie vorm te geven.
9