Masterscriptie
POLITIEKE OVERGANGSPROCESSEN IN
POST-FRANCO SPANJE (1975-1986)
EN
POST-TITO JOEGOSLAVIË (1980-1991)
– Historische vergelijking –
Daniel Pandal Aparicio – 9916547
Drs. N. Tromp
Europese Studies Universiteit van Amsterdam 28-5-2009.
Rotterdam,
-0-
Masterscriptie Daniel Pandal Aparicio (9916547) Europese Studies, Universiteit van Amsterdam
Politieke Overgangsprocessen in Post-Franco Spanje (1975-1986) en Post-Tito Joegoslavië (1980-1991) – Historische vergelijking –
Eerste begeleider:
Drs. N. Tromp
Tweede begeleider:
Dr. E. Navarro Martínez
Rotterdam, 28-5-2009.
-1-
-2-
-3-
Woorden vooraf…
Als het golft, dan golft het goed Niet te stuiten, niet te sturen Dit dodelijk decennium zullen wij overleven
Alles is vastgelegd en goed vastgelegd. Die mensen die denken dat Joegoslavië na mij of na wie dan ook uit elkaar zal vallen vergissen zich.
Niet alle machthebbers hoeven in het bezit te zijn van een idee over de Staat, maar het is wel nodig dat zij die in momenten van crisis geroepen zijn beslissingen te nemen er een hebben, omdat in het tegengestelde geval anderen, ofwel de vijand, de Staat voor hen zullen opstellen. Tocqueville wees er aan het eind van het Ancien Régime op dat het begin van een hervormingsfase het minst geschikte moment is voor een slechte regering en dat de ernst van een situatie als deze toeneemt wanneer degenen die de macht uitoefenen zich zonder argumenten of moreel vermogen daartoe achten. De Staat kan de uitdaging aan. Daarentegen, als de uitdaging als strijd wordt opgevat, als strijd waarin alles is geoorloofd (…) zullen recente ervaringen zich herhaald zien en zal het ergste mogelijk worden.
Dat ben jij. Het hangt van jouw moed af om zowel die wetten te accepteren met welke je het eens bent, als die met welke je het niet eens bent.
{zie appendices}
-4-
-5-
Inhoudsopgave
INLEIDING
10
I – THEORETISCH KADER, METHODOLOGIE EN ONDERZOEKSCRITERIA 1 – ONDERZOEKSVRAAG
14
2 – HISTORISCHE VERGELIJKINGEN
15
3 – POLITIEKE OVERGANGSPROCESSEN
17
4 – OVERGANGSSTUDIES SPANJE EN JOEGOSLAVIË
21
II – SPANJE EN JOEGOSLAVIË IN DE TWINTIGSTE EEUW 1 – SPANJE: POLITIEKE OMSLAGEN EN BURGEROORLOG
26
2 – FRANQUISME
29
3 – JOEGOSLAVIË: ROERIG KONINKRIJK EN WO II
31
4 – TITOÏSME
34
III – HET SPAANSE OVERGANGSPROCES 1 – POLITIEKE HERVORMINGEN: 1975-1977
39
2 – OVERGANGSJAREN: 1977-1980
47
3 – CONSOLIDERING DEMOCRATIE: 1981-1986
54
IV – HET JOEGOSLAVISCHE OVERGANGSPROCES 1 – PROBLEMEN POST-TITOÏSME: 1980-1986
-6-
61
2 – REPUBLIEKSNATIONALISME: 1987-1989
66
3 – ESCALATIE STAATSCRISIS: 1990-1991
71
V – HET SPAANSE TEGENOVER HET JOEGOSLAVISCHE OVERGANGSPROCES 1 – OPMAAT VOOR BEIDE OVERGANGEN
80
2 – VERGELIJKENDE ANALYSE VAN HET SPAANSE EN HET JOEGOSLAVISCHE OVERGANGSPROCES
82
2.1 – Voortgang van het Regime
82
2.2 – Hervormingsinitiatief
85
2.3 – Consolidering van de Omslag
90
2.4 – Gevolgen van het (In)Gevoerde Bewind
95
3 – ONDERZOEKSBEVINDINGEN
98 98
3.1 – De Kern van de Kwestie
3.2 – Gangbare Opvattingen omtrent Beide Politieke Overgangen Herbekeken 103 3.3 – Het Spaanse en het Joegoslavische Overgangsproces:
111
Gespiegelde Bomen
CONCLUSIE
116
Bibliografie
120
APPENDICES Appendix 1 – Oorsprong Woorden vooraf…
124
Appendix 2 – Kaartjes
125
Appendix 3 – Afkortingen
126
Appendix 4 – Personen
127
Appendix 5 – Model gespiegelde bomen
133
-7-
-8-
INLEIDING In het huidige tijdperk van alom aanwezige massa- en multimedia is het niet moeilijk een gangbare opvatting als vanzelf vermenigvuldigd te zien worden. De paradox doet zich desalniettemin voor dat bepaalde opvattingen bij die vermenigvuldiging vaak juist aan volume inboeten. Dat wil zeggen, bij het hanteren van informatie over een bepaald proces komt men meermaals tot gelijke conclusies die gaandeweg een gangbare opvatting vormen, maar die opvatting wordt vervolgens zo gebezigd dat de noodzakelijke context hoe langer, hoe meer ontbreekt. Een toename van het bereik lijkt dus een afname van de diepgang teweeg te brengen. Vervolgens verschijnen er echter wel verwijzingen naar die versimpelde, algemeen aanvaarde ‘waarheid’, alsof het een alomvattende beschrijving van het gebeurde zou zijn. Bij de twee overgangsprocessen die ons bezighouden beklijven zo ontegenzeglijk – ondanks vele uitgebreide historischwetenschappelijke studies – twee van die aanvaarde waarheden, te weten ’de overgang in Spanje verliep naar wens vanwege de aanwezigheid van de koning’ en ‘in Joegoslavië moest het wel fout gaan vanwege de eeuwenoude rivaliteit op de Balkan’. Kort door de bocht, maar verrassend hardnekkig, ook al is het vaak on(der)bewust. Bovenstaande vindt zijn oorsprong meestal in de vervaging van de kaders waarin men het bestudeerde dient te plaatsen. Een van die vervormingen van het historisch proces is bijvoorbeeld het beoordelen ervan aan de hand van de kennis die met het voorbijgaan der jaren is opgedaan. Deze werkwijze is van invloed op alle aspecten van de beschreven periode. Zo worden de hoofdrolspelers, de beslissingen, de omstandigheden waarin het proces plaatsvond niet geplaatst tegen de achtergrond van de toenmalige situatie, maar tegen wat er staat te gebeuren; inmiddels een bekend gegeven, maar op dat moment nog een onzekere toekomst. Alsof alles wat er gebeurt onderdeel zou zijn van een uitgedacht plan, of in ieder geval een vast omlijnd patroon, dat onherroepelijk leidt tot een van tevoren bepaald eindpunt. Echter, door zo te redeneren ligt het gevaar op de loer voorbij te gaan aan de invloed die bepaalde gebeurtenissen gedurende het historisch proces, op het proces zelf hebben gehad. Het is met dit perspectief in het achterhoofd dat de politieke overgangen in Spanje en Joegoslavië bestudeerd zullen worden. Niet als een totaalbeeld van een niet te stoppen reeks voorvallen die een reeds vastgelegd eindresultaat voorbereiden, maar als een aaneenschakeling van sleutelmomenten die elke keer weer het proces een bepaalde richting opsturen, wat impliceert dat er ook een andere mogelijkheid is geweest. Het is onmogelijk die virtuele ‘andere optie’ te onderzoeken, die heeft niet
-9-
plaatsgevonden en historisch onderzoek kan men alleen doen naar wat gebeurd is. Wel is het mogelijk de bewuste sleutelmomenten nader te bestuderen. Er worden in die gevallen door mensen die daartoe in staat zijn, beslissingen genomen die van wezenlijke invloed zijn op de vorm die het historisch proces aanneemt; om die kernbeslissingen zal het in dit onderzoek gaan. In
deze
studie
van
de
overgangsprocessen
voorgevallen
na
de
bewindsperiodes van respectievelijk Franco in Spanje en Tito in Joegoslavië zal onderzocht worden hoe de beslissingen van mensen die de macht hadden ze te nemen op bepaalde sleutelmomenten beide historische processen hebben beïnvloed. Meer in het bijzonder zullen deze kernbeslissingen binnen beide landen aan een vergelijking onderworpen worden om te toetsen in hoeverre ze doorslaggevend zijn geweest voor het verloop van het proces en op die manier dus ook het zeer verschillende eindresultaat ervan hebben kunnen bepalen. Er is al gesproken over de vervaging van de kaders bij de behandeling van dit soort historische processen. Om dat te voorkomen zal in het eerste hoofdstuk van deze studie geprobeerd worden zo goed mogelijk te benoemen wat er precies onderzocht is en hoe, en van welke veronderstellingen er is uitgegaan. Er zal vooral ook verduidelijkt worden wat deze studie kan, noch wil zijn. In hoofdstuk twee wordt een beeld geschetst van de gebeurtenissen in Spanje en Joegoslavië gedurende de twintigste eeuw voorafgaand aan de overgangsperiodes, om vervolgens in het derde en vierde hoofdstuk in beide historische processen te duiken. In hoofdstuk vijf verschijnt dan waar het uiteindelijk om draait, de vergelijking tussen het gebeurde in Spanje en Joegoslavië,
uitgaande
van
bovengenoemde
kernbeslissingen
op
zekere
sleutelmomenten. Er wordt afgesloten met enige conclusies over de onderzochte kwestie.
Vanaf deze plaats een woord van dank aan mijn begeleidsters, Eva en vooral Nena, van wie het geduld door ondergetekende op niet mis te verstane wijze op de proef is gesteld, maar die toch altijd klaarstond met goede raad. Als laatste, voor diegenen voor wie deze scriptie te laat kwam, spijt.
- 10 -
- 11 -
–I– THEORETISCH KADER, METHODOLOGIE EN ONDERZOEKSCRITERIA
- 12 -
I. Theoretisch Kader, Methodologie, Onderzoekscriteria
1 – ONDERZOEKSVRAAG In Spanje en in Joegoslavië vindt na de dood van de respectievelijke regimeleiders Franco en Tito een politieke omslag plaats, de twee overgangsprocessen kennen echter een zeer verschillend verloop. Daar waar in Spanje betrekkelijk snel hervormingen worden ingezet leidend tot de opname in het van kracht zijnde Europese landenverbond tien jaar na Franco’s dood, komt men in Joegoslavië ruim tien jaar na de dood van Tito tot een zodanige crisissituatie dat het land gedurende de daaropvolgende jaren in een oorlog uiteenvalt. Deze studie zal handelen over het opmerkelijke verschil in uitkomst tussen beide politieke overgangsprocessen. Concreet wordt het onderzoek als volgt gedefinieerd. In deze studie zal worden bestudeerd: 1) hoe de overgangsprocessen in Spanje en Joegoslavië zijn verlopen en wat gedurende die processen de belangrijkste momenten zijn geweest en 2) hoe de politiekbestuurlijke (staats)elite daarin heeft gehandeld en wat voor invloed beslissingen van die elite hebben gehad op het verloop van de overgangsprocessen. Met de hieruitvolgende bevindingen zal worden overgegaan tot het beantwoorden van de uiteindelijke hoofdvraag van het onderzoek, namelijk 3) hoe het kan worden verklaard dat de maatregelen genomen door genoemde politiek-bestuurlijke elites in Spanje leidden tot de consolidatie van een democratisch bewind in een Europees geheel en in Joegoslavië tot een in openlijk geweld uitmondende staatscrisis. Om tot dit antwoord te komen zullen de Spaanse en Joegoslavische overgangsprocessen uitgaande van bovenstaande perspectieven bestudeerd worden en vervolgens zullen de twee processen, aan de hand van de hieruitvolgende bevindingen, onderworpen worden aan een vergelijkende analyse. Na deze studie en vergelijkende analyse volgt de eindconclusie van het onderzoek. Bij dit alles fungeren de methodologische inperkingen die in de rest van dit hoofdstuk beschreven zullen worden als een constante richtlijn. Enkel de volgende zaken willen we hier alvast benadrukt zien. Voor dit onderzoek wordt de Spaanse politieke overgang gedefinieerd als beginnend bij de dood van Franco eind 1975 en eindigend bij de toetreding van Spanje tot de EEG, ruim een decennium daarna. Het Joegoslavische overgangsproces wordt gedefinieerd als beginnend bij de dood van Tito in mei 1980 en eindigend bij de onafhankelijkheidsverklaringen van de republieken Slovenië en Kroatië, ook in dit geval ruim een decennium later. De karakteristieken van het franquisme en titoïsme zelf zullen in dit onderzoek onderbelicht blijven, aangezien de studie enkel hetgeen tijdens de processen plaatsvond behandelt en niet wat eraan voorafging of wat erop volgt.
- 13 -
I. Theoretisch Kader, Methodologie, Onderzoekscriteria
Daarbij wordt de aandacht specifiek gevestigd op de handelingen van de politiekbestuurlijke (staats)elites, dat wil zeggen personen die door hun positie gedurende de respectievelijke overgangen, bij machte waren beslissingen te nemen die van wezenlijke invloed waren voor de toekomst van het land.
2 – HISTORISCHE VERGELIJKINGEN De waarde van vergelijkende studies ligt niet altijd even onomstotelijk vast. Gedegen kennis van hoe een proces is verlopen en bestudering van verschillen en overeenkomsten tussen meerdere processen biedt soms weinig soelaas; een nieuw proces staat toch weer op zichzelf en kennis van eerdere voorvallen hoeft niet per se het verschil te maken. Desalniettemin vormen historische vergelijkingen wel degelijk een onmisbaar ingrediënt voor wetenschappelijke onderzoeken naar historische processen. Hoewel het bredere perspectief van Mahoney & Rueschemeyer (2003) – met een politicologisch-sociologische invalshoek – wellicht niet geheel met dat van deze studie overeenkomt, kan gesteld worden dat een aantal bijdrages uit hun werk wel degelijk van aanzienlijke waarde is voor het kader waarin de historische vergelijking uit dit onderzoek geplaatst moet worden.1 Vooral de studies van de twee redacteuren zelf bevatten handzame beschrijvingen van de voordelen, alsook van de voorwaarden voor vergelijkend historisch onderzoek. In hun inleidende essay verklaren beide auteurs dat bij historische vergelijkingen onderzoekers “[…] vragen stellen en probleemstellingen formuleren betreffende specifieke verzamelingen van gevallen die voldoende overeenkomst vertonen om op zinvolle wijze vergeleken te kunnen worden […]”, maar daarbij niet streven naar universele kennis omtrent allerlei gevallen, op arbitraire wijze bijeengezocht.2 Generalisaties naar aanleiding van het onderzochte zijn volgens de twee auteurs alleen mogelijk indien de casusspecifieke variabelen niet uit het oog worden verloren, zij beweren zelfs dat het concrete van historische vergelijkingen meer betekenisvolle inzichten voortbrengt dan “[…] studies die zich richten op universele waarheden, maar essentiële historische details niet kunnen vatten.”3
1
James Mahoney & Dietrich Rueschemeyer [red.]: Comparative historical analysis in the social sciences (Cambridge University Press; Cambridge, 2003). 2 Mahoney & Rueschemeyer: ‘Comparative historical analysis; achievements and agendas’ in Mahoney & Rueschemeyer [red.] (2003), 8. 3 Ibid., 9-10.
- 14 -
I. Theoretisch Kader, Methodologie, Onderzoekscriteria
Aansluitend worden in Mahoney & Rueschemeyer (2003) drie stappen voor vergelijkend historisch onderzoek benoemd: het identificeren en verklaren van de oorzaken die tot belangwekkende uitkomsten hebben geleid, de analyse van de historische gebeurtenis in een bepaalde tijd en – volgens de auteurs onderscheidend voor dit soort onderzoek – het uitvoeren van “[…] stelselmatige en gecontextualiseerde vergelijkingen tussen overeenkomende en tegengestelde casussen.”4 In zijn persoonlijke bijdrages aan het overzichtswerk benadrukt politicoloog Mahoney de waarde van een vergelijking tussen een beperkt aantal casussen voor een gedegen overzicht van grotere historische processen. Vooral de uiteenzetting met betrekking tot de wisselwerking tussen autoritarisme en democratie is een warm betoog voor concreet vergelijkend historisch onderzoek, waarbij zich volgens de auteur een opeenstapeling voordoet van zowel specifieke, als generaliserende kennis.5 Whitehead (2002) – een wetenschapper uit de politicologische hoek – verklaart in zijn studie de waarde van een duovergelijking door te stellen “[…] dat het primaire doel ervan is een beter begrip teweeg te brengen van de twee op zichzelf staande, unieke processen in kwestie […]”.6 Net als Mahoney & Rueschemeyer (2003) waarschuwt deze auteur ervoor bevindingen uit een studie van dien aard te interpreteren als universele waarheden die op soortgelijke processen van toepassing zouden zijn. Whitehead (2002) gaat echter verder en is er bovendien op tegen die bevindingen om te zetten in klinkklare goed-of-foutbenaderingen omtrent de overgangen die in een bepaalde vergelijking bestudeerd worden.7 Voor de auteur is uitgebreide kennis over de specifieke eigenschappen van de processen in kwestie van wezenlijker belang, die eigenschappen moeten meegenomen worden als men gaat theoretiseren. Opdat misverstanden voorkomen worden dringt hij er daarom herhaaldelijk op aan de definiëring en de kaders van de vergelijking, net als de getrokken conclusies, keer op keer expliciet te duiden.8
Voor wat betreft de vergelijking in dit onderzoek wordt de lijn van Whitehead (2002) gevolgd, die stelt dat door middel van een vergelijking er voornamelijk beter begrip ontstaat van de twee vergeleken onderwerpen. De vergelijking is dus niet een doel op zichzelf, maar in zekere zin secundair aan de kennisgaring over de twee afzonderlijke 4
Ibid., 11-13. Mahoney: ‘Knowledge accumulation in comparative historical research: the case of democracy and authoritarianism’ in Mahoney & Rueschemeyer [red.] (2003), 137-168 en Mahoney: ‘Strategies of causal assessment in comparative historical analysis’ in Mahoney & Rueschemeyer [red.] (2003), 365-368. 6 Laurence Whitehead: Democratization; theory and experience (Oxford University Press; Oxford, 2002), 203. 7 Ibid., 203, 212. 8 Ibid., 188-190, 199, 203, 212, 235. 5
- 15 -
I. Theoretisch Kader, Methodologie, Onderzoekscriteria
delen ervan.9 Door de twee overgangsprocessen in Spanje en Joegoslavië tegenover elkaar te zetten, zal worden getracht een beter begrip teweeg te brengen van wat er zich gedurende beide processen heeft afgespeeld. Dat wil echter niet zeggen dat er geen basis zou zijn om juist deze overgangen te vergelijken. Zoals zal blijken uit de analyse delen de twee landen – ondanks dat er ook wezenlijke verschillen aangewezen kunnen worden – enkele essentiële kenmerken in hun respectievelijke politieke overgangen. De vergelijking vormt dan ook een twee-eenheid: de kennis over de afzonderlijke eenheden groeit aanmerkelijk, maar ook wordt het inzicht in de onderlinge relatie vergroot. Zowel in Whitehead (2002), als in Mahoney & Rueschemeyer (2003) wordt het trekken van universele conclusies aan de hand van vergelijkingen als deze ontraden, waarbij volgens Whitehead (2002) vooral het gevaar van een goed-fout-interpretatie op de loer ligt. In de inleiding is hier deels al naar verwezen; de kort-door-de-bochtbenadering van een ‘succesvol verlopen’ Spaanse politieke overgang en een ‘tot mislukken gedoemde’ Joegoslavische variant. De ambitie van deze studie gaat mede daarom niet verder dan het vinden van wetenschappelijk verantwoorde verklaringen voor de verschillende uitkomsten van de twee behandelde overgangsprocessen.
3 – POLITIEKE OVERGANGSPROCESSEN Ondanks de groei van het onderzoek naar politieke overgangen in de laatste decennia, blijven vraagstukken over correcte definiëring hierin hardnekkig op de voorgrond treden. Een van de meest belangrijke kwesties is de invalshoek. Wordt de focus geplaatst op het grote kader – globale tendensen, sociologische overgangen, ideologische tijdsbeelden – of moet de aandacht gericht worden op het detail – de beslissing van het staatshoofd, de aanslag op de generaal, de persoonlijke chemie tussen partijleiders?10 Een tweede twistpunt is de periodisering van het proces. Er is een overgang tussen twee situaties; de ene gaat over in de andere, er is dus geen breuk. Dat maakt het moeilijker te bepalen wanneer de eerste periode afgesloten is en 9
Als men dit principe tot het uiterste drijft, zou zelfs de spreekwoordelijke vergelijking tussen appels en peren een legitieme zijn. In zekere zin is dat ook zo, want de bevindingen die eruit volgen zullen andere inzichten opleveren dan die uit een vergelijking tussen twee soorten appels, tussen een appel en een ei, tussen een appel en een fiets, of tussen een appel en de romantiek; met als gevolg een diepgaander begrip van de kwestie als geheel. Vergelijkingen die kant, noch wal raken dient men uiteraard te vermijden, maar binnen de grenzen van gedegen studie is veel mogelijk. 10 Zie bijvoorbeeld Adam Przeworski: ‘Some problems in the study of the transition to democracy’ in Guillermo O’Donnell, Philippe C. Schmitter & Laurence Whitehead [red.]: Transitions from authoritarian rule; comparative perspectives (The Johns Hopkins University Press; Baltimore, 1986), 47.
- 16 -
I. Theoretisch Kader, Methodologie, Onderzoekscriteria
de tweede gestart en ergens daar tussenin ligt dan het politieke overgangsproces. Zelfs wanneer er wel een harde breuk is, zijn er altijd gebeurtenissen uit een eerder stadium aan te wijzen die als voorbode van het proces kunnen worden geïnterpreteerd, of gebeurtenissen uit een later stadium als de naweeën ervan. Een derde probleem dat men tegenkomt is de definitie van de situaties uit welke de overgang voortkomt, respectievelijk waar die in eindigt. Hiervoor geldt net zo goed dat men ver terug, dan wel vooruit kan kijken en met een grootse, dan wel detaillistische blik. Tevens speelt bij een kwestie als deze de onderliggende subjectiviteit jegens bepaalde bewindsvormen. Daarbij komt dat hoewel politieke overgangen an sich in principe neutraal zijn, in de zin dat ze niet impliceren welke verandering ze voortbrengen, er niet zelden voorbij wordt gegaan aan de verschillen tussen overgangsstudie en democratiseringsstudie. Voor politieke overgangen die eindigen in een andere bewindsvorm speelt dit gegeven veel minder.11 Door al deze zaken kan het beeld over wat er bij een studie naar een politieke overgang nu daadwerkelijk onderzocht wordt aanzienlijk vertroebeld raken. Alleen al met deze gegevens in het achterhoofd wekt het dus geen verwondering dat in de titel van het voor overgangsstudies nog altijd toonaangevende artikel van politicoloog en socioloog Rustow, daterend uit 1970, drie van de zeven woorden
een
vorm
van
beweging
impliceren.12
Het
is
nu
eenmaal
een
onderzoeksgebied waarbij vloeiende processen, op welke allerlei elementen hun eigen mate van invloed uitoefenen, in kaart worden gebracht. Ook latere studies naar bestuurlijke overgangsprocessen zoals het standaardwerk van politicologen O’Donnell; Schmitter & Whitehead (1986) of de democratiseringsstudie van Di Palma (1990), eveneens uit politicologische hoek, komen niet met panklare oplossingen.13 Getuige
11
Dit is een van de twistpunten die wordt aangestipt in Thomas Carothers: ‘The end of the transition paradigm’ in Journal of Democracy – Jg. 13, Nr. 1 (The Johns Hopkins University Press; Baltimore, 2002), 6-9, 14-17. Doordat in de uitwerking van zijn artikel de auteur echter weinig onderscheid maakt tussen wetenschappelijke studie, interpretaties in het licht van het veronderstelde paradigma en de toepassing ervan door instanties die zich bezighouden met democratiseringshulp boeten zijn argumenten behoorlijk aan kracht in. Zie hiervoor de repliek in Marc F. Plattner & Larry Jay Diamond [red.]: ‘Debating the transition paradigm’ in Journal of Democracy – Jg. 13, Nr. 3 (The Johns Hopkins University Press; Baltimore, 2002), 5-12, 33-34. 12 Dankwart A. Rustow: ‘Transitions to democracy; toward a dynamic model’ in Comparative Politics – Jg. 2, Nr. 3 (The City University of New York; New York, 1970), 337-363. Niet meegerekend is to (naar). Hoewel model (model) ook een van de titelwoorden is, is het systeem dat hij presenteert eigenlijk meer een reeks vereisten waaraan een land moet voldoen wil het richting democratie gaan. Rustows titel is overigens duidelijk over het studieobject, overgangen naar democratie. Het zijn dan ook meestal niet de titels van studies die voor verwarring zorgen tussen de begrippen overgang en democratisering, maar de toespelingen in en implicaties van de tekst, ofwel de inhoud. 13 O’Donnell, Schmitter & Whitehead [red.] (1986), Guillermo O’Donnell & Philippe C. Schmitter: Transitions from authoritarian rule; tentative conclusions about uncertain democracies (The Johns Hopkins University Press; Baltimore, 1986) en Giuseppe Di Palma: To craft democracies; an essay on democratic transitions (University of California Press; Berkeley, 1990). Niet voor niets geven O’Donnell & Schmitter in hun concluderende boekdeel de conclusies het predikaat tentative (voorlopig), om vervolgens het eerste hoofdstuk Introducing uncertainty (Onzekerheid introducerend) te noemen. Illustratief is ook Whiteheads
- 17 -
I. Theoretisch Kader, Methodologie, Onderzoekscriteria
daarvan onderstaande verklaring over de mogelijke uitkomsten van een politiek overgangsproces. “Dat […] kan de instelling zijn van een politieke democratie of de herinstelling van een nieuwe, mogelijk strengere, vorm van autoritair bewind. De uitkomst kan ook eenvoudigweg verwarring zijn, oftewel, aanhoudende machtsomwentelingen door elkaar opvolgende regeringen die er niet in slagen wat voor duurzame of voorspelbare oplossing dan ook te verschaffen voor het probleem van de institutionalisering van politieke macht. Politieke overgangen kunnen zich ook ontwikkelen tot een wijdverbreide, gewelddadige confrontatie, op den duur een weg banend voor revolutionaire regimes die veranderingen voorstellen ver voorbij de politieke sferen.” (O’Donnell & Schmitter (1986), 3.)
Voorgaande auteurs houden zelfs vol dat een hoogst veranderlijke periode als een politieke overgang niet met de standaard studiemiddelen onderzocht dient te worden; de veranderlijkheid van de onderzochte periode vereist in hun ogen specifieke onderzoeksmethodes.14 Hoe dan ook is er met het groeiende aantal (studies naar) overgangen in de laatste jaren een aanmerkelijke hoeveelheid vergelijkingsmateriaal bij gekomen. Met de uitbreiding van de stroom gegevens is ook de mogelijkheid verrezen tot overgangsstudies aan de hand van schema’s en/of formules met bijbehorende variabelen. In het verlengde van deze modellering ontstaat, misschien ongewild,
een
soort
standaard
(democratiserings)pakket,
overgangen zouden moeten voldoen.
15
waaraan
politieke
Alles bij elkaar ontbreekt het de meer
traditionele benadering nochtans niet aan volgelingen. Zonder de waarde van andere benaderingen te onderschatten, verdedigt bijvoorbeeld Whitehead (2002) toch vooral de gedegen kennis van alle elementen die op een bepaalde overgangssituatie van invloed zijn. Vervolgens zou de uniciteit van het studieobject volgens deze auteur het beste tot uiting komen door een inhoudelijk narratieve onderzoeksmethode toe te passen, maar niet zonder dat de onderzoeker een theoretische stellingname over kan leggen.16
definitie van politieke overgangen – naar democratie – in eerder genoemde, meer theoretische studie als “[…] complexe, dynamische, lange-termijn en open-eindige […]” processen. (Whitehead (2002), 238.) 14 O’Donnell & Schmitter (1986), 4-5, 66 en Di Palma (1990), 5-6. 15 Jay Ulfelder & Michael Lustik: ‘Modelling transitions to and from democracy’ in Democratization – Jg. 14, Nr. 3 (Frank Cass; Londen, 2007), 351-387 is een sprekend voorbeeld van de sterk wiskundige benadering. Genoemde standaard – waar zogenaamde democratiseringsinstanties weliswaar meer mee lijken te dwepen dan wetenschappers – is tevens een van Carothers’ kritiekpunten. (Carothers (2002), 7.) 16 Whitehead (2002), 242-251.
- 18 -
I. Theoretisch Kader, Methodologie, Onderzoekscriteria
“De beste, en wellicht de enige, manier om de dynamiek te vatten van een langetermijnproces met een open einde is door een narratieve uiteenzetting. Maar daarvoor moet de onderzoeker een standpunt, een methode hebben om de gebeurtenissen in een samenhangend verslag in te kunnen passen, alsook een wijze van uiteenzetten van de geschiedenis die noodzakelijkerwijs elementen van beoordeling, interpretatie, zelfs voorkeur in zich draagt.” (Whitehead (2002), 248.)
Er kan gesteld worden dat de gebruikelijke knelpunten bij de bestudering van politieke overgangen ook op de processen uit dit onderzoek van toepassing zijn. Voor wat betreft de keuze tussen een grootschalige en een detaillistische invalshoek, zal in deze studie gekozen worden voor het tweede. Men kan niet anders dan de wezenlijke invloed erkennen van zaken als de gemiddelde welvaart, religieuze overtuigingen of gevoelens over etniciteit, de politiek-bestuurlijke elites die het op het moment van de overgangen voor het zeggen hadden zijn echter net zo goed van niet te onderschatten invloed geweest op de hier bestudeerde politieke overgangen.17 Het is dan ook de handelwijze van deze groep mensen – door Higley & Burton (1989) gedefinieerd als “[…] personen die in staat zijn, krachtens hun gezagdragende posities binnen machtige organisaties of bewegingen van wat voor type ook, geregeld en op wezenlijke wijze nationale politieke processen te beïnvloeden […]” – die voor beide landen onderzocht zal worden, om vervolgens de vergelijking tussen de twee processen aan te gaan.18 De kwestie is meer complex aangaande de periodisering van de overgang en de definiëring van de begin- en eindsituatie. Om met het laatste te beginnen, regimes als die van Franco en Tito zijn – onder andere vanwege de duur, de veranderende karakteristieken, de ideologische grondslag – op zichzelf al meer dan het bestuderen waard, wat ook veelvuldig gedaan is. Het lijkt dus gewaagd om zich bezig te houden met de politieke overgang volgend op een dergelijk regime zonder aandacht te vestigen op wat de bewindsvorm inhield en de gevolgen ervan voor het overgangsproces. Toch is dat hetgeen in dit onderzoek ondernomen zal worden door de overgangen te laten beginnen bij de dood van de bewindsleiders en niet uitgebreid in de voorgeschiedenis te duiken. Naast het feit dat een gedegen bestudering van de betekenis van het Franco- en het Tito-regime disproportioneel zou zijn voor een studie als deze, zorgt deze werkwijze ervoor dat de volle aandacht uitgaat naar de gekozen 17
Voor een behandeling van deze kwestie: Carothers (2002), 8, 16 en Plattner & Diamond [red.] (2002), 910. Rustow zegt er het volgende over: “Aangezien er nauwgezette condities tot stand moeten worden gebracht en er zware risico’s genomen dienen te worden met betrekking tot de toekomst, zal een kleine groep leiders waarschijnlijk een onevenredige rol spelen.” (Rustow (1970), 356.) 18 John Higley & Michael G. Burton: ‘The elite variable in democratic transitions and breakdowns’ in American Sociological Review – Jg. 54, Nr. 1 (American Sociological Association; Albany, 1989), 18.
- 19 -
I. Theoretisch Kader, Methodologie, Onderzoekscriteria
invalshoek; de invloed op het overgangsproces van de toenmalige politieke (staats)elite zelf. Door de regimes mee te nemen in de studie zou de overgang te veel een geheel met het voorgaande bewind worden, door de overgang te isoleren komen de politieke handelingen zelf beter naar voren. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de definiëring van de eindsituatie. Hoe fundamenteel ook voor beide landen, zullen de gebeurtenissen die plaatsvinden na het in het onderzoek gehanteerd eindpunt van de politieke overgangen onbehandeld blijven, omdat anders de overgang teveel als opmaat kan worden gezien voor wat komen gaat. In dit verband is ook de reeds geciteerde definitie over de onbepaalde uitkomst van politieke overgangen van O’Donnell & Schmitter (1986) van belang. Voor het punt van de in deze studie opgevoerde periodisering gelden grofweg dezelfde richtlijnen. In de gehanteerde periode van ruim een decennium bereiken zowel Spanje, als Joegoslavië een keerpunt in hun bestaan door dan wel opgenomen te worden in het Europese landenverbond EEG, dan wel een burgeroorlog inluidend uit elkaar te vallen. Vanaf een op zijn minst vergelijkbare beginsituatie worden in een vergelijkbaar tijdsbestek dus twee volslagen verschillende paden bewandeld. Dat verschil is hetgeen het uitgangspunt vormt van dit onderzoek. Hoewel het met andere richtlijnen goed te verdedigen kan zijn om andere definities voor de periodisering te gebruiken, is voor deze studie het gekozen stramien het meest geschikte. In de presentatie wordt de narratieve onderzoeksmethode gevolgd, zoals verdedigd door Whitehead (2002).
4 – OVERGANGSSTUDIES SPANJE EN JOEGOSLAVIË Als het op literatuur aankomt die specifiek gaat over de twee overgangsprocessen die hier behandeld worden, kan men spreken over een groot aanbod van bronnen. Dit kwantitatieve aspect is echter niet per definitie een positief gegeven, want net als bij de meer theoretische werken zijn de kaders van wat in een onderzoek wordt beschreven niet altijd even duidelijk. In de inleiding van haar studie over de crisis in Joegoslavië waarschuwt politicologe en slaviste Tromp (2001) voor de valkuilen die kunnen ontstaan door de grote literatuurproductie over dit thema en de vervaging van de kaders waarin gewerkt wordt.19 Vanuit vele verschillende disciplines benadert men de Joegoslavische situatie, vaak zonder duidelijkheid te verschaffen over de bedoelingen 19
Nena Tromp: Achtergronden van de Joegoslavische crisis; literatuuroverzicht (Oost-Europa InstituutUniversiteit van Amsterdam; Amsterdam, 2001), 3-10.
- 20 -
I. Theoretisch Kader, Methodologie, Onderzoekscriteria
van het werk. Bovendien zorgt een bepaalde actualiteitswaarde voor een aanzienlijke journalistieke interesse in het onderwerp, waarbij journalisten sowieso andere stelregels hanteren dan de wetenschap. Tromp (2001) zegt hierover dat “het niet alleen belangrijk [is] wat in de boeken wordt beweerd, maar ook door wie de boeken zijn geschreven.”20
Bij
de
Spaanse
situatie
treft
men
ongeveer
dezelfde
beroepsdeformaties aan. Ook daar is niet altijd even duidelijk wat in een studie wordt beoogd en wint de belangstelling van journalisten het geregeld van die van wetenschappelijke theoretici.21 Bevindingen uit een concrete analyse kunnen op die manier een geheel eigen leven gaan leiden. Meer dan gewenst ontstaat hierdoor een vervorming van (bepaalde aspecten uit) het geheel, waarbij sommige inzichten overmatig worden aangekaart en andere zaken juist voortdurend onderbelicht blijven. In dit verband kan men de in de inleiding vermelde gewenningsfout aanhalen, waarbij bepaalde ideeën die gaandeweg de nuance hebben verloren stand blijven houden. Toch is het filteren van de meest gedegen studies uit een omvangrijk aanbod te verkiezen boven het ontbreken van desbetreffende literatuur.22 Zolang men oog houdt voor de beperkingen en de reikwijdte van een bepaald werk en/of van een bepaalde auteur (en voor de eigen beperkingen en die van de eigen studie), moet men juist kunnen profiteren van de verschillende standpunten van waaruit anderen het onderwerp hebben bestudeerd. Met die bagage dient men vervolgens te pogen een waardevolle bijdrage aan het geheel toe te voegen aan de hand van het eigen onderzoek.
Op de reeds naar voren gekomen theoretische overzichtswerken na, zal in deze studie uitsluitend gebruik worden gemaakt van secundaire bronnen over de twee behandelde politieke overgangen. Het onderzoek is wat betreft het Spaanse overgangsproces het meest verschuldigd aan het werk van Juliá; Pradera & Prieto (1997) – met bijdrages van vele auteurs uit verschillende disciplines – en dat van historicus Tusell (1999),
20
Ibid., 4. Overigens moet men niet de fout maken om wetenschappelijk werk met goed en journalistiek werk met slecht onderzoek gelijk te stellen. Wederom is het de inkadering van de betreffende studie die, uiteraard naast de objectieve kwaliteiten, van wezenlijk belang geacht wordt. (Ibid., 3-4.) 22 Dat sommige studies – inhoudelijk duidelijk afgebakend of niet – wel een noemenswaardige bijdrage kunnen leveren aan een onderzoek, ook als ze soms net buiten de kaders vallen of als ze standpunten bevatten die niet stroken met de bevindingen van de onderzoeker, maakt het extra gecompliceerd. In het geval van dit onderzoek zou, wat betreft theoretische literatuur, in ieder geval deels hiertoe gerekend kunnen worden: Juan J. Linz: The breakdown of democratic regimes; crisis, breakdown, and reequilibration (The Johns Hopkins University Press; Baltimore, 1978), Juan J. Linz & Alfred Stepan: Problems of democratic transition and consolidaton; southern Europe, South America, and postcommunist Europe (The Johns Hopkins University Press; Baltimore, 1996) en Guillermo O’Donnell: Counterpoints; selected essays on authoritarianism and democratization (University of Notre Dame Press; Notre Dame, 1999). 21
- 21 -
I. Theoretisch Kader, Methodologie, Onderzoekscriteria
gevolgd door die van journalisten Apezarena (1997), Prego (1999) en historicus Powell (1991).23 Voor het Joegoslavische overgangsproces is het werk van historica Magaš (1993) en dat van journalisten Silber & Little (1995) fundamenteel, naast de genoemde literatuurstudie van Tromp (2001), op afstand gevolgd door die van econoom Lydall (1989), geesteswetenschapper in verschillende disciplines Ramet (1999) en Udovički & Ridgeway (1997) – deze laatste tevens met bijdrages van verschillende auteurs.24 Deze werken herbergen gedegen studie naar de processen die in dit onderzoek behandeld worden zonder te vervallen in gemakkelijke stereotiepen of eenzijdige benaderingen. De twee politieke overgangen worden over het algemeen beschouwd als behorend tot verschillende politieke overgangsgolven, waarbij de Joegoslavische variant, door het verdere verloop van de omstandigheden, meer dan eens in zijn geheel buiten de boot valt. Bronnen waarin een daadwerkelijke vergelijking plaatsvindt tussen het Spaanse en Joegoslavische proces zijn niet voorhanden. Het werk van politicologen Linz & Stepan (1996) schenkt, in vervolg op een eerder artikel van dezelfde auteurs, wel aandacht aan het verschil in verkiezingsreeksen in beide landen, maar zet vooral de USSR tegenover Spanje.25 Veel van de hoofdrolspelers uit beide processen hebben in later tijden hun bevindingen op papier gezet, maar er is van afgezien dit soort politieke autobiografieën te gebruiken.26 Ook politieke biografieën worden maar in zeer beperkte mate gebruikt. Hoewel sommige secundaire bronnen wel van tijdens de politieke overgangen dateren, zijn het alreeds meer beschouwende werken. Voor de bredere geschiedenis van beide landen wordt hevig op enkele 23 Santos Juliá, Javier Pradera & Joaquín Prieto [red.]: Memoria de la transición (Taurus; Madrid, 1996), Javier Tusell: Historia de España en el siglo XX; IV. La transición democrática y el gobierno socialista (Taurus; Madrid, 1999), José Apezarena: Todos los hombres del rey (Plaza & Janés; Barcelona, 1997), Charles T. Powell: El piloto del cambio; el rey, la monarquía y la transición a la democracia (Editorial Planeta; Barcelona, 1991), Victoria Prego: Diccionario de la transición (Plaza & Janés; Barcelona, 1999). Curieus genoeg zou de verwijzing van Tromp naar een opmerking van Sarah Kent die stelt dat de drie beste boeken over de Joegoslavische crisis juist geschreven zouden zijn door niet-academici, op enkele welkome academische uitzonderingen na, ook op het Spaanse overgangsproces van toepassing kunnen zijn. (Tromp (2001), 4.) 24 Branka Magaš: The destruction of Yugoslavia; tracking the break-up 1980-92 (Verso; Londen, 1993), Laura Silber & Alan Little: The death of Yugoslavia (Penguin Books; Londen, 1995), Harold Lydall: Yugoslavia in crisis (Clarendon Press; Oxford, 1989), Sabrina P. Ramet: Balkan babel; the disintegration of Yugoslavia from the death of Tito to the war for Kosovo (Westview Press; Boulder, 1999), Jasminka Udovički & James Ridgeway [red.]: Burn this house; the making and unmaking of Yugoslavia (Duke University Press; Durham, 1997). 25 Linz & Stepan (1996), xvi-xvii, 98-107, 366-370, 379-385. USSR in de hoedanigheid van multinationale, federale staat, vergelijkbaar met Joegoslavië. 26 Ignacio Sotelo: Los socialistas en el poder (Ediciones El País; Madrid, 1986) en Warren Zimmermann: Origins of a catastrophe; Yugoslavia and its destroyers, America’s last ambassador tells what happened and why (Times Books; New York, 1996) zijn geschreven vanuit het persoonlijk oogpunt van een direct betrokkene en vormen als zodanig dus een soort regel bevestigende uitzonderingen. Men kan echter Sotelo, noch Zimmermann betitelen als daadwerkelijke hoofdrolspeler in het Spaanse, respectievelijk Joegoslavische overgangsproces. Beide boeken zijn dus nog altijd meer observaties van het gebeurde, dan een terugblik op gedane zaken van iemand wiens zaken er voor het proces werkelijk toe deden.
- 22 -
I. Theoretisch Kader, Methodologie, Onderzoekscriteria
algemene overzichtswerken van verschillende oorsprong geleund, hoewel vanwege de invalshoek van het onderzoek ervoor gekozen is verwijzingen naar deze werken tot een minimum te beperken.
- 23 -
– II – SPANJE EN JOEGOSLAVIË IN DE TWINTIGSTE EEUW
- 24 -
II. Twintigste Eeuw
1 – SPANJE: POLITIEKE OMSLAGEN EN BURGEROORLOG In 1875 had koning Alfonso XII de in ere herstelde troon bestegen, maar slechts tien jaar daarna was de vorst alweer gestorven.27 Zijn in 1886 geboren zoon was dus koning vanaf de geboorte en aanvaardde in 1902 zijn ambt als Alfonso XIII. Het virtuele twee-partijenstelsel dat in Spanje sinds de terugkeer van de monarchie werd gehanteerd was gaandeweg vervormd tot een handjeklap tussen de twee regeringspartijen, die door hun interne twisten het systeem nog verder in aanzien lieten dalen.28 Ongezonde verkiezingen en openlijke fraude hielden consequent dezelfde groep mensen aan de macht, terwijl andere steeds groter wordende politieke groeperingen, met name over links, er juist niet tussen konden komen. Dit dubbele manco aan representatieve legitimiteit bracht bij de bevolking vooral politieke apathie, maar soms ook geradicaliseerd activisme teweeg. Onderhand werd Spanje geteisterd door grote sociale problemen, een zwerende oorlog(sdrang) in het Marokkaanse territorium, opkomend regionalisme, anarchistisch terrorisme met de bijbehorende politieke moorden en een bij tijd en wijle (militair) repressief staatsapparaat. Hoewel iedereen zich leek te realiseren dat hervormingen noodzakelijk waren, werd de stap niet gezet en ging het op verschillende fronten juist van kwaad tot erger. Voor bestuurlijke aangelegenheden was in de grondwet van 1876 een sterke rol aan de figuur van de koning toebedeeld, maar hoewel Alfonso XIII zich tegen de politiek aan bemoeide, zou hij er nooit in slagen boven het geheel te staan. In 1923 waagde generaal Primo de Rivera zich aan een pronunciamiento en vond hierbij steun van de koning.29 Een militaire dictatuur werd ingesteld – twee jaar later deels civiel gemaakt – met aan het hoofd de generaal zelf. Primo de Rivera’s populisme beviel in zekere mate en de eerste jaren leek het land ook naar behoren te functioneren.30 Op 27
Voor een beknopt overzicht van de gehele geschiedenis van Spanje verwijzen we naar Simon Barton: A history of Spain (Palgrave Macmillan; Basingstoke, 2004), voor een gedetailleerde beschrijving van de gebeurtenissen gedurende de negentiende en twintigste eeuw naar Raymond Carr: España 1808-1975 (Editorial Ariel; Barcelona, 1998) en voor specifiek politieke kwesties van de twintigste eeuw naar Santos Juliá: Un siglo de España; política y sociedad (Marcial Pons; Madrid, 1999). 28 Dit systeem diende de negentiende-eeuwse politieke wervelwind en de militaire inmenging daarin te voorkomen aan de hand van rustige overgangen tussen conservatieve en progressieve liberalen. Het ontaardde echter in een excessief patronagesysteem, gevoelig voor machtsintriges en met een dodelijke uitwerking op de actieve politiek. 29 Pronunciamiento kan vrij vertaald worden als ‘verkondiging’ en is een soort militaire opstand. Gedurende een groot deel van de negentiende eeuw was de ‘verkondiging’ van een generaal het teken voor een politieke omslag, waarna de generaal in kwestie vaak weer terugtrad; generaals fungeerden dus als speerpunten van een politieke beweging. Pas later begonnen zij voor zichzelf (meer en meer) de rol van redder des vaderlands op te eisen. 30 De generaal liet zich voorstaan op zijn daadkracht en zijn aversie jegens de ‘oude politiek’, daarnaast ging hij vaak het land in en schreef stukjes in de krant. Bovendien had de economie daadwerkelijk een boost gekregen door de opgestarte grote staatsprojecten. De financiële ondersteuning verbrokkelde echter snel en de daadkracht manifesteerde zich steeds vaker in harde, impopulaire maatregelen.
- 25 -
II. Twintigste Eeuw
apolitieke wijze politiek bedrijven bleek echter een lastige opgave. De in 1924 door hem opgerichte Unión Patriótica (Vaderlandslievende Unie) slaagde er niet in tot een grondwettelijk kader te komen en gaandeweg slonk de achterban van de generaal. Toen ook het leger en de koning hem hun steun ontzegden, vertrok hij. Alfonso XIII stelde zijn eigen militaire stafchef aan met de opdracht de situatie terug te leiden naar politieke normaliteit. Door het goedkeuren van de militaire dictatuur was de vorst echter tegen de grondwet ingegaan die hem legitimeerde en dus bleken zijn dagen begin 1931 geteld. Bij de op 12 april van dat jaar gehouden gemeentelijke verkiezingen won in steedse gebiedsdelen de republikeinse optie. De koning wachtte niet af en vertrok twee dagen later, hierbij als vanzelf de Tweede Republiek een feit verklarend.31 Het land kwam onder leiding te staan van een republikeins comité dat al tijdens de dictatuur was opgericht, maar de grote verscheidenheid binnen deze groep en in de grondwettelijke vergadering zorgde al snel voor strubbelingen. In december won een linkse coalitie de algemene verkiezingen en er werd een hervormingsprogramma van aanzienlijke omvang in gang gezet. Een ambitieuze taak, want naast de ferme oppositie van rechtse krachten leed de regering onder de problemen die radicaal links veroorzaakte, vooral wat betreft openbare orde. Dit bracht de president ertoe al in 1933 opnieuw verkiezingen uit te roepen en mede door het kiessysteem dat grote blokken bevoordeelde, werd het verdeelde links van de kaart geveegd. In de daaropvolgende maanden draaiden de conservatieve republikeinen met parlementaire steun van andere rechtse groeperingen veel hervormingen terug. Linkse krachten probeerden hierop een revolutie te ontketenen, waarna een periode van hernieuwde repressie volgde. Nadat de premier in 1935 zich gedwongen had gezien af te treden door een corruptieschandaal, won het onder de noemer van Frente Popular (Volksfront) verenigde links nipt de derde verkiezingsronde in iets meer dan vier jaar. Wat volgde was een groeiende radicalisering van alle kampen. Zowel links, als rechts sloeg steeds vaker openlijk gewelddadige taal uit en hun beider extremen deinsden er niet voor terug de daad bij het woord te voegen. In het parlement voerde radicalisme de boventoon en de regering droeg hier eigenlijk meer aan bij, dan dat ze het kon voorkomen. Dit was mede te wijten aan de zwakke positie waarin deze zich bevond. Het Volksfront was slechts een verkiezingsverbond geweest en sindsdien waren de 31
Er wordt daarom gesproken over de advenimiento (grofweg vertaald ‘arrivering’) van de republiek. De daadwerkelijke, voorlopige resultaten waren de 12de overigens niet zo dramatisch voor de monarchie. Weliswaar stond meer dan de helft van de wethoudersposten nog op onbeslist, bij de bijna 30.000 reeds verdeelde zetels was de verhouding ongeveer vier op één voor de koningsgezinden. Het verschil tussen stad en land was echter wel doorslaggevend, bijna alle provinciehoofdsteden kwamen in handen van republikeinen, in Madrid en Barcelona bovendien met een afgetekend verschil.
- 26 -
II. Twintigste Eeuw
regerende links-republikeinen aan alle kanten omringd door een keiharde oppositie. Toen op 12 juli de traditionalistische parlementariër Calvo Sotelo vermoord werd, was voor enkele generaals de maat vol en besloten zij hun coupplannen in daden om te zetten; van de bliksemoperatie die zij voor ogen hadden, zou echter weinig terechtkomen.
Op 18 juli 1936 kwam een groep vooraanstaande legerofficieren in opstand tegen een in hun ogen onhoudbare situatie van wanorde en communistische dreiging.32 De rebellerende troepen ondervonden in sommige delen van het land echter weerstand van politieke leiders en ordehandhavers die trouw bleven aan het heersende wettelijke kader. Al snel was Spanje ideologisch en geografisch in tweeën verdeeld, hoewel er meer dan één frontlinie was. Pogingen van de regering om de situatie in een vroeg stadium op te lossen stuitten op weigering hiertoe van de coupplegers, waarop zich een burgeroorlog ontspon. Terwijl op republikeins grondgebied vrij snel de eerste tekenen van verdeeldheid en twijfel opdoemden, slaagden de meer professionele rebellenleiders erin gedurende de zomer en herfst overwinningen te boeken met als gevolg een aaneensluitend grondgebied. Hun opmars naar Madrid werd echter aan de poorten van de stad gekenterd door het verzet van de hoofdstedelingen, die desondanks moesten toezien hoe de republieksregering uitweek naar Valencia. Dit patroon zou kenmerkend blijken voor de gehele burgeroorlog. Terwijl de door zichzelf ‘nationalen’ gedoopte rebellen er niet altijd in slaagden offensief door te drukken, kende het republikeinse kamp zo goed als alleen maar enkele defensieve succesjes. In de uitputtingsoorlog die volgde zouden de eersten aan het langste eind trekken. Naast de reeds genoemde hogere mate van ervaring op het gebied van oorlogvoering, was ook de uniformiteit in de gelederen essentieel. Terwijl de nationalen in 1937 de noordkust veroverden, voltrok zich in het oostelijke republikeinse achterveld een onderlinge strijd. Verscheurd door interne twisten nam men op een gegeven moment zelfs de wapens tegen elkaar op. Op het moment dat eensgezindheid en discipline erdoorheen kwamen was de moraal, maar vooral de oorlogssituatie zelf, door al het voorgaande teveel aangetast. Daarbij moet opgeteld worden dat het republikeinse kamp zich gespeend zag van effectieve buitenlandse hulp, terwijl Duitsland en Italië – ondanks het ondertekende non-interventieverdrag – hun fascistische strijdbroeders wel militair te hulp waren geschoten.
32
Naast de reeds genoemde overzichtswerken vindt men de meest gedegen beschrijving van de Burgeroorlog in Stanley G. Payne: El régimen de Franco 1936-1975 (Alianza Editorial; Madrid, 1987).
- 27 -
II. Twintigste Eeuw
Al vanaf oktober 1936 hadden de rebellen generaal Franco niet alleen tot opperbevelhebber van het leger benoemd, maar ook tot landsleider en staatshoofd met als titel caudillo; ruim een jaar later zou hij zijn eerste kabinet vormen. Hoewel Franco tot op het laatst getwijfeld had over deelname aan de opstand, maakte de combinatie van zijn duizelingwekkende militaire carrière, zijn successen op het slagveld en de dood van enkele vooraanstaande coupplegers hem tot een geschikte leider. Zijn ogenschijnlijke neutraliteit tegenover de verschillende rechtse groeperingen droeg hier tevens aan bij. In het voorjaar van 1938 bereikten de nationalen de mediterraanse kust, waardoor
het
republikeinse
grondgebied
in
tweeën
gespleten
werd.
De
republiekstroepen wisten de overgave nog een jaar uit te stellen, maar een paar dagen na de val van Madrid ondertekende Franco op 1 april 1939 zijn laatste oorlogsbulletin. Het vermogen van de generaal om zich boven alle partijen te positioneren en zijn bereidheid om de burgeroorlog tot het uiterste te drijven zorgden ervoor dat hij de personificatie werd van een totale overwinning. Dezelfde kenmerken die hem tot oorlogsleider hadden gemaakt, zou hij gebruiken bij het instellen van de vrede.
2 – FRANQUISME In de eerste jaren na de oorlog zette het Franco-regime in op harde repressie, steun aan de linkse republiek werd bijvoorbeeld met terugwerkende kracht strafbaar.33 Linksliberale politici hadden Spanje aan de rand van de afgrond gebracht, terwijl Franco en de zijnen haar hadden gered; dat was het idee en dat zou men weten ook. Bannelingen konden niet terugkeren, uitgeleverde kopstukken werden – net als vele andere burgers – vaak ter dood gebracht, elke toespeling op democratie was uit den boze. Vrijwel meteen na de Burgeroorlog ontspon zich in de rest van Europa WO II. Dit gaf de Movimiento (Beweging), Franco’s geünificeerde partij, de mogelijkheid de fascistische grondslag te laten prevaleren.34 Spanje nam het standpunt aan van nonbelligerentie, maar onderhand steunde zij de As-mogendheden. Naarmate de oorlog vorderde, verloor het fascisme echter zijn voortrekkersrol en Franco gaf in een poging 33
Voor informatie over Franco en het franquisme wordt er geput uit het beknopte Sheelagh Ellwood: Franco (Longman; Londen, 1994) met aandacht voor de mens achter de leider, het uitgebreidere Juan Pablo Fusi: Franco; autoritarismo y poder personal (Ediciones El País; Madrid, 1985) en Enrique Moradiellos: La España de Franco (1939-1975); política y sociedad (Editorial Síntesis; Madrid, 2000), dat zich kenmerkt door een gedegen bestudering van het franquisme als staatsvorm. Daarnaast biedt het reeds genoemde standaardwerk van Stanley G. Payne (Payne (1987)) het meest uitgebreide overzicht voor deze periode. 34 Al tijdens de oorlog had Franco ervoor gekozen de verschillende hem steunende politieke tendensen (traditionalisten, fascisten, carlisten, katholieken, koningsgezinden) bijeen te brengen in één partij.
- 28 -
II. Twintigste Eeuw
zich te schikken de katholiek-monarchisten in het regime meer aandacht.35 Dezen speelden de kaart Don Juan, zoon van Alfonso XIII, die inmiddels zijn intrek had genomen in het Portugese Estoril, bij Lissabon. Franco wilde hier echter niets van weten en hield de troonpretendent op afstand.36 Ook de westerse mogendheden bleven afstand houden, ondanks enkele minieme, nominale toezeggingen in de richting van een rechtstaat. Dit terwijl Spanje de economische hulp hard nodig had – het autarkische, rurale beleid was rampzalig gebleken – en dus speelden de franquisten de nationalistische kaart. Spanje zou omringd zijn door vijanden, maar aan de hand van de grote leider zou men zegevieren. Voor de bevolking waren dit de moeilijkste jaren, opgesloten in een combinatie van economische ontberingen en een in zichzelf gekeerd totalitair regime, gedragen door leger, partij en kerk.37 Met het ontstaan van de Koude Oorlog herwon het franquisme zijn positie als baken van verzet tegen het communisme. Internationale organisaties als de Verenigde Naties openden hun deuren en er werden verdragen gesloten met het Vaticaan en de VS. Deze laatsten mochten in ruil voor economische hulp gebruik maken van verschillende legerbases op Spaans grondgebied. Gelijk na deze successen stuitte het regime echter op de eerste interne tegenstand in de vorm van werkonderbrekingen bij de noordelijke industrieën en een kleine universitaire revolte; niet de enige tegenstelling in deze periode. Het voortdurend appèl aan de samenzwering tegen Spanje stond bijvoorbeeld een staatsbezoek van Eisenhower niet in de weg en terwijl het franquisme zijn legitimiteit inmiddels meer uit de economische vooruitgang dan uit de oorlogsoverwinning haalde, werd in 1959 het imposante Valle de los Caídos geopend.38 De oplossing voor vele problemen werd zoals zo vaak gevonden in herschikkende kabinetsformaties, maar de interne spanningen konden niet geheel meer in de kiem worden gesmoord door dit soort Franco-manoeuvres. In de jaren
35
Niet tegenstaande de hulp in de Burgeroorlog, zagen de As-mogendheden weinig in Spaanse inmenging. Franco stelde op zijn beurt veel te hoge eisen voor deelname aan WO II. Dit nam niet weg dat onder leiding van Franco’s zwager Serrano Súñer de ideologie duidelijk op fascistische leest geschoeid was. Hij verdween na de genoemde beleidsverandering uit het kabinet, maar ook enkele monarchisten moesten vertrekken; naar later zou blijken een typische Franco-oplossing. 36 Wel stond hij toe dat Juans zoon Juan Carlos vanaf 1948 op Spaans grondgebied onderwijs kon genieten. Diens opleiding zou vervolgens alleen nog maar in Spanje plaatsvinden, tot op zekere hoogte onder gedeelde auspiciën van de vader en het staatshoofd. 37 De kerk die de militaire opstand van 1936 tot kruistocht had uitgeroepen, had in deze jaren het alleenrecht op de moraal, niet in de laatste plaats vanwege de monopoliepositie binnen het onderwijs. 38 De niet ver van Madrid gelegen Valle de los Caídos (Vallei der Gevallenen) is een complex met een in de grond uitgehouwen kerk waar een gigantisch granieten kruis van 150 meter bovenuit torent. Hoewel het naderhand een monument werd voor alle gevallenen (mits katholiek) en er ook van beide kampen mensen begraven liggen, bleef het ontegenzeggelijk – zoals in eerste instantie ook de bedoeling was – een gedenkteken van en voor de overwinnaars. De bouw ervan in mensonwaardige toestanden door krijgs- en politieke gevangenen en de bijzetting voor het altaar van de resten van fascistisch leider José Antonio Primo de Rivera (de aan het begin van de oorlog geëxecuteerde generaalszoon) droegen hier vooral aan bij. Franco zelf zou er in 1975 begraven worden.
- 29 -
II. Twintigste Eeuw
zestig kwam er een zekere hervormingsdrang op. Bij de vakbonden won links gedachtengoed aan invloed en binnen een steunpilaar van het regime als de kerk zorgden vooruitstrevende priesters steeds vaker voor conflicten. Technocratische ministers brachten samen met hun topambtenaren de economische vooruitgang in de richting van politieke staatskwesties. Legitimisering is een groot woord, maar met het lexificeren van de overheid zorgden zij in ieder geval voor rationalisatie binnen het regime; van liberalisering was echter nog lang geen sprake.39 Aan de hand van Franco’s rechterhand admiraal Carrero Blanco hadden de katholieke monarchisten steeds meer macht kunnen vergaren en onder hun invloed had de generaal in 1969 prins Juan Carlos als zijn opvolger benoemd. Vier jaar later deed Franco voor het eerst in meer dan 35 jaar afstand van de functie van regeringsleider ten faveure van Carrero, maar de admiraal kwam in december 1973 om het leven bij een aanslag van ETA; een verscheurde Franco benoemde Arias Navarro tot premier en die ontdeed het kabinet van alle Carrero-elementen.40 Het was duidelijk dat Franco niet meer de rol van boven het geheel staande arbiter kon vervullen. Hoewel er nog enkele zeer belangrijke zaken plaatshadden, was het op politiekbestuurlijk gebied daarom toch vooral wachten op de dood van de uitermate verzwakte generaal.41 Aangezien het onmogelijk bleek om de problemen van het land daadkrachtig aan te pakken, verviel het regime in oude waarden en de daarmee gepaard gaande verhevigde repressie. Zo worden de nadagen van het franquisme gekarakteriseerd door enerzijds (politieke) onvrede, waar met harde hand op wordt gereageerd, maar anderzijds ook een bestuurlijke impasse waarin men lijkt te wachten tot de dood van het staatshoofd om zich met het oog op de onzekere toekomst te (her)positioneren.
3 – JOEGOSLAVIË: ROERIG KONINKRIJK EN WO II
39
Gedurende het gehele Franco-regime vormden slechts enkele Fundamentele Wetten het kader van het landsbestuur, de aanvullingen van deze jaren zorgden vooral voor een beter opererend staatsbestel. 40 De benoeming van Arias was een grote verrassing, als minister van Binnenlandse Zaken was hij namelijk de eindverantwoordelijke geweest voor de veiligheid van de vermoorde Carrero Blanco. (Euskadi Ta Askatasuna, Baskisch voor Baskenland En Vrijheid.) 41 Deze beschrijving is buitengewoon kort door de bocht. De aanvaarding van het staatshoofdschap ad interim – en zeker niet van harte – door prins Juan Carlos in de zomer van 1974, de verbrokkeling en daarmee gepaard gaande verharding van het franquisme, de laatste executies door het regime en de wereldwijde veroordeling ervan in het najaar van 1975 of de Marokkaanse Groene Mars met Franco op zijn sterfbed zijn stuk voor stuk van primaire betekenis en zouden meer uitleg verdienen, ware het niet dat de studie zich in de behandeling van deze periode node moet beperken.
- 30 -
II. Twintigste Eeuw
Toen op 28 juni 1914 de Habsburgse troonopvolger aartshertog Franz Ferdinand in Sarajevo vermoord werd, vormde dit de aanleiding tot WO I.42 De dagen van de grote rijken waren definitief geteld en bij het stoppen van de oorlog vier jaar later, zag de kaart van Midden- en Oost-Europa er volstrekt anders uit. Een van de nieuw gevormde landen was het Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen met aan het hoofd Petar I van het Servische koningshuis Karađorđević. Voorafgaand aan WO I waren de gebieden waaruit het koninkrijk bestond nog verdeeld geweest over verscheidene machtsblokken en het idee van een verenigd Joegoslavië bleek voor de verschillende bevolkingsgroepen al snel ook voor verschillende interpretaties vatbaar.43 De Serven hadden het beeld voor ogen van een centralistische staat op Servische grondslag. De Slovenen en Bosniërs konden ze voor dit idee winnen, aangezien zij ondanks het centralisme, meer rechten zouden genieten dan voor WO I. Kroatië verloor echter aanzienlijk aan zelfstandigheid en zag, bij de onmogelijkheid van een eigen staat, meer in een vergaande confederale structuur. De fundamenten voor de nieuwe staat waren dus broos en bovendien geconditioneerd door het internationale geopolitieke machtsspel. De grondwettelijke vergadering – die pas drie jaar na de oprichting van het land tot uitsluitsel kwam – werd geboycot door bijna 40% van de afgevaardigden. Hierdoor hadden de centralisten vrij baan om op 21 juni 1921 een op Servische leest geschoeide grondwet in te voeren. Voor de Serven was dit niet meer dan logisch, zij hadden het voortouw genomen in diverse bevrijdingsoorlogen (in hun ogen ook voor de andere naties) en verdienden het nu aan het hoofd te staan van het land. Kroatische partijen hielden vol dat zij van de regen in de drup waren beland, van Habsburgse in Servische overheersing. De strubbelingen onder politici van verschillende ideologieën liepen hoog op en radicale standpuntwijzigingen waren niet van de lucht, net zo min als gevangenisstraffen voor dissidente meningen. De leider van de Hrvatska Seljačka Stranka (Kroatische Boerenpartij) en belichaming van de oppositiebeweging Stjepan Radić kreeg hier bijvoorbeeld verscheidene keren mee te maken voordat hij op 20 juni 1928 in het parlement door een politiek opponent dodelijk werd verwond. 42 Voor een beknopt overzicht van de geschiedenis van het Joegoslavisch grondgebied verwijzen we naar Fred Singleton: A short history of the Yugoslav peoples (Cambridge University Press; Cambridge, 1985), voor een diepgaand overzicht van de geschiedenis van Joegoslavië tot het titoïsme naar Vladimir Dedijer [e.a.]: History of Yugoslavia (McGraw-Hill Book Company; New York, 1974) en voor een beeld van de gebeurtenissen in de twintigste eeuw naar Martin van den Heuvel: Het verdoemde land; de Joegoslavische tragedie vanaf 1900 (H.J.W. Becht; Haarlem, 1993). 43 Joegoslavië (Jugoslavija) staat in de Slavische talen voor Zuid-Slavië. Het huidige Slovenië behoorde samen met de Dalmatische kust tot de Habsburgse landen; Kroatië-Slavonië viel, ondanks een zekere mate van autonomie, onder Hongarije; Bosnië-Herzegovina was een condominium van de Dubbelmonarchie; Montenegro en Servië waren twee onafhankelijke koninkrijken, waarbij het huidige Kosovo en Macedonië bij laatstgenoemde hoorden, maar het huidige Vojvodina Hongaars grondgebied was; Istrië kwam in het Interbellum aan Italië toe.
- 31 -
II. Twintigste Eeuw
Aan deze instabiele situatie werd in 1929 een eind gemaakt, doch op weinig constructieve wijze. Koning Aleksandar, die de naam van het land wijzigde in Koninkrijk Joegoslavië, versterkte zijn toch al aanzienlijke machtspositie en herschikte de staat langs verdere Servisch-centralistische en repressieve lijnen. De dictatuur stuitte op nog meer oppositie van Kroatische, maar nu ook Sloveense en Bosnische zijde. De vorst kwam tijdens een bezoek aan Frankrijk in 1934 om bij een aanslag, waar de fascistische Ustaše-beweging uit Kroatië achter zat.44 Aleksandars zoon Petar was nog te jong om koning te worden en in zijn plaats trad Aleksandars neef Pavle als regent op. Deze voer een meer tolerante, maar niet minder centralistische koers. De instabiliteit nam toe en in de rest van Europa groeide de oorlogsdreiging tot gevaarlijke proporties. Op de valreep van WO II kwam er een plan om aan de Kroatische autonomiewensen te voldoen, maar de onbestuurbaarheid van het land – en tevens die van het continent – was al tot te grote hoogtes gestegen om dit te laten slagen.45
Joegoslavië bezweek in maart 1941 onder de druk van opkomend Nazi-Duitsland en sloot zich, ondanks een legercoup met het tegengestelde idee, aan bij de Asmogendheden.46 Dit weerhield Hitler er niet van toch de aanval te openen op Joegoslavië en in ijl tempo het land te bezetten. Geheel volgens plan werd Joegoslavië opgedeeld tussen de mogendheden, waarbij naast Albanië, Bulgarije en Hongarije, vooral Italië en Duitsland van de nieuwe situatie profiteerden. De Kroaten kregen aan de hand van de Ustaše-beweging onder leiding van Ante Pavelić een in naam zelfstandige staat, met Italië en Duitsland als hoeders. In het Kroatië van de Ustaše voerde etnische zuiverheid hoogtij en de daarmee gepaard gaande wreedheden gingen vele perken te buiten. De leidende rol in de opstand tegen de bezettingsmachten was weggelegd voor aan de ene kant de Servische Četniks onder leiding van Mihailović – later uitgeroepen tot legerleider namens de regering in ballingschap – en aan de andere kant het communistische partizanenleger.47 De verschillende standpunten en de daaruit volgende handelingen leidden er in het begin van WO II toe dat de strijd in Joegoslavië meer de karakteristieken van een burgeroorlog vertoonde dan die van een poging de bezetters weg te jagen. Gaandeweg de oorlog slaagden de communisten er echter in het merendeel van de 44
Ustaše kan vertaald worden als ‘opstandelingen’ (enkelvoud: ustaša). Dit plan is internationaal bekend komen te staan als de Sporazum (Overeenkomst). 46 Naast de andere overzichtswerken is het boek van Vladimir Dedijer cum suis (Dedijer [e.a] (1974)) voor deze periode de meest handzame bron. 47 Četniks (enkelvoud: četnik) zou vertaald kunnen worden als ‘guerrilleros’. Het komt van četa (compagnie), een Servische term voor de negentiende-eeuwse rebellen die in strijd waren met de Ottomanen. 45
- 32 -
II. Twintigste Eeuw
bevolking achter zich te krijgen. De Četniks en hun idealen waren te zeer vereenzelvigd met herschepping van het voor velen onaangename land van voor de oorlog. Bij de partizanen vond men veel meer het beeld van een bevrijding van Joegoslavië met inachtneming van de verschillende bevolkingsgroepen, een vernieuwde staat op eensgezind communistische leest.48 Aan het hoofd van de partizanenbeweging stond Josip Broz ‘Tito’ – partijleider van de Komunistička Partija Jugoslavije (KPJ, Communistische Partij van Joegoslavië) – die zich in de loop van de strijd tot maarschalk liet benoemen.49 Onder zijn leiding vond reeds in november 1942 de vergadering van het AVNOJ-verzet plaats in Bihać.50 Bij de tweede bijeenkomst van de raad een jaar later riep deze zichzelf uit tot hoogste bestuurlijk orgaan van het land, hierbij voorbijgaand aan de aspiraties van de regering in ballingschap. De leiderschapscapaciteiten van Tito in de guerrillaoorlog zorgden ervoor dat zijn partizanenleger gaandeweg de macht over Joegoslavië kon consolideren. Hoewel Tito en de zijnen het land op communistische beginselen – min of meer naar het voorbeeld van de USSR – wilden inrichten, onderhielden ze in de laatste jaren van de oorlog goede relaties met het westen, vooral met de Britten. De partizanen slaagden er op die manier in om aan het eind van WO II als winnaar uit de strijd te komen, niet alleen door de nederlaag van de bezetters, maar ook door hun overwinning op de interne vijanden. Door die positie waren zij in staat een stevige stempel op de formatie van het nieuwe Joegoslavië te drukken. Zo kon het bijvoorbeeld gebeuren dat ondanks toezeggingen van de AVNOJ en royalistische steun van het westen, koning Petar II en zijn regering in Londense ballingschap tegen het eind van de oorlog al in zeer grote mate buitenspel waren gezet door de communisten.
4 – TITOÏSME Het wekt geen verwondering dat met Tito’s voorgeschiedenis het Joegoslavië van na WO II begon als een ambitieus communistische staat.51 Er werd afgerekend met 48
Het Joegoslavië van Tito zou in de jaren erna geregeerd worden volgens het motto ‘Broederschap en Eenheid’ (Bratstvo i Jedinstvo in het Servo-Kroatisch). 49 In 1952 zou de (naam van de) partij omgevormd worden tot Joegoslavische Communistenbond, Savez Komunista Jugoslavije (SKJ) in het Servo-Kroatisch. 50 Antifašističko V(ij)eće Narodnog Oslobođenja Jugoslavije, oftewel Antifascistische Raad voor de Nationale Bevrijding van Joegoslavië. Zowel Bihać als Jajce, waar de tweede bijeenkomst plaatsvond, liggen in Bosnië-Herzegovina. 51 Voor Tito en het titoïsme is het beknopte, maar zeer raadzame Stevan K. Pavlowitch: Tito, Yugoslavia’s great dictator; a reassessment (Hurst & Company; Londen, 1992) gebruikt, Richard West: Tito and the rise and fall of Yugoslavia (Sinclair-Stevenson; Londen, 1994) geeft een goede sfeerweergave van het systeem en van Tito zelf, terwijl Duncan Wilson: Tito’s Yugoslavia (Cambridge University Press;
- 33 -
II. Twintigste Eeuw
tegenstanders als het vooroorlogse koningshuis, de leider van het Četniks-verzet Mihailović en de Kroatische aartsbisschop Stepinac, maar ook met gewone burgers die zich verzetten.52 Er werden grootschalige hoogst ingrijpende veranderingen op economisch gebied ingevoerd, zoals collectivisering van de landbouw, verplichte afname van landbouwgoederen tegen staatsprijzen en nationalisatie van de private economie. Desalniettemin werd het eigen karakter van Tito’s Joegoslavië niet door Stalin getolereerd en in 1948 volgde er een tot de verbeelding sprekende breuk met de communistische moederstaat, de Sovjet-Unie. Deze ‘eigen weg’ zou zich gaandeweg uitkristalliseren in bijvoorbeeld het terugdraaien van het landbouwcollectivisme, invoering van het arbeiderszelfbestuur, concessies aan de kerkelijkheid en toenadering tot het westen. Het begin van de jaren vijftig markeerde een omslagpunt in de naoorlogse geschiedenis van het land. De dood van Stalin maakte de weg vrij voor een ontspanning van de relaties tussen Joegoslavië en de Sovjet-Unie, maar de USSRJoegoslavische toenadering onder leiding van Chroesjtsjov kende ook haar grenzen. Gebeurtenissen op het internationale vlak, zoals de Hongaarse opstand van 1956 en de eerste stappen op weg naar het organisatieverbond van niet gebonden landen, maakten de eigen-wegpositie van het Balkanland andermaal duidelijk. Joegoslavië omarmde het communisme, maar liet zich niet door de USSR omarmen. Ook intern bleken de grenzen van afwijkend gedrag niet oneindig rekbaar. Het afkeuren van het Sovjet-model was één, liberale hervormingen een tweede. Het uit de gratie vallen van partij-ideoloog en vice-premier Milovan Đilas markeerde het aanblijven van repressieve waarden.53 De tweede helft van de jaren vijftig en het eerste gedeelte van de jaren zestig stonden in het teken van de consolidatie van het titoïsme. Het regime kenmerkte zich door het pragmatisch schipperen tussen progressiviteit en conservatisme. De positie van Joegoslavië als land tussen de twee machtsblokken begon ook uitgewerkt te worden in de Beweging van Niet Gebonden Landen. Een hernieuwde economische planning (enige liberalisering en decentralisatie van de financiële hoek) werd toegepast Cambridge, 1979) de meest gedegen analyse van het titoïsme biedt. Hoewel niet onverdeeld positief kunnen de laatste twee wat mild overkomen. Het revisionistische Nora Beloff: Tito’s flawed legacy; Yugoslavia & the west, 1939-1984 (Victor Gollancz; Londen, 1985) compenseert dat terdege. 52 Het koningshuis zou de toegang tot het land worden ontzegd. Mihailović werd wegens verraad geëxecuteerd en Stepinac veroordeeld tot gevangenisstraf, in beide gevallen was er duidelijk sprake van een showproces. Ook vermeende collaborateurs konden op weinig mededogen rekenen en naar alle waarschijnlijkheid zijn er hierbij duizenden mensen omgebracht. 53 Het levensverhaal van Milovan Đilas (1911-1995) beslaat zo goed als de gehele geschiedenis van Joegoslavië. De overtuigd communist had een vooraanstaande rol in het verzet gedurende WO II. In 1953 viel hij echter uit de gratie vanwege zijn kritiek op het totalitarisme. Đilas had artikelen gepubliceerd waarin hij pleitte voor invoering van een twee-partijenstelsel met een communistische en een sociaaldemocratische tak. De productieve Đilas bleef (kritische) werken publiceren met meer dan eens zijn arrestatie tot gevolg. Aan het eind van zijn leven uitte hij zijn onvrede over het groeiend nationalisme in Joegoslavië, de opsplitsing van het land moet hem dus somber gestemd hebben.
- 34 -
II. Twintigste Eeuw
en dit leidde samen met hulp uit het westen tot een zekere groei van de welvaart. Aan het eind van de jaren zestig leken de gematigd liberalen binnen Joegoslavië dan ook aan de winnende hand, de centralistische machtsstaat veranderde langzamerhand van vorm en de republieken kregen meer te zeggen in de federatie. Symbolisch voor deze ontwikkeling is het afzetten van Ranković in 1966, net als toentertijd Đilas een communistisch kopstuk, maar van de conservatieve vleugel.54 Ondanks dit alles, de blijvende haat-liefdeverhouding met de USSR en de groeiende hulp uit het westen, bleef het hart van Tito en de zijnen ontegenzeggelijk voor het communisme kloppen. De beperkingen van dit bestuurssysteem zouden spoedig de opmars naar grotere vrijheden in Joegoslavië blokkeren. Hoewel het land bij de ontwikkelingen in Tsjechoslowakije in 1968 wederom de kant koos van de hervormers, verkregen Joegoslavische protesterende studenten voornamelijk weinig concrete beloftes in reactie op hun demonstraties.55 De opmars van het republikanisme had in Kroatië onderhand serieuze vormen aangenomen. Hoewel Tito dit lang liet voor wat het was, kwam in 1971 toch de klap met de zuivering van de gehele Kroatische partijtop; nationalisme bleef in Joegoslavië ontoelaatbaar. Dat een terugkeer naar de harde lijn op handen was kwam tevens tot uiting in de zuivering van liberalen en technocraten die in 1972 plaatsvond, voornamelijk binnen de Servische afdeling van de partij. De laatste jaren van het titoïsme zou deze ‘naar kapitalisme hangende’ denkwijze als hoofdzonde bestreden worden door in hoge mate in te zetten op het arbeiderszelfbestuur.56 Op het gebied van de republieken werd de antinationalistische lijn echter minder doorgezet. Dat wil zeggen, er werd gestreefd naar een grote mate van gelijkheid tussen de bevolkingsgroepen, wat bijvoorbeeld tot uiting kwam in het roulatiesysteem van het staatshoofdschap, ook wel bekend als presidium.57 De feitelijke uitwerking van dit beleid, vastgelegd in de grondwet van 1974, was echter een hernieuwde stap richting de autonomie van de republieken en 54
Aleksandar ‘Leka’ Ranković was sinds het einde van WO II als Minister van Binnenlandse Zaken hoofd geweest van de militaire geheime diensten en van de politieke politie-eenheid. Ranković stond symbool voor het centralisme in het bestuur van Joegoslavië. Ook was hij iemand van de harde lijn, met name jegens Kosovo, dat pas na zijn aftreden enigszins uit de houdgreep kon komen. Officieel werd hij echter ontheven van zijn functies wegens plaatsing van microfoons bij de grote leider, Tito zelf. De begrafenis van de Serviër Ranković in Belgrado in 1983 zou massaal bezocht worden, een voorbeeld van de nationalistische gevoelens die er in bepaalde, voornamelijk Servische, kringen begonnen op te spelen. 55 Er wordt gedoeld op de Praagse Lente, maar 1968 was in heel Europa een jaar waarin men, in het bijzonder de studentenbewegingen, opkwam voor bepaalde vrijheden. 56 In 1976 zou men in een overmatig gedetailleerde Wet op het Arbeiderszelfbestuur de gang van zaken hieromtrent vastleggen; grote man achter deze wet was de theoreticus Edvard Kardelj. In tegenstelling tot Đilas en Ranković’ was hij niet uit de gratie geraakt en in de zeventiger jaren zag men hem als een eventuele opvolger van Tito, Kardelj stierf echter in 1979 op 69-jarige leeftijd. 57 Na Tito’s dood (hij was immers president voor het leven) zou het presidium bestaan uit acht mensen, één voor elk van de zes republieken en twee autonome provincies die Joegoslavië rijk was. Deze acht zouden om beurten het voorzitterschap van het presidium – en daarmee het ultieme staatshoofdschap – bekleden, gedurende de periode van één jaar, ingaande op elke 15de mei.
- 35 -
II. Twintigste Eeuw
provincies binnen het steeds lossere federale systeem van Joegoslavië.58 Toen het einde van Tito naderde, kenmerkte het land zich door een hoge mate van federalisering, politiek conservatisme, een economie gebaseerd op een sterk gecodificeerd arbeiderszelfbestuur en een internationaal vooraanstaande rol als ongebonden communistisch land. De positie van de maarschalk torende echter boven alles uit, waarbij zijn rol als spil in het evenwicht tussen uitersten fundamenteel was.
58
In plaats van dat de nadruk kwam te liggen op de gelijkheid van de verschillende eenheden die Joegoslavië tot een geheel maakten, zou men (in groeiende mate) de nadruk leggen op de verschillen tussen de aan elkaar gelijke eenheden.
- 36 -
– III – HET SPAANSE OVERGANGSPROCES
- 37 -
III. Overgangsproces Spanje
1 – POLITIEKE HERVORMINGEN: 1975-1977 Na de dood van Franco op 20 november 1975, ligt het allerminst vast welke kant Spanje op zal gaan. Zijn opvolging als staatshoofd is sinds enkele jaren vastgelegd, het aanzien dat de generaal genoot is er echter niet bij inbegrepen. De door Franco als opvolger benoemde prins Juan Carlos staat voor de taak het land na diens dood in goede banen te leiden. Probleem is dat de definitie van goede banen voor vele interpretaties vatbaar is. Hoewel tijdens het franquisme in sommige gevallen al voorzichtig is gezocht naar versoepeling van het regime, zijn er net zo goed krachten die het in stand houden van Franco’s conservatieve erfenis voorstaan. De prins kan bovendien – hoewel iedereen vooralsnog Franco’s wil en wet accepteert – niet rekenen op steun van alle stromingen binnen het regime, laat staan van de oppositie.59 Ook voor het buitenland is het nog maar de vraag welke kant de nieuwe leider het land op zal sturen. Prins Juan Carlos’ diplomatieke contacten hebben er niettemin voor gezorgd dat verscheidene kopstukken van democratische huize aanwezig zijn bij de kroningsplechtigheden. Dit in tegenstelling tot de begrafenis van generaal Franco, waar Pinochet en Imelda Marcos de toon zetten.60 Twee dagen na de dood van Franco wordt prins Juan Carlos volgens de geldende procedures tot koning van Spanje uitgeroepen en zodoende bevestigd als staatshoofd. Deze eerste dagen omtrent het opvolgingsceremonieel tonen een reeks veelzeggende details in de tweespalt tussen volharding in het franquisme en een voorzichtige opening van het regime.61 Een harde breuk met het verleden wordt vooralsnog afgewend. Na bijna veertig jaar Franco benadert men de nieuwe situatie onwennig en vooral berekenend. Grootste exponent van dit laatste is de rede die Juan Carlos uitspreekt bij zijn benoeming tot koning.62 Niet tegenstaande dat de koning 59
Een sprekend voorbeeld van het gevoel dat jegens de nieuwe koning bestond, is de benaming die onder links in zwang was, Juan Carlos de Kortstondige. (Francisco G. Basterra: ‘España vuelve a tener rey’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 91-92, 96 en Tusell (1999), 37-38.) Met oppositie wordt gedoeld op degenen die tegen het regime an sich streden en dus geen genoegen namen met een liberalisering ervan. 60 José María Izquierdo: ‘La muerte del generalísimo’, 73 en G. Basterra, 97-98 (beide) in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996). 61 Bisschop González sprak bij de begrafenis bijvoorbeeld lovende woorden over het levenswerk van de generaal, terwijl bisschop Enrique y Tarancón eerder bij de baarmis de nadruk op Franco de mens had gelegd, om later bij de kroningsmis Juan Carlos aan te sporen tot nieuw, verzoenend elan; parlementsvoorzitter Rodríguez de Valcárcel zou de 22ste zijn ‘Leve de koning!’ verkondigen “vanuit de geroerdheid in de herinnering aan Franco”, waarna de aanwezigen – na de uittocht van de koning – Franco’s op de publieke tribune zittende dochter een staande ovatie gaven. (G. Basterra in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 93-94, 96-97, Tusell (1999), 37-38 en Javier Tusell & Genoveva García Queipo de LLano: Tiempo de incertidumbre; Carlos Arias Navarro entre el franquismo y la transición (1973-1976) (Crítica; Barcelona, 2003), 246-251.) 62 De vorst kon zich niet permitteren meteen op belangrijke tenen te stappen. Hij lichtte echter wel degelijk een tipje van de sluier door meerdere malen te verwijzen naar nieuwe omgangsvormen en – in tegenstelling tot wat hij zes jaar eerder bij zijn benoeming als opvolger had gedaan – te zwijgen over de
- 38 -
III. Overgangsproces Spanje
eigenlijk door iedereen met argusogen bekeken wordt, heeft hij voor bijna net zo velen wel (enigszins) de legitimiteit om hem het voordeel van de twijfel te gunnen. Door Franco en de zijnen benoemd, zoon van de oorspronkelijke troonopvolger, met een gedegen vorming binnen het leger en toch, tevens omringd met een zekere democratiseringsair, opgebouwd in reizen naar het buitenland en door slinkse contacten met hervormingsgezinden.63 Bij deze laatsten verspeelt hij echter snel krediet door Arias Navarro aan te houden als premier, een tol die de koning moet betalen om een grotere mate van continuïteit te garanderen.64
De premier kan weliswaar aanblijven, zijn ministerraad wordt ingrijpend veranderd. De hand van de koning zorgt ervoor dat enkele hervormingsgezinde kopstukken en jonge krachten in het kabinet plaatsnemen, waarvan sommige Arias duidelijk overstijgen.65 De regeringsleider, die niet beschikt over natuurlijk gezag en geen politiek dier is, blijkt niet in de wieg gelegd voor de taak die hem te wachten staat. Twijfelend tussen aankondigingen tot hervorming en ophemeling van de erfenis van Franco, blijft hij steken in het grijze. Om hem heen zien meer daadkrachtige spelers wel in dat er een kans is die gegrepen moet worden. Een van die mensen is de door Juan Carlos naar voren geschoven Fernández-Miranda. Hij slaagt erin om vanuit zijn functie van parlementsvoorzitter de congresregels zodanig aan te sturen dat de omstandigheden nodig voor hervormingen aanzienlijk versoepeld raken.66 Zo worden zelfs in deze vroege periode al opmerkelijke wetten goedgekeurd door het franquistische parlement, zoals een wet met betrekking op de vrijheid van vergadering en van vereniging. Deze voorzichtige aanpassingen zijn echter niet afdoende om de prangende situatie het hoofd te bieden. Ondanks dat het regime zich staande houdt, is met het verdwijnen van Franco een barrière voor vele tot dan toe gemeden zaken weggevallen. De in de laatste jaren de
zo vaak herhaalde waarden van de symbolische 18 juli, dag waarop Franco cum suis de eerste stap naar de macht had gezet. Doch, dit alles wel na de franquistische staatswetten trouw te hebben gezworen. (G. Basterra in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 93-95, Prego (1999), 102 en Tusell (1999), 37-38.) 63 Tusell (1999), 34-36. 64 Arias was niet Juan Carlos’ favoriet, maar had hij hem in deze periode wel nodig. Mede omdat de vorst Torcuato Fernández-Miranda, zijn politiek leermeester, wilde positioneren op de essentiële post van parlements- en Koninkrijksraadvoorzitter. Rodríguez de Valcárcels termijn verstreek 26 november en in één week de gehele koepel van het landsbestuur vernieuwen was teveel van het goede. (Apezarena (1997), 193-194, Powell (1991), 130-131 en Tusell & García Queipo de LLano (2003), 253-255.) 65 Over de invloed op, dan wel macht over de regering(svorming) die de koning uitoefende: Powell (1991), 132-138. (Uiteraard is de meeste informatie over Arias te vinden in het boek van Tusell & García Queipo de LLano, meer specifiek over deze maanden: Tusell & García Queipo de LLano (2003), 255-298.) 66 Naast de instelling van parlementaire groepen, was er de invoering van een urgentieprocedure waarmee de horde van vertragende commissies werd omzeild. Ook versterkte Fernández-Miranda als Koninkrijksraadvoorzitter de rol van dit bestuursorgaan. (Julio Aróstegui: ‘La transición política y la construcción de la democracia (1975-1986)’ in Jesús A. Martínez [red.]: Historia de España; siglo XX 1939-1996 (Cátedra; Madrid, 1999), 263.)
- 39 -
III. Overgangsproces Spanje
van het franquisme opgekomen onvrede beheerst in de eerste maanden van 1976 in groeiende mate het openbare leven. Onder het mom van arbeidskwesties wordt via stakingen en demonstraties kenbaar gemaakt dat men vanuit de bevolking een herziening van het regime wil.67 De hulpeloosheid die de regering lijkt te kenmerken wordt omgezet in verharding van repressieve maatregelen, wat hervormingsgezinden alleen maar meer tegen de borst stuit. Begin maart lopen door buitensporig optreden van veiligheidstroepen demonstraties in Baskenland uit op openlijk geweld met enkele doden tot gevolg.68 Ook als bij een carlistische bijeenkomst twee doden vallen, gaan de ordehandhavers niet geheel vrijuit.69 In dezelfde periode besluiten de tot dan toe enigszins verdeelde oppositionele krachten zich in één democratiseringsbeweging, Coordinación Democrática (CD, Democratische Coördinatie), te verenigen.70 Een gevolg hiervan is dat de oppositie duidelijker voor het voetlicht kan treden en op die wijze meer initiatief tonen. Door de tegengestelde signalen van Arias Navarro – die zijn ministersploeg eigenlijk nooit tot een eenheid heeft kunnen smeden – dreigt het hervormingsproces stuk te lopen, zonder dat het goed en wel is ingezet. In juni wordt de impasse doorbroken door de koning die aanstuurt op het ontslag van zijn premier. De wandelgangen worden gevuld met namen van mannen uit het regime die hun sporen als hervormers min of meer verdiend hebben. Voor hen is de benoeming van Adolfo Suárez een onaangename verrassing, maar voor de oppositie is het een regelrechte teleurstelling; wederom een man uit het systeem.
De koning heeft zijn positie en die van Fernández-Miranda gebruikt om ervoor te zorgen dat de jonge Suárez tot de kandidaten behoort, zodat hij uiteindelijk ook voor
67
Carlos Elordi: ‘El largo invierno del 76’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 123-125 en Tusell (1999), 56-63. In principe waren deze handelingen overigens hoe dan ook verboden, dat wil zeggen, ze vielen buiten de wet. 68 Niet alleen bij (de regering) Arias (als geheel) vierden tegenstrijdigheden hoogtij. Het was namelijk de hervormingsgezinde Fraga Iribarne – als minister van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor de openbare orde – die dit repressieve beleid uitvoerde. Aan hem wordt de illustratieve zin “De straat is van mij!” toegedicht, hoewel hij zelf ontkent het zo gezegd te hebben. (Elordi in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 123, 125-126.) 69 Ibid., 127-128. Het carlisme, van oudsher ultraconservatief, vond zijn oorsprong in een negentiendeeeuwse troonopvolgingkwestie. Hun leider Carlos Hugo de Borbón – in de jaren zestig eventjes daadwerkelijk troonpretendent – had echter het democratisch socialisme omarmd. (Apezarena (1997), 148-152.) 70 CD kwam voort uit de in juni 1975 gecreëerde Plataforma de Convergencia Democrática (Platform voor Democratische Overeenstemming) en de een jaar eerder opgerichte Junta Democrática (Democratische Raad/Vergadering), waardoor ze al snel bekendstond als ‘Platajunta’. Ondanks de ideologische basis van de oprichters – Junta, communistisch; Plataforma, socialistisch – werden beide bewegingen door een breed scala aan partijen en partijtjes bevolkt en daar zouden er snel nog meer bijkomen. (Elordi in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 126-127 en David Ruiz: La España democrática (1975-2000); política y sociedad (Editorial Síntesis; Madrid, 2002), 23.)
- 40 -
III. Overgangsproces Spanje
hem kan kiezen.71 Ondanks de aanvankelijke teleurstelling bij hervormingsgezinden klinkt in de regeringsverklaring van 16 juli 1976 opmerkelijk duidelijke taal: burgerrechten, democratie, pluralisme, volkssoevereiniteit en binnen een jaar vrije verkiezingen.72 Deze omslag is minder plotsklaps dan het lijkt. Hoewel Suárez goed gedijd heeft binnen het systeem, heeft hij de laatste jaren ook opgemerkt dat het niet bestand ging zijn tegen het verdwijnen van de grote leider. Gedurende de laatste maanden is hij een van de vooraanstaande figuren geweest in het parlementaire debat over ontsluiting van het stelsel, daarnaast bleek tijdens de crises betreffende openbare orde dat Suárez niet van de conservatieve stempel was.73 Met de uitgesproken hervormingswil is echter nog niets bereikt en dus moet de premier samen met zijn verjongde ministersploeg snel aan de slag.74 Vrije verkiezingen aankondigen is één, een politieke situatie creëren om ze te kunnen houden is een tweede en er heerst nog altijd een één-partijstelsel met een officieel geïllegaliseerde oppositie. Met hen onderhoudt Suárez echter – net als Juan Carlos – al spoedig (in)formele contacten om de gemoederen te polsen.75 Zo neemt hij het heft van het hervormingsproces in handen, in plaats van het aan de oppositie te laten. Deze blijft strijden voor democratisering, maar – soms in weerwil van de eigen overtuigingen – steeds minder tegen de regering.76 Om de verkiezingen binnen een legaal kader te laten plaatsvinden, moet de wetgeving aangepast worden. Het middel hiertoe wordt gevonden in de Wet voor de
71
Men dient in acht te houden dat het systeem het staatshoofd vergaande bevoegdheden schonk. (José Casanova: ‘Las enseñanzas de la transición democrática en España’ in Manuel Redero San Román [red.]: La transición a la democracia en España (Marcial Pons; Madrid, 1996), 32-34 en Ruiz, 29.) Daarbij kon de vorst, naast Fernández-Miranda, rekenen op een aantal andere vertrouwenspersonen op sleutelposities. (Javier Pradera: ‘El despegue de la reforma’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 149-151.) 72 Pradera in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 151 en Apezarena (1997), 182. 73 Het was Suárez die het wetsvoorstel voor vrijheid van vergadering op voorzienige wijze had verdedigd en tijdens afwezigheden van Fraga had hij, als vervangend minister van Binnenlandse Zaken, de bij de premier en legertop aanwezige tendens tot verkondiging van de uitzonderingstoestand bij onlusten weten te pareren. (Prego (1999), 546-549.) Daarbij bevatte zijn afscheidsrede in juni 1975 als tweede man van de Movimiento – Suárez’ mentor, secretaris-generaal Herrero Tejedor was omgekomen bij een verkeersongeluk – reeds opmerkelijk vooruitstrevende taal over een moderniserende en democratiserende monarchie van Juan Carlos I. (Apezarena (1997), 267-277.) 74 Er worden wel meteen hoopgevende signalen afgegeven, zoals een hernieuwde amnestieregeling, de terugkeer op hun leerstoel van sinds de jaren zestig op non-actief gestelde professoren of iets later de ontmanteling van het gevreesde Tribunaal voor Openbare Orde. (Pradera in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 151-152, 156.) 75 Al sinds zijn periode als prins had de koning zich (meestal via derden, soms zo kleurrijk als persoonlijke jeugdvrienden of zelfs Franco’s bloedeigen neef) laten informeren over – en af en toe ook signalen afgegeven aan – de heersende opinies binnen het gehele politieke spectrum. Suárez cum suis hanteerde in enkele gevallen vergelijkbare contactmethodes. (Apezarena (1997), 66-103, 333-335, 466-479.) 76 De oppositie belandde in een dilemma toen de regering het beeld van democratisator wist te verkrijgen. Tegen een democratiserende regering zijn was zelfmoord, maar door het te steunen sneed ze zich net zo goed in de vingers. (Luis García San Miguel: Teoría de la transición; un análisis del modelo español 19731978 (Editora Nacional; Madrid, 1981), 93-95 en Paul Preston: The triumph of democracy in Spain (Methuen; Londen, 1987), 93-96.)
- 41 -
III. Overgangsproces Spanje
Hervorming, waar Fernández-Miranda een grote hand in heeft.77 Deze ‘laatste Francowet’ maakt het mogelijk om de franquistische staatswetten aan te passen, zonder een legaal vacuüm te creëren en zonder de koning te dwingen zijn dubbele eed te breken.78 In het najaar van 1976 wordt aan de hand van jonge(re) politici die de noodzaak tot hervorming inzien – maar die door de ‘bunker’, harde kern van Francoaanhangers, niet bestempeld kunnen worden als revolutionair – geprobeerd de wet door het parlement te loodsen. De hervormers van het regime zetten alles op alles om in hun opzet te slagen en met de goedkeuring door het nog altijd franquistische parlement boeken zij hun eerste grote succes.79 Als de kwestie in december middels een referendum aan de bevolking wordt voorgelegd, stemt deze massaal in met het democratiseringsproject.80 Dit ondanks dat het in opmars rakende terrorisme van links en rechts op verschillende wijze een bom onder het proces probeert te plaatsen.
De extremen van het politieke spectrum herkennen het momentum van het proces en door een reeks gewelddadige incidenten in gang te zetten proberen zij de vreedzame hervormingen te boycotten. Nog voordat het referendum plaatsvindt hebben de GRAPO Antonio de Oriol y Urquijo ontvoerd en op 24 januari doen ze hetzelfde met de voorzitter van de Hoge Raad voor Militaire Rechtspraak.81 Ook was er twee weken eerder een rechercheur omgekomen bij een dodelijke aanslag van ETA. Aan de andere kant is tijdens een demonstratie in het kader van amnestieverbreding een student vermoord door een lid van de rechtse Guerrilleros de Cristo Rey-beweging (Strijders van Christus de Koning) en bij de daaropvolgende manifestatie de 24ste sterft 77
Aróstegui in Martínez [red.] (1999), 267; Prego (1999), 253-254 en Tusell (1999), 77-81. Juan Carlos wist dat hij zowel bij zijn benoeming als opvolger, als bij zijn benoeming tot koning trouw moest zweren aan de Fundamentele Wetten van het regime en het had hem altijd – zijn grootvader was immers de troon kwijtgeraakt na het negeren van de grondwet – zorgen gebaard mogelijk meineed te plegen. Al in een vroeg stadium van zijn leven had Fernández-Miranda hem echter overtuigd van de aan de staatswetten inherente mogelijkheid tot veranderingen. Dit werd verwoord in het adagium “van de wet naar de wet middels de wet“. (Apezarena (1997), 174-184.) 79 De aangepaste, versoepelende parlementsregels golden; de wet werd ingediend door jonge ex-Francoministers en Miguel Primo de Rivera (in wie op schier onmogelijke wijze een onnoemelijk aantal familielijnen bijeenkwamen, die op allerlei mogelijke manieren verbonden waren met het historische en het meer recente, traditionele Spanje); het team van Suárez hanteerde lijstjes met door hen persoonlijk over te halen parlementariërs en er werden zelfs enkelen op werkvakantie gestuurd. Uiteindelijk zijn er slechts 59 tegenstemmen tegenover 435 stemmen voor (en 37 onthoudingen/afwezigen), waarmee de parlementariërs de bijnaam ‘harakiriparlement’ verkrijgen. (Pradera in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 154-156 en Tusell (1999), 82-84.) 80 Met een opkomst van bijna 78% stemde 94,5% van de bevolking voor en 2,5% tegen de wet (3% blanco). 81 Deze weken worden op gedegen wijze beschreven in Victoria Prego: ‘La dialéctica de las pistolas’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 173-179. Ex-minister van Justitie Oriol – traditionalist, maar niet per se anti-hervorming – was Koninkrijksraadlid en voorzitter van de Raad van State. Bovendien was hij, naast schoonvader van Primo de Rivera, broer en oom van twee andere parlementariërs. GRAPO (Grupos de Resistencia Antifascistas Primero de Octubre) stond voor Antifascistische Verzetsgroepen van de Eerste Oktober in verwijzing naar de datum van hun eerste dodelijke aanslag, in reactie op de laatste executies van het Franco-regime in september 1975. 78
- 42 -
III. Overgangsproces Spanje
een tweede studente door een verdwaalde rookbom. Dit alles vormt een frontale aanval op de reactionaire erven Franco en op het enigszins geïrriteerde leger.82 Aan het eind van de avond volgt echter pas het dieptepunt van de bewuste maandag als een extreem-rechts moordcommando een advocatenkantoor met communistische banden binnenloopt en de negen aanwezigen executeert; vijf mensen komen om, vier blijven zwaargewond achter. Het College van Advocaten krijgt na veel touwtrekken een deels publieke rouwbijeenkomst van de grond. Bij de begrafenisplechtigheden, die na druk overleg met de autoriteiten openbaar zijn, wordt ondanks de massale opkomst een ijzingwekkende ingetogenheid aan de dag gelegd, niet in de laatste plaats vanwege de tweeduizend interne ordehandhavers die de communisten de regering hebben beloofd. Dit staat in schril contrast met de begrafenis een paar dagen later van drie
door
de
GRAPO
vermoorde
politieagenten.
Militante
leden
van
het
ultrafranquistische Fuerza Nueva (Nieuwe Kracht) verstoren de plechtigheden, waarop de enkele maanden daarvoor aangetreden, gematigde vice-premier generaal Gutiérrez Mellado ‘iedereen in uniform’ beveelt acht te geven. Hierop ontstaat alleen maar meer rumoer – een legerkapitein reageert veelzeggend met “de eer gaat boven de discipline” – en als de vice-premier zich niet lijkt te kunnen beheersen, dreigt de situatie te escaleren. Toch loopt het zoveelste incident in enkele dagen met een sisser af. Niet alleen door het terrorisme staat de situatie op springen. Lieden aan de conservatieve kant van het staatsbolwerk zijn überhaupt gebrouilleerd door het perspectief van nieuwe burgervrijheden en de groeiende tolerantie tegenover links, vooral die jegens het communisme. PCE-leider Santiago Carrillo is al sinds begin december 1976 een kat-en-muisspel met de regering aan het spelen.83 Uiteindelijk gunt de regering hem niet dezelfde bewegingsvrijheid als de socialistische kopstukken eerder die maand; zij hebben – zonder tegenwerking van de autoriteiten – voor het eerst in vijfenveertig jaar een partijcongres op Spaans grondgebied mogen organiseren.84 Carrillo wordt gearresteerd, maar er blijkt geen aanklacht mogelijk en een week later is hij weer op vrije voeten, hoewel het hem wel wordt aangeraden zich 82
Orde was een van de obsessies geweest van het regime, het ogenschijnlijke gebrek daaraan baarde het (militaire) establishment zorgen. Links-radicale terroristen haakten hierop in door slachtoffers te zoeken onder de staatsveiligheidskorpsen, maar ook rechts-radicale aanslagen vormden directe provocaties tot ingrijpen door het leger en/of aanverwante belangengroepen. 83 Partido Comunista de España (Communistische Partij van Spanje). Carrillo was een van de weinige politiek leiders die zelf een vooraanstaande rol had gehad in de oorlog. Hoewel officieel nog clandestien, had hij zich op verschillende plaatsen in de hoofdstad Madrid vertoond. Hij had zelfs gewaagd een persconferentie af te geven, op die manier Suárez voor het blok zettend. (Prego in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 175-177.) 84 De Partido Socialista Obrero Español (PSOE, Spaanse Socialistische Arbeiderspartij) boekte met dit ste 27 partijcongres een noemenswaardig succes, niet in de laatste plaats door de aanwezigheid van Europese sociaal-democratische kopstukken als Olof Palme en Willy Brandt. De mogelijkheid dat op deze wijze de gedurende het franquisme strijdvaardigere PCE aan belang kon inboeten was zowel voor de PSOE, als voor Suárez en de zijnen, als voor de PCE zelf meer dan duidelijk. (Prego (1999), 310-314.)
- 43 -
III. Overgangsproces Spanje
gedeisd te houden.85 Desondanks heeft Carrillo het ‘spel’ goed gespeeld en spoedig volgt een persoonlijke, geheime ontmoeting met premier Suárez. Politieke legaliteit is in deze maanden een dynamisch begrip. Het kader is nog altijd een ondemocratische één-partijstaat, maar wel één waar de democratiserende regering, al overleggend met de oppositie, werk maakt van de opheffing van dit systeem. Op hun beurt groeien de partijen uit de Platajunta steeds meer in hun rol als legale overlegpartner.86 De PCE lijkt echter van een andere categorie. Toch besluit Suárez met een geslepen gevoel voor momentum, na een korte polsingsronde met enkele vertrouwelingen ineens – op zaterdag 9 april, in de Paasweek – tot legalisering van de partij. De regering loopt militaire kleerscheuren op, de minister van Marine stapt gegriefd op en geen van de admiraals in functie wenst hem op te volgen. Een harde verklaring van het leger volgt, waarin men de legalisatie als een fait accompli accepteert, maar tegelijkertijd zijn onvrede over de beslissing uitspreekt. Een dag later volgt echter een hernieuwde, mildere verklaring, de eerdere versie zou niet de officiële geweest zijn. De militairen houden zich, ondanks de erkenning van wat sommige (van hen) als de erfvijand zagen, hoe dan ook gedeisd.87
Zes dagen nadat de PCE – en hiermee dus alle partijen – legaal zijn verklaard roept de regering verkiezingen uit voor 15 juni 1977.88 Uit de voorgaande besprekingen met de oppositie is een voor iedereen acceptabele gang van zaken overeengekomen wat betreft de campagne en de verkiezingsdag. Het zijn de eerste algemene verkiezingen sinds 1936 en er heerst een niet te veronachtzamen angst voor machtsmisbruik. Mede daarom is het voor ministers en andere hoge overheidsdienaren verboden is om vanuit hun functie aan de verkiezingen mee te doen. De minister-president zelf vormt de uitzondering op de regel, maar pas op 3 mei maakt hij bekend zich kandidaat te stellen. 85
Carrillo kreeg politiebewaking, maar in die weken was de situatie zo gespannen dat het duidelijk was dat geen van zijn bewakers bijvoorbeeld een stel kwaadwillige legerofficieren – of als zodanig vermomde individuen – een strobreed in de weg zou leggen. (Prego in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 175177.) 86 De staatsvakbonden waren opgeheven en tevens was er een einde gemaakt aan de alom aanwezige staatspartij Movimiento. Jarenlang geïllegaliseerde partijen en vakbonden traden daarentegen uit de illegaliteit en hadden via overlegorganen als de Platajunta inspraak in de op handen zijnde verkiezingen. 87 De PCE sprong bliksemsnel in op de situatie door zich diezelfde week al officieel te verzoenen met een aantal gevoelige oorlogskwesties (bijvoorbeeld omtrent nationale eenheid en de landsvlag), maar het omslagpunt lag voor velen al in januari, bij het vertoonde schouwspel tijdens de massaal bezochte begrafenis. Toch zou militair gemor vanaf dit moment een constante van het proces blijven. Het belang van de gebeurtenissen in deze maanden wordt onderstreept in: Apezarena (1997), 355-358; Powell (1991), 214-223, Ruiz (2002), 34-35, Manuel Tuñón de Lara [e.a.]: Transición y democracia (1973-1985) (Editorial Labor; Barcelona, 1992), 76-77 en Tusell (1999), 90-95. 88 In navolging van de Wet voor de Hervorming zouden er twee Kamers komen: een Congreso (Congres) met 350 volgens de methode D’Hondt te verdelen zetels en een 207 zetels tellende, territoriale Senado (Senaat) waartoe het meerderheidsprincipe gehanteerd werd. Voor beide gold de provincie als kiesdistrict. Daarbij kreeg de vorst het recht koninklijke senatoren te benoemen, niet meer dan 20% van het totaal.
- 44 -
III. Overgangsproces Spanje
Suárez komt aan het hoofd te staan van Unión de Centro Democrático (UCD, Unie van het Democratisch Centrum), een mengelmoes van stromingen waar vanaf het begin de strijd om de interne macht een factor is om rekening mee te houden.89 De verkiezingscampagne duurt drie weken en volgens sommige partijen is dat te kort, daar zij naar eigen zeggen in die tijd nooit voldoende naamsbekendheid op kunnen bouwen. Nu is dat vooral een klacht van de PSOE, maar daar is in de voorgaande jaren juist een gedegen campagneapparaat opgezet voor als het moment daar zou zijn. Al in 1973 is er een organisatie gecreëerd om verkiezingsstrategieën te bestuderen en de daarbij behorende actie te coördineren. Zo slaagt de PSOE erin zich aan de hand van haar jonge leider Felipe González als een moderne, gematigde kracht op de kaart te zetten. Hier tegenover staat Fraga’s Alianza Popular (AP, Volksverbond) die appelleert aan de angst voor vernieuwing en aantreedt met een groep ex-ministers van Franco. Ook de communisten vertrouwen op hun historie en voeren daarom een lowprofilecampagne. Bovendien is, ondanks hun legalisering, de politieke situatie er niet naar om nu vol in de aanval te gaan. De UCD zelf treedt evenmin erg op de voorgrond, het charisma van hun leider wordt doorslaggevend geacht. Tevens geven de traditionele christen-democraten acte de présence onder leiding van vooroorlogs parlementair leider Gil-Robles, maar het zijn zij die de honger naar vernieuwing hebben ingezien die aan het langste eind zullen trekken.90 Uiteindelijk doet de identificatie met het (Franco-)verleden de voorzichtige hervormers van AP de das om, maar ook de PCE ondervindt de zware last van mastodonten uit het Franco-verzet. Zij verkrijgen beiden nog geen 10% van de stemmen en komen daarmee op respectievelijk 16 en 20 zetels, nog altijd ver boven de zetelloze oude christen-democratie uitstijgend. Hoewel de UCD ten dele ook in handen is van telgen uit het franquistische regeringsapparaat, hebben zij zichzelf wel duidelijk als hervormers weten te profileren. Dit opgeteld bij het generationele aspect van de vernieuwing en de populariteit van de leider doet de centristen als winnaar uit de bus komen met bijna 35% van de stemmen en 166 zetels. Hoewel het een duidelijke overwinning is, kleeft er een bittere bijsmaak aan. Geen absolute meerderheid en een tweede partij die het tot reëel regeringsalternatief heeft geschopt is niet helemaal de gewenste uitslag. De geoliede machine van de PSOE heeft met bijna 30% van de stemmen namelijk een boven verwachting goede prestatie geleverd. Zij komen tot 118 Congreszetels, hierbij de tweede socialistische partij (6 zetels) mijlenver achter zich 89
Augusto Delkáder: ‘Las primeras elecciones libres’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 221-222. Onder andere het nieuwige van open en bloot verkondigde meningen, een politiek front met (veteranen en) snel rijzende sterren (zij aan zij), massale campagnemeetings, de groeiende kracht van televisie… Naar deze verkiezingstendensen wordt onder andere verwezen in: Aróstegui in Martínez [red.] (1999), 279-280; Delkáder in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 222-226 en Tusell (1999), 98-111.
90
- 45 -
III. Overgangsproces Spanje
latend. Gematigd conservatieve nationalisten uit Baskenland en Catalonië completeren samen met enkele kleinere regiopartijen het parlement.91 Vanuit deze situatie is het aan de UCD om een regering te vormen die het hervormingsproces kan voortzetten. Hoe het ook zij, met de verkiezingen – en een uitslag waarin de gematigdere partijen de dienst uitmaken – heeft Suárez’ project aanzienlijk aan legitimiteit gewonnen.92
2 – OVERGANGSJAREN: 1977-1980 Suárez voert een aantal technische hervormingen door in de hoogste regionen van het overheidsapparaat. Van belang is onder andere het afschaffen van de drie militaire ministeries. Deze worden vervangen door een ministerie van Defensie, onder leiding van de vooruitstrevende generaal Gutiérrez Mellado. De generaal is tevens een van de drie vice-premiers naast Abril Martorell voor Politieke Zaken en Fuentes Quintana voor Economie. Deze laatste moet vanuit zijn ministerspost de aanzet geven tot vergaande saneringen. Tot dan toe heeft het belang van politieke hervorming de economische kwesties op de achtergrond geduwd, een crisis is echter op handen en alle zeilen moeten worden bijgezet. Al sinds de laatste jaren van het franquisme is de Spaanse economie onderhevig aan de vergaande onzekerheden op het politieke vlak. Hierbij moet men nu de gevolgen van de internationale economische crisis en de in stakingsgolven ontaarde protesten bij optellen. Het verouderde Spaanse economische systeem kan de lasten niet dragen, wat bijvoorbeeld een snel stijgend werkloosheidscijfer tot gevolg heeft.93 Hard ingrijpen is noodzakelijk en er gaan stemmen op voor daadkrachtig optreden van de regering. Op initiatief van Fuentes en Abril wordt echter aangestuurd op een consensuspolitiek om zo een breed draagvlak te creëren voor de onprettige maatregelen die nodig zijn om het land economisch weer verder te helpen. In de herfst 91
Delkáder in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 230-231 en Tusell (1999), 98-111. Door het nietproportionele meerderheidsprincipe waren de verhoudingen in de Senaat scherper. 92 In het voorjaar van 1977 vonden in een kort tijdsbestek nog enkele veelzeggende ontwikkelingen plaats. Op 14 mei deed Don Juan officieel (de toezegging aan zijn zoon dateerde van november) afstand van zijn rechten op de troon ten faveure van Juan Carlos I, hiermee de legitimiteit van de monarchie vergrotend. De dag ervoor was Pasionaria, communistische oorlogsmuze, teruggekeerd uit haar ballingschap. Velen (Madariaga, Alberti) gingen haar voor of volgden haar. De republikeinse regering in ballingschap verklaarde zich op 26 juni opgeheven. De invloedrijke Fernández-Miranda was 31 mei al afgetreden van zijn post. Over de redenen wordt veel gespeculeerd, het meest waarschijnlijke is dat hij het proces – en Suárez – te ver vond doorschieten. (Apezarena (1997), 202-204, 523-527, Powell (1991), 227-234, 239 en Ruiz (2002), 36.) 93 Luis Enrique Otero: ‘La transición económica; del capitalismo corporativo a la Unión Europea’ in Martínez [red.] (1999), 363-453 biedt een uitgebreid overzicht van de economische kwesties gedurende de gehele besproken periode, in José María Serrano Sanz: ‘Crisis económica y transición política’ in Redero San Román [red.] (1996), 135-164 vindt men een beknopter weergave van de gebeurtenissen op dit vlak.
- 46 -
III. Overgangsproces Spanje
van 1977 worden na intensief overleg de Verdragen van La Moncloa ondertekend door vertegenwoordigers van de regering en alle belangrijke politieke partijen. Met deze akkoorden
vermijdt
men
dat
noodzakelijke
structurele
veranderingen
over
economische kwesties geblokkeerd worden door partijpolitieke belangen. De positieve invloed van de verdragen is – hoewel ze snel aan kracht inboeten – direct merkbaar, maar bovenal wordt een manier van politiek bedrijven ingezet die voor deze periode van wezenlijk belang zal blijken.94
Hoewel het creëren van een constituerende vergadering niet direct de inzet van de verkiezingen geweest is, wordt al snel duidelijk dat om de democratiseringspoging te laten slagen men niet zonder een nieuwe grondwet kan. De samenstelling van het parlement en de daaropvolgende consensuspolitiek bepalen de invalshoek van de grondwettelijke besprekingen. Er wordt gekozen voor een constituerende commissie met aan het hoofd zeven vertegenwoordigers van de belangrijkere partijen.95 Ondanks de vanzelfsprekende verschillen tussen de zeven, wordt na de eerste besprekingen duidelijk dat ze op opmerkelijk gelijke golflengtes zitten. Met grote snelheid wordt er achter gesloten deuren aan een grondwetsopzet gewerkt, totdat in november door het lekken van stukken naar de pers de bom barst. Het blijkt dat in de vriendschappelijke sfeer van de bijeenkomsten er toezeggingen zijn gedaan, waar de achterban niet toe bereid is.96 De verhoudingen komen op scherp te staan, zeker als de PSOE in maart de groep van zeven verlaat, uit onvrede met de conservatieve tendens die in de eerste maanden van 1978 is ontstaan door veelvuldige eensgezindheid tussen UCD en AP. Als de constituerende commissie in mei het officiële grondwetvoorstel moet beoordelen, is er niet echt sprake meer van consensus. Het pak amendementen dat de commissie als gevolg hiervan op tafel legt, toont opnieuw de conservatieve inval aangezien stemrondes consequent in 19 (UCD-AP) 94
Aróstegui in Martínez (1999), 282-283 en Tusell (1999), 119-122. De technocraat Fuentes verliet bijvoorbeeld al in februari 1978 het kabinet uit onvrede met het uitstellen van sommige impopulaire economische maatregelen om politieke redenen. (Joaquín Estefanía: ‘El compromiso histórico español’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 255-258.) De verdragen zijn vernoemd naar de plaats waar ze werden ondertekend, het presidentiële paleis La Moncloa. 95 Eenzijdige voorstellen van bijvoorbeeld UCD waren door de verkiezingsuitslag nog voordat ze goed en wel vorm hadden gekregen al afgeketst. De 36-koppige commissie bestond uit 17 vertegenwoordigers van UCD, 13 van PSOE, 2 van PCE, 2 van AP, 1 van het Catalaanse en 1 van het Baskische nationalisme. De verdeling in de groep van zeven was als volgt: 3 mensen van UCD, 1 van AP, 1 van PCE en 2 van PSOE, maar die stond een van de twee plaatsen af aan de nationalistische minderheden. (Tuñón de Lara [e.a.] (1992), 92-93 en Tusell (1999), 123-124.) 96 Men zou kunnen wijzen op de uitwerking van netelige kwesties als de verhouding tussen kerk en staat, sociale arbeidsprincipes, morele vrijheden of het nationaliteitenvraagstuk die vooral aan conservatieve zijde wrevel veroorzaakten; bij belangengroepen als de kerkelijkheid, werkgeversorganisaties of het leger, maar ook bij de partijen zelf. (Soledad Gallego-Díaz & Bonifacio de la Cuadra: ‘La constitución’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 301-306.)
- 47 -
III. Overgangsproces Spanje
tegen 17 (links en de nationalisten) eindigen. Hierop verbreekt de PSOE definitief de consensus en verklaart grondwetshervormingen in haar verkiezingsprogramma te zullen opnemen. Het laatste wat premier Suárez kan gebruiken na al deze maanden voorbereiding is een breuk tussen de partijen en hij besluit het proces een nieuwe wending te geven. Zijn vertrouweling vice-premier Abril Martorell wordt aan het hoofd gezet van een lijmpoging, waar vanuit de PSOE vice-partijleider Guerra voor naar voren wordt geschoven. Met behulp van enkele anderen bereiken zij in één avond een akkoord over vijfentwintig wetsartikels, een opzienbarend resultaat. Betrokkenen van de andere partijen die van de ontmoeting op de hoogte waren gesteld, worden nu ook uitgenodigd mee te doen. Na enkele strubbelingen van AP, accepteert men deze nieuwe gang van zaken, waarna het proces in een stroomversnelling komt.97 Bij de waterval aan stemrondes volgen de commissieleden ‘blind’ de onderhandelaars en op 21 juli 1978 ligt er een voorstel dat aan het parlement voorgelegd kan worden. Bij de gang van het grondwetsvoorstel door Congres en Senaat vreest men vooral deze tweede, waarvan de leden minder gebonden zijn aan de partijdiscipline. Hoewel men niet kan spreken van een leien dakje, belandt het proces echter geenszins meer in een crisis als de voorgaande. Na de nodige aanpassingen door elk van de twee Kamers volgt op 31 oktober de gezamenlijke stemming van Congres en Senaat en beide spreken hun goedkeuring uit. Wanneer de Spaanse bevolking op 6 december 1978 door middel van een referendum hetzelfde doet, staat er niets meer in de weg voor de invoering van de nieuwe grondwet aan het eind van de maand.98 De uitkomst van het samenstellingsproces, dat meer dan een jaar geduurd heeft, is een omvangrijk document, niet gevrijwaard van enkele heikele passages, maar uiteindelijk wel het resultaat van een politieke consensus tussen alle grote partijen.99
Naast de reeds vermelde moeilijkheden, bezorgt het vraagstuk omtrent nationale minderheden en de reacties die het oproept – maar meer nog de uitwassen aan beide
97
Het proces was gedurende deze weken niet gespeend van detectiveske elementen als nachtelijke onderhandelingen, geheime ontmoetingen of politieke diners in besloten kring. Doch, men slaagde er zo wel in het geheel kort te sluiten: slechts enkele tientallen amendementen bereikten als zodanig het parlement. (Gallego-Díaz & De la Cuadra in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 307-311 en Tuñón de Lara [e.a.] (1992), 94-97.) 98 Van de 350 Congresleden stemden er 325 voor en 6 tegen (er waren 14 onthoudingen en 5 afwezigen), in de Senaat waren er (naast 9 afwezigen en 8 onthoudingen) 226 stemmen voor en 5 tegen. Het resultaat van het op 6 december 1978 gehouden referendum was: 88% voor, 8% tegen en 4% blanco of ongeldig. De opkomst was echter teleurstellend, slechts twee derde van het electoraat bracht zijn stem uit. Er was sprake van een zekere verkiezingsmoeheid (na veertig jaar onthouding, derde oproep in twee jaar), maar ook was het uiteindelijke resultaat van de hervormingen niet naar ieders volledige tevredenheid. (Tuñón de Lara (1992) [e.a.], 96 en Tusell (1999), 128-129.) 99 Aróstegui in Martínez [red.] (1999), 283-284 en Tusell (1999), 129-135.
- 48 -
III. Overgangsproces Spanje
zijden – de regering grote hoofdbrekens.100 De verkiezingsuitslag van juni 1977 dwingt Suárez de realiteit van het regionaal nationalisme onder ogen te zien, daar PSOE en de nationalistische partijen zowel in de Catalaanse, als in de Baskische provincies boven de UCD geëindigd zijn. Met karakteristieke assertiviteit ontneemt hij zijn opponenten het initiatief door meteen de kaart Tarradellas te spelen.101 Na enkele moeizaam verlopen ontmoetingen met de Catalaanse president in ballingschap volgt reeds in de zomer een doorbraak; er wordt een protocol opgesteld voor hernieuwde autonomisering van Catalonië. Het historische zelfbestuursprincipe wordt erkend, maar dient te geschieden binnen de huidige wetgeving. Congresleden uit de Catalaanse provincies vormen een soort parlement en er wordt een eenheidsdeelregering gesticht met aan het hoofd daarvan Tarradellas zelf. Parallel aan en in afwachting van de uitkomst van het constitutioneel proces gaan deze instanties voor zover mogelijk aan de slag met de invulling van het autonomiseringsbeginsel. Dit vertaalt zich in het opstellen van een autonomiestatuut, eind 1979 ingevoerd. Na een soortgelijk proces in Baskenland, volgt men in de rest van Spanje aan de hand van de Regiominister Clavero Arévalo eveneens dit stramien, ook in gebieden zonder voormalig zelfbestuur.102 Op de in de grondwettelijke besprekingen ontstane discussies over het nationaliteitenvraagstuk reageert de minister met het zogenaamde café para todos (koffie voor allen): een bepaalde, tot op zekere hoogte zelf in te vullen, mate van autonomisering voor àlle regio’s die dat willen. Het is dit losse kader dat uiteindelijk in de grondwet belandt aangezien men niet om de onderlinge verschillen en daarmee gepaard gaande gevoeligheden heen kan. De ambiguïteit en de veranderlijke werksituatie – de meeste deelgebieden worden pas in de loop der jaren gevormd – zal vele complicaties met zich meebrengen. Complicaties die men ten aanzien van centralistische machten uit het oude Franco-regime niet kan gebruiken, maar waar door sommigen juist graag een schepje bovenop wordt gegooid. Van alle groeperingen die de liberalistische tendens met lede ogen aanzien, is het leger de meest toonaangevende. Ultraconservatieve officieren aan wie het 100
De beste beschrijving van gebeurtenissen hieromtrent kan men vinden in: Aróstegui in Martínez [red.] (1999), 293-298, Powell (1991), 240-244, 272-275, 280-281, Tuñón de Lara [e.a.] (1992), 98-101, 104-108 en Tusell (1999), 138-150. 101 Tuñón de Lara [e.a.] (1992), 98-101. Tarradellas was de president van de Catalaanse deelregering in ballingschap, die eerder al tevergeefs had gepoogd in functie naar eigen land terug te mogen keren. Met de oude leider haalde Suárez de angel uit het eisenpakket van links en het nationalisme, die beide herinstelling van de uit de Tweede Republiek stammende regionale autonomie in hun verkiezingsprogramma hadden opgenomen. Tarradellas’ politieke charisma deed hen hierbij zelfs enigszins verbleken. 102 De daadwerkelijke macht van deze minderheidsorganen was vooral in de beginperiode gering, maar in het geval van Catalonië ging er door de politieke statuur en etiquette van Tarradellas een grootse symboliek van uit. De Basken moesten die grotendeels ontberen, omdat in het geval van Baskenland de samenvoeging van historie en heden – onder andere door interne geschillen – een minder gelukkig einde kende. (Tusell (1999), 141-150.)
- 49 -
III. Overgangsproces Spanje
hervormingsproces sowieso niet besteed is, haken in op de zweem van onvrede en mengen zich steeds openlijker in de discussie.103 Het wordt hen niet moeilijk gemaakt de aandacht op zich te vestigen. In plaats van een afname van het terrorisme is met de democratisering het aantal slachtoffers juist gestegen, het gros daarvan behorend tot de staatsveiligheidstroepen. Zo blijft het appèl aan het gebrek aan orde en veiligheid in stand. Veruit de meeste doden worden veroorzaakt door ETA. De op 7 oktober 1977 door de regering verkondigde amnestieregeling – waarmee aan een van oudsher gevoelige eis was voldaan, het vrijlaten van alle politieke gevangenen – heeft niet mogen baten, op diezelfde dag vallen er al drie ETA-slachtoffers. De terroristische organisatie laaft zich op haar beurt weer aan de misstappen die begaan worden door ordehandhavers voor wie de franquistische werkwijze maar moeilijk is af te leren.104 De radicale houding van revolutionairen en reactionairen voedt hun onderlinge bestaansrecht. Beide zijn gebaat bij verstoring van het democratisch proces en beide blijven pogingen daartoe ondernemen. De hoog opgelopen militaire onvrede uit zich in november 1978 in vergevorderde, maar desondanks verijdelde coupplannen. Niettemin blijven ook na het dwarsbomen van deze couppoging geruchten en vermoedens over militaire samenzweringen nog lange tijd het hervormingsproces beïnvloeden. Democratie stilt ook de honger van de terroristen niet. Het aantal slachtofers, hoofdzakelijk veroorzaakt door ETA, zal gedurende de komende jaren alleen maar blijven stijgen.105
Meteen na de invoering van de grondwet roept Suárez verkiezingen uit en op 1 maart 1979 bevestigen de Spanjaarden in grote lijnen de uitslag van krap twee jaar daarvoor. Op 3 april vindt bij de tot dan toe uitgestelde gemeentelijke verkiezingen echter een ommezwaai plaats. UCD behaalt nog wel veruit het grootste aantal wethouders, maar de meest belangrijke steden – ondermeer Madrid en Barcelona – komen in handen van 103
Met de legalisering van de PCE en de deels politieke promoties die generaal Gutiérrez Mellado in de legertop had doorgevoerd, was er al sprake geweest van gemor. Het verschil zat hem in de vrijpostigheid waarmee de als ‘ultra’s’ betitelde officieren hun meningen kenbaar maakten. Vooral de vice-premier moest het ontgelden. Zo kreeg hij aan de vooravond van het constitutioneel referendum uit monde van een generaal een openlijke scheldkanonnade te verduren. Niet alleen bleef die onbestraft, de desbetreffende officier werd door bepaalde collega’s zelfs becomplimenteerd; een voorbeeld van de bravoure waarmee de ultra’s hun onvrede ventileerden. (Miguel Ángel Aguilar: ‘Ruido de sables’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 348-352.) 104 Zo was er het militair proces tegen toneelschrijver Albert Boadella vanwege het ogenschijnlijk in diskrediet brengen van het leger of het op bloedvergieten uitgelopen optreden van de politie tijdens de San-Fermínfeesten van 1978 in Pamplona. Maar vooral de ‘gewoonlijke’ hoge mate van repressiviteit tegen alles wat zich als Baskisch profileerde, zat diep bij een groot deel van de bevolking. (Patxo Unzueta: ‘Euskadi: amnistía y vuelta a empezar’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 275-283; Tuñón de Lara [e.a.] (1992), 104-108 en Tusell (1999), 120-121, 144-150.) 105 Deze actie-reactiespiraal is over het geheel genomen een belangrijke focus van de studie van Preston. (Preston (1987), 142-150, 161-165.) In 1980 zou ETA het grootste aantal dodelijke slachtoffers in één jaar veroorzaken, maar ook daarna bleef de terreurgroep volharden in haar gewelddadige werkwijze.
- 50 -
III. Overgangsproces Spanje
PSOE en/of PCE, waardoor zij als overwinnaars kunnen worden betiteld.106 Linkse krachten krijgen voor het eerst daadwerkelijke bestuursmacht en niet verwonderlijk daar
waar
die
de
burger
het
dichtste
raakt.
Jarenlange
(ondergrondse)
belangenbehartiging had hier het door het franquisme gecreëerde spookbeeld van linkse revolutionairen al danig afgezwakt. Er waait een frisse wind door het decennialang ondergeschoven en soms aan dubieuze figuren overgeleverde stadsbestuur. Tierno Galván, de burgemeester van Madrid die door de intellectuele en culturele avant-garde die de stad op dat moment bevolkt als een onvervalste burgervader wordt opgenomen, is het boegbeeld van de vernieuwing.107 Na het succes van de gemeentelijke verkiezingen breekt er bij de PSOE een crisis uit die niet alleen van wezenlijk belang zal blijken voor de toekomst van de partij, maar ook voor het land als geheel.108 Tijdens het in mei gehouden 28ste partijcongres verklaart secretaris-generaal González af te willen van het drie jaar daarvoor genomen besluit om het marxisme als definiërende richtlijn te hanteren. Een groot deel van de massaal toegestroomde PSOE-afgevaardigden is het hier niet mee eens, waarop zich een georganiseerde kritische sector vormt. Beide stromingen leggen hun voorstellen op tafel en het congres stemt voor het aanhouden van de marxistische lijn. Tot ieders verbazing verkiest Felipe González hierop zich niet kandidaat te stellen voor het partijleiderschap. De met stomheid geslagen kritische sector slaagt er niet in op de proppen te komen met een gedegen alternatief en de partij komt in handen van een interimcommissie die meteen voor het najaar een buitengewoon partijcongres belegt. De PSOE kan echter niet zonder haar leider. Het eind september gehouden buitengewoon congres vertoont een geheel andere gang van zaken, onder andere door een statutaire verandering die de controle op de afgevaardigden vele malen vergroot. De kritische sector kan niet anders dan haar verlies nemen en Felipe González wordt met bijna 90% van de stemmen als een verloren zoon binnengehaald. De socialistische leider weet zich zodoende gesteund door een volslagen loyale
106
Prego (1999), 322. PSOE en PCE waren tevens krachtiger door het verkiezingsverbond dat zij voor de gelegenheid hadden gesloten. Fraga – toch ook namens AP een van de zeven samenstellers van de consensusgrondwet – had dit verbond als een hernieuwd Frente Popular betiteld, hierbij verwijzend naar de verkiezingen van februari 1936. Dit schipperen tussen oud en nieuw regime zou lange tijd het manco van de conservatieve formatie blijven. (Ruiz (2002), 49-51.) 107 Álex Grijelmo: ‘La democracia en los ayuntamientos’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 371-378. De ‘oude professor’ was met zijn socialistische partij ver achter de PSOE gebleven, hij was bij de grondwetsbesprekingen buiten de groep van zeven gehouden door diezelfde PSOE en inmiddels was zijn partij zelfs door de PSOE opgeslokt. In zekere zin werd hij met het burgemeesterschap van de hoofdstad dus weggepromoveerd, maar het verwerd een uitermate succesvolle en dankbare promotie. 108 Joaquín Prieto: ‘Catarsis en el PSOE’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 395, 398-402, Ruiz (2002), 51-53 en Tusell (1999), 196-200.
- 51 -
III. Overgangsproces Spanje
partij(leiding) en zal zich vanaf nu definitief profileren als het sociaal-democratische en tevens premierschapwaardige alternatief voor Suárez.109
Tegelijk met de consolidering van González, lijkt het over te zijn met Suárez’ politieke momentum. Zijn capaciteiten komen beter tot uiting in presidentiële onderhandelingen op het scherpst van de snede dan in het relatief rustige parlementair debat.110 Nu het na de democratiseringsgolf aankomt op regulier regeringswerk, begint het kabinet Suárez het zo kenmerkende initiatief kwijt te raken. Vooral het regiovraagstuk gaat de bewindspartij boven de pet. Gebruik makend van de mogelijkheden die de grondwet biedt, gaat Andalusië in het najaar van 1979 voor autonomie. De in Zuid-Spanje sterk vertegenwoordigde PSOE posteert zich in het overwinnende JA-kamp. UCD – die onthouding heeft geadviseerd in een door haar zelf verkondigd referendum – lijdt een gevoelige nederlaag.111 Deze trend zet zich voort in de Baskische en Catalaanse verkiezingen, waar de centristen ten opzichte van de laatste stemronde de helft van hun kiezers kwijtraken. De regering Suárez kan ook problemen van andere aard, zoals de hernieuwde economische malaise of het groeiende terrorisme, niet kortwieken, waardoor uit allerlei gelederen van de samenleving veel kritiek ontstaat. De kritiek weerklinkt bovendien luider dan ooit tevoren, omdat een gesterkte PSOE de consensus heeft laten varen en bikkelhard oppositie voert. Klapstuk hiervan is een motie van wantrouwen in mei 1980 die door de premier overleefd wordt, maar waar González als morele overwinnaar uit de bus komt. De langzamerhand opgebrande Suárez heeft daarnaast zijn eigen partij te duchten. Daar beginnen kopstukken van de verschillende stromingen aan de stoelpoten van de leider te zagen, hoewel
de
facties
ook
elkaar
met
enige
argwaan
bekijken.
Na
drie
kabinetsherschikkingen in anderhalf jaar zijn de problemen niet verholpen en uiteindelijk belandt niet Suárez’ man, maar iemand van de kritische sector op de post van fractieleider, een duidelijk signaal.112 Eind januari 1981 vindt Suárez het genoeg en
109
Met behulp van voornamelijk Alfonso Guerra – partijman pur sang, al in 1973 initiator van het verkiezingscampagneapparaat, die nu het leeuwendeel van de talrijke Andalusische socialisten in de hand had – en steun van de vakbondstak – van grote invloed in Baskenland – zou González cum suis nog vele jaren een stempel blijven drukken op het reilen en zeilen van de PSOE. (Prieto in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 401-402, Tusell (1999), 199-200 en Prego (1999), 323-324, 344-345.) 110 Suárez ontbrak in het volgende jaar bij drie kwart van de parlementaire stemrondes. (Tusell (1999), 157-158.) 111 Voormalig Regiominister en Andalusiër Clavero was uit protest afgetreden als minister van Cultuur en had zijn eigen onafhankelijke JA-campagne opgezet. (Tuñón de Lara [e.a.] (1992), 113-118 en Tusell (1999), 158-160.) 112 Het gegoochel met belangrijke posten stelde op het eind toch nooit iedereen tevreden, zelfs boezemvriend Abril Martorell had in de tussentijd het veld moeten ruimen. Suárez stond er meer en meer alleen voor. (Preston (1987), 155-161, 170-172, 181-188; Tuñón de Lara [e.a.] (1992), 121-123 en Tusell (1999), 160-166.)
- 52 -
III. Overgangsproces Spanje
legt hij met onmiddellijke ingang zowel de functie van partijleider, als die van premier neer in de hoop dat de vervanging van zijn persoon bijdraagt aan de consolidatie van de jonge democratie.
3 – CONSOLIDERING DEMOCRATIE: 1981-1986 Het gebrek aan eenheid binnen de UCD en de zwerende problemen van het land hebben tot een zorgwekkend gevoel van onbestuurbaarheid en (democratische) ontgoocheling geleid. Koren op de molen van degenen die al eerder militair ingrijpen voorstonden, maar zelfs de democratische oppositie overweegt sinds enige tijd het idee van een eenheidsregering onder leiding van een onafhankelijke generaal. De opstandige ultra-officieren zijn het onderhand helemaal beu en zinspelen openlijk op een corrigerend legeroptreden. In die zin zou Suárez’ aftreden even gecompliceerd blijken als zijn aanblijven, want de erop volgende gebeurtenissen gaven de reactionairen waarschijnlijk het laatste zetje.113 Op het reeds gepland staande partijcongres van UCD wordt de min of meer factieloze Leopoldo Calvo-Sotelo begin februari als leider gekozen en vervolgens voorgedragen voor de functie van premier. Bij de eerste stemming in het parlement behaalt hij niet de vereiste absolute meerderheid en dus volgt een tweede ronde op 23 februari, waarbij een relatieve meerderheid volstaat. Tijdens deze tweede stemronde bestormt een groep agenten met aan het hoofd luitenant-kolonel Tejero het parlement en na een kort vuursalvo voltrekt zich de de facto kidnapping van alle aanwezigen.114 Tegelijkertijd kondigt luitenant-generaal Milans del Bosch de staat van beleg af in Valencia, het militaire district onder zijn bevel; ook enkele eenheden in de rest van het land mobiliseren zich onder leiding van door Milans del Bosch ingelichte officieren. De resterende tien districten zouden moeten volgen, maar dit patroon wordt geblokkeerd door het optreden van koning Juan Carlos, die meteen aan de slag is gegaan om de
113 De verstoring door radicalen van een koninklijk bezoek aan Baskenland, aanslagen van ETA en de marteldood van een ETA-activist in handen van de politie, alsook de teleurstelling vanwege de nietbenoeming van een militair beïnvloedden de sfeer. (Powell (1991), 293-300 en Preston (1987), 189-194.) 114 De meeste informatie over de poging tot staatsgreep (23-F, van 23 februari) vindt men in: Apezarena (1997), 360-415, Powell (1991), 300-308, Prego (1999), 66-70, 114-119, 414-428, 609-625, Preston (1987), 195-202 en Tusell (1999), 173-180. Gutiérrez Mellado toonde zich een moedig man door meteen op te staan en Tejero – die de oudere vice-premier wegduwde, maar niet klein kreeg – terecht te wijzen. Ook Suárez stond op om de leider van de bestormers tot gehoorzaamheid te manen. Het mocht niet baten. Suárez en Gutiérrez Mellado werden spoedig onder schot uit de zaal verwijderd en apart opgesloten, net als González, Guerra, Carrillo en de minister van Defensie. (Overigens was, naast de generaal en de premier, de communistisch leider de enige die tijdens de bestorming Tejero’s orders links liet liggen door op zijn zetel te blijven zitten.)
- 53 -
III. Overgangsproces Spanje
situatie een halt toe te roepen.115 Er wordt om het machtsvacuüm tot een minimum te beperken
zo
goed
en
zo
kwaad
als
dat
gaat
een
interimregering
van
staatssecretarissen ingesteld. Uit de contacten van het staatshoofd met de legercommandanten blijkt al snel dat de opstandelingen diens naam aanhalen in combinatie met die van de conservatieve generaal Armada, wat door de koning en zijn staf ontkracht wordt.116 Doordat het duidelijk wordt dat de staatsgreep tegen de wensen van de koning ingaat, stokt de boel. Helemaal nadat het mogelijk is geworden – na het vrijgeven van de zendfaciliteiten door Milans del Bosch steunende troepen – een korte rede van de koning waarin hij de coup veroordeelt op televisie uit te zenden. De voltallige regering en het gehele parlement bevinden zich echter nog wel in gevangenschap. Uit alle macht probeert men de couppoging zonder bloedvergieten te beëindigen. Men gaat onder andere in op Tejero’s eis alleen met Armada te willen onderhandelen, maar de twee kunnen het niet eens worden.117 Pas de volgende ochtend geeft Tejero zich over en hetzelfde geldt voor Milans del Bosch in Valencia, op wie de koning verschillende keren pressie heeft moeten uitoefenen hem de orders van zijn opperbevelhebber op te laten volgen. De ochtend van de 24ste kunnen alle congres- en regeringsleden veilig het parlementsgebouw verlaten en worden de coupplegers gearresteerd. Het democratisch proces overleeft zodoende een overweldigende vuurproef en het heeft er alle schijn van dat het kordate optreden van de koning hiervoor de doorslag heeft gegeven. In de loop van de dag ontvangt hij de demissionair premier en de meest vooraanstaande politieke leiders. Hij maakt hen
115
De vorst had permanent contact met de militair-districtshoofden en andere belangrijke officieren. Voor de meeste stond trouw aan hun koning en opperbevelhebber boven trouw aan de grondwet, sommigen vonden de keuze van Juan Carlos zelfs een gemiste kans. Desalniettemin wist de koning zich van hun steun te verzekeren. Vooral het binnenhouden van legereenheden in Madrid bleek essentieel voor het falen van de opzet. In stukken van de hand van Quintana Lacaci (toentertijd hoofd van het district Madrid en drie jaar later door ETA vermoord) die pas in 1991 aan het licht kwamen, schreef de luitenant-generaal dat als men in Madrid – hoofdstad en residentieplaats – de straat op was gegaan, de rest van de districten onherroepelijk had gevolgd volgens vooraf bepaalde pikorde. (Apezarena (1997), 364-372 en Tusell (1999), 174-178.) 116 Armada is de derde belangrijke speler van de avond. Hij zou zich volgens de planning in het koninklijk paleis moeten bevinden en bood zich hiervoor ook aan, maar de op zijn hoede zijnde vorst beval hem op zijn post te blijven. De generaal was jarenlang gelieerd geweest aan het koningshuis en kon, ondanks recente twijfelachtige optredens, bogen op een langdurige band met Juan Carlos. Het noemen van Armada impliceerde ogenschijnlijk instemming van de koning. (Apezarena (1997), 400-415 en Prego (1999), 66-69.) 117 Armada mocht onderhandelen, maar alleen op persoonlijke titel. Het optreden van de koning bracht het verschil in achtergrond tussen de tot elkaar veroordeelde coupplegers aan het licht. Tejero, Milans del Bosch en Armada hadden misschien dezelfde motieven, maar stonden behoorlijk ver van elkaar af. Armada was een diplomatieke generaal die kon leven met democratie (zij het in een door hemzelf geleide light versie), Tejero was een lagere officier van het keiharde juntaprincipe. Als rasmilitair met een glanzende carrière waande Milans del Bosch zich meer een redder des vaderlands van rond de eeuwwisseling. (Carlos Seco Serrano: Al correr los días; crónicas de la transición (Editorial Complutense; Madrid, 1994), 137-140 en Tusell (1999), 177-178.)
- 54 -
III. Overgangsproces Spanje
duidelijk dat het staatshoofd een rol als deze maar eenmalig heeft kunnen uitvoeren; het is aan de politici de behaalde resultaten niet te grabbel te gooien.118
Calvo-Sotelo wordt op 25 februari 1981 als premier geïnstalleerd. Zonder onambitieus te zijn, beperkt hij zich voor zijn kabinetstermijn tot enkele speerpunten: een nationaal arbeidsakkoord, kortsluiting van het autonomiseringsproces en toetreding tot de NAVO. Ondanks een korte en moeilijke regeerperiode, zal Calvo-Sotelo in deze opzet in ieder geval wel slagen.119 Met de couppoging nog vers in het geheugen neemt de hevige oppositie van de laatste maanden in omvang af en is er, op het gebied van arbeid en de autonomieën, weer sprake van enige consensus. Deze is echter van korte duur, in het voorjaar wordt het land opgeschrikt door een ernstig volksgezondheidschandaal wat het imago van de regering behoorlijk schaadt. Tevens opent de premier met de aanvraagprocedure voor toetreding tot de NAVO een front voor zware polemieken met de linkse oppositie, die meer ziet in ongebondenheid. Bovendien staat de zo gewilde toezegging tot opname van Spanje in de EEG er niet tegenover. Hoe dan ook heeft de regering, net als het kabinet Suárez, nog het meest te lijden onder haar eigen partij. Het aantreden van Calvo-Sotelo heeft UCD geenszins op weg geholpen een sterke, eenduidige partij te worden. De christen-democratische stroming die het meest kritisch is geweest op het bewind van Suárez flirt, ondanks de rechtsere Calvo-Sotelo, steeds openlijker met AP en over links leunen de sociaal-democraten tegen de PSOE aan. De situatie gaat van kwaad tot erger, met als gevolg dat op een gegeven moment wetsvoorstellen met hulp van de oppositie, maar tegen de wil van de regeringspartij door het parlement komen. Kort daarna beginnen aan alle kanten congresleden en zelfs ministers af te druipen en hernieuwde (autonomische) verkiezingsdebakels volgen, nu in Galicië en Andalusië.120 Calvo-Sotelo en UCD houden het nog lang genoeg vol om de NAVO-toetreding eruit te slepen en een stokje te steken voor de milde straffen die de coupplegers in de zomer van 1982 toebedeeld hadden gekregen,
118
Prego (1999), 118-119 en Tusell (1999), 179-180. Het gevaar van militaire complotten was nog niet geheel geweken, maar het diskrediet van de ‘ultra’ beweging volgend op de mislukking was een feit. 119 Preston (1987), 204-208, Ruiz (2002), 64-68 en Tuñón de Lara [e.a.] (1992), 129-135 120 Tuñón de Lara [e.a.] (1992), 135-140 en Tusell (1999), 189-194. Het wetsvoorstel over echtscheiding dat de minister van Justitie (sociaal-democratische stroming) verdedigde was anders dan dat wat de regering had ingediend en werd door de eigen fractieleider (christen-democratische stroming) veracht, terwijl de linkse oppositieleden het juist steunden. In juni 1981 kwam het voorstel er doorheen dankzij de stemmen van de oppositie en die van enkele UCD-parlementariërs die dus tegen de fractie in, maar wel weer met hun minister mee gingen. Nog geen half jaar later verliet deze laatste het kabinet en de partij om zich enkele maanden daarna bij de PSOE te voegen, terwijl de fractieleider rond dezelfde tijd opstapte en zich direct bij AP aansloot. (Carlos Yárnoz: ‘El ocaso de UCD’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 515517.) García San Miguel speelt met een cynische definitie van christen-democratie in algemene zin – ‘een centrumpartij die met rechtse stemmen linkse politiek voert’ – en past die toe op het specifieke geval van de UCD. (García San Miguel (1981), 141.)
- 55 -
III. Overgangsproces Spanje
maar dat zijn dan ook de laatste wapenfeiten. Er is zo gezegd geen regeringspartij meer – zelfs ex-premier Suárez is intussen opgestapt – wat leidt tot een onhoudbare situatie. Calvo-Sotelo kondigt verkiezingen aan voor 28 oktober.
Ondanks dat vele UCD-isten al eerder naar de PSOE of AP zijn overgestapt, is de historische omslag die op 28 oktober plaatsvindt overweldigend. Het spectaculaire verlies van de centristen die van 168 naar 11 zetels gaan – Suárez’ nieuwe partij blijft daarbij steken op 2 – is hier een afspiegeling van. Daar tegenover staat de winst van AP die haar 10 zetels meer dan vertienvoudigd. Het is echter de PSOE die het beste garen spint bij de opsplitsing van het centrum. Met 202 zetels, een stijging van meer dan vijftig procent, behalen de socialisten een klinkende overwinning die hen van een ruime absolute meerderheid voorziet. Het verlies van de PCE (van 23 naar 4 zetels) in acht nemend begint zich een virtueel twee-partijenstelsel uit te tekenen aangelengd met een kleine, voornamelijk Baskisch- en Catalaans-nationalistische minderheid.121 Aan de rechterkant van het politieke spectrum menen sommigen dat de jonge, linkse ploeg het niet lang zal weten vol te houden, maar al snel blijkt dat de PSOEregering aanzienlijk minder revolutionaire daden aan de dag legt dan uit de verkiezingsleuzen zou kunnen blijken. De traditionele machten zien hoe de socialisten zich toeleggen op de modernisering van het land zonder zich te branden aan radicale veranderingen.122 Uiteraard loopt de regering tegen serieuze problemen aan zoals het doorsijpelen van de aanpassingsproblemen aan de nieuwe bestuursvorm in alle regionen van de samenleving, de voortdurende economische achteruitgang of de aanhoudende terroristische aanslagen – inmiddels zo goed als alleen maar voor rekening van ETA. De oplossingen die gevonden worden zijn op zijn zachtst niet altijd even gelukkig. De socialisten zullen hier vooral in latere regeerperiodes de rekening voor gepresenteerd krijgen, maar ook in deze vroege tijden brengen enkele kwesties de PSOE al in een lastig parket.123 Over het geheel genomen vaart de regering echter
121
Alle schommelingen daargelaten, zou dit inderdaad min of meer de permanente afspiegeling van het parlement blijven: groot links, groot rechts, klein links en gereduceerde nationalistische groeperingen. 122 Ruiz (2002), 72-74 en Tusell (1999), 200-209. Soms werden de bewindslieden getest, zoals de minister van Defensie die een kant-en-klare procedure voor de afzwakking van de coupstraffen in zijn schoot kreeg geworpen, maar de socialisten kwamen hier juist gesterkt uit. Getuige de anekdote van een divisiegeneraal die bij een militaire ceremonie voor de nieuwe premier González ging staan en hem al saluerend meedeelde dat hij niet op hem gestemd had en het ook nooit zou doen, maar dat hij hem vanaf die dag met respect zou dienen, omdat het de eerste keer was dat een minister-president die mate van interesse toonde voor het doen en laten van de pantserdivisie. (Carles Pastor: ‘Diez millones para el cambio’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 534-537.) 123 De onoverwinnelijkheidsroes en de absolute meerderheid droegen bij aan een beperkte uitwerking van democratische beginselen op sommige institutionele vlakken; de economie veerde pas lange tijd na het aantreden van de PSOE op en onderwijl stegen de sociale kosten (bijvoorbeeld een buitenproportioneel werkloosheidscijfer), wat de verhouding met de vakbonden verpestte; in de strijd tegen terrorisme
- 56 -
III. Overgangsproces Spanje
een gematigde koers en bovendien accepteert de bevolking, gegrepen door de vernieuwing, veel meer maatregelen van de linkse partij dan ze ooit van rechts zou doen. González’ combinatie van modernisering getemperd door pragmatisme lijkt Spanje de stabiliteit te brengen waarmee het land zich kan beginnen te meten met andere gevestigde democratieën, maar daarvoor moeten er nog enige moeilijkheden op het gebied van internationalisering overwonnen worden.
Voor de regering was volwaardige toetreding tot de EEG van levensbelang en met de komst van democratie had het historische streven al binnen handbereik geleken. Het veranderde politieke klimaat in de rest van Europa had de onderhandelingen echter doen stokken.124 Frankrijk en Engeland zijn niet meer enthousiast over uitbreiding en houden het lidmaatschap van Spanje (en Portugal) tegen. De PSOE-regering voert de diplomatieke inspanning op en oefent druk uit op de belangrijkste Europese machthebbers. Die inzet werpt gaandeweg 1984 zijn vruchten af in de vorm van een beoogde toetredingsdatum, maar aan het eind van het jaar ontstaan er vanuit Griekenland, die de mediterrane concurrentie niet ziet zitten, nieuwe complicaties. Een hernieuwde pressiecampagne is nodig om het aansluitingsproces tot een goed einde te brengen, wat pas lukt na verscheidene diplomatieke marathonsessies op het hoogste niveau in het voorjaar van 1985.125 Hoe dan ook worden drie maanden daarna in Madrid de officiële verdragen ondertekend waarmee Spanje zich vanaf 1 januari 1986 daadwerkelijk EEG-lid zal mogen verklaren. Een laatste internationale horde ligt echter nog op de loer. De PSOE die zich inzake NAVO-toetreding volmondig tegenover Calvo-Sotelo geposteerd had, had in reactie hierop haar kiezers een referendum over de kwestie beloofd. Niettemin bevatte het kabinet González een aantal ministers die openlijk voor NAVO-lidmaatschap waren, van wie één veelzeggend op Defensie. In eerste instantie wordt, in afwachting van het beloofde referendum, gekozen voor stopzetting van de militaire opnameprocedure zonder op verdere wijze uit het verbond te stappen. Een voorbeeld van de harde taal, versoepeld door zachte(re) daden die de regering speelden illegale staatscommando’s een rol en dit zou – nog los van het morele aspect – later een van de belangrijkste componenten worden van de politieke lijdensweg die de PSOE in de jaren negentig moest ondergaan. De socialistische periode wordt in bondige vorm behandeld in: Aróstegui in Martínez [red.] (1999), 313-323 en Tuñón de Lara [e.a.] (1992), 153-159 en in uitgebreidere vorm in: Tusell (1999), 276322. In Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 557-563, 584-586, 627-634 worden er aan de hand van verschillende auteurs enkele kwesties uitgepikt. 124 Na vergeefse pogingen begin jaren zestig en zeventig, was met de invoering van de democratie wel de start van toetredingsbesprekingen toegezegd, het proces verliep echter moeizaam en zou zich uitstrekken over meerdere regeringen. (Xavier Vidal-Folch: ‘La larga marcha hacia Europa’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 651-656.) 125 Ibid., 656-662 en Aróstegui in Martínez (1999) [red.], 329-331.
- 57 -
III. Overgangsproces Spanje
kenmerkt. Hoewel de socialisten lang met de verkiezingsbelofte in hun maag blijven zitten, komt er uiteindelijk een volksraadpleging, maar pas in maart 1986 na de EEGtoetreding. In de tussenliggende jaren heeft zich de gestage overgang van de PSOE van anti- naar pro-NAVO voltrokken. Hoewel de verandering moeilijk valt uit te leggen aan de achterban, behaalt het kamp dat aanblijven verdedigt uiteindelijk een nipte overwinning. Niet in de laatste plaats door de zeer intensieve campagne waarbij Felipe González en de partijkoepel al hun gewicht in de schaal hebben moeten leggen.126 Na dit relatieve succes roept de regering verkiezingen uit voor juni. Met de internationale bevestiging van het democratiseringsproces zijn verdere gebeurtenissen in Spanje grotendeels verbonden met de voorvallen in de rest van het verenigde continent.
126
Net als bij het Andalusisich referendum was de stellingname van enkele partijen opzienbarend. Tegenover de PSOE-omslag stond het onthoudingsadvies van AP. Een curieus standpunt voor een proNAVO-partij, die hiermee haar afkeuring uitsprak over de raadpleging an sich en en passant ook de regering een hak probeerde te zetten. Uiteindelijk was er een opkomst van nog geen 60% waarvan slechts 53% voor aanblijven was en 40% tegen. (Tuñón de Lara [e.a.] (1992), 159-165 en Sotelo (1986), 217230.)
- 58 -
– IV – HET JOEGOSLAVISCHE OVERGANGSPROCES
- 59 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
1 – PROBLEMEN POST-TITOÏSME: 1980-1986 In de scenario’s die men buiten Joegoslavië voor ogen heeft over wat er in het land zal gebeuren na de dood van Tito staat het internationale perspectief duidelijk op de voorgrond.127 De Koude Oorlog is nog in volle gang en speculaties over een eventueel optreden van de USSR zijn niet van de lucht. De positie van het Balkanland als buffer tussen oost en west is essentieel voor de internationale geopolitieke verhoudingen. Tevens is er aandacht voor de economische situatie, met name voor de toekomst van het socialistisch arbeiderszelfbestuur, maar ook dit laatste dient men vooral in de context te zien van de strijd tussen West-Europees kapitalisme en Oost-Europees communisme. Intern is de Tito-verering aan de orde van de dag, dus het lijdt geen twijfel welke regeringsvorm de beste optie wordt gevonden voor Joegoslavië. Onderhuids hebben sommigen misschien hun twijfels over wat er staat te gaat gebeuren, het officiële standpunt is duidelijk. Dat komt misschien wel het beste tot uiting in het lied dat weerklinkt als Josip Broz ‘Tito’ uiteindelijk op 4 mei 1980 komt te overlijden: “Kameraad Tito, wij zweren u dat we niet van uw weg zullen afwijken.”128 Alle gespannen verwachtingen ten spijt, lijkt hier in eerste instantie ook daadwerkelijk sprake van te zijn. Geen revolutionaire kenteringen, geen internationale inmenging, geen grootse gebeurtenissen. Door de zuiveringen van meer visionaire politici bestaat de toplaag van bestuurders bij Tito’s dood grotendeels uit grijze partijambtenaren die daar juist zaten vanwege hun voorbeeldige gehoorzaamheid. Zij volgen na de dood van Tito simpelweg de gang van zaken zoals die in de grondwet van 1974 op uitgebreide wijze is vastgesteld.129 Achteraf gezien kan het lijvige document misschien wel beschouwd worden als een poging een legalistisch alternatief te vinden voor Tito’s stuwend leiderschap. De gedetailleerde grondwet ontbeert echter, net als de post-titoïstische uitvoerders ervan enig charisma. Hiervoor moet men nog altijd aankloppen bij de grote leider zelf en dus blijft ondanks zijn overlijden de persoonlijkheidscultus onverminderd 127 Voorbeelden van studies in deze trant zijn Andrew Borowiec: Yugoslavia after Tito (Praeger; New York, 1977) en A. Ross Johnson: ‘Yugoslavia; in the twilight of Tito’ in The Washington Papers – Jg. 2, Nr. 16 (Sage Publications; Beverly Hills, 1974), hoewel deze laatste blijk geeft van een breder intern blikveld. 128 Marius Broekmeyer [e.a.]: Joegoslavië in crisis (Staatsuitgeverij; ’s-Gravenhage, 1985), 86. 129 Dit wordt zo gesteld in Magaš (1993), 94-102, maar ook in Christopher Bennett: Yugoslavia’s bloody collapse; causes, course and consequences (Hurst & Company; Londen, 1995), 67-82 en Willem Vermeer: ‘De herinnering aan een tijdperk’ in Jacques Neeven & Harm Ramkema [red.]: ‘Het verdriet van Joegoslavië; achtergronden van de derde Balkanoorlog’ in Oost-Europa Verkenningen – Nr. 130 (Werkgroep Oost-Europa Projecten; Utrecht, 1993), 49. Lazar Koliševski bekleedde overigens als presidiumvoorzitter de eerste dagen na Tito’s dood het staatshoofdschap, waarna hij op 15 mei werd opgevolgd door Cvijetin Mijatović; staathoofdschap en daadwerkelijke leiding zouden in het post-titoïsme echter nooit een tweeëenheid vormen.
- 60 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
voortgaan.130 Naast een gebrek aan charisma, lijken deze bestuurders met een vooral lokale machtsbasis – een consequentie van de vergaande federalisering – ook een gebrek aan daadwerkelijk leiderschap te bezitten. Dit manco wordt opgevuld met een aloud recept, niet milde repressie van kritische meningen.
Kosovo is de eerste deuk in de burocratische grijsheid van het Joegoslavië van de jaren tachtig.131 In het voorjaar van 1981 breken er studentenrellen uit na klachten over de maatschappelijke situatie waarin zij leven. In eerste instantie keert de rust terug, maar als bij de aankomende Estafette der Jeugd eventuele oproerkraaiers preventief worden aangehouden, heeft dit averechtse gevolgen. De protesten lopen zodanig uit de hand, dat de federale ordehandhavers zich genoodzaakt zien in te grijpen. Het gaat niet meer alleen om de eisen van de studenten, ‘Kosova republikë!’ weerklinkt her en der.132 De noodtoestand wordt uitgeroepen en bij de repressieve maatregelen vallen doden. De overheid is echter niet willens dit in de openbaarheid te brengen. De gevolgen voor de Kosovaren zijn een algehele partijzuivering, bovenmatig hoge gevangenisstraffen, vooral voor jongeren, en ook na afschaffing van de noodtoestand aanwezigheid van ordetroepen. Het gevoel van achtergesteldheid, dat Kosovaren in Joegoslavië tweederangsburgers zijn en niets te zeggen hebben, is terug.133 Niet alleen in achtergesteld Kosovo is er sprake van repressie, ook bij kritiek uit vooraanstaande intellectuele kringen wordt er naar dit aloude middel gegrepen.134 Wat dat betreft lijkt er weinig veranderd sinds het overlijden van Tito. Getuige hiervan het showproces tegen Alija Izetbegović en andere zogeheten moslimactivisten in 1983, waarbij de veroordelingen worden gedaan op basis van vermeende vijandelijke propaganda en activiteiten tegen de staat. Van hetzelfde kaliber is het proces tegen Šešelj en dat van de ‘zes van Belgrado’ een jaar later. Naast de openlijke en steeds breder uitgemeten onrechtmatigheden tijdens de processen, was Joegoslavië inmiddels ook opgeschrikt door de dubieuze dood van de opgepakte activist Radomir
130
De Estafette der Jeugd ter ere van Tito’s verjaardag die nog enkele jaren na zijn dood voortgang vond is hier een voorbeeld van. (Vermeer in Neeven & Ramkema [red.] (1993), 51). 131 Magaš (1993), 15-16. De situatie in Kosovo komt geregeld naar voren in studies over Joegoslavië. Het meest onderhoudend wordt de kwestie echter beschreven door Branka Magaš, zij geeft de gebeurtenissen in Kosovo gedurende haar gehele werk een prominente plaats. 132 Albanees voor ‘Kosovo republiek’, refererend aan de eis voor een aan andere delen van Joegoslavië gelijkwaardige status. 133 Dit Is een verwijzing naar de Ranković-periode, waarin er duidelijk sprake was van onderdrukking. Wanneer gesproken wordt over Kosovaren, wordt gedoeld op etnische Albanezen uit Kosovo. Kijkt men naar woonplaats, dan zijn Serven in Kosovo ook Kosovaren, maar als die groep bedoeld wordt, is de term Servische Kosovaren gehanteerd. 134 In Magaš (1993), 89-91 wordt hier op ingegaan, maar een uitgebreide beschrijving vindt men in Broekmeyer [e.a.] (1985), 37-42, 48-54.
- 61 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
Radović.135 Het systeem van post-titoïstisch titoïsme vertoont dus al snel barstjes. Het gebleken onvermogen om burgervrijheden te bevorderen is hier een reden voor, maar zeker ook de schrikbarende achteruitgang van de welvaart.
Gedurende de laatste decennia onder het bewind van Tito kende Joegoslavië een stijgende welvaart.136 Economisch leek het land het redelijk goed voor elkaar te hebben, maar dit blijkt een valse verwachting te zijn. De magere jaren zijn nu aangetreden onder invloed van verscheidene zowel interne, als externe factoren. Als gevolg van de oliecrises is de energieprijs danig gestegen en ook het afsluiten van internationale leningen is duurder geworden. Voor Joegoslavië valt dit zeer nadelig uit, in het begin van de jaren tachtig blijkt dat het land een torenhoge buitenlandse schuld heeft.137 Daarbij komt dat de Joegoslavische gastarbeiders in het buitenland zonder werk zijn komen te zitten en en masse terugkeren om in eigen land werkloos te blijven, een dubbele klap voor het Balkanland. Naast deze kwesties is er ook sprake van economisch wanbeleid, fouten uit het verleden blijven gemaakt worden. De communistische ideologie van het regime zorgt voor weinig speelruimte op financieel gebied, het arbeiderszelfbestuur is zodanig verburocratiseerd dat dit een verlammende werking heeft op het arbeidsproces en verliesgevende investeringen worden meer dan eens op politieke gronden voortgezet.138 Het zwarte schemergebied dijt uit en illegale bijbaantjes, smeergeld en corruptie behoren tot de dagelijkse gang van zaken. Of dit alles nog niet genoeg is, worden er ook steeds meer grootschalige omkoopschandalen aan de dag gelegd, soms reikend tot de hoogste regionen van de staatspartij SKJ. De invloed die dit heeft op de algemene sociale omstandigheden is van doorslaggevend belang.139 Restrictief beleid is nodig, maar wordt niet gevoerd. Überhaupt is er niet echt sprake van consequent gevoerd beleid en voor zo ver dat wel het geval is, kan dat beleid meer dan eens gedwarsboomd worden, voornamelijk door de staatsstructuur van Joegoslavië. Hoewel de grondwet van 1974, zoals gezegd, mede een reactie is 135
Vakbondsactivist Radović werd eind april samen met een aantal anderen gearresteerd en weer vrijgelaten, vervolgens opgepakt door de inlichtingendienst en opnieuw vrijgelaten om uiteindelijk spoorloos te verdwijnen. Ruim een week na deze gebeurtenissen werd zijn lichaam onder verdachte omstandigheden gevonden in het familiehuis in zijn dorp van oorsprong. De officiële lezing was zelfmoord, maar daar werd bij de op het oog fysiek en mentaal gezonde Radović vrijwel meteen aan getwijfeld. (Magaš (1993), 89-91.) 136 Voor een zeer onderhoudende en heldere studie over de economische situatie van het land in de jaren tachtig kan verwezen worden naar Lydall (1989). 137 De hevig federaliserende uitwerking van de grondwet van 1974, gecombineerd met de reeds besproken geringe daadkracht van politici, zorgde ervoor dat de schrikbarende hoogte van de schuld pas in de loop van de jaren tachtig echt bekend werd. (Ibid., 49-50.) 138 Ibid., 67-71 en Vermeer in Neeven & Ramkema [red.] (1993), 53. 139 Dit wordt op gedetailleerde wijze opgetekend in Lydall (1989), 26-35.
- 62 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
geweest op de zuiveringen van nationalisten binnen de partij, is daarin wel de vergaande autonomie van de afzonderlijke republieken vastgelegd. Economisch blijkt dit rampzalig. Er is gaandeweg geen sprake meer van een slecht functionerende Joegoslavische economie, maar van 8 afzonderlijke economietjes.140 In plaats van met elkaar samen te werken, gaan de eenheden hun eigen weg, hierbij vaak geen rekening houdend met andere delen van Joegoslavië. Iedereen wil zijn eigen mega-investering, zijn eigen doorvoerhaven, zijn eigen… Dit langs elkaar heen opereren ontaardt in tegen elkaar in werken, maatregelen die positief bedoeld zijn voor heel Joegoslavië worden zo – officieel of officieus – geboycot in naam van het belang van een republiek. Dit vindt zijn oorsprong in het feit dat de ongelijke ontwikkeling van de Joegoslavische republieken steeds meer in het kader van een tweestrijd wordt gezien: ‘wij hebben minder, omdat jullie teveel hebben’.141
Daar waar Tito in voorgaande jaren bij dit soort patstellingen doorslaggevend was, lijkt de huidige regering van Joegoslavië er niet tegen opgewassen. Hierdoor verliest de bevolking van Joegoslavië gaandeweg het vertrouwen. Hoewel nog steeds verboden en zoals eerder gezegd niet gespeend van enig gevaar, worden de tekenen van onvrede steeds meer openbaar geuit. Stakingen en demonstraties komen op als vorm van protest tegen de achteruitdenderende welvaart, maar nemen steeds meer de vorm aan van een politiek protest.142 Men houdt hierbij de regering en soms zelfs de regeringsvorm an sich verantwoordelijk voor de slechte levensstandaard. Op enkele plaatsen, met name Slovenië, begint er een rebelse jeugdcultuur op te borrelen en de culturele wereld laat langzamerand van zich horen. De eerste speldenprikjes aan het regime worden dus zichtbaar. Bijna vier decennia heeft maarschalk Tito aan het roer gestaan in Joegoslavië. In die jaren heeft niet alleen hijzelf, maar ook het titoïsme als geheel mythische proporties verkregen. Hoewel zijn politieke erfgenamen niet voornemens zijn daaraan te tornen, begint de intelligentsia wel zijn vraagtekens te zetten bij de aanwinsten van het titoïsme; zowel die uit het verleden, als die van de actualiteit. Hernieuwde studies verschijnen naar de rol van de partizanen in WO II, de internationale rol van Joegoslavië wordt onder de loep genomen en ook het arbeiderszelfbestuur blijkt
140
Dit wordt op gedegen wijze beschreven in: Broekmeyer [e.a.] (1985), 18-25. Of ‘wij hebben meer, omdat we er tenminste wat voor doen – en zijn niet van zins het zomaar aan jullie weg te geven’. (Vermeer in Neeven & Ramkema [red.] (1993), 55.) 142 Officieel, oftewel wettelijk, bestond er niet zoiets als stakingen in Joegoslavië. (Lydall (1989), 32-33.) Halverwege de jaren tachtig won de praktijk het echter van de theorie. (Magaš (1993), 94-102, 106-108 of minder uitgebreid beschreven in Vermeer in Neeven & Ramkema [red.] (1993), 53.) 141
- 63 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
inmiddels moeilijk te billijken.143 Dit kritisch revisionisme richt zich tegen de totalitaire staat, het repressieve regime wordt gehekeld, men oppert een verdere verschuiving naar vrije markteconomie of men zet vraagtekens bij de staatsstructuur van het land. In sommige gevallen komen echter regionaal-nationalistische trekjes naar voren, waarbij hetzelfde patroon wordt gevolgd als dat we bij de economische voortgang hebben gezien. Er is minder aandacht voor de onderdrukking waar Joegoslavië als geheel onder te lijden heeft (gehad) dan voor de onderdrukking van een bepaald Joegoslavisch volk.
De focus op de eigen nationaliteit is niet nieuw en ook niet het alleenrecht van de een of andere republiek. In de jaren tachtig echter is hier vooral vanuit Servische hoek sprake van. Er verschijnen bijvoorbeeld studies waarin wordt gesteld dat de rol van de Serven in WO II is vermolmd om zo Servië eronder te kunnen houden. Tito wordt neergezet als Kroaat en Kardelj als Sloveen, met andere woorden, zij zouden Joegoslavië op anti-Servische leest bestuurd hebben. Zoals gezegd zouden de andere republieken economisch gezien van Servië profiteren en daarnaast is er altijd nog Kosovo, bakermat van het Servische en dankzij het huidige Joegoslavië zo goed als buiten Servische handen.144 Hoewel de (Albanese) Kosovaren zich nog steeds duidelijk achtergesteld voelen, achten de Serven in Kosovo zichzelf juist de grootste verliezers. Het analytisch vermogen van de Servisch nationalistische invalshoek is niet altijd even hoog. Hierdoor vinden niet alleen rechtmatige vraagstukken, maar ook vergezochte aantijgingen als vermeende genocidale praktijken van Albanese Kosovaren steeds gretiger aftrek, niet in het minste geval bij gevestigde instanties. De Servische Kosovaren wenden zich voor hun grieven namelijk steeds meer richting het Servische moederland.145 Petities en kleine protestmarsen vinden vaker hun weg naar (republieks)hoofdstad Belgrado, hierbij steun krijgend van intellectuele en culturele topspelers. Het meest tot de verbeelding sprekend is in dit verband het Memorandum
143 De bekende studie van Beloff – tevens in dit onderzoek opgenomen, Beloff (1985) – is hier een schoolvoorbeeld van. 144 De grieven van deze Servische stroming vonden in eerste instantie voornamelijk hun oorsprong in de situatie van de autonome provincies in Servië en dan met name, Kosovo. De reden hiervoor moet men zoeken in de mythisch-religieuze status die Kosovo voor Serven kon hebben. (Tromp (2001), 92-94.) 145 Met Servisch moederland wordt hier Servië in engere zin bedoeld, dus zonder Vojvodina en Kosovo. De aan de Joegoslavische staatsstructuur inherente complicaties aangaande autonomie en federale vertegenwoordiging zou bijvoorbeeld zo’n legitiem vraagstuk geweest kunnen zijn. In plaats daarvan speelden Servische organisaties meer en meer in op de onderbuikgevoelens van de bevolking. (Paul Shoup: ‘Titoism and the national question in Yugoslavia; a reassessment’ in Martin van den Heuvel & Jan G. Siccama [red.]: The disintegration of Yugoslavia (Rodopi; Amsterdam, 1992), 55 en Ramet (1999), 1415.)
- 64 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
van de Servische Academie voor de Wetenschap en de Kunsten.146 Van achter het communistisch masker beginnen ook enkele politici hun nationalistische ziel aan de dag te leggen, of op zijn minst aandacht te tonen voor die van anderen.147
2 – REPUBLIEKSNATIONALISME: 1987-1989 In mei 1986 treedt er onder leiding van Branko Mikulić een nieuwe federale regering aan, die aanstalten lijkt te maken de broodnodige economische hervormingen in te voeren. Heel eventjes is er sprake van verbetering, maar al snel blijken de problemen terug te keren en daarmee ook de protestcultuur. Op de golf van protestdemonstraties varen nog altijd de Servische Kosovaren mee, die zich gaandeweg beter zijn gaan organiseren en steeds meer steun van Servië in engere zin lijken te krijgen. Daar waar de economische situatie mede een internationale zaak is, lijkt Kosovo toch vooral een binnenlandse kwestie. De focus verschuift meer en meer van het Joegoslavische geheel naar de afzonderlijke nationale deelgebieden. Hoewel na het lekken van het Memorandum de communistische kopstukken over het algemeen op hun achterste benen staan, heeft partijvoorzitter van Servië Slobodan Milošević ervoor gezorgd dat hij persoonlijk niet betrapt kan worden op een afwijzing van het document.148 Deze houding is het begin van de breuk met zijn gematigdere politieke peetvader Ivan Stambolić.149 Het algemeen aanvaarde startpunt 146
De Academie lanceerde in mei 1985 het plan om ter ere van het eeuwfeest van een jaar later een document samen te stellen met een analyse van de staat waarin Joegoslavië zich bevond. Nog voordat het document het licht zag, verscheen er in de herfst van 1986 een stuk over in een Belgradose krant. De daaropvolgende kritiek op de Academie deed haar besluiten van publicatie en viering van het eeuwfeest af te zien. Toentertijd was de impact niet eens zo groot, maar achteraf gezien zou het het beste voorbeeld blijken van wat er in Servië begon te spelen. Een intellectuele elite die het gevoel voor nuance was kwijtgeraakt omarmde het nationalisme als oplossing voor alle bestaande problemen, hierbij kracht puttend uit een grotendeels kunstmatige slachtofferrol die zijn oorsprong vond in de Servische minderheid in Kosovo. Vermeer wijst op het verschil tussen het meer algemene eerste en het op Servië gestoelde tweede deel, waarbij vooral dit tweede gedeelte grossiert in kwesties over vermeend groot onrecht. (Vermeer in Neeven & Ramkema [red.] (1993), 55-56, 62.) Het document is ook wel bekend als Memorandum SANU, naar de Servische afkorting van de naam van de academie: Srpska Akademija Nauka i Umetnosti. 147 De toen nog niet politiek actieve opinieleiders Dobrica Ćosić en Vuk Drašković fungeerden als opvangnet voor groepen die zich begonnen te organiseren, zij vormden de ingang naar het politiek hoogste echelon. (Silber & Little (1995), 29-35.) 148 Lenard J. Cohen: Serpent in the bosom; the rise and fall of Slobodan Milošević (Westview Press; Boulder, 2001), 57-60. 149 Silber & Little (1995), 29-35. Ivan Stambolić was de neef van Petar Stambolić, premier (1963-67) en president (1982-83) van Joegoslavië. De jonge Stambolić kende Milošević van de universiteit en de twee waren zeer goed bevriend met elkaar, Stambolić was bruidsjonker geweest bij Milošević’ bruiloft. (Ramet (1999), 25.) Toen Stambolić opschoof van Belgradoos naar Servisch partijvoorzitter (1984) en van partijvoorzitter naar president van Servië (1986) vulde zijn kameraad, voorbijgaand aan andere meer ervaren kandidaten, beide keren de vacatures. Het grenzeloos vertrouwen dat Stambolić in Milošević had gesteld, zou snel beschaamd worden, wat tevens het einde van de langdurige vriendschap betekende. Toen Stambolić na jaren van afwezigheid dreigde terug te keren op het politieke toneel, raakte hij in
- 65 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
van Milošević reis naar de top is echter zijn toespraak in Kosovo Polje op 24 april 1987. Milošević is door Stambolić afgevaardigd om de Servische Kosovaren toe te spreken, daar aangekomen blijkt de menigte groter en agressiever dan verwacht. De politie probeert het gebouw waar de vergadering plaatsvindt te beschermen en schuwt hierbij gebruik van geweld niet. De aanwezigen beginnen leuzen te scanderen, waarop Milošević besluit hen toe te spreken. Met zijn optreden werpt hij zich op als het charismatisch figuur dat Joegoslavië na de dood van Tito heeft moeten ontberen, maar met zijn woorden kiest hij openlijk voor een Servisch, niet voor een Joegoslavisch standpunt.150
Aan deze politieke donderslag – waarvan de consequenties niet meteen duidelijk zijn – kleeft een beeld van spontane wederopstanding, dat niet geheel correct is. Het gaat te ver om te spreken van totale enscenering, maar bij het massale aspect is de invloed van sommige personen die de zaak proberen te regisseren zeker merkbaar. In Kosovo zelf zorgen enkele leiders er bijvoorbeeld voor dat bij de pro-Servische manifestaties grote groepen mensen komen opdagen.151 De opkomst van Milošević gaat tevens gepaard met een vergaande mediacampagne. Het victimisme met Kosovo als inspiratiebron dat door de intelligentsia was omarmd, is inmiddels ook bij een deel van de Servische media te ontwaren.152 De invloed die zij hebben in de groei van radicaal nationalisme is van wezenlijk belang. Bij Milošević’ aanval op de politieke macht spelen zij dan ook wederom een rol van betekenis. De leider van de Belgradose communisten Pavlović had de opkomende nationalistische toon (van de pers) durven te bekritiseren en dit wordt door Milošević en zijn mediakompanen zodanig opgeblazen dat het in het najaar van 1987 tot een showdown komt. Achter de schermen heeft Milošević inmiddels al aardig aan de touwtjes van de partij getrokken en weet zich zo dus verzekerd van steun.
augustus 2000 spoorloos verdwenen. Pas drie jaar later werd zijn lichaam in een mijn teruggevonden; het vermoeden bestaat dat het echtpaar Milošević iets met de verdwijning en moord van doen zou hebben. 150 Het is bij deze gebeurtenis dat hij de later roemruchte woorden ‘Niemand zou jullie mogen slaan!’ uitspreekt. Vaak wordt gezegd dat Slobodan Milošević tot dan toe een grijze muis geweest was. Dit behoeft echter enige nuance. Het is waar dat hij – net als alle andere Joegoslavische politici – nog niet uit de band was gesprongen, maar voor de notie van grijze muis was hij toch in te grote mate omringd door macht. Er was natuurlijk de link met de Stambolić-familie en ook via zijn vrouw had hij banden met hoge bestuursregionen, maar enkel met zijn eigen positie als ex-Belgradoos en huidig Servisch partijleider kon hij zich al meten met de meest invloedrijken. 151 Voor een inzage in de achter de schermen regisserende hand: Silber & Little (1995), 29-35 en Jasminka Udovički & Ivan Torov: ‘The interlude; 1980-1990’ in Udovički & Ridgeway [red.] (1997), 88. 152 Het financiële Agrokomerc-schandaal in Bosnië-Herzegovina en de gebeurtenissen in de Paraćinkazerne in Servië, waar een Kosovaarse rekruut enkele collega’s van diverse komaf vermoordde (naast een Serviër, ook een Kroaat en twee Bosniërs), werden breed uitgemeten en uitgelegd als bewuste, antiServische daden. (Magaš (1993), 110-112, Vermeer in Neeven & Ramkema [red.] (1993), 56-57 en Silber & Little (1995), 36-48.)
- 66 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
Daarbovenop komt echter het showelement wat aan het geheel toegevoegd wordt door de live registratie van het partijcongres.153 Milošević heeft ervoor gezorgd dat er tijdens de vergadering uit andere delen van Servië steunbetuigende boodschappen worden binnengebracht. Pavlović en de hem steunende Stambolić worden zo min of meer in de val gelokt en komen alleen te staan. De positie van Stambolić blijkt hierna onhoudbaar en hij treedt in december af, onder andere door aanhoudende druk van de media, maar inmiddels ook van de Servische bevolking. Nu de macht van Milošević cum suis verder vergroot is, starten zij een verdere zuivering van voornamelijk de partij en de nog niet omgeslagen media.
Aan de andere kant van het land ontstaat bij de bevolking van Slovenië ook een groter nationaal besef, doch langs betrekkelijk andere lijnen. In navolging van de rebellerende culturele inslag groeit bij de jeugdbeweging van de Sloveense partijafdeling een vooruitstrevend elan. Zij tasten in hun blad Mladina de grenzen van het politiek mogelijke af.154 Deze liberale toon komt niet geheel uit de lucht vallen, gedurende de jaren tachtig is er in Slovenië sprake van een zekere tolerantie voor afwijkend gedrag ten opzichte van de titoïstische standaard. De meest westerse republiek zal zich in latere jaren profileren als de gematigde partij, wat de Slovenen er echter niet van weerhoudt met ferme stappen de onafhankelijkheid na te streven. Mladina heeft haar pijlen gericht op het Joegoslavisch Volksleger, JNA in de Servo-Kroatische afkorting.155 De vrees voor interventie van het leger verruimt het blikveld naar de constitutionele en ideologische achtergronden van een eventueel JNA-optreden. In het voorjaar publiceert Mladina gelekte geheime partijstukken waarin wordt gezinspeeld op militaire interventie in Slovenië. Hiermee overschrijdt het blad in de ogen van het JNA een grens die niet overschreden had mogen worden. De arrestatie van drie journalisten en een Sloveense officier volgt, waarna in de zomer het proces en de veroordeling plaatsvindt. Door de dubieuze gang van zaken verwordt het voor de publieke opinie al snel een proces van de staat, oftewel Joegoslavië, tegen Slovenië.156 De Sloveense 153
Dušan Mitević, baas van de Belgradose televisie en tevens persoonlijke vriend van de Miloševićs, zou gedurende deze jaren keer op keer een rol spelen bij cruciale momenten in de opkomst van het Miloševićnationalisme in Servië. (Silber & Little (1995), 36-48 en Cohen (2001), 103-105.) 154 Mladina is het Sloveense woord voor ‘jeugd’. 155 Het Jugoslovenska Narodna Armija, voortgekomen uit het partizanenverzet in WO II, was een van de heilige koeien van Joegoslavië. Veteranen en officieren genoten veel aanzien en het leger had zelfs een eigen partijtak. Het viel dus niet in goede aarde toen Mladina de aanval opende op vermeende misstanden bij het JNA, zoals misbruik van de machtspositie van hoge officieren en wapenleveranties aan dubieuze regimes. (Ramet (1999), 31.) 156 Een van de journalisten was de latere Sloveens minister van Defensie en op den duur ook premier Janez Janša. Het proces werd zonder noemenswaardige reden, tegen de wettelijke regels in, gevoerd in het Servo-Kroatisch in plaats van in het Sloveens. Daarbij was de inmenging van het leger in civielrechtelijke procedures sowieso hoogst twijfelachtig te noemen. Een Comité voor Bescherming van de
- 67 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
communisten onder leiding van Milan Kučan weten hun aanzien te behouden door zich te onthouden van radicale uitspraken en als buffer tussen de beide partijen op te treden. In Servië heeft de communistische leiding die positie al lang opgegeven. Op dezelfde manier als in Kosovo worden massabijeenkomsten georganiseerd die door de media op hun beurt net zo uitgebreide, als tendentieuze aandacht wordt geschonken. In handen van Milošević en de zijnen zijn deze ‘antiburocratische revolutie’ gedoopte manifestaties een krachtig politiek wapen geworden dat al snel zal worden ingezet. In oktober 1988 dwingt zo’n soort demonstratie de provinciale leiders van Vojvodina tot aftreden. Ze worden vervangen door mensen uit het Milošević-kamp en voor het einde van het jaar gebeurt hetzelfde in buurrepubliek Montenegro.157 Dat de federale instellingen hier niet tegen optreden heeft te maken met de sfeer van onmacht die daar heerst en de invloed van Servië binnen die instellingen, maar ook met het beeld dat Milošević heeft gecreëerd nog steeds voor Joegoslavië te vechten. Het JNA ziet in deze periode – los van aanwijsbare Servische tendensen binnen het leger – in hem toch degene die het land bijeen kan houden, ondanks aan kracht winnende afvalligen.158 Na de overnames in Vojvodina en Montenegro rest nog slechts Kosovo om het succes van een hervorming van de grondwet naar Servische leest te garanderen, maar de Kosovaarse regering blijkt lastiger opzij te schuiven.
In zijn onvermogen om de Servische hegemonie een halt toe te roepen heeft het federale parlement een aanpassing van de Servische grondwet goedgekeurd. Om deze in te voeren heeft men echter het fiat nodig van de parlementariërs in de autonome provincie Kosovo. Hiervoor wordt de intensiteit van de Servisch nationalistische betogingen opgevoerd en de partijtop vervangen door wederom Milošević-gezinde stromannen. De Kosovaren bijten echter terug en in het plaatselijke industriecomplex Trepča sluiten mijnwerkers zich ondergronds in uit protest tegen de vertrapping van hun wettelijke autonomierechten. De penibele situatie van de
Mensenrechten werd in het leven geroepen, de liberale beweging kreeg een enorme duw in de rug en het JNA verloor totaal zijn aanzien in Slovenië. (Magaš (1993), 138-146 en Silber & Little (1995), 49-59.) 157 Deze bijeenkomsten waren (inmiddels) verworden tot ware happenings, hoewel allesbehalve spontaan. Getuige hiervan de benaming waaronder ze bekend zijn komen te staan. Yoghurtrevoluties refereert aan het lunchpakket, inclusief yoghurt, dat de deelnemers meenamen of -kregen; de yoghurtpakken eindigden merendeels tegen de parlements- en partijgebouwen. (Magaš (1993), 206-208 en Silber & Little (1995), 60-73.) 158 Binnen het JNA was er van nature sprake van een zeker conservatisme. Partij en leger waren pijlers van het verenigd Joegoslavië, bovendien was het JNA grondwettelijk belast met de bescherming van het Balkanland. Aangezien de federale instellingen nog steeds kampten met een contingent goeddeels inspiratieloze politici die niet leken te ontwaken uit de post-titoïstische fase, was Milošević voor hen de nieuwe sterke man. (Magaš (1993), 260-270.)
- 68 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
mijnwerkers opent het spectrum van Kosovo naar de rest van Joegoslavië en in Ljubljana volgt een demonstratie ter verdediging van de mensenrechten, waarbij de Sloveense partijtop voorzichtig de kant kiest van het volk. Opnieuw komen de media in beeld. Mitević besluit de happening live op de Servische televisie uit te zenden, waarop verontwaardigd Belgrado de straat op gaat onder het mom van ‘Servië wordt omringd door vijanden’. De federale president Dizdarević, probeert daags erna de betogers in bedwang te houden, maar pas als Milošević de massa toespreekt, komen de gemoederen tot bedaren. Hij belooft ze de aanhoudingen waar ze om vragen en een maand
later
stemt
het
belegerde
parlement
van
Kosovo
in
met
de
grondwetswijzigingen. Servië viert op 28 maart de ratificatie van de nieuwe grondwet en drie maanden later herdenkt men op grootse wijze de zeshonderdste verjaardag van de Slag bij het Merelveld, bij de Albanese Kosovaren is er echter allesbehalve sprake van een feeststemming.159 Inmiddels heeft Joegoslavië een nieuwe federale premier gekregen. Hoewel Mikulić er al met al niet in geslaagd is het economische tij te keren, lijkt zijn opvolger Ante Marković vastberaden het land op de goede koers te krijgen. Alle goede voornemens ten spijt, blijken de pogingen van Marković en anderen aan de late kant. De teerling is al geworpen en de inzet kan alleen nog maar verhoogd. Hoe de verhoudingen liggen wordt het duidelijkst door het optreden van Slobodan Milošević bij de viering van de Slag bij het Merelveld in Kosovo. Hij is de nieuwe man in Joegoslavië en de federale kopstukken staan erbij en kijken ernaar. De groots opgezette (media)happening gaat de hele zomer door, Servië voelt zich hoe langer, hoe krachtiger worden.160 De resterende republieken die getuige zijn geweest van de opmars van de Milošević-politiek zien de bui hangen en kiezen gaandeweg eieren voor hun geld. Zij – Slovenië op kop – volgen Serviës voorbeeld en gaan aan de slag met unilaterale grondwettelijke hervormingen.
Slovenië onderneemt in september een ingrijpende grondwetswijziging. De republiek behoudt zich het recht voor om zich af te scheiden van Joegoslavië, er wordt voor 159
Voor een uitgebreid verslag van de eerste maanden van 1989 in Kosovo: Magaš (1993), 159-162, 180188, 210-213, 229-233 en Silber & Little (1995), 60-73. Voor een bondiger weergave: Vermeer in Neeven & Ramkema [red.] (1993), 58-59. Merelveld is de vertaling van Kosovo Polje; hier wordt echter de Nederlandse benaming gebruikt, omdat niet zozeer de locatie, als wel het historisch feit van de veertiendeeeuwse slag aangeduid wordt. 160 Bij de viering van de Slag bij het Merelveld daalde Milošević per helikopter neer op de plek waar de mythische Lazar voor de hemel had gekozen en sprak hij over op handen zijnde strijd. (Milan Milošević: ‘The media wars; 1987-1989’ in Udovički & Ridgeway [red.] (1997), 109-110.) Van een ander kaliber, maar illustratief; in de bewuste zomer was er een geurtje in omloop met de naam Miss 1389 (Ramet (1999), 36.), een voorbeeld van de etnokitsch waaraan wordt gerefereerd in Udovički in Udovički & Ridgeway [red.] (1997), 1-10 en in Cohen, 101-102.
- 69 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
gekozen om de bevoegdheid tot uitroepen van de noodtoestand bij het Sloveense parlement te leggen en burgerrechten worden uitgebreid. De republiek spreekt het voornemen uit om in het voorjaar van 1990 vrije verkiezingen te houden. Dit alles stuit de federatie tegen de borst, maar ze heeft geen autoriteit meer om er iets tegen te doen. De Servische politieke leiding doet een poging een stokje te steken voor het verloop van de gang van zaken en richt de (media)pijlen nu op Slovenië. Een voor 1 december 1989 geplande betoging à la Yoghurtrevoluties wordt door Slovenië verboden, waarop de Servische leiding oproept tot boycotten van de republiek.161 Het is duidelijk dat, met name in Servië en Slovenië, de overheidsinstanties zuiver op republikeinse gronden opereren. De federale instellingen zijn dat alleen nog de iure, de facto behartigen autoriteiten uitsluitend de belangen van de republiek die zij vertegenwoordigen. Uitzonderingen op deze regel zijn niet meer bij machte het verschil te maken. Het lijkt erop dat Milošević in de rest van Joegoslavië dezelfde politiek wil hanteren als hij in Vojvodina, Kosovo en Montenegro heeft gedaan: door middel van mediadruk en druk van de bevolking instanties dwingen zijn kant te kiezen om ze vervolgens officieel naar zijn hand te zetten. Op zijn weg vindt hij echter de weerwil van politici uit de resterende republieken, die niet wensen mee te werken aan zijn plannen. Voornamelijk de positie van Slovenië zet de tegenbeweging in gang en de andere republieken (Kroatië, Bosnië-Herzegovina en Macedonië) volgen min of meer. Er ontstaan op deze manier twee kampen, een soort Milošević-Joegoslavië tegenover de eigen-wilpolitiek van Slovenië cum suis. Geluiden die pleiten voor een verenigd Joegoslavië verstommen met de dag en het is wachten op het moment dat de ultieme confrontatie zal plaatsvinden.
3 – ESCALATIE STAATSCRISIS: 1990-1991 In januari 1990 vindt er een buitengewoon congres van de SKJ plaats. Gezien de situatie is het niet verwonderlijk dat de Sloveense afdeling hier pleit voor hervormingen van de partij van binnenuit, zoals die in haar eigen republiek al in het verschiet liggen. Elk voorstel tot verandering wordt echter door het Milošević-blok bij voorbaat afgeketst. Ontevreden over de gang van zaken verlaat de Sloveense delegatie in de nacht van 22 161
Magaš (1993), 224-227, Silber & Little (1995), 74-86 en Vermeer in Neeven & Ramkema [red.] (1993), 60. De boycot als gevolg van de gedwarsboomde zogeheten Bijeenkomst van de Waarheid was, zoals zo vaak, met name een principekwestie waar Servië weinig positiefs uit kon halen. Ondertussen was politiek Europa in beroering door de val van de Berlijnse Muur in november 1989.
- 70 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
op 23 januari het congres.162 In de gedachtegang van Milošević kan het congres doorgaan zonder hen die niet wensen mee te werken, maar geen van de andere republieken, noch de legerafdeling is het hiermee eens. Kroatië volgt bovendien het Sloveense voorbeeld. De alom aanwezige SKJ is hiermee voorgoed verbrokkeld. Bijkomend probleem is dat de partij in Joegoslavië nog altijd de machtsbasis van de staat belichaamt, hier zal snel verandering in komen.163 In april 1990 worden er in Slovenië democratische verkiezingen gehouden. Hoewel de communisten daar in de afgelopen jaren ervoor gezorgd hebben meer met hervorming dan met totalitarisme geïdentificeerd te worden, lijden ze toch een aanzienlijke nederlaag ten opzichte van DEMOS, een conglomeraat van uiteenlopende politieke partijen, zoals de groenen, sociaal- en christen-democraten en conservatieven.164 Toch worden de communisten de tweede partij en bij de directe presidentsverkiezingen behaalt Milan Kučan het leiderschap van Slovenië. Net als bij het partijcongres volgt Kroatië ook in het uitroepen van verkiezingen Slovenië op de voet, maar het verloop van de verkiezingen pakt behoorlijk anders uit.165 De communisten zijn hier minder verbonden met het hervormingsidee dan in de buurrepubliek en een late naamsverandering kan dat niet verhullen. Het verlies van de communisten pakt bovendien des te groter uit door het niet-proportioneel verkiezingssysteem dat gehanteerd wordt, met 28% van de stemmen behalen ze 21% van de zetels. Dit in tegenstelling tot de nationalistische Hrvatska Demokratska Zajednica (HDZ, Kroatische Democratische Unie), die met 41,5% van de stemmen bijna 70% van de parlementszetels in handen krijgt. Tot overmaat van ramp voor de Kroatische communisten kiezen in deze republiek niet de burgers, maar de parlementariërs hun president. Het wordt de leider van de HDZ, Franjo Tuđman. Daar waar in Slovenië de overgang zich, overdreven gezegd, bijna onopgemerkt voltrekt – met aan de ene kant verandering, maar aan de andere kant ook stabiliteit – kan men dat in Kroatië geenszins stellen. Na jaren van zwijgzaamheid in Zagreb zijn nu veeleisende nationalisten aan de macht, met een leider die niet wars is van flamboyante uitspraken.166 De reactie uit Servië is evenredig met die omslag. Daarbij 162
Ondermeer: Zimmermann (1996), 54-56. Over het fiasco van het laatste partijcongres van de SKJ: Magaš (1993), 243-245 en Silber& Little (1995), 74-86. 164 DEMOS is het Sloveense acroniem van Demokratično Opozicijo Slovenije, wat staat voor Sloveense Democratische Oppositie. 165 Kroatië volgde Slovenië, maar zou keer op keer een beetje achterblijven bij de voortvarendheid van de Slovenen. De opgelopen achterstand moest dan steeds op het laatste moment goedgemaakt worden. 166 De zuiveringen van begin jaren zeventig in de Kroatische partijtak hadden hun littekens nagelaten en dus was enige nationalistische tendens daar nog meer dan elders uit den boze. Franjo Tuđman zelf had in die periode gevangen gezeten. De generaal was na een glansrijke carrière in het leger – hij had in WO II meegevochten – in de jaren zestig wegens kritiek uit de partij gezet. Tuđman publiceerde werken waarin 163
- 71 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
heeft Kroatië – in tegenstelling tot Slovenië, qua bevolking sowieso de meest homogene republiek – een noemenswaardige Servische minderheid binnen haar grenzen.167
De in het begin van 1989 door Franjo Tuđman opgerichte HDZ had, onder andere dankzij de steun van veel Kroatische emigranten, al snel een behoorlijke achterban. Tuđman ontpopt zich, mede door zijn voorgeschiedenis, als een dankbaar alternatief voor de intern ook nog eens strijdende communistische elite in Kroatië. De ongenuanceerde uitspraken waarmee hij zijn aanspraak op een zelfstandige staat lardeert maken hem bij zijn volgelingen misschien extra populair, zijn tegenstanders, met name de Serven, verblijdt hij hier allerminst mee. Aan de andere kant vinden politici van Milošević-zijde en zijn gevolg in de media in Tuđman en de Kroatische zelfstandigheid wel een dankbaar nieuw mikpunt voor hun aantijgingen omringd te zijn door eeuwige vijanden. De Servische minderheid in Kroatië zal uiteindelijk voor een conflictsituatie zorgen. Ondanks het feit dat Tuđmans praktische beleid aanzienlijk kalmer is dan zijn redevoeringen, voorzien de Serven problemen bij het samenleven in een verzelfstandigd Kroatië.168 In Knin en omgeving ontstaat rond 1989 en 1990 een stroming die zich verzet tegen de nationalistische koers die Kroatië begint te varen. Deze groep is zowel gevoelig voor het nieuwe, Kroatische elan, als voor de opjutting door de Servische media. De Servische Kroaten nemen het recht in eigen hand en richten een verbond van gemeentes met een Servische meerderheid op. Vooral na de aanname van de hernieuwde grondwet ontaardt dit al snel in publieke ongehoorzaamheid en onder leiding van Milan Babić roept men een referendum uit voor uiterlijk half augustus.169 De regering Tuđman is niet van zin dit op haar grondgebied toe te laten en op 17 augustus vertrekken er Kroatische troepen richting Knin. Babić en de zijnen tonen zich letterlijk
hij het aantal Joegoslavische slachtoffers van WO II en de kant waaraan ze gevallen waren ter discussie stelde; dit was uitermate controversieel. In de aanloop naar de verkiezingen gooide hij er nog een schepje bovenop door schijnbaar te verklaren blij te zijn dat zijn vrouw noch Servische, noch jodin was. (Bennett (1995), 140.) Of hij dit nu letterlijk zo gezegd heeft of niet (helemaal), het schept wel een beeld van de omstandigheden. 167 Drie kwart van de inwoners van Kroatië verklaarde zich Kroatisch, meer dan 11% verklaarde zich Servisch (meer dan 90% van Slovenië verklaarde zich Sloveens). Voor een overzicht van de verkiezingen en de opkomst van Tuđmans HDZ: Magaš (1993), 254-257 en Silber & Little (1995), 87-97. 168 Tuđman voer al snel een logischerwijs nationalistische koers, maar bood na de verkiezingen Jovan Rašković, leider van de Servische Kroaten, desondanks het vice-presidentschap aan. Deze weigerde echter en zijn beweging boycotte de overheidsinstellingen van Kroatië. (Bennett (1995), 129.) Met Servische Kroaten worden uiteraard etnische Serven die in de republiek Kroatië woonden bedoeld. 169 In juni was de nieuwe Kroatische grondwet aangenomen, waarin de Serven geen constituerend volk meer werden genoemd, maar ‘slechts’ minderheid. Intussen had het door Tuđman naar de media lekken van een compromitterend gesprek tussen hem en minderheidsleider Rašković geleid tot de val van deze laatste. Zijn opvolger Babić had echter nog radicalere overtuigingen. (Silber & Little (1995), 98-112.)
- 72 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
strijdlustig en houden de troepen erbuiten. Hierbij krijgen zij echter hulp van een officieel nog steeds neutrale partij, het JNA.170 Het leger zal steeds meer moeite hebben de schijn van onafhankelijkheid op te houden.
Met het uiteenvallen van de SKJ is het JNA de enige instantie die nog openlijk voor het bijeenblijven van Joegoslavië staat. Vanuit die optiek is ze na de verkiezingen in Slovenië en Kroatië overgegaan tot het ontwapenen van de Territoriale Verdediging.171 Het door JNA-eenheden tegenhouden van Kroatische troepen die op Kroatische grond Servische rebellen tot de orde willen roepen gaat echter een stap verder. De grens tussen het behoud van Joegoslavië en de steun aan het Servisch nationalisme begint langzamerhand te vervagen. De absolute top van het leger denkt misschien nog oprecht een verenigd Joegoslavië te verdedigen, officieren daaronder zijn toch al vaak op Servische hand.172 Pas later zou openlijk blijken dat de rebellen politiek en militair gesteund werden door Belgrado. Omgekeerd hebben niet-Servische militairen steeds vaker hun twijfels over de rol van het JNA. Op deze manier wordt opnieuw een federale instantie uitgehold en weer is het vooral Servië die het meest van de situatie profiteert. Het patroon waarbij Servië een voorsprong verwerft op de Joegoslavische stand van zaken is symptomatisch. Op federaal niveau kan men niet tippen aan de voortgang der dingen en ziet men zich steeds geconfronteerd met een de facto veranderde situatie die men of wel enigszins apathisch laat voor wat ze is, of men stemt ermee in, op die wijze de situatie verslechterend.173 Bij de economie zijn de hervormingen deels mislukt door prevalerende belangen van republieken, de partij is langs nationale lijnen uit elkaar gevallen, in de federale overheid opereren de afgevaardigden eigenlijk alleen nog namens het republieksbelang en inmiddels is ook het leger niet meer wat het geweest is. In de laatste twee gevallen kunnen de Servische nationalisten ook nog eens een slaatje slaan uit de omstandigheden door de grotere invloed van Servië. De staat Joegoslavië is zo langzamerhand een aangevreten instantie. Het politieke lot van premier Marković is misschien wel het meest tekenend voor de situatie van het falen van hervormingen op democratische leest in Joegoslavië 170
De plaatselijke JNA-commandant in dezen, die de kant koos van de Servische rebellen, was Ratko Mladić, later berucht vanwege zijn rol in de oorlog in Bosnië-Herzegovina. (Bennett (1995), 131.) 171 Deze Territoriale Verdediging was een overblijfsel van de instelling die Joegoslavië aannam na de Praagse Lente. Uit angst voor een mogelijke bezetting door de Sovjet-grootmacht, waartegen het JNA nooit opgewassen zou zijn, creëerde men deze landelijke-reservetroepen. In het geval van een bezetting, zouden zij direct een guerrillaverzet op touw kunnen zetten. Ondanks directe invloed van het leger, waren ook deze eenheden in hoge mate gefederaliseerd. (Johnson (1974), 46-47.) Bij het JNA bestond de – naar later zou blijken niet geheel ongegronde – angst dat de Territoriale Verdedigingstroepen bij een eventuele afscheiding tot republiekslegers omgevormd zouden worden. 172 Bennett (1995), 131-134 en Silber & Little (1995), 113-128. 173 Magaš (1993), 257-259.
- 73 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
als geheel.174 De premier heeft met zijn regering ondanks de moeilijke situatie kans gezien de economie op te krikken en die welvaartsstijging maakt van Marković op slag een van de meest populaire politici van Joegoslavië. Het zal echter onmogelijk blijken munt te slaan uit die populariteit en het land ook politiek volgens zijn totaalJoegoslavische visie door het veranderingsproces te sturen. Zijn voornemen op federaal niveau verkiezingen te houden komt niet uit de verf, daarentegen hebben de afzonderlijke republieken aan het eind van 1990 wel een democratisch gekozen regering, op die manier het laatste restje gezag bij de federale regering wegnemend.175 In de verschillende republieksverkiezingen bleef het succes uit voor de federaal premier.
Om
in
Slovenië
en
Kroatië
mee
te
kunnen
doen
was
zijn
hervormingsbeweging te laat opgericht en het resultaat in Macedonië en BosniëHerzegovina was ondanks Marković’ populariteit bedroevend, men koos er langs nationale lijnen.176 Als laatste vinden er op 23 december 1990 verkiezingen plaats in Servië en in Montenegro. Ook hier kan Marković geen voet aan de grond krijgen. Geheel volgens de overmatig nationalistische tendensen van het moment wordt hij door de Servische media als een soort verrader afgeschilderd: iemand die niet meedoet in Slovenië en Kroatië, maar wel in Servië moet daar natuurlijk wel voor de Serven kwade bedoelingen mee hebben. Het zal weinig verwondering wekken dat Milošević’ partij, de recentelijk gecreëerde SPS, er met de zege vandoor gaat.177 Aan de andere kant van het land zet Slovenië tevens een nieuwe stap naar versterkt nationalisme en autonomie. De republiek vaardigt een declaratie uit waarin wordt gesteld dat als er niet een weg uit de impasse gevonden wordt, Slovenië zich binnen zes maanden eenzijdig onafhankelijk zal verklaren.
Maart 1991 is voor Joegoslavië waarschijnlijk de maand waarin de zaken nog anders hadden kunnen aflopen.178 Binnen Servië wordt Milošević voor het eerst getrakteerd op een tegengeluid. Men demonstreert tegen het machtsmonopolie van de Servische president door bijvoorbeeld het aftreden te eisen van Dušan Mitević, nog altijd de baas
174
Zimmermann (1996), 42-50 geeft hier – naast van zijn eigen ervaringen – een goede beschrijving van. Tegen de tijd dat er echt sprake van federale verkiezingen had kunnen zijn, hadden noch Slovenië, noch Kroatië, noch Servië hier veel zin in. (Udovički & Torov in Udovički & Ridgeway [red.] (1997), 100 en Predrag Simić: ‘Civil war in Yugoslavia; the roots of disintegration’ in Van den Heuvel & Siccama [red.] (1992), 90-92.) Er wordt in dit verband overigens wel eens gesuggereerd dat de weliswaar democratische verkiezingen er niet overal voor zorgden dat er daadwerkelijk democratische krachten aan de macht kwamen. 176 Marković had voor zijn politieke project de Savez Reformskih Snaga Jugoslavije (SRSJ) opgericht, Servo-Kroatisch voor Joegoslavische Unie van Hervormingskrachten. 177 Socijalistička Partija Srbije, oftewel Socialistische Partij van Servië. 178 In Silber & Little (1995), 129-145 wordt uitgebreid en gedetailleerd verslag gedaan van de loop van de omstandigheden in deze cruciale maand. 175
- 74 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
van het invloedrijke Belgradose televisiestation.179 Milošević is hier niet van gediend en wil de tanks de straat op hebben. Het lukt hem dit voor elkaar te krijgen dankzij zijn pion in het staatspresidium, voorzitter Borisav Jović. Er wordt de dagen erna bovenmatig hoge druk op de leden uitgeoefend om de noodtoestand in het land uit te roepen, maar de anti-Milošević-groep geeft niet mee.180 Hierop stapt Jović op, het land voor enkele dagen staatshoofdloos latend. Servië verklaart Joegoslavië ten einde op grond van een niet-functionerend presidium, de resterende leden achten de Servische handelswijze binnen deze instantie al enige tijd ver voorbij het toelaatbare.181 De terugkeer van Jović verandert niets meer aan de onwerkbaarheid. Legerhoofd Kadijević kiest voor het legalisme door niet zonder toestemming van het presidium op te treden. Dit doet hij echter met tegenzin en daags erna onderneemt hij een geheime reis naar Moskou, waarschijnlijk om de Sovjet-stemming te polsen.182 Ook aan de verrassende ontmoetingen van Tuđman en Milošević die in deze periode plaatsvinden, kleeft een air van geheimzinnigheid. Toch illustreert het waar de macht ligt in het Joegoslavië van voorjaar 1991: tijdens de zieleroerselen van het federaal presidium nemen twee republiekshoofden de kans in een onderonsje over de toekomst van het land te beslissen. De val van Milošević, een JNA-optreden of andere intenties van Tuđman en de Servische leider had(den) de gebeurtenissen waarschijnlijk anders kunnen doen verlopen. Aan het eind van de maand gaan de zaken echter hun gewoonlijke weg. Milošević trekt aan het langste eind en de andere republieken zijn verder vervreemd van Servië en haar machtspolitiek. De besprekingen tussen Milošević en Tuđman hadden waarschijnlijk niet tot doel het Joegoslavische tij te keren, maar hoe hun twee republieken er het beste vanaf 179 De demonstranten zouden met het ontslag van Mitević een paar dagen later hun zin krijgen, wat niet betekende dat alles meteen pais en vree was. De nationalistische oppositieleider Vuk Drašković moest zijn protest bijvoorbeeld met een arrestatie bekopen. (Ibid., 129-134.) 180 De benodigde instemming van het presidium voor het inzetten van het leger had Jović verkregen via de voor deze ingrijpende kwestie weinig voor de hand liggende methode van individuele telefoongesprekken (Ramet (1999), 60). Ondanks dat de daaropvolgende vergadering aangaande het uitroepen van de noodtoestand niet plaatsvond op de gewoonlijke locatie, maar curieus genoeg in een ijzige legerbunker net buiten Belgrado, bezweek men dit keer niet onder de druk. Bovendien verleende de Kosovaarse afgevaardigde tegen zijn orders in geen toestemming. (Silber & Little, 129-145.) 181 Jović had in het najaar van 1990 bijvoorbeeld een confederatievoorstel van Slovenië en Kroatië niet eens in behandeling genomen, een hercentraliseringsvoorstel van Servië kende uiteraard een beter lot. (Ramet (1999), 60.) Sowieso was het achtkoppig presidium al zo goed als in Servische handen, doordat de afgevaardigden van Vojvodina, Kosovo en Montenegro in de praktijk geen afwijkende stem mochten hebben. (De in de noodtoestandkwestie eigenzinnige Kosovaar was dan ook meteen vervangen.) Zonder staatshoofd had Joegoslavië ook geen opperbevelhebber, wat de sturingsloosheid van het land nog meer verergerde. (Magaš (1993), 281-285.) 182 Al eerder had Kadijević het presidium naar zijn hand willen zetten, naar aanleiding van wapensmokkel vanuit Hongarije door de Kroatische regering. (Silber & Little (1995), 113-128 en Ramet (1999), 59.) Hoewel men niet kan zeggen wat Kadijević precies voor ogen had met zijn reis, ligt het duidelijk voor de hand dat het om de zorgwekkende staat van Joegoslavië ging. Er dient hier te worden opgemerkt dat nog geen half jaar na deze reis er in de USSR een staatsgreep plaatsvond van de harde lijn die de nieuwe Sovjet-koers niet zag zitten, deze werd echter snel veredeld.
- 75 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
konden komen. Al gauw toont de situatie op de grond dat ook dit niet vredig uitgedokterd gaat worden. De spanningen zijn te hoog opgelopen en spoedig zullen de eerste doden vallen in de strijd om de door Serven bezette gebieden in Kroatië. De vergeefse vredespogingen van enkele bewoners wegen niet op tegen de provocaties van andere spelers die inmiddels (van elders) het toneel hebben betreden en aansturen op oorlog.183 Begin mei vallen er in Borovo Selo bij een confrontatie tussen Kroatische troepen en Servische rebellen twaalf doden en zijn er meer dan twintig gewonden. De Kroatische media laten nu ook de teugels vieren en het conflict wordt volledig over de etnische boeg gegooid.184
Als twee weken erna de Kroaat Mesić aan de beurt is om Jović op te volgen aan het hoofd van Joegoslavië, accepteert het Servische blok hem niet. Opnieuw bevindt het land zich zonder staatshoofd. De hoogste autoriteiten van Joegoslavië proberen een uitweg te vinden voor de crisissituatie, het presidium in grote bezetting houdt meerdere bijeenkomsten op verschillende plaatsen in het land.185 Tevergeefs, aangezien de realiteit zich langs heel andere lijnen voltrekt. Wat over is van Joegoslavië strijdt op steeds concretere wijze voor een Groot-Servië, in de door Serven bezette gebieden in Kroatië bevinden de partijen zich de facto in oorlogsstelling en Slovenië is in volle vaart bezig met de voorbereidingen zich eenzijdig onafhankelijk te verklaren. Kroatië zet het reeds eerder gevolgde patroon voort en houdt in mei een referendum voor onafhankelijkheid met een weinig verrassende positieve uitslag. Met dit scenario voor ogen treden Bosnië-Herzegovina en Macedonië aan de hand van hun respectievelijke presidenten op de voorgrond, Izetbegović en Gligorov opperen een plan voor een Joegoslavië à la carte. De republieken zouden zelf mogen weten in welke mate ze zich aan de Joegoslavische staat binden. Ook dit blijkt een laatste vergeefse sparteling voor lijfsbehoud van een uiteenvallende staat te zijn. Voor Slovenië, Kroatië en Servië geldt: 183
Bijvoorbeeld de inzet voor vredig samenleven van de uiteindelijk door Kroatische rebellen vermoorde politiecommissaris Josip Reihl-Kir verkreeg aanzienlijke bekendheid. In eerste instantie waren de in Kroatië wonende Serven niet eens zo enthousiast over de opstand in Knin, zij waren politiek meer op de hand van de ex-communisten. (Bennett (1995), 127.) De sfeer zou echter gaandeweg verpest worden door aanhoudend extreem-nationalisme, het opblazen daarvan door de media en de invloed van Servische paramilitaire rebellen onder leiding van politiecommissaris Milan Martić of de beruchte Željko Ražnatović ‘Arkan’. (Silber & Little (1995), 146-160.) 184 Een tot de verbeelding sprekend voorbeeld, weliswaar uit Servië, van hoe ver sommige media waren afgezakt is de Pakrac-kwestie. Deze actie van de Kroatische politie in Pakrac (Slavonië) zou volgens Belgradose kranten en televisie tientallen doden, waaronder een orthodoxe priester, tot gevolg hebben gehad en daarnaast waren er duizenden mensen op de vlucht geslagen. Respectievelijk, twee pagina’s en nieuwsitems verder verscheen de verklaring van de – levende – priester in kwestie. In werkelijkheid was er alleen materiële schade geweest. (Silber & Little (1995), 147 en Milošević in Udovički & Ridgeway [red.] (1997), 119.) 185 Magaš (1993), 293-296 en Silber & Little (1995), 161-168. Het presidium in grote bezetting bestond uit de eigenlijke acht vertegenwoordigers, de republiekspresidenten, kopstukken uit de federale regering en nog enkele hoge staatsfunctionarissen.
- 76 -
IV. Overgangsproces Joegoslavië
waarom je wensen vastleggen in een dergelijke constructie, als je op eigen houtje hetzelfde of meer placht te bereiken? Het ultimatum van Slovenië voor een pan-Joegoslavische oplossing zou op 30 juni eindigen. De meest westerse republiek zet de eerste stap en zegt op 12 juni klaar te zijn met de voorbereidingen voor onafhankelijkheid. Hoewel Kroatië de intentie heeft haar buurrepubliek in elke stap van het proces te volgen, zijn de voorbereidingen daar eigenlijk nog niet goed begonnen.186 Slovenië is echter niet bereid langer te wachten en haar parlement stemt op 23 juni in met de onafhankelijkheidsverklaring, ingaand op de 25ste. Het leger kan hier niet mee akkoord gaan en krijgt orders om de grensposten van Joegoslavië te herinnemen.187 De 27ste opent het JNA de aanval op de afvallige republiek Slovenië. Een tiendaagse oorlog volgt waarin er enkele tientallen doden vallen, maar waarin Slovenië aan het langste eind trekt. Het Joegoslavische leger dient zich terug te trekken. Het relatieve gemak waarmee dit proces is verlopen, zal voor Kroatië niet opgaan. Het JNA is inmiddels ten volle een Servisch leger en in die hoedanigheid zet het zich nu openlijk in voor de belangen van een Groot-Servië. Wat tot op dat moment nog min of meer gemaskeerde operaties zijn geweest in het voordeel van de Servische rebellen, ontaardt in een Kroatisch-Servische oorlog.188 Het bestaan van Joegoslavië is enkel nog nominaal. In de daaropvolgende maanden en jaren zal groeiend geweld de boventoon voeren met als uiteindelijke resultaat het uiteenvallen van Joegoslavië langs republieks-nationale en etnische lijnen.
186 Er is al eerder gesproken over dit stramien. Het lijkt erop dat Tuđman toen het er om ging, steeds niet voldoende stuwende kracht toonde of wilde vertonen. (Silber & Little (1995), 161-168.) 187 De beslissing om het leger in te zetten lag bij het presidium, maar dit functioneerde dus al tijden niet als zodanig. Het is nog steeds niet geheel duidelijk of het JNA op eigen houtje opereerde, of dat de federale regering onder leiding van Marković mobilisatieorders zou hebben uitgesproken. (Magaš (1993), 241-242, 327.) 188 Ibid., 301-302 en in uitgebreidere vorm: Silber & Little (1995), 186-194.
- 77 -
–V– HET SPAANSE TEGENOVER HET JOEGOSLAVISCHE OVERGANGSPROCES
- 78 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
1 – OPMAAT VOOR BEIDE OVERGANGEN In de eerste jaren van de twintigste eeuw zijn de gebeurtenissen in beide landen weinig gelijkend.189 Spanje was bezig het verlies van de overzeese koloniale resten te verwerken, Joegoslavië was bezig te ontstaan uit de resten van de grote, continentale rijken. Terwijl WO I – nota bene in gang gezet door de moordaanslag in Sarajevo – de aanleiding vormde voor de stichting van Joegoslavië, kon Spanje juist bogen op een eeuwenlange geschiedenis als eenheid en had men in WO I voor neutraliteit gekozen. In de jaren twintig en dertig begonnen de twee landen echter snel grote parallellen te vertonen: zowel Spanje, als Joegoslavië werden geleid door een relatief jong staatshoofd wiens grote invloed op de politiek niet onverdeeld positief was; beide landen kampten met een onwerkbaar parlementair systeem; in Spanje, noch Joegoslavië waren de elkaar snel opvolgende regeringen bij machte het instabiele tij te keren en voor beide gevallen bemoeilijkte politiek geweld in hoge mate de gang van zaken. Zowel in Spanje, als in Joegoslavië werd de oplossing gevonden in de instelling van een dictatuur, respectievelijk met instemming en op direct initiatief van de koning. Dat de problemen hier niet mee waren verdwenen, blijkt uit het feit dat enkele jaren later de Spaanse koning het tot republiek omgeslagen land in allerijl moest ontvluchten, terwijl de Joegoslavische vorst zelfs door een aanslag kwam te overlijden.190 Nochtans zou in een roerig Europa de (politiek-bestuurlijke) rampspoed voor beide landen alleen nog maar groter worden. In Spanje werd het dieptepunt in 1936 bereikt met het uitbreken van een burgeroorlog; enige jaren daarna werd Joegoslavië meegezogen in WO II, maar de continentale slag zou zich hier tevens in grote mate volgens het patroon van een burgeroorlog voltrekken.
Voor zowel Spanje, als Joegoslavië gold dat aan het eind van de oorlog één partij de totale overwinning voor zich kon opeisen en in beide landen stond aan het hoofd van die partij één onbetwiste leider. Niettemin streed Franco in Spanje tegen een linksliberale politieke klasse die heulde met het communisme, terwijl Tito juist vocht voor
189
Vanzelfsprekend is deze summiere vergelijkende inkijk in de voorgeschiedenis van Spanje en Joegoslavië voornamelijk gebaseerd op de aan het begin van de studie genoemde historische overzichtswerken, hoewel her en der ook geput wordt uit interessante invalshoeken in de meer aan het overgangsthema gerelateerde studies. 190 In Linz (1978), 111-112 wordt middels een tabel bijvoorbeeld getoond dat Spanje en Joegoslavië tussen WO I en de Grote Depressie, op Portugal na, gemiddeld de kortst zittende kabinetten van Europa hadden en dat vervolgens tussen de Depressie en WO II die dubieuze eer enkel aan Spanje zou toekomen, daar Joegoslavië, samen met Italië en Portugal, gedurende deze periode in het geheel kabinetloos bleef.
- 79 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
omvorming van de maatschappij volgens eenduidig communistische richtlijnen. Vanzelfsprekend kwam deze tegenstelling tot uiting in de invulling van het bewind waarvan zij gaandeweg de belichaming zouden gaan vormen. Op het persoonlijk vlak waren de twee leiders tevens elkaars tegenpolen. Franco had een glansrijke carrière opgebouwd binnen een staatsinstantie als het leger, Tito was door de staat gevangen genomen vanwege zijn illegale, partijpolitieke activiteiten. Tito bouwde in de loop der jaren faam op als een flamboyant persoon die zou uitgroeien tot een internationaal kopstuk in de Beweging van Niet Gebonden Landen, Franco had de naam een familieman te zijn en legde – naast het fameuze oorlogsonderhoud met Hitler en de minder bekende met Mussolini en Pétain – in zijn hele loopbaan maar één echt staatsbezoek af, naar het Portugal van Salazar. Desalniettemin kunnen beide leiders, net als beide regimes tevens goed naast elkaar gelegd worden. Naast het feit dat ze hun geboortejaar delen, werd allebei een soort aura van onoverwinnelijkheid toegedicht, voor beide gold dat een basiskwaliteit als leider eruit bestond boven de interne twisten te staan en zowel Franco, als Tito zou eenmaal aan de macht deze tot aan de dood toe niet meer afgeven.191 Misschien wel daardoor zijn hun regimes, ondanks het verschillende ideologische aspect, ook zeer vergelijkbaar.192 Franquisme en titoïsme vonden beide hun oorsprong in een oorlogszege uit welke ze lange tijd hun legitimiteit bleven putten. De overwinning vertaalde zich in het totaal uitvlakken van de tegenstander middels een keihard bewind, waarin geen ruimte werd gelaten voor dissonante denkbeelden. Na deze eerste, harde periode, was er sprake van kleine veranderingen, enerzijds dankzij, anderzijds ondanks dat de Koude Oorlog van de caudillo en de maarschalk belangrijke pionnen in de internationale machtsbalans had gemaakt. Met het voorbijgaan der jaren kenden zowel franquisme, als titoïsme een zekere welvaartstoename, hierbij een nieuwe legitimiteitsbron aanborend. Alles bij elkaar genomen, groeide in de loop van 191
De intrigerende observatie van Stojan Cerović – waarnaar verwezen wordt in Mirko Tepavac: ‘Tito; 1945-1980’ in Udovički & Ridgeway [red.] (1997), 64-79 – dat Tito zowel “[…] een revolutionair als een herinsteller van zijn eigen monarchie […]” was geweest, is in dit verband veelzeggend, aangezien Franco, die in opstand kwam tegen de republiek en Spanje officieel weer tot koninkrijk benoemde, noch de rechtmatige koning Alfonso, noch de rechtmatige troonopvolger Don Juan ooit de troon liet bestijgen, maar na lang wikken en wegen voor prins Juan Carlos koos, let wel, als zijn eigen opvolger. Franco kende bovendien gedurende zijn regime bijna veertig adellijke titels toe. 192 Bewust is gedurende de gehele studie voor het franquisme en het titoïsme de redelijk neutrale terminologie van ‘regime’ of ‘bewind’ gehanteerd. Omdat weinig gedegen aandacht besteed wordt aan beide periodes is ervoor gekozen de meer geladen term ‘dictatuur’ te vermijden. Niet omdat de twee regimes ver van die bewindsvorm zouden staan, maar meer om de verschillen tussen de opeenvolgende etappes binnen het franquisme en het titoïsme uit te laten komen. In Linz & Stepan (1996), 38, 44-45 wordt uitgebreid ingegaan op karakteristieken van verschillende niet-democratische regimes, hierbij verschillen optekenend tussen totalitair, post-totalitair, autoritair en sultanistisch. Rekening houdend met de wel degelijk bestaande verscheidenheid in de ideologische fundamenten van franquisme en titoïsme, is het evenwel goed vol te houden dat, vooral door de lange duur van de twee bewindsvormen, er op het eind in beide regimes van al deze categorieën (in) zekere (mate) karakteristieken zijn aan te duiden.
- 80 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
de jaren de consolidatie van de regimes, terwijl de scherpe randjes – hoewel dit allerminst betekende dat het daadwerkelijk politiek vrije regimes werden – een beetje werden afgestompt. Niet in de laatste plaats omdat, mede door hun leeftijd, Franco en Tito meer de rol van enigszins gedistantieerd staatshoofd gingen vertolken, dan die van sterk politiek leider. Tegelijkertijd vond er in de loop van de tijd wel degelijk slijtage van beide regimes plaats.193 Dit uitte zich in groeiende protestbewegingen van tegenstanders, maar ook in een zekere onvrede vanuit de eigen achterban. Men begon zodoende aanstalten tot hervormingen te maken, maar die stuitten keer op keer op de aanwezigheid van Franco en Tito als waarborg voor de kern van de regimes. Hoewel Tito en Franco aan het einde van hun regeerperiode beduidend minder energiek konden optreden dan in hun charismatische beginjaren, bleven beide namelijk wel tot aan hun dood – overigens na een soortgelijk sterfbed – het onbetwiste hoofd van hun ‘eigen’ regime. Zij fungeerden bij moeilijke beslissingen, of bij tweespalt tussen verschillende tendensen binnen het regime, nog steeds als hoogste macht. Het franquistisch, alsook het titoïstisch bouwwerk had, zo was gebleken, zolang de grondlegger ervan in leven was de tand des tijds weten te doorstaan. Onder leiding van Franco en Tito hadden de regimes, en als gevolg daarvan ook beide landen, zich steeds weten aan te passen aan de veranderende politieke situaties gedurende hun bewindsperiode. Het overlijden van de twee leiders bracht echter, ondanks dat beide hun opvolging (niet zo heel) lang daarvoor al hadden vastgelegd, een hoop vraagtekens met zich mee. De decennialang geldende waarden bleken opeens geen garantie meer te bieden voor wat de toekomst in petto had.
2 – VERGELIJKENDE ANALYSE VAN HET SPAANSE EN HET JOEGOSLAVISCHE OVERGANGSPROCES
2.1 – Voortgang van het Regime Aangezien er in geen van beide overgangen sprake was van een revolutionaire kentering na de dood van de bewindsleider, spreekt het voor zich dat de (niet zo) nieuwe machthebbers niets dan loftuitingen toonden voor de overledene en het regime 193
Regimes als deze vertonen ondanks de inherente wil tot het behouden van de macht uiteindelijk onherroepelijk het soort slijtage dat juist leidt tot het verlies ervan. (Aróstegui in Martínez [red.] (1999), 256 en Casanova in Redero San Román [red.] (1996), 22-28.)
- 81 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
dat door diegene werd belichaamd. Hoe men de voortzetting van het zo geprezen regime in ging vullen was echter het essentiële vraagstuk. Ondanks de aanmerkelijke verzwakking van Franco en Tito in hun laatste jaren, met inherent daaraan de vertwijfeling binnen franquisme en titoïsme, hadden beide ontegenzeggelijk nog aan het hoofd van het bouwwerk gestaan. Vanaf nu kon men de grote leiders misschien nog wel de rol van lichtend voorbeeld toedichten, ze zouden, cru gezegd, hoe dan ook niet meer op de werkvloer verschijnen en dus moesten anderen leiding geven aan het staatsproject. Na zulk een lange periode van misschien onderhand afgebrokkelde, maar toch vaststaande waarden doemde er dus onherroepelijk een momentum op waarin – zelfs als men de waarden zou willen voortzetten – een andere invulling van de staatsvorm vereist was.194 Zowel in Spanje, als in Joegoslavië voltrok de overgang zich volgens de tijdens het franquisme en titoïsme vastgestelde norm. Prins Juan Carlos werd in Spanje tot koning gekroond en erfde alle voorrechten van het voormalig staatshoofd, in Joegoslavië trad het Tito-loze staatshoofdschap van het presidium in werking, onder leiding van toenmalig voorzitter Koliševski en later van zijn opvolgers. In beide landen leek alles dus bij het oude te blijven. Men zou kunnen stellen dat Juan Carlos al in die eerste dagen aanzet gaf tot wat later zou volgen, maar dat is teveel kennis achteraf toepassen. Het is veelzeggend dat er door hem gesproken werd over verzoening en niet meer over 18 juli, maar net zo goed werd Franco hoogst geprezen en zwoer de koning zich door de Fundamentele Wetten van het regime te laten leiden. Hetzelfde geldt voor de achteraf essentiële benoeming van Fernández-Miranda, die op dat moment voor de gewone kijker nog primair een man van het regime was. Sterker nog, een voormalig leider van de Movimiento en als vice-premier in die functie na de dood van Carrero Blanco zelfs even regeringsleider. De kritiek van de illegale oppositie op de voortzetting van het regime was, hoewel natuurlijk diep gekleurd, dus niet geheel onbegrijpelijk.
Het lijkt erop dat in beide landen de machthebbers uit deze beginperiode er niet in slaagden zich boven de situatie te verheffen om zo te kunnen zien wat er daadwerkelijk speelde, onder de beklemming van decennialange repressie.195 Zonder enige twijfel 194 Aan het eind van dit soort regimes zijn meestal niet alleen de tegenstanders, maar ook de medestanders naar een soort van ander kamp geschoven. Er blijft vanuit de top gehamerd worden op eeuwige regimewaarden, maar inmiddels is zelfs de respons van de eigen achterban maar flauwtjes. (O’Donnell (1999), 46.) 195 Tusell & García Queipo de LLano beschrijven hoe de Spaanse samenleving fundamenteel was veranderd met voorbeelden als liberaliserende schoolmeesters, een progressieve universiteit of artiesten – inclusief apolitieke volksvermakers – die als collectief in staking gingen. Vervolgens wijzen dezelfde
- 82 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
waren de vrijheden in vergelijking met de beginjaren van beide regimes uitermate gegroeid, maar altijd binnen de perken van wat door het bewind was toegestaan. Het onderhuidse verlangen naar grondige veranderingen ging grotendeels aan de politieke erfgenamen van Franco en Tito voorbij. De Joegoslavische leus ‘ook na Tito, Tito’ spreekt natuurlijk boekdelen, maar ook de stellingname van Arias Navarro belichaamt dit als geen ander. Van Arias wordt gezegd dat hij veranderingen wilde waarmee alles bij het oude zou blijven en dat is misschien wel de best mogelijke beschrijving.196 Natuurlijk waren deze personen niet geheel blind, dus zagen ze in dat de zaken anders lagen, Franco en Tito waren niet meer. Hun devotie jegens de voormalige leiders was echter zo groot, dat ze niet onder hun immense schaduw uit konden komen. In situaties als deze geldt echter wel degelijk het adagium ‘stilstand is achteruitgang’.197 Daar waar het politiek-bestuurlijke hoofd van de staat misschien nog aan Franco, dan wel Tito dacht, borrelde in de rest van het lichaam de wil tot vernieuwing. Mensen tastten de grenzen af van wat in de nieuwe omstandigheden mogelijk was. Er kwam een protestbeweging op gang die bij het aftasten soms zijn vingers brandde – met een gerechtelijk proces en/of gevangenisstraf tot gevolg – maar vaak ook een vuist bleek te kunnen maken. Vuistslagen richting het regime waren weliswaar nog maar zelden raak, er kon wel steeds harder met de vuist op tafel geslagen worden.198 De andere kant van de tafel raakte hierdoor alleen nog maar meer verbouwereerd. Het was al gebleken dat men daar de uitdaging niet durfde aan te pakken en terugpakken naar achteren leek ook niet te helpen. Als gevolg hiervan greep men soms naar de stok, maar zelfs die maatregel maakte de oppositionele vuist alleen maar sterker.
Het gebrek aan visie bij de politieke klasse wijt men in het geval van Joegoslavië aan de partijzuiveringen in de jaren zestig en zeventig. Voor Spanje ligt het weliswaar iets auteurs erop hoe Arias tijdens urenlange, maar nietszeggende ministerraden deze veranderingen vertaalde in zorgen over de groeiende ‘pornografie’ en de beledigingen aan het adres van de overleden caudillo. (Tusell & García Queipo de LLano (2003), 161-169, 266-269) 196 Ibid., 335-339 en Tusell (1999), 44-49. Er is een treffende beschrijving van de hand van Václav Havel, weliswaar over de Tsjechoslowaakse situatie, maar ook toe te passen op de politieke overgangen uit dit onderzoek. Hij zegt: “In hun poging het leven te lam te leggen, verlammen de autoriteiten zichzelf en maken ze het, op den duur, zichzelf onmogelijk om het leven lam te leggen.” (Linz & Stepan (1996), 327.) 197 Borowiec stelt bijvoorbeeld vast dat, of de voorspelde moeilijkheden nu wel of niet afgewend zouden kunnen worden, met de dood van Tito er een einde zou komen aan een tijdperk. Wat hij toen nog niet wist is dat juist door het niet afsluiten van dat tijdperk de af te wenden moeilijkheden verder omhoog zouden worden gestuwd. (Borowiec (1977), 103-104.) 198 O’Donnell stelt dat er een bepaald moment is waarop mensen de inherente angst voor het gevreesde regime kwijtraken. Als dat eenmaal gebeurt is de beer los en volgen lang verzwegen uitingen van protest over lang verzwegen zaken elkaar in hoog tempo op. (O’Donnell (1999), 122-123.) Een concreet voorbeeld hiervan zijn de verschijning van revisionistische boeken over Tito en het titoïsme (Broekmeyer [e.a.] (1985), 25-31 en Tromp (2001), 31-36.), of de groei in aantal en intensiteit van (politieke) demonstraties in Spanje. (Elordi in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 123-125.)
- 83 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
anders, maar het moet gezegd worden dat daar de meeste regimehervormers uit die dagen net zo goed de ontwikkelingen in de politieke overgang vanaf de tribune – of op zijn hoogst de reservebank – moesten gadeslaan.199 Fraga en Fernández-Miranda waren min of meer de enige uitzonderingen, waarbij de eerste zich in zijn ministerschap onder Arias al lelijk brandde aan de tweespalt tussen openheid en repressie. De positie van Fernández-Miranda is in deze beginperiode van het overgangsproces van wezenlijker belang. Niet alleen voor het legale kader waarin de ontsluiting van het regime zou plaatsvinden, maar ook omdat achter de schermen zijn invloed in grote mate doorwerkte, niet in de laatste plaats in de benoeming van Suárez. Zo wil het geval dat iemand in wiens benoeming de koning een immense hand had gehad (Fernández-Miranda), een voor de koning moeilijkere benoeming (Suárez) vanuit zijn positie vergemakkelijkte. Dit vormt een wezenlijk verschil tussen Spanje en Joegoslavië: het betrekkelijk snel ingrijpen van het staatshoofd in de politieke gang van zaken. Juan Carlos hield Arias een half jaar aan, maar vond toen dat hij moest ingrijpen om de situatie niet verder te laten escaleren. Aan het hoofd van de Joegoslavische staat hield het presidium, maar ook andere machtsinstanties, de zaken veel meer zoals ze waren. Nu waren het staatshoofdschap en de mogelijkheid tot ingrijpen van Juan Carlos I natuurlijk anders dan die van het presidium, simpelweg omdat het staatsbestel niet hetzelfde in elkaar stak, het was echter niet zo dat in Spanje de koning zomaar kon doen en laten wat hem zinde.200 Voorzichtigheid was geboden, maar binnen de mogelijkheden die voorhanden waren, werd wel de wil tot actie getoond; niet door middel van algehele kenteringen, maar door enkele – later veelbetekenend blijkende – ferme stappen.
2.2 – Hervormingsinitiatief
199
Bijvoorbeeld in Vermeer in Neeven & Ramkema [red.] (1993), 49 wordt gewezen op de lage politieke kwaliteit als gevolg van de zuiveringen. Zoals blijkt uit Apezarena (1997), 167-173, 304-306, 329-333 zou er voor de meeste politieke zieners die in de laatste Franco-jaren waren geslachtofferd geen plaats zijn in het overgangsproces. Prego besteed in haar boek over de hoofdrolspelers van de Spaanse overgang tevens slechts summiere aandacht aan enkele van dit soort figuren, tegenover de uitgebreide aandacht voor de in het begin relatief onbekende, maar later zeer belangrijk blijkende figuren. (Prego (1999).) 200 Hoewel het presidium formeel enige aan het Spaanse staatshoofdschap gelijkende machtsmiddelen tot zijn beschikking had, was de de facto machtssituatie wel degelijk anders. Toch had het presidium – of een andere instantie, bijvoorbeeld de (koepel van de) SKJ – mogelijk een meer stuwende rol voor zich kunnen opeisen. Zij hielden echter, ondermeer door interne twisten, net zo goed de ingrijpende hervormingsboot af. In Broekmeyer [e.a.] (1985), 57-64, Magaš (1993), 53, 94-102, 106-112 en Ramet (1999), 11-15 wordt onder andere gesproken over meerdere gestokte partijcongressen in de jaren tachtig, in Lydall (1989), 241 wordt het gebrek aan moedig, hervormend leiderschap binnen de SKJ aangekaart.
- 84 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
Met de introductie van Suárez kreeg de hervorming in Spanje vaste vormen. Net zo min als Juan Carlos beschikte de nieuwe premier over een toverstokje waarmee alles opeens mogelijk werd. Wel zorgde Suárez dat hij het dirigeerstokje meteen in handen kreeg. Door het initiatief te pakken verbreedde hij de mogelijkheden van het systeem waarschijnlijk tot voorbij dat wat men in principe had kunnen bevatten.201 Wederom niet door alles in één keer te veranderen, maar wel door enkele ferme stappen te nemen. Het is grotendeels de verdienste van premier Suárez voor duidelijkheid te hebben gezorgd. Niet de duidelijkheid van ‘eeuwige’ regimewaarden, of de afgedwongen duidelijkheid van noodtoestanden, maar een nieuwe duidelijkheid. Een duidelijkheid waarin plaats gemaakt werd voor de opponent, waarin bij moeilijke beslissingen af en toe een wonderbaarlijke vlucht vooruit werd gemaakt, maar waarin – behalve voor bepaalde extremen – wel de indruk gewekt bleef worden dat niet alles zomaar kon, het heft was nog in handen van wie dat leek te moeten zijn.202 In Joegoslavië bleven politieke hervormingen sowieso uit en ook de zorgwekkende economische kwesties werden niet met de nodige vastberadenheid aangepakt. Men bleef er vasthouden aan de oude duidelijkheid van titoïstische waarden, zonder in de gaten te hebben dat die hierdoor alleen nog maar verder erodeerden.203 Dit is een van de twee paradoxen die maakt dat deze fase, hoewel op zeer verschillende wijze, voor beide overgangsprocessen cruciaal is. Daar waar door de vastigheid van het post-titoïstisch titoïsme, men in Joegoslavië grotendeels in het ongewisse bleef over wat de toekomst kon brengen, bood de veronderstelde Suareziaanse duidelijkheid – die zeer dynamisch, zelfs veranderlijk was – juist houvast.204 Net zo goed geldt dat Suárez cum suis door de hand uit te steken naar de oppositie, zelfs de enigszins extreme, deze van het voortoneel haalde, terwijl de 201
García San Miguel spreekt over de maat van de hervorming aangeven en wijst op opmerkelijke zaken als de afbraak van de Movimiento of het betrekken van de oppositie in onderhandelingen. (García San Miguel (1981), 90-95.) In Tuñón de Lara [e.a.] (1992), 80 wordt in dit verband melding gemaakt van de opmerkelijke verandering in een enquête over het gevoel jegens de communisten, waarbij in oktober 1976 25% van de ondervraagde mensen voor en 35% tegen legalisatie van de PCE was, terwijl dit een half jaar later al tot 55% voor en 12% tegen was omgeslagen. 202 De maatregelen van Suárez in de gewelddadige crisisperiode van eind 1976 en begin 1977 – en zijn invloed op de crisis van maart 1976 – kunnen zonder twijfel betiteld worden als gewaagd, maar ze leidden wel een werkwijze in die bepalend zou zijn voor de rest van het Spaanse overgangsproces. (Tusell (1999), 77-95.) Als men hier mutatis mutandis de behandeling van de Kosovocrisis of de repressie van dissidenten in Joegoslavië begin jaren tachtig tegenover plaats, mag men weliswaar niet meteen vergaande conclusies trekken, maar het vormt wel een goede indicatie van het verdere verloop van de politieke overgangen. (Magaš (1993), 6-16, 89-91.) 203 Linz & Stepan wijzen er bovendien op dat de legitimiteit van (democratische) hervormingen als buffer kan dienen voor een slecht functionerende economie. Er wordt hierbij een enquête aangevoerd die stelt dat tijdens economische-crisisjaren (1978-1981) in het Spaanse overgangsproces, ondanks een daling van het geloof in de werkzaamheid van de nieuwe, democratische bewindsvorm, het geloof in de bewindsvorm an sich bleef stijgen. (Linz & Stepan (1996), 80-81.) 204 Zowel Di Palma, als Linz benadrukken het belang van de eerste stappen in een politieke overgang en menen dat, gezien de omstandigheden, die waarschijnlijk door het leiderschap genomen moeten worden. (Di Palma (1990), 76-86 en Linz (1978), 21-22.)
- 85 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
Joegoslavische machthebbers door niet mee te bewegen ervoor zorgden dat de oppositiebeweging vastere vorm begon te krijgen, maar wel buiten hun controle.
De dynamiek van een politieke overgang blijkt ook uit de oppositiebewegingen.205 In geen van beide landen was de oppositie aan het begin van het proces erkend, dus zou het niet wonderbaarlijk zijn om te spreken over disloyale oppositie. Het is echter niet makkelijk om de vinger te leggen op de (dis)loyaliteitskwestie van oppositiebewegingen en in enig opzicht net zo min op die van de machthebbers. Op het moment dat een regime inzet op hervorming, is het namelijk in zekere zin disloyaal aan zichzelf, terwijl de oppositie juist richting loyaliteit gaat. Niet aan het regime, maar aan iets onbekends wat komen gaat, op zijn minst met medewerking van en misschien zelfs dankzij het regime. Daar waar een regime niet inzet op hervorming ontstaat een disloyale oppositie, alleen is hier sprake van een soort dubbele disloyaliteit. Niet alleen aan het oude regime, maar ook aan het (on)bekende wat het gaat voortbrengen. Hierdoor krijgt de oppositie de kans eigen loyaliteiten te creëren, die bovendien niet uitgedaagd worden, omdat het regime inderdaad in zichzelf gekeerd blijft.206 Grofweg was dit de gang van zaken in de twee landen. In Spanje was de oppositie sowieso veel beter georganiseerd dan in Joegoslavië, dat moet gezegd worden. De politieke basis van de verschillende groeperingen bestond al en daarbij kwam de gezamenlijke organisatie, vanaf 1976 zelfs in één beweging, nog bovenop. De voorgeschiedenis van dit groepsverbond was echter nog maar zeer kort en zou ook al snel verbrokkelen. Het valt te betwijfelen of de gematigde werkwijze in dezen hetzelfde was geweest in een verder gevorderde crisissituatie, of in een doorsudderend regime. Hoe het ook zij, creëerde de combinatie van een werk van de situatie makende regering en een georganiseerde oppositie de mogelijkheid klachten 205
Rustow benadrukt dat er niet totale overeenstemming dient te zijn tussen de hervormers, anders zou er niets zijn om voor te strijden in een (democratische) overgang. (Rustow (1970), 352-353.) O’Donnell kent zelfs nog meer belang toe aan de rol van oppositiebewegingen. Er moet, net als bij Rustow, zijns inziens sprake zijn van daadwerkelijke oppositie, maar de gematigden moeten binnen die beweging wel dominant worden, ze moeten vervolgens consequent opereren en er dient overeenstemming bereikt te worden met de gematigde regimehervormers. In dit laatste schuilt volgens de auteur de moeilijkheid, daar dit een hoge mate van politieke souplesse vereist, op dit soort momenten juist vaak niet voorhanden. (O’Donnell (1999), 118-121, 126.) 206 In Di Palma (1990), 37 wordt de oppositie een voornamelijk reactieve rol toegedicht en ook in García San Miguel (1981), 69-74 wordt volgehouden dat een regime de oppositie krijgt die het teweeg brengt. Linz stelt dat het gros van de mensen aan het begin van een politieke overgang afwachtend staat tegenover wat gaat komen en nog niet, of niet meer, een rotsvaste loyaliteit vertoont voor enig regime. Pas als het geldende bewind problemen niet oplost en er zich geen hervormers aandienen, zullen de aanvankelijk ‘gewone’ protesten van in essentie loyale groeperingen richting disloyaliteit schuiven. Op het moment dat men liever tegen de eigen radicale vleugel aanleunt dan tegen de gematigde opponent, beginnen de disloyalen het voor het zeggen te krijgen. (Linz (1978), 30-36, 41-42, 50-53.) Dit houdt verband met de stelling van Przeworski in O’Donnell, Schmitter & Whitehead [red.] (1986), 52-53 dat een regime, ook als het niet functioneert, pas verandert als er een echt alternatief op de proppen komt. Al het voorgaande benadrukt nogmaals het belang van het eerste initiatief in een overgangsproces.
- 86 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
binnen een gestructureerd kader tot uiting te laten komen.207 In Joegoslavië creëerde het falen van de regering juist op eigen houtje opererende oppositiebewegingen die verre van in een gematigde setting samen te werken meer en meer in zichzelf gekeerd raakten en zo vrij werden om kritiek te leveren zoals het hen uitkwam, niet altijd binnen de grenzen van het reële.208
Een van de belangrijkste consequenties van het gedecideerd opereren en de moeilijkheden op tijd aanpakken van Suárez zijn de democratische verkiezingen van juni 1977. Meer nog dan met eerdere stappen werd de situatie hierdoor aanzienlijk minder gecompliceerd. De premier had niet langer de twijfelachtige legitimiteit van het regime, de koning, of van zijn voornemen tot democratisering, hij had nu de legitimiteit van een democratisch gekozen regeringsleider. Hetzelfde gold voor de UCD als geheel en eigenlijk voor alle partijen. Men hoefde niet meer te appelleren aan vermoedelijke waarden, het gedachtengoed van de partijen en de achterliggende steun van de Spaanse
bevolking 209
verkiezingsresultaat.
kon
nu
worden
afgemeten
aan
een
concreet
De gematigde politieke krachten bleken hierin duidelijk de
dienst uit te maken. Hoewel men wel veel beter wist waar men aan toe was, was vanzelfsprekend lang niet alles voor elkaar in het land. Ook na democratische verkiezingen liet men de consensus daarom niet varen, waardoor onaangename, maar hoogst noodzakelijke economische maatregelen een breder draagvlak kregen. Tevens ging men op die wijze aan de slag om een grondwet samen te stellen die een nieuw samenlevingskader zou moeten creëren, voorbij de dynamiek van een stelsel van
207 Niet alleen de politieke oppositie vond met de ingezette hervormingen een acceptabel kader om in te werken. Allerlei andere collectieven – zoals die beschreven worden in O’Donnell & Schmitter (1986), 49-53 – zagen tevens mogelijkheden omtrent gevoelige zaken overeenstemming te bereiken met de regering. De reïntegratie van veroordeelde hoogleraren, de rouwbijeenkomst in het College van Advocaten na de aanslag of de viering van lang verboden regionale feesten kunnen hiervoor als voorbeelden worden aangedragen. 208 Het zijn dezelfde in O’Donnell & Schmitter (1986), 49-53 benoemde, in principe niet politieke collectieven die in Joegoslavië juist het voortouw namen in het aanreiken van een – uiteindelijk disloyaal en politiek (!) – alternatief. (Magaš (1993), 53, 69 en Udovički in Udovički & Ridgeway [red.] (1997), 1-10.) Daar waar intellectuelen in Spanje dus in ere werden hersteld en de regering regionale festiviteiten toestond, ging de Joegoslavische intelligentsia juist op de disloyale, regionalistische toer. Om dit verschil te verklaren kan nogmaals verwezen worden naar de door Linz aangekaarte afhankelijkheid van een gedegen of halfzacht hervormingsinitiatief en de daarmee gepaard gaande complicaties in het onderscheiden van loyale en disloyale oppositie. (Linz (1978), 30-36, 41-42, 50-53.) 209 Di Palma en Linz & Stepan wijzen erop hoe verkiezingen zorgen voor de duidelijkheid die een politieke overgang, waarbij men vooral wat betreft legitimiteit van de macht per definitie niet kan bogen op het verleden, in eerste instantie moet ontberen. (Di Palma (1990), 76-86 en Linz & Stepan (1996), 71.) Zo bleek het aandeel – en dus ook de aanspraak op een machtsquotum – van de communistische werkvloer of het zogenaamde maatschappelijke franquisme tegen de verwachtingen in betrekkelijk klein. In O’Donnell & Schmitter (1986), 57-58, 62 wordt benadrukt dat de kans voor politieke partijen zich als machthebber te profileren de algemene focus verlegt van protesten tegen het regime naar politieke strijd om de steun van de bevolking.
- 87 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
politieke overgang. In beide gevallen gold evenwel dat die consensus gestoeld was op een duidelijk uitgesproken wil van het volk in de verdeling van de politieke macht.210 Hierbij komt een ander cruciaal contrast naar voren. Het uitblijven van hervormingen in Joegoslavië sneed de voor Spanje beschreven consensuele handelwijze de pas af. De politieke klasse zette niet de schouders onder actualisering van het proces en voerde ook maar voorzichtig economische veranderingen in. Maar zelfs die hervormingen werkten niet, omdat ze naar goeddunken van de republieken – en meer dan eens überhaupt niet – werden toegepast. Dit heeft alles met legitimiteit te maken, de titoïstische erven ontbeerden de legitimiteit om door te pakken. Hierdoor verbrokkelde het economische aspect, maar misschien nog wel meer het politieke aanzien, waardoor hun legitimiteit alleen nog maar verder afnam.211 Bovenop die van democratische waarden, speelde in dit verband ook de legitimiteit van het (hervormings)initiatief.
Vaak wordt van Milošević gezegd dat het de enige, of in ieder geval de eerste, politicus was die doorhad dat Tito was overleden, over Suárez hoort men nooit dat hij de eerste zou zijn die Franco’s dood onder ogen zag. Toch zijn de twee politici wat betreft hun werkwijze in de twee overgangsprocessen hoogst vergelijkbaar.212 Een bewering als die in de eerste zin is overdreven, maar het is wel zo dat zowel Suárez, als Milošević zich na het franquisme, respectievelijk titoïsme opwierpen als leiders van een politiek project dat in belangrijke mate door hun eigen optreden het geldende project werd. Zij stonden niet alleen in hun streven, noch hadden zij een geniaal vooropgezet plan dat zij enkel hoefden af te werken. Net zo min hadden zij een apathisch geheel onder zich, wat willoos wachtte op orders van een grote leider. Wel is het zo dat zij durfden in te zetten op wat zij dachten dat goed was en zodanig dat zij anderen dwongen mee te
210
In Tuñón de Lara [e.a.] (1992), 90-92 wijst men erop hoe de verkiezingen aantoonden dat de gematigden de steun van de bevolking hadden en wat dat betekende voor de verdere consolidatie van de consensuspolitiek. Er kan in dit verband ook verwezen worden naar Di Palma (1990), 30-32 waarin wordt volgehouden dat democratie niet ontstaat door de komst van een soort überdemocraten, maar dat democratie en democraten zich gaandeweg het (democratiserings)proces consolideren. 211 Als de reeds vermelde theorie en enquête in Linz & Stepan (1996), 80-81, over de economische buffer van de machtslegitimiteit tegenover de bevindingen in Lydall (1989), 222-223 geplaatst worden, wordt het contrast met Spanje andermaal duidelijk. Lydall verwijst naar een grafiek waaruit blijkt dat tussen 1983 en 1987 niet alleen het vertrouwen in het economisch optreden, maar ook in de regering zelf zienderogen daalde. 212 Sterker nog, als men de beweringen over de politieke handelwijze van Suárez in Apezarena (1997), 267-268, 279-282, Preston (1987), 93-97 en Tusell (1999), 68-76, 165 en die over Milošević in Cohen (2001), 106-111 en Silber & Little (1995), 23-25 naast elkaar legt, zijn sommige gelijkenissen bijna schrikbarend. Vooral de relatie met meerderen in hun weg naar de top, de overtuiging(skracht) waarmee het politiek doel werd nagestreefd, de ambiguïteit ten opzichte van (ideeën van) opponenten en ook de uiteindelijke zwaktes springen in het oog.
- 88 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
zetten.213 Het feit dat zij de aanjagers van het geheel waren, gaf hun steeds net dat beetje voordeel (van de twijfel) dat ze nodig hadden. Nadat zij er eenmaal in geslaagd waren een nieuw kader te scheppen, moest er nog veel gebeuren voordat het kader zich consolideerde, maar tegelijkertijd kon men er al snel niet meer onderuit. Het nieuwe systeem – nieuw in de zin van daadwerkelijk een alternatief biedend voor het oude regime, dan wel voor gelijke nazaten ervan – versterkte zichzelf als het ware.214 Buiten de nieuwe werkwijze om opereren, laat staan er tegenin, bleek bijna onmogelijk; het omverwerpen vereiste een te grote inspanning. Zo vervielen voor het Spaanse overgangsproces hoogst gevaarlijke zaken als de permanente coupdreiging, op 23-F na, gaandeweg in het anekdotische, omdat de gevestigde
krachten
ondanks
alles
binnen
het
democratisch
kader
bleven.
Daarentegen verkregen in principe overkomelijke situaties in Joegoslavië, zoals de JNA-kwestie in Slovenië, in de loop der jaren juist faam als voorvallen die de opmaat zouden vormen voor het latere uiteenvallen of zelfs de oorlog.215 Hiermee is niet gezegd dat voor elk geval een parallelle situatie te vinden is met een geheel andere oplossing, afhankelijk van Suárez’ of Milošević’ benadering. Wel is het goed te verdedigen dat vanwege het door hun gecreëerde kader er voor vergelijkbare problemen een verschillende oplossing mogelijk werd, waardoor de situaties later van meer of minder belang werden geacht.
2.3 – Consolidering van de Omslag Zodoende werd het bij de consolideringsproblemen die in Spanje ontstonden de regel dat het ‘hoger doel’ van de democratie niet uit het oog werd verloren. Dit is heel wat 213
Er kan hier geciteerd worden uit Rustow (1970), 357, waarin de auteur het volgende vaststelt: “Waar het in de beslissingsfase om gaat is niet welke waarden de leiders koesteren in het abstracte, maar welke concrete stappen ze bereid zijn te zetten.” Zie tevens: Geoffrey Pridham: ‘Confining conditions and breaking with the past; historical legacies and political learning in transitions to democracy’ in Democratization – Jg. 7, Nr. 2 (Frank Cass; Londen, 2000), 37. 214 Zoals gezegd wordt in Di Palma (1990), 30-32 gesteld dat een democratie zich in het proces versterkt, maar ook O’Donnell & Schmitter en Rustow beschrijven de zelfversterkende inclusiviteit van een politiek systeem. (O’Donnell & Schmitter (1986), 66-67, 71-72 en Rustow (1970), 358.) Tevens kan verwezen worden naar Ira Katznelson: ‘Periodization and preferences; reflections on purposive action in comparative historical social science’ in Mahoney & Rueschemeyer [red.] (2003), 290 waarin aangegeven wordt dat beslissingen op bepaalde essentiële momenten in een proces de koers ervan in sterke mate bepalen. 215 Eigenlijk is het erg overdreven om de coupdreiging in Spanje te reduceren tot overgangsanekdote en de JNA-kwestie was natuurlijk wel degelijk een serieuze zaak, maar waar het hierbij om gaat is het punt dat het verschil in aandacht voor bepaalde kwesties in beide overgangsprocessen buitengewoon opvallend is. Zo wordt bijvoorbeeld de militaire rechtszaak tegen Boadella vaak niet eens genoemd, terwijl die tegen Janša in geen enkele studie ontbreekt. Nu zijn er geen twee identieke kwesties, maar er speelt ook dat de benadering van en de aandacht voor bepaalde gevallen behoorlijk kan verschillen, afhankelijk van bepaalde elementen en vooral van het eindresultaat van de overgang. (O’Donnel & Schmitter (1986), 27.)
- 89 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
anders dan beweren dat alles volgens optimaal democratische waarden werd opgelost, zoals talloze voorbeelden kunnen illustreren. Wel gaven de partijen er blijk van het ontstane speelveld belangrijk genoeg te vinden om het te willen behouden en verder uit te bouwen.216 Zo had de uiteindelijke grondwet bijvoorbeeld de zegen van de overgrote meerderheid van de parlementariërs en daar waar de legalisering van de PCE in april 1977 een uitermate lastig vraagstuk was geweest, kwamen de communisten twee jaar later (in)direct aan de gemeentelijke macht zonder dat dat het einde der dingen betekende. De motie van wantrouwen van de PSOE in mei 1980 tegen Suárez was precies dat, een parlementaire motie van wantrouwen tegen een ogenschijnlijk slecht functionerende premier, hard, maar binnen de regels van de aangenomen grondwet; niet een straatrevolutie tegen een bewindsvorm.217 Zelfs op die plaatsen waar de legitimiteit van het nieuwe bewind het langst leek uit te blijven, in de regio’s, begon met de autonomisering van het regionaal bestuur de acceptatie tot de benodigde proporties te komen.218 In Joegoslavië gebeurde eigenlijk zowel hetzelfde, als het tegenovergestelde. In de vorm gebeurde hetzelfde; toen de nieuwe wijze van opereren er eenmaal was, voegde iedereen zich betrekkelijk snel in die wijze en scheen het onmogelijk daadwerkelijk een alternatief op te werpen. Inhoudelijk brachten de werkwijzes echter tegengestelde resultaten voort; in plaats van een consensuele, inclusieve grondwet, groeide in de Joegoslavische republieken een modus operandi waarin ieder voor zich bepaalde wat de toekomst moest brengen.219 Op de golf van de nieuwe populariteit van Milošević en de Servische Kosovoprotesten kwamen massabijeenkomsten op, die ontaardden in de bij de Yoghurtrevoluties behorende machtswisselingen. Hierop reageerde vooral Slovenië met een eigen koers, daarin gesterkt door de dubieuze gang van zaken in de JNA-kwestie. Deze koers werd verder geconsolideerd na de 216
In O’Donnell & Schmitter (1986), 38 wordt beschreven hoe de wijze waarop men aan het begin van een (democratische) overgang tot consensus komt vaak allesbehalve democratisch is. Die consensus versterkt echter wel het gezamenlijke speelveld doordat het bewustzijn ontstaat dat men elkaar en een aantal fundamentele kwesties zal respecteren. Rustow refereert hierbij aan het accepteren van het divergerende. (Rustow (1970), 355.) 217 Gallego-Díaz & De la Cuadra, 313-315 en Grijelmo, 373-375 (beide) in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996). De zogenaamde Yoghurtrevoluties in Servië eind jaren tachtig kunnen hierbij aangehaald worden. 218 Linz & Stepan dichten de verkiezingsvolgorde hierin een essentiële rol toe. Door eerst een landelijke legitimiteit te creëren en daarna pas lokaal en regionaal zag het nationalisme in bepaalde gebiedsdelen van Spanje zich genoodzaakt hun eisenpakket bij te stellen, omdat mettertijd de (radicale) eisen van de regiobevolking zelf – die er in het begin wel degelijk waren geweest – waren getemperd. In Joegoslavië zou de omgekeerde volgorde volgens de auteurs dan ook tot tegengestelde resultaten leiden. (Linz & Stepan (1996), 98-107.) 219 In Higley & Burton (1989), 19 worden er twee verschillende elitebenaderingen gepresenteerd, te weten politiek als onderhandeling waarin voor iedereen wat valt te halen, of als strijdperk waarin de ander dient te worden verslagen. In Koen Koch: ‘Conflicting visions of state and society in present-day Yugoslavia’ in Van den Heuvel & Siccama [red.] (1992), 189-190 schetst men het probleem van Joegoslavië ook niet zozeer als dat van tegengestelde standpunten, maar juist als dat van het door verschillende partijen aanhangen van één zelfde, eigen visie, zonder daarin ruimte te laten voor de ander.
- 90 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
verhevigde conflicten omtrent de Servische grondwetswijziging in Kosovo en de viering van de Slag bij het Merelveld verduidelijkte nogmaals wie – en in welk kader – in Joegoslavië aan de touwtjes trok, met in de maanden daarop een verdere distantiëring van de republieken tot gevolg.
De macht van de modus operandi zorgde in beide landen ook voor vormgelijke situaties met bijbehorende verschillende resultaten aangaande de alternatieven voor het te bewandelen pad. Een van de meest sprekende voorbeelden is het laatste congres van de SKJ. Het is niet vreemd te denken dat een instantie als de SKJ bij uitstek het alternatief zou hebben kunnen bieden voor de confronterende visies die zich in de republieken profileerden.220 In plaats daarvan werd het laatste congres, mede vanwege de symbolische waarde die uitging van een splitsing van de alom aanwezige partij, een soort officiële bevestiging van de onmogelijkheid van het gezamenlijk Joegoslavische. Elke mogelijkheid om tot een gezamenlijke oplossing te komen werd geblokkeerd door het prevaleren van de republieksbelangen boven die van het collectief. Federale instanties bleken dus niet alleen niet bij machte het tij te keren, ze werden zelfs verzwolgen door de interrepublikeinse twisten. Het waren niet de hoogste machten die de modus operandi dicteerden, maar die legde zijn wil op aan de hoogste machten.221 Er is al gesproken over de conflicten zoals die zich in het verloop van 1978, 1979 en 1980 in Spanje ontvouwden en hoe ze in het uiterste geval binnen de kaders van de nieuwe democratie werden opgelost. Men behoeft geen immense fantasie te hebben om te bedenken dat dezelfde conflicten tegen een verschillende achtergrond – bijvoorbeeld het nog enkele jaren aanblijven van de regering Arias – andere consequenties hadden kunnen hebben. Mogelijk zouden ze veel meer op het spits gedreven zijn, eventueel leidend tot een onlijmbaar blijkende breuk zoals in Joegoslavië.222 Sterker nog, zelfs binnen de nieuw ontstane, breuk mijdende kaders veroorzaakten de conflicten net zo goed behoorlijke barsten in het bouwwerk, hierbij de
220
Er is al eerder gewezen op het hervormingsfalen van de partij als een van de meest belangrijke machtsbronnen in Joegoslavië. (Broekmeyer [e.a.] (1985), 57-64, Magaš (1993), 53, 94-102, 106-112 en Ramet (1999), 11-15.) 221 Men zou ook kunnen zeggen dat de de iure hoogste machten door het onvoldoende uitoefenen van de macht – dus ook de macht tot veranderen – de de facto macht uit handen zagen glippen. 222 Zoals reeds gebleken uit de veronderstelling in Linz & Stepan (1996), 98-107 was er in Spanje, ondanks het ontbreken van een institutioneel kader voor regionalisme, bijvoorbeeld wel degelijk een voedingsbodem voor grootschalige nationalistische beroering die de zaken zeer anders had kunnen doen uitpakken. (Ook Unzueta, 275-283 en LLuís Bassets: ‘El regreso de Tarradellas’, 417-424 (beide) in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996).)
- 91 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
alternatieve krachten alsnog een kans gevend voor het voetlicht te treden.223 Binnen het politiek systeem waren deze zo goed als uitgespeeld, maar voor groepen die het systeem omver willen werpen was dat vanzelfsprekend niet de grootste zorg.
Er is al melding gemaakt van de inspanning nodig voor het omverwerpen van het systeem. Nu wordt vooral gedoeld op de benodigde omstandigheden en calculaties van revolutionairen over wat hun actie teweeg kan brengen. In februari 1981 bleek in Spanje voor sommige spelers de onzekere uitkomst van rebellie op te wegen tegen de negatieve consequenties van een mogelijke mislukking. Voordat een situatie als deze zich voordeed moest er wel een en ander plaatsvinden, maar uit de couppoging van 23-F blijkt hoe wankel de balans kan zijn in een politieke overgang als men zware middelen kan inzetten. Bezien vanuit het uiteindelijke verloop lijkt de mislukte staatsgreep misschien een rariteit van enkele verstokte militairen, maar men moet er voor waken de kaders van het voorgevallene toe te passen op een virtueel alternatief verloop van de omstandigheden.224 Alles wijst er hoe dan ook op dat het daadkrachtige optreden van de koning doorslaggevend was en dat zonder dat optreden de zaken er hoogstwaarschijnlijk heel anders voor hadden gestaan. Ook in dit geval is het niet zo dat de vorst een toverstokje had waarmee hij de coupplegers en mogelijke aanhangers kon bedwingen, maar wel is het zo dat hij op een cruciaal moment het dirigeerstokje andermaal ferm in handen nam.225 Dat naderhand politieke complicaties (opnieuw) door het politieke systeem overwonnen werden en dat dit uiteindelijk versterkend werkte voor de democratie – hoewel, net als
223
Alle elementen die volgens Linz kunnen leiden tot een escalatie (onder andere factionalisme en afsplitsingen binnen de politieke partijen, terreur, ordeproblemen) waren in deze periode aanwezig. (Linz (1978), 68.) In Juan Luis Cebrián: ’Acoso y derribo del presidente Suárez’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 445-449 en Tuñón de Lara [e.a.] (1992), 104-108, 123-127 wordt gesteld dat in de loop van 1980 de onbestuurbaarheid – of in ieder geval het gevoel van onbestuurbaarheid – net te ver ging. 224 Tot dan toe had het leger zich in Spanje enigszins op de vlakte gehouden, maar het was duidelijk dat niet iedereen binnen de legertop kon leven met de vernieuwingen. Hoewel het waar is dat het oude regime geleid werd door de militair Franco en niet door het leger als geheel, was het militaire establishment een factor om rekening mee te houden. Wat dat betreft was de hand van Gutiérrez Mellado in strategische benoemingen vaak op het randje, maar het zou uiteindelijk net de doorslag geven in het verloop van de poging tot staatsgreep. Als men het heeft over het belang van beslissingen van diegenen die de macht hebben het verschil te maken, moet men namelijk niet vergeten dat op het moment van de couppoging Armada vice-Commandant Landstrijdkrachten was en dat Milans del Bosch de functie erboven – en die van districtshoofd van Madrid – was misgelopen door de benoemingen van Mellado. Dit toont aan dat het actief uitoefenen van een machtspositie wel degelijk van wezenlijk belang kan zijn; ‘Mellado’s’ Commandant Landstrijdkrachten bleef namelijk trouw aan de grondwet. (Apezarena (1997), 361-364, 408412, Prieto: ‘Golpe de estado’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 484-487, Prego (1999), 63-65, 114118, 410-428 en Tusell (1999), 166-178.) 225 Tusell poneert in dit verband de stelling dat Juan Carlos I op dat moment, maar eigenlijk ook al voor de nieuwe grondwet, als daadwerkelijk constitutioneel monarch had geregeerd. Veelzeggend is daarbij de creatie van de interimregering tijdens de couppoging. In het geval van Fernández-Miranda en Suárez had hij zich, zoals hier, laten gelden, om daarna de dagelijkse politieke beslommeringen weer duidelijk aan anderen te laten. (Tusell (1999), 42-44.)
- 92 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
in het begin van het proces, de gang van zaken niet altijd het summum van democratisch optreden was – doet niets af aan het feit dat ook in een heel concrete crisis het verschil werd gemaakt door de kracht van het initiatief. Uiteraard was dit niet zomaar een initiatief, het was het initiatief van het staatshoofd en misschien wel belangrijker, van de opperbevelhebber. Al het aanzien van het ambt en de daarbij horende autoriteit in acht nemend was de getoonde daadkracht van wezenlijk belang.226 Met het in handen houden van de regie door koning Juan Carlos zaten de coupplegers goeddeels met de handen in het haar.
Het zo benadrukte initiatief, dat in Spanje door Suárez was ingezet en daarna een zelfversterkend politiek kader teweeg had gebracht, was met de couppoging op de proef gesteld door een contra-initiatief. Dit was echter tenietgedaan door het handelend optreden van het staatshoofd, waarna het democratisch kader verder kon worden uitgewerkt. In Joegoslavië werd het ‘Milošević-initiatief’ niet op de proef gesteld, althans niet door een zodanig contra-initiatief. Premier Ante Marković kwam met zijn gedachtengoed het dichtst bij, hij was evenwel niet meer bij machte om daadwerkelijk iets te veranderen. Het is natuurlijk nog maar de vraag of hij dit überhaupt had gekund, maar toen hij het initiatief probeerde te nemen, was het in ieder geval al te laat.227 De positie van federaal premier in Joegoslavië was sowieso anders dan die van de Spaanse regeringsleider, maar het speelde ook een essentiële rol dat op het moment dat Marković naast de economische ook de politieke hervorming ter hand nam, zijn positie – meer zijn functie dan zijn persoon – al teveel geërodeerd was. De agenda werd in Joegoslavië niet meer door de federale instanties, maar door de republieken bepaald en zij zagen meer heil in hun eigen plannen dan in die van de premier. Op dezelfde wijze als de (eenheid in de) SKJ ten onder was gegaan aan de republieksbelangen, werden andere federale instanties er dus ook door uitgehold. Daardoor was er in Joegoslavië niet zozeer sprake van een contra-initiatief, maar van een versplintering van de initiatieven. Het Servisch-nationalistische populisme van Milošević boette gedurende deze periode weliswaar enigszins in aan
226
Men moet niet vergeten dat coupplegers niet bepaald het soort spelers zijn voor wie respect voor geldende normen de belangrijkste leidraad is, dus als de koning de zaken (eventjes) op zijn beloop had gelaten, had hij ondanks zijn ambt het gebeurde waarschijnlijk niet meer terug kunnen draaien. 227 In Linz & Stepan (1996), 37 wordt het belang benadrukt van timing in een politieke overgang; laat men het geschikte moment voorbijgaan, dan zullen de kansen op een goede afloop van het eigen plan daarna aanzienlijk versmald raken. In Kathleen Thelen: ‘How institutions evolve; insights from comparative historical analysis’, 219-220 en in Katznelson, 290-291 (beide) in Mahoney & Rueschemeyer [red.] wordt de kwestie van de afhankelijkheid van het gekozen pad vanuit een meer theoretisch perspectief benaderd. (Opties met radicale machtsmiddelen, zoals die van de coupplegers in Spanje, zullen in de regel eerder door een extreem alternatief gebruikt worden dan door gematigde hervormers à la Marković.)
- 93 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
invloed – of liever gezegd aan regisserende macht – maar het werd vervangen, aangevuld door de net zo goed uiterst confronterende kracht van de nieuwe republieksdemocratieën. Met de splitsing van de partij en het bewezen onvermogen van de federale instanties een andere koers te zetten, lag vanaf 1990 het initiatief definitief bij de republieken – Servië, Slovenië en Kroatië zijn duidelijke voorlopers – daarin gaandeweg gesterkt door de democratisch gekozen vertegenwoordiging.228
2.4 – Gevolgen van het (In)Gevoerde Bewind Terwijl in Joegoslavië gedurende deze laatste periode een proces in gang werd gezet dat, ondanks het inhoudelijke verschil, in de dynamiek doet denken aan de eerste jaren van het Spaanse overgangsproces, kwam Spanje aan het einde van haar politieke overgang door de definitieve consolidatie van het democratische kader. Hierbij bleek het zelfs mogelijk dat na een zodanig serieuze aangelegenheid als een staatsgreep, de kabinetsperiode van Calvo-Sotelo op wonderbaarlijk gewone wijze van start ging.229 Met hernieuwde kracht werd ingezet op versterking van het democratische systeem, waarbij ook de consensuspolitiek gedurende korte tijd weer in zwang raakte. Zoals reeds gesteld betekende dit bij lange na niet dat alles in Spanje langs voorbeeldig democratische lijnen verliep, maar de consolidatie zat hem in het feit dat er – alle partijpolitieke rariteiten daargelaten en met de couppoging nog vers in het geheugen – zo goed als niet meer werd getwijfeld aan de regels van het spel.230 De verkiezingen van 1982 zijn een hernieuwde bevestiging van de democratische consolidatie. De regeringsperiode van de PSOE moet net zo goed in dit licht worden bezien. Men kan niet zeggen dat socialistische jaren het ideaalbeeld van een democratisch regime waren en al helemaal niet dat de (politieke) problemen van Spanje er definitief door werden opgelost.231 Wel is het zo dat vanaf de verkiezingsoverwinning van de socialisten het politieke spectrum van Spanje zich consolideerde en vooral dat de
228
Er is al uitgebreid gesproken over de dosis legitimiteit die een krachtig initiatief, democratische hervormingen en meer nog verkiezingen met zich mee brengen. 229 Het is veelzeggend dat juist na de poging tot staatsgreep er voor het eerst sinds de Burgeroorlog geen militair zitting nam in de regering van Spanje. 230 Die consolidatie is, gezien de (partij)politieke uitschieters die over het gehele (parlementaire) spectrum aan de orde waren, wonderbaarlijker dan men vaak doet blijken. (Prego (1999), 133,139, Tuñón de Lara [e.a.] (1992), 140-46 en Tusell (1999), 186-189.) Het lijkt er dus op dat hier weer de veronderstelling in O’Donnel & Schmitter (1986), 27 van kracht is, over de verre van constante benadering van in principe gelijkende kwesties, afhankelijk van hun relatie tot de uitkomst van de politieke overgang. 231 Aróstegui in Martínez [red.] (1999), 327 en Tusell (1999), 290-300. Het argument van onbestuurbaarheid door de zwakte van de (UCD-)regering was door de absolute meerderheid van de PSOE tenietgedaan, maar voor de groei van daadwerkelijk democratische waarden was die verkiezingsuitslag wellicht minder positief.
- 94 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
kwesties die speelden als verantwoordelijkheid van de regering, en de oppositie, werden gezien en niet als manco van het – in dat verband liefst te veranderen – systeem op zich. Het ging niet meer over het bewind, op zijn hoogst over de kwaliteit ervan, maar over het beleid. Zo kon men voluit voor de Europese toetreding gaan en uiteindelijk zelfs de instandhouding van het NAVO-lidmaatschap volgens de overeengekomen voorwaarden er uitslepen. De opname in deze internationale landenverbonden, met alle complicaties van dien, zou als een vertaling gezien kunnen worden van de acceptatie van het Spaanse regime als een geconsolideerde democratie waarin politieke schermutselingen niet meer de kern van de staat zouden raken. Acceptatie in dezen, zowel door de buitenwereld, als door het eigen Spanje.
De laatste achttien maanden van het Joegoslavische overgangsproces vertonen veel parallellen met grofweg de eerste anderhalf à twee jaar van het proces in Spanje. In beide periodes werd binnen de bestaande staatsstructuur een beleid ten uitvoer gebracht dat feitelijk de uitholling van die structuur betekende en in beide landen balanceerde men daarbij op het randje van wat mogelijk, wenselijk, onhaalbaar, dan wel onafwendbaar was. Het verschil zit hem erin dat er in de Joegoslavische dynamiek geen coördinerende macht boven kwam drijven die de boel sturing kon geven – of dit nu een persoon, een instantie of, breder getrokken, een gedeelde visie was. Als er al sprake was van een gedeelde eindgedachte, dan was dat die van het eigen plan trekken, met de zelfstandigheid van de republieken als richtlijn. Hier kwam nog eens bij dat de legitimiteit van de democratie, doordat ze gespeend was van het gezag van een overkoepelend orgaan, ieder de kans bood zijn eigen legitimiteits- en referentiekader te versterken.232 Waar tot dan toe vooral Servië had ingezet op eenzijdige actie, voornamelijk gevolgd door een antwoord van Slovenië, breidde deze handelwijze zich in de loop van 1990 verder en verder uit over het interrepublikeinse speelveld. In Kroatië begonnen daar wonende Serven bijvoorbeeld te rebelleren, nadat het Kroatië van de HDZ in hun ogen te eenzijdig nationalistische maatregelen had nomen. Na het de facto machtsverlies van de federatie ten opzichte van de republieken, verloor in bepaalde gebieden van Kroatië de republiek het dus op haar beurt van kleinere (Servische) eenheden. Andere federale instanties zoals het JNA, of op zijn minst onderdelen ervan, opereerden ook steeds meer op eigen houtje. Net als het presidium dat inmiddels meer als een veredeld college van republieken functioneerde dan als 232
Ramet tekent op hoe dit ook buiten de politiek zijn weerslag vond. Zo dijde bijvoorbeeld het gebruik uit waarbij iedere republiek zijn eigen nieuwsbronnen en ook steeds meer zijn eigen waarheid hanteerde. (Ramet (1999), 38-41.) Over de reeds besproken gevolgen van regionale verkiezingen als eerste in de reeks van politieke hervormingen: Linz & Stepan (1996), 366-370, 379-385.
- 95 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
hoofd van de gezamenlijk Joegoslavische staat, hierbij alleen nog maar verder een wig drijvend tussen de republieken.233 Er vond zogezegd op alle niveau’s van de staat – en ook bij gelieerde machtsbronnen – een versmelting plaats tussen het oude, eenduidige, legale kader en het nieuwe, onduidelijke kader van republiekslegitimiteit, waarbij ieder een slaatje uit de situatie probeerde te slaan met het oog op de eigen belangen. Het onvermogen om daarbij de opponent iets te gunnen had de verhoudingen tot een dieptepunt doen dalen.234 In het verlengde hiervan werden gedurende deze periode de grenzen van het betamelijke zodanig overschreden, dat men uiteindelijk verder zou gaan dan hetgeen voor een staat behapbaar is.
Het is veelzeggend dat de positie van Slovenië als de meest redelijke ervaren zou gaan worden. In deze republiek had de eigen weg zich dan wel in een soort democratische gematigdheid vertaald, dat weerhield de Slovenen er niet van in het licht van de omstandigheden met behoorlijke voortvarendheid in te zetten op onafhankelijkheid.235 De omstandigheden waren ook redelijk onwerkbaar geworden onder andere door het inmiddels openlijke misbruik van federale instanties door Servië en door de dreiging van vergaande gewelddadigheden in Kroatië.236 Zelfs in deze tijden waarin de staatscrisis overweldigend begon te worden steeg geen van de hoofdrolspelers boven de situatie uit en bleef men de gebaande paden bewandelen met alle gevolgen van dien, sterker nog, er werd zo mogelijk meer olie op het vuur gegooid.237 Van een politiek-bestuurlijk conflict was het perspectief bovendien
233
In Linz (1978), 29-30, 56-61 en Linz & Stepan (1996), 324-327 wordt de situatie beschreven waarin doordat het gezag van de staat ondermijnd is, niemand meer discipline aan de dag lijkt te leggen ten opzichte van eenheden die dat wel zouden moeten kunnen opeisen. De autoriteiten proberen nog wel leiding te geven, maar niemand voelt zich meer verplicht echt te gehoorzamen, als dat tegen het pure eigenbelang in gaat. Verscheidene (nationale) groepen zeggen zich tegen de ander te verdedigen, maar eigenlijk is iedereen in de aanval. 234 Het erkennen van de (denkbeelden van de) opponent vormt de basis van een consensusbenadering. Casanova in Redero San Román [red.] (1996), 42-46 wijst vier momenten aan waarop bij politieke hervormingen de consensus zich moet laten gelden; vanuit de regimehervormers, vanuit de oppositie, vanuit beide voor de verkiezingen en in de samenstelling van een nieuwe grondwet. Het feit dat deze reeks in Joegoslavië in omgekeerde volgorde plaatsvond vanuit de republieken zou het grote gebrek aan consensus kunnen verklaren. In deze studie wordt niet heel veel aandacht geschonken aan de grondwetshervormingen, omdat die voornamelijk het gevolg zijn van het gekozen politieke denk- en werkkader. 235 In Lydall (1989), 98 verschijnt bijvoorbeeld een vroeg citaat van Kučan waaruit duidelijk een Sloveense focus blijkt als oplossing voor Joegoslavische problemen. Ook lijkt het voorzitterschap van het presidium door de Sloveen Janez Drnovšek voordat Jović de functie bekleedde niet het verschil te hebben gemaakt. 236 Ramet tekent op hoe het presidium paramilitaire groeperingen – voornamelijk opererend in de Servisch-Kroatische gebieden – aan banden wilde leggen, maar hoe de verschillende republieksvertegenwoordigers deze maatregel elk op hun eigen manier wensten te interpreteren. (Ramet (1999), 59, maar ook Silber & Little (1995), 98-112, 146-160.) 237 Silber & Little beschrijven de vergeefse pogingen het tij te keren gedurende maart 1991. (Silber & Little (1995), 129-145.) Over het in de maanden daarna allesbehalve temperende gedrag van de hoofdrolspelers, de details van de groeiende complicaties en de etnische component daarin: Magaš (1993), 276-285, 293-296 en Silber & Little (1995), 146-160.
- 96 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
verschoven naar een diepgaander etnische kwestie, wat de kans van slagen van een mogelijk gezamenlijke oplossing alleen nog maar verder verkleinde. Het is pas in deze situatie dat men een ultieme lijmpoging waagde, maar de voor een stand houdend akkoord benodigde condities waren door het verloop van het proces in de laatste jaren eigenlijk al te zeer ondermijnd.238 Naast het feit dat de animositeit tussen de partijen inmiddels gevaarlijk dicht bij het brandpunt was gekomen, ontbeerde deze poging net zo goed als het hele proces de overkoepelende stuwkracht van een hogere machtsinstantie. De federale autoriteiten stonden, voor zover ze nog niet volledig waren opgeslokt door republikeinse spelers, volledig buitenspel. Het waren nu de republieken die baat hadden bij het behoud van Joegoslavië in een bepaalde gezamenlijke vorm die het voortouw namen, maar zij stonden machteloos tegenover de belangen van de republieken die vertrouwen hadden in hun eigen macht. Bij gebrek aan een gezamenlijk sturingskader, of aan een boven alles verheven macht die als ultieme barrière zou kunnen fungeren voor het alles-ofniets-scenario dat zich aandeed, zegevierde opnieuw de lijn van het eigenbelang boven die van het gedeeld belang. Zo voltrok het einde van de Joegoslavische overgang zich volgens hetzelfde draaiboek als dat van eerdere jaren. De republieken – en kleinere eenheden – die bij machte waren dat te doen, trokken hun eigen plan en waren bereid dat tot het uiterste te drijven, ook als dat botste met ideeën van opponenten.239 De territoriale en etnische belangen van de verschillende republieken kwamen in deze periode dan ook tot gewelddadige escalatie, het uiteindelijke resultaat hiervan zijn de oorlogshandelingen die in de zomer van 1991 van start gaan.
3 – ONDERZOEKSBEVINDINGEN 3.1 – De Kern van de Kwestie
238
Linz houdt echter vol dat ook als er geen weg terug meer lijkt te zijn, er toch altijd een kans is een crisis weer in goede banen te leiden. (Linz (1978), 10-11.) Het Spaanse voorbeeld lijkt dit ook te bevestigen, als gekeken wordt naar het extreme van de kenmerken voor regime-instabiliteit die in Higley & Burton (1989), 20 worden aangekaart. 239 Er is in dit laatste stuk voor gekozen om niet nogmaals de referenties te herhalen die eerder al uitgebreid aan bod zijn gekomen, het moge echter duidelijk zijn dat ook op deze laatste crisisperiode van de Joegoslavische overgang dezelfde reeds besproken zaken van toepassing zijn. De kracht van het initiatief, de legitimiteit van (democratische) hervormingen en de onmogelijkheid te ontsnappen aan het ingezette kader – zoals door de verschillende, aangehaalde auteurs beschreven is – zouden hier weer opgevoerd kunnen worden, net als de zichzelf versterkende krachten van het (nieuwe) politieke systeem.
- 97 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
Bij de bestudering van het Spaanse en het Joegoslavische overgangsproces komt duidelijk naar voren hoe groot het belang van nieuw politiek-bestuurlijk initiatief is geweest voor het verloop van beide overgangsprocessen. In dit verband dient vooral de rol van Adolfo Suárez en Slobodan Milošević te worden benadrukt, het nieuwe bewindskader waar zij op inzetten verwerd naarmate het proces vorderde het enig geldende kader. Men moet hier niet de conclusie uit willen trekken dat zij als een soort filmheld (dan wel –schurk) aan de hand van een geniaal bekokstoofd plan met één druk op de knop alles naar hun hand konden zetten. Zij moesten vaak hun hele politieke gewicht in de schaal leggen om zaken gedaan te krijgen en bovendien hadden beide de onmisbare steun van een groep directe of indirecte medewerkers. Wel is het zo dat zij meer dan wie of wat ook de kracht hadden en de macht kregen om situatie na situatie stapsgewijs naar hun hand te zetten, waarbij premier Suárez aan het begin van de politieke overgang de hoofdrol voor zich opeiste en Milošević pas tegen het eind voor het voetlicht trad. In beide gevallen zou dit momentum cruciaal blijken voor de uitkomst van het proces. Daarmee komen we op het tweede essentiële punt: hoe kwamen Suárez en Milošević in de positie om situaties naar hun hand te kunnen zetten? Hierin schuilt een belangrijk verschil tussen de twee overgangen, namelijk de rol van het staatshoofd in het overgangsproces. Hoewel men ervoor moet oppassen Juan Carlos I een al te actieve rol in het proces zelf toe te dichten, kan het niet ontkend worden dat hij van wezenlijke invloed is geweest. Niet zozeer door de leiding van het proces op zich te nemen, maar wel door ervoor te zorgen dat anderen – voornamelijk Suárez – de mogelijkheid kregen dat te doen. Op enkele sleutelmomenten greep hij ferm in, maar daarna trad hij weer meer op de achtergrond. In de Joegoslavische overgang kan geen enkele staatsinstantie worden aangewezen die deze rol voor zich opeiste. Het is nog maar de vraag of het presidium bij machte was dit te doen – wellicht dat een andere instantie, bijvoorbeeld de SKJ als bewindspartij, hier beter een rol in had kunnen spelen – maar niets wijst erop dat er überhaupt de wil toe was. Doordat in de loop van de tijd niets wezenlijks veranderde, kwam in Joegoslavië ruimte vrij voor alternatieven als die van Milošević om vanuit een andere legitimiteit dan die van de formele macht het heft in handen te nemen. Dit in tegenstelling tot Spanje waar door het snelle ingrijpen aan het hoofd van de staat de alternatieven binnen het formele kader bleven. Voorgaande houdt verband met het derde belangrijke punt, namelijk de oppositionele krachten in het proces. Uiteraard heeft men in politieke overgangen niet alleen te maken met wat de beheerders van de macht doen en laten, maar ook met oppositiebewegingen die de machtsverhoudingen proberen te veranderen, in situaties
- 98 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
als deze bovendien in verhevigde mate. Het is echter goed vol te houden dat hun rol in zekere zin secundair is. Niet omdat de oppositie niet van belang zou zijn, maar omdat ze zich enigszins dient te schikken in de modus operandi die gaandeweg het proces wordt gecreëerd. Hier hebben zij zelf zeker ook invloed op, maar die ligt meer in hun reactie, dan in de actie. Dit illustreert nogmaals hoe belangrijk het scheppen van een nieuw bestuurlijk kader is op het moment dat zich een overgangssituatie voordoet. Gezien vanuit dit kader kan gezegd worden dat in Spanje de oppositie, na het aantreden
van
Suárez,
haar
rol
vertolkte
binnen
het
bouwwerk
van
het
democratiseringsproces. Net als dat het erkend moet worden dat ze de kans kreeg haar belangen te verdedigen binnen het systeem, kan men evenwel ook niet ontkennen dat de oppositie zich hierin zodanig gematigd opstelde dat het bouwwerk niet omvergeworpen werd voordat het goed en wel was opgezet. Door de vroege hervormingen werd de vertegenwoordiging van de oppositie binnen het staatsbestel bovendien snel geconcretiseerd, waardoor de loyalen snel van de disloyalen gescheiden werden, wat de ruimte voor radicale alternatieven aanzienlijk verkleinde. Hier ligt wat betreft oppositiebewegingen het verschil met Joegoslavië, waar de oppositie in principe wellicht sowieso minder gestructureerd was, maar waar door het uitblijven van hervormingen ook geen overzicht gecreëerd werd in de mogelijk verschillende stromingen. Op dezelfde wijze als door Suárez’ benadering een zich binnen het overkoepelende systeem inpassende oppositie ontstond, ontstond na de overname van het initiatief door Milošević een aan zijn confronterende werkwijze gelijkende oppositie. Dat wil zeggen, een oppositie van de andere republieken die Servië door Milošević’ stellingname tegen zich in het harnas had gejaagd. Doordat de verschillende republieksbestuurders ten opzichte van elkaar in dezelfde bestuurslaag stonden en bovendien in de loop van het proces hun legitimiteit vergroot zagen door op republieksniveau politieke hervormingen toe te passen, ontstond er ruimte voor meerdere, maar gelijkwaardige en vooral botsende alternatieven binnen een zelfde staatsbestel. Het gevolg hiervan was dat die alternatieven het systeem uitholden in plaats van er binnenin uitsluitsel te vinden. Hiermee zijn we op het vierde essentiële punt beland, de consolidatie van het nieuwe bewindskader. In beide overgangsprocessen valt te zien hoe, toen er eenmaal door Suárez en Milošević daadwerkelijk op hervorming was ingezet, de operationele verandering van het oude regime naar de nieuwe omgangsvormen eigenlijk betrekkelijk snel plaatsvond. Bovendien wist de meerderheid zich opmerkelijk snel in de nieuwe vorm te voegen. Zelfs toen de twee aanjagers hun voortrekkersrol met anderen moesten delen, of helemaal opgeven, bleken de opponenten zich aan ‘hun’
- 99 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
systeem te blijven spiegelen. Zo waren de projecten van Kučan in Slovenië en Tuđman in Kroatië meer een reactie op de gevestigde modus operandi, dan een daadwerkelijke poging tot verandering. In dezelfde trant werden in Spanje de grenzen van de partijpolitieke arena door Suárez’ tegenstanders – ook die binnen UCD – danig op de proef gesteld, maar kwam men niet meer met iets radicaal anders. De paradox doet zich dus voor dat de energieke inzet van een aantal personen op een gegeven moment in het proces ervoor zorgde dat het nieuwe systeem merkwaardig snel krachtig genoeg bleek om boven de individuen uit te stijgen. Alleen creëerde Suárez ruimte voor een inclusief, consensueel democratiseringsproces in overeenstemming met de rest van westers
Europa,
terwijl
met
Milošević
het
exclusief,
confronterend
republieksnationalisme groeide met als gevolg de in zichzelf kering van diezelfde republieken in hun eigen staatsproject. Hoewel dit niet meteen hard tegen hard ging, voelde men zich niet genoodzaakt rekening te houden met de opponent. In beginsel leidt een situatie als deze tot langs elkaar heen werken, maar als men niet van dit pad wijkt, komt vroeg of laat het moment dat de houding verschuift van langs elkaar heen naar tegen elkaar in en dat was dus ook wat in groeiende mate gebeurde in Joegoslavië. In het verlengde hiervan ligt het laatste punt dat aangekaart dient te worden, de (on)mogelijkheid tot ontsnappen aan de voortgang van het proces. Terwijl in het geval van Joegoslavië de gematigden bakzeil bleven halen en de mogelijkheid de hele overgang over een andere boeg te gooien zo goed als geheel afwezig bleef, waagden bij het Spaanse overgangsproces de extremen toch nog een poging het tij te keren en kwam met de poging tot staatsgreep de mogelijkheid van een radicaal alternatief verdacht dichtbij. De verklaring voor dit verschil kan men echter opnieuw vinden in het opgevoerde politiek-bestuurlijke normenkader, wat deze kwestie dus tevens meer reactief dan actief maakt. Doordat in het Spaanse geval zich een situatie ontspon waarin gematigdheid de dienst uitmaakte, stonden daar de extremen buitenspel, terwijl in Joegoslavië die juist werden gevoed en het de gematigden waren die buitenspel raakten. De oorzaak van de radicale actie, respectievelijk non-actie is dat het voor extremen veel makkelijker is een scenario van gematigdheid omver te werpen en daarbij de regels van een spel wat hen niet zint met voeten te treden, dan het voor gematigden is zich een plaats toe te eigenen in een scenario van radicalisatie, laat staan het ‘op zachte wijze’ omver te werpen. Om vervolgens te verklaren waarom de extremistische optie het in Spanje niet haalde, terwijl in Joegoslavië deze niet gestopt kon worden, moet men aankloppen bij de combinatie tussen de kracht van het momentum die een bestuurselite in een
- 100 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
bepaalde tijd heeft en de kracht van het werkkader wat hierdoor gecreëerd wordt. Het valt niet te ontkennen dat de zeer concrete actie van koning Juan Carlos tijdens de zeer concrete poging tot staatsgreep essentieel was voor het mislukken ervan en toen het gevaar eenmaal geweken was, zorgde de consolidatie van het democratische kader ervoor dat deze extreme actie betrekkelijk eenvoudig kon worden opgevangen. Op het moment dat men op het randje balanceerde, bleek redding door de staat dus mogelijk. Redding bleef uit in Joegoslavië om de reeds vastgestelde redenen. Extremen hadden daar het voortouw en in een situatie waar het hard tegen hard (en steeds harder) gaat, hebben de brutalen de wereld, niet de gematigden. Dit zorgde ervoor dat er een aanhoudende crisis was die, voorzover er nog überhaupt sprake van was, zich meester had gemaakt van het gezamenlijke staatskader. Op het moment dat de crisis vervolgens op het spits gedreven werd, was er niets of niemand die zich er boven kon verheffen; zowel de personen, als de instanties waren verzwolgen door de confrontatie van verschillende staatsprojecten binnen de staat. Alles op een rij zettend kan men niet anders dan volhouden dat in de overgangsprocessen die zich voordeden na het franquisme en het titoïsme er zich een (sluimerende) noodzaak tot verandering aandrong. Na zulk een lange periode met Franco, respectievelijk Tito aan het hoofd van het land, bleek er een te vullen ruimte voor nieuw leiderschap te zijn vrijgekomen. Diegene(n) die het momentum wist(en) op te pakken en krachtig inzette(n) op een vernieuwend project, verkre(e)g(en) onnoemelijk veel invloed op het nieuwe politiek-bestuurlijke kader waarin de gebeurtenissen zich ontvouwden, aangezien andere hoofdrolspelers zich snel in het nieuwe systeem voegden of moesten voegen. In het verloop van de verschillende politieke overgangen vertolkten Suárez en Milošević de rol van primaire aanjagers. Het is van wezenlijk belang dat Suárez gekatapulteerd werd door het staatshoofd, Juan Carlos I, terwijl Milošević zich juist naar boven kon werken door de weinig actieve houding van hogere Joegoslavische instanties. Vervolgens zorgden de twee leiders er met de andere actoren voor dat de bewindsvorm waarop was ingezet geconsolideerd raakte. In het politieke overgangsspeelveld van Spanje creëerde men zo een bouwwerk waarin het gemeenschappelijke het kader werd waarbinnen de verschillen konden worden uitgewerkt, terwijl men in Joegoslavië in een strijd om de eigen visie te laten prevaleren juist het gemeenschappelijke tegenover elkaar zette. Dit verschil bleek determinerend voor de latere uitkomst van de politieke overgang. De bestuurlijke kaders waren betrekkelijk snel zodanig geconsolideerd, dat er een zeer krachtige actie nodig was om van het ingeslagen pad af te wijken. Toen men dit in Spanje ondanks alles toch probeerde, stond het staatshoofd garant voor de voortgang van het proces,
- 101 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
waarna de democratiserende overgang van Spanje ook internationaal voltrokken kon worden met het lidmaatschap van zowel de NAVO, als de EEG. In Joegoslavië had de confronterende werkwijze ervoor gezorgd dat niemand de taak van het omgooien van het proces op zich kon of wilde nemen en de onmogelijkheid tot samenwerking ontaardde in het op gewelddadige wijze uiteenvallen van het land, aangezien de botsende
autonomie-
en
staatswensen
van
de
verschillende
republieken
onverenigbaar waren geworden, onder andere door overlappende territoriale aanspraken. Het verschil in verloop van de twee overgangsprocessen valt dus te verklaren vanuit het optreden van de afzonderlijke politiek-bestuurlijke staatselites, in het bijzonder het leiderschapsinitiatief van Suárez – mogelijk gemaakt door koning Juan Carlos – en dat van Milošević – ontstaan door de onmacht van hogere staatsinstanties – en vanuit de verschillende politieke kaders waar zij op inzetten, respectievelijk een inclusiverende consensusdemocratie in Europees verband en het exclusiverende republieksnationalisme met de eigen-staatprojecten van dien.
3.2 – Gangbare Opvattingen omtrent Beide Politieke Overgangen Herbekeken Nu duidelijk gemaakt is waar de fundamenten liggen voor het verschil in verloop tussen het Spaanse en het Joegoslavische overgangsproces, kunnen enkele gangbare opvattingen over beide processen tegen de achtergrond van de hier opgedane bevindingen geplaatst worden. De toegevoegde waarde van deze studie ligt in het vergelijkende aspect en het is dan ook niet gek dat op dat vlak de meest uitdagende vraagstellingen kunnen worden gedaan wat betreft de gebruikelijke behandeling van de Spaanse en de Joegoslavische politieke overgang. Zoals reeds uitgebreid naar voren is
gekomen,
kan
het
bewezen
worden
geacht
dat
het
verloop
van
de
overgangsprocessen in Spanje en Joegoslavië in grote mate is beïnvloed door de politiek-bestuurlijke (staats)elite uit beide landen. Het is niet zo dat alles wat de hoofdrolspelers tijdens de overgangen zich voornamen ook mogelijk was, het gaat om een initiatief dat opgepakt werd en dat door de energieke stellingname de kracht ontwikkelde de processen binnen bepaalde banen te leiden. Hierbij diende rekening gehouden te worden met anderen, waren sommige paden onbegaanbaar, moest men soms een stap terug nemen om er twee vooruit te geraken, kortom, waren er vele heikele kwesties die de zaken compliceerden. Niettemin bleef de macht van het
- 102 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
initiatief in beide overgangsprocessen doorslaggevend om de overgang een bepaalde kant op te laten gaan. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de meeste van de geraadpleegde studies het menselijk en daadkrachtig handelen van de hoofdrolspelers een belangrijke rol toedichten in het verloop van de processen. Hoewel veel van de onderzoeken naar de Spaanse overgang nalaten een concrete conclusie te trekken die uitsluitsel zou bieden over dat wat de auteur(s) wezenlijk acht(en), verraadt het gekozen uitgangspunt vaak welke zaken cruciaal gevonden worden. Zo valt er aan de boektitels van Apezarena (1997) en Powell (1991) eigenlijk al veel af te lezen en is de opbouw van Prego (1999) net zo goed veelzeggend voor haar perspectief wat betreft het verloop van het overgangsproces.240 Daarbij benadrukken García San Miguel (1981), Preston (1987), Tusell en Casanova in Redero San Román (1996) en Tusell (1999) wel concreet het belang van de door de politieke actoren gekozen stellingnames.241 Ook voor de Joegoslavische overgang worden bevindingen niet altijd specifiek weergegeven, hoewel meer dan voor het Spaanse geval. Bennett (1995), Ramet (1999), Silber & Little (1995), Tromp (2001) en Zimmermann (1996) zijn bijvoorbeeld duidelijk in hun conclusies.242 Stuk voor stuk dichten zij de hoofdrolspelers – en vooral Milošević – een cruciale rol toe in het verloop van de gebeurtenissen die leidden tot het uiteenvallen van Joegoslavië. Dat wil echter niet zeggen dat hierbij alle andere kwesties vergeten worden. Verschillende auteurs die over het geheel genomen het handelen van de Spaanse en Joegoslavische machthebbers als essentieel voor het verloop van de politieke overgangsprocessen betitelen, vestigen daarnaast de aandacht op andere, mogelijk grootschaligere, vraagstukken. Eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit vooral duidelijk naar voren komt in de conclusies uit de onderzoeken over de overgang in Joegoslavië.243 Het zijn voornamelijk enkele van deze zaken die in het licht van de
240
Todos los hombres del rey, oftewel ‘Alle mannen (heren) van de koning’ en El piloto del cambio; el rey, la monarquía y la transición a la democracia, oftewel ‘De piloot (stuurman) van de verandering; de koning, de monarchie en de overgang naar democratie’ laat weinig aan de fantasie over. (Apezarena (1997), Powell (1991).) Prego’s Diccionario de la transición (‘Woordenboek van de politieke overgang’) presenteert een lijst met namen van personen en een meer of minder uitgebreide beschrijving van hun (leven en) rol in het politieke overgangsproces. (Prego (1999)) 241 García San Miguel (1981), 179-182, Preston (1987), 1, 120, 187-188, 226-227, Casanova, 47-50 en Tusell, 67-68 (beide) in Redero San Román [red.] (1996) en Tusell (1999), 31-38. Preston wijkt enigszins af door naast Juan Carlos en Suárez ook González en Carrillo veel invloed toe te dichten en door de reeds vermelde aandacht die de auteur schenkt aan de actie-reactiespiraal van terroristen en (militaire) reactionairen, Tusell geeft de stapsgewijze legitimiteitsopbouw extra nadruk. In Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996) vestigen Santos Juliá: ‘Raíces y legado de la transición’, 681 en Javier Pradera: ‘La bola de nieve’, 699 de aandacht op het consensusbeginsel. 242 Bennett (1995), 247-248, Ramet (1999), 330, Silber & Little (1995), 23-25, Tromp (2001), 102-103 en Zimmermann (1996), 138. Zimmermann laat zijn invalshoek zelfs duidelijk doorklinken in de titel van zijn boek. 243 Het lijkt erop dat de oorzaken die in de regel worden aangevoerd voor het verloop van het Spaanse democratiseringsproces eenduidiger gevonden worden – of tenminste meer worden geaccepteerd door de
- 103 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
gedane bevindingen zullen worden geplaatst, aangezien ze naar aanleiding van de uitgevoerde vergelijkende analyse enige extra aandacht verdienen.
Één land, één overgang De meest opgevoerde stelling over het Joegoslavische overgangsproces is dat de hoofdrolspelers – of concreter Milošević en de zijnen – weliswaar niet de uitvinders waren van bestaande, vooral nationalistische, gevoelens, maar dat ze er wel gebruik van hebben gemaakt of ze zelfs hebben aangewakkerd en zodoende het proces in de etnische banen leidden waarin het uitmondde.244 Dezelfde auteurs die de politieke overgangsactoren een voortrekkersrol toedichten doen dat vaak in het kader van het nationalisme als aanleiding voor wat zou gaan komen in de oorlog.245 In deze studie is bijzonder weinig aandacht besteed aan de nationaliteitenkwestie in beide landen. De reden hiervoor is dat zo de nadruk gelegd wordt op de behandeling en de sturing van de realiteit door de politieke elite, meer dan op de achtergrond van die realiteit. Door zich te richten op de achtergrond van de nationalismes in Joegoslavië wordt de focus van de politieke overgang teveel verschoven naar de opmaat voor een oorlog. Op dezelfde wijze vervallen de Spaanse nationalismes dan al gauw in de roerselen van een gematigde, decentraliserende grondwet of in de extreme, terroristische factor van ETA. Voor deze studie is de behandeling van het politiek nationalisme door de machthebbers echter van wezenlijker belang dan de intrinsieke waarden van de nationalistische gevoelens. De gedachte van Linz & Stepan (1996) over de invloed van verkiezingsreeksen op de vertaling van nationalistische gevoelens is in dit verband interessant.246 Zoals in de inleiding al gesteld is kan het niet gebeurde niet onderzocht worden, dus mag men niet speculeren over een virtuele realiteit, maar het lijkt erop dat het verschil in kracht van het nationalistische profiel in beide landen in hoge mate bepaald is door de politieke sturing ervan. Daarom verdient een andere veronderstelling van Linz & Stepan (1996) en ook van Higley & Burton (1989) en Rustow (1970), namelijk dat er voor een politiek onderzoekers – dan de in het algemeen aangevoerde oorzaken voor het uiteenvallen van en de latere oorlogen in Joegoslavië, die meermaals door de onderzoekers genuanceerd lijken te moeten worden. 244 Het is curieus dat men deze formule nooit gebruikt ziet worden voor het Spaanse overgangsproces. Men kent de actoren een leidersrol toe en/of men beweert dat het Spaanse volk aan de democratisering heeft bijgedragen – of vager, dat de bevolking klaar was voor democratie – maar men ziet zelden of nooit de bewering dat Suárez en aanverwanten gebruik maakten van de democratiseringswil van de bevolking van Spanje, laat staan ervan profiteerden. 245 Bennett (1995), 238, Koch in Van den Heuvel & Siccama [red.] (1992), 189-190, 193-196, Magaš (1993), xii-xiv, Silber & Little (1995), 23-25 en Zimmermann (1996), 138, 209-212. 246 Linz & Stepan (1996), 98-107, 366-370, 379-385. Er wordt hier niet beweerd dat het nationalistisch gevoel op zich in hoge mate veranderlijk zou zijn; de praktische omzetting ervan is echter een andere zaak.
- 104 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
overgangsproces naar behoren een nationale of staatseenheid nodig is, een kleine kanttekening.247 De (mate van) eenheid – of zelfs, mocht dat het geval zijn, de wijze waarop de eenheid uiteenvalt – wordt in de overgang zelf gestuurd. De bewering dat er voor een overgangsproces naar behoren een eenheid nodig is, is in dat verband dus misschien wel juist, maar nooit vooraf te bepalen en alleen achteraf te toetsen. Er bleek voldoende eenheid te zijn in Spanje om de politieke overgang als een geheel af te ronden en in Joegoslavië was dat niet zo, maar het is niet vast te stellen of dat onder alle omstandigheden ook zo geweest zou zijn. De kans dat bij een andere sturing van de
processen
veronachtzamen.
de 248
nationalismes
zich
anders
hadden
gedragen
is
niet
te
Als men vaststelt dat de machthebbers in Joegoslavië de
nationalistische gevoelens van de bevolking hebben gebruikt voor hun eigen machtsproject, dient men zich dus te realiseren dat het aandachtspunt bij de machthebbers moet liggen en niet bij een hoe dan ook potentieel nationalismegevoel. Het is om dat soort misverstanden te voorkomen dat ervoor gekozen is het nationalisme terzijde te laten. In de vergelijking tussen de overgangsprocessen in Spanje en Joegoslavië kan men alleen iets zeggen over hen die er leiding aan gaven, niet over een – enkel vermoedelijk, want alleen achteraf te toetsen – verschil in de aard van het nationalisme.
Misbruik van de geschiedenis Hetzelfde geldt in grote lijnen voor het aanwenden van de historische bagage voor het verloop van de Spaanse en Joegoslavische politieke overgangen. Een deel van die historische bagage heeft dikwijls betrekking op de etnische factor, maar ook andere kwesties spelen hier mee. De meeste onderzoekers erkennen dat het verloop van de overgangen gezien dient te worden in de toentertijd actuele context en niet als de uitkomst van een soort eeuwenoude voorbestemming.249 Vervolgens omschrijven sommige auteurs echter wel het gebruik, of misbruik, van de (invloed van de) geschiedenis door de hoofdrolspelers van het proces bij het tot stand brengen van het project waar zij op inzetten.250 Aan de hand van het vergelijkend onderzoek komt echter een opzienbarend patroon bovendrijven. Men beweert dat eeuwenoude 247
Higley & Burton (1989), 18, Linz & Stepan (1996), 7-13, 27-37 en Rustow (1970), 350, 354. Rustow stelt dat er, anders dan bij socio-economische vraagstukken, geen tussenweg bestaat voor nationaliteitskwesties. Zoals gezegd valt hier wellicht iets voor te zeggen qua betrokkenheidsgevoel, maar in de praktische politieke vertaling van het gevoel lijkt de stelling toch te zwart-wit. (Rustow (1970), 359360.) 249 Bennett (1995), 6-7, Magaš (1993), 317 en Zimmermann (1996), 209-212. 250 Tromp gaat uitgebreid in op de rol die (het gebruik van) de geschiedenis volgens bepaalde auteurs heeft gespeeld in het Joegoslavische conflict. (Tromp (2001), 66-70.) 248
- 105 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
Joegoslavische kwesties of herinneringen aan WO II weliswaar niet de aanleiding waren voor, maar wel opgevoerd konden worden in hedendaagse strijdperken. Daarentegen houdt men vol dat de herinnering aan de Spaanse Burgeroorlog de politiek-bestuurlijke actoren daar er juist van weerhield opnieuw conflicten op geweld uit te laten lopen en dat eeuwenoude rivaliteiten in Spanje zo als sneeuw voor de zon verdwenen.251 Dit bewijst nogmaals dat dat wat er echt toe doet, niets anders kan zijn dan de wijze van opereren van de overgangsleiders. Het naast elkaar leggen van de twee processen en de studies ernaar, laat zien dat zelfs als men iets secundairs aanstipt, men er voor moet oppassen dat dit niet de boventoon gaat voeren in de redenering. Ongewild beklijft namelijk toch het idee dat men in Spanje ‘als vanzelf’ de misère van oorlog wilde voorkomen, terwijl de Joegoslaven de situatie ‘als vanouds’ onherroepelijk richting oorlog brachten; een misverstand dat voorkomen kan worden door zich op niets anders te focussen dan op de acties van de actoren en niet op de achterliggende factoren. Voor wat betreft de meer recente geschiedenis is er tevens sprake van enige ambiguïteit. Zoals gezegd is de invloed van het franquisme en titoïsme op beide overgangsprocessen buiten deze studie gelaten. Het buiten beschouwing laten van de ideologische weerslag van regimes die in beide gevallen bijna veertig jaar lang het land bestierd hebben, brengt enige risico’s met zich mee.252 Toch lijkt het buiten beschouwing laten van het voorgaande bewind de meest overtuigende manier om de volle aandacht te vestigen op wat voor invloed de machthebbers tijdens de politieke overgang zelf gehad hebben. Want als de gangbare opvattingen over de twee overgangen naast elkaar gelegd worden, ziet men wederom het gevaar opdoemen dat contextuele verklaringen als de oorzaken van het verloop blijven hangen in plaats van de behandeling ervan door de machthebbers. Dat de restricties van het titoïsme bijvoorbeeld, zoals vaak wordt beweerd, de hervormingen bemoeilijkten en de situatie in die zin werd verslechterd, is geheel aannemelijk, net als dat in Spanje de hervormingsmogelijkheid
vergemakkelijkt
werd
door
de
post-franquistische
parlementaire sturing. Het tegenover elkaar leggen van beide kwesties maakt de zaken echter minder voor de hand liggend, of roept in ieder geval enige vraagtekens op. Het
251
Zie bijvoorbeeld Bennett (1995), 6-7, Juliá, 679-681 en Pradera, 699 (beide) in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996) en Tusell (1999), 28-29. Andermaal een voorbeeld van het verschillend behandelen van vergelijkbare kwesties, afhankelijk van hun relatie tot de uitkomst van het proces en niet in het proces zelf. 252 Vooral de consequenties van de ideologische achtergrond van de regimes voor de karakteristieken die de staatsapparaten meekregen lijken van belang te zijn. (Ramet (1999), 175 en Linz & Stepan (1996), 250-252.) Ook Di Palma wijst op de specifieke eigenschappen van een communistisch regime met betrekking tot de sociologie van de staat, hoewel hij ook aangeeft dat daar net zo goed een uitweg voor gevonden kan worden. (Di Palma (1990), 170-181.) Eerder is al gesproken over de regime-indeling in Linz & Stepan (1996), 44-45 en de kijk van deze studie daarop wat betreft franquisme en titoïsme.
- 106 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
franquistisch bouwwerk was namelijk net zo goed allerminst gefundeerd op democratische hervormingswil en binnen de Joegoslavische staat vielen er ook liberale hervormingselementen te ontwaren. Het gaat er dus om te achterhalen waarom een bepaalde tendens de boventoon voerde. Men moet – zolang men zich niet ten volle richt op gedegen bestudering van het historische kader – oppassen met historische contextualisering, aangezien het al snel de aandacht afleidt van de beslissingen van de hoofdrolspelers uit de politieke overgang zelf.253
Institutionele erfenis In het verlengde van de algemene eigenschappen van franquisme en titoïsme en de vraag wat de (secundaire) invloed ervan geweest is op de overgangsprocessen, ligt het institutionele kader dat beide regimes gedurende decennia hadden opgebouwd. Om niet in herhaling te vallen zal hier niet te lang bij worden stilgestaan, maar dezelfde tendensen die naar voren kwamen bij het nationalisme en de historische context keren terug in de behandeling van het wettelijke kader stammend uit het voorgaande regime. Het valt op hoe afhankelijk van wat men beschrijft het belang dat aan het wettelijk kader toegedicht wordt kan verschillen. Terwijl de titoïstische grondwet een beperkende werking zou uitoefenen op mogelijke hervormingen, blijkt diezelfde grondwet enkele jaren later aan alle kanten omzeild te worden, of zelfs misbruikt voor de eigen hervormingswil.254 Dit zou erop kunnen duiden dat de wet beperkend was voor het Joegoslavische geheel en gunstig voor de afzonderlijke republieken, maar die redenering laat een groot aantal zaken uit de Joegoslavische overgang toch ook onverklaard. Daarentegen blijven in studies over het Spaanse overgangsproces de beperkingen
van
het
franquistische
wettelijk
kader
sowieso
vrijwel
geheel
onbehandeld. De vraag dringt zich echter weer op of dit zo is omdat het op zichzelf minder beperkend was of omdat, door op het randje ervan te balanceren, met de hervormingsinzet de wetten betrekkelijk snel hun beperkende kracht verloren. Met andere woorden, net als bij het voorgaande levert de uitgevoerde vergelijking een kanttekening op voor de in de Spaanse en Joegoslavische overgangsstudies gangbare contextuele verklaringen. Men moet er, zolang de – in dit geval grondwettelijke – 253
In Di Palma (1990), 157, Linz & Stepan (1996), 414, Katznelson in Mahoney & Rueschemeyer [red.] (2003), 279 en op uitgebreide wijze in Pridham (2000), 37, 41-42, 46-47, 60-61 wordt keer op keer gewezen op het belang van de historische context als invloedrijk in, maar niet begrenzend voor de uitkomst van een politiek overgangsproces. 254 In Linz & Stepan (1996), 328-333 wordt – weliswaar aan de hand van de aan de Joegoslavische grondwet gelieerde Sovjet-grondwet – aandacht geschonken aan de beperkingen van dit soort constituties, maar ook Magaš richt bijvoorbeeld haar pijlen op de Joegoslavische grondwet van 1974. (Magaš (1993), 328-329.)
- 107 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
kwesties niet met de volle aandacht bestudeerd worden, voor waken dat ze de principiële redenering niet overschaduwen. Het enige wat uit de overgangsvergelijking blijkt is het verschil in sturing door de leiders; uiteenzettingen over contextuele verschillen dienen hieraan ondergeschikt te zijn.255
Interpretatie van de context Mogelijk is de indruk gewekt dat geprobeerd is het ongelijk van andere onderzoeken te bewijzen, maar niets is minder waar. Vanzelfsprekend is de context van invloed op de handelingen van een ieder en dus op de situatie als geheel. Voor het algemene verloop van het overgangsproces op staatspolitiek niveau is echter niet de context bepalend, maar de interpretatie ervan door de hoofdrolspelers.256 Het aanvoeren van omstandigheden voor de beslissingen van de politieke actoren en het verder daarbij laten, brengt te veel het gevaar met zich mee dat die omstandigheden de boventoon gaan voeren in plaats van de acties. Het naast elkaar leggen van (studies naar) de twee onderzochte overgangsprocessen bevestigt goeddeels die veronderstelling. Het blijkt duidelijk dat in het verloop van beide politieke overgangen de gedragingen van de initiatiefnemers cruciaal zijn en in een algemene studie als deze – en als de meeste van de bestudeerde bronnen – dient het feit dat de overgangsleiders van een bepaalde context gebruik hebben gemaakt secundair te blijven. Wel zou het belangrijk zijn meer te weten te komen over specifieke contextuele eigenschappen, maar dan vooral over de situatie aan het begin van het overgangsproces. Om een concreet voorbeeld te noemen: de stelling dat de titoïstische wetten de politieke overgang bemoeilijkten, terwijl de franquistische wetten aangepast konden worden is een bijna tautologische redenering, aangezien de Joegoslavische overgang moeilijk verliep en dramatisch eindigde, terwijl voor de Spaanse problemen gaandeweg een oplossing gevonden werd. De sleutel tot een in die zin verlichtende vergelijking ligt dus bij een gedegen bestudering van de wettelijke kaders zoals ze net voor de dood van Franco en Tito gehanteerd werden. Dan kan men werkelijk de vinger leggen op eventuele verschillen of gelijkenissen, niet meer als die wetten in het kader van een lopende overgang bestudeerd worden. Hetzelfde geldt
255
Zelfs verklaringen over het verschil in sturing door de machthebbers kunnen na een vergelijking tussen de twee processen opzienbarend blijken. In Silber & Little (1995), 23-25 wordt bijvoorbeeld gesteld dat het overgangsproces in Joegoslavië langs de bekende paden geleid werd door hen voor wie niets viel te halen in een vredige, democratische overgang. Bezien vanuit het Spaanse perspectief viel er voor overgangsleiders echter juist van alles te halen in een gematigd politiek overgangsproces. 256 Linz stelt bijvoorbeeld ook dat het niet de problemen zelf zijn die zorgen voor het ontvlammen van een crisissituatie, maar de uiteindelijke interpretatie en behandeling ervan. (Linz (1996), 54-55.)
- 108 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
voor de verschillende nationalismes, voor de voorgaande regimes en voor alle andere belangwekkende kwesties die in Spanje en Joegoslavië speelden.257 De invloed ervan bepalen op een lopende politieke overgang is hoogst gecompliceerd, omdat men dan eigenlijk onderzoekt wat de machthebbers uit de overgang ermee deden, niet waar ze door beïnvloed werden. Men kan beter de kwesties zelf naast elkaar leggen en pas dan zal men tot een gedegener conclusie komen, niet zozeer over de beïnvloeding van het proces, als wel over de eigenschappen van de kwesties zelf. In vervolg op ‘ons’ soort meer algemeen historische vergelijkende studies zou dus, als er aanleiding is bepaalde contextuele omstandigheden nader te bestuderen, gepleit kunnen worden voor meer specialistische vergelijkende onderzoeken. Voor het Spaanse en Joegoslavische overgangsproces afzonderlijk zijn bepaalde zaken – nationalisme, franquisme en titoïsme, wettelijk kader – wel onderzocht, maar het zou interessante inzichten kunnen opleveren in een specialistische vergelijking te duiken omtrent deze kwesties.258
Symbolische factor Zoals in het eerste hoofdstuk van deze studie is aangestipt, schuilt in een onderzoek naar de handelingen aan de top van het landsbestuur het gevaar dat men doorslaat in de aandacht voor elitaire microkwesties. Zonder dit gevaar te willen bagatelliseren en zonder te pleiten voor de vertelling van historische gebeurtenissen als een boeiende opeenstapeling van anekdotes, dient benadrukt te worden dat de zogenaamde kleine dingen niet te makkelijk als leuke opvulling van het echt belangrijke moeten worden afgedaan. Binnen de hierboven gestelde richtlijnen voor afbakening tussen studies naar het algemeen verloop en specialistische onderzoekingen, zou het niet gek zijn om hetgeen tijdens de overgangsprocessen meer anekdotisch lijkt tevens op een serieuze manier te bestuderen. Het is niet vreemd te denken dat dikwijls zaken die men in het algemeen als toegevoegd detail interpreteert een diepere, vaak symbolische,
257
Het gedrag van de media in het beschrijven en misschien ook aansturen van de overgang is bijvoorbeeld een buitengewoon interessant vraagstuk. Wederom geldt nochtans dat in het Joegoslavische geval er veel meer aandacht aan deze kwestie besteed wordt dan bij Spaanse studies. (Bennett (1995), viii, 248, Ramet (1999), 38-41 en Milošević in Udovički & Ridgeway [red.] (1997), 108-129.) Tevens is religie een boeiend contextueel gegeven, hoewel in het geval van Spanje de rol van godsdienst als machtsfactor tijdens de politieke overgang slechts vanuit de katholieke kerk kan worden bezien tegenover de verschillende religies in Joegoslavië. (Tromp (2001), 91-97.) 258 Hier kan de opeenstapeling van kleine beetjes kennis die in Mahoney in Mahoney & Rueschemeyer [red.] (2003), 137-168 verdedigd wordt in herinnering worden gebracht. Deze methode zou tot meer gedegen kennis over het onderwerp leiden dan het aanstippen van allerlei zaken in een overmatig brede studie.
- 109 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
achtergrond met zich meebrengen die verder gaat dan een mooi toeval.259 De symboliek die uitgaat van tal van kleine gebaren kan in een politieke overgang – zeker in de zogezegd ultradynamische fase waarin dingen van dagen, of zelfs uren afhangen – het verschil maken tussen de ene of de andere politiek-bestuurlijke uitkomst. Het is niet zaak er zomaar op los te fantaseren over de invloed van veelzeggende voorvallen, maar er liggen duidelijk symbolische dwarsverbanden voor het oprapen die zeer waarschijnlijk van belang zijn geweest voor de overgangsprocessen en waar curieus genoeg zelden of nooit op gedegen wijze bij wordt stilgestaan. Ook voor dit gegeven zou een specialistisch vergelijkend onderzoek wat betreft de Spaanse en de Joegoslavische overgang het nodige licht op de kwestie kunnen werpen.
3.3 – Het Spaanse en het Joegoslavische Overgangsproces: Gespiegelde Bomen Aan het eind van het standaardwerk van O’Donnell & Schmitter (1986) creëren de auteurs de metafoor van het driedimensionale schaakspel om door middel van een abstracte weergave de veelzijdigheid van een politieke overgang te kunnen benaderen.260 Op zichzelf is dit een uitermate bevredigende vergelijking, vooral met de beschrijving die de twee onderzoekers geven van het specifieke verloop van een ‘overgangspartij’ schaak. Ter afsluiting zou deze studie nochtans een model willen vinden waarin niet alleen de complexiteit en de dynamiek van het verloop van een politieke overgang kan worden weergegeven – dat is zogezegd al voorhanden – maar ook het uiteenlopende, in enige zin tegengestelde verloop van de twee hier behandelde processen. Met dat doel voor ogen is gekozen voor het model van de gespiegelde bomen.261 Hierbij vormt een natuurlijke boom met al zijn vertakkingen de afspiegeling van de vele politiek-bestuurlijke opties die zich voordoen bij een overgangsproces en wordt het daadwerkelijke verloop ervan geduid door een van de mogelijke paden die in de overgang gekozen wordt richting de boomtop, oftewel de
259
Een studie als die van Apezarena staat bijvoorbeeld bol van de symbolisch geladen details: het belang van de naam Primo de Rivera in de eerste hervormingspogingen, het erkennen van de monarchie door de PCE op de verjaardag van de Tweede Republiek, het feit dat juist Armada’s vader als lid van het privékabinet van Alfonso XIII deelgenoot was van diens vertrek uit Spanje, het pas na de koningsrede klappen van de PSOE na de verkiezingen van 1977 en heel veel meer. (Apezarena (1997), 66-71, 355-358, 394396, 478-479 (resp.).) Maar ook Ramet schenkt aandacht aan op het oog meer secundaire kwesties, bijvoorbeeld de ogenschijnlijk moeilijke jeugd van Milošević. (Ramet (1999), 299.) De behandeling van deze zaken ontbeert echter dikwijls wetenschappelijke diepgang. 260 O’Donnell & Schmitter (1986), 66-67, 70. Ook Whitehead maakt in zijn meer theoretische werk gebruik van een van de voorhanden zijnde metaforen, de theatermetafoor. (Whitehead (2002), 42-48.) 261 Zie Appendix 5 voor een mogelijke schematische weergave.
- 110 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
uitkomst van het proces.262 Zo wordt het gegeven verdedigd dat bij een politieke overgang de uitkomst in principe open ligt en dat degenen die daar de macht toe hebben door de beslissingen die ze nemen, in ieder geval tot op noemenswaardige hoogte, kiezen waar zij het proces laten uitkomen. Mogelijke beperkingen die gelden ten aanzien van de overgang worden gevat door het feit dat de boom groeit waar hij groeit en niet zomaar ergens anders neergeplant kan worden; ook zal een boom, om het zo stellen, niet opeens een lantaarnpaal worden. Externe omstandigheden zijn zowel bij de overgangsprocessen als bij de boom weliswaar van invloed, maar zeker niet bepalend voor het karakter van de boom, of politieke overgang. Net als bij een boom sommige vertakkingen sterker zijn dan andere en tal van secundaire vertakkingen met zich meedragen, terwijl andere minder sterke slechts een of twee, zijn in de overgangsprocessen sommige paden moeilijker begaanbaar dan andere, of creëren bepaalde opties meer of minder verdere mogelijkheden. Het blijven echter in beginsel begaanbare politiek-bestuurlijke paden. Vanaf het punt dat deze fundamentele eigenschappen in acht zijn genomen, is binnen de overgang bijna alles mogelijk. Net als bij een boom de vertakkingen in principe alle kanten op kunnen wijzen, geldt voor de politieke overgang dat in de ontwikkelingsfase alle richtingen open liggen.263 Deze openheid is echter niet eeuwig; op het moment dat er een richting gekozen wordt, vervallen de andere opties. Het is niet mogelijk van de een op de andere vertakking te springen. Alleen als men extreme middelen inzet, bijvoorbeeld een staatsgreep of zaag, kan men de natuurlijke groei kortwieken en terugvallen op een gemist pad als enige nog geldende. Wel is het zo dat na de keuze voor een bepaalde vertakking er zich meteen weer een nieuwe splitsing aandient, waarbij de ene optie de overgang dichter bij het eerder gemiste pad kan brengen en de andere juist er verder vanaf.264 Op deze wijze is het verloop van het overgangsproces dus net als bij het ‘beklimmen’ van een boom een permanente afweging tussen twee of meerdere vertakkingen.265 In principe kan men net zo goed 262
De top is dan uiteraard niet simpelweg het hoogste punt vanaf de grond, maar een van de vele uiterste vertakkingen die een boom vanaf de stam kan hebben. Hoe het aan de andere boomtoppen geweest zou zijn, valt bij dit soort processen niet te achterhalen. 263 Een andere metafoor van O’Donnell, maar dan over de eigenschappen van autoritaire regimes, is dat in dat geval de wolven loskomen, in de zin dat iedereen zijn eigen autoriteit(je) wil laten gelden. (O’Donnell (1999), 55.) Bij een politieke overgang zou mutatis mutandis dezelfde wolvenmetafoor gebruikt kunnen worden, of op zijn minst kan men zeggen dat de oppasser is weggevallen. Alles is op dat moment mogelijk – de wolven zijn los – totdat iemand de boel weer afsluit en men in de pas begint te lopen. 264 Om het tweedimensionaal voor te stellen: neemt men na een eerste beslissing voor ‘oost’ daarna alleen maar ‘west’, dan zal de uitkomst dicht bij de meest oostelijke vertakking van west liggen, oftewel bij het centrum. Neemt men echter überhaupt alleen maar oost, dan zal west en zelfs het centrum heel ver weg lijken en vice versa. Overigens lijkt er in processen als deze sprake te zijn van een zekere gewenning, men neemt bijna altijd de richting waar men al eerder voor koos. 265 In Tusell (1999), 31-32 wordt de stapsgewijze opbouw van een overgangsproces opgetekend. Casanova in Redero San Román [red.] (1996), 29 zegt er het volgende over: “[…] het deels bewuste,
- 111 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
aan het ene, als aan het andere eind van de boom en de overgang uitkomen en ook alle opties ertussenin liggen open. Heeft men eenmaal gekozen, beperken de opties zich echter zienderogen. Het keuzemoment is hierin van groot belang.266 Het afsluiten van een van de twee opties in het begin van de ontwikkelingsfase van het proces, of in de boom, maakt dat er een heel speelveld afgesloten wordt, terwijl een keuze aan het eind maar een miniem verschil in uitkomst betekent. Het verloop van de politieke overgang, het aflopen van een boom, gaat dus niet vanzelf, er moet elke keer weer gekozen worden waar men voor gaat. Of, in een overgangsproces als de hier bestudeerde ook vaak het geval, men dient zich in ieder geval zo op te stellen dat opties begaanbaar blijven; tenminste als dat is wat men wil. Het is op dit punt dat de aanjagers van de overgang fundamenteel zijn voor het model. Zij zijn het die uiteindelijk bepalen welke van de vertakkingen in de talloze splitsingen genomen worden. Zoals gezegd is het niet beweerd dat deze beslissers oppermachtig zouden zijn. Soms zullen paden bij voorbaat al zijn afgesloten, soms zullen ze moeten wachten totdat een gewenst pad gecreëerd wordt, soms zullen ze – maar dit behoort zelden of nooit tot de mogelijkheden – een stap terug moeten zetten om een betere optie te kiezen en soms zullen ze een niet geliefd pad moeten nemen omdat ze in hun eentje de top niet kunnen bereiken. Dit alles in acht nemend blijven zij evenwel de primaire gangmakers, in ieder geval daar waar het gaat om de meest essentiële vertakkingen. Zonder hun initiatief blijft het overgangsproces hangen op een ongewilde plek. Tot zover is ook het beschreven model alleen te betrekken op overgangen afzonderlijk van elkaar. Om ervoor te zorgen dat twee politieke overgangen, zoals in de opgevoerde vergelijking, in het model geherbergd kunnen worden, dient men de bomen aan elkaar te spiegelen. De startpunten van beide bomen vertrekken in dat geval vanaf een denkbeeldige verticale lijn, elk een tegengestelde richting op. Heeft men gegronde redenen om te menen dat twee overgangen vanaf een verschillende beginsituatie in gang gezet zijn, kan men dat in het model weergeven door de twee bomen op een verschillende hoogte van de lijn te laten starten.267 Door de beslissingsmomenten en de keuzes die erin genomen worden in het boommodel tegenover elkaar te zetten, krijgt men een idee over hoe de twee overgangsprocessen maar altijd onzekere resultaat van een reeks keuzes en antwoorden en opeenvolgende interacties tussen de sleutelactoren, allen gedwongen in een strategische context van uiterste onzekerheid te opereren.” Ook Rustow vestigt nadrukkelijk de aandacht op de bewuste keuze. (Rustow (1970), 356.) 266 Zie: Thelen, 219-220 en Katznelson, 290-291 (beide) in Mahoney & Rueschemeyer [red.] (2003). 267 Binnen de vergelijking uit deze studie zouden de twee overgangsprocessen echter vanaf hetzelfde punt vertrekken, omdat gekozen is voor een benadering vanaf de dood van de regimeleider, zonder aandacht te besteden aan de voorgeschiedenis en meer uitgaande van de gelijkenissen tussen beide landen dan van eventuele verschillen.
- 112 -
V. Spaans Tegenover Joegoslavisch Overgangsproces
zich ten opzichte van elkaar verhouden. Zo zou men in het geval van de bestudeerde overgangen bijvoorbeeld kunnen illustreren hoe de tak waarin hervormingen worden afgewend in de Joegoslavische boom veel langer is dan in de Spaanse, waar na een half jaar duidelijk voor andere, nieuwe vertakkingen gekozen wordt. Het verschil in verkiezingsreeksen zou net zo goed tot een zeer verschillend pad langs de mogelijke vertakkingen leiden, of het voorkomen, dan wel uitblijven van radicale omslagpogingen. Op deze wijze kan dus enigszins schematisch worden weergegeven in hoeverre de overgangsprocessen in hun geheel van elkaar verschillen. In het geval van de Spaanse en de Joegoslavische overgang komt duidelijk naar voren hoe in het decennium van politieke hervormingen de beslissingen van de machthebbers de processen in twee verschillende richtingen hebben geduwd, met als gevolg dat de uitkomst ervan bijna tegengesteld kan worden genoemd. Als het verloop van het Spaanse en het Joegoslavische overgangsproces wordt weergegeven in de gespiegelde bomen, zal dus blijken dat men aan volslagen verschillende uiteindes van de twee bomen terechtkomt.268 Niet zozeer doordat de bomen zelf anders zouden zijn, maar doordat de beklimmers, de beslissers, een ander pad hebben afgelegd op weg naar de top.
268
Door het model blijkt tevens duidelijker hoe de twee overgangen eigenlijk ook in puur chronologisch opzicht een omgekeerd tijdspad hebben bewandeld.
- 113 -
- 114 -
CONCLUSIE De politieke overgangsprocessen na de dood van respectievelijk Franco in Spanje en Tito in Joegoslavië zoals in dit onderzoek beschreven, kennen zowel enkele parallellen, als enige verschillen. Inhoudelijk komen vooral de verschillen naar voren, maar in de vorm zijn er duidelijk bruggen te slaan tussen het ene en het andere proces. Terwijl het verloop, net als de chronologie, binnen de twee overgangsprocessen bijna tegengesteld aan elkaar kan worden genoemd, zijn de elementen binnen de afzonderlijke overgangen wel degelijk gelijkend. Het in eerste instantie ontbreken van visie vanuit het oude regime, het belang van het primaire hervormingsinitiatief voor de toonzetting van het verloop van het proces, de consolidatie van het nieuwe politieke kader en de moeilijkheid, of zelfs onmogelijkheid, daadwerkelijk hieraan te ontsnappen zijn elementen die – weliswaar vertaald in andere richtingen – in beide overgangsprocessen zijn te ontwaren. Vooral in de ontwikkeling van deze fases van de processen blijkt dat de inbreng van de politiek-bestuurlijke elite in beide landen determinerend is geweest. Er zijn, ondanks dat in een dynamische periode als een politieke overgang het belang van iedere politiek-bestuurlijke handeling van aanzienlijke waarde is, enkele momenten aan te wijzen waarop het verloop van de overgangen door de inbreng van de elite fundamenteel is bepaald. Het ingrijpen door Juan Carlos I aan het begin van het Spaanse overgangsproces is hier een voorbeeld van en ook de verstrekkende hervormingen die snel daarna werden ingezet door premier Suárez. Vooral deze laatste zette actief in op een bestuurskader dat in grote mate door zijn toedoen – en dat van enkele hem omringende leiders – het geldende kader werd. Verdere sleutelmomenten in Spanje zijn de samenstelling van de grondwet volgens een consensusbeginsel, waarin ook de oppositie een grote rol speelde, en uiteraard de verijdelde poging tot staatsgreep, waar het optreden van de koning doorslaggevend bij was. Fundamenteel is tevens de consolidatie van het nieuwe systeem tijdens de regeerperiode van Calvo-Sotelo en helemaal tijdens die van de PSOE, die uiteindelijk leidde tot het lidmaatschap van NAVO en EEG, maar hier is al enigszins sprake van de oogst van dat wat Suárez cum suis gezaaid had in de beginfase. Voor het Joegoslavische overgangsproces laten de sleutelmomenten langer op zich wachten, maar eigenlijk vormt het uitblijven van hervormingen zelf het eerste sleutelmoment van het proces. Vervolgens is de initiatiefname door Milošević het belangrijkste moment in de politieke overgang. Net als men in Spanje later de vruchten plukte van hetgeen door
- 115 -
de Suárez-benadering was ingezet, zou de stellingname door Milošević het verloop van het proces in Joegoslavië grotendeels bepalen. Verdere sleutelmomenten zijn de reactie van Slovenië onder leiding van Kučan en de zijnen en het uitblijven van een reactie door de pan-Joegoslavische staatsinstanties. Het uiteenvallen van de communistische staatspartij en de erop volgende republieksverkiezingen markeren een fundamenteel omslagpunt, net als het uitblijven van democratische verkiezingen voor Joegoslavië als geheel. Een laatste sleutelmoment is het prevaleren van de republieksbelangen – voornamelijk die van Milošević’ Servië, Kučans Slovenië en Tuđmans Kroatië – boven die van het geheel tot het ontaarden van de crisissituatie in openlijk geweld en de desintegratie van het land aan toe. Zowel voor het Spaanse, als het Joegoslavische overgangsproces geldt dat het optreden van de politiek-bestuurlijke elite bij sleutelmomenten als bovenstaande van doorslaggevend belang is geweest. Het karakteriserende verloop van beide processen komt niet uit de lucht vallen. Het zijn de beslissingen van de groep mensen aan de top van het landsbestuur die bepaalden welke richting de overgang vanaf een dergelijk moment opgestuurd werd. Sterker nog, eigenlijk vormen de beslissingen zelf de sleutelmomenten. Gedurende de processen zijn deze momenten moeilijker vast te stellen, maar achteraf bezien kan men duidelijk aanwijzen op welk punt de Spaanse en de Joegoslavische overgang hun kenmerkende profiel begonnen te verkrijgen, juist door de keuze van een bepaalde machthebber voor een bepaalde optie. In dit verband zijn de kernbeslissingen die genomen worden aan het begin van de politieke overgang, of beter, bij het startpunt van de hervormingen, essentieel. Door op een zeker moment in het proces stelling te nemen voor een bepaald standpunt krijgt de overgang een intrinsieke eigenschap mee waar in het vervolg rekening mee dient te worden gehouden. Dit geldt in extreme mate voor de eerste initiatiefname en daarom spelen vooral Suárez en Milošević een doorslaggevende rol in het uiteindelijke verloop van de respectievelijke overgangsprocessen. Men moet dit niet simpel vertalen door de twee leiders neer te zetten als oppermachtige visionairs – ze hadden de steun (nodig) van enige andere spelers – maar het mag zeker wel verdedigd worden dat hun stellingname bepalend is geweest voor het verloop van de politieke overgangen. In Suárez’ geval door het aanreiken van de koning actief op te pakken en in te zetten op een consensuele democratie in Europees verband, in Milošević’ geval door in de ruimte te springen die de machthebbers boven hem hem lieten en de kaart te spelen van het exclusiverend nationalisme met alle daaraan inherente consequenties. Hoewel andere leiders tevens van belang waren voor het verloop van de processen – in beide
- 116 -
overgangen trekken de oppositie en andere alternatieven ook hun eigen plan – hadden deze minder mogelijkheden binnen het ingezette bestuurlijke kader een toonzettend initiatief
te
plaatsen.
overgangsprocessen
Binnen
waren
de
de
open
liggende
initiatiefnames
van
mogelijkheden de
eerste
van
de
daadwerkelijke
hervormers dus in hevige mate definiërend voor het verloop van het proces, omdat ze de andere leden van de bestuurlijke elite duidelijk in een stramien dwongen. Hier probeerde men toen die eerste hervormers het heft dreigden te verliezen enigszins aan te ontsnappen, maar dat bleek al snel zo goed als onmogelijk. Men raakte niet meer fundamenteel van het ingezette pad. De invloed van de politiek-bestuurlijke elite – vooral die van de daadkrachtige hervormers – op beide overgangsprocessen is dus van wezenlijk belang, niet alleen in de voortgang, maar ook in de definiëring zelf van het proces. Een wezenlijker vorm van invloed uitoefenen dan bepalen hoe het nieuwe politiek-bestuurlijke kader eruit ziet is niet denkbaar. Het verschillende, zelfs tegengestelde, verloop van de twee overgangsprocessen is dus primair te verklaren vanuit het optreden in de twee landen van die leden van de politiek-bestuurlijke elite die durfden in te zetten op het project waar zij in geloofden; Suárez – bijgestaan door koning Juan Carlos – en Milošević. Het eerste sterke hervormingsinitiatief van machthebbers die in staat zijn en de wil hebben verstrekkende beslissingen te nemen bepaalt in welk politiek kader het proces zich zal ontvouwen. Hierbij dient men verschil te maken tussen de actieve invloed van de eerste initiatiefnemers en de reactieve invloed van omringende machthebbers; zij allen bij elkaar geven het overgangsproces evenwel het definitieve karakter mee. In de twee bestudeerde gevallen veroorzaakten de politieke elites zodoende het verschillende karakter van de overgangen. Daar waar het inclusieve, democratiserende Suárez-pad in Spanje zichzelf versterkte en op crisismomenten een voor de meerderheid niet te kruisen grens bleek aan te geven, creëerde het, weliswaar democratische, maar uiterst confrontatieve Milošević-pad in Joegoslavië een bestuurskader waarin voor het bepalen van de grenzen van het betamelijke geen rekening gehouden hoefde te worden met de opponent. Het is als gevolg van deze initiatieven dat Spanje aan het einde van haar politieke overgang kon uitzien naar de gevestigde democratieën in de rest van het continent, terwijl de republieken van Joegoslavië aan het eind van de politieke overgang juist volledig in zichzelf gekeerd waren en tegenover elkaar stonden. Het verschil in verloop en in uitkomst van de twee overgangsprocessen is dus niet de inherente consequentie van een gegeven situatie in Spanje of Joegoslavië, maar komt voort uit de actieve inzet van de politiek-bestuurlijke elite in beide landen.
- 117 -
- 118 -
Bibliografie Apezarena, José: Todos los hombres del rey (Plaza & Janés; Barcelona, 1997). Barton, Simon: A history of Spain (Palgrave Macmillan; Basingstoke, 2004). Beloff, Nora: Tito’s flawed legacy; Yugoslavia & the west, 1939-1984 (Victor Gollancz; Londen, 1985). Bennett, Christopher: Yugoslavia’s bloody collapse; causes, course and consequences (Hurst & Company; Londen, 1995). Borowiec, Andrew: Yugoslavia after Tito (Praeger; New York, 1977). Broekmeyer, Marius [e.a.]: Joegoslavië in crisis (Staatsuitgeverij; ’s-Gravenhage, 1985). Carothers, Thomas: ‘The end of the transition paradigm’ in Journal of Democracy – Jg. 13, Nr. 1 (The Johns Hopkins University Press; Baltimore, 2002). Carr, Raymond: España 1808-1975 (Editorial Ariel; Barcelona, 1998). Cohen, Lenard J.: Serpent in the bosom; the rise and fall of Slobodan Milošević (Westview Press; Boulder, 2001). Dedijer, Vladimir [e.a.]: History of Yugoslavia (McGraw-Hill Book Company; New York, 1974). Di Palma, Giuseppe: To craft democracies; an essay on democratic transitions (University of California Press; Berkeley, 1990). Ellwood, Sheelagh: Franco (Longman; Londen, 1994). Fusi, Juan Pablo: Franco; autoritarismo y poder personal (Ediciones El País; Madrid, 1985). García San Miguel, Luis: Teoría de la transición; un análisis del modelo español 1973-1978 (Editora Nacional; Madrid, 1981). Heuvel, Martin van den: Het verdoemde land; de Joegoslavische tragedie vanaf 1900 (H.J.W. Becht; Haarlem, 1993). Heuvel, Martin van den & Jan G. Siccama [red.]: The disintegration of Yugoslavia (Rodopi; Amsterdam, 1992). Higley, John & Michael G. Burton: ‘The elite variable in democratic transitions and breakdowns’ in American Sociological Review – Jg. 54, Nr. 1 (American Sociological Association; Albany, 1989). Johnson, A. Ross: ‘Yugoslavia; in the twilight of Tito’ in The Washington Papers – Jg. 2, Nr. 16 (Sage Publications; Beverly Hills, 1974). Juliá, Santos: Un siglo de España; política y sociedad (Marcial Pons; Madrid, 1999). Juliá, Santos; Javier Pradera & Joaquín Prieto [red.]: Memoria de la transición (Taurus; Madrid, 1996). Linz, Juan J.: The breakdown of democratic regimes; crisis, breakdown, and reequilibration (The Johns Hopkins University Press; Baltimore, 1978). Linz, Juan J. & Alfred Stepan: Problems of democratic transition and consolidaton; southern Europe, South America, and post-communist Europe (The Johns Hopkins University Press; Baltimore, 1996).
- 119 -
Lydall, Harold: Yugoslavia in crisis (Clarendon Press; Oxford, 1989). Magaš, Branka: The destruction of Yugoslavia; tracking the break-up 1980-92 (Verso; Londen, 1993). Mahoney, James & Dietrich Rueschemeyer [red.]: Comparative historical analysis in the social sciences (Cambridge University Press; Cambridge, 2003). Martínez, Jesús A. [red.]: Historia de España; siglo XX 1939-1996 (Cátedra; Madrid, 1999). Moradiellos, Enrique: La España de Franco (1939-1975); política y sociedad (Editorial Síntesis; Madrid, 2000). Neeven, Jacques & Harm Ramkema [red.]: ‘Het verdriet van Joegoslavië; achtergronden van de derde Balkanoorlog’ in Oost-Europa Verkenningen – Nr. 130 (Werkgroep OostEuropa Projecten; Utrecht, 1993). O’Donnell, Guillermo: Counterpoints; selected essays on authoritarianism and democratization (University of Notre Dame Press; Notre Dame, 1999). O’Donnell, Guillermo & Philippe C. Schmitter: Transitions from authoritarian rule; tentative conclusions about uncertain democracies (The Johns Hopkins University Press; Baltimore, 1986). O’Donnell, Guillermo; Philippe C. Schmitter & Laurence Whitehead [red.]: Transitions from authoritarian rule; comparative perspectives (The Johns Hopkins University Press; Baltimore, 1986). Pavlowitch, Stevan K.: Tito, Yugoslavia’s great dictator; a reassessment (Hurst & Company; Londen, 1992). Payne, Stanley G.: El régimen de Franco 1936-1975 (Alianza Editorial; Madrid, 1987). Plattner, Marc F. & Larry Jay Diamond [red.]: ‘Debating the transition paradigm’ in Journal of Democracy – Jg. 13, Nr. 3 (The Johns Hopkins University Press; Baltimore, 2002). Powell, Charles T.: El piloto del cambio; el rey, la monarquía y la transición a la democracia (Editorial Planeta; Barcelona, 1991). Prego, Victoria: Diccionario de la transición (Plaza & Janés; Barcelona, 1999). Preston, Paul: The triumph of democracy in Spain (Methuen; Londen, 1987). Pridham, Geoffrey: ‘Confining conditions and breaking with the past; historical legacies and political learning in transitions to democracy’ in Democratization – Jg. 7, Nr. 2 (Frank Cass; Londen, 2000). Ramet, Sabrina P.: Balkan babel; the disintegration of Yugoslavia from the death of Tito to the war for Kosovo (Westview Press; Boulder, 1999). Redero San Román, Manuel [red.]: La transición a la democracia en España (Marcial Pons; Madrid, 1996). Ruiz, David: La España democrática (1975-2000); política y sociedad (Editorial Síntesis; Madrid, 2002). Rustow, Dankwart A.: ‘Transitions to democracy; toward a dynamic model’ in Comparative Politics – Jg. 2, Nr. 3 (The City University of New York; New York, 1970). Seco Serrano, Carlos: Al correr los días; crónicas de la transición (Editorial Complutense;
- 120 -
Madrid, 1994). Silber, Laura & Alan Little: The death of Yugoslavia (Penguin Books; Londen, 1995). Singleton, Fred: A short history of the Yugoslav peoples (Cambridge University Press; Cambridge, 1985). Sotelo, Ignacio: Los socialistas en el poder (Ediciones El País; Madrid, 1986). Tromp, Nena: Achtergronden van de Joegoslavische crisis; literatuuroverzicht (Oost-Europa Instituut-Universiteit van Amsterdam; Amsterdam, 2001). Tuñón de Lara, Manuel [e.a.]: Transición y democracia (1973-1985) (Editorial Labor; Barcelona, 1992). Tusell, Javier: Historia de España en el siglo XX; IV. La transición democrática y el gobierno socialista (Taurus; Madrid, 1999). Tusell, Javier & Genoveva García Queipo de LLano: Tiempo de incertidumbre; Carlos Arias Navarro entre el franquismo y la transición (1973-1976) (Crítica; Barcelona, 2003). Udovički, Jasminka & James Ridgeway [red.]: Burn this house; the making and unmaking of Yugoslavia (Duke University Press; Durham, 1997). Ulfelder, Jay & Michael Lustik: ‘Modelling transitions to and from democracy’ in Democratization – Jg. 14, Nr. 3 (Frank Cass; Londen, 2007). West, Richard: Tito and the rise and fall of Yugoslavia (Sinclair-Stevenson; Londen, 1994). Whitehead, Laurence: Democratization; theory and experience (Oxford University Press; Oxford, 2002). Wilson, Duncan: Tito’s Yugoslavia (Cambridge University Press; Cambridge, 1979). Zimmermann, Warren: Origins of a catastrophe; Yugoslavia and its destroyers, America’s last ambassador tells what happened and why (Times Books; New York, 1996).
- 121 -
- 122 -
APPENDICES
Appendix 1 – Oorsprong Woorden vooraf…
Als het golft …
Als het golft – De Dijk (Musman & Arzbach) [Zevende hemel, 2000.]
Dit dodelijk decennium …
Sobreviviremos – Mocedades (Fernández Lera) [Sobreviviremos, 1987.]
Alles is vastgelegd …
Eindejaarstoespraak Franco, december 1969 [Preston: ‘El largo adiós: 1969-1975’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 79-80.]
Die mensen die …
Toespraak Tito inauguratie treinspoor Belgrado-Bar, mei 1976 [Borowiec (1977), 21.]
Niet alle machthebbers …
Gonzalo Fernández de la Mora in krantenartikel ABC [Tusell & García Queipo de Llano (2003), 105-106.]
Tocqueville wees er …
Javier Tusell [Tusell (1999), 27.]
De Staat kan ...
Francisco Tomás y Valiente [Victorino Ruiz de Azúa: ‘Las manos sucias’ in Juliá, Pradera & Prieto [red.] (1996), 579.]
Dat ben jij …
John F. Kennedy – tijdens Oxford,Mississippi-crisis – in krantenartikel New York Times, 1-10-1962 [Linz (1978), 16.]
De afbeelding op de kaft is afkomstig van: http://eldesvandeandi.bitacoras.com/imagenes/arbol.gif.
- 123 -
Appendix 2 – Kaartjes
* Spanje volgens de bestuurlijke territoriale verdeling in 17 Autonome Gemeenschappen (en 2 Autonome Steden), ontstaan naar aanleiding van de grondwet van 1978 [MadridBarcelona hemelsbreed: 515 km]
*Joegoslavië volgens de bestuurlijke territoriale verdeling in 6 Republieken en 2 Autonome Provincies, in de laatste jaren van het titoïsme en een groot deel van het politieke overgangsproces [Belgrado-Zagreb hemelsbreed: 369 km]
- 124 -
Appendix 3 – Afkortingen
AP
Alianza Popular (Volksverbond)
AVNOJ
Antifašističko V(ij)eće Narodnog Oslobođenja Jugoslavije (Antifascistische Raad voor Nationale Bevrijding van Joegoslavië)
CD
Coordinación Democrática (Democratische Coördinatie) [zie Platajunta]
DEMOS
Demokratično Opozicijo Slovenije (Democratische Sloveense Oppositie)
EEG
Europese Economische Gemeenschap [voorloper van huidige Europese Gemeenschap (EG)]
ETA
Euskadi Ta Askatasuna (Baskenland En Vrijheid)
GRAPO
Grupos de Resistencia Antifascistas Primero de Octubre (Antifascistische Verzetsgroepen van de Eerste Oktober)
HDZ
Hrvatska Demokratska Zajednica (Kroatische Democratische Unie)
JNA
Jugoslovenska Narodna Armija (Joegoslavisch Volksleger)
KPJ
Komunistička Partija Jugoslavije (Communistische Partij van Joegoslavië) [later SKJ]
NAVO
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
PCE
Partido Comunista de España (Communistische Partij van Spanje)
Platajunta
Bijnaam van CD, verbasterde samenvoeging van de benaming van de twee verbonden uit welke CD was voortgekomen: Junta Democrática (Democratische Raad/Vergadering) en Plataforma de Convergencia Democrática (Platform voor Democratische Overeenstemming) [zie CD]
PSOE
Partido Socialista Obrero Español (Spaanse Socialistische Arbeiderspartij)
SANU
Srpska Akademija Nauka i Umetnosti (Servische Academie voor de Wetenschap en de Kunsten)
SKJ
Savez Komunista Jugoslavije (Joegoslavische Communistenbond) [eerder KPJ]
SPS
Socijalistička Partija Srbije (Socialistische Partij van Servië)
SRSJ
Savez Reformskih Snaga Jugoslavije (Joegoslavische Unie van Hervormingskrachten)
UCD
Unión de Centro Democrático (Unie van het Democratisch Centrum)
USSR
Unie van Socialistische Sovjet-Republieken [Sovjet-Unie]
VS
Verenigde Staten
WO I
Eerste Wereldoorlog
WO II
Tweede Wereldoorlog
- 125 -
Appendix 4 – Personen
SPANJE Abril Martorell, Fernando (1936-1998); minister van Landbouw, 1976-1977, derde vice-premier voor Politieke Zaken, 1977-1978, minister van Economie en tweede vice-premier, 19781980 Alberti Merello, Rafael (1902-1999); dichter, aanhanger PCE tijdens Burgeroorlog *}} Arias Navarro, Carlos (1908-1989); minister van Binnenlandse Zaken, 1973-1974, premier, 1974-1976 Armada y Comyn, Alfonso (1920); generaal, behorend tot de coupplegers 23-F Boadella Oncins, Albert (1943); toneelschrijver en acteur, militair proces in 1977 Borbón Parma, Carlos Hugo de (1930); carlistisch troonpretendent in nadagen franquisme Borbón y Battenberg, Juan de (1913-1993); hertog van Barcelona Don Juan, legitieme troonopvolger, 1941-1975 Borbón y Borbón, Alfonso XII de (1857-1885); koning van Spanje, 1875-1885 → grootvader van voorgaande *}} Borbón y Borbón-Dos Sicilias, Juan Carlos de (1938); troonopvolger, 1969-1975, koning van Spanje, 1975-heden → achterkleinzoon van voorgaande, zoon voorvoorgaande Borbón y Habsburgo-Lorena, Alfonso XIII de (1886-1941); koning van Spanje, 1886[1902]1931, afgezet → grootvader van voorgaande, zoon voorvoorgaande, vader Don Juan Calvo Sotelo, José (1893-1936); minister van Financiën, 1925-1930, conservatief parlementair leider ten tijde van Republiek, vermoord *}} Calvo-Sotelo y Bustelo, Leopoldo (1926-2008); minister van Handel, 1975-1976, minister van Openbare Werken, 1976-1977, minister voor de Europese Gemeenschappen, 1978-1980, minister van Economische Zaken en tweede vice-premier, 1980-1981, premier, 1981-1982, partijvoorzitter UCD, 1981-1982 → neef van voorgaande Carrero Blanco, Luis (1904-1973); admiraal vice-premier, 1967-1973, premier, 1973, vermoord Carrillo Solares, Santiago (1915); secretaris-generaal PCE, 1960-1982 Clavero Arévalo, Manuel (1926); Regiominister, 1977-1979, minister van Cultuur, 1979-1980 Enrique y Tarancón, Vicente (1907-1994); kardinaal aartsbisschop van Madrid, 1971-1983, voorzitter Bisschoppelijke Conferentie, 1971-1981 *}} Fernandez-Miranda y Hevia, Torcuato (1915-1980); minister secretaris-generaal van de Movimiento, 1969-1974, vice-premier, 1973, waarnemend premier, 1973-1974, voorzitter parlement en Koninkrijksraad, 1975-1977, koninklijk senator, 1977-1979 Fraga Iribarne, Manuel (1922); minister van Informatie & Toerisme, 1962-1969, minister van Binnenlandse Zaken en tweede vice-premier, 1975-1976, later president van autonomie Galicië, 1990-2005 *}} Franco Bahamonde, Francisco (1892-1975); generaal rebellerend tegen de Republiek,
- 126 -
staatshoofd, 1936[1939]-1975, [partij]baas Movimiento, 1937-1975, regeringsleider, 1938[1939]-1973, caudillo, 1936-1975 Fuentes Quintana, Enrique (1924-2007); econoom, minister van Economische Zaken en tweede vice-premier, 1977-1978 Gil-Robles y Quiñones, José María (1898-1980); conservatief parlementair leider ten tijde van de Republiek, minister van Oorlog, 1935-1936 *}} González Márquez, Felipe (1942); secretaris-generaal PSOE, 1974-1997, premier, 19821996 González Martín, Marcelo (1918-2004); kardinaal aartsbisschop van Toledo, 1972-1995 Guerra González, Alfonso (1940); socialistisch vice-premier 1982-1991 *}} Gutiérrez Mellado, Manuel (1912-1995); luitenant-generaal vice-premier voor [Veiligheidszaken &] Defensie, 1976-1981 Herrero Tejedor, Fernando (1920-1975); minister secretaris-generaal van de Movimiento, 1975, omgekomen Ibárruri Gómez, Dolores ‘La Pasionaria’ (1895-1989); communistisch politiek leider ten tijde van Republiek en Burgeroorlog Madariaga Rojo, Salvador de (1886-1978); intellectueel, minister van Onderwijs en Justitie, 1934, later Europees ideoloog Milans del Bosch y Ussía, Jaime (1915-1997); luitenant-generaal militair-districtshoofd Valencia, 1978-1981, coupleider 23-F Oriol y Urquijo, Antonio María de (1913-1996); parlementariër franquisme, minister van Justitie, 1965-1973, voorzitter Raad van State, 1973-1979 Pasionaria; zie Ibárruri Primo de Rivera y Orbaneja, Miguel (1870-1930); generaal militair-districtshoofd Barcelona, 1922-1923, koninklijk dictator, 1923-1930 Primo de Rivera y Sáenz de Heredia, José Antonio (1903-1936); fascistisch politiek leider ten tijde van de Republiek, geëxecuteerd → zoon van voorgaande Primo de Rivera y Urquijo, Miguel (1934); parlementariër en Koninkrijksraadlid, 1964-1977, koninklijk senator, 1977-1979 → neef van voorgaande, kleinzoon voorvoorgaande, schoonzoon Oriol Quintana Lacaci, Guillermo (1916-1984); luitenant-generaal militair-districtshoofd Madrid ten tijde van 23-F, later vermoord Rodríguez de Valcárcel y Nebreda, Alejandro (1917-1976); voorzitter parlement en Koninkrijksraad, 1969-1975 Serrano Súñer, Ramón (1901-2003); fascistisch politicus in [na-]oorlogse tijden, minister van Binnenlandse Zaken, 1938-1940, minister van Buitenlandse Zaken, 1940-1942 → zwager van Franco *}} Suárez González, Adolfo (1932); minister secretaris-generaal van de Movimiento, 19751976, premier 1976-1981, partijvoorzitter UCD [1977]1978-1981 Tarradellas i Joan, Josep (1899-1988); president van [autonomie] Catalonië, 1954[1977]-1980
- 127 -
Tejero Molina, Antonio (1932); luitenant-kolonel, couppleger 23-F, bestormer parlementsgebouw Tierno Galván, Enrique (1918-1986); socialistisch burgemeester Madrid, 1979-1986 (*) verschillende hoofdrolspelers dragen (droegen) adellijke titels en/of zijn naar aanleiding van hun optreden (nogmaals) in de adelstand verheven, er is voor gekozen deze titels onvermeld te laten
Arias Navarro
Juan Carlos
Calvo-Sotelo
FernándezMiranda
Franco
González
Gutiérrez Mellado
Suárez
JOEGOSLAVIË Arkan, zie Ražnatović Babić, Milan (1956-2006); militant Servisch nationalistisch politicus ten tijde van Servische opstand in Kroatië en tijdens latere oorlog, opvolger Rašković, zelfmoord *}} Broz, Josip ‘Tito’ (1892-1980); partizanenleider WO II, partijvoorzitter KPJ/SKJ, 1938-1980, regeringsleider, 1945-1963, staatshoofd, 1953-1980, maarschalk 1943-1980 Ćosić, Dobrica (1921); schrijver, Servisch nationalistisch ideoloog, later president [rest]Joegoslavië in oorlogstijd, 1992-1993 Đilas, Milovan (1911-1995); partij-ideoloog en -prominent KPJ gedurende WO II en in de naoorlogse jaren, vice-premier, 1945-1953, daarna in onmin met regime Dizdarević, Raif (1926); president deelrepubliek Bosnië-Herzegovina, 1978-1982, minister van Buitenlandse Zaken, 1984-1988, president Presidium 1988-1989 Drašković, Vuk (1946); Servisch oppositieleider in hoogtijdagen Milošević, later minister van Buitenlandse Zaken Servië, 2004-2007 Drnovšek, Janez (1950-2008); president Presidium, 1989-1990, later premier Slovenië, 19922000, 2000-2002, president Slovenië, 2002-2007 Gligorov, Kiro (1917); president [deelrepubliek] Macedonië, 1991-1999 Habsburg-Lothringen, Franz Ferdinand von (1863-1914); aartshertog van Oostenrijk-Este, troonopvolger Oostenrijk-Hongarije, vermoord Hrebeljanović, Lazar (14de eeuw [± 1330-1389]); Servische vorst, [mythische] held Slag bij het Merelveld, 1389, omgekomen Izetbegović, Alija (1925-2003); president [deelrepubliek] Bosnië-Herzegovina, [1991]19921996[2000] Janša, Janez [Ivan] (1958); journalist, militair proces in 1988, minister van Defensie [deelrepubliek] Slovenië [1990]1991-1994, 2000, later premier Slovenië, 2004-2008
- 128 -
*}} Jović, Borisav (1928); president Presidium, 1990-1991 *}} Kadijević, Veljko (1925); generaal legerhoofd, minister van Defensie, 1988-1992 Karađorđević, Aleksandar I (1888-1934); koning der Serven, Kroaten & Slovenen, 1921-1929, koning van Joegoslavië, 1929-1934, vermoord Karađorđević, Pavle (1893-1976); prins regent van Joegoslavië, 1934-1941, afgezet → neef van voorgaande Karađorđević, Petar I (1844-1921); koning van Servië, 1903-1918, koning der Serven, Kroaten & Slovenen, 1918-1921 → oom van voorgaande, vader voorvoorgaande Karađorđević, Petar II (1923-1970); koning van Joegoslavië, 1934[1941]-1945, afgezet → kleinzoon van voorgaande, achterneef voorvoorgaande, zoon van Aleksandar I Kardelj, Edvard (1910-1979); partij-ideoloog en -prominent KPJ/SKJ gedurende titoïsme, minister van Buitenlandse Zaken, 1948-1953 Koliševski, Lazar (1914-2000); partijvoorzitter deelrepubliek Macedonië, 1945-1963, premier deelrepubliek Macedonië, 1945-1953, president deelrepubliek Macedonië 1953-1962, president Presidium, 1980 *}} Kučan, Milan (1941); partijvoorzitter deelrepubliek Slovenië, 1986-1990, president [deelrepubliek] Slovenië, [1990]1992-2002 *}} Marković, Ante (1924); premier deelrepubliek Kroatië, 1980-1985, president deelrepubliek Kroatië, 1986-1988, premier, 1989-1991 Martić, Milan (1954); politiecommissaris Knin ten tijde van onlusten, Servisch paramilitair leider tijdens latere oorlog Mesić, Stjepan ‘Stipe’ (1934); premier deelrepubliek Kroatië, 1990, president Presidium, 1991, later president Kroatië, 2000-heden Mihailović, Dragoljub ‘Draža’ (1893-1946); Četniks-verzetleider tijdens WO II, legerleider namens koninklijke regering in ballingschap, geëxecuteerd Mijatović, Cvijetin (1913-1992); partijvoorzitter deelrepubliek Bosnië-Herzegovina, 1965-1969, president Presidium, 1980-1981 Mikulić, Branko (1928-1994); premier deelrepubliek Bosnië-Herzegovina, 1967-1969, [waarnemend] partijvoorzitter, 1978-1979, president deelrepubliek Bosnië-Herzegovina, 1982-1984, premier, 1986-1989 *}} Milošević, Slobodan (1941-2006); partijvoorzitter deelrepubliek Servië, 1986-1989, president [deelrepubliek] Servië, [1989]1991-1997, later president [rest-]Joegoslavië, 1997-2000 Mitević, Dušan (1938-2003); directeur Servische radio en televisie, 1989-1991 Mladić, Ratko (1942); plaatselijke JNA-commandant tijdens onlusten Knin, legerleider Bosnische Serven tijdens latere oorlog Pavelić, Ante (1889-1959); Ustaše-leider, [regerings]leider Kroatische staat WO II Pavlović, Dragiša (1943-1996); partijvoorzitter Belgrado, 1986-1987 Radić, Stjepan (1871-1928); Kroatisch oppositieleider ten tijde van Koninkrijk, minister van Onderwijs, 1925-1926, vermoord
- 129 -
Radović, Radomir (1950-1984); vakbondsactivist post-titoïsme, waarschijnlijk ter dood gebracht Ranković, Aleksandar ‘Leka’ (1909-1983); partijprominent KPJ/SKJ gedurende titoïsme, minister van Binnenlandse Zaken, hoofd militaire geheime diensten en politieke politie, na 1966 in onmin met regime Rašković, Jovan (1929-1992); leider Servische Kroaten tot 1990, voorganger Babić Ražnatović, Željko ‘Arkan’ (1952-2000); crimineel, Servisch paramilitair leider tijdens latere oorlog, later vermoord Reihl-Kir, Josip (…-1991); politiecommissaris regio Borovo Selo ten tijde van onlusten, vermoord Šešelj, Vojislav (1954); Servisch nationalistisch leider, later vice-premier Servië, 1998-2000 Stambolić, Ivan (1936-2000); premier deelrepubliek Servië, 1978-1982, partijvoorzitter deelrepubliek Servië, 1984-1986, president deelrepubliek Servië, 1985-1987, later vermoord Stambolić, Petar (1912-2007); partijvoorzitter deelrepubliek Servië, 1948-1957, 1968, premier deelrepubliek Servië, 1948-1953, premier, 1963-1967, president Presidium, 19821983→ oom van voorgaande Stepinac, Alojzije (1898-1960); aartsbisschop van Zagreb, vooraanstaand figuur in Kroatische staat WO II *}} Tito; zie Broz [Josip] *}} Tuđman, Franjo (1922-1999); generaal in ruste, president [deelrepubliek] Kroatië [1990]1991-1999
Tito
Jović
Kadijević
Kučan
Marković
Milošević
Tuđman
OVERIG Brandt, Willy [Herbert Karl Frahm] (1913-1992); bondskanselier West-Duitsland, 1969-1974 Chroestjsov, Nikita Sergejevitsj (1894-1971); partijvoorzitter USSR, 1953-1964, regeringsleider USSR, 1958-1964 Eisenhower, Dwight D. (1890-1969); generaal in ruste, president Verenigde Staten, 1953-1961 Havel, Václav (1936); toneelschrijver en dissident, president Tsjechoslowakije, 1989-1992, president Tsjechië, 1993-2003 Hitler, Adolf (1889-1945); leider Nazi-Duitsland, 1933[1934]-1945, zelfmoord Marcos, Imelda [Romualdez] (1929); presidentsvrouw Marcos-regime Filipijnen, 1965-1986
- 130 -
Mussolini, Benito (1883-1945); fascistisch leider Italië, 1922-[1943]1945, geëxecuteerd Oliveira Salazar, António de (1889-1970); leider Estado Novo Portugal, premier, 1932-1968 Palme, Olof (1927-1986); premier Zweden, 1969-1976, 1982-1986, vermoord Pétain, Philippe (1856-1951); maarschalk, staatshoofd tijdens bezetting Frankrijk WO II Pinochet Ugarte, Augusto (1915-2006); coupplegende generaal, staatshoofd Chili, 1973-1990 Stalin, Iosif Vissarionovitsj [Dzjoegasjvili] (1878-1953); partijvoorzitter USSR, 1922-1953, regeringsleider USSR, 1941-1953
Oorsprong foto’s: Arias Navarro: http://e.static.blip.tv/Almira-AsesinatoACarreroBlancoTransicinEspaolaCap56423.jpg Juan Carlos: http://members.home.nl/hoeksema.h/fotoos/juanc.jpg Calvo-Sotelo: http://cache.daylife.com/imageserve/029F0GyaR7fvp/340x.jpg Fernández-Miranda: http://2.bp.blogspot.com/_-TVCxOfx--A/SB1_82HfslI/AAAAAAAACg0/89q_GUp7Oz0/s400/fernandez-miranda.jpg Franco: http://www.generalisimofranco.com/Album/1/franco3.jpg González: http://turan.uc3m.es/uc3m/inst/MU/publicaciones/Madrid/f_felipe_gonzalez.jpg Gutiérrez Mellado: http://www.generalisimofranco.com/23f/manuel_gutierrez_mellado.jpg Suárez: http://imagenes.hola.com/noticias-de-actualidad/2009/02/10/adolfo-suarez.jpg Tito: Jović: Kadijević: Kučan: Marković: Milošević: Tuđman:
http://www.dictatorofthemonth.com/Tito/tito1.jpg http://www.delo.si/assets/media/picture/iman/2007_11/sz5_borisav.jovic.imodic.jpg http://cache.daylife.com/imageserve/05qp69y8o34HM/340x.jpg http://lh4.ggpht.com/_a82pgn9zZnE/SSKIWTywWoI/AAAAAAAABu8/Siy5v7bgvoM/Slovenia_Milan_Kucan.jpg http://www.e-novine.com/slike/slike_3/r1/g2009/m02/y194195339719039877_1.jpg http://www.notablebiographies.com/images/uewb_07_img0489.jpg http://bih-x.info/wp-content/slike/franjo-tudman.jpg
- 131 -
* Mogelijke schematische interpretatie van het Spaanse (←) en het Joegoslavische (→) overgangsproces volgens het model van de gespiegelde bomen
Appendix 5 – Model gespiegelde bomen
- 132 -
- 133 -
- 134 -