DE KOOLPUTTEN (2) Beschrijving van de site
Postkaart De Koolputten (verzameling François van Dooren - Elversele)
De Koolputten zoals wij dat in onze kinderjaren gekend hebben, was een domein met duidelijk getrokken begrenzingen, bijna in de vorm van een afgeknotte kegel of een ietwat onregelmatige vierhoek. Het domein ligt - kadastraal gezien - in de 1ste afdeling, sectie B, 6de blad, van de gemeente Waasmunster, perceelnummers 1339, 1340 en 1341, geprangd tussen de Durme, de meersen en de steenweg naar Elversele. Die weg heet Koolputten, terwijl aan de overzijde van de Durme thans Hamveer ligt. Sprak men ook dáár vroeger van Koolputten? Maar te Elversele luidde de aloude benaming van de verbinding tussen het kruispunt Duivenhoek en de oude Durmebrug Pontweg, waarmee wordt verwezen naar de periode vóór 1827, toen er nog geen vaste oeververbinding was tussen Elversele/Sombeke en Hamme. Deze benaming werd nooit gewijzigd; dus wordt de weg naar de Mirabrug op het grondgebied van Elversele nog altijd Pontweg genoemd.
De grondplannen waarop we ons baseren, komen uit de archieven van het kadaster te Gent. Het oudste plan dateert uit 1817 en toont slechts de lappen grond waarop later het domein zou verrijzen. Die lappen grond vormen één geheel maar bewoning valt nog nergens te bespeuren. Op het kadasterplan van1856 staan daar dan plots die gebouwen, even geheimzinnig als onverwacht. De afmetingen zijn de volgende:
1° langs de Durme (het zuiden): 48 meter. Met de kassei vóór het hoofdgebouw (het brughoofd) komt er nog 28 meter rivieroever bij. De aansluiting met de achterliggende weide (op perceel 1342) heeft een lengte van 13 meter; voor de loskade lag er een zate van 45 meter. De maten van de kade wisselden al eens naargelang de houten palen en de afplankingen in goede of in slechte staat verkeerden, of doordat het slijk van de zate een grondige beurt moest krijgen. Er moest immers voorkomen worden dat schepen die aanmeerden (en die een lengte konden hebben van bijna 40 meter) bij laag water zouden breken op oneffenheden of steenblokken op de bodem. Het bruikbare gedeelte van de kade was dus ongetwijfeld geen 60 meter. 2° langs de steenweg naar Elversele (het oosten): 74 meter, uiteenvallend in 7 stukken: a) de kadeplaats voor meerpalen en de toegangspoort voor voertuigen (13 meter); b) het hoofdhuis en de twee zware valluiken voor de bier- en wijnkelders (20 meter) (daar is ook het noordelijk deel rechts bijgerekend, met achteraan de uitsprong van 4,80 x 3,80 m die tijdelijk deel uitmaakte van een tweede woonst in het hoofdgebouw); c) het hek voor de tuin (16 meter, op een verhoog met aucuba’s, ca. 1 m breed en 1 m hoog, gelijk met de straat); d) de tuin van het eerste huisje links (6 meter); e) het linkse huisje met puntgevel (6 meter); f) ons speelplein met recht van overweg naar de dijk, vulgo het hofken: de 4 meter brede en 50 à 70 meter lange strook aangestampte aarde die aansluiting gaf met de grote dijk; g) het goed van Remi de Meester, thans eigendom van Georges Besard, d.w.z. de rechtse rij huisjes met tuin en inrit (4m + 5m). Voorplein Bemerk het gekasseide plein voor het hoofdgebouw. Naar Elversele toe had het een normale breedte (hoewel verbreed door de afwateringsputten van de grote weidepercelen waar we leerden schofferdijnen tijdens een van de winters, en puitengerek leerden kennen, en met de hand stekelbakskes konden scheppen om ze vervolgens te laten sterven in een bokaal op de schouw). De tramlijn moet vlakbij gelegen hebben. Maar naar de brug toe verbreedt de kasseistrook tot een plein, twee tot drie keer de breedte van een normale weg. Heel plezierig voor spelende kinderen, maar waarom zo gepland? Hoe zo gekomen? De verklaring dient in de situering van de bruggen te worden gezocht. De oudste Durmebrug op deze plek (een houten exemplaar uit 1827) lag vlakbij de Koolputten. Eigenlijk moeten we het omgekeerd formuleren: eerst was er de brug, enkele decennia later werd langs de toegangsweg naar die brug een huis met dependentiën gebouwd. Toen men in 1896 de bouw van een nieuwe brug aanvatte (de huidige Mirabrug dus), bleef de oude, die in slechte staat
verkeerde, voorlopig dienst doen. Ook de weg erheen (te Hamme), op een oude polderdijk, kon blijven bestaan ten behoeve van de inwoners van Hamveer. Voor de nieuwe brug verhuisde men enkele tientallen meter stroomafwaarts, temeer ook omdat men het transport van bomen naar de blokmakers van het Waasland wilde vergemakkelijken. Op de oude brug was immers té weinig manoeuvreerruimte - de boomstammen waren soms 30 m lang - zodat de boomhandelaars moesten uitwijken naar de brug van Waasmunster. Ingevolge de wijziging in het tracé van de brug en de toegangswegen moest er op beide oevers een en ander worden afgebroken: “Als gevolg van de nieuwe ligging en de aanleg van een parallelweg diende er uiteraard één en ander afgebroken te worden. Konkreet zou de kaai van Benoit De Wilde-De Smet, handelaar in kolen, bouwmaterialen en andere massaprodukten, wegmoeten. Twee huisjes in hout, met een stenen onderbouw, op beide oevers gebouwd “par pure tolérance” dienden te verdwijnen, evenals 5 notelaars op de Waasmunsterse kant, die eigendom waren van de weduwe Heyvaert (Justine-Jeanne Vydt), die in Sint-Niklaas woonde. Ook het estaminet van de familie Van Haver diende onteigend te worden. De laatste verkoop, wegens erfenisonverdeeldheid, op 28 september 1891 had 7.521,19 fr opgebracht, terwijl de ontvanger van Registratie en Domeinen het geheel op een 12.000 frank schatte. Ook een stuk grond van de familie Vertongen, een stuk gemeentegrond en twee kleine arbeidershuisjes “peu salubres” (weinig hygiënisch, nvdr.) dienden onteigend te worden. Hoofdingenieur Bourgoignie voorzag dat de werken eind 1895 reeds zouden kunnen afgerond worden. Het Comité van het Bestuur voorzag enkele kleine aanpassingen en de onmiddellijke afbraak van de oude brug en inrichting van een pont, waarbij een deel van de kaai bij De Koolputten zou aangepast moeten worden”.1 De werken werden nog herhaalde keren uitgesteld. Omdat er protest rees van de uitbater van De Koolputten die vreesde dat zijn handel met 4 paarden en 5 werklieden in het gedrang zou komen. Omdat de Nationale Maatschappij voor Buurtspoorwegen met een voorstel op de proppen kwam om over de nieuwe brug ook een tramlijn te voorzien. En omdat men bleef discussiëren over oeverbinding tijdens de werken. Wat dat laatste betreft, besliste men in de loop van 1896 een hefbrug te maken vanop een vaste stuk van de oude Durmebrug (die dus alvast gedeeltelijk en na de werken volledig moest worden afgebroken). In functie van de tramlijn werd beslist het bruggenhoofd nog eens 15 meter stroomafwaarts te verschuiven: “zodat het niet alleen eenvoudiger zou zijn om de verbindingen aan te leggen, maar ook om de rechteroever te saneren, terwijl de aanhorigheden van De Koolputten gevrijwaard zouden blijven. Daarenboven zou de trambestuurder dan zonder veel moeite kunnen zien of er zich een kar op de brug zo bevinden”.2
1
VAN ROYEN, H., Van vaste houten brugconstructie tot ijzeren vakwerkbouw. Geschiedenis van de zogenaamde “Mirabrug” over de Durme te Hamme, in: Bijdragen tot de geschiedenis van het kanton Hamme, dl II. Hamme, 1994, p. 9-10. Benoit de Wilde woonde van 1877 tot 1905 aan De Koolputten. 2 VAN ROYEN, H., op. cit., p. 10.
Medio 1897 werd de hefbrug gerealiseerd. Kort daarna startten de werken aan de nieuwe brug. De officiële eerstesteenlegging, op 24 november 1897, verliep in mineur omdat burgemeester Philippe de Kepper van Hamme op het feestterrein zelf in elkaar zeeg en stierf. Op de uitvoering van de werken had dit uiteraard geen invloed. Alles verliep volgens schema, zodat in de loop van 1899 reeds de metalen vakbouw kon worden gemonteerd. De oude brug werd definitief afgebroken in juni 1900. Doordat aan Sombeekse zijde ook de toegangsweg gedeeltelijk werd gesupprimeerd, was het resultaat het merkwaardig uitwaaierend plein dat er thans nog ligt. Toen later de oude brug en de weg er naartoe (te Sombeke) werden gesupprimeerd, was het resultaat van dit alles een merkwaardig uitwaaierend plein. Het hofken We moeten het ook nog hebben over de dubbele rij huisjes. Er liep een smal baantje, slechts 4 à 5 meter breed en 50 à 60 cm dieper gelegen, naar de dijken van Sombeke en Waasmunster. Het werd gemeenzaam het hofken genoemd. De linkergevel van de rechtse rij huisjes (wanneer je met de rug naar Tielrode staat) is tegenwoordig de grens van het goed van de heer Besard. De linkse rij (nog steeds met de rug naar Tielrode) bestaat uit vier verschillende huisjes. De indeling was overal identiek: een gelijkvloerse verdieping, met een smal trapje dat naar een soort voute leidde die als slaapplaats voor de kinderen diende. Het eerste huisje, met de voorgevel naar Tielrode, heeft nu een puntgevel en verzorgd steenwerk, niet origineel maar alleszins toch van voor 1930. Men ziet veel dergelijke bouwwerken in de grote omgeving, misschien allemaal door dezelfde lichting architecten gepromoot. Voordien was de voorgevel identiek aan die van het meest rechtse huis: gewone baksteen. Ook de zijgevel rechts is gesoigneerd: met cement (plat) geplamuurd.
Gebouwenrij links van het hofken (foto’s Luc Peleman, juli 2004)
Eind juli 2004 toonde Roger Flecyn ons vanop het hofken de fijne barsten in de cementen beplaastering. Die herinnerden er ons aan dat lang geleden twee huisjes door Jan van Geyte
voor zijn zoon Misaël werden samengevoegd tot het ene huis Mettepenningen. In de linkse rij stonden oorspronkelijk dus vijf huisjes in plaats van vier. Wie nauwlettend toekijkt, ziet door de barstjes de toegemetselde ramen en deur(en) van voorheen. In het eengemaakte huis verblijft thans de familie Flecyn. Links, tussen het huis en het hoofdgebouw, ligt een tuinstrook van 19,44 x 6,75 m. Afmetingen van de linkse rij huisjes: -eerste huis: 6,15 x 10,14 m, huisnummer 4 (of 2 of 6 naargelang de bron), met twee vensters op de steenweg; -tweede huis: 6,15 x 5,90 m, huisnummer 6, met een venster op het hofken; -derde huis: 6,15 m x 5,90 m, huisnummer 8, met een venster op het hofken; -grote stalling: 6,15 x 19,02 m, zonder deur of venster op het baantje, want het diende als magazijn of werkplaats voor de bewoner van het eerste huisje (wiens toegangsdeur te bereiken was langs de tuin) en voor de eigenaar van het hoofdhuis. Daar stonden onder meer de paarden; -vierde huis: 6,17 x 7,40 m, huisnummer 10, met een venster op het baantje. De wc bevond zich ernaast, en ergens was er nog een halve muur, althans volgens het inplantingplan van de dienst Zeeschelde van de Vlaamse Gemeenschap;3 -ten slotte een stalling, volledig open naar het hoofdhuis toe: 6,17 x 6,57 m. Die stalling leunde aan bij de dijk die het domein Koolputten scheidde van de achterliggende weiden. Bevond zich boven deze stalling de hooizolder? De schapenstal was vlakbij. De heer Van Boom, bewoner in de vroege jaren 30, stalde hier zijn wagen. De rechtse rij huisjes: -vijfde huis (met voorgevel aan de steenweg): 3,77 x 7,85 m, huisnummer 1, met twee vensters op het hofken. De voorgevel is vlak, met goedkope, verweerde baksteen gemetst; in 1930 woonde er een blokmaker (ook nu nog geeft dit huis een verzorgde indruk); -stalling: 3,77 x 13,05 m, waar onder meer blokmakersalaam opgeborgen lag; -een open plaats: 3,77 x 2 m, met publieke wc, waarschijnlijk nog niet bestaand in 1930; -elektriciteitscabine van Intercom: 3,50 x 7 m, waarschijnlijk eveneens van na 1930; -open plaats: 3,50 x 5 m, waarschijnlijk onbestaand in 1930; -“garage”: 3,50 x 6 m.
3
Dit inplantingplan publiceerden we in de vorige aflevering van ons tijdschrift: BUGGENHOUT, P., De Koolputten (1), in: Braem. Driemaandelijks tijdschrift voor heemkunde. Jg. 36 nr. 4 (december 2004), p. 14.
Gebouwenrij rechts van het hofken (foto’s Luc Peleman, juli 2004)
Sedert de aankoop van heel dit gedeelte rechts door Remi de Meester - later werd het eigendom van Georges Besard - werden nog verscheidene verbouwingen uitgevoerd van aan de steenweg tot aan de dijk. We denken daarbij onder meer aan de oprit met hek, afdaken en veranda’s. Rechts daarvan ligt een lange strook open terrein: 5,20 x 28,85 m. En aansluitend daarbij volgt een driehoekig, naar Elversele toe uitwaaierend stuk grond van 15 x 35,8 m.
De Koolputten zelf Het hoofdcomplex van De Koolputten bestond uit drie gebouwenreeksen, alle drie parallel met de steenweg en dus min of meer haaks op de Durme. Het hoofdhuis mat 19,50 x 7,94 m. Oorspronkelijk was het een grote herenwoonst voor één familie, voorzover wij althans weten. Toen of later werd het een afspanning met staminee en woongelegenheid voor twee gezinnen. De voorgevel was in 1930 al bijna zeker gerestaureerd: glad geschuurd en wit geverfd, met onderaan een gerotste cementband (die men trouwens ook aantrof op de achtergevel en de zijgevels). Onder de dakgoot prijkte in grote zwarte letters de naam DE KOOLPUTTEN. Op de voorgevel - tussen het gelijkvloers en de eerste verdieping - zag men tot voor kort in gelijkaardige, kleinere letters nog ESTAMINET staan. Rond 1930 werd De Koolputten bewoond door twee gezinnen. Links, in het ruimste deel (15,70 x 7,94 m, inclusief de gemeenschappelijke traphal), woonde de familie Van Boom op basis van een akkoord met Frans Buggenhout. In de voorgevel zat een venster links van de deur en twee rechts van de deur: één om het bureau te verlichten en één om de tapkast met buffet te verlichten. Ik herinner mij een grote kast waarin de glazen werden bewaard en een stolp voor de “Engelse cakes” (waar we als kind het water van in de mond kregen). Om in de gelagzaal te komen, moest men een paar trapjes naar beneden. De vloer was glad en proper (gegoten of geplaveid?). De tafeltjes en stoelen waren langs de muren geschikt, zo menen we ons te herinneren van de enkele keer dat we bij een feestje even naar binnen konden piepen. Er stond een carambolebiljart, maar men kon er ook kaarten, triktrak spelen of vogelpikken. Via een keldertrap geraakte men bij de drankvoorraad. Ook in het kleine bureau was er een keldertrap. Verder vond men op het gelijkvloers de keuken en de traphal, afgesloten door een deur die vermoedelijk identiek was aan de toegangsdeur van de staminee. Langs de linker zijgevel, tegen de Durme, bedekten twee zware valluiken een brede, bakstenen trap. Die gaf toegang tot de bier- en wijnkelders die zich uitstrekten onder het grootste deel van het gebouw. Het was verboden terrein voor kinderen, maar de platliggende luiken waren bovendien te zwaar om op te tillen. In deze zijgevel zaten op elke verdieping (gelijkvloers, eerste verdieping en de voor ons kinderen onbekende zolder) twee ramen. Rechts in het hoofdhuis, naast de staminee dus, woonde na 1930 de familie Buggenhout. Mijn thuis. De afmeting aan de straatzijde bedroeg slechts 3,80 m, maar dankzij een achterbouw was de diepte 12,74 m. Er was trouwens nog de gemeenschappelijke inkom met trap (we sliepen op een deel van de eerste verdieping). De indeling op het gelijkvloers voorzag
naast die gemeenschappelijke traphal een groot salon: de rekenkamer of bureau, tevens verloskamer (mijn broer Joseph werd er in 1934 geboren - Polien Mettepenningen-Neus was de vroedvrouw); speelkamer; strafkamer; en dan was er de keuken waarvan deur en ramen uitgaven naar beide zijden. Een toilet was er niet; dat bevond zich buiten in de tweede bouw. In de voorgevel zaten twee vensters. Met drie vensters en de deur van de staminee erbij is hier dus sprake van een huis met zes traveeën. Opmerkelijk: de zes ramen op de eerste verdieping werden twee per twee samengehouden met een verticale balk die bovendien de gevel verfraaide. Er was ook een horizontale balk tussen gelijkvloers en eerste verdieping, fraai gemodelleerd. Tijdens de afbraakwerken zagen we dat de muren twee grote stenen dik waren. Voor de “pilaren” werd daar nog een halve steen aan toegevoegd. Niet goedkoop dus. We vermoeden dat ook de muren van de werkmanshuisjes en de stallen en magazijnen één steen dik zijn. Was er meer zand dan cement in de mortel? We kregen de indruk wanneer we de heer Flecyn bezig zagen met het bikken en het recupereren van de oude steen. Er moeten echter wél solide fundamenten geweest zijn, want er was een grote kelder, en dat in weidegrond na veelvuldige overstromingen. De heer Flecyn meent dat het benedenvallen van het dak van het hoofdgebouw (en later van delen van de muren) te wijten is aan de bouw van een zware betonnen stutmuur aan de Durmebedding. De oude houten kadeafsluiting zou het daardoor begeven hebben en het gebouw meegezogen hebben. De eerste verdieping van De Koolputten had een tamelijk brede gang. Voorzover we weten, waren er vier kamers die het op een of andere wijze moesten stellen met zes ramen, hetzelfde aantal als aan de achterkant. De ramen van de voorkant waren op het oosten gericht, waar ’s morgens de zon opkomt. Een goede oriëntatiekeuze van de oorspronkelijke eigenaar, bouwheer of architect.4 De ramen waren groot en sterk. De vliegenramen waren even groot, breed en degelijk, maar o zo zwaar… Om gekijf en een rammeling te vermijden, moesten we zorgen dat we de vliegenramen goed op hun plaats zetten, zodat ze niet naar buiten kantelden en op het voetpad donderden. Soms waren onze pogingen als kind zo wanhopig, dat we een vliegenraam binnenskamers op onze tenen kregen. Zo vele jaren later voelt ge dat nóg. Fantasie? Overtuig uzelf en bekijk de middenteen van mijn linkervoet! Ook naar het westen, uitgevend op de binnenplaats, waren er waarschijnlijk zes ramen. In de zuidgevel, met zicht op de Durme, zaten twee ramen zonder luiken (blaffeturen). Eén gaf uit op de gang, het andere allicht op een kamer, maar als kind mochten we daar niet komen.
4
Volgens de vriendelijke dames en heren in de leeszaal van het Rijksarchief te Beveren lieten de architecten in oude tijden geen schetsen, tekeningen, plannen enz. na. We moeten ons dus met andere middelen behelpen en al eens wat raden, meten met het oog, aanvoelen, soms in het blinde staren.
Er was ook een zolder, al was dat voor ons kinderen evenzeer verboden terrein. Jef Mettepenningen is daar voor ons eens door een Frans venster gekropen. Hij waagde zich tot in de dakgoot omdat we hem gezegd hadden dat er zwarte vogels rondcirkelden en dat er waarschijnlijk een nest jongen hing die we zó graag zouden bezitten. Met een vogelknip kon men immers alleen maar mussen vangen die we opsloten in een kooitje… waarna ze stierven van buikloop omdat ze enkel brood te eten kregen (mijn moeder heeft eens mussen proberen bakken, maar dat was de moeite van het pluimen niet waard). Jef, veilig aangekomen bij het nest, stak de vluggelingen onder zijn jas (of zijn hemd) en vatte de terugtocht aan, voetje per voetje door de dakgoot, zich ondertussen met beide handen vastklampend aan het dak. Maar nog vóór Jef terug op zolder was, waren de vogels al gaan vliegen. Ze lieten hem jas en hemd… Aan de straatzijde, midden in het schuine dak, zat nog een venster op het oosten. In de verte zag men Temse liggen. Er was een identiek venster op het westen. In de noord- en de zuidgevel zaten er, zoals op gelijkvloers en eerste verdieping, twee vensters, al stonden ze dichter bij elkaar. Op de nok van het dak stonden drie schouwen parmantig ingeplant. Centrale verwarming was in 1930 nog onbestaande. Middenstuk Parallel met het hoofdhuis, ingeplant tussen kade en tuin, was er een tweede gebouwenreeks. In 1930 omvatte het de gemeenschappelijke wc, een houtkot, een garage, een particuliere (lees: primitieve) bakkerij (nooit heet water op rijzende deeg gieten, het brood wordt dan steenhard!). Vooraan, vlakbij de loskade, stond het hondenhok. De hond die er verblijf hield, was niet bepaald mijn vriendje! Werd dit middenstuk later afgebroken? Het werd daarna misschien wel aangebouwd bij de magazijnen, zoals we meenden te zien toen we er in 2000 passeerden. Magazijnen Een derde complex beschutte de twee putten die het dichtst bij de Durmekade lagen. Ze fungeerden als beerputten, koolputten… noem maar op. Ze waren 10 m lang, 4 m breed en 2 m diep. Dit derde gebouwencomplex, parallel met de vorige twee, omvatte ook de magazijnen die 80 tot 93 m maten. Daarachter lag nog een dijkweide die het bebouwde gedeelte scheidde van het hooiland (perceel 1342), links van de grote dijk. Voeg daar rechts nog de westkant van de driehoekige tuin van De Meester (later Besard) aan toe, en je hebt een scheidslijn tussen het domein van De Koolputten en de achterliggende weiden van ca. 130 m.
Er was nog een derde put, die een eindje verderop lag. Hij was misschien iets kleiner want er lag een loopplank over waarlangs de schapen door Jef Mettepenningen naar de weide werden gedreven. In de vroege jaren 30 is er eens een schaap ingevallen, met heel wat paniek tot gevolg. Begrenzing van het huidige domein Dankzij het inplantingsplan d.d. 4 september 1978 dat we in de vorige aflevering afdrukten (zie Braem 2004 nr. 4, p. 14), kennen we de aanpalende eigenaars anno 1978: -in het westen: weduwe Olieslager-Huybens (Antwerpen) en kind; -in het noorden (westelijk deel): Cesar Christiaens-Joris (Waasmunster); -in het noorden (oostelijk deel): Guido van Raemdonck (Sint-Niklaas).
Paul Buggenhout fsc