a:
POLITIEK EN CULTUUR
w
al
0
~
0
-z 0
0
"z "a:
-.. :1
..... N
OKTOBER 1967
Bij de vijftigste verjaardag van de Socialistische Oktober-revolutie
Jaap Wolff
433
Joop Morriën
438
J. Dekkers
449
Het ÇJeheirn van Jeroen Bosch Rondom de Jheronimus Bosch-tentoonstellinu in 's Hertogenbosch (17 sept.--15 nov.1967) Theun de Vries
454
Luthcr en de hervorming
469
Nederland en het revolutiejaar 1917 De Mammoetwet volgend jaar van start
C. Klaphek
DOCUMENTEN: Perscommuniqué over het bezoek aan Nederland van de delegatie van de Roemeense Communistische Partij
479
Motie over de executies in Indonesië
480
POLITIEK
EN
CULTUUR
verschijnt maandelijks bij uitgeverij Pegasus Leidsestraat 25, Amsterdam-C., tel. 23.11.38 De abonnementsprijs is f 7.20 per jaar, f 3.60 per halfjaar, losse nummers f 0.70 Ons gironummer is 173127, Gem.giro: P 1527 Correspondentie over betaling en verkoo~' s.v.p. zenden aan de administratie pja Pegasus. Alle correspondentie over de inhoud ;1an de redactie van P. & C., Prinsengracht 473, Amsterdam-C., tel. 62565
27e jaargang no. 10 oktober 1967
POLITIEK
EN CULTUUR maandblad, gewijd aan de theorie en praktijk van het marxisme-leninisme onder leiding van het partijbestuur der C.P.N.
Bij de vijftigste verjaardag van de Socialistische Oktober-revolutie Een halve eeuw geleden zegevierde de Socialistische Oktober-
revolutie in Rusland. Op 6 en 7 november 1917 namen de arbeiders en boeren de macht in handen en vestigden zij de heerschappij der Sowjets; onder leiding van Lenin werd een nieuwe regering gevormd. Deze revolutie betekende een keerpunt in de geschiedenis. Een nieuw maatschappelijk stelsel had zijn intrede gedaan. In de praktijk werd bewezen, dat het mogelijk is op grondslag van de maatschappelijke eigendom van de productiemiddelen de maatschappij te doen functioneren en vooruit te brengen. De ecuwenlang onderdrukte en uitgebuite klassen bleken in staat te zijn, zónder en tégen de kapitalisten en grootgrondbezitters, het land te besturen en een staat op te bouwen. Lange tijd had in de arbeidersbeweging de gedachte overheerst tbt het socialisme het eerst de overwinning zou behalen in de ontwikkelde kapitalistische landen van het westen. Doch de historische ontwikkeling en in het bijzonder het uitbreken van de eerste wereldoorlog leidden ertoe, dat alle tegenstellingen die een revolutionaire potentie hadden, zich vooral in het toenmalige Rusland tot het uiterste verscherpten. Dat waren de tegenstellingen tussen arbeiders en kapitalisten, tussen boeren en landheren, tussen de naar vrede snakkende, in de loopgraven verkommerende soldaten en de steeds weer bloedige offensieven doorvoerende generaalskliek, tussen de overheerste en koloniaal uitgebuite volken in de grensgebieden en het Russische imperialisme. Zij ontwikkelden zich snel en leidden tot
433
reusachtige botsingen, die niet meer met "normale" middelen konden worden opgelost. De crisis, waarin de heersende klassen waren geraakt, kon niet worden geregeld met behulp van administratieve wijzigingen of wat verschuivingen aan de top. Het werd wel geprobeerd, maar er was meer nodig om de door de overblijfselen van het feodalisme, het wanbeleid van de kapitalisten en de verschrikkingen van de wereldoorlog geschapen chaos te overwinnen. Dit kon alleen geschieden door een massale beweging, die werd gedragen door de overweldigende meerderheid van de bevolking en in staat was om het gehele uitbuitingssysteem omver te werpen en een nieuw maatschappelijk stelsel in te voeren. Deze beweging berustte op een hechte aaneensluiting van de ~rbeidersbeweging met de opstandige boerenmassa's, die in een verhouding van driehonderd tegen één tegen de landheren in actie kwamen en, voorzover ze in soldatenuniform gestoken waren, in de garnizoenen in de steden en aan de fronten tegen de heersende machten optraden. De arbeidersklasse had, in weerwil van de achterlijkheid van de kapitalistische ontwikkeling in Rusland als geheel, toch een belangrijke plaats verkregen, daar de industrie in enkele gebieden was geconcentreerd. Er bestonden daar grote, monopolistisch georganiseerde bedrijven en per bedrijf waren vele duizenden arbeiders samengebracht, die in de strijd tegen de uitbuiting waren gehard en aaneengesloten. Op grond van de zich in Rusland ontwikkelende tegenstellingen was er ook een partij van een nieuw type ontstaan, die de revolutionaire inhoud van de marxistische principes in de praktijk wist om te zetten en geleid door Lenin het vcrmogen had in de ingewikkelde, zonder voorbeeld zijnde omstandigheden van het tsaristische Rusland in de jaren van de eerste wereldoorlog een historisch initiatief te nemen en aan het hoofd van de beweging der onderdrukte klassen actief in te grijpen in de gebeurtenissen.
434
De revolutionaire gebeurtenissen in het Jaar 1917 verliepen niet van een leien dakje. Ze voegden zich aaneen tot een keten van steeds wisselende strijd die maandenlang duurde. Ze begon met de burgerlijk-democratische Februari-revolutie, die het tsarisme ten val bracht. Ofschoon deze revolutie ten uitvoer werd gebracht door de arbeiders en soldaten, die in de vorm van de Sowjets (raden) hun revolutionaire organen kozen, eisten de bourgeoisie en de landheren de regering voor zich op. Zij vormden een voorlopig bewind, dat de verlangens van de massa's naar vrede, brood en grond negeerde en de oorlog voortzette. Dit bewind, dat herhaaldelijk wisselingen onderging en uiteindelijk dictatoriaal probeerde te regeren onder leiding van een als socialist fungerende operettefiguur als Kcrensky, bracht het land aan de rand van een volslagen catastrofe. Het kon alleen door een gewapende opstand, die in de bestorming van het toenmalige regeringscentrum (het Winterpaleis) zijn hoogtepunt vond, worden omver geworpen. De Sowjets, waarin de communisten in de maanden voordien belangrijke en vaak meerderheidsposities hadden gekregen, na-
men in de vorm van hun nationale congres dat toen bijeen was de macht in handen. Bij deze revolutionaire machtswisseling vielen slechts weinigen, pas later toen de reactionaire krachten de burgeroorlog en de interventie-oorlogen ontketenden, moesten vele offers worden gebracht. Het succes, dat in de revolutie en nadien in de strijd tegen de interventielegers werd behaald, was een succes van de internationale arbeidersbeweging, die de handelingsvrijheid van de imperialisten aan banden legde en de interventielegers verlamde. De socialistische macht, die in de Sowjet-Unie tot uitdrukking kwam, was een verworvenheid van de gehele internationale communistische en arbeidersbeweging. Hetzelfde geldt ook voor de overwinningen die het socialisme nadien in de jaren na de tweede wereldoorlog - behaalde in andere Oosteuropese landen en in Azië, - in China, Noord-Korea en Noord-Vietnam. Evenals dit met de Sowjet-Unie geschiedde, dienen deze verworvenheden van de communistische wereldbeweging op grondslag van de internationale solidariteit tegen de imperialistische aanvallen te worden verdedigd. De opbouw van het socialisme was in deze eerste staat, waar arbeiders en boeren de macht uitoefenden en die, zoals Lenin het eens zei, "aan de rand van de beschaving" stond, een waarlijk gigantische taak. De vormen waarin deze opbouw zich voltrok en de middelen die erbij werden gebruikt, werden getekend door de concrete situatie, zoals die in de jonge Sowjet-Unie bestond. Een strikte centralisatie van de staatsmacht om een industrialisatie in geforceerd tempo te bereiken, was onontbeerlijk. Doch deze ging gepaard met een voortbestaan van bureaucratische, met het tsaristische verleden belaste, methoden en een onvoldoende opbloei van het werk van de democratische machtsorganisaties, zowel van de Sowjets als van de vakbonden. Alleen onder die omstandigheden konden zich de misslagen en ontsporingen voordoen, die daarna door het Chroestsjowistische revisionisme zijn aangegrepen om de gehele geschiedenis van de Oktober-revolutie te bekladden en in een kwaad daglicht te stellen. Noch de misslagen bij het hanteren van de door de Russische verhoudingen bepaalde methoden, noch de revisionistische ontsporingen, die zowel onder Chroestsjow als ook thans plaats hebben, kunnen de grootheid van de Oktober-revolutie echter aantasten. De bijzondere historische constellatie, waaronder de Oktoberrevolutie uitbrak, bracht met zich mee, dat het betrekkelijk eenvoudig was om de omwenteling tot stand te brengen en de nieuwe macht te vestigen, maar dat er enorme moeilijkheden moesten worden overwonnen om het socialisme op te bouwen. Zowel het kleineren van deze grootse strijd als ook het uitroepen van deze ervaringen tot een algemeen "model" voor andere landen is onjuist. Lenin heeft herhaaldelijk gewezen op de noodzaak om geen gelijkheidsteken te zetten tussen de ervaringen in de SowjetUnie en de ervaringen, die in andere landen zullen worden opgedaan. Er zijn enkele algemene karaktertrekken en verwor-
435
venheden - zoals de leidende rol van de arbeidersklasse, de betekenis van het bondgenootschap van de arbeiders met andere onderdrukte en uitgebuite bevolkingsgroepen en de noodzaak van een partij die in staat is tot het nemen van een historisch initiatief - maar daarnaast heeft zich een specifiek Russische ontwikkeling afgetekend, die onmogelijk voor andere landen kan gelden. Toen enkele jaren na de revolutie in het centrum van Rusland de arbeidersbeweging van de Kaukasus de overwinning behaalde, riep Lenin haar op (in mei 1921) om de stappen, die in Rusland waren genomen niet als een schablone te zien en wegen te zoeken die met de toestanden en mogelijkheden van dit gebied in overeenstemming waren. En in een van zijn laatste artikelen, "Over onze revolutie" (1923) wees hij erop, dat de revolutionaire ontwikkeling, zowel in de landen van het Oosten als ook in West-Europa, geheel andere problemen en oplossingen met zich mee zou brengen. Een schablone is onmogelijk; voor een land als Nederland zouden de in de Sowjet-Unie aangewende methodes bij de socialistische opbouw volslagen ondenkbaar en bovendien absoluut verwerpelijk zijn. De overwinning van de Oktober-rev.,lutie toonde de juistheid van de weg, die door het revolutionaire marxisme werd aangewezen en was een weerlegging in de praktijk van de theorieën van het sociaaldemocratische reformisme. Ook nadien is dit gebleken. Het marxisme-leninisme heeft talrijke overwinningen behaald. Op het ogenblik leeft een derde deel van de wereldbevolking in socialistische landen en de revolutionaire beweging, die door het marxisme-leninisme wordt geïnspireerd, groeit in weerwil van allerlei moeilijkheden en tegenslagen, revisionistische ontaarding en dogmatische fouten, verder. De sociaaldemocratische opvattingen tonen echter steeds duidelijker hun ondeugdelijkheid. De partijen die deze opvattingen verkondigen, worden uit de regeringen der kapitalistische landen verwijderd, als de monopolistische bourgeoisie dat wenst. Waar ze in de regering zitten of deze zelfs alleen in handen hebben, worden er allerlei stappen genomen, die voor de monopolies voordelen opleveren, maar de arbeidersklasse niets goed brengen. Dit wordt in Engeland getoond onder Wilson en in West-Duitsland, waar Brandt de taak heeft om de revanche-politiek en het atoomstreven van Kiesinger ten uitvoer te brengen. Het ideologische bankroet van het sociaaldemocratische reformisme komt in ons land tot uitdrukking in de houding, die Den Uyl c.s. innemen. Zij werken de ondermijning en aantasting van de parlementaire democratie in de hand en zijn zelfs bereid om hun eigen partij daaraan op te offeren. Deze feiten, waaruit blijkt dat de sociaal-democratie niet in staat is een alternatief tegenover de reactie te bieden, yergroten nog de betekenis van het revolutionaire marxisme, dat in de Oktober-revolutie zijn eerste grote succes boekte. 436
Deze revolutie is daarom ook nu een grote, inspirerende kracht.
Nu in de huidige regeringspolitiek van de Sowjet-Unie de toon wordt aangegeven door het revisionisme, zijn ook reactionaire kringen bereid de Oktober-revolutie te herdenken. Zij hopen haar thans als een onschadelijk museumstuk te kunnen behandelen en geven daaraan in talrijke radio- en tv-programma's en in reeksen artikelen uitdrukking. Van revisionistische zijde wordt de revolutieviering aangewend om te proberen in het feestgedruis de fouten en mislukkingen van de revisionistische politiek te doen vergeten en de critiek en zelfcritiek, die eigen is aan het marxisme-leninisme, te ontgaan. De gebeurtenissen van een halve eeuw geleden worden opgeroepen om zich een vrijbrief te vcrschaffen om andere partijen hun wil en politiek op te leggen en de partijen die niet onder het revisionisme willen bukken te boycotten of met kliekvorming te bestrijden. Zo'n soort herdenking van de Oktober-revolutie is in strijd met h:1ar werkelijke en meest vitale betekenis. Deze vijftigste vcrjaardag wordt pas werkelijk gevierd als de lessen van deze revolutie en van het marxisme-leninisme in de praktijk worden gebracht en op die grondslag de eenheid van de internationale communistische beweging wordt hersteld. Dit vereist op het ogenblik een hardnekkige strijd tegen het revisionisme en dogmatisme, waarbij de massa-actie tegen het imperialisme de stuwkracht zal zijn om ook binnen de communistische beweging te komen tot het herstel van de geest en de praktijk \'an het marxisme-leninisme. De bezinning op de betekenis van de Oktober-revolutie en de stimulerende rol die zij vervuld heeft en nog vervult, zal daartoe nieuwe perspectieven openen. JAAP WOLFF
I
437
Nederland en het revolutiejaar 1917 "Uit Petersburg wordt d.d. 7 Nov. geseind: Een gewapend marine-detachement onder bevel van het revolutionair-maximalistisch comité heeft de bureaux van het officiële Telegraaf-agentschap bezet, evenals het Centrale Telegraafbureau, de Rijksbank en het Paleis der Admiraliteit, waar de Republikeinse Raad zetelt, welke zittingen met het oog op den tegenwoordigen toestand geschorst zijn. Tot nog toe zijn geen ongeregeldheden voorgevallen, behalve enkele gevallen van apachen-geweldplegingen. Het verkeer en de beweging in de stad blijven normaal."
438
Onder het kopje "De Bolsjewiki trachten zich meester te maken van 't gezag" waren dit op 8 november 1917 de enkele zinnen, waarin de lezers van "De Tribune", het orgaan van de SDP, het eerste nieuws over de 7 november-revolutie in het volgens toenmalige maatstaven verre Rusland werd meegedeeld. Ook in andere Nederlandse kranten verschenen slechts korte berichten; de internationale persagentschappen werkten in die tijd nog uitsluitend met telegrammen en hun nieuwsvoorziening bleef beperkt tot summiere mededelingen. Aldus werd Nederland ingelicht over de omwenteling, die in Rusland een einde maakte aan het kapitalistische stelsel en onuitwisbare invloed zou uitoefenen op de verdere loop van de geschiedenis. De partij van de Russische bolsjewiki had onder leiding van Lenin de massa's in de beslissende slag voor brood en vrede aangevoerd en het Kerensky-bewind omvergeworpen. Daarmee werd tevens het einde van de eerste wereldoorlog ingeluid: de eerste daad van het congres van arbeiders-, boerenen soldatenraden, dat de Sowjet-macht uitriep, was het afkondigen van het Decreet over de Vrede, waarin een oproep werd gedaan tot alle volkeren en staten om onmiddellijke onderhandelingen te beginnen over een rechtvaardige, democratische vrede, zonder annexaties en zonder schadeloosstellingen. In de dagen die volgden, kon een langzamerhand steeds omvattender beeld gegeven worden van de gebeurtenissen in de hoofdstad Petrograd (het tegenwoordige Leningrad), in Moskou en in de andere delen van Rusland. Het bleek, dat de bolsjewiki een vaste greep op de situatie hadden verkregen in weerwil van de enorme ontreddering, de haast onvoorstelbare chaos en de vele moeilijkheden, die moesten worden overwonnen. De tijd was toen aangebroken om commentaar te gaan geven op de gebeurtenisen en in allerlei bespiegelingen te antwoorden op de vraag welke de mogelijke gevolgen van de revolutie zouden zijn. Daarbij was de aandacht ook in ons land aanvankelijk voornamelijk gevestigd op de invloed, die de omwenteling in Rusland zou hebben op het verdere verloop van
de wereldoorlog. Uit de samenvatting, die in een onlangs verschenen, door dr. Th. H. J. Stoelinga geschreven boek van de reacties in de Nederlandse pers op de gebeurtenissen in Rusland van maart 1917 tot maart 1918 wordt gegeven, blijkt dit duidelijk. Niet voor niets draagt dit werk - een proefschrift waannee de schrijver de doctorstitel verwierf - dan ook de titel "Russische revolutie en vredesverwachtingen". 1) De schrijver heeft veel materiaal bijeengebracht, doch vooral als het gaat om de beoordeling van de reacties en de opvattingen in de arbeidersbeweging raakt hij de kernpunten niet altijd. Dr Stoelinga zwijgt over de oorzaken van de oorlog, die om een verdeling van de invloedssferen tussen de imperialistische staten ging. In 1917 beleefde de wereld het derde jaar van de volkerenslachting, waarin reeds honderdduizenden soldaten in de modderige loopgraven van Frankrijk en België, van Rusland en van de Balkanstaten het leven hadden gelaten. In Nederland - al was het buiten de wereldoorlog gebleven - begon gebrek te heersen. De mensen moesten uren in de rii staan voor erwten en bruine bonen, er waren geen aardappelen, er was een tekort aan petroleum. Voor een aantal artikelen was de distributie ingevoerd. In enkele steden waren er reeds demonstraties tegen de voedselschaarste en de honger gehouden. De grote bezitters deden daarentegen goede zaken en maakten reusachtige oorlogswinsten: het begrip OW-er is uit die dagen overgebleven. Nederland was neutraal gebleven in de oorlog. De Nederlandsc imperialisten waren met velerlei draden zowel met het Engelse, als met het Duitse imperialisme verbonden. Er was hun het meeste aan gelegen om in de worsteling, die om een herverdeling van de invloedssferen van de imperialistische mogendheden in de wereld ging, de rijke koloniën in de Indonesische archipel te behouden. Zo werd in Nederland zowel steun en bijval voor de Entente - het in 1907 ontstane drievoudige verbond van Engeland, Frankrijk en tsaristisch Rusland - als voor het andere imperialistische verbond - de Centralen, bestaande uit Duitsland en Oostenrijk-Hongarije - aangetroffen. In de loop van de oorlog traden er soms wijzigingen in die steun of bijval op, al naar gelang de krijgskansen keerden; belangrijke delen van de bourgeoisie waren er steeds op uit zich bij de "winnende" kant aan te sluiten. De stellingname ten aanzien van de Russische revolutie werd in de eerste weken dan ook voornamelijk bepaald door het algemene beeld, dat de vcrschillende groepen en persorganen hadden van de oorlog. Daarbij werden de reacties in de twee 1) Dr. Th. H. ]. Stoelinga: Russische revolutie en vredesverwachtingen, maart 1917-maart 1918 in de Nederlandse pers. Fibula-Van Dishoeck N.V., Bussum. 224 blz. f 9,50. Enkele citaten uit burgerlijke kranten in dit artikel zijn aan het proefschrift ontleend.
439
vijandelijke kampen, waann het imperialisme was verdeeld, afgetast. De arbeidersbeweging en de oorlog
In de internationale arbeidersbeweging wekte de revolutionaire omwenteling nieuwe hoop en geestdrift na de schok, die de ineenstorting van de Tweede 1nternationale bij het uitbreken van de wereldoorlog had veroorzaakt. Alle besluiten van de congressen der Tweede Internationale, die betrekking hadden op de te volgen gedragslijn in geval van oorlog, waren met voeten getreden. De langdurige heerschappij van opportunisme en revisionisme had er toe geleid, dat toen de oorlog uitbrak geen revolutionaire strijd tegen het imperialisme mogelijk bleek. Zo goed als alle sociaaldemocratische partijen ondersteunden hun eigen imperialistische regering en lapten het internationalisme aan hun laars. Een uitzondering vormden de partij van de Russische bolsjewiki en groepen linksen in Duitsland, Nederland en enkele andere landen. In Nederland stelde de SDAP zich op het opportunistische en reformistische standpunt. Traelstra verklaarde in het parlement, dat "de nationale gedachte de nationale geschillen moest overheersen". De SDP 2 ) bleef trouw aan het internationalisme en aan het standpunt van de klassenstrijd. Dit betekende echter niet, dat in de gecompliceerde omstandigheden - waarin Nederland weliswaar niet in de oorlog betrokken geraakte maar het Nederlandse imperialisme, o.a. door zijn koloniale bezittingen, wel een belangrijke rol speelde- altijd juist werd opgetreden. Vooral van belang was daarbij dat er in de SDP geen eensgezinde opvatting heerste over de beoordeling van het imperialisme. Daarover bestond veel onduidelijkheid en - vooral onder invloed van Van Ravesteijn, die zich op de voorgrond plaatste als ideologische leidsman - leidde dit tot een onjuiste stellingname in een reeks belangrijke vraagstukken. Zo werd door Gorter e.a. terecht een vcrwijt gemaakt aan de redactie van "De Tribune" (Wijnkoop en Van Ravesteijn), dat zij, ofschoon de oorlog als een imperialistische oorlog werd gekenschetst, het werkelijke karakter ervan niet begreep en de zijde van de imperialisten van de Entente-landen koos. Dit ging samen met een groot gebrek aan vcrtrouwen in de strijd van de massa's en hun revolutionaire elan. De leden van de SDP ontplooiden in die jaren een omvangrijke activiteit en getroostten zich grote opofferingen, als gevolg waarvan "De Tribune" als dagblad kon verschijnen. Mensen als Van Ravesteijn bleven echter buiten de werkelijke strijd. In zijn kwasid'iepzinnige artikelen in "De Tribune" en "De Nieuwe Tijd" zag hij zich als de "onverschrokken wetenschappelijke waar-
2)
440
De SDP (Sociaal-Democratische Partij) was gevormd in 1909, toen de groep rondom "De Tribune" uit de SDAP werd geroyeerd.
nemer", die de "gang der gebeurtenissen tracht gade te slaan". 3 ) Dit gade slaan betekende bij hem een diepe minachting voor de massa's en ongeloof in de revolutionaire minderheid, die in de arbeidersbeweging - zij het niet volkomen zeker en niet ,lltijd vastomlijnd - tegen het reformisme en opportunisme optrad. Zo schreef Van Ravesteijn in december 1916: "Gedurende de oorlog - de omstandigheden hebben dunkt ons, onze meer dan twee jaar geleden geuite mening op dit stuk bevestigd - is het ondenkbaar dat zij de massa's tegen het imperialisme zou kunnen mobiliseren, al zijn zij daarom niet minder verplicht tot den strijd tegen een wereld van vijanden. 4 ) Enkele maanden later brak de Februari-revolutie in Rusland Ult •••
De Februari-revolutie
Het jaar 1917 was in Rusland begonnen met stakingen en betogingen in Petrograd, Moskou, Bakoe en andere steden, die uitgroeiden tot algemene politieke demonstraties tegen het tsaristische bewind. Door de Februari-revolutie 5 ) werd deze middeleeuwse alleenheerschappij omvergeworpen. Ofschoon de voorlopige regering, die daarop werd gevormd, bestond uit vertegenwoordigers van bourgeoisie en landheren, was het duidelijk, dat het proletariaat en de boerenmassa's in uniform het belangrijkste aandeel in deze omwenteling hadden gehad. In de eerste dagen van de Februari-revolutie ontstonden de Sowjets van arbeiders en soldaten, die in het verdere vcrloop van de strijd tegen de oorlog en tijdens de Oktober-revolutie een grote rol zouden vervullen. De "Prawda" begon weer legaal te verschijnen en Lenin keerde uit Zwitserland naar Rusland terug. De Februari-revolutie, die het tsarisme ten val bracht en een burgerlijk-democratische inhoud had, verwekte beroering onder de arbeidersmassa's in alle landen en confronteerde de leiders van de rechtse sociaal-democratie met het groeiende revolutionaire elan. Traelstra sprak op SDAP-vergaderingen in die dagen over "mijn vriend Lenin". Op het Paascongres van de SDAP in 1917 zei hij: "Als het er straks op aan mocht komen, om te 3)
Van Ravesteijn werd kennelijk als dè woordvoerder voor zulke aangelegenheden beschouwd en schromelijk overschat. Toen hij enige weken ziek was schreef Wijnkoop in "De Tribune": "Het is voor wie onzer ook, niet mogelijk zoo maar ineens de taak, die hij al vele jaren op zich genomen heeft, en op zich genomen heeft met het bekende schitterende resultaat - het is, zeggen wij voor niemand onzer mogelijk zijn taak zoo maar over te nemen". Maar omdat men "toch niet langer kan zwijgen", schreef Wijnkoop maar. ') Citaten zijn aangehouden in de spelling die in die tijd gebruikelijk was. 5) In Rusland werd gebruik gemaakt van de Juliaanse kalender, die dertien dagen op de bij ons gebruikelijke Gregoriaanse tijdrekening achter lag. Vandaar het begrip "Februari-revolutie", die volgens onze kalender in maart en het begrip "Oktober-revolutie", die volgens onze kalender in november plaats vond. In februari 1918 ging men in Rusland op de Gregoriaanse tijdrekening over. De data in dit artikel zijn volgens deze tijdrekening.
441
strijden voor dit duur verworven recht, toont dan dezelfde ontembare kracht als de heerlijke Russische arbeidersklasse. Wanneer het nodig is, dat ook de uiterste revolutionaire middelen worden gebruikt, dan zult gij op den eersten oproep van het partijbestuur klaar staan, om alle offers te brengen, die van U worden gevorderd". Deze retoriek bracht echter niet met zich mee, dat de brede massa's van het Nederlandse volk nu werden aangevoerd in de strijd tegen het Nederlandse imperialisme. Het chauvinisme en reformisme bleef overheersend, zoals ook in sociaaldemocratische partijen in andere landen. De leiders van deze partijen trachtten de Februari-revolutie uit te buiten voor steun aan hun eigen imperialistische re~e ringen. In zijn gedenkschriften vertelt Troelstra over de reis, die de Belgische sociaal-democraat Van der Velde naar Rusland maakte. Op zijn terugreis zei hij in een interview met een Zweeds blad "over de gevechtswaarde van het Russische lc~er zeer optimistisch te zijn"; "de verbroedering tussen de vijanden aan het front behoorde weer tot het verleden: de Russen hadden ingezien, dat een offensief de beste manier was, om met de Duitsehers tot vrede te komen en de Duitsehers zouden weldra bemerken, dat het Russische leger zich had hersteld". Solidariteit en verwarring
In de SDP werden de gebeurtenissen in Rusland met hartstocht gevolgd. In het algemeen werd begrepen, dat de Februari-omwenteling nog slechts een begin kon zijn, dat het ging om een burgerlijk-democratische revolutie die positief moest worden beoordeeld. Bij de aankomst van Lenin in Petrograd zond de redactie van "De Tribune" - het enige dagblad van een revolutionair-gezinde minderheid in West-Europa - een telegram van de volgende inhoud':
"De Tribune in Holland gaat akkoort met de heldhaftige pogingen der Uwen om de proletarische revolutie door te zetten door vredesonderhandelingen te eischen, niet door middel van de Imperialistische Regeeringen, maar door middel van het in de wapenen staande revolutionaire volk door evengoed het pacifistische als het patriottische bedrog te ontmaskeren en tenslotte door tegenover de verwoestende imperialistische oorlog onder de volken, de bevrijdende burgeroorlog tegen de bourgeoisie te stellen."
442
Deze uiting van solidariteit voor Lenin en de bolsjewiki nam evenwel niet weg, dat in de daarop volgende maanden fouten en afwijkende standpunten bij de redacteuren van "De Tribune" aan de dag traden. Zij waren een gevolg van de reeds uit het begin van het conflict stammende verkeerde beoordelin~ van het karakter van de oorlog. De hieruit voortvloeiende tegenstellingen binnen de SDP zijn ook een burgerlijke historicus als dr. Stoelinga niet ontgaan.
Hij constateert in zijn boek, dat "in kringen van De Tribune en De Nieuwe Tijd" grote onenigheid heerste over het standpunt, dat de "Russische revolutionaire socialisten ten opzichte van de oorlog dienen in te nemen". Kernpunt van deze onenigheid (niet alleen na de Februarirè\'Olutie, maar niet minder ook na de Oktober-revolutie) was :1et al of niet voortzetten van de oorlog, in het bijzonder van de strijd tegen Duitsland. Dat vindt men bijvoorbeeld weerspiegeld in een artikel van Wijnkoop over de Februari-omwenteling, waarin werd opgemerkt, dat "de oorlog met Duitschland de oorlog van het ten opzichte van het Czarisme revolutionaire Rusland is geworden". Hij komt tot àe uitspraak: "En doordat de Russische jonkers met zooveel succes hun eigen proletariaat in de oorlog gedreven en gehouden hebben, juist daardoor hebben zij de nationalistische krachten ontketend, ook bij het Russische proletariaat, die van de schijn-oorlog niets moeten hebben, maar de werkelijke oorlog willen en de Russische jonkers mede daarom hebben onttroond". Deze passage ging dan nog vergezeld van de voetnoot: "Dat de Russische arbeiders een aparte vrede met Duitschland zouden willen, is een verzinsel, - schrijft de Zweedse, door Duitsche bladen aangehaalde ,,Sociaal-demokratcn", - dat in werkelijkheid geen enkele grond heeft." Nog bonter maakte Van Ra vesteijn het, toen in juli 1917 de Kerensky-regering een nieuw offensief tegen de Duitse legers liet ontketenen. Hij rechtvaardigde dit - door de Entente-landen afgedwongen - offensief "als middel om de Duitsche revolutionaire beweging, die maar niet op gang wilde komen, kracht te geven". In "De Tribune" schreef hij "althans binnen een zoo kort tijdsverloop" een Russisch offensief voor uitgesloten te hebben gehouden en kwam tot de conclusie: "Maar hoe verbazingwekkend ook, is het tenslotte slechts een nieuw bewijs dat in de plaats van het oude, verrotte, bureaucratische Rusland, een nieuw burgerlijk Rusland is gekomen, dat tot krachtsinspanningen in staat is, waaronder het oude Tsaristische regiem zeker zou zijn bezweken". Verder noemde hij het mogelijk, dat dit offensief "den vrede naderbij brengt" en dat het aantoonde, dat "alle pogingen om Rusland tot een bedekten of openlijken afzonderlijken vrede te bewegen, hebben gefaald". Want dat was het schrikbeeld voor de redactie van "De Tribune", dat Rusland zich uit de oorlog zou terugtrekken en dat het zou komen tot een "directe vrede", een "Dui tsche vrede", zoals zij dit pleegde te noemen. Van Ravesteijn sprak zich daarmede in wezen uit voor het voortzetten van de imperialistische oorlog. De opvatting van Lenin en de bolsjewiki, dat de oorlog ook onder de nieuwe regering, die na de Februari-revolutie was gevormd, een imperialistische roofoorlog bleef, waaraan de arbeiders en boeren in Rusland een eind moesten maken, werd dus niet gedeeld. Er werd toegegeven aan de illusies, die ook in Russische kleinburgerlijke kringen heersten en volgens welke de oorlog nu een ander karakter zou hebben gekregen, illusies
443
die gebruikt werden door de Russische landheren en kapitalisten en de Franse en Engelse imperialisten waarmee zij vcrbonden waren, om te pogen Rusland actiever in de imperialistische oorlog te betrekken. De Oktober-revolutie
444
Deze illusies werden in nog geen half jaar tijds door de werkelijkheid zelf opgeheven. Onder leiding van de bolsjewistische partij werd het proletariaat voorbereid op de slag tegen de eigen bourgeoisie. In de maanden september en oktober 1917 groeiden de tegenstellingen in Rusland naar een hoogtepunt en rijpte een revolutionaire situatie. Het centraal-comité van de bolsjewistische partij besloot, zowel met het oog op de toestand in Rusland als op de internationale situatie, dat een gewapende omwenteling moest worden voorbereid. De schoten van de kruiser "Aurora" luidden op de 7 de november 1917 de revolutie in, die een eind maakte aan de heerschappij van kapitalisten en landheren en daarmee een nieuw tijdperk van de geschiedenis opende. Er werden direct stappen ondernomen, die aantoonden, dat de Sowjet-macht de vrede wilde tot stand brengen en dat zij ernst maakte met de opheffing van het kapitalisme en het nog bestaande feodalisme. Op het "Decreet over de Vrede" volgden spoedig decreten over de nationalisatie van de banken, van de grond, over het opzeggen van de staatsschulden, enz. De belangrijke imperialistische staten waren in twee vijandelijke kampen verdeeld; zij bestreden en verzwakten elkaar en als gevolg daarvan kon het imperialisme niet direct en actief tegen de revolutie optreden. Dit bracht met zich mee, dat aanvankelijk op afwachtende wijze op de gebeurtenissen werd gereageerd en gekeken werd hoe zich in Rusland zelf de strijd om het behoud van de macht zou ontwikkelen. Dit blijkt ook uit de reacties in de Nederlandse burgerlijke pers. Dr. Stoelinga stelt in zijn proefschrift vast, dat de meeste bladen zich eigenlijk niet verrast toonden over de revolutie; wel waren zij echter van mening, dat de bolsjewiki niet in staat zouden zijn om lang aan het bewind te blijven. Daarnaast begaf men zich in de commentaren in speculaties over de gevolgen, die de gebeurtenissen in Rusland zouden hebben voor het verloop van de oorlog. Enkele citaten uit de burgerlijke pers van die dagen tonen aan, hoe zeer de Nederlandse bourgeoisie zich overtuigd gevoelde van de onmogelijkheid om het kapitalisme aan te tasten. Het AR-blad "De Nederlander", - dat in die dagen een proDuits standpunt innam, noemde de bolsjewiki "het schuim der natie, dat bovenkomt en betere elementen overheersebt ..."; het was overtuigd van de snelle val van de Sowjet-heerschappij en zei troostend tot zijn lezers: "Lang duurt zulk een periode zelden". Het "Algemeen Handelsblad" had een soortgelijke mening:
"Dat de Bolsjewiki den strijd zullen kunnen volhouden is niet denkbaar en nog minder, dat het bewind van Lenin een iets langer leven beschoren zal kunnen hebben dan l'espace du matin (de tijdsduur van een morgen). Maar de gedachte wint veld, dat deze coupe slechts een voorbereiding is tot een reactie". (Daarmee doelde het blad waarschijnlijk op het tot stand komen van een contra-revolutionair, dictatoriaal militair bewind, wals generaal Kornilow dat in september 1917 al had geprobeerd te vormen.) Enkele maanden later, toen de bolsjewiki in >taat gebleken waren de macht te handhaven, was het blad somberder geworden. Het schreef, dat de belangen van Rushnd werden geofferd aan marxistische principes, die volgens de redactie in de praktijk gevaarlijker bleken te zijn dan die waarop het despotisme van de tsaren steunde ... ! Het "Algemeen Handelsblad" introduceerde in Nederland de term "rode terreur", en schreef dramatisch, dat Rusland "in een wervelstorm (was) geworpen, waaruit het vernederd, vernietigd, verbrokkeld, verscheurd, wederkeert, onder het bestuur van eenige fantastische dweepers ... " "De Telegraaf" deed, vooral toen de bolsjewiki de staatsschulden liquideerden, niet onder voor het "Algemeen Handelsblad": "Een Internationale Expeditiemacht zal de misdadige bende, die zich van de macht heeft meester gemaakt, weten te vcrdrijven en weten af te rekenen met een bende, die een onwetend volk misleidt, door het bloot te stellen aan de ergste van alle beledigingen, nl. de schande, de smaad. Wat dan niet goedschiks is gegeven, zal worden afgedwongen door geweld 0:11 op de eene of andere manier de schuld te voldoen". Vanzelfsprekend werd in "De Tribune" de Oktober-revolutie met geestdrift begroet. Op 9 november 1917 schreef Wijnkoop in een hoofdartikel: "Wij kunnen op dit moment over deze daadwerkelijke voorbode van de proletarische Europeesche Revolutie slechts kort zijn. Wij verwijzen naar de feiten. Maar die feiten laten dan ook zien, dat militair, ekonomisch en politiek de Bolsjewiki van plan zijn te houden, wat ze hebben beloofd. Op militair gebied de algeroeene directe vrede en de wapenstilstand. Op ekonomisch gebied de sociale vrijheid voor het proletariaat en de boeren. Op politiek gebied de werkelijke revolutionaire Konstituante van Rusland". Henriëtte Roland Holst, die later onder invloed van pacifistische en religieuze opvattingen de communistische beweging verliet, begroette de revolutie met een enthousiast artikel: "De Sawjets aan de macht". Op 12 november zond de redactie van "De Tribune" een begroetingstelegram aan Lenin. Toch klonken ook in die eerste dagen al weer verschillen van inzicht door. Van Ravesteijn ging op merkwaardige wiize polemiseren met "De Telegraaf", die Lenin beschuldigde van samenwerking met de Duitse imperialisten: "De stomme pro-Duitsche bourgeoisie hier in dit land wreven zich, toen zij het lazen, al in handen, omdat Lenin naar zij geloofden hun den vrede, dat wil zeg-
445
gen den Duitsehen vrede, waarnaar zij haken, zal brengen". 6) Hij ging hier voorbij aan twee punten, waarmee de bolsjewiki wel degelijk rekening moesten houden: in de eerste plaats, dat - al waren de imperialisten onderling verdeeld en in oorlog met elkaar - de Duitse oorlogsmachine aan het front tegenover de Russische troepen stond; en in de tweede plaats, dat dit imperialistische Duitsland, beangst voor de invloed van de revolutie op het eigen volk, de Sowjet-macht wilde wurgen en grote stukken van Rusland' wilde veroveren. De Sowjet-macht kon niet als beveiligd worden beschouwd, zolang Rusland in staat van oorlog bleef. Nu waren er ook binnen de bolsjewistische partij meningsverschillen over de stappen, die onder deze omstandigheden genomen moesten worden. Er bestonden, zoals in de gehele internationale arbeidersbeweging, anarchistische opvattingen, linkse en rechtse afwijkingen. Deze kwamen scherp naar voren, toen de kwestie van een afzonderlijke vrede met Duitsland aan de orde kwam. Op 8 januari 1918 had er een bijeenkomst van verantwoordelijke kaders van de bolsjewistische partij plaats, waarop Lenin de noodzaak van het sluiten van zo'n vrede in het belang van de revolutie uiteenzette. Hij wees erop, dat Rusland niet in staat was om de oorlog voort te zetten en zei, in antwoord op de tegenwerping dat in Duitsland de revolutie voor de deur zou staan, dat men zijn politiek niet kon laten bepalen door het al of niet uitbreken van een revolutie in Duitsland. Het afsluiten van de vrede was nodig voor de versterking en duurzame vestiging van de Sowjet-macht. Doch Lenin bleek op deze bijeenkomst met zijn standpunt in de minderheid te zijn. De meerderheid van de aanwezigen was voor het voortzetten van de oorlog tegen Duitsland. Ook in het centraal-comité had Lenin aanvankelijk slechts de steun van een minderheid, onder wie Stalin en Swerdlow. In die eerste maanden van 1918 trad Trotzky op als onderhandelaar in Brcst-Litowsk; hij probeerde het afsluiten van een vredesovereenkomst steeds weer op de lange baan te schuiven. Nu was Trotzky een bekwaam orator en iemand die spectaculair wist op te treden; dit leidde ertoe, dat zijn positie en rol in de Russische revolutie aanvankelijk sterk werd overschat; latere burgerlijke geschiedschrijvers dikten deze, vooral na zijn vcrraad aan het communisme, nog extra aan. Trotzky was evenwel pas in de zomer van 1917 tot de bolsjewistische partij
446
6 ) Ook de "passiviteit" speelde weer een rol in zijn beschouwingen. Op 24 november 1917 schreef Van R. in een stuk "Russische revolutie": "Tenzij natuurlijk ... wat wij steeds mogen hopen ... ook daar (in Duitsland, ]. M.) nog eensklaps zal blijken, dat de toestand rijp is voor een explosie" . . . "Wat de groote Westersche Rijken (Engeland en Frankrijk) betreft, staat het zoo, dat de weerklank, dien de Russische revolutie er gevonden heeft in de eerste stadia van haar ontwikkeling gesmoord en gedoofd is door de passiviteit van het Duitsche proletariaat. Zoo komt het, dat de nieuwe, grootsche ontwikkeling dier Revolutie in deze Novembermaand, de machtsgrijping door de Sowjets, naar allen schijn in die landen geen weerklank heeft gevonden."
toegetreden en bleek vreemd te blijven aan de revolutionairmarxistische denk- en handelwijze. Tijdens de onderhandelingen in Brcst-Litowsk verkondigde hij het devies "Geen oorlog en toch geen vrede" - een standpunt dat vreselijk revolutionair aandeed en in Nederland door Van Ravesteijn en diens unhangers werd overgenomen, maar dat op een gegeven ogenblik de Russische revolutie in groot gevaar bracht. In maart 1918 werd ten slotte de vrede van Brest-Litowsk gesloten, nadat daartoe eind februari in het centraal-comité een voorstel van Lenin met 7 tegen 4 stemmen en 4 onthoudingen was a:mgenomen. De opvattingen, die Van Ravesteijn naar voren had gebracht, waren in "De Tribune" ook wel bestreden, o.a. door Gorter en Pannekoek, maar zij werden maar weinig aan het woord geLncn. Hoezeer Van Ravesteijns opvattingen een rol speelden, blijkt ook in "De Nieuwe Tijd". Toen daarin Lenins artikel "De ongelukkige vrede" werd gepubliceerd (in de vertaling l'an Gorter, die zich ten aanzien van het karakter van de oorlog van het begin af aan op een juist standpunt had geplaatst), werd het door de redactie van een noot voorzien, waarin verwczen werd naar de standpunten van Radek en Boecharin, die tot de oppositie tegen Lenin behoorden. De vrede van Brest-Litowsk bracht de Russische revolutie een korte adempauze, die zou worden gevolgd door de jaren van interventic van de zijde der - door Van Ravesteijn zo mild behandelde - Entente-landen. De invloed van de Oktober-revolutie
De Socialistische Oktober-revolutie van 1917 deed haar invloed gevoelen op de toestand in alle landen. Zij gaf een krachtige stoot aan de strijd tegen de oorlog, die door de massa's met steeds meer elan werd gevoerd en bracht daarmee het eind van de oorlog dichterbij. In Duitsland begon in januari 1918 een massale stakingsbeweging en in november 1918 kwam het tot een omwenteling, waarbij keizer Wilhelm werd verjaagd. Er ontstond een revolutionaire situatie in tal van landen. Ook in Nederland kwam het hier en daar tot de vorming van arbeiders- en soldatenraden. De omwentelingen in Duitsland, in Bulgarije en in Hongarije misten echter een doelbewuste leiding en de reactie slaagde erin ze te onderdrukken. Toen Lenin in 1920 het éénjarig bestaan van de Komintern in een rede voor de Moskouse Sowjet herdacht, zei hij: "In het begin van de revolutie leefde bij velen de hoop, dat in WestEuropa de socialistische revolutie zou beginnen op het moment van de beëindiging der imperialistische oorlog, namelijk op het ogenblik, dat de massa's gewapend waren en de revolutie in enige landen van het Westen met het grootste succes zou kunnen worden uitgevoerd. Dat zou hebben kunnen gebeuren, indien er in West-Europa niet een diepgaande scheuring onder het proletariaat had bestaan en er geen verraad van de vroe~ere socialistische leiders was geweest". Mogelijk heeft er in
447
die jaren ook een zekere overschatting van de toestand plaats gehad, in de hand gewerkt door gebrek aan informatie. Dat zou men kunnen opmaken uit diezelfde rede van Lenin, die erkende: "Tot nu toe weten wij niet precies hoe de demobilisatie plaats vond en hoe de liquidatie van de oorlog voortgang vindt". Hij nam Nederland daarbij als voorbeeld en zei niet precies te weten wat daar gebeurde. Slechts uit één artikel "bij toeval één artikel" - met een rede van een Nederlandse communist had hij vernomen, dat in het "neutrale en door de oorlog het minst beroerde Nederland", de revolutionaire beweging "zulk een omvang had genomen, dat het kwam tot de vorming van Sowjets en dat Troelstra, één van de belangrijkste figuren van de opportunistische Hollandse sociaal-democratie, erkende dat de arbeiders de macht in handen hadden kunnen nemen". De zich ontplooiende strijd van de arbeidersbeweging dwong de bourgeoisie tot grote concessies. In Nederland moest zij in 1918 en 1919 belangrijke politieke en sociale hervormingen doorvoeren. De achturige werkdag werd ingesteld, er kwamen sociale wetten tot stand en er werden ook loonsverhogit1gen afgedwongen. Op grondslag van het systeem van evenredi~e vertegenwoordiging werd het algemeen kiesrecht ingevoerd. Dit waren belangrijke stappen voorwaarts voor de arbeidersbeweging in ons land. De SDP veranderde haar naam in die dagen in Communistische Partij. Dit betekende echter nog niet, dat de sectarische en opportunistische opvattingen die in haar rijen leefden, verslagen waren. Deze zijn nog jarenlang een rem op de ontwikkeling gebleven. Het is echter een onvergankelijke verdienste van de jonge communistische partij, dat zij in de jaren van de imperialistische interventie de solidariteit met de Russische revolutie organiseerde, het was een bijdrage tot de internationale solidariteitscampagne zonder welke de Oktober-revolutie niet in staat zou zijn geweest stand te houden. De meetings en stakingen in Amsterdam, Rotterdam en andere steden, de inzamelingen van geld en goederen voor de ontberingen lijdende bevolking in de Sowjet-Unie genoten de steun van velen, tot ver buiten de rijen van de arbeidersbeweging. Het waren even zovele blijkeil van sympathie voor de jonge Sowjet-republiek, die onder ongelooflijk moeilijke omstandigheden tot taak had om het socialisme op te bouwen en de wereld te bewijzen, dat het kon z6nder en tégen de kapitalisten. JOOP MORRIËN
448
De Mammoetwet volgend jaar van start Op 19 januari van dit jaar nam de Tweede Kamer, kort voor haar ontbinding in verband met de vervroegde verkiezingen, een wetsontwerp aan, waarvan het voornaamste artikel luidt: "De Wet op het voortgezet onderwijs treedt in werking met ingang van 1 augustus 1968". Daarmee werd een procedure afgerond, die op 29 oktober 1958 begon met de indiening van deze wet. Een voorbereiding van nog eens minstens tien jaar was voorafgegaan aan dat moment. In de loop van de jaren, die de behandeling van de wet vergde, kreeg de naam Mammoetwet burgerrecht - zij is nu gemeengoed. Een juiste bijnaam als men bedenkt, dat in deze wet alle vormen van voortgezet onderwijs, met uitzondering van het hoger onderwijs, worden geregeld; het betreft scholen, die bezocht worden door meer dan één miljoen leerlingen. Voor dit miljoen kinderen en hun ouders is 1 augustus 1968 een belangrijke datum: dan begint de verandering van de naam en de inhoud van de opleiding voor voortgezet onderwijs. Deze verandering is niet alleen een onderwijskundige, maar zeker ook een politieke kwestie. De invoering van de Mammoetwet hangt ten nauwste samen met de strijd voor democratisering van het onderwijs. Het doel hiervan is nog allerminst bereikt: lang niet iedereen in ons land ontvangt het onderwijs, waarop hij gezien zijn mogelijkheden recht heeft. Uitcraard is de arbeidersjeugd in de eerste plaats de dupe van deze ongelijkheid van kansen. Onder de vele factoren, die een belemmering vormen voor de democratisering van het onderwijs, is het totaal verouderde onderwijsstelsel van ons land één van de voornaamste. De huidige situatie is geleidelijk ontstaan in een ontwikkeling, die met recht eeuwenlang genoemd kan worden. Het gymnasium is een schooltype, dat haar grondvesten in de Middeleeuwen heeft staan; de HBS vierde enige jaren geleden haar honderdjarig bestaan; de ULO is van veel recentere datum, terwijl b.v. de tegenwoordige kweekschoolopleiding pas een tiental jaren draait. Het is duidelijk, dat een op deze wijze ontstaan systeem, een rommelig karakter draagt. Dit werkt sterk in het nadeel van de leerlingen. Zij hebben in de eerste plaats behoefte aan een geheel van onderwijsvoorzieningen, waarvan de delen - de verschillende opleidingen - zorgvuldig op elkaar aansluiten. Dank zij de aansluitingsmogelijkheden zouden overgangen van het ene schooltype naar het andere mogelijk zijn, zonder verlies van tijd en zonder moeilijkheden, die ontstaan doordat de stof van de ene school onvoldoende is aangepast bij die van de volgende. De verbrokkelde ontwikkeling, die ons tegenwoordige onderwijsstelsel doormaakte, heeft ertoe geleid, dat er voor de leer-
449
lingen talrijke aansluitingsmoeilijkheden bestaan. Twee voorbeelden kunnen dat illustreren. Een goede ULO-leerling k:1n na het behalen van zijn diploma naar de vierde klas van de HBS, of een andere opleiding voor middelbaar onderwijs. Dit betreft ongeveer 10 procent van de leerlingen, die per jaar toegelaten worden. Een groot aantal van hen heeft grote studiemoeilijkheden, ofschoon zij in feite een jaar overdoen. Een ander voorbeeld vormt de kwestie van de toelating tot de kweekscholen. le11and, die de vierde klas van een middelbare school heeft doorlopen, moet vijf jaar kweekschoolopleiding volgen: iemand, die na vijf jaar het einddiploma haalt slechts drie jaar! Van dergelijke "aansluitingen" wemelt het huidige voortgezet onderwijs, met name ook het beroepsonderwijs. Niet alleen naar de vorm, ook naar de inhoud is ons voortgc zet onderwijs verouderd. Het leerplan is dringend toe aan revisie op grond van een uitgebreid wetenschappelijk en praktisch onderzoek. Aangenomen moet worden dat veel leerstof overbodig is, onjuist gedoseerd is of, anderzijds, ontbreekt. Natuurlijk is de langdurige periode van vernieuwing bij het onderwijs niet aan het voortgezet onderwijs voorbijgegaan en zijn er vele gunstige aanpassingen van de leerstof aan de maatschappelijke behoefte. Juist ten gevolge van het chaotische geheel, zijn deze aanpassingen echter maar al te vaak per schooltype ingevoerd, waardoor het gebrek aan samenhang eerder groter dan kleiner is geworden. Een hoofdstuk apart is tenslotte nog de toenemende verwijdering tussen de leerplannen van de lagere school en van de voortgezette scholen.
450
Van meet af aan is het de voornaamste bedoeling van de Mammoetwet geweest om de verschillende vormen van voortgezet onderwijs tot één samenhangend geheel te maken, waarin voor de leerlingen een maximum aan mogelijkheden tot doorstroming bestaat met een minimum aan moeilijkheden. De mate, waarin de Mammoetwet hierin zal voorzien, is bepalend voor de waarde, die de wet heeft voor de democratisering van ons onderwijs. Gezegd moet worden, dat sinds de indiening van het wetsontwerp, op talrijke punten afbreuk is gedaan aan de oorspronkelijke bedoeling. Om te beginnen is er van het idee van de brugklas weinig meer overgebleven. De brugklas was geprojecteerd met het doel om enerzijds tot een betere aansluiting tussen de lagere school en het voortgezet onderwijs te komen, anderzijds om een betere selectie van de leerlingen mogelijk te maken. Naar de oudste plannen zou de brugklas een naar inhoud en vorm gelijk eerste leerjaar zijn voor alle vormen van voortgezet onderwijs. In dit jaar zouden de leerlingen kunnen wennen aan de methodes van lesgeven, terwijl de leraren op grond van hun observaties van de kinderen de gemaakte schoolkeus nog eens critisch zouden kunnen beoordelen. Toen de wet eindelijk werd aangenomen was de brugklas in
drie brokken uiteengevallen. Voor het lager beroepsonderwijs kwam er één, voor het algemeen vormend onderwijs één en door de mogelijkheid tot invoering van het Latijn op gymna·;ia en lycea - voor het voorbereidend wetenschappelijk on derwijs één. In plaats van één basisleerjaar zijn het er feitelijk drie geworden. Dat was destijds één van de redenen voor de CPN-fractie, om tegen de Mammoetwet te stemmen. E.·n tweede kwestie is die van de leerstofplanning. Tijdens de Lcn,~durige behandeling van de Mammoetwet is vaak de vcr-zuchting geslaakt, dat er eigenlijk weinig meer gebeuren ging Li.1n dat de bestaande schooltypes van naam veranderden. Dit verwijt zou gegrond zijn, als er niet een streven was om ook de inhoud van het voortgezet onderwijs te veranderen, met name door een grondige herziening van de leerplannen. Vanuit het onderwijs werd krachtig op deze herziening aangedrongen. Men achtte haar nodig, in de eerste plaats om de opleidingen .1f te stemmen op de door de maatschappij te stellen eisen, in de tweede plaats om ze onderling samenhangend te maken in het belang van de doorstroming.
In de jarenlange discussic over dit onderwerp ontstond ten,]ottc de term longitudinale lecrstofplanning; thans een sleudwoord in de democratiseringskwestie. Een longitudin;cal leerplan begint bij de kleuterschool en eindigt bij het hoger onderwijs. Het vormt een doorlopend geheel, zonder de thans bestaande scherpe scheidslijnen tussen kleuterschool en lagere school en de verschillende scholen voor voortgezet onderwijs. Het onderwijs is niet verdeeld in types, maar in fases (naar de leeftijd van de kinderen) en stromen (naar het niveau van de opleiding). Door zo'n leerplan zouden talrijke drempels geslecht worden - drempels, die de weg naar democratisering van ons onderwijs mede versperren. Het is duidelijk, dat een dergelijke wijziging van de inhoud van onze scholen alleen mogelijk is na een uitgebreid onderzoek, verricht door mensen van de wetenschap en van de praktijk van het onderwijs. In d~ periode van de behandeling van de Mammoetwet werd de noodzaak van dergelijke experimenten volledig erkend. Fr werd zelfs een speciale wet voor aangenomen, die bet de scholen mogelijk maakte, om af te wijken van bet bestaande leer-plan. Er kwam echter een kink in de kabel. Door een toenemende bezuinigingsdrang van de vcrschillende regeringen, die zich bezighielden met de Mammoetwet, werden de mogelijkheden tot experimenteren gaandeweg geringer. In het bijzonder de drastische inkrimping van de subsidies voor de pedagogische centra - de instellingen, die in de eerste plaats in aanmerking kwamen voor de wetenschappelijke begeleiding van de experimenten op de scholen - betekende een gevoelige slag. Deze kortzichtige politiek heeft tot een situatie geleid, die geen andere conclusie rechtvaardigt, dan dat de wetenschappelijke voorbereiding van de invoering van de Mammoetwet minimaal
451
is. De noodzakelijke veranderingen van de leerstof dragen een geïmproviseerd karakter, voor zover ze bestaan. Een uitstekende ontwikkeling, mogelijk gemaakt door de Mammoetwet, is die in de richting van scholengemeenschappen. In een scholengemeenschap zijn verschillende vormen van voortgezet onderwijs onder één dak gebracht en in één organisatorisch verband. Het is duidelijk, dat in zo'n gemeenschap de voorwaarden worden geschapen om tot de gewenste samenhang tussen de opleidingen te komen. Ook lenen scholengemeenschappen zich bij uitstek voor breedopgezette experimenten met een longitudinaal leerplan. Het is daarom uitermate te betreuren, dat een aantal maatregelen de weg naar de scholengemeenschappen moeilijk begaanbaar maken. In de eerste plaats uiteraard de torpedering van het gemeenschappelijke eerste halfjaar, de brugklas. In de tweede plaats de veel te zware eisen, die aan de leerlingenaantallen van de bestaande scholen gesteld zijn, om in 1968 te kunnen veranderen in zelfs maar een bescheiden scholengemeenschap met twee types opleidingen. In de derde plaats het handhaven van drie bevoegdheidsgraden bij het lerarencorps. Vanuit het onderwijs is de sterkste druk uitgeoefend op de leden van de Tweede Kamer, om over te gaan tot het invoeren van slechts twee graden. Dit, om de organisatorische moeilijkheden in de scholengemeenschappen tot een minimum te beperken èn om de opleiding van de leraren tot een overzichtelijker geheel te maken. De CPN-fractie heeft zich ingezet voor deze kwestie, evenals die van de PvdA. Dank zij dit optreden werd de definitieve beslissing nog uitgesteld, maar de regering schijnt voet bij stuk te willen houden. Tenslotte spelen ook hier de financiële beperkingen hun rol. Voor de invoering van de Mammoetwet zijn in de onlangs ingediende begratingsvoorstellen iets meer dan twintig miljoen gulden ter beschikking gesteld. Dat wil zeggen twintig gulden per leerling bij het voortgezet onderwijs. Het is duidelijk, dat het voorgestelde bedrag een nieuwe beperking betekent voor de mogelijkheden om met behulp van de Mammoetwet tot een werkelïke verbetering van het voortgezet onderwijs in ons land te komen. Het bedrag is uitsluitend voldoende - de minister geeft dit ook toe in zijn toelichting om de door de wet nu eenmaal vereiste voorzieningen te treffen. De pedagogische centra ontvangen nog geen vier miljoen gulden subsidie, een bedrag dat gezien het werkterrein van deze instellingen absurd laag is. Over de financiële beperkingen, die bij de uitvoering van de Mammoetwet en bij de voorbereiding daarvan, zijn opgelegd, heerst in kringen van het onderwijs de grootst mogelijke ongerustheid en verontwaardiging. Er wordt geen redevoering afgestoken, of de eis om meer geld voor de Mammoetwet wordt gesteld. In deze eis ligt ook de kern opgesloten van de politieke strijd, die op dit terrein gevoerd zal moeten worden. 452
De Mammoetwet is aangenomen en zal worden ingevoerd. Dat
staat als een paal boven water en dat is ook de reden, dat de CPN-fractie in februari vóór de invoering in 1968 was, ondanks het feit, dat ze indertijd tegen de wet zelf stemde. Daarbij werd door Marcus Bakker naar voren gebracht, dat het de taak is van de regering, om de mogelijkheden, die de Mammoetwet nog schept, wáár te maken. De stichting van scholengemeenschappen, de uitbreiding van het wetenschappelijk onderzoek ter verbetering van de leerstofplanning en het drastisch verminderen van de klassegemiddelden zijn een aantal van die mogelijkheden. De Mammoetwet komt: het gaat er nu om eruit te halen wat er in zit. Dat kan alleen met geld. Bezuinigingen op dit punt zijn in ieder opzicht schandalig. Het tekent het rechtse karakter van de regering-De Jong, dat ze de Mammoet op het offerblok heeft gelegd. Het is een uitstekende zaak, dat de onderwijzers- en lerarenorganisaties het hierover volledig eens zijn. Dat schept de mogelijkheden om een succesvolle strijd te voeren voor een integrale uitvoering van de Mammoetwet, in het belang van de democratisering van ons onderwijs.
I I
Onze lager onderwijswet stamt uit 1920; haar onderwijskundige uitgangspunten gaan nog verder terug; tot in de negentiende eeuw. Het is zonder meer duidelijk, dat er tussen deze wet en de Mammoetwet, die ondanks haar beperkingen toch nog steeds het stempel van de moderne inzichten draagt een wereld van verschil ligt. Inmiddels is dan ook een departementale commissie aan het werk gegaan om een soort Mammoet voor het lager onderwijs (anderhalf miljoen leerlingen!) te gaan voorbereiden. Bij het onderwijs bestaan zeer gedetailleerde voorstellen over de inhoud, die deze wet zal moeten hebben. Deze voorstellen, neergelegd in diverse rapporten (o.a. "Nieuwe onderwijsvormen voor 5- tot 13- à 14-j arigen ), draaien in wezen rondom hrt reeds vermelde sleutelwoord: longitudinale leerstofplanning. Zij vormen de beste oplossing voor de problemen, die zich voordoen om het lager (basis) onderwijs aan te doen sluiten op het voortgezet onderwijs, zoals geregeld is in de Mammoetwet. Het is daarom onbegrijpelijk, dat de departementale werkgroep tot nu toe (d.w.z. na ruim een jaar arbeid) nog nooit in contact is getreden met de onderwijsorganisaties over het raam waarin de tweede Mammoetwet zal moeten worden gevat. Van verschillende kanten is de vrees uitgesproken, dat de werkgroep zich niet bezighoudt met een structuurverandering van de lagere school, maar met een organisatorische aanpassing van de oude wetgeving aan de Mammoetwet. Als er in de komende periode opgetreden wordt voor een volledige uitvoering van de Mammoetwet, zal het noodzakelijk zijn om daarbij de vernieuwing van het basisonderwijs te betrekken.
]. DEKKERS
453
Het geheim van Jeroen Bosch Rondom de Jheronimus Bosch-tentoonstelling in 's Hertogenbosch (17 sept.-15 nov. 1967) I
454
Het werk van Jeroen Bosch, de Bossche schilder die van ca. 1450 tot 1516 leefde, behoort bij de periode waarin de wordingsgeschiedenis van de Nederlanden begint. Staatkundig gebundeld onder de Bourgondiërs, administratief en niet zonder geweld tot een eenheid gebracht, kunnen zij pas cultureel één worden als zij zich vrij vechten uit de feodale greep van Philips II en een souverein nationaal verband vormen. De schilderkunst van de 17de eeuw is een sublieme opvlucht in de zekerheid van het zelfstandig geworden nationale bestaan, een bevestiging en verheerlijking daarvan in een brede rivier van realisme, met zeldzame draaikolken en diepten waaruit de kracht en innerlijke dramatiek van de eerste Europese burgerlijke republiek spraken - Frans Hals, Herkules Seghers, Jan Steen, Rembrandt. Jheronimus Bosch - naar zijn grootvader ook wel Van Aken, en naar aanduidingen in tijdsdocumenten ook "die maelre", de schilder, genaamd - staat in een heel ander verband tot zijn tijd en land. Hij is een Noordbrabander, een gewestelijk man, die zijn eigen "school" voorstelt, naast de nauwelijks minder persoonlijke "scholen" van een Rogier van der Weijden te Brussel, Geertgen tot Sint Jans te Haarlem, Quinten Metsys te Antwerpen, Memlinc te Brugge en Jakob van Oostsanen te Amsterdam, om maar enkele hoogtepunten van de toenmalige Hollandse en Vlaamse schilderkunst te noemen. Hij is geen provinciaal, zoals men wel eens gezegd heeft, al lag Den Bosch in de Brabantse hei- en boswereld wel min of meer als een eiland. Maar het was een uitermate bewoond eiland, een transito-eiland ook voor de toenmalige handel tussen Schelde en Rijn, en noordwaarts over de grote rivieren naar het Sticht, Holland en Zeeland. Het was geen hof- of regeringsstad, ma;..r er bestond een Latijnse school, er was groot bedrijf, er bevonden zich daarnaast in de stad zeer veel kloosters; men bouwde er de magnifieke Sint Jan. Het inheems patriciaat leverde de potentaatjes op die deze gcmeenschap beheersten, het geloof van die tijd de vrome broederschappen, waaronder die van de passiespelers; de ambachten zorgden voor rederijkerij, de geestelijkheid, vooral de nonnen, deden aan barmhartigheid, want de stad schijnt rijk te zijn geweest aan vagebonden, bedelaars, mismaakten en zieken, en herbergde af en toe ook de vluchtelingen uit het gebied der grote rivieren, als de lange vete tussen de hertogen van Bourgondië en Gelre weer eens daadwerkelijk oplaaide. Gewestelijke grootheid, bij hoogtijdagen natuurlijk de gebruikelijke pracht en praal, jaren van politieke vorming waarvan
de beslissingen elders vallen (in hoofdzaak te Brussel), jaren van sociale onrust, soms uitbarstend in opstanden tegen de landsheerlijke ambtenaren, ideologische strijd rondom het geloof . . . tijd van afbraak en overgangen, een kleine wereld voordat de kerkhervorming daarin de internationale bezem veegt. De achtergronden van Bosch' leven lijken niet dubbel- of driedubbelzinnig, de lijnen van het tijdsbeeld wijken niet bijzonder af van wat zich in andere Nederlandse steden vertoonde.
II En toch, Jeroen Bosch heeft in zijn persoon (dat betekent: in zijn werk) een geheimzinnigheid, een nasleep van raadsels en vragen, die wij bij zijn tijdgenoten niet of nauwelijks stellen. Het mag misschien voortkomen uit de schaarste van de gegevens die wij over hem bezitten: wij weten wiens zoon hij was, wij weten met wie hij was getrouwd (deze Aleid van de Meervenne bracht hem zelfs een bescheiden bezit mee ten huwelijk), dat hij lid was van de O.L. Vrouwe Broederschap, in wier opdracht hij ramen en wapenschilden ontwierp; wij weten van drie werken die hij in opdracht van de Bourgondische hertog Philips de Schone na diens "blijde inkomste" van 1504 maakte (de blijheid was aan de kant van de vorst, hij kwam alleen maar inkomsten halen), en dat hij in 1516 overleed en op kosten van de Broederschap (als teken van respect) werd begraven. Of hij voor de Sint Jan heeft gewerkt staat nergens beschreven. Het kan nauwelijks magerder. En deze zelfde half-anonieme man heeft een werk nagelaten, dat ons met de hoogste verbazing vervult. Op 17 september j.l. is in het Noordbrabantse Museum te 's Hertogenbosch een tentoonstelling geopend van dat werk - 45 panelen en een haast complete reeks van tekeningen - , bijeengebracht uit alle hoeken der wereld, waarbij zelfs miljonairs uit Texas hun pri':w beschikking stelden. Een uniek en bewonderenswaardig initiatief, 450 jaar na Bosch' dood, en ook aandoenlijk: als men beseft dat dit werk (of althans veel ervan, want er lopen nogal wat copieën door) zijn uitgangspunt genomen heeft in deze zelfde stad, onder de schaduw van dezelfde Sint Jan, uit de geest, de verbeelding en de ambachtshand van een man van wie wij zo weinig weten. Een der eerste raadsels is al dat van de datering Van Bosch' werken. Zij dragen geen jaartal, en zij zijn ook niet door documenten in een bepaald jaar te plaatsen. Er laat zich in grote lijnen zonder twijfel wel een zekere orde vaststellen; men her-. kent de vroege, "kerkelijke" stijl der middeleeuwen in menig godsdienstig stuk, zowel in panelen die het leven en lijden van Christus schilderen volgens de gebruikelijke overlevering, zij het uiteraard met de persoonlijke varianten, alsmede in een aantal sterk maatschappelijk-satirisch bepaalde tafrelen, die feitelijk veel oorspronkelijker zijn. Zij geven in hun schilderwijze, sterk verwant met andere "primitieven", tegelijk blijk van Bosch' vroegtijdige, wat bittere boertigheid, en men mag
I I
455
456
aannemen dat ze verband houden met de rederijkerij, die het kluchtige en moraliserende ook op de planken tezamenbracht. In deze stukken met hun spottende humor zit het nieuwe element. De rederijkerij zelf is in haar uitingen middeleeuws èn modern. Zij houdt tradities in stand, maar slaat de klauwen af en toe scherp in het actuele leven. Bij Bosch is de traditie naar de vorm eigenlijk aldoor gebleven, maar de inhoud van zijn werk heeft hem die grenzen keer op keer doen breken en hem tot een man van een nieuwe tijd gestempeld. In dat werk van de rijpe jaren, glanzend van kleur en opzet, waartoe een nieuwe reeks heiligenlevens behoren (vooral rond het thema "De Verzoeking van de Heilige Antonius"), maar ook nieuwe sociaal-critische werken (het Narrenschip bijv. of de Hooiwagen), breidt Bosch zijn persoonlijke visie met ongehoorde diepgang, vrijheid en vindingrijkheid uit. De inhoud overvleugelt de traditie in hoge mate. Bosch schildert "het herfsttij van de middeleeuwen", de ondergang van een tijdperk, niet in de vorm van een kwijnende decadentie, maar als machtige strijd tussen God en Satan. Zijn verbeelding is hoogst actief, en hij weet in deze middenperiode de horden van symboolwezens te scheppen, die als gedrochtelijke, kluchtige en raadselachtige fantasiewezens vele van zijn stukken bevolken. Op een kentering van die tijd kwam Bosch tot deze geheimtaal die een ware uitdaging vormt aan beschouwer en onderzoeker - omdat het duidelijk is dat een ontsluiering van de vele details op Bosch' werken ons leren zou wat de diepste beweeggrond van zijn bestaan is geweest. Het ligt voor de hand, dat - al spreekt men van Bosch' vroege en latere werken - de twee perioden van zijn levenswerk geleidelijk in elkaar overgaan, en dat er vaak sprake is van het heropnemen van oude motieven, zij het dan ook dat die op een heel andere manier worden behandeld. Dat geldt inzonderheid voor de tafrelen uit het lijden van Christus. Als leek kan ik hierover verder zwijgen, aangezien de vaklieden zelf over de tijdsorde van Bosch' werken in onzekerheid en soms in conflict verkeren. Een andere zaak is de eigenlijke vertolking van de inhoud van Bosch' werken. Dat in een eeuw als de onze, waarin ook de man van de straat vertrouwd is geraakt met begrippen uit de psycho-analyse, de psychiatrie en de diepte-psychologie, Bosch' geheimzinnige symboolwereld schijnt te wemelen van "verdrongen" erotische elementen, dat er ten aanzien van hem gewerkt is en nog wordt met begrippen als schizofrenie en surrealisme, zal niemand bevreemden. Een schilder als Salvador Dali ziet in Bosch ongetwijfeld een verre voorvader. Dat anderzijds kunsthistorici met sterk-ontwikkeld gevoel voor de woelige tegenstrijdigheden en corrupties van Bosch' eeuw in zijn werk ketterse en zelfs occulte elementen hebben menen waar te nemen (hun treffendste voorbeeld is Wilhelm Fraenger, op wie ik nog terugkom), mag ook niet bevreemden, als wij bedenken dat in deze late middeleeuwen ketterij en opstandigheid veelal uit één bron vloeiden. Tenslotte zijn er natuurlijk Bosch-vertolkers als de Nederlander prof. D. Bax, die in zijn "Ontcijfe-
I
I
I I
Narrenschip (Louvre, Parijs)
ring van Bosch". (Diss. Nijmegen, 1948) het kerkgetrouwe katholicisme van Bosch geen ogenblik in twijfel trekken, maar zijn critische uitvallen en satirieke symbolen pogen te herleiden tot een "kluchtige" instelling op het leven. Bax en anderen houden Jcroen Bosch voor een man die het volksleven van zijn tijd door en door kende. Tegen die zienswijze kan men geen enkel bezwaar inbrengen; men moet het zelfs van groot belang achten dat Bosch niet gezien wordt als een uitzondering of zeldzaamheid, maar in connectie met zijn tijd en zijn stad. Hierbij speelt voor Bax de kennis en het gebruik van de Nederlandse taal in Bosch' zinnebeeldige fantasieën een eerste rol. Die Yorm van "ontcijfering" is dankbaar en voor een groot deel van betekenis, want Bax heeft m.i. geheel gelijk als hij tal van uitdrukkingen in de laat-gothieke volkstaal der Nederlanden bij Bosch geschilderd terugvindt - : het "door de billen slaan", dat verkwisting betekent, "het vullen van de korf" dat de vraatzucht uitbeeldt, de pollepel en de tang die wijzen op losbandigheid, het "in de zak jagen" dat op verspilling en bankroet duidt, het "van Aaltje zingen" voor slemperij, voor welk gebrek nog tal van andere symbolen bestaan: de koe, de ekster, de slobbcrende hond. En zo verder. De vraag blijft aldoor rijzen: waarom deze zinnebeelden, zelfs al kan men ze dan voor een deel thuis brengen?
III
458
De Duitse volkskundige en kunstkenner Wilhelm Fraenger (geb. 1890 te Erlangen, 1965 te Brandenburg a. d. Havcl in de DDR gestorven), één van de velen die zich ook door de overweldigende rijkdom aan raadsels en vragen oo Bosch' panelen uitgedaagd voelde, heeft evenzo de haast pijnlijke noodzaak gevoeld om zich aan een vcrklaring van deze symbooltaal te wagen. Zijn opvattingen zijn van verschillende zijden, het n1eest door de katholieke uitleggers van Bosch, als schromelijk geforceerde vertolking verworpen. Drs. P. Gerlach van de orde der Capucijnen, die zich voor de feitelijke navorsing van Bosch' leven verdienstelijk heeft gcnnakt, noemde de verklaringen van Fracnger en anderen "gesol met Jcroen Bosch". Toch moeten wii ons ernstig afvragen of Fraenger, géén marxist en in de DDR al te weinig naar waarde geschat, niet in de goede richting is ~regaan toen hij achter Bosch' onmiskenbare spot en gedrochtelijke visioenen een vorm van revolutionair protest meende vast te kunnen stellen. Dat Bosch een grondig waarnemer is geweest, ziet men in realistische vorm op zijn tekenbladen, waarvan er op de tentoonstelling in 's Hertogenbosch een aantal magnifieke aanwezig zijn. Hoe grondiger en veelzijdiger die waarneming en de afbeelding daarvan, des te sterker vermeerdert de kunstenaar de vragen die hij opwerpt, des te meer vergroot hij zijn geheim. Fraenger heeft beseft, dat er zich in de panelen van Bosch uit de grote periode feitelijk veel meer verbergt dan openbaart. Er is aanhoudend sprake van een mededeling - maar welke?
Toch moet het geheim van Bosch' scheppend vermogen en de inhoud van zijn leven op die panelen zelf zijn te vinden. Psychologische, psychiatrische en ook folkloristisch-taalkundige vcrklaringen kunnen veel opheldering brengen, maar voor Fraenger waren zij van bijkomstige aard. Het protest van Bosch droeg naar zijn mening een godsdienstig gewaad. Hij zag in hem een ketter, en bij onderzoek van Bosch' voornaamste werken - aan welke Fraenger bijna stuk voor stuk hele boeken en studies gewijd heeft - raakte hij tot de slotsom dat Bosch lid moet zijn geweest of althans kennis gehad heeft aan de secte van de z.g. Adamieten, ook wel Broeders van de Vriie Geest of Homines Intelligentiae (Verlichten) genaamd. De bijzondere opvattingen van deze secte over de terugkeer van Christus, de stichting van het Duizendjarige Rijk op aarde, de vereenzelviging van Christus met de Adam van v66r de zondeval, waardoor de seksuele moraal van de Adamieten zich van het taboe der zonde ontdeed en zich manifesteerde in een merkwaardige liefdespraktijk (in hedendaagse liefdes-"handboeken" aangeduid als de carezza), gaven - aldus Fraenger Bosch aanleiding tot het scheppen van een niet slechts monsterlijke, maar ook engelachtige beeldtaal. De gedrochten, griezels en gruwelen die Bosch weet te bedenken en op te roepen, de schijnbaar perverse en duistere handelingen die hij op zijn doeken afbeeldt, hebben als tegenstuk ook een taal van hemelse verlossing, van de paradijstoestand, van de tot schuldeloosheid verheven erotiek. Ziet Fraenger bijv. in de "Verzoeking van Antonius" (Lissabon, met de Weense copie) een openbaring van de satanische wereld vol angsten, zonden en zwarte lusten, waarin het mensdom alsnog gedwongen is te leven, in de "Tuin der Lusten" (Lissabon, helaas niet op de Bossche tentoonstelling aanwezig) meent hij de wederkomst van Christm en de herschepping van de wereld in zondeloze vreugde te herkennen, zoals de Adamieten die zich indachten; F raengcr noemt dit stuk dan ook in een uitvoerig geschrift Het Duizendjarige Rijk. Met Duitse grondigheid onderzoekt hij op elk p~l. neel detail na detail, zodat men wel eens het gevoel krijgt, dat hii bijna teveel verklaren wil. Het l<:ernstuk van zijn uitleg vormt de veronderstelling, dat Bosch bij de uitwerking van zijn symbooltaal - die inderdaad vcrbijsterend veelzijdig is - een geestelijke leidsman heeft gehad. In 's Hertogenbosch woonde ten tijde van Teroen Bosch een Jood, Jakob van Almaengicn, na zijn doop Filips van Sint Tan geheten, een man van aanzien, immers zijn doopnaam had hij ontvangen van de Bourgondische hertog zelf, voor wiens eerste "inkomstc" in Den Bosch, 1494, hij blijkbaar ook een feestspel had geschreven. Deze dopeling, kennelijk tevens een v,elettcrd man, moet volgens Fraengers redenering de stille inspirator geweest zijn van Bosch: hij leerde hem een "Joods Christendom" met een inslag van oud-testamentische mystiek en Messiasgeloof, zoals ze strookten met de geloofsovertuigingen van de Adamieten, en zeker niet erg met die van de gevcr.tigdc Kerk. Daarvoor zat er te veel gnostiek in - "geheime theologie", zoals ze met name in het begin van het Christelijk
459
tijdvak door mysterie-gezinde wijsgeren en zelfs door de later als ketter afgewezen kerkvader Origenes werd beoefend. De Adamieten waren als secte vurig in hun geloof, maar hielden van geheimzinnigheid en verborgen praktijken. Zij zagen deze wereld als vluchtige, voorbijgaande etappe in de geschiedenis van het mensdom, waarop de komst van de Messias en het herstel van Adam met alle uitverkorenen in een herschapen, zondeloos paradijs zou volgen. In hun leer waren zonder twijfel gnostische, "oosterse" elementen verwerkt, zoals in het hele oer-Christendom, dat immers op de drempel tussen Oosterse en Griekse wereld geboren was. Dat er op de schilderstukken van Bosch naar Fraengers inzicht tal van symbolen en miniatuurvoorstellingen voorkomen, die wijzen op het taaie voortbestaan van zo'n oud occultisme of mysteriëndienst, is niet zo verwonderlijk. Fraenger wijst ze niet alleen met grote kennis van zaken aan, maar maakt hun herkomst uit een dergelijke ketterse mysteriëndienst ook zeer geloofwaardig. 1) Ik heb hier lang stil gestaan bij Fraengers uitleg van Bosch, maar het komt mij tegelijk voor dat wij de Bosch-figuur daaraan niet volstrekt mogen binden. Bosch' oudste en eerste ondergrond, n.l. het feit dat hij Brabander was en ambachtsman - een kleine nijvere burger - , verbonden met zijn omgeving, zijn gildegenoten, het leven van zijn stad, feesten, volksspelen, druk en benauwenis van brand en oorlog, ziekte en duurte - , kortom: dat hij het kind was van zijn tijd, mag niet worden vergeten. Maar men moet zich afvragen hoe de schilder, de creatieve geest Jeroen Bosch dat verband beleefde. En dan komt men tot de slotsom, dat hij diep in dat volk stak en tevens er boven uit, n.l. met het denkende, waarnemende hoofd. Het "alledaagse" deel van zijn bestaan - geen gering deel, voor welk mens ook! - is bij het volk van straat en markt, vermaken en gebruiken, zotheid en spreekwoordelijkheid, dus bij de mensen wier leven en lotgevallen hij deelt. Met het critische en creatieve deel van zijn aanleg observeert en oordeelt h:j. Volksmanschap en ambachtschap blijft bij hem een aldoor vruchtbaar voortwerkende ondergrond: hij hoort tot die maatschappelijke klasse, welke vijftig jaar later de last van de strijd tegen Spanje op de schouders zou nemen. Met zijn zondebesef, zijn duivelgeloof en hel-angst, zijn af en toe grimmig pessimisme en de schildertaal der fantasieën en spotmonsters, die hij daarbij vindt, uit hij zijn critiek op zeden en toestanden, zijn godsdienstige ijver en toekomstverwachting. Zo is hij op en top een man van de actualiteit, in zijn dagelijks alsook in zijt' geestelijk leven, zoon van de periode vlak vóór de Hervor-
460
l) \V. Fraenger heeft zijn VISie op Bosch neergelegd in een aantal grote studies, naast Het Duizendjarige Rijk (1947) o.m. over: De bruiloft van Kana (1950), De vierde koning uit het Oosten [Driekoningenluik, Madridl (1957), De verzoeking van Antonius [Lissabon) (1963), De tafel der wijsheid, o.g. De zeven doodzonden (1964), alle in het Duits. Lezers van mijn Moergrobben, een schildersroman geïnspireerd op Jeroen Bosch, zullen zonder veel moeite zien wat voor invloed Fraenger op mijn zienswijze heeft gehad, en hoe het ketterij-motief en dat van de Joods-Christelijke inspirator door mij zijn overgenomen. (Th. de V.)
~uthw B~~;h' .1
""" opneden valt in 1517, du, een ja"' na Ldood. De openlijke rebellie tegen de verdorven Kerk als kroon van de feodale ordening en corruptie was nog niet voltrokken: in Bosch' dagen is de hele situatie daarom nog onklaar en vertekend, benauwend en geheim-opstandig. Bosch' visionair en satirisch realisme als een vorm van maatschappelijk bewustzijn vóór het crisispunt van de Hervorming verkrijgt door zijn verondersteld ketterschap zeer zeker meer diepte, al hoeft hij niet noodzakelijk een ketter te zijn geweest. De samenhang tussen ketterij en maatschappelijk protest is echter een door heel de middeleeuwen heen te gangbare figuur om ze in Bosch' geval geheel terzijde te schuiven. De sleutel tot Bosch' "geheim" is echter in de eerste plaats gelegen in zijn uitspraak over de tijd en de mensen met wie hij leefde, d.w.z. in de verbinding en onderlinge relatie van zijn ongeremde schildersfantasie en de actualiteit.
IV Gaan wij nu de sporen na van de genoemde correlatie, dan treft ons het feit dat er vrijwel op alle werken van Bosch sociale getuigenissen vallen op te merken, ook op de godsdienstige voorstellingen. Nu was het Christendom uiteraard het gegeven klimaat, waarin de toenmalige mensheid in Europa leefde en dacht, maar het zal wel niet ver van de waarheid af zijn, als wij in Bosch' voorstellingen van Christus' lijden, met name in de wanstaltige en dierlijk-wrede tronies van de beulen die Jezus omringen vormen van menselijke boosheid zien. Onmiskenbaar maatschappelijk van aard zijn echter de werken die men wel de "moraliserende" genoemd heeft. Houden wij ons aan de thans bestaande datering van Bosch' oeuvre, dan zien we dat Bosch al in zijn vroege werken graag om de domkoppen van zijn tijd - als de "Lubbert Das" van de Keisnijding en de kikkerspuwende vrouw in De Goochelaar gelachen heeft. De werken verraden, net als het wat latere Narrenschip, plezier in de grollige tegenslagen van de onnozele halzen, voor wie het leven één jaarmarkt is waar zij bedrogen worden: een niet van boosaardigheid ontdaan trekje in Bosch' opmerkingsgave, zoals dat in het Nederlands volkskarakter nogal eens voorkomt. Zijn moralisatie is derhalve leedvermakelijk, en uit de stekeligheid ervan komen zonder twijfel ook de spot-symbolen in de vroege werken voort, die samenhangen met de volkstaal. Bosch maakt van bedrogenen en bedriegers - de laatsten als kwakzalvers en goochelaars met uitgestreken en slinkse tronies - typische gevallen, wier betekenis het anecdotische ver te buiten gaat. Alweer uitgaande van de juistheid der huidige tijdsorde in Bosch' werk, bezitten wij tegelijkertijd in zijn vroege schetsbladen een aanloop tot de latere, krioelende overvloed aan monsters en gedrochten in zijn werk. Het karakter van de schetsen is onmiskenbaar sociaal: ze stellen bedelaars, mismaakten en verminkten voor, al weer gezien met de scherpe
461
462
blik en weergegeven met de scherpe pen van een man, van wie men nog niet recht weet of hier meegevoel dan wel de actief geprikkelde aandacht van Je waarnemer de inspiratie is. Stuáies in ieder geval in vcrdraaide menselijkheid: een ongewilde bespotting van het leven en de schepping, waarbij waarschijnlijk het effect verhoogd wordt door het bekend bedrog van verminkten, die zich erger voordoen dan de natuur hen al getekend en mistekend heeft. Dat zulke werken tegelijk studies zijn voor geschilderde panelen of in latere voorstellingen, in verbinding met heel andere motieven - bijv. Het Laatste Oordeel - weer opduiken, ligt voor de hand. Via de prachtige Farizeeërs - een blaadje van ruim 12 bij 12, waarin een hele afwijzende karakteristiek van een opgeblazen, aanzienlijk mensenslag is saamgevat - en de z.g. Heksen komt men als vanzelf aan het moment waarop de waarneming van het mismaakte en verwerpelijke omslaat in de geboorte van monsters. Bosch ontleent zijn uitbeeldingen van hel en wangedrochten (zoals op de tekenbladen uit Berlijn-Dahlem en uit Oxford) nu aan de vrije speling van de fantasie, waarbij misschien de middeleeuwse naïeve opvatting van de "mogelijkheden der natuur' als een chaotische, eindeloze reeks van plantaardigdierlijke verbintenissen en woekeringen hem op weg geholpen heeft: uit de creatuurlijke mismaaktheden van waargenomen gestalten groeit de gevoelsmismaaktheid van het fabelachtige, vis-, vogel- en reptielgedrochtcn, voorzien van werktuigen of ledematen die wel aan menselijk bedrijf herinneren, maar vooral aan vervolging, kwelling en geweld: het zijn helmen, stekels, zwaarden, harnassen; ofwel de monsters zijn een soort super-insecten, kennelijk aangedaan met giftongen en steekangels. Het waarnemen van deze overgangen bij Bosch - verdierlijkte mensvormen die alleen nog wezens met afschuwelijke eigenschappen worden - , wijst op toegenomen grimmigheid. Er is weinig leedvermaak meer in de rijpere Bosch, zijn satire worstelt met de corruptie op elk gebied: in de kerk, de staat, de verhouding tussen de seksen. In de woelige en ongebreidelde monsterwereld van de tekeningen is meer dan spot, er is een onverzoenlijke afkeer en haat tegen de boosheden van de hem omringende wereld, moreel en maatschappelijk. Als tekenaar staat Bosch overigens op hoog peil in de schitterende traditie van tekenaars, die de Nederlanden hebben opgeleverd, en die vanaf de anonieme "primitieve" meesters de macht van de enkele, samenvattende en onfeilbare lijn hebben gekend en in praktijk gebracht: Lucas van Leyden, Jan van Scorel, Goltzius en vrijwel al onze 17de-eeuwers. Men kan hierbij trouwens een andere interessante ontwikkeling waarnemen van onze inheemse tekenkunst vanuit het moraliserende, bewogen en militante stadium van Bosch en Brueghel, naar de souvereine rust en het vrijheidsbewustzijn van een schijnbaar tot evenwicht geraakt moment in de nationale historie, waarbij bouwwerk en landschap minstens zoveel plaats innemen als de mens. Maar dit terloops. Bosch' reeds genoemde satirische Narrenschip, misschien te beschouwen als een stuk uit de vroege middenperiode, is een bon-
1 - : p o u i n g van lo"' zoden on vocdwazing, koghoofdigheid ,
en slemperij. Men heeft Bosch' schilderij - hij maakte ook een prachtige tekening van hetzelfde motief - wel eens in verband gebracht met het toen te Bazel verschenen geruchtmakende boek van Sebastian Brant Het Narrenschip (eerste druk 1494 ). Brant dichtte echter zijn satire tegen de "narren" v::tn zijn tijd in het Latijn, wat niet een beletsel hoeft te zijn geweest voor Bosch om het te kennen; hij had zeker geleerde vrienden. Maar het motief van het narrenschip, waarop zich de zotskappen van alle rangen en standen inschepen om naar Gekkenland te varen en da::trbij al feestend naar de kelder gaan, was vrij algemeen verbreid, en dus zeker ook Bosch met zijn overal blijkende kennis van de volkshumor vertrouwd. Kenmerkend is dat er bij Bosch niet de minste invloed blijkt te bestaan van de illustraties, die Albrecht Dürer in 1492-'93 voor Brants boek maakte. Het lijkt daarom aannemelijk dat Bosch' pancel uit een eerdere periode stamt en een zelfstandige bewerking is van het narren-motief. Wat ons interesseert is de satire tegen pater en begijn, die op het kleurige pancel in het centrum van de verdwazing staat: een ongezouten veroordeling van de plichtverzakende geestelijkheid, die een brooddronken werelds bestaan wilde leiden. De ontspoorde non en de feestende pater komen als spot-motieven op tal van Bosch' btcre stukken terug en demonstreren zijn openlijk protest tcgen het bederf van de Kerk. Een veel feller en directer protest nog moeten wij zien in Bosch' Hooiwagen. Dit drieluik bevindt zich in het Escuriaal bij Madrid en kon wegens zijn kwetsbare toestand te 's Hertogenbosch niet worden vertoond. Toch vermelden wij het in ons vcrband als een van de doeltreffendste satires en "moraliteitcn" die uit Bosch' penseel zijn gekomen, een meesterstuk van opbouw, kleur en strekking. In de ommegangen en rederijkersfeesten van Brabant en elders vinden wij de "hooiwagen" gebruikt als bedrieglijk afbeeldsel van het leven, bestuurd door saters, omzwermd door woekeraars, bankhouders en ander volk dat leeft van en vlast op gewin, terwijl toch alle gewin maar "hooi" is zoals de aan de bijbel ontleende volksuitdrukking luidt. Op zijn drieluik trekt Bosch met alle middelen van zijn creatieve en strijdbare persoonlijkheid te velde tegen winzucht en woeker, de vergoding van alle aards bezit, uitgebeeld in de hoogbeladen hooiwagen waarop vorsten en bisschoppen, burgers en plebejers met dringen en stompen komen afgestormd, terwijl een hele bijsleep van brasscndc en hoerende wereldlingen en vrouwen op en om de wagen golft, waaronder de slempende kloosterabt niet ontbreekt. De twee zijluiken van de Hooiwagen vertonen het alternatief: paradijs en hel; het linkerluik stelt de mens voor een keuze, zonde of zondeloos-heid; het rechter is de hel met haar duivelse straffen, waar de jacht op rijkdom en woekerwinst naar toe leidt. Het motief van de helse straf houdt bij Bosch nauw vcrband met aardse ongerechtigheid; het is een oorzakelijkheid in het godsdienstig denken van de middeleeuwen. De gedachte mag eenvoudig zijn - zij neemt bij Bosch weer hoogst fantastische
463
en huiveringwekkende spelingen aan. Zijn Verzoekingen van de H. Antonius en inzonderheid zijn uitbeeldingen van Het Laatste Oordeel, vrijwel alle uit de rijpe middenperiode, demonstreren de omvang van zijn critiek: de monsterwereld heeft niet alleen betrekking op de hoofdzonden als ontucht, vraatzucht, hoogmoed enz., maar ook op het misbruik van de mu· ziek, op dronkenschap en wreedheid, op de vervalsing van het Christendom, zoals dat symbolisch tot uitdrukking komt in voorstellingen van de varkensmis, op weelde en pronk der bevoorrechten, op de vrekkigheid. Ondeugden en verwoestende hartstochten zijn zo weergegeven dat zij de benauwenis krijgen van een nachtmerrie; zij wijzen evengoed als de onuitputtelijke verschrikking van de door Bosch geschilderde helse straffen op het feit dat de kunstenaar aan zijn tijd en wereld geleden heeft - op een menselijke en morele overgevoeligheid. Mag hij in zijn jeugdwerken nog graag de spot drijven met zijn i domme tijdgenoten - zelfs een onzachte spot - ; de monsterwereld toont zijn groeiende ontzetting en critische afweer aan. Twee werelden worden in zijn eschatologische verbeelding 2) onverzoenlijk tegenover elkaar geplaatst: die van goed en kwaad, hemel en hel, God en Duivel, tussen wie om de aarde en haar bewoners een ware oorlog woedt. In die oorlog, waarvan de gewapende conflicten der machthebbers maar een afbeeldsel zijn, spitst zich alles toe tot ontmenselijkte plaag en geweldpleging. Het leven wordt een zielskwelling, zij het een kwelling die de schilder Jeroen Bosch niet verlamt, maar tot felle getuigenissen en waarschuwingen voert . .Jcroens paradijsverlangen is een tegenhanger van die haat tcgen de barbarij van het leven in al zijn verschijningsvormen. De paradijsvoorstellingen met hun bloeiende bloemweiden, slanke palmen, fonteinen, en bovenal hun blanke zondeloze gestalten liggen als eilanden in zijn oeuvre, gelukzalig verstild als dromen in de storm. Slechts in de Tuin der Lusten, een verheerlijking van het zinne- en natuurleven, waarin Fraenger een verheerlijking ziet van het Adamietische paradijs vóór de zondeval, is die droom- en toekomstverwachting vol beweging en licht, alsof Bosch daar, door onvoorziene inspiratie aangeraakt, overgevoeligheid en sombere grimmigheid van zich heeft gezet. De lyrische, enthousiaste Bosch treedt hier aan het licht en bewijst dat hij naast de beeldtaal der monsters ook een kan scheppen van zuivere, harmonische mens- en diergestalten. Het is te betreuren, dat ook deze "Tuin der Lusten" al weer vanwege zijn hachelijke toestand de reis van Madrid naar 's Hertogenbosch niet kon maken; wel is er een zwaar beschadigde copie van het middenpaneel uit Boedapest, curieus, maar weinig zeggend. Lyrisme bij Bosch is tamelijk zeldzaam, althans in deze zinnelijke harmonisch-bewogen vorm. Maar wel merken wij op dat in het latere werk een typische verstilling intreedt. Vergelijken 2)
464
Eschatologie is de leer van "de laatste dingen", het sterven en het leven na de dood; in de Christelijke theologie uiteraard onmiddellijk verbonden met het dogma van Christus' wederkomst en het laatste oordeel.
De Mismaakten (Detail Wenen, Albertina)
wij de Verzoeking van Antonius uit Lissabon (en haar z.g. Repliek uit Brussel) met hetzelfde onderwerp uit het Prado van Madrid, dan bespeuren wij een afstand tussen de twee werken, die op een zekere psychologische gedaantewisseling van Bosch lijkt te wijzen. Is op het eerstgenoemde drieluik een ongehoorde veelheid van mededelingen aanwezig, opgevoerd tot menselijke en beestelijke "verlokkingen" (bordeelfantasieën, heidense offeranden, vliegdromen), omstuwd door een heel alfabet van uitspattingen en afdwalingen, - het stuk uit het Prado is in zijn goudige rust van een treffende bezonkenheid. Ook hier wroeten en woelen nog wat gedrochten rondom de heilige, maar hij ziet ze al niet meer; onder zijn broos afdakje gezeten, zijn varkentje naast zich, staart hij over de dreigementen heen als het ware beeld van de ouderdom: begrijpen en wachten ... Soortgelijke stemmingen zijn er in andere heiligenbeelden van de latere en laatste periode. Deze versobering vindt haar sociaal hoogtepunt in de figuur van de Landloper (soms De Ver-
465
laren Zoon genoemd) uit het Rotterdamse Boymansmuseum. Bij dit stuk rijzen ook al weer allerlei vragen: is het een zelfportret, is het de melancholie, omringd door de naar de achtergrond geweken verleidingen van bordeel en kroeg? Eén ding overweegt in de grijze ernst van het stuk: het meegevoel. Dit meegevoel, dat men in de jeugdwerken tevergeefs zoekt, strekt zich uit naar de schrale zwerver "op een slof en een schoen", de voortgejaagde, de altoos bedreigde. Zouden wij bij Bosch mogen spreken van een soort innerlijke groei? In dat geval zou hij een proces hebben doorlopen van de spotlach en de schamperheid via de ontzetting en de haat naar de menselijke vertedering, een voor een man van zijn critisch en prikkelbaar temperament heel wel denkbaar proces. Geest en geaardheid van Bosch' werk kunnen en moeten ons bij het vormen van dergelijke meningen leiden. Ik ben er mij echter bewust van dat wij, zolang de grote evolutielijnen van Bosch' oeuvre niet zonder mankeren vaststaan, al te vaak in het rijk der veronderstellingen verdwalen.
V
466
Rest het reeds opgeworpen uitgangspunt voor het begrijpen van Bosch' werk in de verhouding tussen zijn creatieve uitingen en het klimaat van zijn tijd nog eens te onderzoeken. Het toneel waarop zich zijn levensloop voltrok was dat der Nederlanden, in zijn dagen tegen wil en dank betrokken in het taaie en eerzuchtige streven van de Bourgondische hertogen o;n een derde Westeuropese machtsstaat te scheppen tussen die van de Franse koning en de Duitse keizer. Dat streven kreeg tijdens Bosch' leven een waar crisispunt in de briljante carrière en diepe nederlaag van Karel de Stoute, die ook al eens de hand naar de Duitse keizerskroon had uitgestoken. Door zijn dochter en erfgename Maria, getrouwd met "de laatste ridder", Maximiliaan van Oostenrijk, in 1493 keizer van Duitsland geworden, werden de Nederlanden erfgoed van de Habsbun;ers en zelfs het eigenlijke kernstuk van de Habsburgse gebieden. Deze gang van zaken vormde een directe aanleiding tot aanhoudende strijd tussen de inheemse, opkomende burgerij, die prat ging op de door haar veroverde vrijheden, en de centralistische greep van de landsheer, die eenheid en onderwerping eiste. Populaire woedeuitbarstingen tegen de hertogeliike ambtenaren en belastinggaarders tekenen de gekrenktheid van de vroege Nederlandse bourgeoisie, die niet gewend was macht en inkomsten met een macht van buiten (want zo heeft men de Habsburgcrs tot en met Filips II hier te lande toch steeds gevoeld) te delen, hetgeen vooral in Vlaanderen tot wilde rebellieën leidde. Een meer lokale, maar soms verwoestende machtsstrijd liep er tegelijk door de adelsconflicten van Hoeken en Kabeljauwen, Schieringers en Verkopers. In 1491-'92 - in het midden van Bosch' leven - werden tenslotte de bewoners boven het IJ door broodgebrek, de belastingdruk en garnizoenspolitiek van Maximiliaan gedreven tot de opstand die bekend staat als het "Kaas- en Broodspel". Onder de la-
~,bu,gm ~i;,e o~kl::door '
mag men 'P"kcn van oen zekO
467
ten waar te nemen. Ook Erasmus heeft aan zijn tijd geleden, maar hij vond keer op keer stille havens en wijkplaatsen om zijn critiek in wetenschappelijke studies voldoening te vcrschaffen. Bosch blijft, midden in het leven van zijn volk en stad staande, blootgesteld aan de beroeringen en het geweld, die de ondergang van de middeleeuwen begeleidden. Wordt F.rasmus uit en ter na in vcrb:md gebracht met de Reformatie, hij was geen reformator, maar hij hielp wel mede het geeste-· lijk klimaat te scheppen waaruit de Hervorming geboren kon worden. Misschien moet men Bosch op soortgelijke wijze in verband brengen met de critiek op de Kerk, niet slechts van die der afwijkende secten maar ook van de rechtzinnige gelovigen die naar hernieuwing van geloofsvormen en -inhouden streefden, zoals de Broederschap des Gemenen Levens. Tussen Erasmus en Bosch schijnt de overeenkomst vaak verloren te gaan onder de verschillen. Toch beoordelen zij éénzelfde wereld, éénzelfde tijd. Het is vooral een afstand in de middelen die hen onderscheidt. Is Erasmus verdraagzaam, vindt hij als intellectueel de objectieve wegen om van zijn spot en afkeer in de openbaarheid te doen blijken, Bosch is de heftige kunstenaar, subjectief en onverzoenlijk: hij levert al wat hem negatief voorkomt zonder bedenken uit aan de hel, en ziet daarin de onweerlegbare logica voor boosdoeners. Ligt bij Erasnms de nadruk op humaniteit en vrede, bij Bosch ligt hij op ontzond'iging en gerechtigheid. Erasmus benadert dichter het renaissance-ideaal dat, vertaald in termen van de burgerlijke interesse, de "filosofie" zou worden van de straks souvereine Nederlandse derde stand. Bosch draagt in zich heel de woeling van de neergaande middeleeuwen, en geeft daaraan vorm met de middelen van zijn bonte creativiteit, en wel op niet-eerder vertoonde wijze, tot aan het raadselachtige toe, dat hem in een tijd als de onze weer "modern" maakt, misschien moderner dan Erasmus. Bosch' raadselachtigheid mag ons niet laten vergeten, dat hij ondubbelzinnig en duidelijk is op alle punten waar het toen als nu op aankomt: hij wil een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Dat is de grondtrek van zijn "geheim", zijn visioen en satire, wat zich daar verder aan herkenbare of reeds onherkenbare motieven ook omheen mag ranken - de wilde bloesems van zijn schilderachtige bezetenheid. THEUN DE VRIES
468
Luther en de hervorming Op 31 oktober 1517 hechtte een monnik, zoals toen niet ongebruikelijk, 95 stellingen aan de deur van de slotkerk te Wittenberg. Het werd het sein tot een wereldbeweging, een keerpunt in de geschiedenis. Pas toen het vierde eeuwfeest van die publicatie werd herdacht met een keur van geleerde theologische redevoeringen in 1917, ging de weerslag daarvan verloren in een veel dieper snijdende omwenteling: een week later, op 7 november, brak de grote Russische revolutie uit. Martin Luther, de Augustijner monnik, die 450 jaar geleden het wereldtoneel betrad om het niet meer te verlaten, was een zoon van een mijnhouwer van boerenafkomst, in het Thüringse Eisleben in 1483 geboren en daar, eigenlijk bij toeval, in 1546 ook gestorven. De intelligente jongen kon in Erfurt gaan studeren in de rechten, zoals dat hoorde om in stads- of hofkanselarij te dienen. Maar religieuze spanning dreef hem in het Augustijner Eremietenklooster en tot de theologie. Het leven om de kloostermuren was vol tegenstrijdigheden. Als Luther uit de kloostercel in het historische licht zal treden, is juist een kwart eeuw tevoren de nieuwe wereld ontdekt. In de oude gist het "herfsttij der middeleeuwen", zoals Huizinga het noemde. De Duitse keizer Maximiliaan, "de laatste ridder", heeft de handen vol aan de rivaliserende vorsten en ander adelsvolk in zijn laat-feodaal, d.w.z. mozaïekachtig rijk. Hij is een Habsburger, voortdurend betrokken in Bourgondische, d.i. Franse en Nederlandse zaken. Terwijl Luther zoekt naar de genade Gods, zoekt zijn opperheer naar middelen om zijn kleinzoon Karel tot zijn opvolger te maken. Hij vindt ze in de leningen van het Augsburgse bankiershuis Fugger, dat de keizerskeuze in 1519 financierde; de keurvorsten moesten worden omgekocht. Een nieuwe, gestadig uitdijende macht, die van de steden en hun patriciaat, wordt voelbaar tussen de keizerlijke coulissen. De deelvorsten, die uit hun midden de keizer moeten aanwijzen als eerste onder zijn gelijken, zitten klem tussen ridders en verarmde landadel en remmen de vorming van nationale eenheid' in Duitsland. Van alle kanten worden in die tijd van prijsstijging ook de geldlasten voor het weerloze platteland verzwaard. Voorboden
De steden konden zich tegen ridder- of roverbenden en knevelarijen meestal wel te weer stellen. Zij waren echter kruispunten op de oude noord-zuid-handelswegen, soms schitterende bankcentra als Augsburg en geen uitvalspoorten voor het nieuwe (zee)handelskapitalisme, dat ze tot achtergebleven gebied zou gaan maken. Zij hebben dan ook niet, gelijk elders, tot een moderne monarchie of verenigde republiek bijgedragen. Binnen die steden stonden reeds de "Ehrbarkeit", de patriciërs en de overige, meest handwerkersbevolking tegenover elkaar.
469
470
Van alle kanten kwam de druk neer op de boeren, die door de grondheren tot schattingen en vaak tot hernieuwde herendiensten werden gedwongen. De boerenopstanden, in de latere middeleeuwen eigenlijk niet van de lucht, kregen al een ander karakter; zo kenschetst prof. Hugenholtz het welbekende "Kaas- en Broodspel" van 1491'92 in Holland als een belastingoproer van boeren met wat stedelingen erbij. De beroering in de in betekenis groeiende steden, de daadwerkelijke ontevredenheid onder de boeren in de meeste Duitse landen treft natuurlijk de kerk, de spil van het middeleeuwse maatschappelijke leven en wel op twee manieren. De kerk is een instelling, een rijke en machtige organisatie met uitgestrekt grondbezit en roerend en onroerend goed in overvloed. De kerk is met haar hiërarchie tevens een samenbindende macht, die ieder zijn plaats wijst en hem desnoods met dreigementen daaraan bindt. Tegelijkertijd levert de Rooms-Katholieke kerk de ideologie, die in alle landen van Europa de geestelijke achtergrond biedt in alle levenssfcren, ook tegenover de opkomende nationale tendenties. Zo centraal staat de kerk, dat de verschillende middelpuntvliedende krachten, die allerwegen losbreken, wel op haar moeten botsen. De middeleeuwse sociale bewegingen werden vanzelf tot acties van ketters en ketters werden verbrand. Dit lot trof o.a. de zelfstandig denkende Bohemer Johannes Hus, prediker in de landstaal en nationale figuur, een reformator, die al een eeuw vóór Luthcr ageerde en dit met de brandstapel moest bekopen. Op het terrein van het kerkelijk bedrijf bewogen zich ook de humanisten, die om de ecuwwcndc-1500 hun onvergankelijke bijdrage tot de Europese geest (zonder aanhalingstekens!) en tot het vrije denken hebben geleverd. Erasmus de Rotterdammer, de beroemdste van hen allen, vat hen als het ware samen. Hij keerde terug naar de bronnen, de klassieke schrijvers, de bijbeltekst; hij is meer uit op levenskunst dan op zaligheid in het hiernamaals. Erasmus' uitgave van het oorspronkelijk Griekse Nieuwe Testament (uit 1516) is door Luther voor zijn Duitse vertaling gebruikt. Vcrbreid werden niet-kerkelijke wijsgerige denkwijzen onder een (Latijn) lezend en dus al ontwikkeld publiek door commentaren en een rationele beoordeling zonder aanzien des persoons van feiten en toestanden in de maatschappij. Erasmus hekelde in een "samenspraak" de oorlog en daarmee de vorsten, die immers in zaken van staat en oorlog alleen competent werden geacht. Zijn vriend Thomas More schreef "Utopia" (Nergensland), een boek dat zijn naam zou geven aan een geheel genre van sociale wensfantasieën en ging liever de dood in dan zijn geweten geweld aan te doen. Ongetwijfel hebben de humanisten de kerkleer eerder en grondiger bestormd en handel en wandel van de vcrkondigers dezer leer gecritiscerd dan de hervormers. De meesten stonden verder van het Rooms-Katholicisme af dan Luther. Maar zij bleven, Erasmus voorop, binnen de moederkerk, hoczeer zij haar prelaten en politiek soms over de hekel haalden en hoe-
r--, I ~~e~endien
hun donkboeldon hot kotkgcloof ;n wczon ook aanta,Cten. - alle humanisten schreven in het Latijn, de taal niet slechts van de clerus, maar ook van hun eigen "republiek der letteren", een beperkte kring uiteraard. Hoe vruchtdragend en duurzaam de arbeid der humanisten ook mocht blijken, een massabeweging ontketenden dezen nooit; dat konden en wilden zij ook niet. Vernieuwer tegen wil en dank
Huizinga heeft gezegd, dat de namen van alle grote opstandige en vernieuwingsbewegingen met re ( = terug) beginnen: renaissance, reformatie, revolutie. Inderdaad wilden alle zogeheten revoluties, of met een Nederlandse term omwentelingen, tot ongeveer honderd jaar geleden een vorige toestand herstellen en pas de voormannen der Russische revolutie streefden van meet af aan doelbewust iets nieuws na. Maar vier eeuwen scheiden hen van de man die in Thüringen verzet aantekende tegen misbruik van de kerkelijke heffing, de aflaat, zonder enig vermoeden van de storm die zijn protest ontketende. Zijn tegenspelers in Rome maakten zich aanvankelijk al evenmin ongerust. De kerk, de grootste economische macht van die tijd, in bet bijzonder de grootste grondbezitter, versterkte onder invloed van de toenemende geldcirculatie de druk op de boeren die op kerkegrond werkten. Het pauselijke, aan schandalen rijke, hof stelde niettemin steeds hogere financiële eisen en trachtte voor de bouw van een nieuwe Pieterskerk als bekronend symbool, nieuwe geldbronnen bij de gelovigen aan te boren. Men zag een oplossing in de aflaat. Door de biecht kreeg de Christen vergeving van zonden. Terwijl hij vroeger ter boetedoening b.v. een bedevaart moest maken, betaalde hij nu een boete in geld, wat tot een complete aflaathandel leidde en door sommige, overigens streng-Katholieke vorsten, b.v. Luthers latere beschermheer Frederik van Saksen, op hun grondgebied werd verboden. Tegen zulk een vrijkoop van zonden door "giften voor een goed doel" (zoals een latere Katholieke geschiedschrijver het uitdrukte) richtte Luther zich en trok een door hem zelf niet verwachte stroom van sympathie in pamfletten eerst en weldra van studenten en verdere aanhang tot zich. Trouwens, slechts weinigen konden overzien hoe sterk de latente geestelijke onrust of hoe vcrbreid het misnocgen over steeds gulziger gouddorst van kerkvorsten was. "Om de middeleeuwse toestanden te vernietigen moesten zij eerst hun aureool kwijt", schreef Franz Mehring. In de ogen van het volk raakten zij dat kwijt en wel door toedoen van Luther. De houding van "doctor Maarten" in godsdienstzaken was niet nieuw. Al enige eeuwen v66r hem vindt men de richting van "werkdadig Christendom" bij de Broeders des Gemenen Levens, bij wie zowel Lutber te Maagdenburg als Erasmus te Deventer is schoolgegaan. Een vroege Groningse humanist, Wessel Gansfort, is reeds verstandelijker, individualistischer in zijn werk dan men voor hem placht te zijn en heeft grote
471
invloed gehad, ook op Luther. Door de humanistische Christenen werd "niet de hemel, maar de goede wereld ... gezocht", volgens dr. Enno van Geldcr. Het geloof alleen rechtvaardigt de mens, niet zijn "goede werken" (en de daarop volgende boetedoening) en stempelt hem tot Christen, aldus de reformatorische leer. Dat geloof heeft dan ook geen priester als bemiddelaar, geen heilsinstituut als de kerk en dus ook geen paus nodig. Wel moet het direct op de bijbel gegrondvest zijn. Deze opvattingen ondergraven zogoed de geestelijke oppermacht als de financiële basis van kerk zowel als van pausdom en het is niet zo vreemd, dat Rome na de eerste verbijstering van zich afsloeg. Ook van de humanisten verwijderden Luther en de zijnen zich. Spotten met de zwakheden der grote kerkheren, zoals gebeurt in Erasmus' "Lof der Zotheid", was voor de reformator letterlijk uit den boze. Wat louter zotheid is voor Erasmus noemt Luther de duivel. Rebellie en drukpers
472
De man die de aflaat aanviel, kreeg alle rebellen, alle ontevredenen in de Duitse landen achter zich. De nieuwe gedachten profiteerden van de nieuwe vinding: de boekdrukkunst, en niets heeft deze kunst zo begunstigd als de beginnende hervorming. Er wordt tussen 1516 en 1524 negenmaal zoveel gedrukt als sinds Gutenberg omstreeks 1450 zijn eerste bijbel op de pers legde. Er waren daarbij liefst 2000 uitgaven van Luthers geschriften, meest brochures, in kernachtig, begrijpelijk Duits, die grif van de hand gingen in het gehele volk. Rebelse landjonkers, wrevelige handelaars, wanhopige boeren, alles schaarde zich achter de professor van Wittenberg (thans in de huidige DDR niet ten onrechte verrijkt met de naam Lutherstadt), die in ongezouten taal paus en aanvankelijk ook vorsten aansprak, met pauselijke afgezanten disputeerde, in de ban werd gedaan, de banbul verbrandde en tenslotte op 16 april 1521 op de rijksdag te Worms ook het wereldlijke gezag in de persoon van keizer Karel V tegemoet trad. "Hier sta ik" konden met de veroordeelde de tienduizenden zeggen, die door Luthers optreden verenigd leken of de kans kregen hun ontstemming te uiten. De kloosters stroomden leeg, vooral die van de Augustijners, broeder Maartens voormalige ordegenoten. Berooide rijksridders, zwaar gehavend door de machtsontplooiïng van hoger heren, zoals de begaafde Ulrich von Hutten, meenden in hem hun voorman te zien, vanwege zijn pamflet "Aan de Christelijke adel". "Van ganser harte sloot het Duitse burgerdom zich bij Luther aan", schreef de Duitse historicus Kaser, die schildert hoe de burgers het voortdurend met de geestelijkheid aan de stok hadden wegens vrijheid van belasting, ambachtsconcurrentie en eigen rechtspraak van de laatste. De nieuwe leer zegevierde juist in de rijkssteden en cultuurcentra Augsburg en Neurenberg, waar de dichter-schoenmaker Hans Sachs de "Wittenbergse nachtegaal" bejubelde.
Ook de boeren namen de bijbel ter hand, al haalden zij daar meer en meer iets anders uit dan hun vereerde doctor graag zag. Na 1521 verliep niet zozeer het hcrvormingsenthousiasme als wel de eensgezindheid. Luthcr was op de terugreis van Worms door zijn hertog, Frederik van Saksen, met zijn medeweten opgelicht en naar de Wartburg bij Eisenach gevoerd om daar zijn meest eclatante werk te volbrengen, zeker voor het Duitse volk, zijn bijbelvertaling. Niet slechts preken in de landstaal was volgens de hervormer nodig; ieder moest zich zelf en dus in zijn eigen taal in de bijbel kunnen verdiepen. Luthers vertaling is niet alleen taalkundig een meesterstuk. Dit boek heeft in hoge mate de Duitse voertaal gevormd en veel sterker dan de reformatie zelf een band tussen Duitsers gelegd. De boerenoorlog
De hervormingsleer werd door tal van maatschappelijke groepen naar nu specifieke eisen uitgelegd. De landadel deed dat in conservatieve zin: een Sickingen wilde het oude middeleeuwse rijk terug. Het hoogtepunt bereikte de Duitse reformatie, zoals Friedrich Engels zegt, in de boerenoorlog van 1524-1525, die bezield en geleid werd door Thomas Münzer, evenals Luther en zoals in die tijd vanzelf sprak, een theoloog. Boerenopstanden waren in Duitsland toen al een halve eeuw aan de gang, maar ook de meest bekende en beschreven opstanden, zoals de "Bundschuh" en de "arme Konrad" bleven gewestelijk beperkt. De gewapende strijd van 1525 ging, anders dan de voorafgaande, buiten Zuid-Duitsland uit en bezat in de twaalf artikelen een duidelijk revolutionair program: verkiezing en afzetbaarheid van de geestelijken door de kerkgemeenten, beperking van heerlijke rechten en cijnzen ( adelsvoorrechten), teruggave van (door de adel) ontvreemde dorpsgronden en dergelijke meer. De boeren drukten hun verlangens uit in religieuze termen: andere kende men immers niet. Zij beriepen zich op de hervormers, op Luther, maar vooral op Thomas Münzer. Zo hadden zich in vroeger eeuwen ketterse stromingen gevormd om een John Bali in Engeland en de Taborieten in Bohemen. Münzer zocht in het vroege Christendom met zijn verwachting van het duizendjarig rijk de aansluiting voor het program voor landhervorming van de bezitloze en deels onvrije boeren in Thüringen. Hij had nog radicaler denkbeelden dan de humanisten en ging zo ver de heilige geest gelijk te stellen met het verstand. In het "rijk Gods" zag hij een samenleving zonder particuliere eigendom en zonder staat. Zo kunnen wij in het voetspoor van Friedrich Engels, wiens analyse in "Der deutsche Bauernkrieg" klassiek werd, zich de drie kampen zien aftekenen waarin Duitsland omstreeks 1525 uiteenviel: 1) het conservatief Katholieke van hoc dan ook belanghebbenden bij het bestaande: keizer, vorsten, prelaten en vaak patriciërs in de steden. 2) de gematigde burgerlijke oppositie was Luthers. Deze om-
473
vatte burgerij en lagere adel, maar ook burgerlijke vorsten, die op geconfiskeerd kerkelijk goed vlasten. 3) De revolutionaire richting werd verkozen door de boeren, die Münzer volgden en hier en daar steun vonden bij de onderste lagen van de stadsbevolking. Wat ging Luther doen? De reformator had verkondigd dat er twee door God gewilde "regimenten" bestaan, een geestelijk en een wereldlijk, die nooit met elkaar mogen worden verward. De prediker, de vurige pamflettist, die de "Christelijke adel" hoogstens vermaande, die wel zijn "handen had willen wassen in het bloed van de Roomse bende", de man wiens aanhangers nu nog om strijd uitroepen dat hij verre bleef van alle politiek, deze barst ten aanzien van de boeren los: "Men moet ze verpletteren, wurgen, dood steken . . . in het geheim of openlijk, zoals men een dolle hond moet doodslaan ... Steekt, slaat, wurgt, wie dat maar kan en als ge er de dood bij vindt, heil u, een zaliger dood kan u nooit overkomen ... " Luthers pamflet "wider die mörderischen und räuberischen Rotten der Bauern" heeft een parallel in een vroeger schotschrift vol ophitsing tegen de Joden "op theologische gronden". Met recht kan men de populaire voorganger zijn knieval voor de Obrigkcit verwijten en deze zou zich voortaan blijven herhalen. In de twintiger jaren van de zestiende eeuw liepen radicale elementen deze gematigde hervormer omver, zoals vriiwel elke revolutie te zien geeft. De bocrenoorlog greep in alle Zuidduitse gewesten, van de Palts tot Salzburg om zich heen en werd overal overeenkomstig Luthers advies bloedig onderdrukt onder leiding van de te hoop gelopen adel. Thomas Münzer werd onthoofd. De bocren geraakten eens te meer onder de hiel van hun landheren, die nu nog meer likkebaardend aasden op eventueel te seculariseren, d.i. door hen in te oikken, kerkegoederen. De vorsten profiteerden. De boeren hadden geen kans hun toch bescheiden verlangens te realiseren. Mehring zegt: hun beweging kwam te vroeg, er bestond nog geen nationale bodem voor. De Wederdopers en de Nederlanden
474
Luthers revolutionair en samenbundelend optreden tot 1521 heeft niet alleen in Duitsland weerklank gevonden, zoals wii al zagen, maar ook daarbuiten. De hervorming won al in 1523 veld in Scandinavië en wel door toedoen van de koningen, die daarmee meteen de hand op het kerkbezit hoooten te leggen, vooral in Zweden. Het was een soort koninklijke reformatie, ietwat gereserveerder gevolgd door het volk. In de Nederlanden hoort men het eerst van Luthers invloed te Antwerpen, dat rijk was aan drukkerijen, zeeverkeer en Augustijner monniken. Luthers voormalige ordebroeders hebben ook in Noordnederlandse steden als Dordt en Delft (dat al in 1520 een groep Lutheranen bezat) hun nieuwe geloofspunten verbreid. Het bijbelse humanisme, dat in onze streken zo diep was door-
gedrongen, dreef de nieuwlichters meer in de richting van de Zwitserse hervormer Zwingli. Zwingli's sacramentalistische of evangelische leer week sterker dan Luther van het RoomsKatholieke sacrament van het avondmaal af en hij wilde zich alleen aan het evangelie houden. Hij was daartoe overgehaald door een Nederlandse nieuwlichter, zoals blijkt uit dr. Meilinks studie "De Wederdopers in de Noordelijke Nederlanden". Uit Antwerpen kwamen de eerste martelaren voor Luthers leer; op 1 juli 1523 werden Hendrik Vos en Joannes van Essen, beiden Augustijners, te Brussel verbrand. Te hunner eer schreef Luther zijn eerste kerklied: "Ein neues Lied wir heben an". De radicale vernieuwers in Holland werden nog een jaar lang beschermd. De ketterij breidde zich in de vele Hollandse steden sterk uit, in het bijzonder te Amsterdam, wat blijkens een brief ook tot Erasmus te Bazel is doorgedrongen. Een enkele bekeerde zocht Luther op in zijn bolwerk Wittenberg, waarheen deze na zijn kluizenaarstijd op de Wartburg was teruggekeerd. In alle kringen in de Nederlandse gewesten, die ook alle de goed-Roomse Karel V als landsheer hadden, moet de reformatie aanhang hebben gewonnen, speciaal in de Zwingliaanse .vorm. Aanhang, dat betekende onder de geldende plakkaten, d.i. vervolging, martelaars. In 1526 werden twee Nijmeegse vrouwen in Arnhem verbrand; een geestelijke is drie jaar later in Venlo onthoofd. In Den Bosch kwam het zelfs tot een oproer tegen de geestelijkheid. Daar lukte het een groep Lutherse ketters tot herroeping te brengen. Monnikendam werd zowaar "Lutherschendam" genoemd. Holland is in de vroege geschiedenis van de reformatie vooral van belang om de contacten met de Straatsburger Melchior Hofmann, die geprononceerde opvattingen over het Godsrijk, d.w.z. een sociale heilsleer verkondigde, die door de Wederdopers zou worden beleden tot in de dood. De beweging der Wederdopers was de verst doorgevoerde hervormingsbeweging op religieuze grondslag en tevens de eigenlijke revolutionaire basis van de reformatie in Nederland, zoals is aangetoond door dr. Mellink, van wiens onderzoek voor deze regels gebruik is gemaakt. Zij doopten op volwassen leeftijd, wensten g7meenschap van goederen en erkenden de gestelde overheden met. De Wederdoperij bereikte haar hoogtepunt te Munster, dat het nieuwe Jeruzalem moest worden en werd gedragen vooral door Hollandse predikers, vrijwel allen "scaemele luyden", handwerkers en wat dies meer zij. De leiders waren Jan Matthijsz. (de bakker) van Haarlem en Jan Beuckelsz. van Leiden, een kleermaker. Zij hebben, natuurlijk met medewerking ook van invloedrijke burgers in Munster, de stad vijftien maanden in handen gehad en moesten toen voor geweld wijken. Intussen (op 10 mei 1535) is er ook door Wederdopers een aanslag op Amsterdam gepleegd. Elf deelnemers werden terecht gesteld in de Volewijk. Zij zijn aan de galg vereeuwigd op de beroemde kaart van Cornelis Anthonisz. Vele tientallen anderen volgden hen in de dood.
475
De golven der reformatie sloegen het hoogst in bocrenoorlog en wedcrdopersbeweging, beide feller dan Luther en door deze heftig bestreden. Toen deze golven van volksactie waren ingezakt, ging de strijd politiek verder om de vorstenmacht, tussen reactie en gematigde vernieuwers. Enerzijds kwam er nu een Lutherse kerkorde tot stand, anderzijds trachtte de keizer de nieuw-gelovigen, na een protest over een rijksdagbesluit voortaan "protestanten" genaamd, de pas af te snijden. Op een rijksdag te Augsburg legden de Lutheranen hun Augsburgse confessie over. Er volgde weer een botsing tussen de godsdienstig-politieke partijen, waarbij enkele landsheren met hun onderdanen de Protestantse zijde kozen. Zwingli sneuvelde in het gevecht in Zwitserland. In hetzelfde Augsburg werd een kwart eeuw later de godsdienstvrede getekend volgens de stelregel "wiens gebied, diens godsdienst". Men liet aldus aan de vorsten ook de geloofskeuzc van hun onderdanen over. Karel V, de man die wel Rome had geplunderd, maar niet minder een Katholiek wereldrijk had nagestreefd, trok zich ontgoocheld in een Spaans klooster terug. Toch was intussen de contra-reformatic in volle gang: onder de spoorslag van de nieuwe, militair ingerichte .Jezuïetenorde, strijders voor kerk en paus in de corrupte, heidense en ketterse wereld, was de restauratic van de Rooms-Katholieke kerk aangevat. Uit het concilie van Trcnte, in 1563 geeindigd, kwam de oude kerk in zijn worsteling met het hervormingsstreven hernieuwd te voorschijn, het Katholicisme van de nieuwe tijd. Luther heeft op middelbare leeftijd de vcrbreiding van zijn inzichten zien meegroeien, evenals het getal van zijn mede- en tegenstanders, ook aan zijn kant van de scheidslijn. In zijn vaderland maakte de reformatie nooit meer vorderingen dan hijzelf heeft beleefd: het tegengcstelde kamp blies reeds verzamelen toen hij in 1546 als de beroemde professor, ver van het strijdgewoel, stierf. De invloed van zijn woord beperkte zich niet tot het domein van godsdienst, politiek en sociale controversen, w:u.rop het in eerste instantie inwerkte. Het doordrong alle lcvensgcbieden. Wij wezen al terloops op Luthers literaire betekenis en op zijn muzikale scheppingen. Hij kwam trouwens uit Thliringcn, waar nog steeds de huismuziek thuis is, de streek ook van zijn grote aanhanger Johann Sebastian Bach, die de Lutherse gevoelswereld onsterfelijk heeft vcrkbnkt. Maar ook de grootste schilders van Duitsland en hun tijd, Dlircr en Holbein hebben in de beeldende kunst eveneens reformatorische trekken gebracht. Het portret zegevierde, nu het altaarstuk niet meer werd gevraagd. Van Cranach bezitten wij de portretten van de reformator zelf. Na Luther Calvijn
476
Niet in het Duitsland van Luthcr zou de nieuwe geloofsrichting haar beslissende invloed op de (vooralsnog) Europese geschiedenis uitoefenen. Nog tijdens Luthers leven vestigde de
~an I ~~;~h~'in 1
Calvijn, thooloog-jmi.t, gdijk hij"lf, zijn gdoof,_ Zwitserland, te Genève, zoals die andere rivaal, Zwingli, dat te Zürich had gedaan. Calvijn ging vcrder dan Luther en zijn stroeve, strenge leer werd het motief voor een reeks godsdienstoorlogen in zijn Franse vaderland en een revolutionerend element in West-Europa. Dat laatste bovenal in de kleine, onaanzienlijke gewesten aan de Noordzee, die keizer Karel alle onder zijn scepter had gebracht en tegen wier eigenzinnigheid hij niets kon uitrichten, even weinig als zijn zoon Philips, toen die Hollanders onder Calvinistische leuzen voor eigen, schijnbaar ouderwets particularistische doeleinden op eigen gezag de zeeën wilden bevaren en hun kleine en grote zaken regelen en daarin nog slaagden ook. De Republiek der Verenigde Nederlanden was de schepping van de eerste geslaagde burgerlijke revolutie, met de Calvinistisch hervormden als stoottroep, het meest ontwikkelde voorbeeld van vroeg-kapitalisme. Voorbereid was de succesvolle Nederlandse omwenteling minder door het Lutheranisme dan door de Wederdopers-stroming. De Protestantse machtsvorming treft men verder aan in de landen aan de Noordelijke oceaan, in Engeland, dat een eigen vorm vond, in het weldra Calvinistische Schotland. De volksplantingen in het Noorden van de Nieuwe wereld, die zich na twee eeuwen ook in een verenigde republiek zouden omzetten, ontstonden onder de sterke impuls van de hervorming. Luther verplaatste het gezag van het altaar naar de troon, in een welhaast slaafs vcrtrouwen op de wereldlijke overheid, zegt de Engelse historicus Tawney, die oordeelt dat Calvijn "voor de 16de eeuwse bourgeoisie deed wat Marx heeft gedaan voor het 19de eeuwse proletariaat". Zulk een bourgeois, meestal een koopman, moest de wereld heiligen door zijn activiteit; zijn succes in zaken bewees hem dat dit was gelukt: zijn arbeid was godgevallig. Koopmansdeugden zijn volgens Calvijn Christelijke deugden, een lering, niet ongaarne aanvaard door de Zeeuwse burger of de immigrant in Massachusctts en door velen, die nooit een gereformeerde preek hadden gehoord. Het strikte, logische, tegelijk individualistische en sterk regulerende Calvinisme toonde vooral in zijn organisatie met consistories of kerkeraden, een democratische tendens. Het trekt kooplui, lakenreders (dat zijn ondernemers, die in loondienst laten werken) en loontrekkenden aan. "De kapitalistische organisatie, de scheiding van ondernemers en arbeiders, heeft voor de religieuze beweging in de Nederlanden de bodem bereid", schrijft Kaser. Het heeft echter ook, en dat is niet minder gewichtig, de verdraagzaamheid in godsdienstzaken in de jonge republiek bevorderd, het nalaten van geloofsvervolging, waarin o.a. de Engelse gezant Temple een grond voor haar welvaren zag. Hervorming en opstand Vier en een halve eeuw geleden werd een steentje in een naar het scheen stille baai geworpen, maar de rimpelingen liepen uit
477
in een kokende wereldzee. Hele volkeren, wereldrijken raakten op drift, in opgang of in verval. Het misbruiken van een oeroude godsdienstzede en de reactie daarop bracht de kerk van Rome, het machtigste en invloedrijkste lichaam ter wereld aan het wankelen en tegelijk de oudste, eveneens heilige en allerchristelijkste staten en souvereinen in verwarring. "Geen godsdienstige verandering grijpt plaats zonder dat zich tegelijkertijd een verandering in de staat voltrekt en zonder dat de armen, lanterfanters en landlopers dit tot voorwendsel nemen om have en goed van de rijken in de wacht te slepen", heeft niemand minder dan Karels zoon Philips II in een brief geschreven, toen zijn Nederlanden juist tegen hem waren opgestaan en hij kon het weten. Maar deze opstandelingen en ketters beroepen zich op Calvijns stelling dat men een met de godsdienst strijdig koninklijk bevel niet behoeft op te volgen. Ook. uit dit verzet tegen de overheid, een uitvloeisel van een hervormingsbeweging, die consequenter optrad dan die van Luther, is de republiek der opgestane en verenigde Nederlanden en daarmee het moderne Nederland voortgekomen. Menno ter Braak, die verklaarde: "met Luther willen wij niet meer zijn", heeft ook opgemerkt: "zonder Luther zouden wij niet zijn, die wij zijn". C. KLAPHEK
478
Documenten:
PERSCOMMUNIQUÉ OVER HET BEZOEK AAN NEDERLAND VAN DE DELEGA TIE VAN DE ROEMEENSE COMMUNISTISCHE PARTIJ Een delegatie van de Roemeense Communistische Partij, onder leiding van kameraad Manea Manescu, plv. lid van het Uitvoerend Comité en secretaris van het Centraal Comité van de RCP, bracht in de periode van 8 tot 15 september 1967 een bezoek aan Nederland op uitnodiging van het Partijbestuur van de Communistische Partij van Nederland. Van de delegatie maakten verder deel uit: Gheorghe Rosu, lid van het CC van de RCP en hoofd van de afdeling metaalindustrie en chemie van het CC van de RCP, en Alexandru Ionescu, plv. hoofd van de persafdeling van het CC van de RCP. De RCP-delegatie had ontmoetingen met leden van het Partijbestuur van de CPN, met plaatselijke bestuurders en bracht o.a. een bezoek aan het stadhuis van de hoofdstad, de havens van Rotterdam en Amsterdam, aan Den Haag, aan "De Dokwerker", het monument ter herdenking van de Februari-staking van 1941 tegen het Hitler-fascisme, en aan andere historische en culturele plaatsen. Tijdens haar verblijf had de RePdelegatie tevens de gelegenheid om het festival van het communistische dagblad "De Waarheid" in Amsterdam bij te wonen. De delegatie ondervond overal een warme en vriendschappelijke ontvangst. Op het bureau van het Partijbestuur van de Communistische Partij van Nederland voerde de RCP-delegatie besprekingen met een delegatie van het Partijbestuur van de CPN, bestaande uit de kameraden Paul de Groot (voorzitter van het Partijbestuur van de CPN), Henk Hoekstra, Marcus Bakker, Joop Wolff en Wessel Hartog (leden van het Dagelijks Bestuur). Tijdens de besprekingen informeerden de delegaties van beide partijen elkaar over de activiteit van hun partijen. De RePdelegatie nam kennis van de successen die door de Communistische Partij van Nederland behaald zijn. De RCP-delegatie gaf een overzicht van de resultaten, die het Roemeense volk behaald heeft bij het vervullen van de taken die gesteld zijn door het Negende RCP-congres en van de activiteit van de partij bij het leiden van de opbouw van het socialisme in Roemenië. Tijdens de besprekingen werd door de delegaties van de RCP en de CPN een brede reeks actuele problemen bezien, zowel van het internationale politieke leven als van de internationale communistische en arbeidersbeweging. Deze uitwisseling van meningen met betrekking tot vraagstukken van gemeenschappelijk belang werd als zeer nuttig en positief beoordeeld door beide delegaties, die de wens tot uitdrukking brachten derge-
479
lijke consultaties voort te zetten en te ontwikkelen. De vertegenwoordigers van beide partijen brachten ook hun voldoening tot uitdrukking over de betrekkingen van vriendschap en solidariteit, die bestaan tussen de Roemeense Communistische Partij en de Communistische Partij van Nederland. Het bezoek van de RCP-delegatie aan Nederland heeft bijgedragen tot versterking van deze solidariteit en vriendschap. (De Waarheid, 16 sept. '67)
MOTIE OVER DE EXECUTIES IN INDONESIË Bij de Algemene Beschouwingen in de Tweede Kamer heeft de communistische fractie op 12 oktober 1967 de volgende motie ingediend: De Kamer, gehoord de beraadslagingen bij de Algemene Beschouwingen, dringt er bij de regering op aan haar invloed aan te wenden opdat in Indonesië de dreigende executies van Njono, Sudisman, dr. Subandrio en andere politieke tegenstanders van het huidige bewind niet zullen worden voltrokken, en gaat over tot de orde van de dag.
Bakker Hoekstra Kremer Van het Schip Wolff Na een bewogen debat vcrklaarde premier De Jong, dat de regering wilde toezeggen "dat op een haar geëigende manier de gedachte, die uit de motie spreekt aan de Indonesische regering ter kennis zal worden gebracht". Na deze toezegging, die volgde op verklaringen van de meeste fractievoorzitters in die richting, werd de motie ingetrokken. (De Waarheid, 13 okt. '67)
480
r:=nen: DE OKTOBER-REVOLUTIE TOEN EN NU Naast een overzicht van de gebeurtenissen in 1917 en de invloed van de revolutie op de Nederlandse en internationale arbeidersbeweging, gaat dit boek in op enige vraagstukken van de internationale arbeidersbeweging. 136 blz. + 8 blz. illustraties, paperback f 4,90
Een Pegasus-uitgave
BOEKEN VAN PEGASUS Nieuw! Lenin
Over het recht der naties op zelfbeschikking 182 blz. geb. I 2,90
Nieuw! Lenin
Friedrich Engels - Karl Marx 68 blz. ingen. I 1,50
Herdruk! Lenin
Over de commune van Parijs 109 blz. geb. I 2,50
I
Een inleiding tot het marxisme
VERSCHENEN
DE DERTIGER JAREN 1936-1939 Herinneringen en overdenkingen door Paul de Groot 200 blz. & 12 blz. illustraties Linnen band met stofomslag geb. f. 8.90
EEN PEGASUS-UITGAVE