Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis Wetenschappelijke en maatschappelijke meerwaarde van vergeten opgravingen
© Erfgoed Nederland oktober 2010 ISBN Erfgoed Nederland Herengracht 474 1017 CA Amsterdam T (020) 716 73 50 F (020) 716 73 55 De uitgave is mede mogelijk gemaakt door NWO/Geestes wetenschappen en het ministerie van OCW.
Als landelijk sectorinstituut voor het cultureel erfgoed richt Erfgoed Nederland zich op kennisoverdracht en innovatie in de erfgoed sector. Erfgoed Nederland brengt daartoe organisaties (van buiten en binnen de erfgoed sector) bijeen rond actuele maatschappelijke vraagstukken, en organiseert reflectie, kennis uitwisseling en debat. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) financiert duizenden toponderzoekers aan universiteiten en instituten en geeft sturing aan de Nederlandse wetenschap via subsidies en onderzoeksprogramma’s.
Tekst Evert van Ginkel TGV teksten en presentatie Eindredactie Aline Knip Ontwerp en opmaak UNA designers, Amsterdam Font URW++ Corporate S Papier Arctic Volume White Druk Drukkerij Mart.Spruijt, Amsterdam Als u teksten uit deze uitgave wilt overnemen, kunt u contact opnemen met Erfgoed Nederland. We hebben getracht alle rechthebbenden te achterhalen. Aan hen die desondanks menen aanspraak te kunnen maken op enig recht, of menen dat zij op een verkeerde manier of plaats worden vermeld, wordt verzocht contact op te nemen met TGV teksten en presentatie, Leiden.
Veel gebruikte afkortingen UvA/AAC Universiteit van Amsterdam/Amsterdams Archeologisch Centrum RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed RMO Rijksmuseum van Oudheden RUG GIA Rijksuniversiteit Groningen/Groninger Instituut voor Archeologie UL/FdA Universiteit Leiden/Faculteit der Archeologie
Omslagbeeld Opgravingen in Vechten, eind 19de eeuw RMO
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis Wetenschappelijke en maatschappelijke meerwaarde van vergeten opgravingen Nederland kampt al jaren met een grote achterstand in de uitwerking van archeologisch veldwerk. Dit probleem is erkend en het ministerie van OCW en NWO Geesteswetenschappen hebben een eenmalige impuls geïnitieerd: het Programma Odyssee. Dit Programma maakt het mogelijk om 32 projecten te ontsluiten. Werk tekeningen, foto’s, scherven, botten, (delen van) sieraden, zaden en andere vondsten die bij een opgraving horen, worden wetenschappelijk geanalyseerd en voor publiek toegankelijk gemaakt. Al lijkt het alsof we het verhaal van de bewonings geschiedenis van Nederland kennen, deze onderzoeken geven stuk voor stuk nieuw licht op onze geschiedenis. De puzzel stukjes vallen in elkaar. We komen meer te weten over de 32 Odysseeprojecten. In welke context moeten we het onderzoek plaatsen, wat is het onderzoekskader en wat is de maatschappelijke relevantie? De archeoloog is zich bewust van het grote belang resultaten van opgravingen kenbaar te maken aan de samenleving. Erfgoed Nederland zal u komende tijd op de hoogte houden van de voortgang van het programma. Wij doen dat via de website www.erfgoednederland.nl/odyssee. Tot slot wil ik Evert van Ginkel hartelijk bedanken voor zijn inspanningen om een overzicht te geven van de 32 projecten. Natuurlijk kon hij zijn werk niet doen zonder de projectleiders. Aan hen ook veel dank. Richard Hermans Directeur Erfgoed Nederland
1
Inhoud 7 2 21 31
30 4
9 12
13 30 8
15
19
14
16
26 14
11 25
23 27
17
10
24
6 18
29 28 18 22 20 5 22
18
3
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
2
Inleiding 4 Na lange zwerftocht eindelijk thuis
30
Project 12 Romeinen aan het IJ Velsen, Noord-Holland
Middeleeuwen 58
Project 13 Het laatste bruggenhoofd Velsen, Noord-Holland
Project 26 Zutphen, kern van Gelderland Zutphen, Gelderland
60
Project 14 Achter wallen en muren Vleuten-de Meern en Utrecht, Utrecht
Project 27 De eerste eeuwen van Tiel Tiel, Gelderland
62
Project 15 In de schaduw van het fort Valkenburg, Zuid-Holland
Project 28 Gestichte stad Helmond, Noord-Brabant
64
Project 16 Boeren en burgers Voorburg, Zuid-Holland
Project 29 Zorg voor De Beijerd Breda, Noord-Brabant
Nieuwe tijd
Algemeen: Digitaal erfgoed 32 8
Project 1 De Odyssee werkvoorraad Landelijk 34
Prehistorie 10
12
14
16
Project 2 Verhalen rond de jagershut Bergum, Friesland Project 3 Nieuws van de eerste Boeren Zuid-Limburg Project 4 Steentijdschatten opnieuw bekeken De Gouw, Noord-Holland Project 5 De grootste dodenakker Weert, Limburg
36
38
Project 17 Oude haven aan de Oude Oostdijk Goedereede, Zeeland
66
Project 30 Waterschepen uit de polder IJsselmeerpolders
Project 18 Wandelaar, sta stil Oss, Mierlo, Noord-Brabant Geleen, Limburg
68
Project 31 Lood, leer en tin uit een historisch wrak Texel, Noord-Holland
44
Project 19 Bewaakte kust Den Haag, Zuid-Holland
70
Project 32 Oorlog ondergronds Landelijk
46
Project 20 Ronde torens langs het kustmoeras Aardenburg, Zeeland
72
www.erfgoednederland.nl/odyssee
73
Dankwoord
Project 21 Dieren op de Koningsterp Wijnaldum, Friesland
40
42
Overgang Prehistorie | Romeinse tijd 18
20
22
24
Project 6 Tweeduizendjarig wonen tussen dekzand en Maasklei Oss, Noord-Brabant Project 7 De goed bewaarde geheimen van Ezinge Ezinge, Groningen Project 8 Leven ten noorden van de limes Denekamp, Overijssel
48
Vroege Middeleeuwen 50
Project 22 De doden spreken Zuid-en Midden-Nederland
52
Project 23 Het grootste grafveld Rhenen, Utrecht
54
Project 24 Begraven gemeenschap Wijchen, Gelderland
56
Project 25 Archeologisch centrum van Nederland Wijk bij Duurstede, Utrecht
Project 9 Een dynamisch dal Vechtdal, Overijssel
Romeinse tijd 26
28
Project 10 Een legendarisch fort aan de Waal Nijmegen, Gelderland Project 11 Het eerste castellum aan de Nederrijn Vechten/Bunnik, Utrecht
Inhoud
3
Inleiding Na lange zwerftocht eindelijk thuis
In de 20ste eeuw werd gemiddeld iedere week een archeologische opgraving uitgevoerd in Nederland. Zo’n 8000 opgravingen vormen de basis van de archeologische kennis die we nu over ons land hebben. Toch zijn van de helft ervan de meeste vondsten in dozen verdwenen en de tekeningen, foto’s en aantekeningen in mappen opgeborgen. Een summier verslag was alles wat erover naar buiten kwam. Een reusachtige kennisbron bleef onbenut, niet door onwil maar door gebrek aan tijd en geld. Deze kennisbron is nu in kaart gebracht in het Programma Odyssee. Een kwart van de ‘weggeborgen’ opgravingen komt beslist in aanmerking voor uitwerking. Met subsidies van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en wetenschapsorganisatie NWO Geesteswetenschappen, worden de eerste 32 daarvan de komende jaren geanalyseerd door teams van archeologen. Dit onderzoek zal even zoveel bijzondere verhalen opleveren over het verleden; verhalen die de wetenschap zullen verrijken en het publiek zullen inspireren.
Rijk bodemarchief – weinig capaciteit Op een enkele wetenschappelijke opgraving en het graafwerk van vele schatzoekers na was de Nederlandse bodem tot 1900 geen onderwerp van archeologische belangstelling geweest. Dat veranderde snel in de jaren daarna. Aanvankelijk voerde het Leidse Rijksmuseum van Oudheden – bijna als enige instelling – opgravingen uit, die in de eerste plaats een lang gekoesterde wetenschappelijke nieuwsgierigheid moesten bevredigen. De resultaten werden meestal snel gepubliceerd. In de jaren tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog was het met name het jonge Biologisch-Archaeologisch Instituut van de Universiteit van Groningen, dat overal in Noord-Nederland de ontginningen van de ‘woeste gronden’ archeologisch begeleidde. Dit onderzoek van vooral grafheuvels en (later) nederzettingsterreinen kon niet altijd behoorlijk worden gepubliceerd; de bezetting van het instituut was bij lange na niet toereikend. Na de oorlog werd de situatie er niet beter op. Ondanks de oprichting van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem onderzoek (1947), de oprichting van nieuwe universitaire instituten in Amsterdam, Leiden en Nijmegen en de opkomst, na 1960, van het fenomeen ‘stadsarcheoloog’ konden de Nederlandse archeologen niet bijhouden wat er tijdens de wederopbouw en economische opleving werd gegraven, gebaggerd en gebouwd. Rond 1950 telde het land nog geen twintig archeologen, dertig jaar later nog geen honderd. Archeologisch werk werd niet ingepland bij infrastructurele werken en, als het er dan toch van kwam, mondjesmaat gefinancierd. Ondanks de inzet van amateurs en studenten bleef iedere opgraving een kwestie van min of meer geïmproviseerd noodonderzoek. Toch vonden de archeologen nog de tijd om veel daarvan uit te werken tot een degelijk artikel of proefschrift. De productie was beslist hoog te noemen. Maar het was onvermijdelijk dat veel van het werk letterlijk op de plank van depot of archief bleef liggen. De omvang van de groeiende stapel ‘onuitgewerkt onderzoek’ werd door de vakwereld pijnlijk beseft. Temeer, omdat het vaak ging om veelbelovende projecten. De opgravingen op de terp van Ezinge, van het Romeinse fort van Vechten, het vroegmiddeleeuwse grafveld van Rhenen, de scheepswrakken in de IJsselmeerpolders – ze hebben een mythische status gekregen, maar alleen insiders weten hoeveel kennis ze nog op kunnen leveren. Achterstand in beeld In 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valetta, algemeen en kortweg bekend als ‘Malta’. Hierin verplichtten de lidstaten van de Raad van Europa zich om hun nationaal bodemarchief beter te beschermen, liefst in de bodem (in situ) of anders door zorgvuldig uitgevoerd bodem onderzoek, naar behoren bekostigd door de particuliere of publieke veroorzaker van ingrepen in de bodem. Het snel en wetenschappelijk verantwoord publiceren van de resultaten was een voorwaarde.
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
4
Bovendien moesten de inwoners zoveel mogelijk van die resultaten profiteren in de vorm van toegankelijk gemaakte kennis op schrift, in de musea of in de openbare ruimte. Rond 2000 werd al overal in Nederland ‘in de geest van Malta’ gewerkt, en in 2007 werden de voornaamste doelstellingen van Malta vastgelegd in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg. De gevolgen kunnen moeilijk worden overschat. Er werken anno 2010 meer dan duizend archeologen, dag in, dag uit aan opgravingen in de Nederlandse bodem. Er wordt meer opgegraven dan ooit, en er verschijnen wekelijks wetenschappelijke rapportages, die als basis materiaal dienen voor universitair onderzoek. Die geweldige groei aan archeologische capaciteit loste het probleem dat in de vorige eeuw was ontstaan, niet op – nog steeds wachtte een onbekend, maar groot aantal opgravingen op analyse. De vele nieuwe opgravingen, hoe intrigerend vaak ook, maakten het nog niet verantwoord dat het oude onderzoek simpelweg vergeten zou worden. Hoewel dat niet was uitgevoerd volgens de kwaliteits normen die vandaag de dag gelden, was er al vóór de oorlog degelijk opgravings- en documentatiewerk verricht waarmee de eenentwintigste-eeuwse archeoloog verder kan werken. Er werd op initiatief van de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA, nu opgegaan in Erfgoed Nederland) een studie uitgevoerd om een schatting te maken van het bestand aan nietuitgewerkte opgravingen, en aanbevelingen te doen voor een oplossing. Het rapport verscheen in 2003 en werd Odyssee genoemd. Zoals de mythologische held Odysseus veel omzwervingen moest maken voordat hij na lange tijd thuiskwam, hebben talloze archeologische projecten lang moeten wachten voordat iemand zich erover ontfermde. Het zou volgens de onderzoekers gaan om ruim de helft van de 8000 in de 20ste eeuw uitgevoerde opgravingen, en van die helft zouden tussen de 400 en 1200 bodemonderzoeken een substantiële bijdrage kunnen leveren aan onze kennis – als ze werden uitgewerkt. Herontdekt verleden Op het Odysseerapport volgde een plan van aanpak om die uitwerking alsnog te realiseren. Het ministerie van OCW en wetenschapsorganisatie NWO kenden subsidies toe, waarna projectsubsidies konden worden aangevraagd door archeologische samenwerkingsverbanden. Daarin konden universiteiten, overheids diensten en archeologische bedrijven een aandeel leveren. Rand voorwaarden voor het toekennen van de subsidie waren onder meer dat de basisgegevens goed genoeg waren om een rapportage van voldoende kwaliteit te garanderen, dat het project een meerwaarde zou opleveren voor het archeologisch kennisbestand en zou aansluiten op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA), samenhang zouden hebben met vergelijkbare onderzoeksprojecten, dat de documentatie digitaal en centraal ontsloten zou worden, en dat de resultaten niet alleen voor archeologen, maar ook voor andere groepen – beleidsmakers, planologen, het ‘brede publiek’ – een meerwaarde zouden hebben. In 2009 en 2010 zijn door een deskundige commissie 32 projecten geselecteerd voor subsidiëring: 28 éénjarige en vier meer omvattende, vierjarige projecten. Daar zitten bekende, zelfs legendarische opgravingen tussen: naast de al eerder genoemde vindplaatsen bij Ezinge, Vechten, Rhenen en de IJsselmeerpolders passen ook het urnenveld van de Boshoverheide, de Romeinse forten bij Velsen, de ‘Koningsterp’ van Wijnaldum en Dorestad in dat rijtje. Andere namen zijn minder bekend, maar staan voor bodemonderzoek van hoge kwaliteit dat grote hoeveelheden ruwe gegevens heeft opgeleverd: de mesolithische site bij het Bergumermeer, Romeinse grafvelden bij
Oss, Mierlo en Geleen, de binnenstad van Zutphen en een historisch scheepswrak voor de kust van Texel. Daarnaast zijn er gecombineerde projecten die zich bezighouden met verschillende neolithische vind plaatsen in de Kop van Noord-Holland, of met een inventarisatie van vondsten uit de Tweede Wereldoorlog, een periode die zich ook in de aandacht van de archeoloog mag verheugen. Overkoepelend en van grote betekenis is ten slotte het project dat voorziet in digitalisering en het centraal beschikbaar stellen van oude opgravingsdocumentatie (zie p. 8). Dit is Odyssee-voor-de-toekomst: het maakt het veel gemakkelijker om onderzoekers tot in lengte van dagen te voorzien van informatie en te verleiden tot het opwaarderen van vergeten onderzoek. Terugkijken, vooruitzien ‘Vergeten onderzoek’, ‘oud onderzoek’ – het kan aanleiding geven tot misverstanden. Het gaat hier niet om oude koeien uit de wetenschappelijke sloot of om achterhaalde gegevens, maar om documentatie die in het verleden met zorg is verzameld en opgeslagen, en waaraan onderzoekers van nu met nieuwe technieken en vraag stellingen verrassende informatie kunnen ontfutselen. Het is nu een geschikt moment, omdat veel van de archeologen die indertijd actief bij de opgravingen betrokken waren, nu nog een bijdrage kunnen leveren aan de uitwerking. Samen met (veel) jongere collega’s werken ze aan nieuwe archeologische verhalen. Deze uitgave is een momentopname, die vooral een indruk geeft van de potentie van de 32 projecten. Ze zijn in chronologische volgorde beschreven, van de tijd van jagers en verzamelaars tot de jaren 1940 –1945. Sommige zijn al afgerond (2010) of zijn dat binnenkort; de uitwerking van de vier grote overzichtsprojecten – over de neolithische Enkelgrafcultuur in Noord-Holland (p.14) , de Romeinse versterking op het Kops Plateau in Nijmegen (p. 26), de Merovingische grafvelden van Zuid-Nederland (p. 54) en de vroegmiddeleeuwse handelsplaats Dorestad (p. 56) – zullen nog een aantal jaren op zich laten wachten. Via de website www.erfgoednederland.nl/odyssee kan iedereen op de hoogte blijven van de voortgang en de resultaten. Welke vorm hebben die resultaten? Voor de archeologische weten schap is straks van ieder project de digitale documentatie centraal toegankelijk, en is bovendien een basisrapportage beschikbaar voor verdere studie. Die studie hoeft niet puur wetenschappelijkarcheologisch te zijn, maar kan ook een rol spelen bij toekomstige ruimtelijke vraagstukken waarin archeologische belangen moeten worden meegewogen. Hoe beter we weten wat er in het verleden aan archeologie aanwezig is geweest, hoe beter we in de toekomst met archeologie in de omgeving zullen kunnen omgaan. Uiteindelijk moet iedere Nederlander (en iedere bezoeker) van de resultaten kunnen profiteren. Aan ieder Odysseeproject is een publieks- en communicatieparagraaf toegevoegd, waardoor in de nabije toekomst een toevloed van populairwetenschappelijke boeken, lezingen, tentoonstellingen en visualisaties kan worden verwacht. De tekst, maar vooral het beeld in deze brochure lichten een tipje op van de sluier. Odyssee is de behouden thuiskomst van belangrijke informatie over ons verleden. Maar als het goed is, vormen deze 32 projecten een vertrekpunt voor toekomstige, spannende zwerftochten door de archieven en depots.
5
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
6
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
Opgravingen Markthal Rotterdam, 2010 Gemeente Rotterdam/BOOR
7
De Odyssee werkvoorraad Duizend digitale vindplaatsen
Project 1
Context
Odyssee, een oplossing in de breedte: de 1000 onuitgewerkte sites, die tot een substantiële kennisvermeerdering kunnen leiden, digitaal beschikbaar
Honderden veelbelovende vindplaatsen De 32 Odysseeprojecten die in de volgende bladzijden worden beschreven, vormen maar een top van de ijsberg van onuitgewerkte Nederlandse opgravingen. In het oorspronkelijke Odysseerapport van 2003 wordt het aantal betekenisvolle onderzoeken die op basis van hun veelbelovende inhoud voor uitwerking in aanmerking komt, op 400 tot 1200 geschat – twaalf tot bijna veertig maal zoveel als nu kan worden gerealiseerd. Het is duidelijk dat dit volume niet in het kader van een beperkt programma, hoe ambitieus ook, kan worden weggewerkt. Individuele onderzoekers en studenten zullen in de komende jaren met andere middelen in ‘de geest van Odyssee’ kunnen en moeten handelen. Belangstelling is er genoeg. Maar eerst moet een belangrijke drempel worden weggenomen: de slechte toegankelijkheid van het in de 20ste eeuw gedocumenteerde en opgeslagen papieren basismateriaal – tekeningen, aantekeningen en foto’s – dat voor het grootste deel verborgen is in archieven en depots.
Onderwerp
Naast de 32 uitverkoren Odysseeprojecten zijn er naar schatting nog zo’n duizend opgravingen waarvan de resultaten, als ze zouden worden uitgewerkt, sterk zouden bijdragen aan de kennis van ons collectieve verleden. Een eerste stap is een gedetailleerde inventarisatie van het belangrijkste onuitgewerkte archeologisch onderzoek en het centraal beschikbaar stellen van de informatie in een digitale werkvoorraad voor de Nederlandse archeologie. Dit overkoepelende project voorziet in het opzetten van een systeem waarmee dat mogelijk wordt gemaakt. Looptijd september 2009 – september 2010 Projectleider Drs. M. Wansleeben Universiteit Leiden Faculteit der Archeologie Deelnemende instellingen en bedrijven Universiteit Leiden Faculteit der Archeologie DANS – Data Archiving and Networked Services Rijksdienst Cultureel Erfgoed Depots en archieven van universiteiten, gemeentelijke en provinciale depots Nadere informatie Jos Kleijne Rijksdienst Cultureel Erfgoed
[email protected]
Onderzoekskader
Duizenden documenten digitaal beschikbaar maken Een eerste en onontkoombare stap is het exact beschrijven van de uitwerkings waardige vindplaatsen. Die informatie wordt aangeleverd door de depots en archieven. Er wordt dan vooral gelet op vragen als: om welke vindplaatsen gaat het precies, welke materiaalcategorieën zijn nog niet uitgewerkt, wie beheert de vondsten en de documentatie, welke publicaties bestaan er al? Met dit project is op één centrale plaats, de web site van het Odysseeprogramma bij Erfgoed Nederland, een online doorzoekbare database beschikbaar gemaakt. Daaraan gekoppeld bestaat de mogelijkheid om projecten die met voorrang uitgewerkt zouden moeten worden,
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
8
bij wijze van vacature onder de aandacht van onderzoekers en studenten te brengen. Aan de deelnemende instellingen is gevraagd om een selectie van zulke projecten op te nemen. De ervaring leert dat digitale ontsluiting een stimulans is voor onderzoekers om zich in oude documentatie te verdiepen. Sommige instellingen, zoals de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de universiteiten van Amsterdam en Leiden, hebben op dit punt al belangrijke maatregelen genomen. De sterk verbeterde en veel goedkoper geworden scan technieken hebben dit mogelijk gemaakt. In het kader van dit Odysseeproject is waar mogelijk een hyperlink naar de digitale bestanden gemaakt. Daarnaast zullen onderzoekers in de toekomst op gemakkelijk wijze extra documenten naar behoefte kunnen laten scannen. Dit alles wordt mede mogelijk gemaakt door het tweede onderdeel van het project: de samenwerking met het e-depot Nederlandse archeologie. Dat biedt een centrale opslag en standaardisering van alle digitale opgravingsdocumentatie en doorverwijzing naar de databanken van verschillende andere instituten. Maatschappelijke relevantie
Tientallen jaren zinvol archeologisch onderzoek De betekenis van dit project voor de Nederlandse archeologie is moeilijk te overschatten. Uiteindelijk kan met deze faciliteiten een goudmijn aan gegevens worden geëxploteerd door iedere onderzoeker, en het hele vakgebied kan er de vruchten van plukken.Wat voor schatten er te winnen zijn, is te lezen in het vervolg van deze uitgave.
Digitaal ontsloten analoge veldtekening: vroegmiddeleeuwse graven uit Escharen, opgraving 1981–1983 RCE
De Odysseewerkvoorraad
9
Verhalen rond de jagershut Ontrafeling van een mesolithische vindplaats Project 2
Tussen schijn en werkelijkheid: de opgraving Bergumermeer S-64B als mijlpaal van het steentijdonderzoek van Nederland Onderwerp
Een nieuwe studie naar mesolithische sporen en vondsten aan de oever van het Bergumermeer (Friesland), opgegraven in het begin van de jaren ’70 van de 20ste eeuw, waarvan de toenmalige interpretatie vérstrekkende gevolgen had voor het wetenschappelijke én populaire beeld van het leven aan het eind van het Mesolithicum (ca. 6000 – 5000 voor Chr.) Looptijd november 2010 – november 2011 Projectleider Drs. M.J.L.Th. Niekus Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie Deelnemende instellingen en bedrijven Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie De Steekproef Provincie Fryslân Fries Museum Streekmuseum Burgum Nadere informatie Marcel Niekus
[email protected]
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
10
Vuurstenen stekers, boren, krabbers en kernbijltjes van de vindplaats Bergumermeer Henk Brandsen
Periode Prehistorie
Opgraving Bergumermeer, campagne 1973 RUG/GIA
Locatie Bergum, Friesland
Context
Duizenden jaren jagen Het Mesolithicum, de periode tussen het einde van de laatste ijstijd (circa 9000 voor Chr.) en de introductie van de landbouw (vanaf 5300 voor Chr.) is een intrigerend maar toch ook wel schimmig tijdvak, zelfs voor archeologen. Vierduizend jaar lang verbleven er mensen in een gebied dat werd gekenmerkt door een weelderige vegetatie en veel water. Ze trokken rond in kleine groepen, levend van jacht, visvangst en het verzamelen van eet bare planten. Dat is het standaardverhaal over het Mesolithicum in Nederland, dat vooral is gebaseerd op honderdduizenden stukjes vuursteen, waaronder tienduizenden, meestal heel kleine werktuigen. Veel meer dan dat is er uit deze periode niet overgebleven in de Nederlandse bodem. Al dat vuursteen is bovendien achtergelaten op plaatsen die generaties lang zijn bezocht, waardoor vondstmateriaal uit vele eeuwen door elkaar ligt. De afgelopen jaren is dan ook duidelijk geworden dat alleen het bestuderen van het vuursteenmateriaal ons niet veel verder helpt als we iets te weten willen komen over de mesolithische samenleving. Het ontbreekt ons aan vindplaatsen waar mensen korte tijd op één plaats actief zijn geweest en daar hun sporen én vondsten, liefst ook van organisch materiaal, overzichtelijk en goed herkenbaar en dateerbaar hebben achtergelaten. Onderzoekskader
Het vuursteen voorbij Er is één hoopgevende uitzondering: de vind plaats aan het Friese Bergumermeer, tussen 1971 en 1974 onderzocht door archeologen van de Rijksuniversiteit Groningen. Hier werd voor het eerst in Nederland een groot terrein – meer dan 1000 m2 – zorgvuldig opgegraven door grote ploegen archeologen en studenten uit binnen- en buitenland. Er werden onder andere grondsporen aangetroffen die werden geïnterpreteerd als sporen van hutten. Op
basis van deze opgraving werd, gebruik makend van antropologische modellen, een meso lithisch bewoningssysteem gereconstrueerd. De onderzoekers meenden dat de mensen aan het eind van dit tijdperk de natuurlijke bronnen systematischer waren gaan exploiteren, waarbij ze langer op één plek bleven bivakkeren. Het zou de introductie van de landbouw gemakkelijker hebben gemaakt. Zo’n grote, langdurig bewoonde plek zou de vindplaats aan het Bergumermeer zijn geweest. Dit model is door de wetenschap overgenomen en is de basis van populaire reconstructies in woord en beeld. Maar klopt het? Er is eigenlijk maar heel weinig van deze belangrijke opgraving goed uitgewerkt en gepubliceerd. Tegen de achter grond van de ‘archeologische bronnenkritiek’ van de laatste tijd worden de resultaten weer tegen het licht gehouden. Hoe oud zijn de vondsten en sporen, wat zijn het voor sporen en hoe is hun samenhang met het vondstmateriaal? Dit onderzoek zal uitwijzen of Bergumer meer S-64B zijn (internationale!) reputatie waarmaakt. Maatschappelijke relevantie
Omgaan met midden-steentijdsites Het Odysseeproject zal van belang zijn voor de toekomstige omgang met mesolithische vindplaatsen. Als Bergumermeer inderdaad een grote, goed bewaarde nederzetting blijkt te zijn geweest, mogen er meer van worden verwacht. Die zouden in hun geheel moeten worden beschermd of opgegraven. Is het daarentegen een vindplaats als vele andere – een vrijwel onontwarbaar kluwen vuursteen materiaal en grondsporen, in honderden of duizenden jaren ontstaan – dan zullen andere onderzoeksstrategieën moeten worden toegepast. Verandert dan ook het populaire beeld? Misschien. In ieder geval zullen naar aanleiding van het project een expositie (in Burgum, vlakbij de vindplaats) en een populair boek nieuwe aandacht besteden aan deze periode.
Verhalen rond de jagershut
11
Nieuws van de eerste boeren Is er Bandkeramiek na Elsloo en Stein?
Project 3
Context
Terug naar de Bandkeramiek: ‘vergeten’ onderzoeken van de Bandkeramiek
De eerste boeren in Nederland: goede bekenden Weinig perioden uit de Nederlandse prehistorie hebben zo’n beeldend verhaal opgeleverd als die van de vroegste boeren in ons land, de vertegenwoordigers van de (Lineaire) Bandkeramiek, LBK voor ingewijden. Hoe ze zich rond 5300 voor Chr., na een snelle verbreiding over de Midden-Europese löss zone, in het zuiden van Limburg vestigden en daar het oerbos kapten om hun grote huizen te bouwen en akkers aan te leggen, is algemeen bekend. Dat is enerzijds te danken aan het feit dat hun karakteristieke aardewerk en huizen in de vorm van talloze scherven en duidelijke huisplattegronden bewaard zijn gebleven, anderzijds aan het vele onderzoek dat in Europa én Nederland aan deze cultuur is gewijd. Bij ons gaat het vooral om de opgravingen die P.J.R. Modderman in de jaren ’50 en ’60 van de 20ste eeuw uitvoerde bij Elsloo, Sittard en Stein, en die voornamelijk aan zijn instituut in Leiden zijn uitgewerkt en gepubliceerd. Naast deze en enkele andere ‘klassieke’ LBK-opgravingen heeft er daarvóór en daarna ook minder opvallend onderzoek plaatsgevonden, waarvan de uitwerking tot nu toe achterwege is gebleven. Bovendien vinden vandaag de dag regelmatig opgravingen plaats in Limburg waarbij Bandkeramieksites worden aangesneden.
Onderwerp
Sinds de grote opgravingen in de jaren ’50 en ’60 van de 20ste eeuw van nederzettingen van de vroegneolithische Lineaire Bandkeramiek (LBK) in Zuid Limburg leek het verhaal van deze vroegste boeren compleet en duidelijk te zijn. Er wachten echter nog verschillende kleine onderzoeken op uitwerking, en de resultaten zullen zeker van invloed zijn op dat verhaal. Looptijd november 2010 – november 2011 Projectleider Drs. I.M. van Wijk Archol bv Deelnemende instellingen en bedrijven Archol bv Universiteit Leiden Faculteit der Archeologie Rijksmuseum van Oudheden Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Gemeente Maastricht Nadere informatie Ivo van Wijk
[email protected]
Onderzoekskader
Behoud de Bandkeramiek! Een archeologisch verhaal is nooit voltooid, en dat geldt ook voor de zo overtuigende beeldvorming over de Bandkeramiek. Ook de oude én de recente opgravingen en waarnemingen kunnen een bijdrage leveren. Daarvoor zijn echter wel onderzoekers nodig met specialistische kennis van zaken, en daar ontbreekt het aan: de Leidse onderzoeks traditie op het gebied van de LBK is de afgelopen twintig jaar summier voortgezet.
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
12
Het Odysseeproject wordt uitgevoerd op een cruciaal moment, waarop veel van de vorige generatie onderzoekers nog actief zijn en hun kennis kunnen overdragen aan de volgende. Gezamenlijk zullen zij de oude gegevens uitwerken en wetenschappelijke lijnen uitzetten voor de toekomst, omdat het verhaal nu eenmaal nog lang niet af is. Het is nu al duidelijk dat er veel méér te weten valt over de verhouding tussen de plaatselijke meso lithische bevolking en de nieuwkomers anno 5300 voor Chr., en ook, dat er meer van die nieuwkomers waren dan alleen de LBK-boeren. Maatschappelijke relevantie
De trots van de löss Bandkeramiek is essentieel voor ons begrip van de overgang van een jagers- naar een boerensamenleving, niet alleen wat Limburg, maar ook Nederland en Europa aangaat. Dit is een van de belangrijkste archeologische thema’s, nu en in de toekomst. Voor de Limburgse identiteit is onderzoek naar deze cultuur van belang, omdat ze zo sterk gebonden is aan de lössgronden die in Nederland alleen in deze provincie voorkomt. Ook de onmisbare rol die Limburgse amateurarcheologen bij het LBK-onderzoek hebben gespeeld, zal zeker worden belicht. Naast wetenschappelijke eindrapporten zal het onderzoek weerslag krijgen in een website en een tentoonstelling in het Leidse Rijksmuseum van Oudheden.
Periode Prehistorie
P.J.R. Modderman (midden) op opgraving Elsloo, 1958 RCE
Locatie Zuid-Limburg
Paalsporen van een LBK-huis in het Lanakerveld bij Maastricht, 1988 UL/FdA
Nieuws van de eerste boeren
13
Steentijdschatten opnieuw bekeken Enkelgrafmensen op natte grond Project 4
Het openen van de schatkist van Noord-Holland. Enkelgrafcultuur in een getijdengebied: een gevarieerd boeren bestaan Onderwerp
Vindplaatsen van de laatneolithische Enkelgrafcultuur (EGK, circa 2900 – 2500 voor Chr.), in de Kop van Noord-Holland, waar in de jaren ’70 en ’80 van de 20ste eeuw goed bewaarde resten in neder zettingscontexten werden gevonden; unieke informatiebronnen voor Nederland en Europa, die door een breed, multi disciplinair team worden bestudeerd. Looptijd september 2009 – mei 2013 Projectleider Dr. B. Smit Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Deelnemende instellingen en bedrijven Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie Universiteit Leiden Faculteit der Archeologie ArchaeoBone BIAXConsult Kenaz Nadere informatie Bjørn Smit
[email protected] www.singlegrave.nl
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
14
Skelet van een jonge man, gevonden op de vindplaats Mienakker bij Hoogwoud (1990) RCE
Periode Prehistorie Locatie De Gouw, Noord-Holland
Context
Randzone van een Europese steentijdcultuur Ruim tachtig jaar geleden werden in de Kop van Noord-Holland voor het eerst duidelijke aanwijzingen gevonden dat in de Prehistorie ook mensen hadden gewoond in het natte westen van Nederland. Later werden in die streek nog meer vindplaatsen ontdekt en onderzocht: namen als Aartswoud, Kolhorn en Zeewijk zijn beroemd geworden in de annalen van de Nederlandse archeologie. Hier ligt een uniek bodemarchief. Niet alleen bevat het de meest westelijke sporen van de Europese Enkelgrafcultuur (EGK), maar hier liggen ook de enige plekken waar van deze cultuur grote hoeveelheden organisch materiaal geconserveerd zijn gebleven. Wat nergens anders mogelijk is, kan hier: inzicht krijgen in de economie van mensen die vooral bekend zijn van hun bijzondere, uniforme materiële (graf-)cultuur graven en de veronderstelling dat zij de vroegste verbreiders zijn geweest van de Indo-Europese talen. Onderzoekskader
Veel gegevens uit kleine sporen Het is over drie van deze Noord-Hollandse EGK-complexen – Kolhorn, Keinsmerbrug en Mienakker – dat het grote, multidisciplinaire
Berentand als hanger gebruikt, Kolhorn RCE
ROB-opgraving van de vindplaats Keinsmerbrug bij Schagen, 1986 RCE
Odysseeteam zich de komende vier jaar gaat buigen. Een deel van het team bestaat uit jonge promovendi van verschillende binnen- en buitenlandse universiteiten. Hun basismateriaal is verzameld bij opgravingen die zijn uitgevoerd tussen 1979 en 1986. De vele vondsten zijn toen al bekeken en deels beschreven, maar in veel gevallen schoten de toen bestaande kennis en technieken tekort om alle informatie eruit te halen. Daarvoor zet het Odysseeteam een heel scala aan nieuwe technieken in, zoals onderzoek van gebruikssporen op (vuur) stenen en benen werktuigen, analyse van aankoeksels op aardewerk en een integraal onderzoek van zoveel mogelijk van de planten- en dierenresten die indertijd zijn verzameld. Dit soort micro- en macroscopische technieken kan de dagelijkse werkzaamheden, de voedselstrategieën en de exploitatie van de omgeving in een heel ander daglicht stellen. Daarnaast worden ook nieuwe technieken voor ruimtelijke analyse toegepast, om de hypothesen te toetsen die indertijd rond de vindplaatsen zijn opgesteld. Gaat het inderdaad om grotere, agrarische nederzettingen en kleine specialistische vindplaatsen waar gevist en/of gejaagd werd? En, in een veel groter verband: hoe verhouden de mensen die hier aan de natte rand van de
wereld woonden, zich tot hun bekender tijd genoten die in de rest van Noord- en MiddenEuropa onder grafheuvels worden begraven? Maatschappelijke relevantie
De Steentijd in de onze Aan dit Odysseeproject zit nog een belangrijke vraagstelling verbonden, juist met het oog op de waardevolle organische component van de vindplaatsen. Hoe lang blijven de resten die ooit nog onderzocht zouden kunnen worden, in de bodem bewaard? ‘Er is geen teken dat de erosie afneemt, en de wijzers kruipen gestaag naar twaalf uur’, werd er in 1997 geschreven over de vindplaatsen, waarvan de gaafheid door agrarische maatregelen werd bedreigd. Hoe is dat nu, dertien jaar later? Hoe gaat het in de toekomst? Uit sociologisch onderzoek is gebleken, dat de bewoners van de streek zich niet verbonden voelen met het prehistorisch erfgoed. Hoe moeten archeologen, die dat erfgoed juist veilig willen stellen, daarmee omgaan? Het ontwikkelen van nieuwe erfgoed strategieën is een speciale component van het onderzoek.
Steentijdschatten opnieuw bekeken
15
De grootste dodenakker Honderden heuvels bij Weert
Project 5
Context
De Boshoverheide: het grootste prehistorische grafveld van Nederland ontsloten
Urnen en greppelsporen op de schietbaan In 1890 kon je voor een gulden vier zonnedauwplantjes kopen, gepoot in een urn uit de Germaansche begraafplaats te Boschhoven bij Weert. In dat jaar werden de eerste sporen ontdekt van wat later het grootste urnenveld van Nederland bleek te zijn. Vanaf de Late Bronstijd tot de MiddenIJzertijd (circa 1000 – 500 voor Chr.) hadden de bewoners van de streek hier minstens 1000 doden bijgezet, voor een groot deel begraven in urnen. Dat aardewerk, door boeren uit de goed zichtbare grafheuveltjes op de hei opgespit, vond zijn weg naar particuliere plantenliefhebbers en naar verschillende musea in binnen- en buitenland. Serieuze archeologische interesse werd voor het eerst getoond in 1968, toen op het militair oefen terrein dat op de Boshoverheide was ingericht, kringgreppels, scherven en crematieresten bloot stoven. Tussen 1983 en 1993 kregen archeologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam er hun eerste graaflessen. Er werd bij de vijftien opgravingen die na 1968 plaats vonden, veel informatie verzameld, er werden artikelen en scripties aan gewijd, en een deel van het urnenveld werd fraai gerestaureerd. Maar tot een compleet overzicht kwam het nooit.
Onderwerp
Verreweg het grootste urnenveld van Nederland en een van de grootste van Noordwest-Europa ligt bij Weert, op het heide- en stuifzandterrein van de Boshoverheide. Ondanks zijn status en de vijftien opgravingen die er hebben plaatsgevonden, is het nooit tot een alles omvattende inventarisatie en synthese gekomen. Looptijd oktober 2010 – oktober 2011 Projectleider Dr. E.M. Theunissen Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Deelnemende instellingen en bedrijven Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Universiteit van Amsterdam Amsterdams Archeologisch Centrum Malta Ink Nadere informatie Liesbeth Theunissen
[email protected] Mieke Hissel
[email protected]
Onderzoekskader
De duizend graven Vanwege zijn omvang, maar vooral ook vanwege zijn lange gebruiksduur en vele vondsten is het urnenveld van de Boshover heide een belangrijk referentiepunt voor onderzoek van laatprehistorische grafvelden. Basismateriaal is er genoeg, en dat wordt nu in het Odysseeproject samengebracht tot een catalogus van de circa 325 onderzochte graf heuvels en heuvelsporen. Omvang, inhoud en waar mogelijk datering worden per heuvel weergegeven. Daarnaast wordt het grafveld in zijn geheel geanalyseerd: hoe heeft het zich
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
16
ruimtelijk ontwikkeld, wat is de chronologie? Het overzicht van individuele heuvels en grafveld zorgt ervoor dat wetenschappelijke uitspraken over de Boshoverheide in het vervolg op grond van concrete informatie, en minder op grond van aannames worden gedaan. Daarnaast worden de heuveldata in ruimtelijke zin vertaald naar een erfgoedkaart op maat. Deze erfgoedkaart biedt praktische handvatten voor de terreinbeheerder en is gericht op een meer duurzaam behoud van de in situ-delen van het grafveld. Maatschappelijke relevantie
Dwalen over de grafhei Nergens in Nederland is zo’n groot integraal prehistorisch landschap te zien als op de Boshoverheide. 150 grafheuvels zijn geconsolideerd of gerestaureerd en zijn het middelpunt van een cultuur- en natuur wandeling op de hei. Het project zal de terrein eigenaars helpen bij het onderhoud van dit unieke maar kwetsbare gebied. Daarmee is ook het geïnteresseerde publiek bediend. Binnen het project worden ook nieuwe publieksbenaderingen uitgeprobeerd, zoals een website en het wandelen tussen de graven met een gps.
Periode Prehistorie Locatie Weert, Limburg
Berging van urngraf in de stuifzandstrook op de Boshoverheide, 1982 Pauline de Groot
Luchtfoto van het gerestaureerde urnenveld op de Boshoverheide H. Fokkens
Twee Kerbschniitt-urnen uit de Late Bronstijd, amateurvondst Boshoverheide RCE
De grootste dodenakker
17
Tweeduizendjarig wonen tussen dekzand en Maasklei Verandering en continuïteit rond Oss Project 6
Context
Oss-Mikkeldonk en Oss-Mettegeupel: de dynamiek van het laatprehistorische en inheems-Romeinse cultuurlandschap
De Maaskant: aantrekkelijk woongebied Het Noord-Brabantse Oss staat in de eerste plaats bekend om het Vorstengraf en andere grafheuvels op de zandgronden ten zuiden en oosten van de stad. Daarnaast zijn de nieuwbouwwijken sinds 1974 object geweest van de (in hectaren gemeten) omvangrijkste opgravingen van Nederland. De nadruk heeft daarbij gelegen op sporen uit de IJzertijd en Romeinse tijd, vooral aangetroffen in weg cunetten die voor de uitbreiding (Ussen) werden aangelegd. Tussen 1987 en 1995 werden ten noorden en noordwesten van het centrum de wijken Mikkeldonk en Mettegeupel aangelegd. Daar gingen, met gerichte vraag stellingen, vlakdekkende opgravingen aan vooraf. De resultaten toonden aan dat hier vanaf de Vroege Bronstijd (2000 voor Chr.) tot halverwege de 3de eeuw na Chr. was gewoond, met als enige langere onderbreking de Late Bronstijd (1100 – 800 voor Chr.). Hoewel voor de onderzoekers duidelijk was, dat hier een subregio over een uitzonderlijk lange tijds spanne kon worden bestudeerd, kwam het tot nu toe niet van een allesomvattende synthese.
Onderwerp
Bijna nergens in Nederland is de afgelopen 35 jaar zoveel opgegraven als in en rond Oss. Het veldonderzoek in de nieuwbouwwijken Mikkeldonk en Mettegeupel werd vlakdekkend uitgevoerd en leverde een beeld op van vrijwel continue bewoning tussen de Vroege Bronstijd en de 3de eeuw na Chr. Een dergelijke tijdsdiepte komt zelden voor, en de opgravingen behoeven dan ook dringend een analyse. Looptijd augustus 2009 – augustus 2010 Projectleider Drs. R. Jansen Universiteit Leiden Faculteit der Archeologie Deelnemende instellingen en bedrijven Universiteit Leiden Faculteit der Archeologie Gemeente Oss Nadere informatie Richard Jansen
[email protected] Harry Fokkens
[email protected]
Onderzoekskader
Schat aan sporen Doordat de genoemde vindplaatsen niet alleen op het niveau van afzonderlijke huizen, maar ook op erven en samenhangende nederzettingsstructuren konden worden bekeken, bevatten de gezamenlijke veld tekeningen een schat aan informatie. Hier kunnen immers vragen over continuïteit én verandering door de (ruim twintig!) eeuwen heen worden beantwoord. Bovendien zijn er sporen opgetekend die vaak aan de aandacht van de gravers ontsnappen, doordat ze excentrisch liggen of weinig opvallen tussen de rest. Zo zijn er zeldzame bewoningssporen uit Vroege en Midden-Bronstijd, complete erven uit de Midden-Bronstijd en de hele IJzertijd, individuele begravingen uit de ijzertijd
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
18
en een grafveld uit het eind van die periode, omgreppelde nederzettingen uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd, en aanwijzingen voor Romeinse landinrichting door middel van greppels. Ze zullen alle worden beschreven in hun samenhang en een plaats krijgen in de diachrone ontwikkeling van het gebied. Maatschappelijke relevantie
Uitstraling in en om Oss Het is duidelijk dat de resultaten van het onderzoek van belang zijn voor wetenschap en monumentenzorg in de Maaskant en daarbuiten; Noord-Brabant blijft voorlopig een hoogdynamisch gebied waar archeologie een rol zal blijven spelen. Door een rapportage en deponering van de gegevens in het e-depot van de Nederlandse archeologie wordt een van de grootste culturele biografieën van een Nederlands landschap ontsloten. In Museum Jan Cunen ten slotte wordt een overzichtstentoonstelling ingericht over 40 jaar archeologisch onderzoek in Oss waarin de vondsten uit Mikkeldonk en Mettegeupel een belangrijke plaats innemen.
Periode Overgang Prehistorie | Romeinse tijd Locatie Oss, Noord-Brabant
Studenten couperen een van de vele (water?) kuilen; datering IJzertijd of Romeinse tijd. UL/FdA
Boomstamwaterput uit de Romeinse tijd UL/FdA
Plattegrond van een kleine, omgreppelde nederzetting uit de Romeinse tijd UL/FdA
Tweeduizendjarig wonen tussen dekzand en Maasklei
19
De goed bewaarde geheimen van Ezinge Historische wierdenopgraving op de onderzoekstafel Project 7
De grondsporen van Ezinge: datering en interpretatie Onderwerp
Het bestuderen van het aardewerk, metaal en bot uit de opgravingen die tussen 1923 en 1934 werden uitgevoerd in en om de wierde van Ezinge, met als doel de toen gevonden grondsporen beter te kunnen interpreteren en dateren en zo een basis te leggen voor de definitieve publicatie van dit unieke onderzoek. Looptijd november 2010 – november 2011 Projectleider Drs. A. Nieuwhof Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie Deelnemende instellingen en bedrijven Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie Provincie Groningen Noordelijk Archeologisch Depot Nuis Groninger Museum De Vondst Ap Stichting Museum Wierdenland Nadere informatie Annet Nieuwhof
[email protected]
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
20
Opgraving van boerderij uit de Romeinse tijd op de terp van Ezinge, 1930 RUG/GIA
Periode Overgang Prehistorie | Romeinse tijd Locatie Ezinge, Groningen
Context
Van Giffens legendarische erfenis Het is een van de bekendste passages uit de geschiedenis van de Nederlandse archeologie: hoe de bioloog Albert Egges van Giffen begin 20ste eeuw betrokken was geraakt bij het archeologisch documenteren van de afgraving van een Groningse wierde; hoe hij zodoende van bioloog tot archeoloog werd; hoe hij zijn eigen Biologisch-Archaeologisch Instituut in Groningen oprichtte en van daaruit in de jaren ’20 en ’30 van de 20ste eeuw, naast talloze andere grote en kleine opgravingen, de schop zette in de wierde van Ezinge, even ten noorden van Groningen. Eerst in het
Publicatietekening van vondsten van de opgraving in Ezinge, 1930 RUG/GIA
kader van de commerciële terpafgraving aldaar, en tussen 1930 en 1934 voor puur wetenschappelijke doeleinden, groef hij – onder meer – 85 huisplattegronden op, of liever: de goed bewaarde houtresten van de constructie van die huizen. Ze dateren uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Vroege Middel eeuwen. Veel méér valt er niet over te zeggen, want ondanks de (ook internationale) aandacht die dit onderzoek had en nog heeft, zijn de resultaten door Van Giffen maar oppervlakkig uitgewerkt. En dat, terwijl nooit meer een opgraving van een wierde/terp zoveel informatie heeft opgeleverd. ‘Ezinge’ staat nu op wat wankele basis model voor modern wierdenonderzoek: het zou echter heel goed een referentiepunt kunnen zijn. Onderzoekskader
Vondst en spoor gekoppeld Het is de opzet van het Odysseeproject om het vele aardewerk, dierlijk bot en metaal (ongeveer 15.000 vondsten) dat Van Giffens onderzoek heeft opgeleverd, opnieuw te bekijken en te dateren. Kleine materiaal categorieën zijn al gedeeltelijk onderzocht; de studie van het handgevormd noordelijk kustaardewerk staat centraal en sluit op het eerdere onderzoek aan. Sinds Van Giffens tijd is veel meer inzicht verkregen
in de typochronologie van dat materiaal, maar ook in de omgang met geïmporteerd Romeins aardewerk in deze streken. Er wordt ook anders aangekeken tegen het mogelijk ritueel gebruik van bepaalde voorwerpen en materialen. De vroege bewoningsgeschiedenis van het Fries-Groningse kustgebied is nog steeds onderwerp van discussie. Het vele materiaal van Ezinge kan helpen de antwoorden te vinden. Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie
Nieuw inzicht in het noorden Met behulp van Van Giffens velddocumentatie, die ook vandaag de dag nog een goed toegankelijke bron vormt, zal het mogelijk zijn om aard en datering van Ezinge beter te bepalen en deze opgraving de regionale en internationale betekenis te geven die haar toekomt. De opgedane kennis is van groot belang voor de kennis van het kustgebied en van de wierden in het bijzonder, en kan in de toekomst door modern veldonderzoek worden getoetst. Uiteraard leent het vondstmateriaal en de indrukwekkende historische foto documentatie zich voor exposities en publicaties voor een algemeen publiek, aan wie een nieuw verhaal kan worden verteld.
De goed bewaarde geheimen van Ezinge
21
Leven ten noorden van de limes Van late prehistorie naar Romeinse tijd in Oost-Twente Project 8
Context
Denekamp-De Borchert, de archeologie van Oost-Nederland in de overgang van de Late IJzertijd naar de Romeinse tijd
Onbekend maakt onbewoond Nog niet zo lang geleden was Oost-Nederland – Salland, Twenthe en de Achterhoek – archeologisch gezien betrekkelijk leeg, op de verspreidingskaarten van de Late Prehistorie en de Romeinse tijd tenminste. De indruk werd wel gewekt dat dit gedeelte van het land toen zeer dun bevolkt was, voor zover het al bewoonbaar was. Een opgraving bij Denekamp in 1972 –1973 leverde wat dat betreft een verrassing op. Voor het eerst werden in dit gebied over een groter oppervlak (ruim anderhalve hectare) goed geconserveerde sporen van een nederzettingsterrein uit de Late IJzertijd en Vroeg- en Midden-Romeinse tijd blootgelegd. De bodem ter plaatse, een zandrug langs de Dinkel, leende zich door haar gelaagdheid en conserveringsomstandigheden voor het maken van landschapsreconstructies. Zulke gunstige gelegenheden hebben zich sindsdien niet meer voorgedaan in deze regio, al is het aantal vindplaatsen en opgravingen sindsdien sterk toegenomen en is het geen witte vlek meer op de archeologische kaart. Des te belangrijker is het om de oude opgraving, die de weg kan wijzen naar ander oud én toekomstig onderzoek, uit te werken.
Onderwerp
De opgraving die in 1972 –1973 op het terrein van de Denekampse nieuwbouwwijk De Borchert werd uitgevoerd, was het eerste grote bodemonderzoek in OostNederland. De sporen waren van een kwaliteit zoals die sindsdien niet of nauwelijks is aangetroffen, en de analyse ervan is van betekenis voor ons beeld van de periode 250 voor Chr. – 250 na Chr. Looptijd augustus 2009 – augustus 2010 Projectleider Drs. H.M. van der Velde ADC ArcheoProjecten Deelnemende instellingen en bedrijven ADC ArcheoProjecten Het Oversticht Provincie Overijssel Noordelijk Archeologisch Depot Nuis Nadere informatie Henk van der Velde
[email protected]
Onderzoekskader
Keerpunten in de voorgeschiedenis De nederzettingssporen bij Denekamp dateren tussen 250 voor Chr. en 250 na Chr. Daarbinnen valt een cruciale overgangs periode: die van de Late IJzertijd naar de Romeinse tijd. Uit andere gegevens is afgeleid dat de invloed van het nabijgelegen Romeinse Rijk consequenties had voor de sociale, economische en politieke structuur van de samenlevingen in het ‘Vrije Germanië’. De bevolking lijkt te groeien en de bewoning zich te concentreren, en allerlei ambachten worden uitgevoerd naast het traditionele boerenbedrijf. Wat zegt dit over de grotere sociale verbanden in die tijd? Kunnen
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
22
de gegevens uit Denekamp hier iets aan toevoegen? Hiervoor worden alle facetten van het bijna veertig jaar oude onderzoek in deelprojecten bestudeerd: het landschap, de huizen, de nederzettingsvorm en het vondst materiaal moeten samen een sprekend beeld opleveren over vijfhonderd jaar wonen aan de Dinkel, en ook vertellen waarom daar een eind aan kwam, en hoe. Onderzoek van andere sites in Oost-Nederland zal profiteren van deze opgedane kennis. Maatschappelijke relevantie
Ontsluiting van De Borchert De opgraving heeft zoveel materiaal en gegevens opgeleverd, dat die ook geschikt zijn om aan een breder publiek te tonen. Er is tot nu toe niet veel te zien of te lezen over het betreffende tijdvak in de streek: een publieks boek en tentoonstellingen komen aan de belangstelling tegemoet.
Periode Overgang Prehistorie | Romeinse tijd
Een van de drie urnen die op het terrein werden gevonden RCE
Locatie Denekamp, Overijssel
Met zand volgestoven hoef afdrukken van koeien RCE
In een diepe opgravingsput worden de profielen schoongemaakt en getekend. RCE
Leven ten noorden van de limes
23
Een dynamisch dal De eerste vijf eeuwen van de jaartelling in het Vechtdal Project 9
Wonen langs de Vecht. Een geïntegreerde analyse van twaalf klein schalige opgravingen uit de periode 0 – 500 na Chr. langs een Overijssels rivierdal Onderwerp
Tussen de Duitse grens en Zwolle stroomt de Overijsselse Vecht. In de eerste vijf honderd jaar na Chr. ontstonden en bloeiden langs deze oost-westcorridor tientallen kleine nederzettingen, waarvan er twaalf zijn opgegraven. Nu is er gelegen heid om beter te bestuderen, hoe de datering en functie van deze plaatsen was.
Bronzen beeldje van Mercurius, gevonden bij Welsum in een laag nederzettingsafval Bron Zadoks-Josephus Jitta et al. 1967
Looptijd maart 2009 – februari 2011 Projectleider Dr. B.J. Groenewoudt Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Deelnemende instellingen en bedrijven Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Rijksuniversiteit Groningen Archeologie Deventer Nadere informatie Bert Groenewoudt
[email protected] Roy van Beek
[email protected]
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
24
Verspreiding van vindplaatsen in het Vechtdal RCE
Periode Overgang Prehistorie | Romeinse tijd Locatie Vechtdal, Overijssel
Context
Route door Salland Het Vechtdal is in landschappelijk opzicht een van de best bewaarde rivierdalen van ons land. Het verbindt de hoogten bij het Duitse Bentheim met de IJssel bij Zwolle, vanwaar de Veluwe wordt bereikt. Hoewel deze route al sinds prehistorische tijden werd gebruikt, won ze in de Romeinse tijd aan belang. Hoewel dit gebied niet onder het Romeinse bestuur viel, vond Romeins materiaal al vroeg zijn weg hierheen. Tientallen kleine neder zettingen kwamen aan de rivier te liggen, een bewoningslint dat zich voortzette tot in het huidige Duitse deel van het Vechtdal. Lange tijd waren deze vindplaatsen onbekend, net zoals heel Salland in archeo logisch opzicht erg leeg leek te zijn. In 1960 voerden archeologen van de Rijksuniversiteit Groningen een kleine opgraving uit bij Welsum. Er zouden nog elf onderzoeken volgen, een reeks die in 1992 met opgravingen bij het nabijgelegen Ooster-Dalfsen werd afgesloten. Alle vindplaatsen dateren uit de Romeinse tijd en het prille begin van de Vroege Middel eeuwen. Vondsten uit een nog weinig onderzochte regio, uit een weinig bekende tijd, die echter niet konden worden uitgewerkt. Onderzoekskader
Gevarieerde bewoning Overijssel is beslist geen archeologisch leeg land meer, en zeker over de Romeinse periode is de afgelopen jaren veel helderheid verkregen. Het gaat dan vooral om nederzettingen in het IJsseldal met een ambachtelijke functie, zoals Colmschate en Heeten. Maar de kleine nederzettingen in het Vechtdal geven een heel ander beeld; welk, is nog niet duidelijk. Het Odysseeproject Wonen langs de Vecht brengt ze alsnog in kaart. Hoe zien de nederzettingen er uit, wanneer zijn ze ontstaan, hoe hangen ze met elkaar samen en hoe liggen ze in het landschap? En in hoeverre is er een continuë ontwikkeling van
het begin van de jaartelling tot in de Vroege Middeleeuwen. De vergelijking met elkaar, met de nederzettingen langs de IJssel en met het aangrenzende Duitse gebied wordt dan mogelijk.
De eerste opgraving van een Romeinse vindplaats in Overijssel, Welsum, 1960 Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Overijssel (foto A.D. Verlinde)
Maatschappelijke relevantie
Visie op de Vecht Niet alleen de kennis van de Romeinse tijd ten noorden van de limes neemt toe door dit project. Het dient ook een breder doel, namelijk een bijdrage aan de toekomstige inrichting van het Vechtdal, waar veel ruimtelijke ingrepen te verwachten zijn. Cultuurhistorie wordt hierin uitdrukkelijk meegenomen. De resultaten worden ook meegenomen in een landschapsbiografie over de Vecht (te verschijnen in 2011) en krijgen een plaats op een publiekswebsite: www.mijnvechtmijnverhaal.nl.
Een dynamisch dal
25
Een legendarisch fort aan de Waal Opgravingsgegevens van zeven hectaren Kops Plateau Project 10
Context
Nijmegen Kops Plateau: een Romeins fort
Springplank naar Germanië In het 2de decennium vóór het begin van de jaartelling verschenen Romeinse troepen aan de Waal. Op de hoge uitloper van de stuwwal bij Nijmegen richtten ze zich in, zich voorbereidend op veldtochten ten oosten van de Rijn – het woongebied van de Germanen die als grote bedreiging werden gezien. Rond 12 voor Chr. verrees op het hoogste deel, het ruim 60 meter hoge Kops Plateau, een kleine versterking van 3,5 hectare. Het had een afwijkende driehoekige vorm en een uitzonderlijke inrichting: veel grote, luxe uitgevoerde gebouwen en weinig soldaten barakken, stallen, werkplaatsen en dergelijke. Een enorm praetorium van 60 bij 30 meter, zoals alleen grote legioensforten dat hadden, domineerde het binnenterrein. Het fort bleef nog tientallen jaren dienst doen, waarbij het regelmatig aan nieuwe eisen werd aangepast. Na de Bataafse opstand in 69 – 70 na Chr. is het buiten gebruik gesteld.
Onderwerp
Aan het eind van de 1ste eeuw voor Chr. heeft het Romeinse leger zich geïnstalleerd op verschillende plaatsen aan de oost kant van Nijmegen. De resten van een opvallende fortificatie op het Kops Plateau uit de periode 12 voor Chr. – 70 na Chr. zijn bij verschillende opgravingen aangetroffen en gedocumenteerd, maar die documentatie is nooit grondig uitgewerkt. Toch zijn er veel aannames gedaan over de uitzonderlijke positie van dit fort. De basisgegevens worden nu geordend en de bestaande interpretaties opnieuw bezien. Looptijd juli 2009 – december 2012 Projectleider Drs. H. van Enckevort Gemeente Nijmegen Bureau Archeologie en Monumenten Deelnemende instellingen en bedrijven Gemeente Nijmegen Bureau Archeologie en Monumenten Universiteit van Leiden Faculteit der Archeologie Radboud Universiteit Nijmegen Auxilia Museum Het Valkhof Nadere informatie Harry van Enckevort
[email protected]
Onderzoekskader
Een compleet overzicht Op verschillende momenten in de 20ste eeuw, vooral tussen 1986 en 1995, is het fort op het Kops Plateau door archeologen onderzocht. Die laatste opgravingen vonden plaats omdat het belangrijke terrein bebouwd zou worden. Uiteindelijk ging dat niet door en is het resterende gedeelte van het plateau beschermd. De vele gegevens van de opgraving (waaronder 600 veldtekeningen) konden intussen alleen in grote lijnen worden geanalyseerd. Verschillende onderzoekers verbonden soms vérgaande conclusies aan de bijzondere sporen, vooral van het praetorium. De mogelijkheid werd geopperd dat de veldheer/kroonprins Drusus hier zijn hoofdkwartier zou hebben gehad. Het Odysseeproject maakt het mogelijk om de veldgegevens te inventariseren en gedetailleerd te bestuderen. Er wordt gekeken
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
26
naar de samenhang van de vele duizenden opgetekende sporen en er worden nieuwe ideeën ontwikkeld over het ruimtelijk gebruik en de datering van het fort. Dit alles wordt vastgelegd in een uitgebreid proefschrift en in een basisrapportage. Onderwerp: de rol die het Kops Plateau speelde in vroeg-Romeins Nijmegen en in de Germaanse campagnes tussen 10 voor Chr. en 16 na Chr. Maatschappelijke relevantie
Parel van de limes De vroegere opgravingen konden, onder meer door tijdsdruk, niet zo zorgvuldig worden uitgevoerd als met de standaard van tegenwoordig acceptabel wordt gevonden. Bij het uitwerken van de gegevens zullen ongetwijfeld fouten aan het licht treden die in het verleden zijn gemaakt, maar waarvan archeologen van de toekomst kunnen leren, niet alleen in Nijmegen maar overal langs de Nederlandse limes. Daarnaast profiteert ook het publiek van de nieuwe inzichten: met de uitgewerkte gegevens zullen publieks archeologen in staat worden gesteld om nieuwe exposities over het vroegste Nijmegen (in Museum Het Valkhof) en visualisaties (in Nijmegen-Oost) te maken.
Periode Romeinse tijd Locatie Nijmegen, Gelderland
Plattegrond van het praetorium van de versterking op het Kops Plateau Gemeente Nijmegen/Bureau Archeologie en Monumenten, Rob Mols
Verzilverde schijf met de naam van centurio Aquilius Proculus, gevonden op het Kops Plateau Museum Het Valkhof
Drie ruiterhelmen met gezichtsmaskers, 1ste eeuw na Chr., gevonden in een kuil op het Kops Plateau Museum Het Valkhof
Een legendarisch fort aan de Waal
27
Het eerste castellum aan de Nederrijn De enige echte opgraving van Fectio eindelijk ontrafeld Project 11
Context
Vechten 1946 –1947: een dwars doorsnede door het grootste castellum van ons land
Tussen waterlinie en snelweg Het Romeinse fort dat genoemd is naar de buurtschap Vechten bij Bunnik neemt een centrale plaats in, zowel in de fysieke Nederlandse limes als in het onderzoek daarvan. Het is niet alleen het vroegst aangelegde limesfort op Nederlandse bodem (datering: kort na het begin van de jaartelling), maar ook het grootste. De resten moeten voor het eerst zijn aangesneden bij de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in 1867 –1870. Maar ze zijn toen niet als zodanig herkend. Sindsdien zijn er geregeld bijzondere vondsten gedaan, vaak buiten de context van enig archeologisch onderzoek. De belangrijkste uitzondering is de opgraving die onder leiding van A.E. van Giffen werd uitgevoerd in de jaren 1946 –1947. Het werk is uiterst summier gepubliceerd, maar de documentatie is veel belovend. De opgetekende gelaagdheid en de vele grondsporen maken het in principe mogelijk om veel gedetailleerde uitspraken te doen over datering en fasering.
Onderwerp
Het vroegst aangelegde, eerst ontdekte en grootste castellum langs het Nederlandse deel van de limes is Vechten/Fectio bij Bunnik. Naast veel toevalsvondsten en noodonderzoek heeft er, kort na de oorlog, één vlakdekkende opgraving plaats gevonden, waarvan nauwelijks iets op papier is gezet. De documentatie over de opgraving kan veel vragen over dit fort alsnog beantwoorden. Looptijd november 2010 – november 2011 Projectleider Dr. M. Polak Radboud Universiteit Nijmegen Auxilia Deelnemende instellingen en bedrijven Radboud Universiteit Nijmegen Auxilia Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Provincie Utrecht Nadere informatie Rien Polak
[email protected]
Onderzoekskader
Cruciaal castellum De vondsten van Vechten zijn al onderwerp geweest van verschillende studies, en ook de bouwfasen tussen 40 en 140 na Chr. zijn in het kader van recent onderzoek gedeeltelijk bestudeerd. Vooral over de vroegste fases
Een medewerker van de opgraving poseert in een waterput waarvan de wand is bekleed met een wijnton Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Utrecht
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
28
(vóór 40 na Chr.) en de laatste (de steen bouw, rond 200) kunnen de (aan)tekeningen uit 1946 –1947 nog veel vertellen, waardoor de begin- en einddatum van dit bijzondere fort scherper gesteld zullen worden. Het vondstmateriaal is ruim twintig jaar geleden al ingevoerd in een database, en tijdens practica aan de Radboud Universiteit zijn de veldtekeningen gedigitaliseerd, zodat het basismateriaal klaar ligt voor uitwerking. De resultaten worden samengebracht in een basisrapportage; naast datering, fasering en details rond her- en verbouw hopen de onderzoekers beter inzicht te krijgen in de rol van Vechten in de opzet en uitbreiding van de limes langs de (Neder)Rijn. Maatschappelijke relevantie
Zichtbaar erfgoed Vechten heeft nog één uniek aspect; meer dan enig ander Nederlands castellum wordt het meegenomen in visies op het toekomstige landschap en de verbeelding van het verleden. Het castellumterrein zelf is een wettelijk beschermd monument, wat niet verhindert dat het ruimtelijk benut kan worden. Landschaps architecten zijn in opdracht van de Provincie Utrecht bezig om plannen te maken voor de inrichting van dit kruispunt van limes en Waterlinie, en de resultaten van het Odysseeonderzoek zullen daarbij zeker worden meegenomen.
Periode Romeinse tijd Locatie Vechten/Bunnik, Utrecht
Veldtekening van een deel van het in 1946-47 opgegraven terrein van castellum Vechten Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Utrecht
Stenen kopje van de god Serapis, gevonden tijdens de campagne van 1946-1947 Archief S.L. Wynia
Het eerste castellum aan de Nederrijn
29
Romeinen aan het IJ Aspecten van Velsen1
Context Project 12
Het Romeinse fort en haven Velsen 1: structuren en vondstanalyse Onderwerp
Het noordelijkste Romeinse fort op het Europese vasteland lag aan het Oer-IJ, bij Velsen. Het is in de jaren 1970 –1980 opgegraven en de uitzonderlijke ligging en inrichting baarden veel opzien. Maar hoewel er diverse artikelen en proef schriften aan zijn gewijd, zijn nog lang niet alle details in beeld gebracht. Looptijd december 2009 – december 2011 Projectleider Dr. ir. M. J. Driessen Universiteit van Amsterdam Amsterdams Archeologisch Centrum Deelnemende instellingen en bedrijven Universiteit van Amsterdam Amsterdams Archeologisch Centrum AWN Afdeling Kennemerland Provincie Noord-Holland Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Rijksmuseum van Oudheden TNO-NITG Kooistra Micromorphological Services Nadere informatie Mark Driessen
[email protected]
Opgegraven oorlogshaven Keizer Augustus, de initiatiefnemer voor de eerste reeks veldtochten tegen Germanen ten oosten van de Rijn, stierf in het jaar 14 na Chr. In of omstreeks dat jaar richtte het Romeinse leger in Neder-Germanië een uitzonderlijke versterking in aan het Oer-IJ, de brede stroom die het Flevomeer met de Noordzee verbond. Ze was uitzonderlijk vanwege haar excentrische ligging, haar asymmetrische vorm en haar naar mediterraan voorbeeld aangelegde haven met aanlegpieren en boothuizen. Veel later bleek de vindplaats ook uitzonderlijk te zijn vanwege de (nood-) opgraving die er plaatsvond, de uitstekende conserveringsomstandigheden, de diverse sporen van geweld en de vermoedelijke identificatie met het Castellum Flevum waarvan Tacitus beschreef hoe het in het jaar 28 na Chr. werd belegerd door opstandige Friezen. De opgraving, die verschillende scripties, artikelen en proefschriften tot gevolg had, stond een tijd lang in het middelpunt van de wetenschappelijke de belang stelling. Doordat bijna alle publicaties in het Nederlands zijn geschreven, is de ontsluiting echter niet in verhouding tot het internationale belang van de site. Onderzoekskader
Schakel in het offensief Het Odysseeproject rond Velsen 1 (zie voor Velsen 2 p. 32) heeft als doel om de al bestaande publicaties en scripties onder te brengen in één Engelstalige, toegankelijke rapportage. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan aspecten die tot nu toe minder sterk werden belicht, zoals de vraag welke rol het fort en de haven speelden bij exploraties en veldtochten van Germanicus en anderen in Noord-Duitsland en Jutland. Met behulp van specialistisch onderzoek (als o.a. visrest-, diatomeeën- en slijpplaatonderzoek) zal in dat kader worden bekeken, of Oer-IJ en Noordzee in die tijd wel met elkaar in verbinding
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
30
stonden – een cruciale vraag, gezien de veronderstelde rol van het fort als schakel in de bevoorradingslinie tussen de Rijn en de Noordzee. Ook wordt het handgevormd aarde werk nader bestudeerd: deze onopvallende vondstcategorie kan veel vertellen over de aanwezigheid van niet-Romeinen, en dan in het bijzonder vrouwen, binnen de wallen van het fort. Maatschappelijke relevantie
Verhalen van Castellum Flevum De publicatie, uit te brengen door het Rijks museum van Oudheden, in een internationale behoefte voorzien. Binnenlandse amateur- en professionele archeologen zullen profiteren van de ontsluiting van de vele gegevens over sporen en vondsten. Het bredere publiek wordt op verschillende manieren bediend door afgeleide uitgaven en tentoonstellingen in Leiden en Velsen zelf.
Periode Romeinse tijd Locatie Velsen, Noord-Holland
Romeinse dolkschede, samen met het skelet van de vermoedelijke eigenaar gevonden in een waterput op het binnenterrein van het fort Henk Brandsen
Sporen van uitgegraven palen van een aanlegsteiger in de haven van Velsen 1 UvA/AAC
Romeinen aan het IJ
31
Het laatste bruggenhoofd Velsen 2, het onbekende castellum
Project 13
Context
Het vroeg-Romeinse havenfort Velsen 2 (Noord-Holland). Een integrale analyse van landschap, sporen en vondsten
Tweelingforten bij Velsen Het zwaartepunt van het onderzoek naar Romeinse fortificaties in Nederland heeft altijd betrekking gehad op de limesforten langs de Rijn. Van de uitzonderingen zijn de twee havenforten die in het begin van de 1ste eeuw voor Chr. bij de monding van het Oer-IJ zijn aangelegd, de befaamdste. Van deze twee is het vroegste, Velsen 1, grotendeels opgegraven en uitvoerig gepubliceerd. Toen dat in 1972 werd ontdekt, was al lang bekend dat 600 meter westelijk daarvan ook een fort had gelegen; de eerste vondsten kwamen in 1945 aan het licht in een Duitse tankgracht. Dit jongere fort, Velsen 2, is gebouwd na de ondergang van Velsen 1 in het jaar 28 na Chr. Het is maar gedeeltelijk aan het licht gebracht bij opgravingscampagnes in 1964, 1970 en 1997, nog afgezien van kleinere waarnemingen. Al dat onderzoek heeft bij elkaar wél veel gegevens opgeleverd, die vergeleken bij de oudere broer Velsen 1 echter nauwelijks zijn uitgewerkt, laat staan gepubliceerd. Nu is Velsen 2 een belangrijke locatie, omdat dit fort heeft gefunctioneerd in de cruciale periode tussen circa 30 en circa 50 na Chr., toen de campagnes tegen Germanië nog in gang waren, de invasie van Brittanië werd voorbereid en de limes werd geconsolideerd. Kan Velsen 2 enig licht werpen op die gebeurtenissen?
Onderwerp
In tegenstelling tot het later ontdekte, maar vroegere fort Velsen 1 is er over Velsen 2 maar weinig gepubliceerd. Toch is er tussen 1945 en 1997 genoeg informatie verzameld om dit castellum zijn plaats te geven in de vroeg-Romeinse geschiedenis van Noord-Nederland en zijn rol in de Britse en Germaanse campagnes tussen 40 en 50 na Chr. Looptijd juli 2009 – juli 2010 Projectleider Prof. dr. A.V.A.J. Bosman The Missing Link Deelnemende instellingen en bedrijven The Missing Link Gemeente Velsen Universiteit van Gent Provincie Noord-Holland Nadere informatie Arjen Bosman
[email protected]
Onderzoekskader
Fort op de kaart De gegevens die bij de opgravingen zijn verzameld – veldtekeningen, resultaten van boringen, in situ gedane vondsten van metaal en aardewerk, botanische monsters en botmateriaal – worden in het kader van het Odysseeproject samengevoegd tot een synthese. Er wordt gewerkt volgens de onderzoekssystematiek zoals die indertijd ook op het buurfort Velsen 1 is toegepast. Hoewel geen enkel bodemonderzoek bij Velsen 2
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
32
is uitgevoerd volgens de huidige kwaliteits normen, kan de uitwerking lacunes op dit punt compenseren. Er zal onder meer worden gekeken naar de vorming van het landschap en de vegetatie in de vroeg-Romeinse periode en naar de voedselconsumptie en de logistiek van de aanwezige troepen. Voor dat laatste aspect zal bakselonderzoek van geïmporteerd aardewerk plaatsvinden, waarmee mogelijk de herkomst van zulke producten te achterhalen is. Langs al deze wegen worden dit ‘vergeten’ fort en zijn rol in een woelige tijd in kaart gebracht. Maatschappelijke relevantie
Velsen 2 in zijn omgeving Het onderzoek naar Velsen 2 heeft duidelijke dwarsverbanden met het project A Sustainable Frontier van de Radboud Universiteit Nijmegen, dat betrekking heeft op de vroege limes in westelijk Nederland. Het zal, samen met Velsen 1, worden opgenomen in een publieksboek over deze noordelijke voorpost van het Romeinse imperium.
Periode Romeinse tijd Locatie Velsen, Noord-Holland
De ligging van de forten Velsen 1 en 2 ten opzichte van elkaar UvA/AAC
Opgravingsputten van Velsen 2 in 1964 A.Bosman
Halzen van Romeinse kruiken, afkomstig van het terrein van Velsen 2 A. Bosman
Het laatste bruggenhoofd
33
Achter wallen en muren Bouw en bouwers langs de Rijnlimes
Project 14
Thuis in een Utrechts castellum: binnenbebouwing van de forten van het Domplein en de Hoge Woerd Onderwerp
De limesforten van Vleuten-De Meern en Utrecht, beide gebouwd in de jaren ’40 van de 1ste eeuw na Chr., zijn in het verleden verschillende malen onderwerp geweest van kleinschalige opgravingen, waarvan een beperkt deel is uitgewerkt en gepubliceerd. Van de gebouwen op de binnenterreinen is weinig bekend: de gegevens daarover worden nu ontsloten. Looptijd november 2010 – november 2011 Projectleider Prof. dr. E. Jansma Universiteit Utrecht Faculteit Geowetenschappen Deelnemende instellingen en bedrijven Universiteit Utrecht Faculteit Geowetenschappen Gemeente Utrecht Team Cultuurhistorie Nadere informatie Julia Chorus
[email protected]
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
34
Resten van de steenbouw van het castellum van Utrecht, aangetroffen bij opgravingen op het Domplein in 1993 Gemeente Utrecht/Sectie Cultuurhistorie
Periode Romeinse tijd Locatie Vleuten-De Meern en Utrecht, Utrecht
Context
Pionierswerk op de oever Het jaar 47 staat in ons land nog steeds te boek als het limesjaar: toen immers, zo meldt de schrijver Tacitus, liet de veldheer Corbulo op de zuidoever van de Rijn allerlei fortificaties oprichten. Uit archeologisch onderzoek van de afgelopen decennia is gebleken, dat de werkelijkheid gecompliceerder is. In 47 stonden er langs de Rijn ten westen van de Utrechtse Heuvelrug al verschillende forten, sommige al tientallen jaren, andere nog maar korte tijd. Van twee dicht bij elkaar gelegen versterkingen, die bij Vleuten-De Meern (Hoge Woerd) en Utrecht (Domplein) is nog niet duidelijk, uit welke tijd ze precies dateren. Op beide locaties hebben in het verleden verschillende opgravingen plaatsgevonden, waarvan in het geval van Utrecht een klein deel, en van Vleuten-De Meern bijna niets is uitgewerkt. Er zijn bij al dat bodemonderzoek wel veel vondsten verzameld en sporen vastgelegd, en die documentatie is redelijk tot goed bewaard maar slecht ontsloten. Tegen de achtergrond van de vele recent opgedane kennis over het westelijk deel van de Nederlandse limes en het feit dat beide vindplaatsen nu beschermde monumenten zijn waar voorlopig niet zal worden gegraven, is het nuttig om al de beschikbare informatie opnieuw door te nemen, met nieuwe vragen. Onderzoekskader
Gebouwen in beeld Het Odysseeproject richt zich, naast het exacter dateren van beide castella, vooral op de aard van de binnenbebouwing. Daarvan is eigenlijk alleen de principia van het Utrechtse fort behoorlijk gepubliceerd. Er is echter méér te zeggen over juist de simpele barakken, stallen en werkplaatsen. Uit lopend onderzoek in het kader van het project A Sustainable Frontier blijkt dat de opzet en bouw van de forten niet alleen gefundeerd was op militaire voorschriften, maar ook op de tradities die de
commandanten van de diverse etnische hulp troepen met zich meenamen naar hun verre posten. Door analyse van de gedigitaliseerde veldtekeningen kan die hypothese in de beide Utrechtse forten worden getoetst. Ten slotte is niet alleen de begindatum van de castella, waarbij munten- en aardewerk studie zal worden ingezet, maar ook de einddatum onderwerp van de nieuwe studie. De schimmige overgang van laat-Romeinse tijd tot prille Vroege Middeleeuwen wordt geleidelijk scherper in beeld gebracht. Kunnen de Hoge Woerd en Domplein hier nog iets aan bijdragen?
Opgraving op het terrein van het castellum van VleutenDe Meern, 1983 Universiteit Utrecht
Maatschappelijke relevantie
Internationale en lokale betekenis De Nederlandse limes is de afgelopen vijftien jaar steeds nadrukkelijker op de archeologische onderzoeksagenda’s van Rijk, provincies, gemeenten en universiteiten komen te staan. Er wordt naar gestreefd om deze grenssector samen met de aangrenzende Duitse en Engelse delen op te nemen op de UNESCO-Werelderfgoedlijst. Daarin ligt een deel van het belang van dit onderzoek. Daar naast is het ook van lokaal belang: in Utrecht leeft de Romeinse geschiedenis als nooit tevoren. De studie past in de plannen om dat ondergrondse verleden voor een groot publiek te verbeelden.
Achter wallen en muren
35
In de schaduw van het fort De burgerlijke bewoning van Valkenburg-De Woerd Project 15
Context
Valkenburg (ZH)-De Woerd: Romeinse vicushuizen, boerderijen en andere gebouwplattegronden direct langs de limes-weg in Praetorium Agrippinae
Soldaten en burgers naast elkaar Voor veel mensen wordt het beeld van de Romeinse Tijd in Nederland bepaald door het militaire aspect. Dat is geen wonder: veel van het onderzoek in ons land betreft de militaire structuren van garnizoensstad Nijmegen en de limes langs de Rijn. De bewoning door boeren en burgers spreekt wat minder tot de verbeelding. Daarbij is de bevolking van de dorpjes die in de loop der tijd bij de limesforten verrezen, nog weer minder zichtbaar dan de boeren op het platteland en de inwoners van de steden. In tegenstelling tot Duitsland en Engeland is er in Nederland maar weinig van die kampdorpen, de vici, aangetroffen. Bij opgravingen hebben de archeologen zich altijd geconcentreerd op de militaire vondsten. Toch is er grote potentiële bron voor Nederlands vicus-onderzoek: de documentatie van de opgravingen van Valkenburg-De Woerd, uitgevoerd in het kader van ruilverkavelingen in de jaren ’70 en ’80 van de 20ste eeuw. Het castellum van Valkenburg is het best onderzochte van de Nederlandse grens sector; de bijbehorende vicus kan dankzij het Odysseeproject dezelfde status onder de Nederlandse kampdorpen krijgen.
Onderwerp
Naast de bekende en dikwijls besproken opgravingen van het Romeinse fort onder de dorpskern van Valkenburg (ZH) zijn in de jaren ’70 en ’80 van de 20ste eeuw grote delen onderzocht van de vindplaats De Woerd, waar de burgerlijke vicus lag die bij het fort hoorde. De uitvoerige documentatie wordt nu ontsloten, uitgewerkt en voor het publiek toegankelijk gemaakt. Looptijd augustus 2009 – december 2010 Projectleider Dr. W.K. Vos Hazenberg Archeologie Deelnemende instellingen en bedrijven Hazenberg Archeologie Gemeente Katwijk Provincie Zuid-Holland Universiteit Leiden Faculteit der Archeologie MBB, Zaandam Nadere informatie Wouter Vos
[email protected]
Onderzoekskader
Blik op de vicus Doordat de opgravingen op De Woerd sterk het karakter hadden van een noodonderzoek, zijn de gegevens nooit naar behoren uitgewerkt. Ze bevatten echter een schat aan informatie. Zo zijn er zo’n dertig plattegronden blootgelegd van gebouwen die in de vicus van Valkenburg stonden. Dat zijn er meer dan alle platte gronden van andere Nederlandse vindplaatsen bij elkaar, waarbij ze ook nog beter bewaard zijn gebleven en een duidelijker ruimtelijke samenhang vertonen. Er zitten exemplaren van de smalle, met hun kopse kant naar de weg staande vicushuizen bij die uit het buiten land zo goed bekend zijn. Ook die weg, de
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
36
befaamde weg op de zuidoever van de Rijn die de forten met elkaar verbond, is ter plaatse aangetroffen. Verder zijn werkplaatsen, dorpsboerderijen en winkels te verwachten en zijn er aanwijzingen voor een rivierhaven. Studie van het vondstmateriaal, dat nog maar voor een heel klein deel is gepubliceerd, kan meer vertellen over de plaatselijke economie en het leven van deze onbekende categorie Romeinse Nederlanders. Maatschappelijke relevantie
Startpunt voor onderzoek elders De burgerlijke nederzettingen bij militaire centra vormen het minst bekende aspect van de Romeinse bewoning in Nederland. Toch gaat het in totaal om duizenden mensen, van wie de afkomst en leefwijze nogal moet hebben afgeweken van de rest van de bevolking. Het Odysseeproject zal dan ook het begin zijn van het vullen van een grote kennislacune. Het zal ook de weg wijzen naar onderzoek van vici elders, en in het bijzonder van archeologisch onderzoek dat de komende jaren rond Valkenburg te verwachten is in het kader van de bebouwing van het voormalige vliegveld. Een wetenschappelijke en een publieksuitgave vormen de tastbare en beleefbare eindresultaten van het project.
Periode Romeinse tijd Locatie Valkenburg, Zuid-Holland
Castellum
Veldzicht 1994 –1997
Marktveld 1985 –1988 De verschillende opgegraven Romeinse sites in en om Valkenburg, met het vermoede vicusterrein in de rode cirkel Hazenberg Archeologie
De Woerd 1988
De Woerd 1972
Scherven van versierde terra sigillata uit Valkenburg-De Woerd Hazenberg Archeologie/Wouter Vos
In de schaduw van het fort
37
Boeren en burgers Producenten en consumenten in de Romeinse provincie Project 16
Context
Had Forum Hadriani een marktfunctie voor voedselproducten uit MiddenDelfland?
Stad en land De bevolking van prehistorisch Nederland bestond bijna volledig uit boeren, die weinig méér produceerden dan wat voor hun eigen levensonderhoud noodzakelijk was. In de Romeinse tijd vestigden zich hier vele duizenden mensen die niet hun eigen voedsel verbouwden of hoedden: soldaten, ambtenaren, handelaars en ambachtslieden. Allen moesten bevoorraad worden, en het ligt voor de hand dat de plaatselijke boeren voor een deel in hun behoefte gingen voorzien. Dat veronderstelt dat zij een voedselsurplus produceerden. In de afgelopen jaren zijn agrarische nederzettingen in (onder andere) het rivierengebied en de Limburgse lösszone het onderwerp van intensieve studie geweest. Behalve dat de archeologen inzicht kregen in de locatiekeuze, de opzet en het landgebruik, is ook gebleken dat er inderdaad meer voedsel werd geproduceerd en dat het leger daarvan een belangrijke consument was. Ook de steden in Romeins Nederland, hoe gering in aantal en klein van omvang ze ook mochten zijn, waren afhankelijk van aanvoer van voedsel. Door wie werd dat geleverd?
Onderwerp
In Midden-Delfland zijn eind 20ste eeuw enkele tientallen agrarische nederzettingen uit de Romeinse tijd opgegraven. Ze lagen destijds in het achterland van de districts hoofdplaats Forum Hadriani/Voorburg. Onderzoek van goed geconserveerd, maar nog niet eerder bestudeerd plantaardig en dierlijk materiaal moet uitwijzen in hoeverre deze nederzettingen hun producten rechtstreeks leverden aan de stad. Looptijd november 2010-november 2011 Projectleider Dr. H. van Londen Universiteit van Amsterdam Amsterdams Archeologisch Centrum Deelnemende instellingen en bedrijven Universiteit van Amsterdam Amsterdams Archeologisch Centrum AAC Projectenbureau BIAXconsult CHC Zooarchaeological Consultancy Gemeente Delft Nadere informatie Heleen van Londen
[email protected]
Onderzoekskader
Producten van akkers en weiden Bij opgravingen in Midden-Delfland (1991–1999) en de nabijgelegen Harnasch polder (2006 – 2007) zijn grote stukken van het agrarische landschap in de Romeinse tijd aan het licht gekomen. De daar gelegen nederzettingen vormden deel van het achter land van Forum Hadriani, het circa 1000 zielen tellende districtshoofdstadje dat iets ten noorden van het landbouwgebied lag. Hebben de boeren een deel van hun productie aan de stad geleverd? Uit de Harnaschpolder en uit Forum Hadriani zelf zijn de afgelopen jaren veel gegevens over voedselproductie, respectievelijk -consumptie bekend geworden. Nu worden voor dit Odysseeproject ook
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
38
tientallen monsters van plantaardig materiaal en complexen van huisdierbotten uit MiddenDelfland bestudeerd. Tot nu toe was daarvoor geen mogelijkheid. De conserveringstoestand van de monsters was ten tijde van het opgraven heel goed, maar een kwart ervan blijkt nu al niet meer voor onderzoek geschikt te zijn. Het is dan ook de laatste gelegenheid om informatie aan dit kwetsbare materiaal te onttrekken. In combinatie met het recent uitgevoerde ecologisch onderzoek van Harnaschpolder en Forum Hadriani biedt het project een uitgelezen kans om meer te weten te komen over de verhouding platteland en stad in deze regio. Maatschappelijke relevantie
Ecologie op de agenda Het Odysseeproject vestigt nog eens extra de aandacht op het belang van een goede omgang met archeologisch-ecologisch materiaal, dat een onmisbare informatiebron is over de economie en leefpatroon in het verleden. Er kan op basis van de resultaten beter worden beoordeeld of een vindplaats op dit punt veel belovend is, en dat leidt weer tot efficiënter onderzoek in het veld. De resultaten worden gepubliceerd in twee basisrapporten – één over de plantaardige en één over de dierlijke component – en een synthetiserend artikel. In het Allard Piersonmuseum in Amsterdam wordt een expositie aan Forum Hadriani gewijd.
Periode Romeinse tijd Locatie Voorburg, Zuid-Holland
Benen priem uit een agrarische nederzetting bij Schiedam, waar de eigenaar MILITIS in heeft gekrast: ‘van de soldaat’. UvA/AAC
Maquette van straat in Forum Hadriani in zijn bloeitijd Maquette Werner Kannamüller (foto Pan Sok)
Kratten met aardewerk, bouwpuin en slachtafval uit Forum Hadriani, opgegraven in 2007 Evert van Ginkel
Boeren en burgers
39
Oude haven aan de Oude Oostdijk Waar Romeinse handelaars scheep gingen Project 17
Context
Goedereede-Oude Oostdijk: een Romeinse handelsplaats
Het zeegat uit In de Romeinse tijd werd vanuit de Nederlandse riviermondingen – Schelde, Maas en Rijn – overzeese handel gedreven. Het best bekend is die handel door inscripties op de befaamde Zeeuwse Nehalennia-altaren uit de wateren bij Domburg en Colijnsplaat. Waar de bijbehorende havens hebben gelegen, is niet meer na te gaan; die zijn al lang geleden verzwolgen door de zee. Van een iets verder naar het noorden gelegen vindplaats, op het tegenwoordige eiland Goeree, zijn geen altaren bekend maar wel de sporen van een haven. Deze site, aan de Oude Oostdijk vlakbij de bebouwde kom van Goedereede, is in 195859 en later in 1982 voor een deel opgegraven. Zelfs onder archeologen die in de Romeinse tijd gespecialiseerd zijn, is dit een nauwelijks bekend onderzoek. Toch gaat het hier om een unieke plek. Afgezien van recent ontdekte resten in Voorburg/Forum Hadriani is nergens in Nederland een handelshaven uit de Romeinse tijd ontdekt. Ook de gebouwsporen en het grote areaal (minstens 7,5 hectaren) wijzen op een plaats van bovengemiddelde omvang en betekenis, die op grond van het tot nu toe globaal bekeken aardewerk tussen 70 en 270 na Chr. moet hebben gefunctioneerd.
Onderwerp
Hoewel bekend is dat in de Romeinse tijd vanuit havens aan de Maas- en Schelde mondingen handel werd gedreven, is zo’n haven nooit gevonden. Eén uitzondering is er: de vindplaats bij Goedereede-Oude Oostdijk, waarvan de opgravingsresultaten unieke informatie opleveren. Looptijd oktober 2010 – oktober 2011 Projectleider Drs. J. de Bruin Universiteit Leiden/Faculteit der Archeologie Deelnemende instellingen en bedrijven Universiteit Leiden Faculteit der Archeologie Hazenberg Archeologie Provinciaal Archeologisch depot Zuid-Holland Streekmuseum Sommelsdijk MBB, Zaandam Nadere informatie Jasper de Bruin
[email protected]
Onderzoekskader
Nog een Romeinse stad? Het Odysseeproject zet deze plaats op de kaart van Romeins Nederland. Het zou hier kunnen gaan om een stadje als Forum Hadriani, dat in dezelfde periode bloeide. Misschien is het de hoofdstad van de stam van de Frisiavonen, de zuidelijke buren van de bekender Cananefaten. De zee heeft veel opgeruimd langs de kust van de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden, dus er is niet veel kans dat zich nog zo’n gelegenheid voordoet als hier. Een goede aanleiding om de veldtekeningen en de vele dozen aardewerk opnieuw te bestuderen en te combineren. Bovendien is er
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
40
meer aan de hand op Goeree: op 6 kilometer afstand ligt de Oude Wereld, de vindplaats van een vermoedelijke militaire versterking die deel moet hebben uitgemaakt van de tweedeen derde-eeuwse kustverdediging (zie p. 44 en 46). Ook het mogelijke verband met die site wordt onderzocht. Maatschappelijke relevantie
Een nieuw stukje Romeins Nederland Veel van de infrastructurele elementen van Romeins Nederland - forten, steden, wegen, huizen, tempels, villa’s - zijn redelijk bekend. Een havenplaats zoals die op Goeree gelegen lijkt te hebben, is nieuw en breidt onze kennis substantieel uit. Bovendien is van de bewoning in de Maas-Scheldedelta niet veel bekend door de genoemde kusterosie. Dit is vernieuwend onderzoek, waarvan de uitkomsten ook hun wegen naar het publiek zullen vinden door een populair-wetenschappelijke publicatie en een tentoonstelling.
Periode Romeinse tijd
Een houten kistput wordt uitgegraven, opgraving 1982 RCE
Locatie Goedereede, Zeeland
Rijen houten palen uit de Romeinse tijd, opgegraven bij Goedereede in 1958 RCE
Oude haven aan de Oude Oostdijk
41
Wandelaar, sta stil De betekenis van plattelands begraafplaatsen in de Romeinse tijd Project 18
Context
Uniformiteit of pluriformiteit? De inheems-Romeinse grafvelden van OssUssen, Mierlo-Hout-Snippenscheut en Geleen-Janskamperveld
Speciale plaatsen op het platteland In de studie van Romeins Nederland lijkt het platteland een ondergeschikte rol te spelen ten opzichte van de steden, de villa’s en – uiteraard – de limes. Toch woonden hier de meeste mensen, en was hier het pre-Romeinse ‘inheemse’ karakter het sterkst bewaard gebleven. Dat is onder meer herkenbaar in de begraafplaatsen waarmee het landschap van Noord-Brabant en Limburg bezaaid is geweest. Regelmatig worden ze bij graafwerk aangetroffen en opgegraven. Lange tijd ging de belangstelling van de archeologen vooral uit naar de grafinventarissen en de grafvormen. Tegenwoordig vragen ze zich af, welke betekenis de begraafplaats en het grafritueel hadden voor de levende gemeen schap. Aanzetten zijn recentelijk al gegeven op basis van het onderzoek naar enkele Zuid-Nederlandse grafvelden. De drie voor dit project geselecteerde vindplaatsen – van noord naar zuid: Oss-Ussen, MierloSnippenscheut en Geleen-Janskamperveld – zijn door hun omvang en compleetheid geschikt om bestaande ideeën te toetsen.
Onderwerp
Drie inheems-Romeinse grafvelden in ZuidNederland zijn deskundig en gedetailleerd opgegraven en in artikelen en scripties behandeld. Ze zijn echter op het niveau van individuele graven en hun onderlinge samenhang bestudeerd, terwijl er vandaag de dag andere vragen aan worden gesteld. Looptijd oktober 2010 – oktober 2011 Projectleider Drs. R. Jansen Universiteit Leiden Faculteit der Archeologie Deelnemende instellingen en bedrijven Universiteit Leiden Faculteit der Archeologie Archol bv Gemeente Oss Gemeente Helmond Nadere informatie Richard Jansen
[email protected] Adrie Tol
[email protected]
Onderzoekskader
Doden in het land der levenden De boeren in Brabant en Limburg waren formeel onderdaan van het Romeinse Rijk, maar in hoeverre ze werden beïnvloed door de Romeinse cultuur is de vraag. Het lijkt erop dat die invloed sterk kon variëren van plaats tot plaats, en dat er bovendien verschillen waren op zeer lokaal niveau in de opvattingen over leven en dood. Zowel de mate van ‘romanisatie’ als het teruggrijpen op lange tradities zullen tot uiting zijn gebracht in het grafritueel, in de rituelen die kennelijk op of bij het grafveld werden uitgevoerd en in de locatie van het grafveld ten opzichte van nederzetting, verbindingsweg en landbouwareaal. Om daar beter greep op te krijgen, worden de (deels globaal gepubliceerde) grafvelden
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
42
gedetailleerd bekeken, waarbij vooral ook de plaats van het grafveld binnen de wijdere omgeving wordt beoordeeld. Maatschappelijke relevantie
Grafvelden straks De Odysseestudie zal toekomstige onderzoekers en beleidsmakers in staat stellen om de meeste en beste informatie te halen uit grafveldopgravingen, die zonder enige twijfel nog geregeld zullen plaatsvinden in Zuid-Nederland. Daarnaast is ook een eeuwenoude begraafplaats een object van reflectie voor de bewoners van nu, zodat aandacht voor dit onderwerp beslist een groter publiek zal aanspreken.
Periode Romeinse tijd Locatie Oss en Mierlo, Noord-Brabant en Geleen, Limburg
Romeins kruikje en glazen kom, samen met inheems aardewerk aangetroffen in een graf in Oss-Ussen, 1ste eeuw na Chr. Henk Brandsen
Kringgreppels van het grafveld van Oss-Ussen tijdens de opgraving in 1979 UL/FdA
Wandelaar, sta stil
43
Bewaakte kust Een klein Romeins fort bij Den Haag
Project 19
Context
Onderzoekskader
Den Haag Ockenburgh: een fortificatie als onderdeel van de Romeinse kust verdediging
Ruiters in de duinen Het Romeinse leger nam in de tweede helft van de 2de eeuw maatregelen om de kust tussen de Rijnmond en Boulogne in staat van verdediging te brengen tegen aanvallen vanaf zee. Hoe dit verdedigingssysteem functioneerde, bleef lange tijd onduidelijk. Een tip van de sluier werd opgelicht door nieuw onderzoek door de gemeentearcheologen van Den Haag naar een oude opgraving. Tussen 1930 en 1937 had het Rijksmuseum van Oudheden onder leiding van J.H. Holwerda in de duinen bij Ockenburgh sporen gevonden uit de Romeinse periode. Hij duidde die als restanten van een armelijke inheemse nederzetting. Uit de vondsten bleek echter dat die nederzetting noch een armelijk, noch een inheems karakter had gehad, en dat hier misschien burgers, maar zeker ook militairen hadden verbleven. Bij opgravingen in 1993 – 1997 op hetzelfde terrein werd duidelijk waar die militairen zich hadden opgehouden: in een klein, met een gracht omgeven fort van ruim 40 bij 40 meter. Opvallend waren de graven van paarden die in de onmiddellijke omgeving werden gevonden. Hier hebben zich kennelijk tussen 150 en 200 na Chr. bereden troepen verschanst, die patrouilletaken uitvoerden langs de Noordzeekust. Maar veel details over hun verblijf zijn nog niet helder.
Het kleinste castellum Het minicastellum van Ockenburgh is qua ligging enig in zijn soort; het is de eerste concrete aanwijzing voor een ombuiging van de Rijnlimes in zuidwestelijke richting. De aandacht is tot nu toe vooral uitgegaan naar de militaire vondsten. Nu zijn de sporen van het fort aan de beurt. De gedigitaliseerde tekeningen van de oude en nieuwe opgravingen worden gecombineerd met de vondsten, om zo tot een datering te komen en nadere uitspraken te doen over het functioneren van deze kleine versterking en haar rol binnen de kustverdediging.
Onderwerp
In de jaren ’30 van de 20ste eeuw werden in de duinen bij Ockenburgh, tussen Den Haag en Kijkduin, sporen opgegraven uit de Romeinse tijd. Herwaardering van die sporen en nieuw onderzoek ter plaatse tussen 1993 en 1997 wees uit dat het ging om een klein fort uit het eind van de 2de eeuw, met een vicus ernaast. De details van die opgravingen worden nu op papier gezet.
Looptijd september 2010 – september 2011 Projectleider Drs. J. A. Waasdorp Gemeente Den Haag Dienst Stadsbeheer/Archeologie Deelnemende instellingen en bedrijven: Gemeente Den Haag Dienst Stadsbeheer/Archeologie Hazenberg Archeologie Nadere informatie Ab Waasdorp
[email protected]
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
44
Maatschappelijke relevantie
Schakel in de kustverdediging Voor de studie van de Romeinse kust verdediging, die sterk in de belangstelling staat van onderzoekers van de limes, is het fortje van Ockenburgh een cruciale site. Het is waarschijnlijk dat zich ook elders langs de kust zulke steunpunten hebben bevonden (zie p. 47); een goed beeld van wat zich bij Den Haag afspeelde, kan van belang zijn voor de interpretatie van andere vindplaatsen. In het Haagse kustgebied zelf zal de komende jaren veel ontwikkeld worden, waardoor kennis van wat hier heeft gelegen, onontbeerlijk is voor een goed beheer van nog onvermoede archeologische resten.
Mes en speerpunt, afkomstig van de opgravingen op Ockenburgh Olav Odé
Periode Romeinse tijd Locatie Den Haag, Zuid-Holland
Skelet van Romeins cavaleriepaard, begraven bij het fortje van Ockenburgh Gemeente Den Haag/Bureau Archeologie
Reconstructie van het fortje van Ockenburgh Jeroen van Zoolingen/Gemeente Den Haag/Bureau Archeologie
Bewaakte kust
45
Ronde torens langs het kustmoeras Achtergronden van Romeins Aardenburg Project 20
Romeins Aardenburg: castellum of versterkte stad? Onderwerp
Het karakter van de meest zuidwestelijke vindplaats van Romeins Nederland, Aardenburg in Zeeuws-Vlaanderen, staat nog steeds ter discussie: is het een versterkte stad of een puur militaire structuur die is aangelegd in het kader van de tweede en derde-eeuwse kust verdediging? Analyse van sporen en structuren en vondstmateriaal moet Aardenburg in de juiste chronologische en historische context plaatsen. Looptijd september 2010 – december 2011 Projectleider Drs. R.M. van Dierendonck Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland Deelnemende instellingen en bedrijven Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland Hazenberg Archeologie Provincie Zeeland Universiteit Gent MBB, Zaandam Nadere informatie Robert van Dierendonck
[email protected]
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
46
Bronzen beeldje van Bacchus SCEZ
Periode Romeinse tijd
Opgravingen in het centrum van Aardenburg, zomer 1966 SCEZ
Locatie Aardenburg, Zeeland
Context
Versterkte kust Rond het jaar 170 na Chr., zo is in Romeinse bronnen te lezen, voerden bendes uit Noordwest-Duitsland raids uit op de kust van de welvarende provincie Gallia Belgica. Het Romeinse leger, dat zich tot dan toe had verschanst achter de Rijn, zag zich genoodzaakt om ook de noord-Gallische kust te verdedigen. Vanaf het laatste kwart van de 2de eeuw verrezen grote en kleine versterkingen langs de Noordzeekust. Eén ervan lag op de plek van het stadje Aardenburg in Zeeuws-Vlaanderen. De resten, indruk wekkend door de sporen van stenen muren met ronde torens, zijn tussen 1955 en 1988 gedeeltelijk blootgelegd. Mede door de excentrische ligging kreeg deze opgraving alleen zijdelings de aandacht van Nederlandse archeologen en werd ze nooit tot in de details uitgewerkt. Daardoor ontbreken nog steeds de antwoorden op de vraag wanneer Romeins Aardenburg nu precies werd gesticht, welke ontwikkeling het doormaakte en of we het als versterkt stadje of als castellum moeten zien.
worden de meest veelbelovende grondsporen gekoppeld aan dateerbare voorwerpen, waardoor een beter inzicht ontstaat in de chronologie, de opzet en – hopelijk – het karakter van dit archeologisch bolwerk van Zeeuws-Vlaanderen.
Onderzoekskader
Maatschappelijke relevantie
Munten en scherven op hun plaats Sinds er voor het laatst met aandacht naar de vondsten uit Aardenburg is gekeken, is er veel meer bekend geworden over de Romeinse kustverdediging, vooral in België maar ook langs de Zuid-Hollandse kust (zie ook p. 44). Wat Aardenburg zelf betreft, zijn er meer dan genoeg gegevens verzameld tussen de eerste opgravingen in 1955 en de laatste in 1988 om ons met de kennis van nu een beter beeld te vormen van deze markante vindplaats: 327 dozen met materiaal, meer dan 500 veld tekeningen en honderden dia’s. Tekeningen en fotomateriaal worden gedigitaliseerd en de vondsten opnieuw gecatalogiseerd. Terra sigillata, munten en metaalvondsten die zich goed laten dateren, krijgen een nieuwe inspectie door specialisten. Tenslotte
Oud voor nieuw De kennis over de gebeurtenissen in dit deel van het Romeinse Rijk in de turbulente tijd tussen 170 en 300 na Chr. zal met dit onderzoek zijn gediend. Aardenburg is in dit opzicht van internationale betekenis. Voor de regio speelt het een rol omdat er op verschillende punten infrastructurele en landschapsontwikkeling plaatsvindt rond Aardenburg, waarbij de Romeinse resten zeker weer zullen worden aangesneden. Een publieksuitgave over het onderzoek wordt tegelijkertijd met het wetenschappelijke overzicht gepresenteerd.
Fundamenten van een van de torens van Romeins Aardenburg, opgegraven in 1976 SCEZ
Ronde torens langs het kustmoeras
47
Dieren op de Koningsterp Status en bewoning van Wijnaldum in zoölogisch perspectief Project 21
Context
Het gebruik van het landschap voor vee teelt, jacht en visvangst in noordelijk Westergo (provincie Friesland) in Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen
Tjitsma, de superterp Een van de meest spectaculaire archeo logische vondsten van Nederland, en het absolute topstuk van Friesland, is de grote zevende-eeuwse fibula die in 1953 op de terp Tjitsma bij Wijnaldum werd gevonden. Het stuk trok internationaal de aandacht en deed latere onderzoekers vermoeden dat Wijnaldum een belangrijk centrum, zo niet de ‘hoofdplaats’ was geweest van een vroegmiddeleeuws Fries koninkrijk. In 1991– 1993 vonden op de terp opgravingen plaats die onder andere als doel hadden om deze hypothese te toetsen. Het was de laatste grote wetenschappelijke terp opgraving tot nu toe. Er werden inderdaad vondsten gedaan die wezen op een bijzondere positie van deze terp. Minder in het oog sprongen de vele goed geconserveerde, al dan niet bewerkte dierlijke botten. Evenmin als het integrale onderzoek, werden deze resten, afkomstig uit acht lagen van de terp, definitief geanalyseerd. Toch kunnen die een eigen bijdrage leveren aan het beantwoorden van de vele vragen rond de bewoning van het Friese kustgebied in het 1ste millennium na Chr., en van Wijnaldum in het bijzonder. Dit is mede het geval doordat op deze opgraving uitvoerig is gezeefd, waardoor veel vogel- en visresten zijn geborgen.
Onderwerp
De nu onbewoonde terp Tjitsma bij het Friese Wijnaldum heeft een mythische status: hier werd niet alleen de laatste grote Nederlandse terpopgraving uitgevoerd, maar ook is dit de vindplaats van Frieslands topstuk: de ‘Grote Fibula’ van Wijnaldum, verondersteld bezit van een koning. Onderzoek van bescheidener vondsten – dierlijk botmateriaal – kan vragen rond deze terp en de regio helpen beantwoorden. Looptijd augustus 2009 – augustus 2010 Projectleider Dr. W. Prummel Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie Deelnemende instellingen en bedrijven Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie ArchaeoBone/dr. J.T. Zeiler Archeoplan Eco/drs. E. Esser Archeologisch Steunpunt Wijnaldum Nadere informatie Wietske Prummel
[email protected]
Onderzoekskader
Vee, vis en wild Er zijn sinds de opgravingen verschillende scripties en een aanzet tot een promotie aan het dierlijk materiaal van Wijnaldum gewijd. Die gegevens worden in het kader van het Odysseeproject samengevoegd en aangevuld met nieuw onderzoek. Met de resultaten kunnen aannames worden getoetst over de ‘koninklijke’ status van Tjitsma en het veronderstelde hiaat in de bewonings continuïteit in het noordelijk kustgebied tussen de Romeinse Tijd en de Vroege Middel eeuwen. Het onderzoek heeft uitgewezen dat
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
48
schapen en runderen de belangrijkste land bouwhuisdieren waren. In de Vroege Middel eeuwen werd de schapenteelt nog belangrijker en was vermoedelijk gericht op de productie van het Friese laken. De vogelvangst werd in Wijnaldum intensiever bedreven dan op andere terpen. Dit kan een aanwijzing zijn voor huishoudens van hoge status. Verschillende werktuigen uit been en gewei, zoals een fluit uit de ellepijp van een zwaan en een stem sleutel van een lier uit gewei, zijn aanwijzingen voor een elitebewoning op de terp Tjitsma in de Merovingische en Karolingische perioden. Tenslotte komen amuletten en talismans meer voor in de Romeinse tijd dan in de perioden daarna, wat erop kan wijzen dat er inderdaad sprake is van een bewoningshiaat. Maatschappelijke relevantie
Terpen in de toekomst Er worden nog steeds opgravingen uitgevoerd in het terpengebied, en dat zal in de toekomst niet anders zijn. Actuele gegevens over wat daarbij te verwachten is, zijn dan ook buitengewoon welkom, zowel in nationale als in internationale wetenschappelijke context. Lokaal zal het onderzoek worden gepresenteerd in Wijnaldum zelf, waar rond de vondsten een Archeologisch Steunpunt is ingericht. De Grote Fibula, onderwerp van voortdurende studie, blijft ook in het toekomstige Fries Museum een hoogtepunt in de presentatie.
Periode Romeinse tijd Locatie Wijnaldum, Friesland
Botjes van platvis (links) en paling (rechts): Karolingische periode, 750 – 850 na Chr. RUG/GIA
Lepel uit gewei uit de Merovingische periode, 550 – 750 na Chr. RUG/GIA
Tweezijdige samengestelde kam uit edelhertgewei, 425 – 550 na Chr. RUG/GIA
Dieren op de Koningsterp
49
De doden spreken Vroegmiddeleeuwse graven en grafvelden naast elkaar Project 22
Anastasis: de wederopstanding van Merovingisch Nederland
Ingelegde gouden broche uit het grafveld van Bergeyk A. Dekker/AAC
Onderwerp
Vroegmiddeleeuwse grafvelden in Zuid- en Midden Nederland Looptijd september 2009 – maart 2012 Projectleider Prof. dr. F.C.W.J. Theuws Universiteit van Amsterdam Amsterdams Archeologisch Centrum Deelnemende instellingen en bedrijven Universiteit van Amsterdam Amsterdams Archeologisch Centrum Gemeente Maastricht Provincie Limburg Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Provincie Noord-Brabant Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Provincie Utrecht Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Digital Landscapes Smits Antropologisch Bureau Antropologisch Bureau Raphael Panhuysen Allard Pierson Museum Eicha Museum Archeologisch Museum Stein Roerstreekmuseum Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Nadere informatie Frans Theuws
[email protected] www.hum.uva.nl/archeologie/ programmatisch-onderzoek.cfm
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
50
Gordelgesp uit het grafveld van Maastricht- Pandhof Sint-Servaas A. Dekker/AAC
Periode Vroege Middeleeuwen Locatie Zuid- en Midden-Nederland
De omtrekken van een grafkist worden zichtbaar bij de opgraving van het Merovingisch grafveld van Bergeyk (1957 –1959). RCE
Context
Spectaculair maar matig bekend Hoewel er niet meer wordt verondersteld dat Nederland na de Romeinse tijd volstrekt onbewoond was, zijn de historische en archeologische aanwijzingen voor bewoning schaars in verhouding tot eerdere en latere perioden. De meest tot de verbeelding sprekende uitzonderingen zijn de graf velden uit de tijd na 400 na Chr., en dan vooral de grafvelden uit de Merovingische periode die tussen 550 en 750 na Chr. in het zuiden en midden van Nederland werden aangelegd. Ze onderscheiden zich door hun rijke inventarissen met sieraden, wapens en glaswerk (zie ook p. 54 en 55). Ze hebben een tamelijk merkwaardige onderzoeksgeschiedenis: bijna allemaal zijn ze opgegraven tussen 1950 en 1980, en altijd in het kader van noodonderzoek. Tegenwoordig worden ze, ondanks het sterk toegenomen volume aan vlakdekkende opgravingen, nog maar zelden aangetroffen, al moeten er nog genoeg begraven liggen. De vondsten die in de 20ste eeuw zijn gedaan, zijn ondanks hun aansprekend karakter voor een groot deel in de depots verdwenen: de gegevens van het bodemonderzoek zijn meestal slechts beknopt gepubliceerd. Toch vormen de vroegmiddel eeuwse grafvelden een enorm reservoir aan potentiële kennis over de maatschappij in deze periode. Onderzoekskader
De doden tot leven Door het beperkte onderzoek tot nu toe zijn de Merovingische graven vooral gezien als middel om tot typochronologische indelingen te komen, en zijn de inventarissen geduid als directe afgeleiden van de levende persoon in een statische functie: ‘krijger’, ‘rijke dame’. Een moderne benadering ziet de graven eerder als de resultante van een complex ritueel, waarin behalve sociale posities ook de waarden van verschillende groepen in de
samenleving worden vormgegeven. Aspecten als herinnering, identiteit, gender, leef tijd, verankering in tijd en ruimte, maar ook economische en culturele horizonten worden onderzocht. Om die achtergronden van de graven te ontrafelen, worden in dit Odyssee project de gegevens van een ruime selectie van Zuid- en Midden-Nederlandse grafvelden gedigitaliseerd en in een database samen gebracht, waarna een vergelijking plaatsvindt van de graven onderling en van grafvelden binnen een grotere regio. Internationaal kunnen de Nederlandse grafvelden eindelijk worden meegenomen in de studies van maatschappelijke structuren in de Vroege Middeleeuwen. Maatschappelijke relevantie
Merovingische pracht en praal Naast publicaties die voor onderzoekers bedoeld zijn, is ook rekening gehouden met het feit dat de wapens en sieraden van de Merovingische doden een groot publiek aanspreken. Er staan twee publieks presentaties op het programma, in de vorm van zogenaamde erfgoedlaboratoria van het Allard Pierson Museum in Amsterdam en in Maastricht waarbij de studie van oude graf rituelen wordt gerelateerd aan de moderne omgang met de dood en de doden.
Vogelfibula uit het grafveld van Posterholt A. Dekker/AAC
De doden spreken
51
Het grootste grafveld Na zestig jaar licht op Rhenen
Project 23
Context
Reviving Rhenen
Graven op de Donderberg In december 1950 meldde een aannemer dat bij werkzaamheden bij Rhenen scherven en ijzeren voorwerpen naar boven waren gekomen. In de eerste helft van het jaar daarop groef de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek op de Donderberg het grootste vroegmiddeleeuwse grafveld van ons land op. De eerste doden waren er bijgezet aan het eind van de 4de eeuw en hun nazaten hielden de plek nog bijna vier eeuwen in gebruik. Tenslotte lagen er minstens 1100 mensen (en twaalf paarden) begraven. 300 van hen waren gecremeerd, de rest was onverbrand begraven. Bijna iedereen kreeg meerdere voorwerpen mee in het graf. De onderzoekers van 1951 verzamelden ongeveer 850 potten en honderden wapens, sieraden, werktuigen, kralensnoeren en glas werk. Die verdwenen na de opgraving in de depots, waarna er jarenlang met grote tussen pozen aan werd gewerkt. Door verschillende omstandigheden kwam het nooit tot een definitieve publicatie. Intussen was voor iedereen duidelijk dat de graven van Rhenen een ongekende schat aan informatie moesten bevatten over allerlei aspecten van een periode waarover, ondanks alle onderzoek van de laatste jaren, toch nog betrekkelijk weinig bekend is.
Onderwerp
Het grootste vroegmiddeleeuwse grafveld van Nederland is in 1951 opgegraven en sindsdien een van de best bewaarde archeologische geheimen gebleven. Het wordt ontrafeld, nu de meer dan 1100 graven met alle vondsten in een catalogus worden opgenomen. Looptijd november 2010 – november 2011 Projectleider Dr. Annemarieke Willemsen Rijksmuseum van Oudheden Deelnemende instellingen en bedrijven Rijksmuseum van Oudheden Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ArcheoMedia bv Gemeente Rhenen Museum Het Rondeel Instituut Collectie Nederland Nadere informatie Annemarieke Willemsen
[email protected]
Onderzoekskader
Van legende tot catalogus De graven van Rhenen kunnen vragen helpen beantwoorden over verschillende onderwerpen: de overgang van laat-Romeinse tijd naar Vroege Middeleeuwen, continuïteit en verandering in de bewoning en het graf ritueel, de rol van de elite in de toenmalige samenleving, de komst van het christendom in de 8ste eeuw, en de positie van het rivierengebied in de Vroege Middeleeuwen – een kennelijk machtscentrum, gezien de vele andere rijke vindplaatsen – tussen het
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
52
Merovingische zuiden en het Friese noorden van Nederland. Het Odysseeproject levert een catalogus op van alle graven en inventarissen, met een inleiding over de betekenis van deze site. Daarin wordt het tot dusver verrichte werk gecombineerd met aanvullend en vernieuwend onderzoek. Het vele inlegwerk van de sieraden en het metaal van wapens wordt met nieuwe technieken onderzocht. Van de honderden kleine stukjes textiel van Rhenen zullen de weefsels en kleuren worden geanalyseerd. Ook de crematieresten zijn veelbelovend. De catalogus van Rhenen kan alleen al door de omvang en kwaliteit van het materiaal een referentiewerk bij uitstek worden. Maatschappelijke relevantie
Fel licht op donkere Middeleeuwen Het project sluit aan bij andere Odyssee projecten: het onderzoek van het grafveld van Wijchen (p. 55) en de overkoepelende onderzoeken over Dorestad (p. 56) en de graf velden van Zuid-Nederland (p. 51). Daardoor heeft het een grote meerwaarde. Ook het internationale perspectief is belangrijk, omdat de grote hoeveelheid materiaal het mogelijk maakt om de chronologie van vroegmiddel eeuwse grafvelden in Nederland, die van Duitse vindplaatsen is afgeleid, te toetsen. Tenslotte zullen de inwoners van Rhenen en omgeving verheugd zijn dat de zo lang bewaard gebleven geheimen van deze begraafplaats eindelijk worden onthuld.
Periode Vroege Middeleeuwen Locatie Rhenen, Utrecht
Een urn komt tevoorschijn tijdens de opgraving van het vroegmiddeleeuwse grafveld van Rhenen, 1951. RCE
Houten emmer met bronsbeslag RMO
Glazen beker, kralenketting, mantelspelden, haarnaald en armband uit een rijk zesdeeeuws vrouwengraf RMO
Het grootste grafveld
53
Begraven gemeenschap Graven en giften uit Wijchen
Project 24
Het Merovingische grafveld van Wijchen: het grafritueel en de begrafenisgemeenschap Onderwerp
Een van de grootste vroegmiddeleeuwse grafvelden van Nederland werd in 1991– 1996 opgegraven bij Wijchen. Hoewel in totaal 346 graven werden onderzocht en er een paar zeer rijke graf inventarissen werden geborgen, is deze vindplaats tot voor kort bijna onbekend gebleven. Nieuw onderzoek plaatst graven en grafvondsten in perspectief. Looptijd mei 2009 – mei 2010 (afgerond) Projectleider Dr. S. Heeren Hazenberg Archeologie Deelnemende instellingen en bedrijven Hazenberg Archeologie Gemeente Wijchen Provincie Gelderland Museum Kasteel Wijchen Nadere informatie Stijn Heeren
[email protected]
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
54
Sporen van grafkuilen tijdens de opgraving van het grafveld van Wijchen (1991-1996) RCE
Periode Vroege Middeleeuwen Locatie Wijchen, Gelderland
vroegmiddeleeuwse grafveld van ons land in 1991– 1996 opgegraven bij Wijchen, waarna op een scriptie na niets met de resultaten werd gedaan. Juist de vondsten uit het rivieren gebied, overgangszone tussen Noord- en ZuidNederland, vragen om uitwerking. Wijchen is een voor de hand liggend voorbeeld. Onderzoekskader
Context
De Vroege Middeleeuwen in het rivierengebied Hoewel de ‘donkere Middeleeuwen’ in Nederland steeds beter worden verlicht door opgravingen van nederzettingsterreinen, bevatten de grafvelden uit deze periode (450 – 900 na Chr.) een schat aan informatie die nog niet voldoende is ontsloten (zie p. 51). Vaak stonden de ontdekkingen even in het middelpunt van de belangstelling, waarna er weinig meer met de skeletresten en grafinventarissen gebeurde. Zo werd het op Rhenen en Wageningen na grootste
Ketting van glazen kralen met een zilveren ring met steen, en twee vogelfibulae Museum Het Valkhof
Wie werden begraven, wie verbrand? De begraafplaats, in gebruik tussen circa 400 en 640 na Chr., telde 309 inhumatie- en 46 crematiegraven. In veel graven waren bijgiften van metaal, zoals kledingspelden, uitrustingstukken, wapens of potten geplaatst. Naast het presenteren van de graven met alle kenmerken en vondsten in een catalogus, is het de bedoeling van het onderzoek om zicht te krijgen op de samenstelling van de begrafenisgemeenschap. Werden er vooral volwassen mannen met hun wapenrusting begraven, of werden ook vrouwen en kinderen bijgezet? Analyse van de crematieresten kan betere informatie over geslacht en leeftijd van de doden opleveren dan de onverbrande skeletresten, die doorgaans slecht geconserveerd zijn. Door de demografische gegevens te combineren met de vele graf giften, die een datering voor veel graven
kunnen leveren, kan onderzocht worden wat de chronologische verhouding tussen inhumatie- en crematiegraven was en hoe representatief de gecremeerde doden waren voor de begraafgemeenschap in zijn geheel. Maatschappelijke relevantie
Lokale bekendheid en regionale vergelijking Het eindresultaat van het onderzoek wordt gevormd door een wetenschappelijke publicatie, een publieksboek en een tentoon stelling. Het grafveld van Wijchen is het eerste Odysseeproject dat werd afgerond (mei 2010) en de resultaten trokken, mede door de aansprekende voorwerpen, breed de aandacht. De studie is van groot belang voor de geschiedenis van Wijchen zelf, maar zal ook haar nut bewijzen bij uitwerking van vergelijk bare complexen in de toekomst. Het sluit aan bij de projecten over het grafveld van Rhenen (p. 52) en het overkoepelende onderzoek van de Zuid-en Midden-Nederlandse vroeg middeleeuwse grafvelden (p. 51)
Begraven gemeenschap
55
Archeologisch centrum van Nederland Dorestad tot in de details doorgenomen Project 25
Context
Dorestad: vicus famosus
Dorestad: in alle opzichten een roemruchte plaats Binnen de Nederlandse archeologie kan Dorestad alleen in superlatieven worden beschreven. De vroegmiddeleeuwse handels plaats was al uit contemporaine bronnen bekend en beroemd toen de eerste vondsten er rond 1840 werden gedaan. Vooraanstaande archeologen als J.H. Holwerda en W.A. van Es leidden er opgravingen; de reconstructie van de eerste was volkomen verkeerd maar leidde een lang leven, het langdurige en grootschalige onderzoek van Van Es en diens opvolgers (1967 –1 994), uitgevoerd vanuit de toen malige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, leverde naast een nieuw beeld ook een overstelpende hoeveelheid gegevens op over een bewoningsperiode van 250 tot 900 na Chr. Die konden maar voor een klein deel worden geanalyseerd, terwijl de onderzoekscapaciteit bij de ROB (later RACM en RCE) afnam en de prioriteiten anders kwamen te liggen. Lacunes wachten op invulling, nieuwe vragen op antwoord. Want Dorestad speelt een cruciale rol in ons begrip van de ontwikkeling van vroegmiddeleeuws Nederland en West-Europa.
Onderwerp
Sinds in de 19de eeuw vondsten in de omgeving van Wijk bij Duurstede werden gekoppeld aan de uit historische bronnen bekende handelsplaats Dorestad, heeft deze vindplaats in het middelpunt gestaan van de archeologische en historische belangstelling. Het aantal gegevens, vooral verzameld tussen 1967 en 1994, is groter geweest dan de capaciteit om ze integraal uit te werken. Dit project voorziet in een lang bestaande behoefte. Looptijd oktober 2009 – april 2013 Projectleider Drs. W.A.M. Hessing Vestigia bv Deelnemende instellingen en bedrijven Vestigia bv Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Rijksmuseum van Oudheden Universiteit van Amsterdam Amsterdams Archeologisch Centrum Vrije Universiteit Amsterdam Archeologisch Centrum ADC ArcheoProjecten Hazenberg Archeologie Nadere informatie Wilfried Hessing
[email protected]
Onderzoekskader
Werken in deelprojecten Het dossier-Dorestad is te omvangrijk om integraal aan te pakken. Het Odysseeproject is daarom opgedeeld in verschillende sub thema’s, die samen een nieuw beeld moeten opleveren dat recht doet aan de veelzijdigheid van het onderwerp. Er is immers niet sprake van één Dorestad, maar van een langdurige ontwikkeling over een groot oppervlak dat aan voortdurende landschappelijke verandering onderhevig was en waarbinnen de bewoning verschillende functies kende. Ontsluiting door digitalisering van de vele veldgegevens is een eerste vereiste. Mede op basis daarvan kan een begin worden gemaakt
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
56
met het beantwoorden van vragen die in de afgelopen decennia zijn blijven liggen: de geografische veranderingen in het gebied, de diachrone ontwikkeling van het complexDorestad vanaf de laat-Romeinse tijd, het functioneren van Dorestad als vroegmiddel eeuws emporium, en de oorzaken van het – dramatische? – einde. Speciale aandacht krijgen de duizend goed bewaarde menselijke skeletten, die nauwelijks zijn bestudeerd en waarvoor nu nieuwe onderzoeksmethoden ten dienste staan. Al de deelprojecten zullen uiteindelijk leiden tot een synthetiserend totaaloverzicht. Maatschappelijke relevantie
Dorestad nu en straks Dorestad leeft niet alleen voort in de Nederlandse en Europese geschiedenis boeken, maar ook in de naam van het huidige Wijk bij Duurstede, in de belevingswereld van de bewoners én in de bodem van die gemeente. Het project zal aanleiding zijn tot een doelmatig lokaal monumentenzorgbeleid, maar ook tot het versterkten van de lokale identiteit. Een modern historisch bezoekers centrum is expliciet opgenomen als maatschappelijk product.
Periode Vroege Middeleeuwen Locatie Wijk bij Duurstede, Utrecht
Tekening van skeletten die in de 19de eeuw bij Wijk bij Duurstede werden blootgelegd RMO
Fragmenten van veelkleurig Noord-Italiaans glas uit Dorestad RMO
Maquette van Dorestad, gezien vanaf de rivier, rond 800 RMO
Archeologisch centrum van Nederland
57
Zutphen, kern van Gelderland Een adellijk complex aan de IJssel
Project 26
Context
De vorstelijke palts van Zutphen
Steunpunt van koningen Zutphen heeft, als een van de zeer weinige Nederlandse steden, een onafgebroken bewoningsgeschiedenis die teruggaat tot ver vóór de Middeleeuwen. Vanaf circa 300 na Chr. hebben hier altijd mensen gewoond, en in de 9de eeuw lag op de plek waar de Berkel in de IJssel uitmondt, een belangrijke nederzetting waar de plaatselijke vazal een grote houten zaal bezat. Kort voor 900 werd de nederzetting na een vikingaanval omwald en werd de verwoeste grafelijke zaal weer opgebouwd. In de 11de eeuw verrees hier een van de grootste stenen gebouwen die ons land in die tijd rijk was: een zaal van 54 bij 12,5 meter, opgetrokken uit tufsteen, met allerlei bijgebouwen eromheen. Zo’n complex kan eigenlijk alleen worden verklaard als palts, een tijdelijk verblijf van de koning of een belangrijk lid van diens familie. De graven van Zutphen waren aan de Duitse koningen verwant. Zij zijn te beschouwen als voorgangers van de later zo machtige hertogen van Gelre, en in Zutphen ligt de kern van de latere provincie.
Onderwerp
Resten van gebouwen uit de 9de –1 2de eeuw aan het ’s-Gravenhof in Zutphen, opgegraven in 1946 en in 1993 –1 999, waarvan ondanks oppervlakkig onderzoek duidelijk is dat het om een complex van vorstelijke allure gaat. De gebouwsporen, maar ook de vondsten en in het bijzonder dierlijk botmateriaal, worden onderwerp van nieuwe studie. Looptijd september 2010-september 2011 Projectleider drs. M. Groothedde Gemeente Zutphen Sectie Archeologie Deelnemende instellingen en bedrijven Gemeente Zutphen Sectie Archeologie Universiteit van Amsterdam Amsterdams Archeologisch Centrum Aestimatica Nadere informatie Michel Groothedde
[email protected]
Onderzoekskader
Hofhouding aan de IJssel De resten van de genoemde gebouwen zijn voor een deel opgegraven op en rond het plein dat de toepasselijke naam ’s-Gravenhof heeft. Dat gebeurde in 1946 en bij verschillende gelegenheden tussen 1993 en 1999. Vooral het oudste onderzoek is maar summier gepubliceerd. Sinds 2002 is het ’s-Gravenhof met het aangrenzende gebied (in totaal twee hectaren) door het Rijk en de gemeente Zutphen tot archeologisch monument verklaard en er zal alleen nog in uitzonderlijke omstandigheden kunnen worden gegraven. Het belang van deze locatie maakt het des te zinvoller om het vroegere onderzoek alsnog uit te werken. In het kader van Odyssee zal niet alleen gekeken worden naar de gebouwsporen, maar ook naar het vondstmateriaal (dat voor
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
58
een deel nog nauwelijks bekeken is) en dan met name naar het dierlijk botmateriaal. Dat zou licht kunnen werpen op de leefstijl van de hoogste adel in de Volle Middeleeuwen. Maatschappelijke relevantie
Plaats met monumentale waarde Zutphen is, afgezien van het belang van de palts, een van de weinige Nederlandse steden waarvan de vroegste stedelijke fase bij opgravingen is aangetroffen. Omdat er in de toekomst weinig kansen zullen zijn om ter plaatse nieuw onderzoek te doen, is uitwerking van het oude van grote betekenis. Het Odysseeproject kan ook voor het onderzoeks beleid in andere oude binnensteden van betekenis zijn. Het zal zijn weerslag krijgen in verschillende publicaties, waaronder een proefschrift, in de opstelling van het plaatselijk museum en op het historische ’s-Gravenhof zelf, waar de palts zal worden gevisualiseerd volgens de jongste inzichten.
Periode Middeleeuwen Locatie Zutphen, Gelderland
Veldtekening van profiel van middeleeuwse huisplaatsen in de Bakkerstraat in Zutphen, met onderin op het rivierduinzand grondsporen van vroeg- en volmiddeleeuwse bewoning Gemeente Zutphen/Sectie Archeologie
Maquette, gemaakt door Constant Willems (1999), van het paltscomplex van Zutphen in de 12e eeuw Gemeente Zutphen/Sectie Archeologie
Zutphen, kern van Gelderland
59
De eerste eeuwen van Tiel Vroege handelsstad opgegraven en nader beschouwd Project 27
Tiel rond 1000: analyse van enkele oude opgravingen Onderwerp
Tiel is een van Nederlands vroegste steden, met wortels in de 9de –10de eeuw en als zodanig een vindplaats van nationale en internationale betekenis. De analyse van vier opgravingen waarbij de eerste eeuwen van de stad werden aangesneden, is dan ook noodzakelijk voor een beter begrip van de prille stadsvorming. Looptijd oktober 2010 – oktober 2011 Projectleider Dr. A.A.A. Verhoeven Universiteit van Amsterdam Amsterdams Archeologisch Centrum Deelnemende instellingen en bedrijven Universiteit van Amsterdam Amsterdams Archeologisch Centrum Buro de Brug Gemeente Tiel Provincie Gelderland Nadere informatie Arno Verhoeven
[email protected]
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
60
Een 10de-eeuwse tonput, gevonden in de Agnietenstraat Michiel Bartels
Periode Middeleeuwen
Opgraving aan de Koornmarkt RCE
Locatie Tiel, Gelderland
Context
Leven na Dorestad Tiel is een van de weinige steden in Nederland die kunnen bogen op een ontstaan in de periode voor 1000. Na het wegvallen van Dorestad (zie p. 56) kwam de stad op als rivierhaven en vooral als tolstation. Tussen 900 en 1200 was het een van de belangrijkste (handels)plaatsen van Nederland. Niet alleen historisch, maar ook archeologisch is die vroege bloeifase aanwijsbaar. Tiel was dan ook jarenlang onderwerp van een grote regiostudie van de voormalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Enkele belangrijke opgravingen – aan de Achterweg, Tol Noord, de Agnietenstraat en de Koninginnestraat – zijn uitgevoerd in het pre-Maltatijdperk, tussen 1983 en 1999. Hoewel de resultaten van invloed zijn geweest op het huidige beeld van het vroege Tiel, is de analyse van de resultaten nooit voltooid. Vanwege de lokale, nationale en internationale betekenis van Tiel in de 10de tot 12de eeuw is deze analyse zeer gewenst. De kwaliteit van opgraven en registreren is ruim voldoende geweest om er ook nu mee te werken.
danken had aan de lange-afstandshandel over de Waal, hoe de ruimtelijke structuur van de stad was en hoe die functioneerde in haar bloeiperiode. Maatschappelijke relevantie
Belangrijke bodem De bodem van Tiel bevat belangrijke informatie over de vroegste stedelijke ontwikkeling van ons land, en de gemeente neemt daarom geen risico bij de ingrepen in die bodem. Om betere afwegingen te kunnen maken waar de archeologische zwaartepunten liggen, is de samenvattende studie van de genoemde opgravingen essentieel. Het publiek zal via een stadswandeling en een tentoonstelling deel hebben aan de analyse, die verder in internationale wetenschappelijke kringen zal worden gepresenteerd.
Middeleeuws Tiel op de kaart van Jabcob van Deventer, 1560 Bron Michiel H. Bartels & Jan-Willem Oudhof: Tiel, opkomst, bloei en ondergang van (het onderzoek naar) de vroeg-middeleeuwse handelsnederzetting
Onderzoekskader
Doorsnede door Tiel Het Odysseeproject pakt de analyse van de vier genoemde opgravingen aan en brengt ze in verband met de wél gepubliceerde resultaten van later onderzoek. Tekeningen worden gedigitaliseerd en de sporen uit de 9de –12de eeuw geselecteerd. Jongere sporen en vondsten vallen buiten het onderzoek maar blijven wel beschikbaar voor verdere studie. Zo wordt het mogelijk om een doorsnede van noord naar zuid en van oost naar west door de stad te maken, waarbij verschillende functionele zones als het ware bloot komen te liggen: de handelszone langs de rivier, de ambachtszone, de agrarische zone en het kerkelijk gebied. Zo kan beter worden beoordeeld in hoeverre Tiel zijn bloei te
De eerste eeuwen van Tiel
61
Gestichte stad Het begin van Helmond
Project 28
Context
Ontstaan en vroegste geschiedenis van de middeleeuwse stadskern van Helmond. Een synthese van de archeologische gegevens
Nalatenschap van de hoge adel De periode rond 1200 is een cruciale geweest in de geschiedenis van (Noord-)Brabant. Het hertogdom Brabant breidde zich uit tot het zijn laatmiddeleeuwse grenzen had bereikt. Op verschillende plaatsen verrezen binnen korte tijd de meeste Noord-Brabantse steden: Den Bosch, Bergen op Zoom, Breda en Eindhoven. Ook Helmond ontstond in dezelfde tijd, bij een bestaande nederzetting (de Haag) en een houten burcht (het Oude Huys). De bewoners van de burcht waren leden van de lokale adel, maar ze kunnen bovendien in verband worden gebracht met de hertogelijke familie. Het is ongetwijfeld op instigatie van die hoge adel dat Helmond is gesticht, in dezelfde tijd en mogelijk in dezelfde omstandigheden als het nabijgelegen Eindhoven.
Onderwerp
Na ruim 30 jaar opgraven in het centrum van Helmond wordt het tijd de grote hoeveelheid archeologische gegevens te verwerken. Hoe is Helmond ontstaan en welke (machts-)factoren speelden daarbij een rol? Looptijd juli 2010 – juli 2011 Projectleider T.P.J. de Jong en drs.N. Arts Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond Deelnemende instellingen en bedrijven Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond Gemeente Eindhoven Afdeling Archeologie BAAC Regionaal Historisch Centrum Eindhoven Nadere informatie Theo de Jong
[email protected] [email protected]
Onderzoekskader
Actief in het centrum Al sinds 1980 hebben amateurarcheologen én beroepscollega’s opgravingen uitgevoerd in en om het centrum van Helmond. Er werd naar beste kunnen verzameld en opgetekend, maar standaardrapportages zoals die nu gebruikelijk (en verplicht) zijn, werden tot begin deze eeuw niet gemaakt. Het Odysseeproject houdt in dat alle losse gegevens over het vroegste Helmond in een synthetiserende studie bijeen worden gebracht. Het gaat om de gegevens van meer dan 150 deelvindplaatsen binnen de gemeente waar middeleeuwse sporen zijn aangetroffen. Maatschappelijke relevantie
Betekenis voor Helmond en Brabant Het onderzoek is niet alleen van belang voor de geschiedenis van Helmond, maar ook voor de andere Brabantse steden die in dezelfde tijd ‘uit het niets’ zijn ontstaan. Hoe verhield zich de kersverse stad tot haar pre-stedelijke oorsprong. Wat was de economische basis? En: hoe was de verhouding tot de stad Eindhoven, die een vergelijkbare ontstaans
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
62
geschiedenis heeft? Een populair-weten schappelijk boek en een tentoonstelling zijn spin-offs voor het grotere publiek. Zeker in Helmond is men nieuwsgierig naar wat er dertig jaar lang is opgegraven.
Periode Middeleeuwen Locatie Helmond, Noord-Brabant
Deze horizontale zonnewijzer van mogelijk verguld messing is op 13 december 1986 gevonden bij een opgraving in de achterkamer van een laatmiddel eeuws huis aan de Markt in Helmond (‘Van Bree’). Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond
Skelet van een paard dat na een lang en werkzaam leven in de 15de eeuw met een bijlslag werd afgemaakt; opgraving Mater Dei in Helmond. Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond
Gestichte stad
63
Zorg voor De Beijerd De veranderende functies van een laatmiddeleeuws gasthuis Project 29
Context
Maatschappelijke relevantie
Uitwerking gasthuiscomplex De Beijerd te Breda
700 jaar zorg Ons beeld van de zorg voor zieken en ouderen in de laatmiddeleeuwse steden is in het algemeen niet erg positief, uitgaande van de geringe medische kennis, slechte hygiëne en het gebrek aan elementaire voorzieningen in die tijd. Toch is dat beeld niet helemaal terecht: ook toen kende men gespecialiseerde zorginstellingen, ‘gasthuizen’, waar zieken zo goed mogelijk werden behandeld en verpleegd, en waar behoeftige ouden van dagen werden opgevangen. Het gasthuis van Breda is een sprekend voorbeeld: het opende in de 13de eeuw zijn deuren, en pas in 1954 vertrokken de laatste bejaarde mannen, de categorie cliënten die hier sinds de 17de eeuw werd verzorgd. In de eeuwen dat het in gebruik was, had het verschillende functies en groepen gebruikers die we graag beter zouden leren kennen. Over de laatmiddeleeuwse fase van deze instellingen is toch al niet heel veel bekend. Pas de laatste jaren komt er meer aandacht voor de Nederlandse en Belgische gasthuizen. Uitgebreid en vlak dekkend archeologisch onderzoek heeft maar sporadisch plaatsgevonden.
Historisch zorgcomplex centraal Een beter begrip van de opzet, functionaliteit en ontwikkelingsgeschiedenis van het Bredase gasthuis zal invloed hebben op de regionale onderzoeksagenda en de monumentenzorg binnen de gemeente, maar ook op toekomstig onderzoek naar dit soort instellingen in andere steden. In 2014 wordt in Breda bijzondere aandacht besteed aan De Beijerd, waarbij de hedendaagse maar ook de toenmalige veelzijdigheid van het complex benadrukt wordt. Via ArcheoWeb Breda wordt het publiek regelmatig voorzien van nieuwe ontdekkingen en vorderingen van de verschillende deelonderzoeken.
Onderwerp
Van de 13de tot halverwege de 20ste eeuw waren delen van het laatmiddeleeuwse gasthuiscomplex van Breda nog zichtbaar in het straatbeeld. Het van oorsprong laatmiddeleeuwse gasthuis veranderde in de loop van de tijd van functie en werd een oudemannenhuis. Sinds die tijd staat het complex bekend onder de naam De Beijerd. In al deze perioden bleef het een zorginstelling voor een gevarieerd deel van de bevolking van Breda. Looptijd september 2010 – september 2011 Projectleider Drs .J.P.C.A. Hendriks Gemeente Breda Bureau Cultureel Erfgoed Deelnemende instellingen en bedrijven Gemeente Breda Bureau Cultureel Erfgoed Jacobs & Burnier/ADC Acheoprojecten EARTH Integrated Archeology Nadere informatie Hans Koopmanschap
[email protected]
Onderzoekskader
Veelzijdige geschiedenis Op het terrein van De Beijerd zijn, met diverse tussenpozen, tussen 1958 en 2006 opgravingen uitgevoerd. Daarbij zijn resten teruggevonden uit de verschillende perioden, waaronder het kerkhof en de kapel. Al deze sporen kunnen waardevolle informatie bevatten over de verschillende gebruikers van de gebouwen door de eeuwen heen – zieken, religieuzen, arme en welvarender bejaarden, pestlijders. Vooral voor de periode vóór 1600 zijn die gegevens onmisbaar, omdat de data uit de archieven niet verder teruggaan. Dit Odysseeproject beoogt de opgravings resultaten uit te werken en samen te brengen in een basisrapportage.
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
64
Periode Middeleeuwen Locatie Breda, Noord-Brabant
Funderingsresten van het gasthuis Gemeente Breda/Bureau Cultureel Erfgoed
Het middeleeuwse kerkhof van het gasthuis wordt opgegraven (1985). Gemeente Breda/Bureau Cultureel Erfgoed
Een van de skeletten die op het kerkhof zijn blootgelegd Gemeente Breda/Bureau Cultureel Erfgoed
Zorg voor De Beijerd
65
Waterschepen uit de polder Archeologie van een onopvallend maar veelbetekenend vaartuig Project 30
Context
Vis en voorspoed voor Holland. Het waterschip als drijvende visvijver en sleepboot en de welvaart van Holland in de 16de en 17de eeuw
Bron van Hollands welvaren Dat Holland, een klein en nogal drassig gebied, al in de Middeleeuwen een belangrijke economische en politieke macht werd in WestEuropa, wordt aan verschillende oorzaken toegeschreven. Eén ervan is het feit dat de bewoners relatief goed gevoed waren, vergeleken met andere streken. Meer dan elders werd hier vis geconsumeerd, waardoor ook de minder bedeelden regelmatig hoog waardige eiwitten binnen kregen. De visvangst op de Zuiderzee garandeerde de permanente aanvoer van verse vis. Bij zowel de vangst als het transport werden waterschepen ingeschakeld, een robuust scheepst ype dat als visserschip, transportschip en sleepboot fungeerde. De schepen waren voorzien van een grote bun, waarin de vis levend en dus vers aan wal werd gebracht. Pas in de 18de eeuw werd het type gaandeweg vervangen door botters. In de lange tijd dat het waterschip in gebruik was, moeten er honderden zijn vergaan. Veertig van die wrakken zijn aangetroffen in de IJsselmeerpolders, twintig ervan zijn opgegraven, waarvan er twee zijn gepubliceerd.
Onderwerp
Het ‘waterschip’ was tussen 1500 en 1830 het werkpaard van de vissersvloot op de Zuiderzee. Generaties Hollanders werden gevoed met vis die door deze stevige schepen werd gevangen en aangevoerd. In de IJsselmeerpolders zijn veertig waterschipwrakken gevonden uit de periode 1500 –1700. Maritiem archeologen bestuderen nu hun bouwwijze en ontwikkeling. Looptijd augustus 2009 – augustus 2010 Projectleider Prof. dr. A.F.L. van Holk International Fieldschool for Maritime Archaeology Flevoland Deelnemende instellingen en bedrijven International Fieldschool for Maritime Archaeology Flevoland Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Nieuw Land Nadere informatie André van Holk
[email protected]
Maatschappelijke relevantie
Voor gravers en duikers Er liggen nog niet-onderzochte waterschepen in ons land, zowel in de polderklei als onder water. Beter inzicht in de bouw van deze schepen maakt beter beheer en eventueel onderzoek in de toekomst mogelijk. Het water schip kan ook bijdragen aan een historisch thema: hoe verhield de economisch dominante ‘Hollandse’ kant van de Zuiderzee zich tot de Overijsselse, waar de Hollandse vissers in de loop der tijd hun vangstgebied naartoe verlegden? Het verhaal van dit imposante scheepst ype moet nog worden verteld.
Onderzoekskader
Kijk op wrakken Het scheepsarcheologisch onderzoek in de polders heeft sterk in de belangstelling gestaan, maar wordt al sinds jaren alleen bij uitzondering uitgevoerd. Wat tussen 1945 en 2000 is opgegraven – 400 scheepsresten – is maar ten dele uitgewerkt, zodat er nog een enorme hoeveelheid kennis te distilleren valt uit de aanwezige documentatie. Voor dit Odysseeproject is het waterschip uitgekozen als onderzoeksobject, vanwege zijn lange gebruiksduur en zij historische betekenis, die tot nu toe onderbelicht is gebleven. De belangstelling gaat traditioneel meer uit naar de grote vrachtvaart en de oorlogsvloot. Door het uitwerken van de achttien onbehandelde
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
66
dossiers willen de onderzoekers onder meer inzicht krijgen in de ontwikkeling van het type door de eeuwen heen, de diverse functies die het uitvoerde en het volume aan vis dat de waterschepenvloot – zo’n 130 lagen er rond 1600 in de Hollandse Zuiderzeehavens – kon vangen en vervoeren.
Model van een waterschip, nagebouwd aan de hand van opgravingsgegevens RCE Lelystad
Periode Nieuwe tijd Locatie IJsselmeerpolders
Twee waterscheepswrakken, bewaard in de Zuiderzee bodem RCE Lelystad
Visbun in de romp van een opgegraven wrak RCE Lelystad
Waterschepen uit de polder
67
Lood, leer en tin uit een historisch wrak Archeologisch wel en wee van een vrachtschip uit de Gouden Eeuw Project 31
Wrak Aanloop Molengat (Noordzee). Analyse en presentatie van de eerste onderwateropgraving in Nederland Onderwerp
In 1984 werd even ten westen van Texel het wrak ontdekt van een 17de-eeuwse vrachtvaarder. Het werd het object van de eerste wetenschappelijke opgraving onder water in Nederland en alleen daarom al van historische betekenis. Maar ook de bouwwijze en de bijzondere lading vertellen een eigen verhaal. Looptijd november 2010 – november 2011 Projectleider Prof. dr. J.G.A. Bazelmans Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Deelnemende instellingen en bedrijven Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Afdeling Scheepsarcheologie Afdeling Instandhouding Afdeling Beleid Syddansk Universitet, Esbjerg Universiteit Leiden TNO Utrecht Maritiem & Jutters Museum, Oudeschild, Texel Nadere informatie Wilma Gijsbers (coördinator)
[email protected], Alice Overmeer (uitvoerder)
[email protected]
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
68
Een duiker spuit loodblokken uit het wrak Aanloop Molengat schoon. RCE Lelystad
Periode Nieuwe tijd
Rollen bladtin voorzien van keurzegels RCE Lelystad
Locatie Texel, Noord-Holland
Context
Een wrak van betekenis De Texelse visser wiens net in 1984 bleef haken op de bodem van de Noordzee, kon niet vermoeden welke gevolgen dat zou hebben. Bij het bergen van het vistuig werd op 16 meter diepte de bodem gevonden van het wrak van een houten schip, waarvan de lading grotendeels nog aanwezig was. De duikactie door onderwaterarcheologen van het Rijk die volgde, was het begin van een jarenlang onderzoek dat op zijn beurt model stond voor latere archeologische onderzoeken onder water. Maar de ontdekking van het wrak, dat naar de locatie ‘Aanloop Molengat’ werd gedoopt, zou ook een andere benadering van archeologische vondstcomplexen in Nederlandse wateren tot gevolg hebben. Voortaan zouden die inderdaad als archeologische vindplaatsen, en niet als commercieel te bergen objecten worden behandeld. Deze eerste onderwater opgraving was veelbelovend: een 17de-eeuws vrachtschip met een gevarieerde lading halffabricaten aan boord, waaronder baren lood, opgerolde bladen tin, staven smeed ijzer, pakketten runderhuiden, ivoor en laken. Een rijke vondst die veel kon vertellen over scheepsbouw en overzeese handel in de Gouden Eeuw.
snel verwerkt zijn. Met deze vondst komen handelscontacten in beeld met NoordDuitsland en Polen, gebieden waar destijds de Dertigjarige Oorlog woedde. Het belang van dit Odysseeproject ligt dan ook mede in de betekenis van deze vondst voor de studie van handel, productie en logistieke organisatie in 17de-eeuws Europa. Maatschappelijke relevantie
Mijlpaal, kennisbron en publiekstrekker ‘Aanloop Molengat’ is in veel opzichten een mijlpaal geweest in de nog maar korte geschiedenis van de Nederlandse archeologie onder water. Na jaren van stilstand is het tijd om de potentie ervan te benutten. Het onderzoek kan bijdragen aan het uitstippelen van toekomstig beleid. Wetenschappelijk gezien leidt aanvullende materiaalstudie tot vermeerdering van historische kennis op sociaaleconomisch gebied. En het zal duidelijk zijn dat een vondst als deze een buiten gewoon grote aantrekkingskracht heeft op het publiek; de vondsten zullen op Texel worden gepresenteerd in het Maritiem & Jutters Museum en zullen daarnaast ook digitaal beschikbaar worden gesteld.
Onderzoekskader
Europees halffabricaat Ondanks de vliegende start van het onderzoek kwam het na verloop van tijd stil te liggen, doordat onderzoeks- en beleidsprioriteiten elders werden gelegd. Het wrakdeel, dat veel zou kunnen vertellen over scheepsbouw rond 1640, ligt nog op de Noordzeebodem: de unieke lading is geborgen en deels onderzocht. De vele vondsten bevatten echter nog meer informatie. Het gaat immers om half fabricaten, die maar zelden worden gevonden. Het lood, tin, leer en andere lading zouden na aankomst in de (Nederlandse?) thuishaven al
Lood, leer en tin uit een historisch wrak
69
Oorlog ondergronds De jaren ’40 – ’45 in het bodemarchief
Project 32
Context
Begraven Oorlogsverleden. De weten schappelijke potentie en cultuur historische waarde van archeologische sporen en vondsten uit de Tweede Wereldoorlog
Graven, granaten en archeologen De belangstelling van de gemiddelde archeoloog komt, ook als hij niet een verstokt prehistoricus of Romeinenspecialist is, niet dichter bij het heden dan de 18de eeuw, met een kleine uitloop voor scheepsarcheologen. Vondsten uit de periode na 1800 werden op hun best beschouwd als amusante bijvangst of als persoonlijke hobby. De laatste jaren is daar verandering in gekomen. Zo mag het begraven erfgoed van de Tweede Wereldoorlog, een periode die meer dan vijftig jaar achter ons ligt en dus archeologisch relevant is, zich in een groeiende belangstelling verheugen. De belevingswaarde van zulke vondsten is groot, ze kunnen op verschillende manieren een bijdrage leveren aan de (lokale) geschied schrijving en de erosie is dusdanig dat de archeologische aandacht niet te vroeg komt. Tot dusver was het graven naar oorlogsbodem vondsten voorbehouden aan de graven -of explosievenopruimingsdienst, terwijl ook detectoramateurs op eigen initiatief veel naar boven haalden. Tegen de betrokkenheid door de eerste categorieën is natuurlijk weinig in te brengen, en de tweede kan een nuttige bijdrage leveren, maar het wordt tijd dat ook de archeoloog zich actief met het oorlogserfgoed gaat bemoeien - zowel vanuit een wetenschappelijk als cultuurhistorisch perspectief.
Onderwerp
De Tweede Wereldoorlog ligt al 65 jaar achter ons, en alles wat uit die periode in de bodem begraven ligt is daarom in principe onderwerp van archeologisch onderzoek en de archeologische monumentenzorg. Zo is er lange tijd niet naar gekeken. Tijd voor een inventarisatie van de oorlogssporen die bij regulier onderzoek zijn aangetroffen, en voor het maken van beleid voor de toekomst. Looptijd september 2010 – september 2011 Projectleider Prof. dr. J. Kolen Vrije Universiteit Drs. R. Kok RAAP Archeologisch Adviesbureau Deelnemende instellingen en bedrijven Vrije Universiteit Heritage and History of the Cultural Landscape and Urban Environment(CLUE) RAAP Archeologisch Adviesbureau Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Nadere informatie Jan Kolen
[email protected] Ruurd Kok
[email protected]
Onderzoekskader
Oorlogssporen op de veldtekening Het Odysseeproject wil allereerst inventariseren wat er in de periode 1970 – 2000 aan ‘losse vondsten’ en terloopse aantekeningen van sporen uit de periode ’40 – ’45 van de 20ste eeuw in depots en archieven terecht is gekomen. Vervolgens wordt bekeken wat er gevonden en geregistreerd is tussen 2000 en 2010, het Malta-tijdvak. Er mag worden aangenomen dat toen meer aandacht aan zulke recente sporen
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
70
is besteed. Deze gegevens worden ingevoerd in een digitale databank. Vervolgens wordt, na aanvullende literatuurstudie, bezien of er beleid kan worden geformuleerd voor de toekomst voor onderzoek, beheer en behoud van waardevolle sites uit de Tweede Wereld oorlog. Maatschappelijke relevantie
Beleefd verleden De generatie die de oorlog nog bewust heeft meegemaakt, is al bejaard. Hun kinderen hebben echter nog veel details meegekregen over die tijd, en het onderwerp leeft om allerlei redenen ook bij jongeren. Archeologische kennis over het oorlogserfgoed zal dan ook voor veel mensen van waarde zijn. De kennis die uit dit project voortkomt, wordt via web sites verbreid onder een geïnteresseerd publiek.
Periode Nieuwe tijd Locatie Landelijk
Engelse en Duitse helmen en geweerlopen in De Schuytgraaf bij Arnhem Gemeente Arnhem, Afdeling Erfgoed
Sporen van een Duitse loopgraaf op de Grebbeberg RAAP
Granaathulzen verstevigen een Britse geschutsopstelling bij Nijmegen Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie
Oorlog ondergronds
71
www.erfgoednederland.nl/odyssee Programma Odyssee online
Op deze website – een zustersite van www.erfgoednderland.nl – worden de vier grote en 28 kleine projecten uitvoerig gepresenteerd. Elke week komt een interessant of bijzonder onderwerp aan de orde, behorend bij een van de projecten. Daarnaast is er ruimte voor nieuws, de agenda, achtergronden en algemene informatie. De website vormt het hart van de communicatie van Programma Odyssee. De website is bedoeld voor beleidsmakers, bestuurders, de archeologiesector en het brede erfgoedveld.
Programma Odyssee 32 archeologische projecten behouden thuis
72
Dankwoord
De auteur en Erfgoed Nederland willen de collega’s die informatie en beeldmateriaal hebben aangeleverd, en de teksten voor deze brochure hebben meegelezen, hartelijk danken voor hun medewerking en commentaren. Onze dank gaat uit naar Milco Wansleeben, Marcel Niekus, Ivo van Wijk, Bjørn Smit, Liesbeth Theunissen, Richard Jansen, Annet Nieuwhof, Henk van der Velde, Bert Groenewoudt, Roy van Beek, Harry van Enckevort, Rien Polak, Mark Driessen, Arjen Bosman, Julia Chorus, Esther Jansma, Wouter Vos, Heleen van Londen, Jasper de Bruin, Ab Waasdorp, Guus Besuijen, Robert van Dierendonck, Wietske Prummel, Frans Theuws, Annemarieke Willemsen, Stijn Heeren, Wilfried Hessing, Michel Groothedde, Arno Verhoeven, Jan-Wilem Oudhof, Theo de Jong, Hans Koopmanschap, André van Holk, Wilma Gijsbers, Alice Overmeer, Jan Kolen, Ruurd Kok, Corien Bakker, Michiel Bartels en Jorrit Kelder en verder iedereen die een bijdrage heeft geleverd in woord en/of beeld.
73