DE KOOLPUTTEN (5) De eerste twee afleveringen (Braem 2004 nr. 4 en Braem 2005 nr. 1) handelden vooral over de situering van het domein Koolputten in zijn omgeving: de dorpen van Sombeke, Elversele en Hamme, de Mirabrug, de Durmerivier. Maar ook de gebouwen zelf namen we uitgebreid onder de loep, zowel in woord als in beeld. In de derde aflevering (Braem 2005 nr. 2) gingen we op zoek naar de oudste eigenaars-bewoners van De Koolputten. We maakten achtereenvolgens kennis met de families De Puysselaer, Vertongen, Vermeire, De Wilde en Van Geyte. In de vierde aflevering (Braem 2005 nr. 3) volgde de familie Buggenhout, die er door omstandigheden maar vier jaar verblijf hield, van 1930 tot 1934. Nu is het tijd om de rode loper uit te rollen voor de familie waarmee De Koolputten nog altijd worden geassocieerd.
Postkaart De Koolputten en Durmebrug (verzameling François van Dooren - Elversele)
Schelfhout Napoleon ten spijt en allicht door de slordigheid van ambtenaren duiken er in de familienaam van deze bewoners heel wat variaties op: Schelfhout, maar ook Schelfhaut, Schelfout, Schelfaut. De eerste zoon werd als Schelfhaut genoteerd, de eerste dochter als Schelfout, terwijl het in beide gevallen Schelfhout had moeten zijn.
Ofschoon de familie Schelfhout net als de vorige bewoners afkomstig was van Buggenhout, is de naam zeker niet typisch voor deze gemeente in het Land van Dendermonde. In Waasmunster daarentegen treft men hem reeds vroeg aan, maar om genealogische verbanden aan te duiden, is natuurlijk bijkomend onderzoek nodig.
Op 16 mei 1934 werd voor notaris Ide te Hamme de akte verleden waarbij het hele complex van De Koolputten (woonhuizen, magazijnen, kaai, grond, erf en afhangen) in eigendom overging aan Frans-Alfons Schelfhout (1866-1956) en Maria-Sabina Blindeman (1873-1953). Aanleiding tot de gedwongen verkoop was het faillissement van de echtelingen BuggenhoutBrusselmans; de curator was Eduard Goris uit Dendermonde. Fons Schelfhout was afkomstig uit Buggenhout, Sabine Blindeman uit Appels; ze waren in januari 1903 in het huwelijk getreden en hadden ook in Buggenhout reeds een kolenhandel geëxploiteerd. Op het ogenblik van de verkoop waren ze respectievelijk al 68 en 61 jaar oud. Maar geen nood, er waren nog zeven kinderen in leven (allen geboren te Buggenhout): 1° Amandine (1899-1966) alias Zuster Maria-Aldegonde, kloosterzuster te Baasrode en Beveren waar ze op 31 mei 1966 is overleden; 2° Oscar (1904-1984), priester, vicaris-generaal van de bisschop van Gent; 3° Louis (1906-1966), belastinginspecteur te Zelzate en vader van 5 kinderen; 4° Leon (1908-1988), handelaar te Hamme in de Noordstraat en vader van 8 kinderen: Paul (+), Marcel, Oscar, Annie, Luc, Rita, Pierre en Agnes; 5° Anna (1910-1996), ongehuwd en ook kinderloos gebleven; 6° Petrus (1912- ? ), in augustus 1956 te Moerzeke getrouwd met Adrienne Rosalie Westerlinck maar kinderloos gebleven; 7° Renilde (1915-1995) alias Nilda, getrouwd met Germain Vereecken (1916-2001) uit Hamme, de latere politiecommissaris van Waasmunster, en moeder geworden van 5 kinderen: Marc (+), Mia, Annie, Oscar en Sabine Vereecken. Moeder Schelfhout, Sabine Blindeman, overleed in De Koolputten op 18 januari 1953, twee weken vóór de zondvloed van 1 februari 1953 waarbij 2 jongeren uit Hamme vlakbij De Koolputten verdronken.1 Ze was bijna 80 jaar oud. Conform het huwelijkscontract van 1903 behield haar echtgenoot de helft van de volle eigendom en de helft van het vruchtgebruik. Hun kinderen verkregen de andere helft, elk ten belope van een zevende.
1
Een springtij en een urenlang aanhoudende noordwesterstorm met windkracht 12 had het waterpeil op zaterdag 1 februari 1953 naar ongekende hoogten gestuwd. Vooral in Nederland werd het een drama: in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 vielen meer dan 1.800 doden. In Vlaanderen waren het er slechts 16, maar de vloed zorgde ook voor 240 dijkdoorbraken en 100 inzakkingen. De zwaarst getroffen Wase gemeente was Kallo, al kreeg ook Temse zijn deel: in de dorpskom steeg het water tot anderhalve meter. Te Elversele nabij De Koolputten kwamen twee jonge Hammenaars om het leven. Na een avondje uit in Sint-Niklaas hadden de broers Hans en Kees van Poelje en André de Stobbeleir zich over de Pontweg naar de Durmebrug gewaagd, ook al stond de weg volledig blank. Op een paar honderd meter van De Koolputten raakte hun auto van de straat: Hans van Poelje en André de Stobbeleir verdronken; Kees van Poelje, die bovenop de auto was gekropen, kon op het nippertje worden gered (PELEMAN, L., Elversele in 2003, in: Braem. Driemaandelijks tijdschrift voor heemkunde, jg. 35 nr. 2 - juni 2003 - p. 6-7). André de Stobbeleir was een achterkozijn van Etienne de Stobbeleir, met wie we eerder in deze bijdrage kennismaakten (zie voetnoot 4).
Op 27 augustus 1953 - Fons Schelfhout is ondertussen 87 - wordt voor notaris Van Driessche te Hamme een akte verleden die het eigendomsstatuut van De Koolputten wijzigt: Anna en Petrus Schelfhout, respectievelijk vermeld als handelaarster en als handelaar, worden de enige eigenaars. Wellicht hebben de overige vijf kinderen hun part in geld gekregen. Fons Schelfhout overleed te Waasmunster op 1 augustus 1956, minder dan drie maanden vóór zijn 90ste verjaardag. Hij werd, evenals zijn vrouw, begraven te Hamme. Hun kinderen Anna en Petrus exploiteerden de kolenhandel tot in de late jaren zeventig, maar de herberg ging vermoedelijk reeds in de jaren vijftig dicht. Zowel Anna als Petrus bleven kinderloos, zodat opvolging uitgesloten was. Anna verhuisde nog naar de Dommelstraat te Sombeke; ze overleed in maart 1996 op 86-jarige leeftijd in rusthuis ’t Heuverveld te Waasmunster. Hoe het met Petrus afgelopen is, weten we voorlopig niet. In de praktijk waren het Anna en Petrus die De Koolputten exploiteerden. Uit tal van getuigenissen blijkt dat er ten tijde van de familie Schelfhout - zoals ten tijde van de vorige bewoners - nog heel wat bedrijvigheid was, zowel op de kaai als in de herberg. Bij goed weer werden de tafeltjes en stoeltjes trouwens buiten op het voorplein gezet.2 Bij het tweede parallelgebouw achter het hoofdhuis verrees een aanbouw waar een aanzienlijke voorraad werd gestockeerd. De Elverseelse kolenhandelaars - Jozef van Mele (1918-1985) in de Burggravestraat, Frans Hens (1894-1966) en Jules Christiaens (1891-1992) in het Dorp - gingen er zich op regelmatige tijdstippen bevoorraden. Dat De Koolputten in de eerstehelft van de twintigste eeuw heel wat concurrentie te duchten had, moge blijken uit volgend lijstje van aanlegkades langs de Durme, tussen Tielrode en Hamme: -ter hoogte van de Bettehemstraat te Tielrode, bijna aan de samenvloeiing van de Durme met de Schelde (voornamelijk steenproducten); -Rochus, ter hoogte van herberg Ons Streven te Tielrode (voornamelijk beerputten); -De Koolputten te Sombeke bij de Mirabrug; -Boel te Hamme, rechtover De Koolputten (voornamelijk kolen); -het Kaaiken te Sombeke (voornamelijk beer); -Vertongen te Hamme, stroomopwaarts voorbij Boel, net vóór de verdwenen spoorwegbrug; -ter hoogte van Van Garsse te Hamme, voorbij de spoorwegbrug (waar zich bovendien een scheepswerf voor houten vaartuigen zou hebben bevonden);
2
Mondelinge mededeling van Alfons de Keyzer (Elversele), 8 juli 2003.
-ter hoogte van Dals De Meyer te Hamme (nu een antiekhandel) (voornamelijk olie, die daar werd overgepompt en via een pijpleiding naar touwslagerij Le Lis te Hamme geleid); -een kil of aanlegplaats voorbij de spoorwegbrug, omtrent de woning van de kunstschilder Achiel van Sassenbrouck (1886-1979) (waar grintschepen werden gelost voor Van Driessche, de aannemer van wegenwerken die in de late jaren veertig onder meer het betonnen wegdek van Dorpstraat en Legen Heirweg te Elversele realiseerde); -gemeentekaai van Hamme aan het huidige Kaaiplein; -gemeentekaai van Waasmunster ten oosten van de brug over de Durme (voornamelijk vlas en bouwmaterialen, maar b.v. ook het plantgoed van de Boerenbond uit Merksem, dat werd gelost door schipper Vic Kuyt met zijn schip Rita; of grint voor de betonfabriek van Gustaaf de Bondt te Hamme-Sint-Anna, een firma die thans betonbiels vervaardigt voor de spoorwegen); -ter hoogte van Van Hecke, vóór de dekenfabriek Manta te Waasmunster; -in Hamme-Sint-Anna een kaai die onder meer kortstondig - van 1923 tot 1925 - werd geëxploiteerd door Augustin Verheyden (1875-1944), alvorens hij met zijn gezin naar de Dorpstraat te Elversele verhuisde.3 De trafiek op de Durme werd verzekerd door beurtschepen: schepen die een regelmatige dienst tussen twee of meer plaatsen onderhielden, in dit geval voornamelijk tussen Hamme en Antwerpen. De eerste beurtschepen waren houten zeilschepen, maar reeds vroeg in de twintigste eeuw moesten die plaats ruimen voor ijzeren schepen met een motor. Tijdens het interbellum waren dat onder meer De Hammenaar (een stoomschip dat dagelijks passagiers en goederen vervoerde en waarop de vader van Filip de Pillecyn ooit nog kaartjesverkoper was),4 Stad Lokeren van schipper Victor Vermoens (123 ton, motor Bolnes, 45 pk), René van schipper René de Stobbeleir (131 ton, motor Kromhout, 45 pk), Durme van schipper Honoré de Stobbeleir (80 ton, motor Kromhout, 35 pk), Hoop op de Toekomst van schipper Marcel de Stobbeleir (60 ton, motor ?, 25 pk),5 en de Laurent van de weduwe van schipper Emiel D’Haens (100 ton, motor Industrie, 35 pk).6 3
Schriftelijke mededeling van Gustaaf van Hove (Elversele), 17 augustus 2004; DE MAERE, R., De Durme te Waasmunster, in: Heemkring ‘Het Sireentje’. Driemaandelijks tijdschrift voor heem-oudheidvolkskunde, jg. 13 (1988) nr. 2, p. 488-495; PELEMAN, L., Tachtig is prachtig. Biografische notities omtrent de Elverseelse 80-plussers. Elversele, 2005, p. 112. 4
Eigenlijk heette dat stoomschip Durme, maar in de volksmond luidde het De Hamse Boot, terwijl men hem in Antwerpen De Hammenaar noemde (VAN GARSSE, R., Terugblik in het verleden. Om en rond de Durme te Hamme. III, in: Driemaandelijks tijdschrift voor geschiedenis en heemkunde Osschaert, jg. 4 - 1990 - nr. 3, p. 43). 5
Het varen zat de familie De Stobbeleir in het bloed: ook bv. Renés vader August de Stobbeleir, zijn broer Achiel en zoon Etienne verdienden de kost als schippers. Honoré en Marcel de Stobbeleir zijn verre kozijns (mondelinge mededeling van Etienne de Stobbeleir, 5 april 2005). Broer Achiel de Stobbeleir (1899-1940) werd geboren op het ouderlijk schip in het Franse Vendhuille. Eens volwassen, liet
Na de oorlogsjaren - tussen 1945 en 1965 - waren nog vier binnenschepen bedrijvig: de hierboven genoemde Stad Lokeren, René en Hoop op de Toekomst, en - sedert 1955 - de Alma van Etienne de Stobbeleir (129 ton, motor Lister, 60 pk). Van 1965 tot 1970 waren enkel nog de René en de Alma actief; in 1970 bracht Etienne de Stobbeleir (°1931) een nieuwe Alma in de vaart, goed voor een tonnenmaat van 281 ton, een motor van het type Brons en 100 pk. Gedurende vijf jaar was hij nog de enige beurtschipper op de Durme, maar op 21 april 1975 was het ook voor hem definitief gedaan en verkocht hij zijn schip aan een Parijzenaar. Zodat Alma van de Durme naar de Seine verhuisde.7 Maar ook voor een schipper kruipt het bloed waar het niet gaan kan: Etienne is nog altijd plaatsvervangend veerman op Durme en Schelde (onder meer te Tielrode waar hij geregeld invalt voor veerman Alin Poort). Binnenschepen met een gasoliemotor hadden een mast en een giek, waardoor de goederen met scheepskracht konden worden gelost. Op schepen zónder deze uitrusting moesten de goederen uit het schip worden gedrágen. De meeste bulkgoederen werden dan in het ruim van het schip in balen geladen. Zo een baal werd op een plank geplaatst en door twee laders op de rug van de derde getast. Die moest dan langs een fel verende loopplank van het ruim naar de kade, waar hij zijn vracht kon deponeren op de aangegeven plaats. Heel wat van die beurtschepen voerden grondstoffen aan voor de fabrieken in Hamme. Een van de grootste afnemers was Le Lis waar koorden werden gemaakt van sisal.8 hij zich op Boelwerf te Temse een binnenschip bouwen van 47 meter lengte en een tonnenmaat van ruim 400 ton. Daarmee vervoerde hij voornamelijk granen en kolen over de Schelde, de Rijn en andere stromen of rivieren in West-Europa. In 1927 was hij getrouwd met Mathilde Verhelst (1909-2000) uit café De Roskam te Elversele, die twee zonen baarde: André (°1931) en Urbain (1933-1940). Achiel en zijn jongste zoontje kwamen in dramatische omstandigheden om het leven. Ze voeren op 10 mei 1940 op het Albertkanaal te Geel toen de Duitsers ons land binnenvielen. Hun schip werd door Belgische troepen gedynamiteerd en het gezin moest op de vlucht. Tijdens die vlucht werden ze beschoten door Duitse vliegers: Achiel stierf ter plaatse, op 11 mei 1940; zijn zoontje Urbain 3 dagen later (PELEMAN, L., Tachtig is prachtig. Biografische notities omtrent de Elverseelse 80-plussers. Elversele 1995, p. 92). 6
Tot de late jaren twintig kende men op de Durme ook de steenschuit, een vrachtzeilschip (niet gemotoriseerd dus!) met 45 tot 50 ton laadvermogen dat pendelde tussen Hamme-kaai en de steengelagen van Rupelmonde, Steendorp en zelfs - via de Rupel - Rumst, Niel en Boom. Schipper-eigenaar was Edmond de Baerdemaeker uit Hamme, getrouwd met Marie van Havermaet, die in 1876 werd geboren in een van de kleine huisjes van De Koolputten (VAN GARSSE, R., Terugblik in het verleden. Om en rond de Durme te Hamme. IV, in: Driemaandelijks tijdschrift voor geschiedenis en heemkunde Osschaert, jg. 4 - 1990 - nr. 4, p. 73-75). 7 Schriftelijke mededeling van Gustaaf van Hove (Elversele), 17 augustus 2004. 8
Sisal: plant die oorspronkelijk thuishoorde in de droge gebieden van tropisch Amerika, maar die vóór 1940 reeds op Sumatra en Java werd aangeplant, na 1945 ook in tropisch Afrika en Mexico. De plant heeft een zeer gedrongen stam, die in vijf tot zes jaar tot 1,50 m hoogte groeit en dan 60 kg weegt. De schuin afstaande, rechte, aan de punt van een stekel voorziene bladeren staan in gedrongen rozetten; er worden er 200 tot 250 ontwikkeld, alvorens de plant in bloei schiet en afsterft. Er worden bijna nooit zaden (wel zaadloze vruchten) gevormd. Op de plaats van de bloemen ontstaan na de bloei 'bulbillen': kleine plantjes. Volwassen planten kunnen bladeren leveren tot ca. 160 cm lengte. De zich in het blad
Ook de veevoeders voor Henri de Keyzer (1895-1980), handelaar aan de Pontweg te Elversele, werden aan de Durmebrug gelost, meestal aan Hamse zijde, maar soms ook aan De Koolputten, waar een weegbrug ter beschikking stond zodat desnoods onmiddellijk aan de kleinhandelaars kon worden geleverd. Later gingen zijn zoons Gustaaf en Leonard de Keyzer er zich bevoorraden in maïs en lijnschilfers (schilfers van lijnzaad). De maïs werd in het ruim met een gegalvaniseerde emmer in balen van 100 kg en meer geschept. De schepen die kolen transporteerden, waren bijna altijd spitsen: ze hadden geen motor en moesten dus met een sleepboot ter bestemming worden gebracht. Zo een spits had een gemiddelde lengte van 38 meter en een laadvermogen van 300 ton. Etienne de Stobbeleir herinnert zich nog dat zijn vader, René de Stobbeleir, in 1946 pekelnoten laadde van Jozef Baeck (1894-1973) uit Elversele. Die pekelnoten werden eind juni, begin juli op de Durmedijken geplukt, in vaten van 400 kg gestopt en per schip naar Antwerpen gebracht. Daar werden ze overgeladen op de West-Friesland en naar Rotterdam verscheept. Uiteindelijke bestemming was Engeland, waar ze eindigden in de fameuze Engelse pickles. Maïs werd aan De Koolputten zelden gelost, tenzij wanneer ze moest worden gewogen voor onmiddellijke verkoop of wanneer er op de Hamse kaai geen plaats was om aan te meren. De kaai van De Koolputten was echter niet zo interessant omdat de aanlegplaats te ondiep was en te snel verzandde.9 Reeds ten tijde van de familie Buggenhout moest de zate geregeld worden platgetrokken. Arbeiders gooiden dan met een schop het slijk dat zich tegen de kaaimuur had opgehoopt naar de kant van de rivier. Tot de zate weer mooi horizontaal lag. Over het lossen van de Antwerpse stadsbeer in onze contreien lazen we nog het volgende prozaïsche stukje, dat weliswaar betrekking had op de beerkaai van Grembergen, maar dat evengoed over Tielrode, Sombeke of Hamme had kunnen gaan: Wie van de huidige jonge generatie van Grembergen zou nog weten, dat eens op hun grondgebied, hun gemeente, de beerputten van Antwerpen te vinden waren? Reeds voor de wereldoorlog 14-18 werd de beer per schip overgebracht naar de Grembergse kaai. De grootste aanvoer geschiedde omstreeks de maanden april-mei, tijdstip waarop deze bemesting het meest noodzakelijk was. Deze beerkaai was het eigendom van Jan De Stobbelaer. Hij was de bezittende stinker van deze zes gelukkige putten. Deze putten hadden een diepte van ongeveer 2,5 m. De peilhoogte was primitief doch zeer praktisch aangebracht. Op een houten lat waren nagels aangebracht op een gelijke afstand. De afstand tussen twee nagels bepaalde de
bevindende verhoute vezels vormen ca. 4% van het bladgewicht. Men plant 4000 tot 6000 planten per hectare. Jaarlijks worden de onderste bladeren geoogst, voor het eerst twee tot drie jaar na het planten. Een hectare levert 3,7 tot 20 ton per cyclus van vijf tot zes jaar. De sisalvezel behoort tot de zeer sterke touwvezels en wordt in sterkte alleen door manillahennep (= abaca) overtroffen; hij wordt vooral gebruikt voor de vervaardiging van diverse soorten touw (Encarta® - Encyclopedie. © 1993-2002 Microsoft Corporation/Het Spectrum). 9 Schriftelijke mededeling van Gustaaf van Hove (Elversele), 17 augustus 2004. Maïs is een voedingsgewas dat aanvankelijk werd geïmporteerd uit Zuid-Amerika (Argentinië). Pas járen na het einde van de Tweede Wereldoorlog werd maïs ook hier verbouwd. Het resultaat is de monocultuur van vandaag.
inhoud van ongeveer 5 hl., de inhoud van een beerbak. Voor wie een bak beer haalde (…) kostte dit toen 4,5 fr. plus een glaasje bier gratis. De beer werd kosteloos aangevoerd tot het hof van De Stobbelaer. Het lossen gebeurde uitsluitend door mensenhanden, want het gebeurde met kruiwagens: vanuit het schip naar de put. Dat dit geen grapje was, kunnen we ons best voorstellen. Het kostte een hoog aantal uren arbeid. Wat later kwamen de «menneeggers» in gebruik; het toestel was best vergelijkbaar met de vroegere dorsmachine. Beide toestellen haalden hun aandrijving van de reëelst mogelijke paardekracht. Bij hoogwaterstand duurde de lossing toch nog 4 uren, terwijl er bij laag water een ganse dag werd over gezet. Gebeurde het dat een paard onwillig werd, dan moest het vervangen worden door drie man, die voor een uiterst zware taak stonden. De lossingswerken waren in handen van «Doorken en Laurent Waegeman», mensen die ons bereidwillig te woord stonden. Andere beerputten waren te vinden te Waasmunster, Moerzeke en op de Ruiter te Lokeren (eigenlijk Waasmunster, nvdr). Ook heeft men dit geprobeerd met het stalmest maar dit lukte niet. En ondertussen zijn deze natuurlijke meststoffen vervangen door tal van scheikundige produkten”.10 Roger van Garsse (1914-1996), die zijn kinderjaren op de Kaaldries te Hamme doorbracht, zag het te Hamme als volgt gebeuren: Gedurende vele jaren hebben wij op de Durme vrachtzeilschepen zien verschijnen van het type “Otter” - van 20 tot zelfs 90 ton. Rond de jaren ’30 waren zij echter al gemotoriseerd maar bleven van tonnemaat en model onveranderd. Deze schepen hadden een heel bijzondere taak, namelijk het vervoeren van beer, komende uit steden als Gent en Antwerpen en bestemd voor de landbouwgemeenten, dus ook Hamme. Beer was steeds het hoofdbestanddeel voor de landbouw om de velden en weiden vruchtbaar te maken. Dit duurde tot chemische meststoffen op de markt verschenen, daarenboven door het installeren binnenshuis van toiletten met waterdoorspoeling mogelijk gemaakt door het aanleggen van de waterleiding, hiermede werd het ganse systeem van bemesten definitief opgedoekt. Driemaal per jaar hadden de boeren grote hoeveelheden mest nodig nl. in de lente, na de oogst en in de herfst. De plaatselijke bevolking was de eerste leverancier. Elk huis had buiten op het koerken een afzonderlijk “huizeken”, daarin was een muurtje van een halve meter opgetrokken met een plank erop waar een ronde opening in aangebracht was waar je dan kon opzitten. Daaronder bevond zich een gemetselde put - de beerput. Dat was in de steden juist eender als op de buiten. De uitdrukking “eens naar de koer gaan” stamt uit die periode en iedereen wist voldoende wat dit betekende. Als de beerput vol was ging men een boer vragen te komen ruimen. Deze had daarvoor een kar op drie wielen, zijn beerkar - vooraan was een klein draaiend wiel en stuur achter twee grote wielen met tussenin een houten bak die bovenaan sloot door middel van twee schelen. Achteraan de bak was er een gat met tap geslagen, rond die tap was steeds een vod gewonden. Trok men die tap eruit dan vloeide de materie weg op het veld. Er waren bakken van 500 tot 1000 liter. De boer, steeds vergezeld van een tweede persoon, stopte met zijn beerkar voor de deur, nam een kuipje van ongeveer 25 liter met langs weerszijden een handvat. Hij ging langs het achterpoortje binnen als er een was, zoniet gebeurde alles langs de voordeur, dwars door uw huis. Voor het leegmaken van de beerput gebruikte de boer een “beerloet” - dit was een soort emmer waaraan een lange steel van ongeveer 2 meter bevestigd was. Hij vulde zijn kuipje en 10
WAEGEMAN, Oscar, De beerkaai te Grembergen, in: Ons Heem, jg. 23 nr. 6 (slachtmaand 1969), p. 261-262.
trok daarmee opnieuw door uw huis naar zijn beerkar om het kuipje te ledigen. Het gebeurde vroeger weleens dat de boer van de beer proefde om te kontroleren of de kwaliteit goed genoeg was. Voor een beerput van + 500 liter betaalde hij U 25 frank en twee borrels kon hij best gebruiken. In eigen gemeente was er onvoldoende beer te vinden om aan die grote behoefte te voldoen, vandaar de schepen die dit onwelriekend goedje uit de steden aanvoerden. Hier bij ons langs de Durme waren er heel wat uitbaters van een “beerkaai”. Mijn geboortehuis in de Kaaldries stond tussen twee van die bedrijven, zodat ik in mijn jeugd dat gedoe van nabij heb kunnen volgen. De uitbater had op zijn erf grote opslagputten in metselwerk afgezet, die waren zo’n 10 m lang, 4 m breed en 2 m diep, een kap met dakpannen en vooraan een grote vaste handbediende pomp, die zodanig geplaatst was dat de beer bij het oppompen rechtstreeks in de bak van zijn klant liep. De uitbater bezat op zijn erf eveneens een kil waar de beerotter bij hoogtij kon invaren om te lossen. Dat lossen gebeurde eveneens met een grote handbediende pomp waarbij de beer in een houten U-vormige goot liep. Die goot was geïnstalleerd op schragen en balken die door hun schuine opstelling er voor zorgden dat het goedje in de opslagputten terecht kwam. Gans de gebuurte wist uiteraard wanneer een schip gelost werd. In het hoogseizoen kwamen de boeren in groten getale “marchandies” ophalen, tegen betaling natuurlijk. Soms waren er zoveel karren dat zij in file dienden aan te schuiven. Ach ja! In file… en… aanschuiven, het zal dus toch waar zijn dat er niets nieuws is onder de zon, enkel de voertuigen zijn veranderd.11 Het teloorgaan van de kolenhandel hoeft natuurlijk geen verwondering te wekken. Steenkool moest het als energiebron afleggen tegen concurrenten als stookolie en aardgas. In 1991 werd nog slechts 9,9 % van de Belgische woningen verwarmd met steenkool; in 2001 zelfs maar 2,8 %. Aardgas en stookolie zijn ondertussen goed voor respectievelijk 44 en 43,1 %. De Meester Bij akte van 12 februari 1980, verleden voor notaris Vercauteren te Beveren, verkochten Anna en Petrus Schelfhout - ondertussen beiden rond de zeventig - een deel van De Koolputten aan Remi de Meester (1920-1997) en Elisabeth Coenen (°1920) uit Temse. Het gaat om de gebouwen rechts van het hofken: één huisje met voorgevel naar de Pontweg en tuin, een stalling, een open plaats (waar ooit een publieke wc stond), de elektriciteitscabine van Intercom, een open plaats en een “garage”.12 Nadat Remi de Meester, een gepensioneerd onderwijzer, op 24 januari 1997 in Egypte was gestorven, ging deze huizenrij over op zijn weduwe en vijf kinderen: Rozemieke, Jaak, Anne, Zeger en Johan de Meester. Datzelfde jaar nog verkochten ze de erfenis van hun echtgenoot en vader. Elisabeth Coenen woont sedert eind 1999 in residentie ten Berge te Belsele.
11
VAN GARSSE, R., Terugblik in het verleden. Om en rond de Durme te Hamme. IV, in: Driemaandelijks tijdschrift voor geschiedenis en heemkunde Osschaert, jg. 4 - 1990 - nr. 4, p. 75-76. 12
Een beschrijving en foto’s van deze rij huisjes vindt u bij: BUGGENHOUT, P., De Koolputten (2), in: Braem. Driemaandelijks tijdschrift voor heemkunde, jg. 36 nr. 1 (maart 2004), p. 27-28.
Besard Georges Besard (°1962) en Natasja Dhaen (°1973), respectievelijk geboren te Ronse en te Sint-Niklaas maar samen woonachtig te Oostakker, kochten in 1997 de huizenrij rechts van het hofken over van de erven De Meester. Zo werd verleden bij akte van notaris Reyns te Stekene op 6 november 1997. Totale oppervlakte van het gekochte goed: 948 m². Flecyn We keren nog even terug naar de overige gedeelten van De Koolputten: het hoofdhuis, de magazijnen en stallingen, het erf en de huisjes links van het hofken, samen goed voor een oppervlakte van 4.084,96 m². Heel dat gedeelte was tot in 1984 eigendom van de familie Schelfhout. Op 10 juni 1984 werd het verkocht aan Roger Flecyn (°1949) en Noëla Heyndrickx (°1950), respectievelijk geboren te Antwerpen en te Sint-Niklaas. Omdat het hoofdgebouw kort daarna tekenen van verval begon te vertonen, namen het koppel en zijn twee zoons hun intrek in het eerste huis links van het hofken, waarvan de voorgevel op de Pontweg uitgeeft. De heer Flecyn dreef aan De Koolputten een handel in recuperatiematerialen: bakstenen, vloertegels, dakpannen, ijzerwaren enz. De verkrotting van het hoofdhuis werd ondertussen alsmaar onomkeerbaarder. Toen op 18 januari 2003 de heringebruikneming van de Mirabrug werd gevierd met een weergaloos volksfeest, werd het voor de betrokken politici duidelijk dat het zo niet verder kon omwille van de veiligheid maar ook omwille van het uitzicht. Bij zoverre dat burgemeester Rik Daelman (Waasmunster) begin 2003 aan de eigenaar bevel gaf om het gebouw vóór eind maart 2003 af te breken. De heer Flecyn is daar op zaterdag 3 mei 2003 mee gestart, al gaat een en ander tergend traag vooruit: het verwijderen van (de restanten van) het dak, het uitbreken van muren, het bikken van de oude baksteen zijn nog altijd niet voltooid.
Paul Buggenhout fsc en Luc Peleman
Met dank aan Mia Vereecken, dochter van Renilde Schelfhout, die ons heel wat nuttige gegevens heeft bezorgd.