Publiek-private tafel Prijsmodellen Aanbevelingen voor stuurgroep Doorbraakproject onderwijs en ict
Datum: 01 september 2014 Conceptversie
Samenvatting Aan de tafel prijsmodellen hebben de deelnemers de uitdaging meegekregen om de kansen te verkennen die nieuwe prijsmodellen bieden om een doorbraak te realiseren van de adoptie van adaptieve digitale leermaterialen.
Uit de verkenning is naar voren gekomen dat innovatieve prijsmodellen een beperkte bijdrage kunnen leveren aan een versnelde adoptie van digitale leermiddelen en op zichzelf niet zullen leiden tot de gewenste doorbraak. Andere zaken spelen een meer essentiële rol bij de adoptie van adaptief leermateriaal. Deze zaken zijn de 1. de (kost)prijs van het leermateriaal, 2. de te verwachte opbrengsten van het inzetten van leermateriaal in het onderwijs en 3. het verwerven van het leermateriaal.
De totale prijs van het leermateriaal zal als gevolg van de digitalisering waarschijnlijk niet lager worden maar eerder gelijk blijven of mogelijk zelfs duurder worden. Dit heeft een aantal oorzaken. Allereerst bevindt het onderwijsveld zich in een transitieperiode van fysiek naar digitaal. Gedurende deze transitie wordt zowel gebruik gemaakt van fysiek als digitaal materiaal en voor beide moet worden betaald. Een andere oorzaak is de (nu nog) beperkte vraag naar adaptief digitaal materiaal. Dit leidt tot een beperkt aanbod met een relatief hoge prijs. Daarnaast spelen zaken als het hogere BTW tarief en het apart moeten aanschaffen van een drager om gebruik te kunnen maken van digitaal leermateriaal een rol in de hoogte van de prijs. Wat het lastig maakt in de discussie rondom digitaal leermateriaal, is de verscheidenheid aan materiaal. Dit kunnen ‘boeken achter glas’ zijn tot interactief materiaal dat veel meer biedt dan de huidige folio. Digitaal leermateriaal voegt daarnaast vaak extra functionaliteit toe, zoals audio en video, interactiviteit of adaptiviteit. Een vergelijking enkel op prijs is daarom te beperkt. 1
De échte winst van digitaal adaptief leermateriaal komt tot uiting in de productiviteitswinst , bijvoorbeeld door: minder uitval van leerlingen, een hoger docent-leerling ratio en een hogere leeropbrengst door efficiënter en effectiever leren. Over de mate waarin deze productiviteitswinst ook daadwerkelijk kan worden gerealiseerd lopen de meningen uit een. De meningen zijn vaak gebaseerd op beperkte kennis en inzichten. Het verkrijgen van empirisch bewijs van deze productiviteitswinst is daarom zeer wenselijk. Op drie manieren kan deze productiviteitswinst zich uitbetalen voor het onderwijs. De eerste manier is doordat tegen lagere kosten dezelfde leeropbrengsten worden gerealiseerd. De tweede mogelijkheid is dat met dezelfde kosten een hogere leeropbrengst wordt gerealiseerd. Tot slot kan er wanneer er meer geïnvesteerd wordt in leermiddelen een nog hogere leeropbrengst worden gerealiseerd.
1
Onder productiviteit wordt verstaan de opbrengsten gedeeld door de bijbehorende kosten.
2
Tot slot speelt verwerving een centrale rol in de adoptie van het innovatieve leermateriaal. De huidige manier van verwerven biedt onvoldoende flexibiliteit. Aan tafel is de behoefte geïdentificeerd aan een vorm van verwerven en contracteren waarbij scholen de komende jaren stappen kunnen blijven zetten naar het benutten van (meer) digitaal materiaal waarbij rekening wordt gehouden met producten die we nu nog niet kennen. Verwerving, het aanschaffen van leermateriaal,
is nog onvoldoende
toegespitst op het verkrijgen van leermiddelen anders dan folio. Een aantal oorzaken liggen hier aan ten grondslag. De complexiteit van het aanbesteden leidt ertoe dat scholen vaak zijn aangewezen op derden, tegelijkertijd schenken de scholen weinig aandacht aan de alternatieve mogelijkheden die er zijn. Het is gebruikelijk dat aan de aanbodzijde het verwerven door scholen alleen of in kleine consortia gebeurt met een beperkte onderhandelingspositie als gevolg. Het verwerven van adaptief digitaal leermateriaal vraagt om een andere (nieuwe) vraagarticulatie; zowel vraag- als aanbodzijde zouden moeten worden gefaciliteerd om hier samen goed uit te komen. Als vertrekpunt kan het Programma van Eisen worden gebruikt dat aanknopingspunten biedt om stappen naar deze 2
vraagarticulatie te zetten. De deelnemers aan tafel gaven aan dat eerste stappen snel gemaakt kunnen worden door samen op te trekken en gebruik te maken van de kennis, ervaring en intelligentie die nu al beschikbaar is. Daarnaast helpt het richten op korte contracten met een hoge mate van flexibiliteit.
Het is zaak om de prijs van digitaal adaptief leermateriaal op een acceptabel niveau te krijgen. Dit kan door de ontwikkeling van dit materiaal te stimuleren, aan te tonen welke productiviteitswinst dit oplevert en de barrières rondom de verwerving te beslechten. Voorbeelden van barrières is het moeten aanschaffen van een drager zoals een e-reader, tablet of laptop. Maar ook het grote verschil tussen de hoogte van de BTW voor fysieke leermiddelen (6% btw) en digitale leermiddelen (21%) speelt daarbij een belangrijke rol.
2
http://www.poraad.nl/thema-tag/programma-van-eisen
3
4
Inleiding Het ‘doorbraakproject onderwijs en ict’ beoogt een doorbraak te bewerkstelligen in het gebruik van ict om gepersonaliseerd leren in het onderwijs te realiseren. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat de invulling van gepersonaliseerd leren met ict betaalbaar is. Scholen geven aan dat zij nu ervaren dat het pakket aan leermaterialen steeds moeilijker te betalen is. Digitale leermaterialen worden naast de bestaande foliomaterialen (boeken) aangeboden, moeten beide aangekocht worden en zijn daarmee 3
vrijwel altijd kostenverhogend. Dit sluit niet aan bij de verwachting dat met de komst van digitaal materiaal de kosten zouden dalen. Deze verwachting is ook niet terecht omdat de functionaliteiten die kunnen worden geleverd met digitale leermiddelen ook vele malen groter zijn. Aan de tafel prijsmodellen is in een aantal sessies nagedacht over wat er moet gebeuren om gepersonaliseerd leren met behulp van digitale gepersonaliseerde (adaptieve) leermiddelen mogelijk te maken en betaalbaar te houden. Aan tafel was zowel de aanbodzijde als de vraagzijde ruim vertegenwoordigd. Partijen die een distributierol vervullen in dit speelveld gaven aan op dit moment nog niet te willen deelnemen aan deze discussie. Aan tafel is gestart met de oplossingsrichting die de tafel heeft meegekregen: het verkennen van de mogelijkheden die nieuwe alternatieve prijsmodellen bieden voor het leermateriaal. Initiële opdrachtformulering Tafel Prijsmodellen De invulling van maatwerk met ict moet wel betaalbaar zijn. Scholen ervaren bijvoorbeeld dat het pakket aan leermaterialen steeds moeilijker te betalen is. Digitale leermaterialen worden meestal bovenop de bestaande folio-materialen (boeken) aangeboden, en zijn daarmee vrijwel altijd kostenverhogend. Andere prijsmodellen zijn dan ook gewenst. De opgave Welke nieuwe prijsmodellen zijn mogelijk interessant kunnen zijn voor het onderwijs en hoe kansrijk zijn deze? De ambitie Om adaptief onderwijs voor de massa scholen interessant en organisatorisch haalbaar en betaalbaar te maken, is het zaak gebruik te maken van verschillende prijsmodellen. Vanuit deze modellen zijn diverse proposities richting onderwijs mogelijk. De uitdaging Als we de ontwikkelingen in het onderwijs combineren met de technische mogelijkheden, wordt duidelijk dat er grote kansen liggen om nieuwe prijsmodellen te genereren rondom bestaande of nieuwe proposities. Het is zaak deze kansen te verkennen en hierin tevens de risico’s of aandachtspunten mee te nemen. Dit document bestaat uit vier secties. In de eerste sectie wordt getoetst of de bij velen levende verwachting dat digitale leermiddelen voor gepersonaliseerd leren goedkoper zijn, correct is. Op basis van deze bevindingen is vervolgens in de tweede sectie gezocht naar de toegevoegde waarde van
3
Opdrachtomschrijving tafel prijsmodellen
5
digitale gepersonaliseerde (adaptieve) leermiddelen vanuit het perspectief van productiviteit. In de derde sectie wordt beschreven waar kansen liggen om een doorbraak te forceren. De focus ligt daarbij op de identificatie van barrières in het verwervingsproces. Tot slot worden in de laatste sectie de aanbevelingen van deze tafel beschreven.
6
1. Digitale leermiddelen écht goedkoper? Uit de marktconsultatie van de eerste fase van het doorbraakproject is naar voren gekomen dat bestaande traditionele prijsmodellen innovatieve educatieve diensten en producten in de weg staan. Het prijsmodel dat traditioneel wordt gehanteerd voor leermiddelen is een vaste prijs per product. Meer leermiddelen betekent in dit model automatisch dat er meer betaald moet worden. Respondenten uit de marktconsultatie gaven aan dat dit model de adoptie van digitaal materiaal niet bevordert.
Als oplossingsrichting is aan tafel nagedacht over alternatieve prijsmodellen. Met de komst van digitalisering van leermiddelen, o.a. digitale boeken, leefde bij velen de verwachting dat er een forse besparing zou kunnen worden gerealiseerd. Aanname is dat de digitale variant goedkoper is om te produceren en te distribueren. Daarnaast maakt digitalisering het ook mogelijk om op een andere manier te beprijzen. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om digitaal te volgen welke producten worden gebruikt en door wie. Op basis van deze inzichten is het mogelijk consumenten bijvoorbeeld te laten betalen voor het daadwerkelijk gebruik of een vast bedrag voor het gebruik van alle content voor een bepaalde periode. Soortgelijke afrekenmodellen worden gebruikt in de markt: denk hierbij aan de muziekindustrie (Spotify), de filmindustrie (Netflix) en de game industrie (Steam). De combinatie van goedkopere digitale producten met nieuwe prijsmodellen zou daarmee kunnen leiden tot een échte doorbraak in de adoptie van gepersonaliseerd leren in het onderwijs. Het is interessant om te zien dat er al partijen in de onderwijsmarkt zijn die experimenteren met nieuwe modellen.
Belangrijk om op te merken is dat er verschillende soorten leermateriaal kunnen worden onderscheiden. Ten eerste is er ‘folio’, het traditionele materiaal dat bestaat uit fysieke gedrukte boeken. Daarnaast bestaat digitaal leermateriaal. Onder dit type leermateriaal wordt de gedigitaliseerde versie van het boek verstaan en qua functionaliteiten ontlopen deze twee elkaar nauwelijks. Vaak worden deze leermaterialen ook wel ‘boeken achter glas’ genoemd. Tot slot is er een derde variant: interactief leermateriaal. Dit materiaal is digitaal en biedt naast een digitale vorm ook de mogelijkheid om te interacteren met de gebruiker. Deze laatste is nodig voor adaptief digitaal leermateriaal.
1.1 Kostenopbouw Leermiddelen kunnen worden geschaard onder de categorie mediaproducten. De kern van elk media product is dat het bestaat uit een drager en content. Op dit moment bestaat het grootste percentage van het aanbod leermiddelen uit fysieke boeken. Bij een leerboek vormen de opdrachten en uitleg samen de content en is het fysieke boek de drager.
7
1.2 Kosten fysiek boek & digitale boeken Om een indruk te krijgen in het verschil van de kosten die worden gemaakt bij de productie van digitale en fysieke leermiddelen is gebruik gemaakt van een voorbeeld van een populair boek dat is 4
onderzocht door de redactie van het tv-programma ‘de rekenkamer’. Ondanks dat dit slechts één voorbeeld is van de prijsverschillen tussen een digitaal en fysiek boek, geeft het wel inzicht in de kostenopbouw van de twee verschillende mediaproducten.
Tabel 1 Kosten populair leesboek (bron: de Rekenkamer - KRO)
Kostenpost Drukken BTW Royalty Korting retailer Marketing DRM Digitalisering Uitgeven Totaal
Fysiek boek € € € € €
€ €
Digitaal boek 1,64 0,60 0,75 4,23 1,13 1,65 10,00
€ € € € € € € €
2,10 1,35 1,89 0,65 0,11 0,03 1,37 7,50
In dit voorbeeld zijn overigens de kosten voor een apparaat waarop het boek kan worden gelezen niet meegenomen. Denk bijvoorbeeld aan een pc, e-reader of iPad. Kosten kunnen hiervoor kunnen sterk uiteenlopen en moeten verdeeld worden onder alle content, naar men kan al gauw denken aan minimaal €100. Een boek daarentegen is zowel content als drager.
Het is te verwachten dat de kosten voor educatief materiaal net wat anders zijn opgebouwd; zo moet voor een schoolboek uitleg van leerstof, het verzamelen van passend illustratief materiaal of het bedenken van opdrachten worden gerealiseerd, met als resultaat ook een andere prijsstelling. Wel maakt dit voorbeeld duidelijk dat de prijsstelling van een boek maar voor een klein gedeelte door de verschijningsvorm (digitaal of folio) wordt beïnvloed. Signalen uit de onderwijsmarkt bevestigen dit beeld. Wel blijkt dat het genuanceerder ligt dan dit enkele voorbeeld en dat bijvoorbeeld de vorm van uitgave invloed heeft op de prijs voor het drukken. Voor een boek in zijn meest luxe vorm (hoge kwaliteit met kleur) wordt de prijs geschat op vijf tot maximaal tien procent van de kostprijs, terwijl voor een werkboek deze prijs tussen de twee tot drie procent ligt.
In tegenstelling tot de leesboekenmarkt, verdient de retailer daarnaast nog aan extra dienstverlening. Een voorbeeld hiervan is het externe boekenfonds, waarbij de boeken in pakketvorm worden aangeleverd aan de leerling of school. Dit zijn echter additionele diensten waar een school zelf voor 4
http://derekenkamer.kro.nl/online_rekenmeester/wat_kost_een_digitaal_boek
8
kan kiezen. Deze diensten maken geen onderdeel uit van de boekenprijs maar wel zijn hier wel aan gelieerd. Een school heeft verschillende mogelijkheden om hier invulling aan te geven: scholen kunnen het zelf organiseren (intern boekenfonds), scholen kunnen het uitbesteden (extern boekenfonds) of een hybride vorm.
Zowel de content als de drager hebben een beperkte levensduur. Voor de drager is dit evident, het wordt gebruikt, slijt en daardoor kan het maar beperkt meegaan. Voor content geldt hetzelfde, de ‘slijtage’ wordt niet veroorzaakt door het gebruik maar omdat de toegevoegde waarde is afgenomen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan nieuwe context, kennis en inzichten, verandering in het taalgebruik en bijvoorbeeld sociale aspecten die veranderen. Consequentie hiervan is dat op royalty’s waarschijnlijk niet snel zal worden bespaard. Het is denkbaar dat door het karakter van ICT dat kosten toenemen. Gebruikers van deze content verwachten dat deze snel up-to-date kan worden gemaakt. Daarnaast draagt het vluchtige karakter ook bij aan een andere manier van consumeren van de content. In de gesprekken aan tafel werd het beeld bevestigd dat er een kostendaling is, maar dat deze kostendaling door digitalisering beperkt is.
1.3 Gepersonaliseerd adaptief leren: een ander verhaal Wanneer er alleen wordt gekeken naar de manier van uitgeven: digitaal of fysiek, dan lijkt het erop dat met de digitalisering van folio een beperkte prijsdaling kan worden gerealiseerd.
Het doel van het doorbraakproject is om gepersonaliseerd leren mogelijk te maken. Dit vraagt om ander type content dan folio of ‘boeken achter glas’, namelijk om adaptief leermateriaal. Aan de tafel ‘Digitaal leermateriaal’ is gedefinieerd wat dit soort materiaal kenmerkt. Voor de tafel prijsmodellen is het relevant tegen welke prijs en met welk prijsmodel deze adaptieve leermiddelen in de markt beschikbaar zijn en hoe deze prijs tot stand is gekomen. Aan tafel werd duidelijk dat de prijs van adaptief leermateriaal hoger is dan dat van traditionele leermiddelen. Hieronder staan de belangrijkste zaken die effect hebben op de (hogere) prijs van deze gepersonaliseerde leermiddelen:
-
Experimentele fase; het aanbod van adaptieve leermiddelen is op dit moment beperkt. Voor afgebakende deeldomeinen waar de leerling veel moet automatiseren, het oefenen om kennis of vaardigheden op te halen zonder lang nadenken (bijvoorbeeld rekenen en taal) is deze stap sneller te maken. Daar zien we dan ook concrete producten tegen heel betaalbare prijzen (Taalzee, Rekentuin, of het iets duurdere Snappet), daarnaast bestaan voldoende gratis alternatieven als de Kahn Academy of iTunesU. Omdat het aanbieden van adaptief leermateriaal relatief nieuw terrein is vraagt dit om investering in tijd, geld en middelen om te komen tot goedwerkende producten. De verwachting is dat adaptief leermateriaal complexer is om te ontwikkelen, ook in de toekomst, en daarom is het aannemelijk dat ook na de experimentele fase de prijs hoger zal zijn.
-
Acceptatie komt langzaam op gang; het experimentele karakter van gepersonaliseerde leermiddelen zorgt voor een langzame acceptatie in de markt. Zolang we niet goed weten hoe 9
gepersonaliseerd leren juist kan worden toegepast en we ook niet weten welke potentiële opbrengsten we kunnen verwachten, zijn instellingen, docenten, ouders en leerlingen vaak nog terughoudend. Toch zien we dat in het onderwijs steeds vaker gebruik wordt gemaakt van nieuwe, interactieve digitale producten, b.v. voor rekenen en taal in het PO. -
Scheiding medium & content; Bij boeken is dit het medium en de content hetzelfde, voor digitale leermiddelen zijn dit twee aparte kostenbronnen. Deze kosten kunnen sterk stijgen, bijvoorbeeld wanneer er voor meerdere ‘platformen’ moet worden ontwikkeld.
1.4 BTW Het BTW tarief verschilt sterk tussen de verschillende typen leermateriaal. Zo valt de BTW van folio in de 6% categorie, maar wanneer exact hetzelfde materiaal in digitale vorm wordt uitgebracht is dit tarief gestegen naar 21%. Voor interactief leermateriaal geldt hetzelfde hoge percentage.
Conclusie: de totale kosten van leermateriaal zullen voorlopig niet dalen Aan de hand van de gesprekken aan tafel zijn we tot de conclusie gekomen dat de kosten van gepersonaliseerde leermiddelen niet vanzelfsprekend
zullen dalen door digitalisering. Dit heeft
hoofdzakelijk te maken met de volgende aspecten: 1. De prijsopbouw van de adaptieve digitale leermiddelen; de kostenreductie als het gevolg van de digitaliseringsslag is aanwezig maar beperkt. 2. Het tempo van de adoptie van digitaal leermateriaal; elke school zal een eigen tempo hanteren waarin de overgang naar het toenemende gebruik van digitaal materiaal zal plaatsvinden. Sommige scholen zullen kiezen voor een snelle transitie naar overwegend digitaal leermateriaal, terwijl andere scholen kiezen voor selectief gebruik van digitaal leermateriaal. 3. Digitale leermaterialen hebben een andere kostenstructuur dan folio;
deze andere
kostenstructuur leidt voorlopig nog tot een hogere productie en onderhoudskosten. Denk bijvoorbeeld aan het up-to-date houden van leermateriaal. Overigens is de kwaliteit van het digitale materiaal daarmee ook anders (meer actueel) dan vergelijkbaar folio materiaal. 4. Dragers van content zullen ook in ogenschouw moeten worden genomen; naast de kosten voor de content is het ook van belang dat de kosten om digitalisering mogelijk te maken in ogenschouw worden genomen. Dit zijn kosten die te maken hebben met de infrastructuur, datatransport, ondersteunende systemen zoals bijvoorbeeld leerling volgsystemen maar ook hardware als computers, tablets en smartphones. Behalve dat deze kosten hoger zijn, krijgt men hier voor ook nieuwe functionaliteiten, die anders dan met digitale leermiddelen niet geleverd kunnen worden.
10
In eerste instantie is het aannemelijk dat de prijs voor adaptief leermateriaal gelijk zal zijn of iets hoger en deze prijs in de loop der tijd dalen. De verwachting is dat, net zoals met elke ict-innovatie, het 5
volgende pad zal worden afgelegd. Het pad bestaat uit de volgende vijf fasen :
1. Adoptie van nieuwe ict
2. Stijging winst door productiviteit verhoging
5. Winst door productiviteit neemt af
3. Nieuwe ICT wordt een standaard in de markt
4. Door competitie daalt de prijs van het product
1. Adoptie van de nieuwe ict; één of een kleine groep bedrijven adopteert innovatieve dure ict. Afhankelijk van het type technologie is het gericht op zaken als het efficiënter produceren of leveren van dezelfde producten en diensten óf het effectiever maken door nieuwe producten en diensten te ontwikkelen. 2. Toename winst; een aantal van de partijen die heeft geïnvesteerd merkt dat de winst toeneemt door de inzet van ict. In veel gevallen is deze winst toe te kennen aan productiviteitswinst. Bedrijven kunnen meer produceren met de technologie dan zonder de technologie en kunnen hun marktaandeel vergroten. Andere oorzaak van de winsttoename is een hoger kostenniveau: bijvoorbeeld de introductie van de cd. In eerste instantie werd een cd-speler vaak naast een pick-up gebruikt, zodat zowel langspeelplaten als cd’s werden verkocht. Deze cd’s waren enorm duur. 3. Nieuwe ict wordt standaard; als de technologie een succes blijkt, zullen partijen ook gaan investeren om de competitie aan te kunnen. De ict oplossingen worden volwassen en gemeengoed.
5
Information technology productivity: in search of a definite observation (Oz, 2004)
11
4. Prijsdaling van ict; veel bedrijven vertalen de productiviteitswinst in het verlagen van de prijs van hun producten en diensten. Ze kunnen het zich nu veroorloven om de producten en diensten tegen een lagere prijs aan te bieden, omdat de productiekosten per eenheid lager is geworden. Wanneer de technologie standaard is geworden, resulteert de investering niet direct in economische winst. Vaak hebben partijen die niet in de ict investeren in het nadeel. 5. Productiviteitsvoordeel verdwijnt; wanneer ict geïntegreerd is in het bedrijf lijkt het voordeel voor wat betreft de productiviteit te verdwijnen. De sales bijvoorbeeld kunnen een stuk lager worden dan voor de adoptie van ict, omdat de prijs per eenheid sterk is gedaald. Aan de andere kant is de productiviteit gestegen, het bedrijf produceert meer (maar goedkopere) producten en diensten.
12
2. Kostenbesparing versus productiviteitswinst Uit de eerste stap is gebleken dat door ict gepersonaliseerde leermiddelen eerder duurder dan goedkoper worden; het totaal te besteden budget aan leermiddelen zal hoger moeten zijn. Het doorbraakproject heeft als doel dat scholen in primair en voortgezet onderwijs beter in staat zijn om met ICT en digitaal lesmateriaal een leerling maximaal zijn of haar talenten te laten ontplooien. Vanuit kostenperspectief lijkt het ondanks de hogere kosten toch verstandig te investeren in ict omdat met het gebruik van deze middelen de productiviteit toeneemt. 2.1 Productiviteitswinst met ICT Sinds de komst van ICT is productiviteitswinst altijd de belofte geweest. In de afgelopen drie decennia is veel onderzoek gedaan naar de mate waarin productiviteitswinst daadwerkelijk is gerealiseerd. Uit vrijwel alle onderzoeken blijkt dat het gebruik van ict tot daadwerkelijke significante productiviteitswinst 6
leidt . Uit dezelfde onderzoeken blijkt dat bij het inschatten van de mate van de productiviteitswinst een aantal zaken een rol spelen, zoals het aggregatie niveau (land, industrie of op organisatie niveau) en het type ict product (hardware/software, data communicatie, telecommunicatie en ict in brede zin.
Voorbeeld: Financiële dienstverlening De financiële sector kent een aantal voorbeelden die goed aangeven hoe productiviteitwinst kan worden behaald. Al in de jaren ’70 droeg een ict innovatie bij aan de productiviteitsverhoging van banken: door de geldautomaat. Consequentie van de introductie van de geldautomaat was dat er minder transacties op de bank zelf hoefden plaats te vinden waardoor flink bespaard kon worden op personeel. Een soortgelijke verandering zien we ook met het Internetbankieren. Door een groot aantal van de activiteiten beschikbaar te maken op computers en mobiele apparaten, worden flinke besparingen behaald door het werk te verplaatsen van het personeel naar de consument.
Het is interessant om te zien dat de digitalisering in het secundaire proces in het onderwijs wel zijn doorgang heeft gevonden. Administratie, maar ook in toenemende mate het vastleggen en volgen van de prestaties van leerlingen, worden ondersteund door ict met productiviteitswinst tot gevolg. In het primaire proces, het lesgeven, wordt ict maar in zeer beperkte mate ingezet. De deelnemers aan de tafel hadden gemengde gevoelens over de toegevoegde waarde van ict in het primaire proces, vanuit het perspectief van productiviteitswinst.
6
ICT and productivity: conclusions from the empirical literature. Information Economics and Policy;25(3)
13
2.2 Productiviteitswinst in het onderwijs In het onderwijs beloven gepersonaliseerde leermiddelen ook productiviteitswinst te behalen. De productiviteitswinst die kan worden behaald ligt hoofdzakelijk in het gebruik van adaptief leermateriaal gecombineerd met adaptief onderwijs. Rekening moet worden gehouden met het type onderwijs en de mate waarin er ruimte is om de productiviteit te verbeteren. Voor een aantal vakken is het evident dat adaptief leermateriaal een belangrijke productiviteitswinst kan geven, denk bijvoorbeeld aan rekenen of taal.
Adaptief leren met ict is een vorm van gedifferentieerd leren. Bij adaptief leren wordt gebruik gemaakt van een adaptief leersysteem: door middel van directe individuele feedback op resultaten en het aanbieden van nieuwe leerstof op basis van de voortgang van de leerling, past het leermateriaal zich aan. Eigenlijk moet gesproken worden van adaptief onderwijs, want het is het onderwijs (leraar, inhoud) dat zich aanpast aan de leerling.
Adaptiviteit is het vermogen van een mens, team, organisatie, samenleving of softwaresysteem om zich aan te passen aan een andere persoon, een nieuwe situatie, een andere omgeving of andere eisen die gesteld worden. 1
Adaptief leermateriaal past zich aan (het leergedrag van) de individuele leerling aan. Adaptief leermateriaal heeft de volgende kenmerken: •
het past zich aan het tempo en niveau van de leerling aan;
•
het geeft feedback op de resultaten van de leerling;
•
het ondersteunt verschillende leerstijlen en leerstrategieën;
•
het wijzigt functionaliteit en inhoud o.b.v. de resultaten van de leerling .
De productiviteitswinst kan op verschillende manieren tot uiting komen: - met inzet van minder mensen of middelen wordt hetzelfde resultaat bereikt; - betere resultaten bereiken met dezelfde middelen, hetgeen zich uit in maatschappelijke winst (betere leerresultaten, minder uitval van leerlingen. Een groot aantal taken waar ondersteuning van de docent noodzakelijk is kunnen in de nieuwe situatie worden uitgevoerd met beperktere ondersteuning. Adaptief leermateriaal verandert daarmee de rol van de docent. Behalve het veranderen van de rol van de docent kan adaptief leermateriaal ook bijdragen aan een nieuw besturingsmodel gebaseerd op productiviteit. Aan tafel werd gesproken over de mogelijkheid om de prijs van een leermiddel te koppelen aan de mate waarin het bijdraagt aan de productiviteit en de leeropbrengst. Dit zou kunnen leiden tot een model waarbij wordt betaald naar effectiviteit. Tegelijkertijd blijken er nog voldoende uitdagingen om dit voor elkaar te krijgen, zoals het meten en inzichtelijk maken van de productiviteitswinst en de leeropbrengst, het vertalen van deze
14
winst in maatschappelijke baten en ook in de organisatie van het veld vraagt dit om de nodige veranderingen. 2.3 Indicaties productiviteitswinst in het onderwijs Op dit moment zijn er nog weinig voorbeelden beschikbaar waarin de productiviteit van het inzetten 7
van adaptief leermateriaal is gemeten. Een bekend voorbeeld is de Florida Virtual School , die wordt 8
beschreven in het boek “the disruptive classroom”. In het voorbeeld komt naar voren dat docenten met innovatieve leermiddelen veel effectiever en efficiënter kunnen lesgeven. De ratio docent-leerling is in het huidige Nederlandse onderwijs 1:12 en in het voorbeeld van de Florida Virtual School werd een ratio genoemd van 1:1.000. Dit is een significant verschil en geeft aan dat de potentie in productiviteitswinst enorm kan zijn.
Het gedeelde beeld aan tafel is dat deze ratio erg optimistisch is en dat de potentie een relatie heeft met de wijze van lesgegeven en het type leerling. Het is bijvoorbeeld onwaarschijnlijk dat hetzelfde resultaat kan worden gehaald bij kleuters als bij leerlingen uit een hogere klas. Tegelijkertijd is het gemeenschappelijke beeld dat een verkenning naar de mogelijkheden interessant is. In welke mate deze productiviteitswinst in Nederland kan worden gerealiseerd moet nog nader worden onderzocht. 2.3 Conclusie Het is vaak niet meteen duidelijk hoe bruikbaar een opkomende technologie is. Het gebruik van een nieuwe technologie in de praktijk leert ons welke toepassingen mogelijk zijn en wat de realistische opbrengsten zijn. Hetzelfde geldt voor adaptieve digitale leermiddelen. Er is een te verwachten opbrengst op het gebied van productiviteitswinst, maar de inzichten hierin zijn uiteenlopend en een vertaling vanuit andere sectoren naar het onderwijs is niet zomaar te maken.
7
http://www.flvs.net/Pages/default.aspx
8
http://www.claytonchristensen.com/books/disrupting-class/
15
3. Verwerving In de voorgaande secties is geschetst welke potentie gepersonaliseerde adaptieve leermiddelen hebben om de productiviteit in het onderwijs te verhogen. Tegelijkertijd zijn er een aantal uitdagingen geïdentificeerd: de prijs van het (gepersonaliseerde) leermateriaal is minimaal gelijk, maar waarschijnlijk zal deze de eerste periode hoger zijn dan dat van de huidige leermiddelen. De belofte dat de productiviteit flink zal toenemen kan nog onvoldoende worden onderbouwd met praktische voorbeelden. Nadenkend over waar doorbraken te vinden zijn is het goed om te bedenken dat het uiteindelijk gaat om een markt van vraag en aanbod. Een doorbraak zou te zoeken zijn in de manier waarop de vraagkant de aanbodkant uitdaagt om innovaties in de prijsmodellen te realiseren. We zien al ‘emergent practices’, maar de vraag blijft hoe we dit proces kunnen versnellen.
De huidige constructies van verwerving die nu in de praktijk worden toegepast vormen een belemmering voor de overgang van folio naar digitaal, zoals bijvoorbeeld het langdurig vastleggen voor het gebruik van leermateriaal. Om een doorbraak te forceren is het noodzakelijk om: 1. de adoptie van de gepersonaliseerde adaptieve leermiddelen door één of meerdere onderwijsinstellingen goed door te komen, 2. Het aantonen van een zichtbare toename van winst door adoptie van ict (door aantoonbare productiviteitsstijging) en 3. het bieden van uitzicht op een zakelijk positieve uitkomst voor leveranciers op korte en lange termijn, bijvoorbeeld door het beschikbaar komen van materialen die ook een zakelijke haalbaar zijn.
Om adoptie mogelijk te maken moet het verwerven van de leermiddelen voldoende mogelijkheden bieden om te kunnen voorzien in de huidige en juist ook in de toekomstige behoefte. Bijvoorbeeld door het bieden van flexibiliteit ten aanzien van de contractduur. De kern is om een contractvorm te vinden waarin de school de komende jaren stappen kan zetten naar het benutten van (meer) digitaal leermateriaal, waarbij rekening wordt gehouden met producten en diensten die we nu nog niet kennen. Daarnaast moet het proces van verwerven van het leermateriaal helder en gestroomlijnd zijn, zodat de onderwijsinstellingen die deze stap willen maken, deze ook daadwerkelijk kunnen zetten. Om dit voor elkaar te krijgen, is het nodig om inzicht te krijgen in de volgende aspecten rondom verwerving: -
Uitdagingen rond verwerving; welke zaken met betrekking tot de verwerving vormen de belangrijkste blokkades voor vraag-, distributie- en aanbodzijde. Wat zijn de concrete uitgangspunten en randvoorwaarden?
-
Eisen vanuit gepersonaliseerd leren; welke eisen stelt gepersonaliseerd (adaptief) leermateriaal aan verwerving? Hier kan worden gedacht aan zaken als het verwerven van een kernmethode en daarnaast modulair materiaal. Het kunnen combineren van materiaal uit verschillende bronnen en dergelijke.
-
Inzicht in varianten van verwerving; welke varianten van verwerving bestaan er en wat zijn de consequenties voor de keuze van een bepaalde vorm van verwerven?
-
Aanbestedingsregelgeving; wat moet en wat mag binnen de huidige wetgeving, en welke mogelijkheden biedt de regelgeving die nog onvoldoende benut wordt? 16
-
Ervaring met alternatieve manieren van verwerven; van welke ervaringen kunnen we leren, in Nederland, het buitenland en ook buiten het onderwijs?
3.1 Uitdagingen rond verwerving De markt van educatieve diensten en producten is in transitie. De markt is van oudsher gericht op folio, waarbij een school één methode (meestal ‘op papier’) aanschaft en deze gedurende vier tot acht jaar gebruikt. Tegenwoordig wordt door scholen een mix van folio en digitaal leermateriaal gevraagd en afgenomen. De nadruk in de huidige markt ligt vooralsnog op folio. Ondanks dat onduidelijk is op welke manier de markt zich in de toekomst zal ontwikkelen, is vanuit de gehele markt de wens om naar een wereld toe te gaan waar leermateriaal meer flexibel kan worden ingezet om de leerling meer op maat te kunnen bedienen, bijvoorbeeld met folio en digitaal leermateriaal in kleine, zelf te arrangeren eenheden. In de manier waarop scholen nu hun leermaterialen aanbesteden is er echter vrijwel geen ruimte om gedurende de contractperiode serieuze stappen in de gewenste richting te zetten.
De invulling van de transitie naar dit wensbeeld wordt in sterke mate bepaald door wat gevraagd en aangeboden wordt (welke diensten en producten) en tegen welke voorwaarden en prijs. De interactie tussen de vraagzijde en aanbodzijde is cruciaal. Uiteindelijk wordt de richting van de transitie gezamenlijk door de markt bepaald, waar vraag en aanbod met elkaar tot afspraken komen.
De eerste bedrijven zijn al aan het experimenteren met zowel het aanbieden van digitale adaptieve leermaterialen als met nieuwe verdienmodellen. Deze partijen kunnen worden ondersteund door het genereren van meer volume aan de vraagzijde. Het is daarbij van belang om een geschikte plek te creëren waarin deze vraagzijde wordt ondersteund en kan worden samengevoegd.
Het elementaire vraagstuk is: hoe de verwerving door de school zodanig kan worden ingericht dat de school ook gedurende de contractperiode stappen kan zetten naar meer gepersonaliseerd leren. Voorwaarden die daarbij horen zijn dat het op een manier moet gebeuren die betaalbaar is voor de school en haalbaar voor aanbieders. Dit heeft consequenties voor zowel de wijze van aanbesteden als de inhoudelijke vraag.
3.2 Eisen vanuit gepersonaliseerd leren Omdat gepersonaliseerd leren centraal staat is het vanzelfsprekend dat een aantal zaken anders geregeld worden. Een voorbeeld is de veranderende behoefte aan fysiek en digitaal leermateriaal, gedurende de contractperiode. Wanneer men adaptief leren wil toepassen in het onderwijs is dit bijna onmogelijk zonder gebruik te maken van digitaal leermateriaal dat dit proces ondersteunt.
17
De verwachting van de deelnemers aan tafel is dat de transitie naar adaptief leermateriaal geleidelijk zal plaatsvinden. Een reden hiervoor is dat adaptief leren bij bepaalde vakken gemakkelijker te realiseren is dan bij andere (bijv. rekenen leent zich beter voor adaptief leren dan creatieve vakken zoals tekenen). De behoefte aan de mix van folio en (adaptief) digitaal materiaal zal in de loop der tijd veranderen.
In het huidige model wordt een leermiddel aangeschaft voor een periode van vier tot acht jaar. Dit betekent dat in deze vier tot acht jaar gebruik wordt gemaakt van hetzelfde materiaal. Dit staat de adoptie van adaptief leermateriaal in de weg. Tenslotte zal de manier waarop de school leermiddelen wil inzetten waarschijnlijk veranderen. De voorkeur zal uitgaan naar het werken met modulaire materialen uit verschillende bronnen die kunnen worden gecombineerd. Dit betekent dat er behoefte is aan flexibiliteit, zodat je het mogelijk is te kiezen voor fysiek en/of digitaal leermateriaal, je elk jaar recent ontwikkeld leermateriaal kunt gebruiken, en dat het mogelijk is om materialen uit verschillende bronnen te combineren.
Daarnaast spelen er een aantal elementaire vraagstukken rondom verwerving: -
Hoe wordt omgegaan met de aanschaf van een device waarop digitale adaptieve leermiddelen gebruikt moeten worden? De keuze voor gecombineerde uitvraag heeft effect op het aantal leveranciers die tegemoet kan komen aan deze vraag.
-
Wat zijn de mogelijkheden om naar eigen inzicht zaken aan te passen als leerinstelling? Wat verwerft men precies? Is dat enkel het leermiddel, de data of zijn er nog andere zaken die je verwerft?
-
Het administratieve proces moet goed worden gefaciliteerd, bijvoorbeeld met een centraal systeem (binnen de school) voor de resultaten. Wie neemt deze integratie voor zijn rekening?
-
Welke mogelijkheden zijn er om gezamenlijk op te trekken om de gemeenschappelijke verwervingsvragen te bundelen tot een uitvraag met voldoende volume om een doorbraak te veroorzaken?
-
Hoe kunnen leermaterialen optimaal worden ingezet passend bij de leerbehoefte van de leerling, zodat de middelen passen bij de leerstijl, het tempo en de mogelijkheid om te differentiëren met het niveau?
-
Hoe wordt het mogelijk om leerobjecten van verschillende aanbieders vlekkeloos met elkaar te kunnen inzetten? Welke alternatieven, of tussenvormen zijn er om in de transitieperiode aan dit vraagstuk tegemoet te komen?
3.3 Varianten van verwerving De mogelijkheden om aanbesteden zijn divers, elk met hun voor- en nadelen. Voor scholen is dit vaak complexe materie. Dit betekent dat elke school zijn eigen vraag onderzoekt, formuleert en bekend maakt aan de aanbodzijde (veelal ondersteund door een externe partij). De consequentie is dat veel van hetzelfde werk wordt gedaan door meerdere scholen. Besturen/scholen maken gebruik van 18
diensten van aanbestedingsdeskundigen en hebben daar vaak een beperkt budget voor (beschikbaar gesteld). Dat leidt meestal tot het gebruik van standaard aanbestedingsmodellen Daarbij komt dat de scholen een matige onderhandelingspositie hebben omdat ze als relatief kleine partij vragen stellen aan de markt. Het is voor scholen op het terrein van leermiddelen en ict niet gebruikelijk om de vraag te bundelen en zo, door gezamenlijk op te trekken, hun onderhandelingspositie te versterken.
De vraagstukken die uit de gesprekken aan tafel naar voren zijn gekomen zijn: -
Welke mogelijkheden voor het verwerven van leermiddelen zijn er binnen de huidige wet- en regelgeving?
-
In hoeverre komen die tegemoet aan de wens van scholen naar meer flexibiliteit, zowel functioneel als commercieel (prijsmodellen)?
-
In hoeverre kunnen marktpartijen op de vraag van het onderwijs inspelen?
3.4 Aanbestedingsregelgeving De verwerving van producten en diensten is een complex proces, waarbij een school of bestuur snel te maken krijgt met wet- en regelgeving op het gebied van het aanbesteden. Een aantal zaken compliceren het aanbestedingsproces. Ten eerste vraagt het aanbesteden om expertise die meestal niet aanwezig is binnen scholen en besturen. Het samenwerken met experts op het gebied van verwerving is dan noodzakelijk. Scholen acteren alleen en hebben beperkte tijd en middelen om deze aanbestedingen te faciliteren, wat overigens vaak ook een bewuste keuze is van de scholen zelf. Dit is in vele gevallen enkel toereikend om een klassieke aanbesteding uit te voeren (gericht op folio). Een derde aspect is dat slechts een beperkt aantal verwervingbureaus beschikken over ervaring met innovatieve verwervingstrategieën. Tot slot zijn veel scholen en besturen onvoldoende op de hoogte van alternatieve verwervingsmogelijkheden.
Regelgeving rondom het aanbesteden is complex. Ook verandert de wetgeving met regelmaat. Dit verhoogt voor veel scholen en besturen om zelf de aanbesteding te doen. Verschillende bureaus bieden daarom diensten aan onderwijsinstellingen om te ondersteunen bij het verwerven. Tegelijkertijd is het wellicht wenselijk dat onderwijsinstellingen voldoende bewust zijn van de mogelijkheden die zij hebben, bijvoorbeeld dat flexibiliteit mogelijk is, maar ook welke ondersteuningsmogelijkheden er zijn. Wat scholen aangeven is dat zij graag op schoolniveau willen kunnen aanbesteden. Of dit mogelijk is en hoe dit zou kunnen is bij hen onbekend.
De vraagstukken die uit de gesprekken aan tafel naar voren zijn gekomen zijn: -
Welke informatie zou inzichtelijk moeten zijn met betrekking tot aanbestedingen?
-
Welke partijen zouden deze kennis beschikbaar moeten stellen?
-
Wat zou de gewenste situatie zijn voor scholen om gefaciliteerd te worden bij een aanbesteding?
19
3.5 Ervaring met verwerven Zowel in het binnenland als in het buitenland bestaan er voorbeelden van het verwerven. Sommige voorbeelden richten zich meer op het collectief aanschaffen van generieke middelen, terwijl andere aanbestedingen zich richten op de aanschaf van digitaal leermateriaal. Naast de ervaringen rondom het aanschaf proces, staat ook de opbrengst van het anders verwerven centraal. Voorbeelden in het buitenland laten de toepassing van online digitaal leren zien, een ‘Spotify model’ (zoals bijvoorbeeld door Landstede is toegepast in een aanbesteding) maar daarnaast zijn nog andere voorbeelden die wellicht interessant zijn. Samen willen we een overzicht creëren van deze ervaringen en welke lessen we daaruit kunnen trekken.
20
Aanbevelingen voor eerste betekenisvolle acties De tafel adviseert de stuurgroep van het doorbraakproject de volgende eerste betekenisvolle acties te ondernemen:
1. Schoolbesturen Het verwervingsvraagstuk is te complex en omvangrijk om dit als individuele school op te lossen. Sla de handen ineen, en richt je op verwervingstrategieën die de innovatie dichterbij brengen, langs lijnen zoals eerder in deze notitie aangegeven. •
Het is van belang dat de schoolbesturen duidelijk kenbaar maken aan de sectorraden wat hun wensen zijn en vervolgens gezamenlijk concrete plannen maken om deze plannen vorm te geven en voldoende te ondersteunen met middelen en instrumenten. De schoolbesturen spelen hier een belangrijke rol, evenals de sectorraden die de schoolbesturen vertegenwoordigen. Daarnaast is het aan te bevelen om juist ook samenwerking op te zoeken met organisaties die hier vanzelfsprekend een rol in zouden kunnen spelen zoals Kennisnet en schoolinfo. Maar ook partijen als Pianoo, het expertise centrum aanbesteden, en gespecialiseerde marktpartijen kunnen een belangrijke bijdrage leveren in dit proces.
•
Het bundelen van de krachten speelt ook tijdens de verwerving een essentiële rol. Waar individuele besturen een beperkt budget vrijmaken voor het verwerven, biedt het gezamenlijk optrekken (financiële) ruimte om de verwerving op een andere manier (creatiever) invulling te geven. Daarbij is het van belang dat de besturen buiten bestaande kaders kunnen treden, door bijvoorbeeld waar mogelijk andere contractvormen en verwervingsvormen te kiezen. Door samen op te trekken kan gebruik worden gemaakt van de intelligentie, ervaring en kennis die al aanwezig is.
2. Doorbraakproject: Het Doorbraakproject vormt een visie op de ontwikkeling van gepersonaliseerd leren en onderwijs, ondersteund door digitale leermiddelen onderwijs en ict. Daarin geven we als adviezen: •
Creëer een aantal omgevingen waarin de productiviteitseffecten van gepersonaliseerd (adaptief) leermateriaal kunnen worden aangetoond in een kleine en gecontroleerde setting. Learning Labs kunnen zo’n omgeving bieden.
•
Maak inzichtelijk in de Learning Labs wat nodig is om deze middelen succesvol in te zetten en wat de daadwerkelijke kosten zijn van het gebruik van adaptief digitaal leermateriaal.
•
Zoek samenwerking op met instituten die onderzoek doen naar productiviteit in het onderwijs. Zorg dat kan worden aangetoond wat voor kansen dit nieuwe materiaal kan bieden.
21
•
Verken in Learning Labs met scholen welke stappen van verwerving vragen om ondersteuning. Betrek daarbij partijen uit zowel vraag-, distributie- als aanbodzijde, en andere partijen die die ondersteuning kunnen geven.
•
Creëer voldoende awareness van de mogelijkheden die er zijn voor andere vormen van verweven bij de verschillende doelgroepen, zoals schoolbesturen, sectorraden en overheid.
3. Doorbraakproject, sector(raden) en marktpartijen: Ondersteun scholen bij het verwerven, in het bijzonder bij het articuleren van de juiste vragen ten aanzien van leermateriaal. Drie concrete adviezen hiervoor zijn: •
Verzamel en analyseer bestaande good practices en voorbeelden die beschikbaar zijn bij besturen/scholen en maak die kennis beschikbaar voor alle partijen, zowel aanbod- als vraagzijde.
•
Stel expertise beschikbaar over dit onderwerp. Verspreid kennis over de mogelijkheden die er nu al zijn voor wat betreft het verwerven. Verken gezamenlijk alternatieven (denk hierbij aan kleinere aanbestedingen of juist grotere aanbestedingen waar meer ruimte is voor flexibiliteit). Sectorraden kunnen hier een belangrijke rol spelen in de coördinatie en in de communicatie naar de vraagzijde, de GEU of andere gremia kunnen bijdragen aan de aanbodzijde.
•
Verkrijg inzichten over wat scholen écht nodig hebben om te worden ontzorgd tijdens het verwerven.
•
Lever de ondersteuning en organisatiekracht om de dialoog tussen de sector, marktpartijen en overheid te continueren.
•
Breng het Programma van Eisen onder de aandacht en organiseer waar mogelijk ondersteuning om het succesvol toe te passen in de praktijk.
4. Overheid: Faciliteer de schoolbesturen door het ter beschikkingsstellen van mensen en middelen om nieuwe verwervingstrategieën toe te passen •
Visie ontwikkelen op het faciliteren van de onderwijsmarkt. Digitale gepersonaliseerde adaptieve leermiddelen kosten geld, maar leveren direct ook voordelen op in de vorm van productiviteitsverhoging in het onderwijs. De vraag is welke rol de overheid zou willen spelen in deze markt.
•
Trek de gehanteerde BTW tarieven voor de verschillende leermiddelen gelijk op het laagste niveau. Dit geldt voor folio en digitaal.
22
Bijlage 1: De weg naar het advies In vier sessies zijn we tot het advies aan de tafel prijsmodellen gekomen. Deze vier sessies kenmerkten zich door open gesprekken en discussies om te komen tot nieuwe inzichten. Uit de discussies kwam ook naar voren dat het vraagstuk zeer complex is en dat het vinden van een eenduidig antwoord in deze vier sessies niet mogelijk is, tegelijkertijd zijn er goede stappen gezet en hebben de sessie bijgedragen aan een oplossingsrichting met een netwerk van organisaties en partijen die samen invullingen kunnen geven aan de vervolgstappen. 1. De eerste sessie Tijdens de eerste sessie stonden twee zaken centraal: 1. kennismaking met de verschillende deelnemers aan tafel en 2. het van gedachte wisselen over en concretiseren van de opdracht die de tafel prijsmodellen heeft meegekregen.
Uit de kennismaking bleek dat de deelnemers aan tafel een mooie afspiegeling vormden van de hele waardeketen. Zowel de vraag- als de aanbodzijde was vertegenwoordigt, waarbij zowel grotere als kleinere partijen deelnamen. De enige partij die ontbrak was de ‘traditionele’ distributeur van het leermateriaal. Ondanks herhaalde pogingen om deze partij ook aan tafel te krijgen, gaven zij aan niet deel te willen nemen met als belangrijkste reden: de concurrentiegevoeligheid van het onderwerp. In het plaatje hebben de deelnemers zichzelf gepositioneerd (in de fase) in de waardeketen waar men betrokkenheid heeft.
Afbeelding 1 Deelnemers Tafel Prijsmodellen Sessie 1
23
In het tweede deel van de sessie stond de opdracht die aan de tafel is meegegeven centraal. De conclusie was dat de opdracht zoals die in het startdocument is voorgesteld aangescherpt moest worden. Aan de hand van de discussie zijn er twee belangrijke thema’s geïdentificeerd: 1. Verwerving (waarde proposities); op welke wijze kan de verwerving van digitaal leermateriaal worden georganiseerd zodat de partijen in de keten voldoende flexibiliteit ervaren om digitale leermiddelen (in bredere zin) aan te bieden en aan te schaffen. 1
bottleneck kan zijn, zoals de aanbestedingsverplichting. Aan tafel is dit aan de orde gekomen en
hebben we afgesproken dat dit als gegeven wordt gezien. Aan deze tafel richten wij ons erop om oplossingen binnen het bestaande kader te vinden. 2
Flexibiliteit speelt een centrale rol. Door de huidige vorm waarin leermiddelen (in een bredere zin)
worden verworven is voor zowel de onderwijsinstelling als de aanbieder te weinig flexibiliteit. Zowel onderwijsinstellingen als aanbieders voelen zich hierdoor oncomfortabel om gepersonaliseerde content te bieden of aan te schaffen. Belangrijk om op te merken dat wet- en regelgeving hierbij een 3
Het bieden van een integraal aanbod zal onderdeel uit moeten maken van de verwerving.
2. Bijbehorende prijsmodellen; onderdeel van de verwerving is het bijbehorende prijsmodel en/of afrekenmodel. Een voorbeeld van een alternatief model dat werd genoemd is ‘leasing’. Dit biedt aanbieders de flexibiliteit om in hun aanbod in te spelen op verandering in de behoefte van de markt en tegelijkertijd biedt het onderwijsinstellingen de flexibiliteit om op basis van de behoefte van docent en leerling het aanbod aan te passen.
Beide thema’s hebben zijn met elkaar verbonden en kunnen niet los van elkaar worden gezien. Een belangrijke conclusie uit de eerste bijeenkomst is dat de prijs van innovatieve digitale leermiddelen zal dalen met de komst van digitalisering onjuist is. Op het vlak van drukken, verpakken en distribueren van leermiddelen vlak is met digitalisering een winst te behalen, maar deze staat niet in verhouding met de ontwikkelkosten van bijvoorbeeld nieuw innovatief adaptief leermateriaal.
Het ontwikkelen van adaptief digitaal leermateriaal vraagt om investeringen. Daar staat tegenover dat wanneer gebruik wordt gemaakt van deze leermiddelen, men wel productiviteitswinst kan realiseren. Tijdens de bijeenkomst is een voorbeeld aangehaald van een onderwijsinstelling in de VS die, dankzij het gebruik van innovatieve digitale leermiddelen, een ratio behaalt waarbij 1 docent ongeveer 1.000 leerlingen kan ondersteunen. 2. De tweede sessie Tijdens de tweede sessie stonden twee onderwerpen centraal: 1. productiviteitswinst van innovatieve digitale leermiddelen en 2. het verwerven als centraal vraagstuk. Aan tafel is besproken wat de potentiele productiewinst is en wat wij kunnen leren van situaties in het buitenland. De deelnemers waren het met elkaar eens dat productiviteitswinst een belangrijk argument is om gebruik te (gaan) maken van innovatief digitaal leermateriaal. De Nederlandse context in het onderwijs zorgt daarbij wel
24
voor de nodige uitdagingen. ICT, waaronder digital leermateriaal kan worden geschaard, levert productiviteitswinst op bij twee processen binnen het onderwijs: •
Primair proces; dit zijn de processen die kunnen worden toegewezen aan het lesgeven zelf. Een belangrijke constatering is dat wanneer er in het primaire proces productiviteitswinst is te behalen, dit consequenties heeft voor de inzet van docenten. Het zal het werk en de manier van werken van docenten sterk kunnen beïnvloeden. Het is nu voor docenten dan ook erg onduidelijk hoe hun rol zal veranderen. Het is wel duidelijk dat docenten niet per se baat hebben bij de productiviteitswinst, zeker wanneer werk van hen wordt overgenomen. Op den duur zou dit kunnen betekenen dat het aantal docenten kan worden gereduceerd. Het is dan ook niet ondenkbaar dat er weerstand vanuit docenten zou kunnen ontstaan wanneer er hier sprake van is.
•
Secundair proces; dit zijn de processen die ondersteunend zijn aan het primaire proces, zoals administratie. ICT en het automatiseren van processen met behulp van ICT levert relatief veel productiviteitswinst in het secundaire proces. Binnen scholen is de adoptie van ICT in deze context hoog. Dit biedt mogelijkheden om de adoptie voor het primaire proces positief te stimuleren.
Bijvoorbeeld met systemen als Magister kan zowel het primaire- als het
secundaire proces worden bediend. Het is daarbij wel belangrijk om urgentie bij de docenten te krijgen.
Het proces van verwerven is een belangrijke uitdaging, omdat dit de ruimte en flexibiliteit biedt om innovatieve digitale leermiddelen af te nemen van meerdere aanbieders. In de komende tijd zal worden verkend hoe het aanbesteden er in de toekomst uit kan zien.
Vragen die onder andere beantwoord kunnen worden zijn: •
Welke mogelijke verwerving strategieën kunnen worden geïdentificeerd?
•
Wat zou het betekenen als er een nationaal inkoopcentra zal worden geïntroduceerd?
•
Welke mogelijkheden zijn er wat betreft het aanbesteden? (o.a. best value procurement, competitive dialogue, functioneel aanbesteden)
•
Welke voor- en nadelen hebben de verschillende vormen van aanbesteden?
•
Welke behoeften hebben onderwijsinstellingen?
•
Hoe garandeer je flexibiliteit in keuze van materiaal, aanbieder en verreken mogelijkheden?
•
Welke vragen passen bij welke partij? Of is er sprake van consortia?
Bij het beantwoorden van deze vragen kunnen voorbeelden en best-practices uit binnen- en buitenland worden gebruikt (o.a. Landstede, aanpak in de VK, aanpak in Denemarken en de VS).
3. De derde sessie In de derde sessie is aan de tafel de verdieping gezocht rondom verwerven, die zijn besproken aan de hand van de volgende vijf gespreksonderwerpen. 25
1. De uitdagingen rondom het verwerven; vanuit de vraagzijde is helder geformuleerd wat de verwachtingen zijn rondom het verwerven, bijvoorbeeld in het programma van eisen. Vanuit de makelaars- en aanbodzijde is het minder algemeen bekend wat de belangrijkste uitdagingen zijn. Het doel is om uitdagingen, vragen en oplossingsrichtingen te identificeren.
2. Eisen vanuit gepersonaliseerd leren; dat gepersonaliseerd leren centraal staat betekent dat een aantal zaken anders geregeld moeten worden. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld de veranderende behoefte aan fysiek en digitaal leermateriaal. Het is erg waarschijnlijk dat wanneer meer gepersonaliseerd wordt geleerd, de behoefte aan digitaal leermateriaal toeneemt. Dit betekent dat er behoefte is aan flexibiliteit, zodat je eenvoudig kunt switchen tussen fysiek en digitaal leermateriaal. Zo zijn er wellicht nog meer eisen die kunnen worden geïdentificeerd.
3. Varianten van verwerving; er bestaan verschillende vormen van aanbesteden met elk hun voor- en nadelen. In de bijlage staat een kort overzicht met drie vormen. Tijdens het bespreken van dit onderwerp staat centraal wat de juiste vragen, inzichten en randvoorwaarden zijn om te komen tot de gewenste variant voor verwerving en in welke mate hier informatie over beschikbaar is.
4. Aanbestedingsregelgeving; de regelgeving rondom het aanbesteden is complex. Ook verandert de wetgeving met regelmaat en moet vervolgens achterhaald worden welke impact dat heeft. Is het wellicht wenselijk dat onderwijsinstellingen zelf een bepaalde basiskennis hebben. Wat zijn de belangrijkste inzichten en behoeften die nodig zijn op het gebied van aanbestedingsregelgeving?
5. Ervaring; zowel in het binnenland als in het buitenland bestaan er voorbeelden van het verwerven. Sommige voorbeelden richten zich meer op het collectief aanschaffen van generieke middelen, terwijl andere aanbestedingen zich richten op de aanschaf van digitaal leermateriaal. Naast de ervaringen rondom het aanschaf proces, staat ook de opbrengst van het anders verwerven centraal. Voorbeelden in het buitenland laten de toepassing van online digitaal leren zien, een spotify model maar daarnaast zijn nog andere voorbeelden die wellicht interessant zijn. Samen willen we een overzicht creëren van deze ervaringen en welke lessen we daaruit kunnen trekken.
4. Slotsessie In de laatste sessie stond het concept advies centraal. Het eindresultaat is het document dat voor u ligt.
26
Bijlage 2: Raakvlakken vraagstukken andere tafels
De tafel prijsmodellen heeft sterke raakvlakken met andere tafels. In het bijzonder de tafels ‘toegang’ en de tafel ‘infrastructuur en connectiviteit’. In deze bijlage zal de relatie kort worden toegelicht.
1. Toegang tot Leermateriaal Toegang tot leermateriaal speelt een belangrijke rol in de discussie rondom prijsmodellen, verwerving en productiviteit. Het begint direct bij het vraagstuk van markttoegang. Voor zowel kleine als grote aanbieders is het van belang dat zij toegang hebben tot de vraagzijde. Voor de vraagzijde is het op hun beurt weer van belang dat zij voldoende toegang hebben tot de aanbodzijde, maar ook dat de content en leermiddelen van verschillende aanbieders onderling samenwerken en kunnen worden uitgewisseld.
Aan de tafel prijsmodellen werd gesproken over een onafhankelijk technisch platform dat mogelijk kan worden ingericht. Transparantie en gelijke toegang werden aan tafel als twee zeer belangrijke voorwaarden beschouwd, zowel voor de verwerving als publicatie. Kleine aanbieders moeten dezelfde mogelijkheden hebben om aan te bieden als grotere aanbieders.
In de zorg sector is een voorbeeld van een platform dat op deze manier ruimte biedt voor aanbieders. De aanbieders van content, zo’n 37 zorgverstrekkers, bieden elk hun diensten, content en apps aan via het gezamenlijke platform. Het platform wordt door het consortium samen gefinancierd en ingekocht bij Ordina. Ook wordt gezamenlijk bepaald wat de eisen zijn waaraan het platform moet voldoen. Deze vorm is succesvol in het zorgdomein en heeft de toegangsdrempel aanzienlijk verlaagd. Alternatief voor dit model is dat elke aanbieder haar eigen platform heeft. In dat geval zal de competitie niet enkel op de content richten, maar ook op platform. Het is erg waarschijnlijk dat de platformen die toegang geven tot de meeste content (‘one-stop-shop’) het zullen winnen van de andere aanbieders.
Over welke vorm het beste past binnen het onderwijs verschillen de meningen aan tafel. Daarnaast zijn er nog een aantal vraagstukken die beantwoord moeten worden, zoals het omgaan met nieuwe toetreders, wie de poortwachterfunctie op zicht neemt, maar ook technische vraagstukken die zich meer richten op de technologie die gebruikt moet worden. Partijen als Kennisnet en TNO kunnen helpen om deze vragen te beantwoorden en samen met organisaties als de VO- & PO raad te komen tot oplossingen. Belangrijke punten voor discussie zijn wel: hoe ga je op een verstandige manier om met toegang tot de markt, zodat er geen marktfalen optreedt? Hoe kun je het speelveld zo inrichten dat er geen toetredersdrempels zijn en zodat het vertrouwen bij aanbieders ontstaat dat er daadwerkelijk geld kan worden verdient?
27
Eenvoudige en veilige toegang tot materiaal en voorzieningen voor het leren zijn voorwaardelijk als het leren meer gepersonaliseerd wordt en er meer gebruik wordt gemaakt van digitaal leermateriaal en ictvoorzieningen. Er is de afgelopen jaren een divers landschap aan voorzieningen ontstaan, waarvan de vraagzijde heeft aangegeven daar met publiek-privaat over in gesprek te willen.
De opgave Wat is een wenselijk eindbeeld van de benodigde infrastructuur voor identiteitsbeheer en authenticatie en autorisatie van digitaal leermateriaal, zowel in voorzieningen als in governance? Door het vergelijken van dit wensbeeld met de huidige situatie kan gekeken worden welke stappen en roadmap gewenst zijn.
De ambitie Om gepersonaliseerd leren met ict in het onderwijs te laten slagen, is het cruciaal dat leraar, leerling en andere betrokkenen snel, eenvoudig en veilig toegang hebben tot alle benodigde leerbronnen. Daarbij moet de gebruiker kunnen vertrouwen op betrouwbare afspraken, die alle betrokken partijen hebben gemaakt over wie op welk moment welke gegevens mag gebruiken en met welk doel.
De uitdaging De ontwikkelingen rond identiteitsmanagement, authenticatie en autorisatie volgen elkaar snel op en leiden tot fundamentele vraagstukken. Het ontbreekt aan een overkoepelend en gedeeld beeld hoe dit is in te richten: zo dicht mogelijk bij de gebruiker, met zeggenschap over ontwikkelingen door de vraagzijde, en met duidelijkheid over wat in de keten wordt verwacht van de verschillende partijen en systemen en welke rol een school hierin vervuld.
2. Infrastructuur & connectiviteit (devices & voorzieningen) Connectiviteit is een primaire voorwaarde om het digitaal leermateriaal van de grond te krijgen. Tegelijkertijd is dit ook een hoge kostenpost, die nu door scholen zelf moet worden ingevuld. Aan tafel is de discussie gevoerd over de rol van de overheid in dit vraagstuk en in welke mate zij verantwoordelijk zijn om ervoor te zorgen dat deze (basale) infrastructuur beschikbaar is.
Aan tafel is men het over eens dat de overheid een belangrijke rol speelt bij de totstandkoming van deze infrastructuur. Daarbij werd opgemerkt dat het vraagstuk erg lijkt op de telegraaf discussie uit de e
laatste jaren van de 18 eeuw. In 1850 was de uitzonderingspositie waarin Nederland zich op dat moment op telegrafiegebied bevond, voor de Rijksoverheid reden om haar aandacht intensiever dan voorheen op de telegraaf te richten. Met name de voor de telegraaf verantwoordelijke minister van Binnenlandse Zaken, J.R. Thorbecke, nam hierin het voortouw. Een inmiddels gevormde adviescommissie, bestaande uit Wenckebach, Conrad en de inspecteur van Waterstaat L.J.A. van der 28
Kun, constateerde dat de 83 kilometer Nederlandse telegraaflijn mager was in vergelijking tot de in het buitenland gevormde netten. Bovendien was men inmiddels overtuigd geraakt van het belang van de telegraaf voor de handel, nijverheid, het politieke bestuur, de politie en defensie. Gezien het algemene belang van de telegrafie was het een dringende noodzaak dat er een nationaal netwerk van telegraaflijnen kwam. De Rijksoverheid zou de aanleg en de exploitatie van dat net moeten gaan verzorgen. Het achterliggende idee daarbij was dat particuliere ondernemingen zich toch voornamelijk zouden richten op de lijnen die van zuiver economisch belang waren, en de niet-winstgevende verbindingen zouden verwaarlozen. Om dit te voorkomen diende er een Rijkstelegraafdienst te worden opgericht die zowel de rendabele als de niet-rendabele lijnen ging exploiteren. In tegenstelling tot particuliere exploitatie behoefde rijksexploitatie geen winstonderneming te zijn; het dekken van de kosten werd als voldoende. 9
Thorbecke verwoorde dat als volgt : “Mij dunkt, het behoort zoo. Daar, waar een groot geheel moet worden tot stand gebragt, een zamenhang van werken , waaraan dadelijke behoefte bestaat en van particulieren niet te wachten dan na lang verloop van tijd, daar is het de pligt van de Regering, te doen hetgeen anders zou kunnen worden verwacht van al de particulieren, zamenwerkende. De particulieren werken niet eensklaps zamen, vooral niet op het tijdstip dat de beboette zich voordoet. Zij werken bij opvolging; welligt zullen zij zamenwerken over twintig, dertig jaren. Maar zoo lang kunnen wij niet wachten. Verstonden de bijzondere personen hun belang, zij zouden zich vereenigen. Maar zij doen dit niet. Het middelpunt van vereeniging van krachten en werkzaamheid moet dus in het algemeen belang door de Regering worden aanvaard. Ik behoef hier niet bij te voegen — het is reeds in de gedrukte stukken aangemerkt, — dat men', de zaak aan particulieren overlatende, welligt eenige lijnen zal zien tot stand brengen, die slechts, met elkander in verband gebragt, waarde zullen hebben. Maar het zullen alleen zulke lijnen zijn, waarbij de particuliere ondernemer groote voordeelen meent te zullen vinden, en de voordelen moeten niet worden berekend over de linie, die eene stad met eene andere verbindt, maar over den ganschen omvang der lijnen, welke de onder-scheidene deelen van het land onderling verbinden en zich aan het buitenland aansluiten.”
9
Zie het bijblad van de Nederlandsche Staats-Courant 1851-1852, 216e vel, pagina 791. 29
De opgave Hoe ziet de ideale ict infrastructuur (hard- en software) om gepersonaliseerd onderwijs mogelijk te maken eruit? Waar zitten belemmeringen om dit te realiseren en hoe kunnen deze doorbroken worden?
De ambitie De juiste en werkende voorzieningen bepalen of een school aan de slag kan met gepersonaliseerd leren. De infrastructuur bestaat uit de voor de school optimale combinatie tussen (mobiele) devices, wifi, cloud en connectiviteit, is betaalbaar voor school en/of ouder en past zich aan de omgeving aan als dat nodig is. De infrastructuur verbindt zo alle betrokkenen en benodigde leermiddelen rond de ontwikkeling van de leerling. De uitdaging De huidige infrastructuur op scholen is niet voldoende om gepersonaliseerd leren met ict vorm te geven. Scholen beschikken niet over de juiste middelen op één of zelfs meerdere van de beschreven componenten. De middelen zijn er niet, zijn ontoereikend, passen niet bij de onderwijsvisie of worden verkeerd gebruikt. Scholen zien de kosten voor ict-infrastructuur stijgen, maar missen vaak een gevoel van inzicht of controle.
30
Bijlage 3: Lijst van deelnemers De volgende mensen hebben in een of meerdere sessies geparticipeerd:
Sven Boluijt (Econocom) Willem van Dam (KPC groep) John van Dongen (Stichting LVO) Roel Bakker (ThiemeMeulenhoff) Maurice Aarts (ThiemeMeulenhoff) Ted Boeren (Ordina) Frank Beks (Skool Automatisering) Ad van der Wiel (VO-content) Tijntje Louwers (Squla) Arend Runia (Landstede) Willem-Jan van Elk (Kennisnet) Hans Kelderman (AloysiusAloysius) Jony Ferket (Schoolinfo) Ton Fokker (Ontwikkelcentrum) Guus Hagt (Baudartius) Theo Schijf (Muiswerk)
31