RAAD
VOOR
BETWISTINGEN
INZAKE
STUDIEVOORTGANGSBESLISSINGEN:
ANALYSE VAN 10 JAAR RECHTSPRAAK
Karen W EIS & Jose TUMMERS UC Leuven-Limburg De Raad voor Betwistingen inzake Studievoortgangsbeslissingen werd opgericht door de Vlaamse decreetgever in 2004. Ondertussen is het een goed draaiende administratieve rechtbank die in totaal al meer dan 2000 zaken behandelde. In dit artikel wordt een grondige analyse van de rechtspraak van de Raad van het voorbije decennium uitgevoerd. Er wordt daarbij gekeken naar de evolutie van de werklast, de verschillende bevoegdheden van de Raad, het aantal gegronde vs. ongegronde klachten en de karakteristieken van de studenten (opleidingstype, studiedomein, etc.) die klachten indienden.
I
In
De Raad voor Betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
2004
richtte
de
Vlaamse
studievoortgangsbeslissingen
op.1
decreetgever
de
Raad
voor
betwistingen
inzake
Deze Raad had tot doel de werklast van de Raad van State te
verlichten, aangezien de rechters er geconfronteerd werden met een stijgend aantal zaken ingesteld door studenten uit het hoger onderwijs.2 Daarnaast was er ook nood aan een vorm van snelrecht waarbij studenten in geval van een geschil op zeer korte termijn over een uitspraak in hun zaak konden beschikken.3
Bij
zijn
oprichting
kreeg
deze
nieuwe
administratieve
rechtbank
de
naam
“Raad
voor
Examenbetwistingen” toegewezen.4 Het decreet bepaalde dat de Raad bevoegd was om te oordelen of de zogenaamde examen(tucht)beslissingen in overeenstemming waren met de wettelijke normen, de door de onderwijsinstellingen opgestelde onderwijs- en examenregelingen (de zogenaamde OER’en die elk jaar opnieuw door de onderwijsinstellingen aangenomen moeten worden) en de algemene administratieve beginselen.5 Dit is de oudste bevoegdheid van de Raad, de “examenbetwistingen”. Vandaag is dit echter slechts één van bevoegdheden die aan de Raad toegewezen zijn. De naam van
1 Decr. Vl. 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, BS 10 juni 2004, 43763. Dit decreet werd geïntegreerd in de Vlaamse Hoger Onderwijscodex. 2 L. VENY & B. VERBEECK, “Grasduinen omtrent enkele aspecten van het examencontentieux van de raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen” in X, Liber Amicorum Marc Boes, Brugge, Die Keure, 2011, 562. 3 Voorstel voor het decreet betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, Parl. St. Vl. Parl. 2003-2004, nr. 1960/001, 21. 4 Art. II.15 Decr. Vl. 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, BS 10 juni 2004, 43763. 5 Art. II.21 Decr. Vl. 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, BS 10 juni 2004, 43763.
de
Raad
werd
daarom
ook
gewijzigd
naar
de
“Raad
voor
betwistingen
inzake
studievoortgangsbeslissingen” aangezien het takenpakket van deze administratieve rechtbank duidelijk het betwisten van louter examenbeslissingen ruim overschrijdt.6
Vandaag verdeelt de Raad zelf zijn bevoegdheden in drie categorieën: de studiebetwistingen, de leerkredietaanpassingen omwille van overmacht en de gelijkstelling van buitenlandse diploma’s.
A
Studiebetwistingen
De eerste bevoegdheid is voortgevloeid uit de oorspronkelijke bevoegdheid van de Raad, aangezien examenbetwistingen hier een belangrijk onderdeel van uitmaken. Reeds enkele weken na de aanname van het oprichtingsdecreet werden deze bevoegdheidsregels door de Vlaamse decreetgever verder verfijnd. Art. 74 van het zogenaamde Aanvullingsdecreet van 30 april 2004 bepaalde daarbij dat de Raad bevoegd was om te oordelen over de zogenaamde “studievoortgangsbeslissingen”. Onder deze term moest het volgende worden verstaan:
a) een examenbeslissing, zijnde elke beslissing die, al dan niet op grond van een deliberatie, een eindoordeel inhoudt over het voldoen voor een opleidingsonderdeel, meer opleidingsonderdelen van een opleiding, of een opleiding als geheel; b) een examentuchtbeslissing, zijnde een sanctie opgelegd naar aanleiding van examenfeiten; c) de toekenning van een bewijs van bekwaamheid, dat aangeeft dat een student op grond van eerder verworven competenties of eerder verworven kwalificaties bepaalde competenties heeft verworven; [de zogenaamde EVC procedure op basis waarvan een student vrijstellingen kan verwerven] d) de toekenning van een vrijstelling, zijnde de opheffing van de verplichting om over een opleidingsonderdeel, of een deel ervan, examen af te leggen; e) een beslissing waarbij het volgen van een schakel- en/of voorbereidingsprogramma wordt opgelegd en waarbij de studieomvang van dergelijk programma wordt vastgesteld; f) het opleggen van een maatregel van studievoortgangsbewaking [bijvoorbeeld de oplegging van bindende voorwaarden].7
Later is deze lijst met twee bijkomende bevoegdheden uitgebreid. Beide bevoegdheden worden door de Hoger Onderwijs Codex, die in 2013 alle wetgeving inzake het hoger onderwijs bundelde en coördineerde, ook aanzien als studievoortgangsbeslissingen. De laatste bevoegdheid wordt door Raad echter apart gehouden in de publicatie van haar rechtspraak, en ze maakt de derde categorie van bevoegdheden van de Raad uit (zie infra voor bespreking). Het gaat in casu om:
6 Voorstel van decreet betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, Parl. St. Vl. Parl. 2003-2004, nr. 5154/001, 29. 7 Decr.Vl. 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, BS 12 oktober 2004, 71039.
g) het weigeren van het opnemen van een bepaald opleidingsonderdeel in het diplomacontract waarvoor de student die een geïndividualiseerd traject volgt, zich nog niet eerder heeft ingeschreven; [de facto houdt dit discussies over de samenstelling van het jaarprogramma in] h) een beslissing inzake gelijkwaardigheid van een buitenlands diploma van hoger onderwijs met een Vlaams diploma van hoger onderwijs genomen krachtens artikel II.256 Hoger Onderwijs Codex;8
In de praktijk zien we in de rechtspraak van de Raad dan ook steeds dezelfde thema’s terugkomen: discussies over examendeliberaties (hetzij over behaalde onvoldoendes, hetzij over de behaalde graad), examenfraude, het al dan niet toekennen van vrijstellingen (hetzij conform de EVC-procedure, hetzij conform de EVK-procedure), de discussies over de samenstelling van een jaarprogramma en de weigering tot inschrijving omwille van een te beperkte studievoortgang. Daarnaast heeft de Raad zich ook bevoegd verklaard voor een aantal voorbereidende beslissingen, zoals de weigering tot inschrijving voor de tweede zittijd omwille van het niet nakomen van administratieve verplichtingen door studenten. Het gaat in casu om een accessorium van de studievoortgangsbeslissing, waardoor de Raad zichzelf bevoegd verklaart.9
B
Leerkredietaanpassingen omwille van overmacht
Sinds het academiejaar 2008-2009 werkt men in het Vlaamse Hoger Onderwijs met het leerkredietsysteem.10 Dit systeem moet ervoor zorgen dat studenten hun studiekeuze beter overwegen en het belang van een goede studievoortgang inzien. Niettemin is het mogelijk dat een student omwille van overmacht (bv. ziekte) verhinderd wordt om deel te nemen aan de examenactiviteiten. In principe staat dit dan gelijk aan een verlies van leerkrediet, wat negatieve gevolgen kan hebben voor de verdere studieloopbaan van de student in kwestie. De Vlaamse decreetgever zag de onbillijkheid van deze situatie in en maakte de Raad in 2011 bevoegd om uitspraak te doen over de teruggave van leerkrediet wanneer de student zich in een overmachtssituatie bevindt tijdens de examenperiode.11 Art. V.65 van het Decreet betreffende het Onderwijs XXI stelde dat “het leerkrediet van een student die zich bevindt in een overmachtssituatie en waarvoor een aangepaste examenregeling geen oplossing biedt zoals vastgesteld in het kader van een beroepsprocedure voor de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, teruggegeven wordt voor de opgenomen studiepunten die betrekking hebben op de opleidingsonderdelen waarover de student geen examen heeft kunnen afleggen”. Datzelfde artikel is vandaag nog altijd in die bewoordingen opgenomen in art. II.204 § 3 Vlaamse Hoger Onderwijscodex.
8 Art. I.3, °69 Codificatie van 11 oktober 2013 van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs (zie ook BVR 11 oktober 2013 tot codificatie van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs, BS 27 februari 2014, 15979) – hierna Vlaamse Hoger Onderwijs Codex. 9 Zie bijvoorbeeld R. Stvb. 14 augustus 2014, nr. 2014/122 & R. Stvb. 14 augustus 2014, nr. 2014/150. 10 Decr. Vl. 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, BS 26 juni 2008. 11 Art. V.56 Decr. Vl. 1 juli 2011 betreffende het Onderwijs XXI, BS 30 augustus 2011.
Hoewel het een eerder recente bevoegdheid van de Raad betreft, is ze toch al goed gekend bij de studenten. Vandaag wordt de meerderheid van de zaken die de Raad moet beoordelen, ingediend door studenten die beweren dat ze omwille van overmacht hun examenkansen niet hebben kunnen uitputten (zie ook infra).
C
Gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma’s
De derde en laatste categorie van bevoegdheden van de Raad is de minst voorkomende. Het gaat om de gelijkstelling van in het buitenland behaalde diploma’s. Zoals hierboven reeds vermeld werd, bestempelt de Vlaamse Hoger Onderwijs Codex een “beslissing inzake gelijkwaardigheid van een buitenlands diploma van hoger onderwijs met een Vlaams diploma van hoger onderwijs” ook als een studievoortgangsbeslissing. Deze kwalificatie zorgt ervoor dat de Raad bevoegd is om beroepen tegen beslissingen van de Vlaamse overheidsinstelling NARIC (National Academic (and professional) Recognition and Information Centre) over het erkennen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen, te behandelen.12 Deze bevoegdheid kreeg de Raad in 201113 en heeft hij vandaag nog steeds.14 Ze geeft evenwel aanleiding tot het minste aantal zaken per jaar (zie infra).
II
Tien jaar rechtspraak
Tien jaar na de oprichting van de Raad is het tijd voor een grondige analyse van de zaken die de Raad voorgelegd krijgt. Het verhaal van de Raad zou een succesverhaal moeten zijn waarbij steeds meer studenten de weg naar het administratieve rechtscollege vinden. Ondanks de constante aangroei van het aantal zaken blijft de Raad in staat om het idee van het snelrecht te realiseren: de doorlooptijd blijft beperkt, o.m. dankzij de korte procedurele termijnen voor de indiening van het beroep en het uitwisselen van de antwoordnota’s.
Er gaan evenwel stemmen op dat de verhoogde aandacht voor de mogelijkheid om een beroep in te stellen bij de Raad ervoor zorgt dat deze rechtbank meer en meer het slachtoffer wordt van zijn eigen succes. Vooral vanuit hoger onderwijsinstellingen klinkt de klacht dat studenten gewoon een (wanhopige) poging ondernemen om alsnog hun gelijk te halen, ook omdat zij de facto niets te verliezen hebben. Een beroep indienen is namelijk kosteloos, op de aangetekende brief na. Er gaan dan ook stemmen op om een kleine vergoeding aan de student te vragen om zo de stijging van het aantal beroepszaken te beperken.15
Op dit punt rijst de vraag of het daadwerkelijk zo’n vaart moet lopen. Wat kunnen we in dit verband leren uit het voorbije decennium aan rechtspraak? 12
Dit gebeurde o.m. in navolging van de ratificatie van het Verdrag van de Raad van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma’s hoger onderwijs in de Europese Regio van 11 april 1997, goedgekeurd bij decreet van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009. 13 Art. V.49 Decr. Vl. 1 juli 2011 betreffende het Onderwijs XXI, BS 30 augustus 2011. 14 Art. I.3, °69 Vlaamse Hoger Onderwijs Codex. 15 J. VANCAENEGHEM, “Laat studenten betalen om resultaat aan te vechten”, Het Nieuwsblad 24 juli 2015, http://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20150723_01789033 .
Deze bijdrage heeft als doelstelling een overzicht te schetsen van de zaken die het laatste decennium bij de Raad zijn ingediend. We zijn daarbij de mening toegedaan dat de casuïstische benadering die eigen is aan traditioneel rechtspraakonderzoek minder geschikt is. Deze casuïstische aanpak wordt namelijk gekenmerkt door een diepgravende analyse en bespreking van één of meerdere rechtszaken die geselecteerd worden omwille van hun precedentwaarde en/of spraakmakendheid. Wij opteren daarentegen voor een systematische benadering die gekenmerkt wordt door een structurele analyse van alle uitspraken van de Raad. We bespreken daarbij de rechtspraak zoals die uitgesproken werd door de Raad van 2005 t.e.m. 2014 en zoals die online terug te vinden is op de website van de Raad.16 Het spreekt voor zich dat deze aanpak een gedetailleerde bespreking van individuele zaken om praktische redenen uitsluit (2085 zaken van 2005 t.e.m. 2014).
In vergelijking met de casuïstische benadering biedt deze systematische aanpak een aantal voordelen. Ten eerste wordt een hogere(re) graad van exhaustiviteit bereikt die het mogelijk maakt tendensen en evoluties te ontdekken in zaken die over een bepaalde periode aanhangig worden gemaakt in een bepaald rechtsdomein, in casu betwistingen over de studievoortgang in het hoger onderwijs, en de manier waarop de rechters ermee omgaan. Ten tweede worden er relevante kenmerken gedefinieerd en geanalyseerd die het mogelijk maken de zaken te categoriseren. Deze kenmerken kunnen betrekking hebben op verschillende aspecten van de zaak, zoals de karakteristieken van de indiener, het voorwerp van de klacht of de door de wetgever bepaalde bevoegdheid van de rechter. Ten derde maakt de informatie verkregen op basis van de systematische analyse van de zaken het mogelijk verbanden te identificeren tussen verschillende aspecten van de zaken. Is er, bijvoorbeeld, sprake van een relatie tussen de karakteristieken van de verzoeker (bv. zijn/haar studiedomein) en het type klacht of tussen het type klacht en de uitspraak van de rechter? Het beeld dat op deze wijze verkregen wordt, is veel omvattender dan bij casuïstisch onderzoek en veel minder onderhevig aan de subjectieve interpretatie van de onderzoeker (hoewel de definitie en toekenning van de relevante kenmerken aan de zaken onderworpen blijft aan een zekere mate van subjectiviteit). Dit betekent geenszins dat wij de systematische benadering als alternatief voor, laat staan als superieur aan, het casuïstische rechtspraakonderzoek beschouwen. In onze visie zijn het twee complementaire benaderingen: op basis van het algemene(re) totaalbeeld verkregen aan de hand van het systematisch onderzoek kunnen typische zaken worden geïdentificeerd die door middel van casuïstisch onderzoek het plaatje vervolledigen.
Een tastbare implicatie van de systematische aanpak is de voorstelling van de resultaten die kwantitatief veeleer dan tekstueel is. Om de toegankelijkheid van de resultaten te vergroten en de drempel voor de lezers van dit tijdschrift tot een minimum te beperken, is geopteerd voor een intuïtieve grafische voorstelling van de resultaten. Deze resultaten zijn interessant voor zowel de wetgever als voor de juridische praktijk. De wetgever kan zien in welke mate de (evolutie van de) rechtspraak overeenstemt met de oorspronkelijke finaliteit van het decreet en daadwerkelijk een antwoord biedt op de problematiek
16
Om te bepalen onder welk jaartal een zaak valt, baseren we ons op de uitspraakdatum (en dus niet het rolnummer).
die aan de grondslag van de desbetreffende wetgeving ligt. Voor het juridisch beroepenveld kunnen de resultaten inzicht verschaffen in de rechtspraak en de onderliggende tendensen en motivaties, die hun keuzes bij het opstellen van adviezen en verzoekschriften kunnen sturen.
We bespreken eerst de evolutie van de werklast van de Raad en geven vervolgens een overzicht van de soorten ingediende beroepen en onderzoeken de kenmerken van de verzoekende partijen. We proberen daarbij na te gaan welke elementen het meeste invloed hebben op de gegrondheid van de ingediende verzoekschriften én of daar een zekere mate van systematiek in terug te vinden is.
A
De werklast van de Raad: evolutie doorheen de voorbije 10 jaar
In het totaal sprak de Raad zich in de voorbije tien jaar uit over 2085 zaken. We stellen hierbij duidelijk vast dat de werklast van de Raad de laatste jaren progressief toeneemt, met uitzonderlijke neerwaartse knikjes in 2006 en 2008.17 De laatste vijf jaren stijgt de werklast met gemiddeld een honderdtal zaken per jaar.
Figuur 1: Evolutie van het aantal zaken ingediend bij de Raad tussen 2005 en 2014
Het overzicht in figuur 1 bevestigt de indruk van de hoger onderwijsinstellingen dat steeds meer studenten naar de Raad stappen. Wanneer we deze evolutie uitsplitsen op basis van de onderverdeling van bevoegdheden in drie categorieën (de studiebetwistingen – type 1, de leerkredietaanpassingen omwille van overmacht – type 2 en de gelijkstelling van de buitenlandse diploma’s – type 3) vraagt deze stijging van de werklast enige nuance, zoals uit de gegevens in figuur 2 kan worden afgeleid.
17 Het aantal zaken was al volgt verdeeld: in 2005: 48 zaken; in 2006: 43 zaken; in 2007: 89 zaken; in 2008: 77 zaken; in 2009: 130 zaken; in 2010: 150 zaken; in 2011: 242 zaken; in 2012: 345 zaken; in 2013: 413 zaken en in 2014: 548 zaken.
Figuur 2: Evolutie van het aantal zaken ingediend bij de Raad opgesplitst per bevoegdheid
Dit overzicht toont aan dat het aantal studiebetwistingen (bevoegdheid één) dat de Raad jaarlijks voorgelegd krijgt, slechts zeer geleidelijk stijgt en tijdens de voorbije jaren zelfs een daling gekend heeft. Er is met andere woorden geen sprake van een continue sterke stijging van het aantal studenten die hun resultaten aanvechten. De recente explosieve stijging van de werklast is grotendeels te wijten aan het exponentieel groeiende aantal verzoekschriften waarin studenten een leerkredietaanpassing vragen omdat zij niet al hun examenkansen konden benutten omwille van overmacht (bevoegdheid twee, streepjeslijn met vierkantjes in figuur 2). Het aantal zaken waarin de weigering van het NARIC om een buitenlands diploma gelijk te stellen aan een Vlaams diploma (bevoegdheid drie) blijft, in verhouding tot de twee andere bevoegdheden, eerder beperkt.
De perceptie dat studenten vaker geneigd zijn om hun gelijk te halen voor de Raad moet in de bredere context van de verschillende bevoegdheden van de Raad geplaatst worden: studenten stappen niet veel vaker naar de Raad dan vier jaar geleden om hun resultaten te betwisten; de steile toename aan zaken in figuur 2 en de daarmee samenhangende stijging van de werklast van de Raad zijn grotendeels op conto van de tweede bevoegdheid van de Raad te schrijven. Sinds 2014 betreft de meerderheid van het aantal zaken dat voorgelegd wordt aan de Raad de teruggave van leerkrediet omwille van overmacht. De vraag rijst dan ook of dit wel de bedoeling was van de decreetgever.
B
Studievoortgangsbeslissingen:
welke
studievoortgangsbeslissingen
worden
aangevochten?
Zoals hierboven werd uitgelegd, is het begrip studievoortgangsbeslissing een verzamelnaam voor verschillende soorten beslissingen die hoger onderwijsinstellingen kunnen nemen. Beslissingen over studiebetwistingen, de eerste bevoegdheid van de Raad, kunnen dan ook verschillende onderwerpen betreffen.
Art. I.3, 69° van de Vlaamse Hoger Onderwijs-codex maakt de Raad bevoegd om betwistingen over zes verschillende types studievoortgangsbeslissingen te beslechten. In de praktijk zien we vijf van deze zes categorieën ook duidelijk terugkomen in het acquis van de Raad, zij het onder andere bewoordingen:
(1) Examenbeslissingen: dit zijn de zogenaamde deliberatiebeslissingen genomen door de examencommissies (2) Examentuchtbeslissingen: beslissingen over de vaststelling en sanctionering van fraude gepleegd door studenten (3) Vrijstellingen: weigering vrijstellingen zowel op basis van de EVK als de EVC-procedure (4) Studievoortgangsbewakingsmaatregelen: onderverdeeld in twee subcategorieën, namelijk de weigering tot inschrijving en de oplegging van bindende voorwaarden (5) Discussies over de samenstelling van het jaarprogramma van de student
Daarnaast duiken ook twee nieuwe recentere onderwerpen op, met name de weigering om bijzondere faciliteiten toe te kennen aan de student (bv. een extra examenkans) en de weigering tot inschrijving voor de tweede zittijd omdat de student zijn/haar administratieve verplichtingen niet nagekomen is (c.q. niet-tijdige registratie voor tweede zittijd). Van beide thema’s aanvaardt de Raad dat hij bevoegd is om ze te behandelen (zie ook supra). Daarnaast is het opmerkelijk dat de bevoegdheid zoals die gegeven wordt in art. I.3, °69, e) Vlaamse Hoger Onderwijs Codex (de betwisting van de beslissing tot het verplicht volgen van een schakel- en/of voorbereidingsprogramma) als zodanig nog niet geleid heeft tot een zaak voor de Raad.
Figuur 3: Overzicht zaken binnen de eerste bevoegdheid van de Raad
De gegevens in de linker grafiek van figuur 3 tonen duidelijk aan dat de zogenaamde deliberatiebeslissingen de studievoortgangsbeslissingen zijn die studenten het vaakst betwisten. Elk jaar is de categorie deliberatie verantwoordelijk voor de meerderheid van het totaal aantal aangevochten studievoortgangbeslissingen (rechter grafiek in figuur 3). Tot deze categorie behoren alle beslissingen van de examencommissie om wel of niet te delibereren (‘deliberatie’). Het gaat daarbij o.m. over
discussies over tekorten op examens, discussies over de beoordeling van het eindwerk, de beoordelingen van stages en het al dan niet toekennen een graad van verdienste.
Op de tweede plaats staan de weigeringen tot inschrijving (‘weig.insch’), die vooral in recentere jaren steeds vaker aangevochten worden door studenten. Dit heeft voor een stuk te maken met het feit dat hoger onderwijsinstellingen opnieuw strenger worden en vaker bindende voorwaarden opleggen die, als ze niet nageleefd worden, leiden tot de weigering van de inschrijving van de student in het nieuwe academiejaar. Slechts in beperkte mate wordt het opleggen van bindende voorwaarden zelf aangevochten (‘bind.vw’). Dit is opmerkelijk aangezien de weigering tot inschrijving dus heel vaak voortvloeit uit het niet nakomen van dergelijke opgelegde bindende voorwaarde(n). Studenten dienen dus duidelijk pas beroep in wanneer het te laat is.
Andere constanten in het acquis zijn de aanvechting van beslissingen tot weigering om vrijstellingen (‘weig.vrijst’) toe te kennen, beoordelingen van examenfraude (‘fraude’) en discussies over de samenstelling van het jaarprogramma (‘weig.sam.jp’). Hun aantal is in het totaal evenwel beperkt, net zoals dit het geval is voor de betwistingen van de weigeringen tot toelating tot de tweede zittijd (‘weig.insch.zit2’) en het al dan niet toekennen van bijzondere faciliteiten (‘weig.bijz.fac’).
De categorie deliberatie kunnen we, zoals hierboven aangegeven, verder specifiëren (figuur 4). We stellen hierbij vast dat studenten het meest de zogenaamde tekorten aanvechten. Dit zijn onvoldoendes behaald op examens (‘tekorten’), met uitzondering van de stages en het eindwerk (c.q. de bachelor- of masterproef). Op de tweede plaats vinden we de beoordeling van de stage (‘beoord.st’). Dit is bij uitstek een materie die vatbaar is voor discussie, aangezien er meerdere beoordelaars zijn (zowel op de stageplaats als binnen de hoger onderwijsinstelling), waardoor er meer ruimte is voor tegenstrijdigheden en een sterkere nood aan motivering van het eindresultaat. Op de derde plaats vinden we de beoordeling van het eindwerk (‘beoord.eindw’). De volgende studievoortgangsbeslissingen worden tot slot minder frequent aangevochten: de behaalde graad van verdienste (‘graad’), de afwezigheid op examens (‘afwezig’), de omzetting van Erasmusresultaten (‘Erasmusresult’) en de stopzetting van stages (‘stop.stage’).
Figuur 4: Overzicht van betwistingen van deliberatiebeslissingen
Vanuit het standpunt van de student stelt zich nu de vraag wat de slaagkans van een verzoekschrift bij de Raad is. Deze vraag wordt in de volgende paragraaf behandeld.
C
Gegrondheid van de uitspraken: wat is de slaagkans?
1°
Studiebetwistingen
De globale succesratio18 (dit is voor de drie bevoegdheden samen) van de zaken ingediend bij de Raad bedraagt 49%. Wanneer we de drie bevoegdheidstypes onderling vergelijken voor het aantal gegrond verklaarde verzoekschriften worden duidelijke verschillen zichtbaar. Het slaagcijfer binnen de eerste bevoegdheid varieert tussen 18% (in 2005) en 39% (in 2007)19, met een gemiddeld slaagcijfer van 29% voor de eerste bevoegdheid. Wanneer we dit gaan opsplitsen naar de verschillende types van klachten, krijgen we het volgende overzicht (figuur 5):
Figuur 5: Overzicht uitspraak binnen de eerste bevoegdheid van de Raad
Binnen de categorie studiebetwistingen is het gegrondheidspercentage het hoogst voor de weigeringen voor de inschrijving van de tweede zittijd (‘weig.insch.zit2’, 57%).20 Bij de weigering tot toekenning van bijzondere faciliteiten zien we dat geen enkele klacht gegrond verklaard werd. Een ander bijzonder laag gegrondheidspercentage vinden we terug bij de weigeringen om het jaarprogramma aan te passen. Dit komt omdat veel studenten naar de Raad stappen in de hoop alsnog vakken van hogere jaren mee te kunnen nemen en daarbij ruim het maximaal aantal studiepunten dat een jaarprogramma mag tellen, willen overschrijden of de volgtijdelijksheidsvoorwaarden willen omzeilen. De Raad gaat evenwel niet mee in dit verhaal.
18
Om het gegrondheidspercentage te berekenen, gebruiken we enkel de zaken die ontvankelijk en gegrond werden verklaard. Niet-gegrond in deze statistieken zijn de verzoekschriften die onontvankelijk of ongegrond werden verklaard, waarvan afstand gedaan werd of beroepen waarvan vastgesteld werden dat ze zonder voorwerp waren. 19 Het slaagcijfer voor de eerste bevoegdheid bedroeg in 2005 18%, in 2006 45%, in 2007 40%, in 2008 25%, in 2009 28%, in 2010 36%, in 2011 26%, in 2012 31%, in 2013 22% en in 2014 28%. 20 Conform de Codex Hoger Onderwijs heeft elke student recht op 2 examenkansen. De Raad is dan ook duidelijk: dit recht kan niet op onredelijke wijze van de student afgenomen worden omwille van de niet-vervulling van administratieve verplichtingen. Het feit dat het gegrondheidspercentage slechts 57% bedraagt, kan verklaard worden door een aantal klachten over deze materie die onontvankelijk waren (geen intern beroep ingesteld of niet ondertekend verzoekschrift).
Figuur 6 visualiseert het aandeel gegronde zaken in de verschillende subtypes van de categorie deliberatie.
. Figuur 6: Beroep tegen deliberatie: Beslissing i.f.v. het voorwerp van de klacht
We zien duidelijk dat de beslissingen die het minst aangevochten worden (graad, omzetting Erasmusresultaten en de stopzetting van de stage) de hoogste slaagkans hebben. De impact van de aangevochten beslissing speelt daarbij zeker een rol. Denk bijvoorbeeld aan de stopzetting van de stage, een beslissing die de facto heel vaak leidt tot een studieduurverlenging van één jaar aangezien een tweede examenkans vaak praktisch niet mogelijk is voor stages. Deze beslissingen moeten daarom uitgebreid(er) gekaderd en gemotiveerd worden, waardoor makkelijker fouten gemaakt worden. Bij het bepalen van de graad merken we ook dat sommige instellingen een houding aannemen die in strijd is met de Codex Hoger Onderwijs. Zij staan namelijk niet toe dat een student afziet van een behaalde credit (met als doelstelling in de tweede zittijd een hogere graad te kunnen verwerven). Dit is echter in strijd met het decretaal recht op twee examenkansen.21 Dit resulteert in een hogere slaagkans voor dit type van klacht omdat er sprake is van een structurele tekortkoming van sommige hoger onderwijsinstellingen.
Figuur 7 vat de evolutie samen van de gegrondheid van de verschillende types deliberatiebetwistingen tijdens het voorbije decennium.
21
R.Stvb. 21 september 2012, nr. 2012/174.
Figuur 7: Beroep tegen deliberatie: Evolutie uitspraak i.f.v. het voorwerp van de klacht
Er is geen eenduidige evolutie van het aantal gegronde zaken. De grote meerderheid van de verzoekschriften over tekorten worden met uitzondering van 2006 en 2010 ongegrond verklaard. In 2006 werd uitzonderlijk een meerderheid van de ingediende zaken (54%) binnen de categorie deliberatie gegrond verklaard. Het aantal gegrond verklaarde verzoekschriften over aangevochten stagebeoordelingen is altijd veeleer laag geweest. Hoger onderwijsinstellingen leren daarbij uit eerdere rechtspraak. Dit is niet zo bij zaken die minder vaak voorkomen, zoals stopzetting van stage of aanvechten van graad.
De globale succesratio van de klachten ingediend binnen de eerste bevoegdheid van de Raad is dan ook eerder laag, wat contrasteert met de tweede bevoegdheid.
2°
Leerkredietaanpassing omwille van overmacht
In het kader van de tweede bevoegdheid, de leerkredietaanpassingen omwille van overmacht, is de succesratio uitzonderlijk hoog (gemiddeld 90%). We stellen bovendien vast dat dat een groeiende groep studenten reeds voor zij hun twee examenkansen benut hebben hun leerkrediet al terugvragen of dat ze nalaten de overmacht te bewijzen. Daarnaast zijn er ook studenten die hun leerkrediet terugvragen, ook al hebben ze deelgenomen aan alle examenkansen. Dit is uiteraard niet de bedoeling van de wetgever. Het lijkt er dan ook op dat de hoge succesratio bij klachten in het kader van deze bevoegdheid ervoor zorgt dat studenten soms de neiging hebben lichtzinnig een aanvraag in te dienen. Niettemin tast dit het gegrondheidspercentage niet aan, zoals kan worden afgeleid uit figuur 8.
Figuur 8: Evolutie uitspraak binnen tweede bevoegdheid van de Raad
De taak voor de Raad in deze zaken is redelijk beperkt: in beginsel controleren de rechters de bewijzen voorgelegd door de student inzake de overmacht en bepalen zij of er inderdaad sprake was van “een gebeurtenis die niets van doen heeft met verzoeker, en die niet voorzien, verhinderd of overwonnen kon worden.”22 De onderwijsinstelling gedraagt zich vrijwel steeds naar de wijsheid van de Raad, aangezien deze eigenlijk geen echte belangen heeft bij het al dan niet gegrond verklaren van het verzoekschrift. Het gaat in casu dan ook niet om grote of complexe zaken.23 De Raad aanvaardt ook vrij gemakkelijk dat er sprake is van overmacht, op voorwaarde dat de aangevoerde feiten bewezen zijn. Ziekte (zowel mentaal als fysiek), overlijdens en ziektes in de familie en andere familiale problemen worden doorgaans als gewettigde gevallen van overmacht aanvaard. Uitzondering zijn ADHD, ADD en autisme, die op zichzelf niet volstaan om te kunnen spreken van overmacht.24
3°
Gelijkwaardigheid buitenlandse diploma’s
De slaagcijfers van de derde bevoegdheid van de Raad, de beroepen tegen beslissingen van NARIC inzake de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma’s, zijn vergelijkbaar met die van de eerste bevoegdheid. Ze variëren tussen de 25% (in 2013) en 44% (in 2012 en 2014), met een gemiddeld gegrondheidspercentage van 30%.
Figuur 9: Evolutie uitspraak binnen de derde bevoegdheid van de Raad
D
22
De verzoekende partijen
Dit is de definitie van overmacht die de Raad gebruikt: zie ook RvS 15 maart 2011, nr.212.044. J. DERIDDER, “Raad voor Betwistingen inzake Studievoortgangsbeslissingen: rechtspraak van de Raad 2011”, TBBR 2012, afl. 4, 263-264. 24 Zie o.m. R.Stvb. 21 maart 2014, nr. 2014/040. 23
Het volgende element dat uit het geheel van rechtspraak kan worden afgeleid, is het profiel van de studenten die een verzoekschrift indienen bij de Raad. We maken daarbij een opsplitsing tussen het professionele of academische karakter van de opleiding (sectie 1°), de studiefase van de student (bachelor en master – sectie 2°) en het studiegebied van de student in kwestie (sectie 3°).
1°
Professionele en academische opleidingen
Wanneer we kijken naar de totale verdeling van de 2085 zaken waarover de Raad zich in de voorbije 10 jaar uitgesproken heeft, stellen we vast dat de meerderheid van de klachten ingediend wordt door studenten uit academische opleidingen. Dit is niet verwonderlijk aangezien academische opleidingen langer duren en dus bijgevolg een langere periode bestrijken waarin er aanleiding kan zijn tot een betwisting. Er zijn bovendien meer studenten ingeschreven in academische opleidingen en er worden in Vlaanderen meer academische dan professionele opleidingen ingericht.25 De overzichtsgrafieken in figuur 10 zijn dan ook geen verrassing. In de linker grafiek stellen we bovendien vast dat, gespreid over de voorbije 10 jaar, de Raad vooral aan populariteit wint bij de studenten ingeschreven in academische opleidingen. Het is daarbij van belang om in het achterhoofd te houden dat in deze overzichten de drie bevoegdheden samengenomen zijn, wat het hoge gegrondheidscijfer verklaart.
Figuur 10: Rol van het opleidingstype op de zaken ingediend bij de Raad
Wanneer we vervolgens kijken naar de gegrondheid van de ingediende verzoekschriften in de rechter grafiek van figuur 10, blijkt dat bijna 55% van de verzoekschriften ingediend door de studenten uit een academische opleiding gegrond verklaard wordt. Bij de professionele bachelors bedraagt dit aandeel ongeveer 38%. Dit verschil in succesratio is gerelateerd aan het feit dat studenten uit de academische opleidingen duidelijk vaker een beroep doen op de tweede bevoegdheid van de Raad (leerkredietaanpassingen omwille van overmacht).
25
Zie hiervoor de informatie en jaargegevens verstrekt door het Vlaams Departement Onderwijs & Vorming, http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/werken/studentadmin/studentengegevens . Voor de onderverdeling academische vs. professionele opleidingen werd er abstractie gemaakt van de inkanteling van de academische opleidingen gegeven aan de hogescholen in de universiteiten, zoals die in 2013 plaatsvond.
Deze verklaring wordt gestaafd door de gegevens in figuur 11, waarin de succesratio voor beide opleidingstypes opgesplitst wordt per bevoegdheid van de Raad. We zien een groot verschil bij de tweede bevoegdheid van de Raad: terwijl er weinig verschillen tussen studenten van academische en professionele opleidingen zijn (noch in slaagcijfer, noch in het aantal ingediende verzoekschriften) binnen de eerste categorie van bevoegdheden, worden er duidelijk veel meer verzoekschriften tot het verkrijgen van een leerkredietaanpassingen ingediend door studenten uit academische opleidingen. Bovenstaand verschil van 20% in slaagkans kan dus bijna volledig herleid worden tot de vaststelling dat studenten uit academische opleidingen gemakkelijker hun weg vinden naar de Raad voor de tweede bevoegdheid.
Figuur 11: Uitspraak i.f.v. het opleidingstype opgesplitst voor de drie bevoegdheden van de Raad
De keerzijde van de medaille is echter dat de tweede bevoegdheid van de Raad waarschijnlijk groeipotentieel heeft in de professionele bacheloropleidingen. Bijgevolg is het risico reëel dat de Raad binnen afzienbare tijd zijn eerste bevoegdheid volledig overschaduwd gaat zien door de tweede bevoegdheid. Met deze mogelijkheid moet duidelijk rekening gehouden worden voor de toekomstige werking van de Raad.
2°
Bachelor- en masteropleidingen
In deze paragraaf gaan we na hoe de studiefase het acquis van de Raad tekent. We focussen daarbij op het onderscheid tussen bachelor- en masterstudenten, los van het academische of professionele karakter van de opleiding.
We stellen daarbij vast dat de overgrote meerderheid van de ingediende verzoekschriften verstuurd worden door bachelorstudenten. Dit ligt in de lijn der verwachtingen aangezien er veel meer studenten in bacheloropleidingen dan in masteropleidingen zijn ingeschreven.
Figuur 12: Evolutie i.f.v. opleidingstype (bachelor vs. master)
Als we het gegrondheidspercentage berekenen, ligt dat bij de bachelors hoger dan bij de masters. Dit is een gevolg van het feit dat in deze berekeningen de drie bevoegdheden opgenomen zijn, zodat de leerkredietaanpassingen wederom het beeld vertekenen. Het valt daarbij op dat het meestal bachelors zijn die een verzoekschrift indienen voor de tweede bevoegdheid.
Figuur 13: Beslissing i.f.v. opleidingstype
3°
Studiegebieden
Wanneer we tot slot de studierichtingen die vertegenwoordigd worden in het acquis van de Raad onder de loep nemen, stellen we vast dat bepaalde opleidingsclusters opvallen.26 In de top-drie van meest frequente indieners vinden we op de eerste plaats de studenten uit menswetenschappelijke studierichtingen (‘menswet’), zoals psychologie, pedagogische wetenschappen, sociaal werk, toegepaste psychologie, orthopedagogie, criminologie, communicatiewetenschappen of letteren. Op de tweede plaats staat de lerarenopleiding (‘ler’), zowel de professionele bachelors als de academische lerarenopleidingen. De derde plaats wordt gedeeld ingenomen door studenten uit de rechtenopleiding, en uit wetenschappenschappelijke richtingen. Economie en de kunstrichtingen volgen kort hierop. De
26
Om een overzicht te kunnen maken werden de opleidingen gebundeld in clusters. Hierbij werd geen onderscheid gemaakt naargelang het professionele of academische karakter van de opleiding, enkel de inhoud van de studierichting werd bekeken.
opleidingen die het minst het voorwerp uitmaken van een betwisting voor de Raad zijn de technologische richtingen en architectuur.
Figuur 14: Overzicht aantal zaken i.f.v. studiedomein
Het grote aandeel van de opleidingen menswetenschappen in dit overzicht is voornamelijk te verklaren door het grote aantal richtingen (namelijk 36) die onder dit label gebundeld worden. In de praktijk is het dan ook zo dat het grootste aantal verzoekschriften opgesteld wordt door de studenten uit de Vlaamse lerarenopleidingen (waarvan de cluster slechts uit 4 verschillende opleidingen bestaat). De aanwezigheid van de juridische opleidingen in de top drie is geen verrassing aangezien men mag verwachten dat deze studenten goed op de hoogte zijn van hun rechten.
Wanneer we de succesratio in figuur 15 bekijken, valt onmiddellijk de lage slaagkans van studenten lerarenopleiding op. De hoogste slaagkansen vinden we bij de opleidingsclusters geneeskunde, technologie en ingenieur. We moeten hier wel wijzen op het feit dat de beslissingen inzake leerkredietaanpassingen omwille van overmacht mee vervat zitten in deze tabel. De op het eerste zicht hoge slaagcijfers zijn hieraan te wijten.
Figuur 15: Beslissing i.f.v. studiedomein
Een correcter beeld verkrijgen we wanneer we de gegevens in figuur 14 opsplitsen per deelbevoegdheid van de Raad (figuur 16).
Figuur 16: Beslissing per studiedomein opgesplitst voor de drie bevoegdheden van de Raad
Andermaal valt het hoge slaagcijfer bij de tweede bevoegdheid van de Raad op. De procedure is duidelijk het populairst bij de studenten uit menswetenschappelijke studierichtingen (waarbij we het grote aantal opleidingen in deze categorie niet uit het oog mogen verliezen). Geen enkel studiedomein vertoont een sterk afwijkend profiel m.b.t. de succesratio voor deze procedures voor de Raad. Er is één uitzondering, de opleiding architectuur, waar alle gevraagde leerkredietaanpassingen door de Raad zijn toegekend.
Wat de studiebetwistingen (eerste bevoegdheid) aangaat, is het beeld diffuser. Het valt op dat studenten uit de lerarenopleiding het vaakst een klacht indienen onder deze bevoegdheid. Het globaal grote aantal
zaken in de menswetenschappen is gelinkt aan de tweede bevoegdheid van de Raad (terwijl het aantal verzoekschriften voor deze bevoegdheid bij de lerarenopleiding relatief beperkt is).
Wat het slaagcijfer betreft, zien we bij de studiebetwistingen tussen 21% en 43% gegronde zaken. Het minst succesvol zijn studenten van de wetenschappelijke richtingen, de lerarenopleiding en de economische richtingen. Dit is opmerkelijk aangezien de lerarenopleidingen toch wel verantwoordelijk zijn voor een bijzonder groot deel van de studiebetwistingen die elk jaar aan de Raad voorgelegd worden. Hoewel de studenten van deze richtingen het meest geneigd zijn een beroepsschrift in te dienen, hebben ze de laagste succesratio. Het meest succesvol in deze eerste bevoegdheid van de Raad zijn de klachten ingediend door studenten uit de opleiding architectuur (succesratio van 43%). Daarna volgen de klachten ingediend door studenten geneeskunde (succesratio van 39%), technologische richtingen (succesratio van 35%) en de zorgopleidingen (succesratio van 35 %).
Wanneer we de uitspraak per studiedomein opsplitsen voor de verschillende types van klachten verkrijgen het overzicht in figuur 17, waarin het verschil in succesratio tussen de opleidingen duidelijk aan het type klacht gerelateerd kan worden.
Figuur 17: Uitspraak i.f.v. type klacht opgesplitst per studiedomein
We komen hier niet meer terug op de hoge(re) succesratio van de leerkredietaanpassingen (tweede bevoegdheid van de Raad) en concentreren ons daarentegen uitsluitend op de betwistingen van de deliberatie. In de opleidingen technologie, zorg, ingenieur, architectuur en geneeskunde constateren we dat het aandeel gegronde zaken hoog is, met als uitschieter geneeskunde (gegrondheidspercentage van 50% voor geschillen over de deliberatie). De laagste succesratio vinden we in de lerarenopleiding en de kunstopleidingen (gegrondheidpercentage lager dan 30%).
Wat de overige studievoortgangsbeslissingen betreft, zien we duidelijk lagere slaagcijfers. Het blijkt dan ook bijzonder moeilijk om bijvoorbeeld weigeringen tot inschrijvingen ongedaan te maken, een wijziging van het jaarprogramma indirect te bekomen via de Raad of een vrijstelling toch te laten toekennen. Over het aantal ingediende klachten valt wel op dat vooral bij de opleidingsclusters rechten en menswetenschappen weigeringen tot nieuwe inschrijvingen aangevochten worden door de studenten, weliswaar zonder een grote kans op succes. Weigeringen tot het verkrijgen van vrijstellingen worden het meest aangevochten binnen de opleidingscluster menswetenschappen. Tuchtbeslissingen opgelegd naar aanleiding van gepleegde examenfraude worden het meest aangevochten binnen de opleidingen rechten en menswetenschappen, met andermaal een beperkte slaagkans.
We eindigen dit overzicht met de analyse van de deliberatiebeslissingen die aangevochten kunnen worden voor de Raad in figuur 18.
Figuur 18: Beroep tegen deliberatie: beslissing van de Raad per studiedomein i.f.v. type klacht
Met uitzondering van de lerarenopleiding (‘ler’) is het aanvechten van tekorten behaald op examens het populairst. Er is andermaal niet echt een lijn te trekken in de gegevens. Het is wel opmerkelijk dat de ingenieursstudies, technologiestudies en studies architectuur een relatief hoge succesratio hebben. De laagste slaagcijfers treffen we opnieuw bij de lerarenopleiding aan, maar ook bij rechten, wetenschappen en economie. Een verklaring voor de hoge succesratio van de opleiding architectuur zou het veeleer subjectieve karakter van de beoordelingswijze van de opdrachten kunnen zijn. In
tegenstelling tot richtingen zoals rechten, economie en wetenschappen, waar veeleer gebruik gemaakt wordt
van
kennisvragen,
kunnen
we
in
de
architectuuropleidingen
eerder
spreken
van
opleidingsonderdelen waarbij de docent een subjectiever oordeel moet vormen over het werk van de student, waardoor de motivering cruciaal wordt. Opvallend is dan wel dat in de kunstrichtingen de slaagkans kleiner is, wat bovenstaande argumentatie lijkt te weerleggen. Niettemin kunnen we uit de rechtspraak vaststellen dat de kunstrichtingen voornamelijk in de startperiode van de Raad geconfronteerd zijn geweest met een groot aantal gegrond verklaarde klachten over de beoordeling van de opdrachten van hun studenten. De terugval van het aantal verzoekschriften uit de kunstopleidingen in de recente jaren laat vermoeden dat deze opleidingen ondertussen het evaluatieproces hebben aangepast. Wat de opleiding architectuur betreft, zien we dat het aantal klachten vooral in de laatste jaren gestegen is. De evaluatie in dit studiedomein zou met andere woorden nog in het overgangsproces zitten.
De studenten lerarenopleiding betwisten hoofdzakelijk hun stageresultaten. Dit is niet verwonderlijk, aangezien zij in elk opleidingsjaar (een of meerdere) stage(s) lopen. Deze klachten zijn echter slechts zelden succesvol. De lerarenopleidingen lijken voorbereid op eventuele klachten en uit de rechtspraak blijkt vaak dat het stageresultaat afdoende gemotiveerd is. Dit contrasteert met de situatie bij geneeskunde,
waar
het
aanvechten,
hoewel
zeldzaam,
van
het
stageresultaat
een
gegrondheidspercentage van 100% vertoont. De opleiding geneeskunde lijkt met andere woorden minder voorbereid op discussies over de correctheid van de stagebeoordeling en de gegevens suggereren dat het bestaande evaluatieproces misschien beter herbekeken kan worden. Aan het andere uiteinde van het spectrum vinden we de opleiding wetenschappen en de kunstopleidingen, waar het aanvechten van de stage een gegrondheidspercentage van 0% heeft opgeleverd tijdens het voorbije decennium.
In
de
zorgopleidingen,
de
opleidingen
management
en
de
opleidingen
menswetenschappen vertonen betwistingen van de stage een gegrondheid van bijna 50%.
Het subjectieve karakter van de beoordeling komt ook terug bij het bestuderen van de klachten omtrent de beoordeling van de eindwerken. Het zijn opnieuw de domeinen met een artistieke inslag, met name kunst en architectuur, die geconfronteerd worden met het grootste aantal verzoekschriften over de beoordeling van eindprojecten. Hoewel de succesratio laag is, heeft de Raad in het verleden geoordeeld dat de beoordeling van het eindwerk (meestal door een jury) in deze richtingen niet steeds correct gebeurde. In de economische richtingen, de lerarenopleiding, technologische en wetenschappelijke richtingen is er in de voorbije 10 jaar geen enkele klacht omtrent de beoordeling van het eindwerk gegrond verklaard. Bij managementopleidingen is de kans dan weer relatief hoog. Enkel bij menswetenschappen zien we een nog ietwat hoger slaagpercentage.
III
Conclusie
In deze bijdrage is het acquis van de Raad voor Betwistingen inzake Studievoortgangsbeslissingen – zoals het in de voorbije tien jaar opgebouwd werd – systematisch geanalyseerd aan de hand van de volgende kenmerken: -
de drie verschillende bevoegdheidstypes van de Raad,
-
het studiedomein waarbinnen de in beroep gaande studenten studeren,
-
het type klacht,
-
de opleidingsfase van de student,
-
het academische of professionele karakter van de gevolgde opleiding.
Voor elk van deze criteria is nagegaan wat hun impact op het aantal klachten is. Daarnaast is ook bestudeerd welke impact deze criteria op de gegrondheid van de door de student ingediende klacht hebben. Op deze wijze verkregen we een helder beeld van de dagelijkse praktijk van de Raad en de zaken waarmee hij geconfronteerd wordt. De grafieken in deze paper visualiseren welke aspecten van de beoordelingspraktijk in het hoger onderwijs het meest voor verbetering vatbaar zijn. Anders verwoord: waar situeren zich de werkpunten in het hoger onderwijs om iedere student op een gelijkwaardige manier en zo billijk mogelijk te beoordelen? Tegelijk willen we ook aangeven dat het huidig wetgevend kader waarin de Raad functioneert op bepaalde punten geoptimaliseerd kan worden.
Wanneer we kijken naar de meest voorkomende knelpunten, springen de deliberaties in het oog. Studenten tekenen het vaakst beroep aan tegen beslissingen van examencommissies over tekorten (hetzij voor gewone examens, hetzij voor stages, hetzij voor hun eindwerken). Het is dan ook cruciaal dat examencommissies zich rekenschap geven van de verplichtingen die zij hebben, o.m. wat betreft de motivering van hun beslissingen. Daarnaast constateren we een aantal geschillen over maatregelen van onderwijsinstellingen die in strijd zijn met het decreet, zoals de weigering tot toelating voor de tweede zittijd en het uitsluiten van de mogelijkheid om af te zien van een credit, en maatregelen die ernstige gevolgen hebben en daarom uitsluitend in uitzonderlijke omstandigheden opgelegd kunnen worden (bv. stopzetting van de stage). Voor de andere types van klachten (bv. weigering van inschrijving of het geven van een vrijstelling, fraudegevallen) is het zeer moeilijk om een algemeen beeld te vormen.
Wanneer we nagaan welke van de bestudeerde aspecten, die uiteraard nauw met elkaar verweven zijn (denk maar aan de klachten bij lerarenopleiding die overwegend onder de eerste bevoegdheid sorteren en die veelal betrekking hebben op de stage), het zwaarst doorwegen op de beslissing van de Raad kunnen we besluiten dat vooral het soort klacht en de bijhorende bevoegdheid van de Raad doorslaggevend zijn. Het staafdiagram in figuur 19 toont dit duidelijk aan. Denk bijvoorbeeld aan de student
die
een
verzoekschrift
indient
onder
de
tweede
bevoegdheid
van
de
Raad
(leerkredietaanpassing), waar een hoog slaagcijfer geldt. De andere factoren (zoals het studiedomein, de aard van de opleiding en de studiefase) hebben een relatief beperkte impact.
Figuur 19: Impact van de geanalyseerde kenmerken op de beslissing van de Raad
Als we tot slot het wettelijk kader van de Raad, zoals dat vandaag bestaat, in beschouwing nemen, kunnen we niet om het feit dat het vandaag de tweede bevoegdheid is die de overhand neemt in de dagelijkse werklast van de Raad. Met het oog op het groeipotentieel van deze bevoegdheid binnen de professionele bacheloropleidingen en de masteropleidingen kunnen we de vraag stellen of het wetgevend kader niet beter aangepast kan worden aan de noden van deze procedure. Zo worden deze relatief eenvoudige zaken vandaag nog steeds behandeld door een kamer van drie rechters. De vraag is of dit niet efficiënter kan. Een alleenzetelende rechter zou deze zaken in principe probleemloos kunnen afhandelen, wat andere rechters meer ademruimte zou geven voor de complexere zaken binnen de eerste bevoegdheid. Bijgevolg is verandering aangewezen: zonder aanpassing is de kans reëel dat de Raad bedolven wordt onder zijn tweede bevoegdheid, die niet eens tot zijn kerntaak behoort.