PLAN MILIEUEFFECTRAPPORT
MASTERPLAN ANTWERPEN
TECHNISCH DEELRAPPORT ‘FAUNA EN FLORA’
Versie: Definitief Mei 2005
Versie Definitief
Datum Mei 2005
Opgesteld: Afd. / Discipline
Functie
Naam
Fauna en Flora
Deskundige Fauna en Flora
Michaël Van Rompaey
Fauna en Flora
Erkend deskundige Fauna en Flora
Marc Van Dyck
Geverifieerd en goedgekeurd: Functie MER-coördinator
Naam Marc Van Dyck
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 2 van 127
VOORWOORD Het Masterplan voor de stad Antwerpen bestaat uit een reeks, vaak ingrijpende, infrastructurele maatregelen. In onderhavig rapport wordt vanuit de discipline Fauna en Flora gekeken naar de impact van de Masterplanprojecten. Het gebied waarbinnen de projecten zijn gesitueerd, wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een aantal open ruimte gebieden met bijzondere natuurwaarden. Daarnaast zijn er heel wat projecten gesitueerd in het stedelijk gebied. In het bijzonder wordt op de mogelijke effecten op de open ruimte gebieden ingegaan. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan de meerwaarden die door de Masterplanprojecten gerealiseerd kunnen worden. De bespreking van de mogelijk te verwachten effecten op fauna en flora is afgestemd op de resultaten van de studies “Inventarisatiestudie van het ecologisch potentieel: haven van Antwerpen – Linkeroever – Zwijndrecht en het Noordkasteel op Rechteroever” (TVSAM, 2004) en “Habitatrichtlijnen – Oriënterende natuurstudie (Linker- en Rechteroever)” (TVSAM, 2004). Deze studies onderbouwen mee de Habitattoets, die vanuit de EU wordt opgelegd voor projecten die mogelijks een impact hebben op de Speciale Beschermingszone. De passende beoordeling is in bijlage bij het hoofdrapport van het Plan-MER opgenomen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 3 van 127
Samenvatting
Hoofdrapport
Technische deelrapporten
Bijlagen
Inleiding
Inleiding
Mens-Mobiliteit
Bijlage A Verkeersmodel MMA2+
Hoofdstuk 1: Probleemstelling, nut en noodzaak
Hoofdstuk 1: Algemene Inlichtingen
Bodem en Grondwater
Bijlage B Passende beoordeling
Hoofdstuk 2: Geplande ingrepen en alternatieven
Hoofdstuk 2: Probleemstelling, nut en noodzaak
Lucht
Bijlage C Watertoets
Hoofdstuk 3: Situering van het plan
Hoofdstuk 3: Geplande ingrepen en alternatieven
Geluid
Bijlage D MCA-rapport
Hoofdstuk 4: Belangrijkste effecten
Hoofdstuk 4: Juridisch en beleidsmatig kader; afwegingskader
Oppervlaktewater
Hoofdstuk 5: Vergelijking van de alternatieven
Hoofdstuk 5: Referentiesituatie
Trillingen
Hoofdstuk 6: Effecten en afweging op planniveau
Fauna en Flora
Hoofdstuk 7: Effecten en afweging op gebiedsniveau
Monumenten, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Hoofdstuk 8: Maatregelen voor postevaluatie
Externe Veiligheid
Hoofdstuk 9: Leemten in de kennis
Mens-Ruimtelijke aspecten
Hoofdstuk 10: Conclusies
Mens-Gezondheidszorg en belevingswaarde
Begrippenlijst
Referentielijst
Lijst met afkortingen
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 4 van 127
LEESWIJZER Dit Technisch Deelrapport maakt deel uit van het plan-MER voor het Masterplan Antwerpen. Om het rapport te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk vooraf het hoofdrapport te lezen. Daarin worden alle aspecten behandeld die van belang zijn om het Masterplan en de plan-m.e.r. in hun geheel te begrijpen. Dit rapport bespreekt uitsluitend de aspecten die betrekking hebben op de discipline ‘Fauna en flora’. Hoofdstuk 1 van dit deelrapport start met een bespreking van de gebruikte beoordelingsmethodiek. In het tweede hoofdstuk worden de effecten van het Masterplan en zijn verschillende alternatieven op planniveau besproken. Hoofdstuk 3 geeft de effecten van het Masterplan weer voor een aantal deelgebieden. In Hoofdstuk 4 worden maatregelen voor monitoring en evaluatie besproken. Hoofdstuk 5 bespreekt de leemten in de kennis. In de niet-technische samenvatting worden de belangrijkste elementen uit het rapport bondig besproken (Hoofdstuk 6). Deze elementen werden ook opgenomen in het hoofdrapport en de samenvatting van het plan-MER Masterplan. Dit rapport wordt afgesloten met een overzicht van de belangrijkste referenties. In bijlage 1 wordt het juridisch en beleidsmatig kader voor de discipline weergegeven. In bijlage 2 worden de soorten van Bijlage 1 van de Vogelrichtlijn opgesomd. In bijlage 3 is de kaartenlijst opgenomen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 5 van 127
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 6 van 127
INHOUDSOPGAVE 1.
BEOORDELINGSMETHODIEK.....................................................................................................9 1.1. INLEIDING ................................................................................................................................ 9 1.2. PLANNIVEAU .......................................................................................................................... 11 1.2.1. Primaire effecten ...........................................................................................................11 1.2.2. Secundaire effecten ......................................................................................................12 1.3. GEBIEDSNIVEAU..................................................................................................................... 12 1.3.1. Primaire effecten ...........................................................................................................12 1.3.2. Secundaire effecten ......................................................................................................14
2.
PLANNIVEAU..............................................................................................................................15 2.1. BESCHRIJVING VAN DE BESTAANDE TOESTAND ......................................................................... 15 2.1.1. Internationaal beschermde gebieden ............................................................................15 2.1.2. Gebieden van nationaal belang.....................................................................................26 2.1.3. Besluit ...........................................................................................................................32 2.2. EFFECTEN EN EVALUATIE OP PLANNIVEAU ................................................................................ 34 2.2.1. 0-strategie .....................................................................................................................34 2.2.2. Strategie 1: Masterplan met Oosterweelverbinding .......................................................37 2.2.3. Strategie 2: Masterplan zonder Oosterweelverbinding met extra Kennedyverbinding .......................................................................................................39 2.2.4. Strategie 3: Masterplan zonder Oosterweelverbinding zonder extra Kennedyverbinding .......................................................................................................41 2.3. CONCLUSIES ......................................................................................................................... 42 2.3.1. Overzicht van de resultaten...........................................................................................42 2.3.2. Conclusies ....................................................................................................................43
3.
GEBIEDSNIVEAU .......................................................................................................................44 3.1. ANTWERPEN NOORD .............................................................................................................. 44 3.1.1. Beschrijving van de bestaande toestand.......................................................................44 3.1.2. Effecten en evaluatie in Antwerpen Noord ....................................................................47 3.1.3. Milderende maatregelen ...............................................................................................54 3.1.4. Conclusies ....................................................................................................................56 3.2. LINKEROEVER-OOSTERWEEL .................................................................................................. 56 3.2.1. Beschrijving van de bestaande toestand.......................................................................56 3.2.2. Effecten en evaluatie in Linkeroever-Oosterweel ..........................................................58 3.2.3. Milderende maatregelen ...............................................................................................93 3.2.4. Conclusies ....................................................................................................................95 3.3. RINGZONE ............................................................................................................................. 95 3.3.1. Beschrijving van de bestaande toestand.......................................................................95 3.3.2. Effecten en evaluatie in de Ringzone ............................................................................98 3.3.3. Milderende maatregelen .............................................................................................104 3.3.4. Conclusies ..................................................................................................................104
4.
VOORSTEL VOOR MONITORING EN EVALUATIE VAN DE EFFECTEN...............................105
5.
LEEMTEN IN KENNIS EN GEVOLGEN OP WETENSCHAPPELIJKHEID VAN HET RAPPORT .................................................................................................................................106
6.
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING .....................................................................................107
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 7 van 127
6.1. INLEIDING ............................................................................................................................ 107 6.2. PLANNIVEAU ........................................................................................................................ 107 6.2.1. Bestaande toestand ....................................................................................................107 6.2.2. Effecten.......................................................................................................................108 6.3. GEBIEDSNIVEAU................................................................................................................... 109 6.3.1. Antwerpen Noord ........................................................................................................109 6.3.2. Linkeroever-Oosterweel ..............................................................................................110 6.3.3. Ringzone.....................................................................................................................111 REFERENTIELIJST ..........................................................................................................................113 LIJST VAN FIGUREN .......................................................................................................................115 LIJST VAN TABELLEN ....................................................................................................................117 BIJLAGE 1: JURIDISCH EN BELEIDSMATIG KADER ...................................................................119 BIJLAGE 2: SOORTEN VAN BIJLAGE 1 VAN DE VOGELRICHTLIJN DIE ZIJN BETROKKEN BIJ DE AANWIJZING VAN SPECIALE BESCHERMINGSZONES (VOGELRICHTLIJNGEBIEDEN) ...............................................................................................125 BIJLAGE 3: KAARTENLIJST...........................................................................................................127
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 8 van 127
1.
BEOORDELINGSMETHODIEK
1.1. Inleiding In de kennisgevingsnota wordt reeds beschreven op welke manier de discipline fauna en flora uitgewerkt wordt in de plan-m.e.r. en dit zowel op plan- als gebiedsniveau. Het beoordelingskader bevat een overzicht van de subdoelstellingen, operationele doelstellingen en hoofdcriteria. Per hoofdcriterium wordt verderop uitgewerkt hoe de effectieve invulling zal gebeuren. Naast de primaire (rechtstreekse effecten) worden ook de secundaire (indirecte) effecten besproken, die in de overige disciplines begroot werden voor zover deze een doorwerking hebben naar fauna en flora. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan de disciplines Bodem, Water, Geluid en Lucht. De criteria, die getoetst worden, zijn opgelijst in Tabel 1:
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 9 van 127
Minimaliseren van schade aan milieu en natuur
Minimaliseren van schade aan milieu en natuur
Planniveau
Gebiedsniveau
Maximaliseren van natuurlijke structuur
Maximaliseren van natuurlijke structuur
1
Operationele doelstelling
Aantal verbroken fysische verbindingen tussen gebieden met natuurlijke potenties Inname van oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties Oversteekbaarheid dieren
Barrièrewerking en versnippering
Aantasting3 van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties Barrièrewerking en versnippering
Aantal en plaats van de doorsnijdingen
Aantal doorkruiste km-hokken met oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
Detailcriterium
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
2
Hoofdcriterium
Pagina 10 van 127
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties = inname (ruimtebeslag) van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties = beïnvloeding (doorkruising) van km-hokken met oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
Maximaliseren van de natuurlijke structuur = versterken van de natuurlijke structuur
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
3
2
1
3. Aantasting oppervlakte natuurlijk landschap: hiervoor wordt verwezen naar de discipline Monumenten en Landschappen.
2. Bij de beoordeling van de aantasting van oppervlakte gebieden met natuurlijke potenties wordt, naast de kwantitatieve aspecten, ook rekening gehouden met de kwalitatieve aspecten. Hiertoe wordt de beoordeling van de Biologische Waarderingskaart (Instituut voor Natuurbehoud) gebruikt;
1. De aantasting van oppervlakte gebieden met natuurlijke potenties wordt uitgedrukt in absolute cijfers en niet per km-hok (zoals bij de beoordeling op planniveau);
Het beoordelingskader op gebiedsniveau wijkt op enkele punten af van het beoordelingskader, zoals voorgesteld in de kennisgeving:
Subdoelstelling
Niveau
Tabel 1: Toetsingscriteria voor de effectbespreking op planniveau en op gebiedsniveau
1.2. Planniveau 1.2.1.
Primaire effecten
De natuurlijke structuur van het plangebied wordt op hoofdniveau beschreven (de (voormalige) polders, de Schelde, de binnenstad en de randstedelijke gebieden). Hierbij wordt bijzondere aandacht besteed aan het netwerk dat opgebouwd is uit de verschillende natuurlijke gebieden van internationaal belang (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden4 en Ramsar-gebieden) en de rol van de Schelde hierin. De volgende primaire effecten worden op plangebied onderzocht: 1. Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties; 2. Barrièrewerking en versnippering. 1.2.1.1.
Aantasting van de oppervlakte gebieden met natuurlijke potenties
Hiertoe wordt gebruik gemaakt van rasterkaarten, waar per km-hok het oppervlakteaandeel van enerzijds de internationaal beschermde gebieden en anderzijds de gebieden van nationaal belang weergegeven worden. Het aandeel binnen elke rastercel wordt uitgedrukt in 4 klassen volgens de oppervlakte die binnen dat km-hok ingenomen wordt door de gebieden met natuurlijke potenties: •
>0 – 25 %;
•
25 – 50 %;
•
50 –75 %;
•
75 – 100 %.
Deze indeling is op de kaarten aangeduid als een kleurschakering van licht (>0 – 25 %) naar donker (75 – 100 %): hoe donkerder het km-hok is ingekleurd, hoe groter het aandeel oppervlakte die ingenomen is door de gebieden met natuurlijke potenties. Op die manier kan snel een inschatting gemaakt worden van de gevoelige en minder gevoelige gebieden. Het geheel van de ingekleurde km-hokken wordt de aandachtszone genoemd. Indien de aandachtszone doorkruist wordt door een deelproject, betekent dit dat hieraan op gebiedsniveau verder aandacht dient besteed te worden. Het aantal ingekleurde km-hokken dat doorkruist wordt door de deelprojecten is een maat voor de aantasting van de oppervlakte gebieden met natuurlijke potenties. Achtereenvolgens worden de internationaal beschermde en de nationaal beschermde gebieden besproken. Voor de internationaal beschermde gebieden wordt ingegaan op de diersoorten en habitats die door de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd worden. Voor de nationaal beschermde gebieden wordt kort ingegaan op de beschermingsstatus op nationaal niveau (groengebieden5 volgens gewestplan, VEN en/of erkende en Vlaamse natuurreservaten) en de ecotooptypes (biologische waarderingskaart) die in deze gebieden teruggevonden kunnen worden. Tevens wordt het belang van deze habitats voor fauna meer in detail besproken.
4
De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden vormen samen de zogenaamde Speciale Beschermingszones (SBZ)
5
De volgende groene bestemmingen worden samengenomen: bosgebieden, bufferzones, groengebieden, natuurgebieden, parkgebieden, speelpleinen en militaire gebieden
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 11 van 127
1.2.1.2.
Barrièrewerking en versnippering
Om dit criterium te toetsen wordt gekeken naar de netwerkstructuur die door de verschillende beschermde gebieden gevormd wordt. Wanneer deelprojecten van het Masterplan dit netwerk onderbreken of verstoren, wordt dit als negatief beoordeeld. Aangezien voor de bespreking op planniveau geen rekening gehouden wordt met de exacte ligging van de tracés van de deelprojecten, verschuift het zwaartepunt van de bespreking van deze effectgroep naar de bespreking op gebiedsniveau. Op planniveau wordt aangegeven in welke deelgebieden vermoedelijk effecten te verwachten zijn. 1.2.1.3.
Totale oppervlakte-inname door de strategieën
Aanvullend en ter illustratie is een inschatting gemaakt van de totale oppervlakte-inname door de deelprojecten volgens de verschillende strategieën.
1.2.2.
Secundaire effecten
De secundaire effecten op fauna en flora worden bepaald op basis van gegevens afkomstig van de mobiliteitsgebonden disciplines Lucht en Geluid en van de niet-mobiliteitsgebonden disciplines Water en Bodem. Deze gegevens worden vertaald naar effecten op de discipline Fauna en Flora (receptor). Zoals reeds beschreven is in het algemene deel, zijn niet alle strategieën relevant voor de nietmobiliteitsgebonden disciplines (waaronder Fauna en Flora). Bijgevolg zullen de secundaire effecten alleen beschreven worden voor die strategieën die van belang zijn voor de niet-mobiliteitsgebonden disciplines. Op planniveau worden de verschillen beschreven tussen de verschillende onderzochte strategieën voor wat betreft de secundaire effecten.
1.3. Gebiedsniveau 1.3.1.
Primaire effecten
Op gebiedsniveau wordt een meer gedetailleerde beoordeling gemaakt. Uit deze beoordeling moet blijken welke van de gebiedsvarianten het meest geschikt is vanuit het oogpunt van de discipline Fauna en Flora. Als referentietoestand wordt steeds de situatie in 2015 genomen (zie hoofdstuk 5 in het Hoofdrapport). Indien zulks het geval zou zijn, zal ook rekening gehouden worden met positieve effecten (versterken van de natuurlijke structuur en wegnemen van de barrièrewerking en versnippering (ontsnippering)). De volgende primaire effecten worden op gebiedsniveau onderzocht: •
Aantasting oppervlakte gebieden met natuurlijke potenties;
•
Barrièrewerking en versnippering.
1.3.1.1.
Aantasting van de oppervlakte gebieden met natuurlijke potenties
Via een GIS-analyse wordt de ingenomen oppervlakte van de verschillende projecten (inclusief de werkzone) bepaald voor de verschillende gebieden met natuurlijke potenties. In tegenstelling tot de beoordeling op planniveau, waar de beïnvloeding van de gebieden met natuurlijke potenties besproken wordt, wordt op gebiedsniveau de oppervlakte-inname (het ruimtebeslag) van de gebieden met natuurlijke potenties als maatstaf gebruikt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de beschermde gebieden en anderzijds de gebieden met een zekere natuurlijke waarde:
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 12 van 127
Beschermde gebieden: •
Vogel- en Habitatrichtlijngebieden;
•
VEN-gebieden;
•
Erkende natuurreservaten.
In het bijzonder wordt aandacht besteed aan de soorten die door de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd zijn6. Gebieden met zekere natuurlijke waarde: •
Groengebieden volgens gewestplan;
•
Biologisch waardevolle en zeer waardevolle gebieden.
Daarnaast wordt per deelgebied aangegeven wat de totale oppervlakte is van het gebied met natuurlijke potentie en welk deel daarvan wordt ingenomen door de geplande infrastructuur. Op die manier kunnen voor de verschillende tracéalternatieven eventuele verschillen in het rechtstreekse effect van de aanleg van de Masterplanprojecten bepaald worden. 1.3.1.2.
Barrièrewerking en versnippering
Op gebiedsniveau kan, in tegenstelling tot de bespreking op planniveau, meer in detail beschreven worden wat de gevolgen zijn op het vlak van barrièrewerking en versnippering. In bepaalde gevallen zal er ook ontsnippering optreden, wanneer bestaande infrastructuur opgebroken wordt. In eerste instantie wordt de gevoeligheid van het gebied voor barrièrewerking en versnippering beschreven aan de hand van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van het gebied dat ingenomen wordt door de nieuw aan te leggen infrastructuur. Dit gebeurt via een GISanalyse. Hoe groter de ingenomen oppervlakte met een goede habitatgeschiktheid, hoe groter de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering. De habitatkaarten zijn voor een 15-tal diersoorten opgesteld door het Instituut voor Natuurbehoud (Peymen et al., 2000). Er dient echter steeds voor ogen gehouden te worden dat het signaalkaarten betreft die gebiedsdekkend voor Vlaanderen zijn opgemaakt (gebaseerd op de Biologische Waarderingskaart, de Ecologische typologie van de waterlopen en de Bodemkaart). Terreincontroles zijn tot op heden niet uitgevoerd. Wel is in het kader van deze opdracht aan de hand van diverse verspreidingsgegevens (Zoogdierenatlas (Verkem et al., 2004), Broedvogelatlas (Vermeersch et al., 2004)) en verspreidingsgegevens beschikbaar bij het IN) nagegaan of deze soorten daadwerkelijk aangetroffen worden in het studiegebied. Voor het studiegebied zijn volgens deze habitatkaarten negen diersoorten van belang (echter niet voor alle deelgebieden) (Kaart 1 tot en met Kaart 9): •
Bruine kiekendief;
•
Bunzing;
•
Eekhoorn;
•
Levendbarende hagedis;
•
Ree;
•
Tureluur;
•
Waterspitsmuis;
•
Otter;
6
In Nederland is onderzoek verricht naar de impact van geluid op weidevogels (Reijnen, M et al. (1991). Hieruit bleek dat er vanaf 50 dbA een verminderde broeddensiteit kan optreden. Deze resultaten zijn echter niet onmiddellijk door te trekken naar watervogels en steltlopers.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 13 van 127
•
Rugstreeppad.
Daarnaast werden meer gedetailleerde kaarten opgesteld voor het deelgebied Linkeroever aan de hand van de vegetatiegegevens, die in het kader van de studie “Inventarisatie van het ecologisch potentieel: Haven van Antwerpen – Linkeroever – Zwijndrecht en het Noordkasteel op Rechteroever” (TV SAM, 2004) verzameld werden. Dit is gebeurd voor Bruine kiekendief, Otter en Rugstreeppad. De habitatkaarten, die voor Bruine kiekendief, Otter en Rugstreeppad zijn opgesteld aan de hand van de geactualiseerde vegetatiegegevens geven de volgende bijkomende informatie: Bruine kiekendief Op Kaart 1b zijn belangrijke delen van Linkeroever als habitat voor Bruine kiekendief aangeduid en dit in tegenstelling tot Kaart 1a, waar alleen de slikken en schorren langs de Schelde als zeer geschikt habitat worden aangeduid. Dit heeft tot gevolg dat bij de effectbespreking gebruik gemaakt zal worden van de habitats voor Bruine kiekendief, zoals op Kaart 1b aangeduid. Otter Beide kaarten (Kaart 8a en Kaart 8b) geven dezelfde gebieden aan als habitat voor Otter. Het betreft de waterrijke gebieden van Blokkersdijk, Burchtse weel en Galgenweel en de nattere delen van het Rot en Donkers. Rugstreeppad Op Kaart 9a zijn Blokkersdijk (uitgezonderd het wateroppervlak), het Sint-Annabos, het Vliet, het Rot, de Middenvijver en de ruigten ten noordoosten van de Burchtse weel aangeduid als geschikt habitat voor Rugstreeppad. Kaart 9b geeft echter een ander beeld: alleen Blokkersdijk, Burchtse weel en het Galgenweel zijn als geschikt habitat aangeduid. Besluit Op basis van de bovenstaande gegevens wordt besloten om bij de verdere bespreking voor Bruine kiekendief gebruik te maken van Kaart 1b. Voor Otter en Rugstreeppad blijven Kaart 8a en Kaart 9a als habitatkaart behouden. Voor deze soorten wordt in tweede instantie ingegaan op de barrièrewerking en versnippering zelf. Barrièrewerking wordt uitgedrukt als de mate waarin een nieuwe barrière gevormd wordt (tussen de verschillende deelgebieden) in geschikt en zeer geschikt habitat ten gevolge van de nieuw aan te leggen infrastructuur. Versnippering wordt uitgedrukt als de mate waarin een deelgebied met geschikt of zeer geschikt habitat opgesplitst wordt ten gevolge van de nieuw aan te leggen infrastructuur. In de gevallen dat bestaande infrastructuur opgebroken wordt, zal kwalitatief besproken worden welke deelgebieden opnieuw met elkaar in verbinding gesteld kunnen worden (ontsnippering).
1.3.2.
Secundaire effecten
De secundaire effecten op fauna en flora worden bepaald op basis van gegevens afkomstig van de mobiliteitsgebonden disciplines Lucht en Geluid en van de niet-mobiliteitsgebonden disciplines Water en Bodem. Deze gegevens worden vertaald naar effecten op de discipline Fauna en Flora (receptor). Daarbij wordt niet ingegaan op de tijdelijke geluidseffecten tijdens de aanleg van de infrastructuur. Wel wordt gekeken naar de wijziging in geluidsbelasting na de ingebruikname van de nieuwe infrastructuur. Zoals reeds beschreven is in het algemene deel, zijn niet alle strategieën relevant voor de nietmobiliteitsgebonden disciplines (waaronder Fauna en Flora). Bijgevolg zullen de secundaire effecten alleen beschreven worden voor die strategieën die van belang zijn voor de niet-mobiliteitsgebonden disciplines. Op gebiedsniveau worden de verschillen beschreven voor de verschillende tracéalternatieven.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 14 van 127
2.
PLANNIVEAU
2.1. Beschrijving van de bestaande toestand In dit deel wordt op niveau van het plangebied een beschrijving gegeven van de natuurlijke structuur. In het bijzonder worden hiertoe de internationaal beschermde gebieden en de belangrijkste verbindingen tussen deze gebieden in kaart gebracht en beschreven. Er wordt ingegaan op het groene netwerk dat op deze manier tot stand komt. Daarnaast wordt beschreven hoe dit netwerk verder wordt versterkt met natuurgebieden van nationaal (en Vlaams) belang (op basis van de gewestplanbestemmingen, de afbakening van het VEN eerste fase, de aanduiding als erkend en/of Vlaams natuurreservaat en de waardering volgens de biologische waarderingskaart). De bestaande toestand van het plangebied, die op die manier geschetst wordt, zal als referentiekader dienen voor de beschrijving van de (gecumuleerde) effecten van het Masterplan Antwerpen.
2.1.1.
Internationaal beschermde gebieden
Binnen het plangebied komen zowel Vogelrichtlijn- als Habitatrichtlijngebieden voor (zie Kaart 10 en Kaart 11). Ramsargebieden komen niet voor. 2.1.1.1.
Vogelrichtlijngebieden
De Vogelrichtlijn (richtlijn 79/409/EEG) heeft tot doel het beschermen van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten en de gebieden waar ze in de Europese Unie broeden, pleisteren en overwinteren. De Vogelrichtlijn geldt voor alle wilde vogelsoorten, zowel voor broedvogels als trekvogels. Daarnaast krijgen de in Europese context zeldzame of bedreigde soorten extra bescherming. De richtlijn is van toepassing op de vogels zelf, hun eieren, nesten en leefgebieden. Ook buiten deze beschermingszones dienen lidstaten zich in te zetten om de vervuiling en verslechtering van de leefgebieden van de soorten te voorkomen. Er wordt bijzondere betekenis gehecht aan waterrijke gebieden (Europese commissie, 2000; Osieck, E., 1998). In bijlage I van de Vogelrichtlijn is een lijst opgenomen van vogelsoorten die in Europa zeldzaam of bedreigd zijn: te beschermen soorten. Elke lidstaat was verplicht om in het kader van deze richtlijn Speciale Beschermingszones (SBZ) aan te duiden. Op wetenschappelijke basis en in samenwerking met het Instituut van Natuurbehoud zijn voor Vlaanderen 23 vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) afgebakend met een totale oppervlakte van 101.806 ha (Besluit Vlaamse Regering 17/10/1988, gewijzigd door het Besluit Vlaamse Regering van 23/06/1998 en van 17/07/2000). Deze gebieden maken deel uit van het Natura2000-netwerk, een Europees ecologische netwerk in het kader van de Habitatrichtlijn (zie verder). Bij de afbakening van de Vogelrichtlijngebieden werd rekening gehouden met volgende criteria (Europese commissie, 2000): •
Het aantal en de oppervlakte van de geschikte broed-, pleister-, en overwinteringsgebieden die nodig zijn voor het overleven van bedreigde, kwetsbare en zeldzame soorten;
•
Broed-, rui-, overwinteringsgebieden en rustplaatsen op trekroutes van geregeld voorkomende trekvogels;
•
Waterrijke gebieden van internationale betekenis;
•
De verschillende Vogelrichtlijngebieden moeten een samenhangend geheel vormen dat het voorbestaan van zeldzame vogels garandeert.
De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van deze vogelsoorten, in het bijzonder voor de trekvogels en zijn verplicht hun leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 15 van 127
Het doden, vangen of opzettelijk verstoren van vogelsoorten opgenomen in bijlage I en bijlage II-1 is verboden. Dit geldt ook voor het vernietigen, beschadigen of verwijderen van hun eieren en nesten. Voor de andere vogelsoorten worden beperkingen opgelegd bij het bejagen ervan (Europese commissie, 2000; Osieck, E., 1998). In het besluit van 1988 zijn geen specifieke beschermingsmaatregelen opgenomen. Deze werden later in beperkte mate opgenomen in andere wetten en decreten (Anselin et al., 1999 in Kuijken (red.), 1999). In het studiegebied is één gebied aangeduid als Vogelrichtlijngebied: Kuifeend en Blokkersdijk (zie Kaart 10). Blokkersdijk wordt met de Kuifeend samengenomen als vogelrichtlijngebied nr. 2 (volgnummer 2; gebiedscode 2.2.). Blokkersdijk kent een integrale bescherming. Kuifeend is gelegen op Rechteroever in het rangeerstation Antwerpen Noord (op 10 km van het studiegebied). In de mate van het mogelijke worden hierna de gegevens beschreven voor Blokkersdijk alleen. Indien bepaalde gegevens niet voor Blokkersdijk alleen beschikbaar zijn, wordt dit expliciet aangegeven. Het gebied Kuifeend en Blokkersdijk heeft een oppervlakte van 192 ha, waarvan Blokkersdijk 90,3 ha inneemt. In Tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de broedende soorten die werden waargenomen in het Vogelrichtlijngebied Blokkersdijk en Kuifeend. Tabel 2: Broedende soorten (gegevens zijn alleen beschikbaar voor Blokkersdijk en Kuifeend samen) (aantal broedparen) Soort
1986 1991 1996 2002 Soort
Bergeend
0
16
18
9
Blauwborst
0
16
14
Boompieper
0
5
Bruine kiekendief
2
Dodaars
Nachtegaal
1986 1991 1996 2002 0
1
4
4
12 Oeverzwaluw
0
0
0
23
0
0
Rietgors
0
19
14
4
2
1
4
Rietzanger
0
4
5
3
0
0
2
6
Ringmus
0
10
2
0
Fuut
0
2
8
0
Roerdomp
2
0
0
0
Gekraagde roodstaart
0
0
3
1
Roodborsttapuit
0
1
0
1
Graspieper
0
6
3
1
Scholekster
0
1
0
1
IJsvogel
0
0
0
1
Slobeend
0
6
4
2
Kievit
0
10
5
2
Sprinkhaanrietzanger
0
0
0
1
Kleine plevier
0
2
1
0
Tafeleend
0
24
26
29
Kluut
1
0
0
0
Tureluur
0
5
2
0
Knobbelzwaan
0
6
5
9
Veldleeuwerik
0
5
1
1
Krakeend
0
35
42
13 Waterhoen
0
1
0
1
Kuifeend
0
19
26
27 Wilde eend
0
37
30
14
Meerkoet
0
44
28
20 Zomertortel
0
0
0
10
In 1986, werden slechts twee soorten van de bijlage I van de Vogelrichtlijn bij de EU aangemeld: de Bruine kiekendief en de Roerdomp. Bij tellingen in de daaropvolgende jaren werden onder andere ook bovenstaande soorten en aantallen (uitgedrukt in aantallen broedparen) waargenomen. Soorten van de bijlage I zijn in vet aangeduid. De niet-broedende, maar wel waargenomen soorten van de bijlage I van de Vogelrichtlijn worden in Tabel 3 opgenomen. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 16 van 127
Tabel 3: Niet-broedende soorten van de bijlage I van de Vogelrichtlijn (gegevens zijn alleen beschikbaar voor Blokkersdijk en Kuifeend samen) Alcedo atthis
Circus aeruginosus
Gavia stellata
Milvus milvus
Anthus campestris
Circus cyaneus
Grus grus
Pandion haliaetus
Asio flammeus
Circus pygargus
Haliaeetus albicilla
Pernis apivorus
Ardea alba
Cygnus columbianus
Philomachus pugnax
Ardea purpurea
Cygnus cygnus
Himantopus himantopus
Aytha nyroca Botaurus stellaris Branta leucopsis Chlidonias niger Ciconia ciconia Ciconia nigra
Platalea leucorodia
Lanius collurio
Dryocopus martius
Pluvialis apricaria
Larus melanocephalus
Emberiza hortulana
Podiceps auritus
Limosa lapponica
Egretta garzetta
Porzana porzana
Lullula arborea
Falco columbarius
Sterna albifrons
Luscinia svecica
Falco peregrinus
Sterna hirundo
Mergus albellus
Gavia arctica
Sterna paradisaea
Milvus migrans
Tringa glareola
Blokkersdijk werd echter ook aangemeld vanwege zeer hoge aantallen van vogelsoorten die er in de winter voorkomen. Een overzicht wordt gegeven in Tabel 4. Tabel 4: Aanmelding en voorkomen wintergasten (Blokkersdijk) Soort
1986 1993 1999 2002 Soort
1986 1993 1999 2002
Aalscholver
40
70
72
15 Nachtegaal
0
1
1
?
Baardmannetje
0
7
3
1
60
24
28
11
270
642
401
0
11
18
5
Blauwborst
0
21
5
?
Oeverzwaluw
0
100
100
200
Blauwe kiekendief
0
1
2
1
Ooievaar
0
2
4
2
Blauwe reiger
40
27
21
19 Paapje
0
14
6
6
Boerenzwaluw
0
300
200
38 Pijlstaart
450
59
257
359
Bontbekplevier
0
6
2
0
1
1
1
Bonte strandloper
0
35
45
0
1
3
0
Boomleeuwerik
0
1
4
1
Regenwulp
0
16
1
0
Boompieper
0
1
2
2
Rietgors
0
18
10
8
Bosruiter
0
1
2
2
Rietzanger
0
1
1
?
Brilduiker
45
13
15
13 Ringmus
0
6
12
0
Bruine kiekendief
0
16
4
?
Rode wouw
0
1
1
1
Buidelmees
0
1
1
1
Roek
0
15
200
205
Dodaars
200
38
50
31 Roerdomp
0
1
1
4
Draaihals
0
0
1
1
Roodborsttapuit
0
2
4
?
Duinpieper
0
7
0
0
Roodhalsfuut
2
1
2
1
Dwergmeeuw
0
17
22
2
Roodkeelduiker
x
1
0
1
Bergeend
Nonnetje
192 Oeverloper
0
Porseleinhoen
100 Purperreiger
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 17 van 127
Soort
1986 1993 1999 2002 Soort
1986 1993 1999 2002
Dwergstern
0
0
0
1
Rosse grutto
0
0
2
0
Eidereend
x
0
1
0
Rotgans
0
0
0
1
Engelse gele kwikstaart
0
12
0
0
Scholekster
0
7
10
8
Europese kanarie
0
1
2
1
Sijs
0
90
35
35
120
169
63
45 Slechtvalk
0
0
3
3
Geelgors
0
0
1
1
Slobeend
446
294
Gekraagde roodstaart
0
1
1
?
Smelleken
Geoorde fuut
7
12
18
27 Smient
Goudplevier
0
0
23
0
Graspieper
0
35
22
43 Sprinkhaanrietzanger
0
1
1
?
Grauwe gans
0
27
40
10 Steltkluut
0
0
1
0
Grauwe klauwier
0
1
0
0
Stormmeeuw
0
7
126
0
Grote gele kwikstaart
0
2
4
1
Tafeleend
Grote karekiet
0
1
0
0
Tapuit
0
6
5
3
Grote mantelmeeuw
0
2
4
1
Toendrarietgans
0
11
10
0
Grote zaagbek
20
4
24
11 Toppereend
2
8
5
4
Grote zilverreiger
0
0
1
1
0
2
2
0
Grutto
0
26
13
19 Tureluur
0
6
13
5
Huismus
0
1
4
0
0
3
2
?
Huiszwaluw
0
50
200
50 Velduil
0
0
1
0
IJsvogel
0
2
2
?
Visarend
0
1
1
2
Kemphaan
0
22
19
3
Visdief
0
3
99
50
Kerkuil
0
0
1
1
Waterhoen
0
0
84
?
Kievit
0
380
567
500
6
16
4
Kleine mantelmeeuw
0
3
8
3
Wespendief
0
4
1
0
Kleine plevier
0
10
2
2
Wielewaal
0
2
1
1
Kleine zilverreiger
0
0
2
2
Wilde eend
193
159
Kleine zwaan
3
5
31
8
Wilde zwaan
0
0
Kluut
0
37
21
26 Wintertaling
262
64
Knobbelzwaan
60
78
239
217 Witoogeend
Kokmeeuw
0
440 7500
?
Kolgans
0
31
152
Kraanvogel
0
24
1
Fuut
Krakeend
1220 483
Spreeuw
Zomertortel Veldleeuwerik
485 Watersnip
1400 376 0
1
1
0
330
475
310
384
0
3000 8500 3000
1400 1542 985
1900 211 9
2
1340 201
438
0
1
1
1
Witoogeend
0
1
1
1
0
Wulp
x
9
38
9
0
Zilvermeeuw
0
?
?
?
595 1056 Zilverplevier
0
1
5
0
Kruisbek
0
35
1
2
Zomertaling
3
3
60
5
Kuifduiker
x
1
0
0
Zwarte ooievaar
0
1
3
0
Kuifeend Lepelaar
1150 888 0
19
850
991 Zwarte specht
0
0
1
0
50
15 Zwarte stern
0
27
15
8
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 18 van 127
Soort
1986 1993 1999 2002 Soort
Meerkoet
2580 954 2436 1539 Zwarte wouw
Middelste zaagbek
20
3
1
0
Zwartkopmeeuw
1986 1993 1999 2002 0
1
1
2
0
3
3
2
De hierboven weergegeven gegevens komen uit het deelrapport ‘Blokkersdijk’ van Van Hove et al. (2003) en zijn grotendeels verzameld door vrijwilligers van Natuurpunt. De soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn, die in het gebied voorkomen, worden onderstaand weergegeven.
•
Rosse vleermuis;
•
Gewone dwergvleermuis;
•
Laatvlieger;
•
Watervleermuis.
Daarnaast zijn ook de volgende zoogdiersoorten waargenomen (door toevallige waarnemingen of vondsten) (Tabel 5): Tabel 5: Tot nu toe waargenomen soorten in Blokkersdijk (toevallige waarnemingen of vondsten) Aardmuis
Mol
Bosmuis
Muskusrat
Bosspitsmuis
Ondergrondse woelmuis
Bruine rat
Oostelijke huismuis
Bunzing
Otter
Dwergmuis
Rosse vleermuis
Dwergspitsmuis
Rosse woelmuis
Egel
Veldmuis
Gewone dwergvleermuis
Veldspitsmuis
Hermelijn
Watervleermuis
Konijn
Wezel
Laatvlieger
Woelrat
Millers’ Waterspitsmuis
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 19 van 127
In onderstaande tabel worden de verschillende karteringseenheden volgens de BWK (Paelinckx, 2000) weergegeven. Tabel 6: Karteringseenheden volgens de BWK (Blokkersdijk) Karteringseenheid
Omschrijving
Oppervlakte (ha)
Ae+
Eurofe plas, vijver, meer, < 3m diep
45,25
Hrb
Ruderaal grasland met opslag van bomen of struiken
1,52
Kd
Dijk met grazige of beboste taluds
2,34
Ku
Ruderale vegetatie
23,49
Lsb
Populieren-aanplant op droge grond met struikgewas
1,33
Lsh
Populieren-aanplant op droge grond met gras-kruiden ondergroei
0,10
Mr
Rietland, grote helofytenvegetatie
3,06
N
Loofhoutaanplant
1,24
Sz
Struweelopslag op antropogeen sterk gestoorde gronden
11,90
Ui
Industriele bebouwing, fabriek
0,07
De plas zelf heeft een goed ontwikkelde watervegetatie, die sterk periodiek is en afhankelijk van begrazing van avifauna en seizoensgebonden abiotische verschijnselen. Als knelpunten voor de instandhouding van Blokkersdijk kunnen de volgende zaken aangehaald worden:
•
Lozing van riolering van Linkeroever in de Tophatgracht: stijgende eutrofiëring, versnelde successie;
•
Afname van oppervlakte (rietvelden, schrale graslanden) door harde infrastructuur: dit kan een daling van broedpopulaties teweegbrengen;
•
Toename van auditieve en visuele verstoring door toename van harde infrastructuur in de nabijheid: daling van broed-, trek- en overwinterende populaties;
•
Verdere ontwatering van het gebied door aanwezige structuren van de Tophatgracht en de Palingbeek.
2.1.1.2.
Habitatrichtlijngebieden
De Habitatrichtlijn (92/43/EEG) is een Europese richtlijn inzake het instandhouden van natuurlijke en half-natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna die hiervan deel uitmaken. Deze richtlijn heeft tot doel een Europees netwerk van natuurgebieden op te richten, het zgn. Natura 2000-netwerk. Met de creatie van dit netwerk - dat ook de vroeger aangeduide vogelrichtlijngebieden opneemt - wil Europa alle van communautair belang geachte habitats en soorten behouden. Deze gebieden zijn bijzonder en representatief voor een van de zes biogeografische regio’s van de Europese Unie (Europese commissie, 2000; Osieck, E., 1998). Elke lidstaat was verplicht om in het kader van deze richtlijn Speciale Beschermingszones (SBZ) aan te duiden. Daarbij diende men rekening te houden met de in de drie bijlagen opgegeven criteria. Bijlage I geeft een lijst van habitattypes, bijlage II geeft een lijst van te beschermen soorten en bijlage III geeft diverse selectiecriteria. Op wetenschappelijke basis en in samenwerking met het Instituut van Natuurbehoud zijn voor Vlaanderen 40 habitatrichtlijngebieden (SBZ-H) afgebakend met een totale oppervlakte van 69.942 ha (Besluit Vlaamse regering van 14/02/96) (Anselin et al., 1999 in Kuijken, 1999). Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 20 van 127
Figuur 1: Schematische weergave opbouw Natura 2000 netwerk (Europese Commissie, 2000)
De EU draagt een bijzondere verantwoordelijkheid voor prioritaire communautaire habitats en soorten -welke in hun voortbestaan bedreigd zijn-, daar een belangrijk deel van hun verspreiding binnen de EU ligt. Voor deze gebieden en soorten dienen dringende beschermingsmaatregelen genomen te worden. Zij worden in lijsten aangeduid met een asterisk. Op grond van artikel 6 van de richtlijn dient elke lidstaat instandhoudingmaatregelen te treffen: specifieke of in andere bestemmingsplannen geïntegreerde beheersplannen. Aan de hand van deze plannen kan men met name de na te streven doelstellingen preciseren, eventuele moeilijkheden met eigenaren of gebruikers van het gebied ondervangen en oplossen, bepalen welke middelen moeten worden aangewend en werk maken van een langere-termijnplanning voor het beoogde behoud. Passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen dienen te worden genomen die aan de ecologische vereisten van de habitattypen en soorten voldoen. De ecologische kwaliteit van deze zones moet behouden blijven of worden verbeterd. Elke verstoring of afname daarvan dient voorkomen te worden (Europese commissie, 2000). Menselijke activiteiten zijn binnen dit Natura 2000-netwerk mogelijk voor zover ze het behoud van die habitats en soorten niet in gevaar brengen. De Habitatrichtlijn verbiedt een activiteit als de beschermingszone erdoor wordt aangetast. Artikel 6 van de richtlijn laat hieromtrent geen twijfel bestaan: voor elk plan of project dat significante gevolgen voor een “NATURA 2000”-gebied kan hebben, moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden die voor de opneming van dit gebied in het netwerk bepalend zijn geweest. Er moet dus een passende evaluatie plaatsvinden van de gevolgen van dit project voor de behoudsdoelstellingen van het gebied. Met behulp van het afwegingskader van de habitatrichtlijn kan worden nagegaan welke activiteiten wel en welke activiteiten niet mogen plaatsvinden in een gebied dat is aangewezen volgens de Habitatrichtlijn. Niets belet de nationale autoriteiten om de activiteit in kwestie in het gebied toe te staan indien de evaluatie geen kwalijke gevolgen voor het gebied aan het licht brengt. In het tegengestelde geval en indien er geen alternatieve oplossing kan worden gevonden, kan de activiteit in kwestie in het gebied alleen dan doorgang vinden indien deze van groot openbaar belang wordt verklaard. De lidstaat neemt dan alle nodige compenserende maatregelen om te zorgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 gewaarborgd blijft en stelt de Europese Commissie hiervan in kennis. Mocht het evenwel zo zijn dat een gebied prioritaire habitats of soorten herbergt, dan kan een vergunning alleen worden afgegeven om redenen van groot openbaar belang die verband houden met de volksgezondheid of de veiligheid van de bevolking of het milieu. Indien er andere dwingende redenen van groot openbaar belang in het spel zijn, moet het advies van de Commissie worden ingewonnen (Europese Commissie, 2000). In het plangebied komen twee Habitatrichtlijngebieden voor (zie Kaart 11): •
Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent;
•
Historische fortengordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 21 van 127
2.1.1.2.1.
Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent
Enkele gegevens van het gebied en de te beschermen habitats en soorten worden kort geschetst (bron: www.gisvlaanderen.be/geo-vlaanderen/natura2000/). In Vlaanderen is het Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent aangeduid als habitatrichtlijngebied dat deel uitmaakt van het Natura2000-netwerk Het gehele gebied heeft een oppervlakte van 6006 ha. Een deel van het Schelde-estuarium valt binnen het studiegebied. Volgende habitats worden daarbinnen beschermd: slikken en brakwaterschorren, dijken, kreken en hun oevervegetaties. Algemeen Totaal Oppervlakte: 6005 ha Lengtegraad: 4°14'0''E Breedtegraad: 51°8'0''N Biogeografische regio: Atlantische regio Habitats 1130 Estuaria Oppervlakte: ca 10 % van gebied Rel. oppervlakte: 15% >= p > 2% (bedekkingspercentage van de habitat in het gebied ten opzichte van de nationale bedekking van deze habitat) Behoud: zeer goede behoudsmogelijkheden Representativiteit7: zeer goed ontwikkeld Algemeen: zeer goede kwaliteit
1140 Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten Oppervlakte: ca 6 % van gebied Rel. oppervlakte: 100% >= p > 15% (bedekkingspercentage van de habitat in het gebied ten opzichte van de nationale bedekking van deze habitat) Behoud: zeer goede behoudsmogelijkheden Representativiteit: zeer goed ontwikkeld Algemeen: zeer goede kwaliteit
1310 Eenjarige pioniersvegetaties van slik-en zandgebieden met Salicornia soorten en andere zoutminnende planten Oppervlakte: ca <1 % van gebied Rel. oppervlakte: 15% >= p > 2% (bedekkingspercentage van de habitat in het gebied ten opzichte van de nationale bedekking van deze habitat)
7
Met representativiteit bedoelt men het resultaat uit de vergelijking van de bestaande situatie van het habitattype in het betreffende gebied met de beschrijving of definitie in de algemene handleiding van de Europese Commissie voor het aanduiden van HRL-gebieden. In die handleiding worden de verschillende habitattypes omschreven aan de hand van plantensoorten, structuur, ontwikkelingsgraad en dergelijke meer. Hoe beter een habitattype voldoet aan die omschrijving, hoe hoger de score.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 22 van 127
Behoud: zeer goede behoudsmogelijkheden Representativiteit: goed ontwikkeld Algemeen: zeer goede kwaliteit
1320 Schorren met slijkgrasvegetaties (Spartinion) Oppervlakte: ca <1 % van gebied Rel. oppervlakte: 2% >= p > 0% (bedekkingspercentage van de habitat in het gebied ten opzichte van de nationale bedekking van deze habitat) Behoud: goede behoudsmogelijkheden Representativiteit: goed ontwikkeld Algemeen: goede kwaliteit
1330 Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia) Oppervlakte: ca 3 % van gebied Rel. oppervlakte: 100% >= p > 15% (bedekkingspercentage van de habitat in het gebied ten opzichte van de nationale bedekking van deze habitat) Behoud: zeer goede behoudsmogelijkheden Representativiteit: zeer goed ontwikkeld Algemeen: zeer goede kwaliteit
2310 Psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten Oppervlakte: ca <1 % van gebied Rel. oppervlakte: 2% >= p > 0% (bedekkingspercentage van de habitat in het gebied ten opzichte van de nationale bedekking van deze habitat) Behoud: goede behoudsmogelijkheden Representativiteit: goed ontwikkeld Algemeen: goede kwaliteit
2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen Oppervlakte: ca <1 % van gebied Rel. oppervlakte: 2% >= p > 0% (bedekkingspercentage van de habitat in het gebied ten opzichte van de nationale bedekking van deze habitat) Behoud: goede behoudsmogelijkheden Representativiteit: goed ontwikkeld Algemeen: goede kwaliteit
3150 Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamium of Hydrocharition Oppervlakte: ca 3 % van gebied Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 23 van 127
Rel. oppervlakte: 15% >= p > 2% (bedekkingspercentage van de habitat in het gebied ten opzichte van de nationale bedekking van deze habitat) Behoud: goede behoudsmogelijkheden Representativiteit: goed ontwikkeld Algemeen: goede kwaliteit
4030 Droge heide (alle subtypen) Oppervlakte: ca <1 % van gebied Rel. oppervlakte: 2% >= p > 0% (bedekkingspercentage van de habitat in het gebied ten opzichte van de nationale bedekking van deze habitat) Behoud: goede behoudsmogelijkheden Representativiteit: goed ontwikkeld Algemeen: goede kwaliteit
6410 Grasland met Molinia op kalkhoudende bodem en kleibodem (Eu-Molinion) Oppervlakte: ca <1 % van gebied Rel. oppervlakte: 2% >= p > 0% (bedekkingspercentage van de habitat in het gebied ten opzichte van de nationale bedekking van deze habitat) Behoud: goede behoudsmogelijkheden Representativiteit: significant ontwikkeld Algemeen: goede kwaliteit
6430 Voedselrijke ruigten Oppervlakte: ca 3 % van gebied Rel. oppervlakte: 15% >= p > 2% (bedekkingspercentage van de habitat in het gebied ten opzichte van de nationale bedekking van deze habitat) Behoud: goede behoudsmogelijkheden Representativiteit: zeer goed ontwikkeld Algemeen: goede kwaliteit
6510 Laaggelegen, schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis) Oppervlakte: ca 1 % van gebied Rel. oppervlakte: 2% >= p > 0% (bedekkingspercentage van de habitat in het gebied ten opzichte van de nationale bedekking van deze habitat) Behoud: goede behoudsmogelijkheden Representativiteit: goed ontwikkeld Algemeen: goede kwaliteit
9160 Eikenbossen van het type Stellario-Carpinetum Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 24 van 127
Oppervlakte: ca 1 % van gebied Rel. oppervlakte: 2% >= p > 0% (bedekkingspercentage van de habitat in het gebied ten opzichte van de nationale bedekking van deze habitat) Behoud: goede behoudsmogelijkheden Representativiteit: goed ontwikkeld Algemeen: goede kwaliteit
91E0 Overblijvende of relictbossen op alluviale grond (Alnion-glutinoso-incanae) Oppervlakte: ca 5 % van gebied Rel. oppervlakte: 15% >= p > 2% (bedekkingspercentage van de habitat in het gebied ten opzichte van de nationale bedekking van deze habitat) Behoud: beperkte behoudsmogelijkheden Representativiteit: zeer goed ontwikkeld Algemeen: goede kwaliteit Prioritair habitat Vissen 1149 Kleine Modderkruiper Populatie: 100% >= p > 15% (grootte en dichtheid van de populatie (p) van de soort in het gebied ten opzichte van de nationale populatie) Behoud: goede behoudsmogelijkheden8 Isolatie: populatie bijna geïsoleerd Algemeen: goede kwaliteit
1099 Rivierprik Populatie: 100% >= p > 15% (grootte en dichtheid van de populatie (p) van de soort in het gebied ten opzichte van de nationale populatie) Behoud: goede behoudsmogelijkheden Isolatie: populatie niet geïsoleerd binnen het verspreidingsgebied Algemeen: goede kwaliteit Amfibieën en reptielen 1166 Kamsalamander Populatie: 15% >= p > 2% (grootte en dichtheid van de populatie (p) van de soort in het gebied ten opzichte van de nationale populatie) Behoud: goede behoudsmogelijkheden Isolatie: populatie niet geïsoleerd binnen het verspreidingsgebied 8
De goede behoudsmogelijkheden slaan niet rechtstreeks op de diersoort, maar wel op het behoud van het type habitat dat de betreffende diersoort nodig heeft om te leven en/of de mogelijkheden tot herstel van dit habitattype.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 25 van 127
Algemeen: goede kwaliteit 2.1.1.2.2.
Historische fortengordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat
Enkele gegevens van het gebied en de te beschermen habitats en soorten worden kort geschetst (bron: www.gisvlaanderen.be/geo-vlaanderen/natura2000/). Voor een duurzame instandhouding van vleermuizen is het aanduiden van zowel winter-als zomerverblijfplaatsen noodzakelijk. De fortengordel vervult zeker als winterverblijfplaats een belangrijke rol. Het is een complex van oude forten, schansen en bunkers, inclusief historische grachten, van de eerste en tweede verdedigingsgordel rond Antwerpen. De vleermuizen foerageren hoofdzakelijk in bosrijke gebieden (Anselin et al, 2002). In totaal zijn vier forten van de fortengordel rond Antwerpen beschermd (forten van Wilrijk, Edegem, Borsbeek en Wommelgem). Kenmerkend voor deze forten is dat ze gelegen zijn in verstedelijkt gebied in de nabijheid van één of meerdere belangrijke wegen. De gebouwen van het fort van Borsbeek zijn van belang als overwinteringsplaats voor ongeveer 150 vleermuizen. Algemeen Totaal Oppervlakte: 359 ha Lengtegraad: 4°29'0''E Breedtegraad: 51°13'0''N Biogeografische regio: Atlantische regio Zoogdieren 1318 Myotis dascyneme - Meervleermuis Populatie: 15% >= p > 2% (grootte en dichtheid van de populatie (p) van de soort in het gebied ten opzichte van de nationale populatie) Behoud: goede behoudsmogelijkheden Isolatie: populatie niet geïsoleerd, maar aan de rand van het verspreidingsareaal Algemeen: goede kwaliteit
2.1.2.
Gebieden van nationaal belang
Naast bovenstaande gebieden van internationaal belang worden ook een aantal gebieden van nationaal belang aangeduid. Deze gebieden zijn aangeduid als VEN-gebied (Kaart 17), als erkend en/of Vlaams natuurreservaat (Kaart 18), hebben op het gewestplan een groene bestemming of worden volgens de biologische waarderingskaart (Kaart 13) als biologisch waardevol of zeer waardevol beoordeeld. Daarnaast wordt ook de Schelde zelf als gebied van nationaal belang meegenomen. 2.1.2.1.
Schelde
Situering Het Schelde-estuarium met de Schelde als getijrivier en met de brak- tot zoetwaterschorren en polders is een uniek gebied voor West-Europa. Belangrijke natuurwaarden zijn gekoppeld aan de Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 26 van 127
Schelde. De Schelde omvat enerzijds de buitendijkse gebieden (met name de slikken en schorren die nog onderhevig zijn aan de getijdenwerking) en anderzijds de Scheldepolders. Belang In Vlaanderen is het Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent aangeduid als habitatrichtlijngebied dat deel uitmaakt van het Natura 2000-netwerk (zie deel 2.1.1). Het gehele gebied heeft een oppervlakte van meer dan 6000 ha. Een deel van het Schelde-estuarium valt binnen het plangebied. Volgende habitats worden daarbinnen beschermd: slikken en brakwaterschorren, dijken, kreken en hun oevervegetaties. De Schelde vormt de natuurverbinding tussen Noordzee, de Westerschelde de natuurgebieden van Antwerpen Linkeroever (zie verder) en het stroomopwaarts gelegen deel van de Schelde en haar bijrivieren. De slikken en schorren zijn een sterk verbindend element/corridor waarbij de Schelde een belangrijke rol speelt. De Schelde-oevers worden in de ruimtelijke structuurplannen aangeduid als natuurlijke rivieroevers. Zij zorgen voor verbinding tussen grote gehelen natuur: Blokkersdijk en het Groot Rietveld, wat ten noordwesten van het projectgebied ligt. Er is dus interactie met de Schelde (hoofdwaterweg), maar anderzijds is er ook communicatie naar binnen toe. Rietkragen van de Schelde staan in contact met rietkragen van beekvalleien. Het natuurlijk gebied wordt gekoppeld aan het aanwezige waternetwerk. Fauna De slikken en schorren hebben een groot belang voor de avifauna. Belangrijke aandachtssoorten zijn de Bruine kiekendief en Tureluur (Kaart 1 en Kaart 6). Het Schelde-estuarium vormt samen met de andere estuaria en kustgebieden rond de zuidelijke Noordzee een belangrijke schakel in de keten van waterrijke gebieden langs de Oost-Atlantische trekroute. Deze route wordt gebruikt door watervogels die broeden in een gebied dat zich uitstrekt van Canada tot Centraal-Siberië en die overwinteren tussen West-Europa en West-Afrika (Van den Bergh et al, 1999). Daarnaast is het Schelde-estuarium aangeduid als habitatrichtlijngebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik en Kamsalamander. 2.1.2.2.
Groengebieden Linkeroever
Het min of meer aaneengesloten natuurgebied op Linkeroever is veruit het grootste groengebied in het hele plangebied. Het groengebied bestaat uit verschillende elementen, elk met hun eigen kenmerken en beschermingsstatus (Kaart 12): •
Blokkersdijk;
•
Het Rot, de Middenvijver en Donkers;
•
Het Vliet;
•
Het Zand;
•
Sint-Annabos;
•
Galgenweel;
•
Burchtse Weel.
De hierboven opgelijste gebieden worden van elkaar gescheiden door de fysieke barrière van de bestaande weginfrastructuur.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 27 van 127
2.1.2.2.1.
Blokkersdijk
Situering Blokkersdijk situeert zich ten noordoosten van Zwijndrecht, ten noorden van de N49. In het westen wordt het gebied begrensd door het industriegebied van Zwijndrecht, in het oosten wordt het begrensd door het Sint-Annabos. Belang Blokkersdijk vormt met de Kuifeend het Vogelrichtlijngebied nr. 2 (Kuifeend en Blokkersdijk). Blokkersdijk is integraal beschermd, wat betekent dat het gebied volledig beschermd wordt (in tegenstelling tot niet-integrale Vogelrichtlijngebieden waar slechts bepaalde habitats en buffers beschermd worden). Voor een meer gedetailleerde bespreking van het belang van Blokkersdijk wordt verwezen naar deel 2.1.1.1. Blokkersdijk is op het gewestplan aangeduid als reservaatgebied en maakt deel uit van het VEN eerste fase. Volgens de biologische waarderingskaart is de plas zelf aangeduid als biologisch zeer waardevol. De volgende bwk-eenheden werden gekarteerd: •
Ae+: eutrofe plas met natuurlijke oevers, goed ontwikkeld en/of veelvuldig voorkomend.
Het gebied ten zuidoosten van Blokkersdijk is aangeduid als complex van waardevolle en zeer waardevolle elementen: •
Ku: ruigte op voormalig akkerland, opgehoogde of vergraven terreinen;
•
Ku+: pioniersvegetaties allerlei en soortenrijke ruigten op voormalig akkerland, opgehoogde of vergraven terreinen;
•
K(mr): bermen, perceelsranden, stroken met elementen van rietkragen.
Verder komen ook nog enkele biologisch waardevolle percelen voor (ku: ruigte op voormalig akkerland, opgehoogde of vergraven grond). Fauna Blokkersdijk is niet alleen van groot belang voor avifauna. Ook voor Waterspitsmuis en Bunzing is het gebied geschikt (Kaart 2 en Kaart 7). 2.1.2.2.2.
Het Rot, de Middenvijver en Donkers
Situering Het Rot vormt samen met de Middenvijver en Donkers een aaneengesloten open ruimte gebied dat zich uitstrekt tussen de bewoningskern van Linkeroever en de verbindingsweg tussen E17 en de N49. Het Rot is een spontaan opgespoten berkenbos met ondergroei van bramen en netels. In het gebied worden ook moeras- en rietpercelen aangetroffen. De Middenvijver is een golvend open duinengebied met opslag van berk. Donkers is het vochtigste gedeelte van het Vlietbos met ook enkele waterplassen. Belang Het Rot en de Middenvijver zijn op het gewestplan deels aangeduid als natuurgebied en landschappelijk waardevol, deels als speelbossen en speelweiden. Op internationaal vlak is het gebied niet beschermd. Donkers is als natuurgebied aangeduid en internationaal niet beschermd. Volgens de biologische waarderingskaart is het gebied aangeduid als biologisch waardevol. De volgende bwk-eenheden werden gekarteerd: •
Ku: ruigte op voormalig akkerland, opgehoogde of vergraven terreinen;
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 28 van 127
•
Sz: struweelopslag van allerlei aard, vaak op gestoorde gronden;
•
Sf-: vochtig wilgenstruweel op voedselrijke bodem;
•
Mr-: rietvegetatie (Phragmition);
•
Pa: naaldhoutaanplant zonder ondergroei (niet Grove den);
•
Ae: eutrofe plas met natuurlijke oevers.
Fauna Het Rot en Middenvijver zijn zeer geschikt habitat voor Bunzing. Het Rot is tevens geschikt voor Waterspitsmuis en Middenvijver is zeer geschikt voor Levendbarende hagedis (Kaart 2, Kaart 4 en Kaart 7). 2.1.2.2.3.
Het Vliet
Situering Het Vliet is ten noordoosten van de woonkern van Zwijndrecht gesitueerd. Deze opgespoten gronden zijn voor het grootste deel natuurlijk bebost: de drogere delen met berk en duinriet, de vochtiger stukken met wilgen en een ondergroei van ruigtekruiden uit voedselrijk milieu. Belang Het Vliet is op het gewestplan, net als Blokkersdijk, aangeduid als reservaatgebied. Volgens de biologische waarderingskaart is het gebied aangeduid als biologisch waardevol. De volgende bwk-eenheden werden gekarteerd: •
Sz: struweelopslag van allerlei aard, vaak op gestoorde gronden;
•
Ha-: struisgrasvegetatie op zure bodem, Buntgras- en Struisgras-orde en verwante gemeenschappen – zwak ontwikkeld en/of weinig voorkomend.
Fauna Dit gebied is voor geen enkele diersoort als geschikt habitat aangeduid op de habitatkaarten van het IN. 2.1.2.2.4.
Het Zand
Situering Dit gebied is gelegen ten zuiden van de Blancefloerlaan. Aan de westelijke zijde ligt de woonkern van Zwijndrecht. Het Zand is een open gebied met een ruderale vegetatie en het begin van een boomopslag. Er is een voetbalveld en een parcours voor karting aangelegd. Belang Op de biologische waarderingskaart worden de volgende ecotopen aangetroffen:
•
•
Biologisch zeer waardevol o
Sp: doornstruweel;
o
Ku: ruigte op voormalig akkerland, opgehoogde of vergraven terreinen.
Biologisch waardevol o
Sz: struweelopslag van allerlei aard, vaak op gestoorde gronden.
Fauna Het Zand is aangeduid als geschikt habitat voor Bunzing (Kaart 2). Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 29 van 127
2.1.2.2.5.
Sint-Annabos
Situering Op deze opgespoten terreinen werd in 1950 het bos aangeplant met hoofdzakelijk Canadapopulier. Her en der verspreid komen ook andere boomsoorten voor, zoals beuk, linden en platanen (aangeplant) en esdoorn en zwarte els (spontaan). Belang Het Sint-Annabos is op het gewestplan aangeduid als natuurgebied. Volgens de biologische waarderingskaart is het gebied aangeduid als biologisch waardevol. De volgende bwk-eenheden werden gekarteerd: •
Lsb: populierenaanplant op droge grond met struikgewas;
•
Lsi: populierenaanplant op droge grond met ruderale ondergroei.
Fauna Volgens de habitatkaart (opgesteld door het Instituut voor Natuurbehoud) is het Sint-Annabos geschikt voor Bunzing en Ree (Kaart 2 en Kaart 5). 2.1.2.2.6.
Galgenweel
Situering Deze diepe plas wordt zeer intensief gebruikt voor recreatie. De oevers zijn steil en met steenslag bedekt. Belang Het Galgenweel (ontstaan ten gevolge van een dijkdoorbraak) is op het gewestplan aangeduid als dagrecreatiegebied. Volgens de biologische waarderingskaart is het gebied aangeduid als biologisch minder waardevol en biologisch waardevol. De volgende bwk-eenheden werden gekarteerd: •
•
•
Biologisch minder waardevol (de plas zelf): o
Ap: diep of zeer diep water;.
o
Ua: Minder dichte bebouwing met beplanting;
o
Uv: terrein met recreatie-infrastructuur.
Biologisch waardevol (de omliggende gebieden): o
Ku: ruigte op voormalig akkerland, opgehoogde of vergraven terreinen;
o
N: loofhoutaanplant;
o
Sz: struweelopslag van allerlei aard, vaak op gestoorde gronden.
Biologisch zeer waardevol (de omliggende gebieden): o
Ku: ruigte op voormalig akkerland, opgehoogde of vergraven terreinen.
Ten noordoosten van het Galgenweel is een deelgebied aangeduid als complex van waardevolle en zeer waardevolle elementen: •
Ku: ruigte op voormalig akkerland, opgehoogde of vergraven terreinen;
•
Ku+: pioniersvegetaties allerlei en soortenrijke ruigten op voormalig akkerland, opgehoogde of vergraven terreinen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 30 van 127
Fauna Volgens de habitatkaart van het IN zijn alle oevers, behalve de oostelijke, geschikt voor Bunzing. De noordelijke en westelijk oevers zijn eveneens geschikt habitat voor Levendbarende hagedis (Kaart 2 en Kaart 4). 2.1.2.2.7.
Burchtse Weel
Situering De Burchtse Weel werd gevormd door een dijkdoorbraak en later vergroot om dienst te doen als werkput voor de (bestaande) Kennedytunnel. Dit gebied is een rust- en broedplaats voor een groot aantal vogelsoorten, maar wordt ook recreatief gebruikt voor verschillende watersporten. Belang De Burchtse Weel is op het gewestplan aangeduid als dagrecreatiegebied. Volgens de Biologische Waarderingskaart is het gebied aangeduid als biologisch minder waardevol en biologisch waardevol. De volgende bwk-eenheden werden gekarteerd: •
•
•
Biologisch minder waardevol (de plas zelf): o
Ap: diep of zeer diep water;
o
Ua: minder dichte bebouwing met beplanting;
o
Uv: terrein met recreatie-infrastructuur;
o
Hp: regelmatig begraasde, permanente weide (Cynosurion).
Biologisch waardevol (de omliggende gebieden): o
Ku: ruigte op voormalig akkerland, opgehoogde of vergraven terreinen;
o
Sz: struweelopslag van allerlei aard, vaak op gestoorde gronden;
o
N: loofhoutaanplant.
Biologisch zeer waardevol (de omliggende gebieden): o
Ku: ruigte op voormalig akkerland, opgehoogde of vergraven terreinen;
o
Mr: rietvegetatie (Phragmition).
Fauna Volgens de habitatkaart van het IN is vooral de zone ten noordoosten van Burchtse weel zeer geschikt voor Bunzing. De zuidelijke grens is aangeduid als geschikt (Kaart 2). 2.1.2.3.
Ketting van groene gebieden
De Antwerpse gordel wordt aangeduid als een groene band omheen het grootstedelijk gebied (met recreatieve en open ruimte functies). Deze zone wordt gezien als een samenhangend geheel van kleinschalige landschappen. Hierin worden kasteeldomeinen, verspreide bakens, kleinere reliëfelementen, beken en open ruimte verbindingen met elkaar verbonden. De binnenste en buitenste fortengordel vormen de ruggengraat van de gordel. Groene vingers zijn geworteld in de Antwerpse gordel via o.a. de Schijnvallei. In een gordel rondom de verstedelijkte zone van Antwerpen liggen verschillende parken, kleinere bossen en open ruimte gebieden (o.a. de Oude Landen (Ekeren), het Rivierenhof (Antwerpen), het Peerdsbos (Brasschaat en Schoten) en De Horst (Schoten), het Noordkasteel (Antwerpen) en de Hobokense Polder).
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 31 van 127
De Oude Landen situeren zich ten noorden van de verkeerswisselaar E19/A12 en ten zuidoosten van het centrum van Ekeren. Het gebied wordt gekenmerkt door een afwisseling van moerassige en beboste delen en open graslanden. Met een oppervlakte van meer dan 130 hectare is het Provinciaal Groendomein Rivierenhof één van de grote groene gebieden van de stad Antwerpen. Het Peerdsbos situeert zich ten noordoosten van de Antwerpse agglomeratie op grondgebied van de gemeenten Brasschaat en Schoten. Het gebied is vooral belangrijk omwille van het recreatieve medegebruik. Ten zuiden van de E19 ligt het bosgebied De Horst. Het Noordkasteel is op Antwerpen Rechteroever is gelegen. Het gebied is gelegen aan de Schelde en wordt omgeven door harde infrastructuur van het havengebied. Het gebied is vrij toegankelijk op de paden. De Hobokense Polder situeert zich op de rechteroever van de Schelde ten zuidwesten van de Kennedytunnel. 2.1.2.4.
Overzicht van de beschermde gebieden
In het plangebied komen een heel deel gebieden met groene bestemming voor. Daarnaast worden ook twee VEN-gebieden afgebakend (Kaart 17): •
De Blokkersdijk (nummer VEN-gebied 340);
•
De Slikken en schorren langsheen de Schelde (nummer VEN-gebied 304);
•
De Kuifeend (nummer VEN-gebied 303);
•
De Oude Landen en Bospolder (nummer VEN-gebied 306);
•
Het Bos van Ranst (nummer VEN-gebied 326);
•
De Bossen van de Lauwerijk- en Lachenenbeek (nummer VEN-gebied 305);
•
De Nete en Netekanaal (nummer VEN-gebied 331);
•
Het Kleidaal (nummer VEN-gebied 336).
De volgende erkende en Vlaamse natuurreservaten situeren zich eveneens in het plangebied (Kaart 18): •
Blokkersdijk;
•
Oude Landen;
•
Wolvenberg.
2.1.3.
Besluit
Binnen het plangebied kunnen verschillende elementen van internationaal en nationaal belang onderscheiden worden. Samen vormen ze de natuurlijke structuur waaraan het Masterplan op planniveau afgetoetst zal worden. In Tabel 7 worden de elementen van de natuurlijke structuur en hun juridische en beleidsmatige karakteristieken samengevat. Op Kaart 14 worden de verschillende elementen van de natuurlijke structuur schematisch ten opzichte van elkaar weergegeven. Globaal gezien kan men stellen dat de natuurlijke structuur op niveau van het plangebied bestaat uit enerzijds een aantal groengebieden (de groene zone op Linkeroever met o.a. Blokkersdijk, het Rot, de Middenvijver en het Vliet), de verschillende parkgebieden) en anderzijds een aantal elementen met een natuurverbindingskarakter (Schelde met de slikken en schorren). Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 32 van 127
Groengebied VEN-gebied Erkend en Vlaams natuurreservaat
Nationaal Nationaal Nationaal HRL Groengebied VEN-gebied
Erkend natuurreservaat
Internationaal Nationaal Nationaal
Nationaal
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Ketting van groene gebieden
VRL
Internationaal
Groengebieden Linkeroever
HRL
Internationaal
Schelde
Statuut
Beschermingsniveau
Element
Pagina 33 van 127
Oude Landen, Wolvenberg
De Slikken en schorren langsheen de Schelde, De Kuifeend, De Oude Landen en Bospolder, Het Bos van Ranst, De Bossen van de Lauwerijk- en Lachenenbeek, De Nete en Netekanaal en Het Kleidaal
Oude Landen, Rivierenhof, Middelheimpark, Peerdsbos en De Horst, Noordkasteel, Hobokense polder
Historische fortengordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat
Blokkersdijk
Blokkersdijk, de Slikken en Schorren langsheen de Schelde
Blokkersdijk, het Vliet, het Rot, de Middenvijver, Donkers en SintAnnabos
Blokkersdijk en Kuifeend
Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent
Beschrijving
Tabel 7: Overzicht van de elementen van de natuurlijke structuur en hun juridische en beleidsmatige karakteristieken
2.2. Effecten en evaluatie op planniveau 2.2.1.
0-strategie
In dit deel wordt de autonome ontwikkeling voor 2015 beschreven voor de hierboven opgesomde elementen van de natuurlijke structuur op planniveau. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de (externe) autonome ontwikkelingen binnen het plangebied (zie algemeen deel) en de (disciplinegebonden) autonome ontwikkelingen binnen de internationaal en nationaal beschermde gebieden. 2.2.1.1.
Autonome ontwikkelingen binnen plangebied
De 0-strategie houdt in dat het Masterplan niet wordt uitgevoerd. Dit heeft tot gevolg dat op het gebied van fauna en flora bepaalde ontwikkelingen, die reeds aan de gang zijn, verder gaan zonder dat het Masterplan uitgevoerd wordt. In het algemeen deel worden de externe autonome ontwikkelingen besproken. Voor de gebieden die van belang zijn op planniveau wordt dit meer gedetailleerd besproken in de delen 2.2.1.2 en 2.2.1.3. 2.2.1.2.
Autonome ontwikkelingen binnen de internationaal beschermde gebieden
Voor het Vogelrichtlijngebied Blokkersdijk zijn instandhoudingdoelstellingen opgesteld (Van Hove et al, 2003). In het kader van de plan-m.e.r. wordt er vanuit gegaan dat de autonome evolutie zal leiden tot het realiseren van deze instandhoudingdoelstellingen. Er wordt bepaald welke habitats belangrijk zijn als broed- of overwinteringsgebied. Volgens de vooropgestelde criteria dient de nodige aandacht besteed te worden aan de Bruine kiekendief, Roerdomp, Blauwborst, IJsvogel en Kluut. Het zijn typische vogelsoorten van vochtige habitats, in het bijzonder riet- en moerasvegetaties. In de algemene methodologie voor het opstellen van instandhoudingsdoelstellingen wordt een onderscheid gemaakt tussen habitatprioriteitenlijsten voor soorten (S) en habitats (H) (Van Hove, 2003). De S-habitatprioriteitenlijst (soorten) geeft het relatieve belang weer van de habitats voor alle broedende aandachtssoorten, waarbij moeras, grasland, open water en struwelen de belangrijkste zijn. De S-habitatprioriteitenlijst voor de niet-broedende aandachtssoorten geeft dezelfde habitateenheden, doch een andere volgorde weer, hierbij heeft open water het grootste belang, gevolgd door grasland, akker en moeras. De H-habitatprioriteitenlijst (habitats) geeft het relatieve belang weer van de karteringseenheden die binnen het gebied voorkomen (of voorkwamen), waarbij grasland (Droog, zuur struisgras-grasland (Thero-Airion)), open eutroof water, rietland en wilgenstruwelen de belangrijkste zijn. De kwalitatieve instandhoudingdoelstellingen omvatten dus volgende habitats: open water (ondiep en diepere delen), moeras (rietland, en wilgenstruweel) en meer open terrein, grasland. Voor het Habitatrichtlijngebied Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent zijn voorlopig nog geen specifieke instandhoudingsdoelstellingen vooropgesteld. Wel zijn er vanuit de Langetermijnvisie een aantal streefbeelden vooropgesteld.
•
Herstel/behoud van de natuurlijke fysische, chemische en ecologische processen;
•
Herstel/behoud van waterkwaliteit.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 34 van 127
Normaliter zullen de habitats Ds en Mr opgenomen worden in de instandhoudingsdoelstellingen. Hiervoor dienen corresponderende “goede conditie”-tabellen worden opgemaakt. Enkele te verwachten items voor het habitat Mr:
•
Geen afname van de minimale oppervlakte;
•
Behoud van connectiviteit: voldoende grote ononderbroken gedeelten puur rietveld;
•
Geen afname van de waterkwaliteit;
•
Dichte rietvegetatie met puur stevig riet, weinig open plekken beperkt gedeelte met wilgenopslag;
•
Geen significante afname van het aantal broedparen;
•
Geen significante afname van aantal winter/treksoorten.
In de 0-strategie worden de internationaal beschermde gebieden niet doorsneden (primaire effecten). Voor wat betreft de secundaire effecten blijkt uit de discipline Geluid dat in de 0-strategie (autonome ontwikkeling, waarbij het Masterplan niet wordt uitgevoerd) de oppervlakte van het verstoord kwetsbaar gebied met 8% toeneemt in vergelijking met de bestaande toestand door de toename in verkeersintensiteit. 2.2.1.3.
Autonome ontwikkelingen binnen de gebieden van nationaal belang
2.2.1.3.1.
Schelde
Voor de bespreking van de autonome evolutie voor de Schelde wordt gebruik gemaakt van de resultaten van de Langetermijnvisie voor het Schelde-estuarium. Achtergrond en beschikbare gegevens Tussen 1999 en 2001 hebben Nederland en Vlaanderen gezamenlijk een integrale Langetermijnvisie voor het gehele Schelde-estuarium voorbereid. Deze visie is richtinggevend voor maatregelen in Nederland en Vlaanderen. In de visie - die reikt tot 2030 - spelen drie functies een hoofdrol: Veiligheid, Toegankelijkheid en Natuurlijkheid. Het is een integrale visie geworden, die bestaat uit drie delen: een situatieschets (korte-termijn), een streefbeeld voor 2030 en ontwikkelingsschetsen voor de middellange termijn. De vier ontwikkelingsschetsen zijn te beschouwen als alternatieve routes richting het streefbeeld. Beschrijving van de autonome evolutie Met betrekking tot de natuurlijkheid van het Schelde-estuarium wordt in het Streefbeeld 2030 het volgende gesteld: “Het estuarien ecosysteem is gezond en dynamisch. De unieke waarde van het estuarium (van het mondingsgebied tot Gent) is in 2030 maatschappelijk erkend én vastgelegd conform EU-richtlijnen in de nationale wetgeving met betrekking tot biodiversiteit en habitatbescherming van Nederland en Vlaanderen. Als een van de belangrijkste estuaria met een volledig eb- en vloedregime en complete zoet-zoutgradiënt in Europa is het estuariene ecosysteem, met al zijn typische habitats en levensgemeenschappen langs de zoet-zoutgradiënt, behouden en waar mogelijk versterkt. Er is voldoende ruimte voor natuurlijke dynamische, chemische en biologische processen, omdat deze essentieel zijn voor de morfologische en ecologische karakteristieken en om de estuariene gradiënt te behouden. De waterkwaliteit is niet meer limiterend voor het ecosysteem.” Voor de Schelde ter hoogte van het plangebied betekent dit dat de Vlaamse en Nederlandse beleidsmakers streven naar een grote diversiteit van schorren, slikken en platen in zout, brak en zoet water, gecombineerd met natuurvriendelijke oevers. De effecten van het Masterplan op het Schelde-estuarium worden dan ook beoordeeld vertrekkende van deze uitgangssituatie. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 35 van 127
Volgens de 0-strategie worden de Schelde en haar oevers niet bijkomend aangetast in vergelijking met de bestaande toestand voor wat betreft de primaire effecten. Uit de discipline geluid blijkt dat oppervlakte van het verstoord kwetsbaar gebied met 8% toeneemt in vergelijking met de bestaande toestand door de toename in verkeersintensiteit. 2.2.1.3.2.
Groengebieden Linkeroever
Voor de overige elementen van het groengebied Linkeroever zijn geen instandhoudingdoelstellingen opgesteld (het Rot, de Middenvijver en Donkers, Het Vliet, Sint-Annabos, Galgenweel en Burchtse Weel). Het volgende beheer wordt vooropgesteld voor deze gebieden (TVSAM, 2004) (Tabel 8): Tabel 8: Voorgesteld beheer voor een aantal gebieden Naam
Eigenaar
Beheerder
Soort beheer
Blokkersdijk
Aminal, afdeling Natuur
Natuurpunt Wase Linkerscheldeoever vzw (voorheen WNLW)
Zo weinig mogelijk ingrijpen in de natuurlijke evolutieprocessen
Rot
Aminal, afdeling Natuur
Aminal, afdeling Natuur
Maaibeheer van open gedeelten; nulbeheer in het overige gedeelte
Middenvijver
Aminal, afdeling Natuur
Aminal, afdeling Natuur
Maaibeheer van open gedeelten; nulbeheer in het overige gedeelte
Vliet
Aminal, afdeling Natuur
Aminal, afdeling Natuur
Maaibeheer van open gedeelten; nulbeheer in het overige gedeelte
Sint-Annabos
Aminal, afdeling Bos en Groen
Aminal, afdeling Bos en Groen
Momenteel wordt onderzocht door welke soorten bomen de aangeplante canadapopulieren kunnen vervangen worden
Op basis van het voorgestelde beheer kan verondersteld worden dat de huidige toestand ten minste behouden blijft, zowel voor wat betreft de oppervlakte als de kwaliteit van de verschillende gebieden. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de abiotische omstandigheden, die net zoals de beheeractiviteiten bepalend zijn voor de kwaliteit van het gebied, niet verslechteren in vergelijking met de huidige situatie. Volgens de 0-strategie is er geen bijkomende aantasting van de onderscheiden gebieden voor wat betreft de primaire effecten. Dit neemt echter niet weg dat een aantal van deze gebieden in de referentietoestand reeds aangetast werden. Uit de discipline geluid blijkt dat oppervlakte van het verstoord kwetsbaar gebied met 8% toeneemt in vergelijking met de bestaande toestand door de toename in verkeersintensiteit. 2.2.1.3.3.
Ketting van groene gebieden
Er wordt vanuit gegaan dat de parkgebieden geen bijzondere wijzigingen zullen ondergaan tegenover de huidige situatie. De huidige toestand wordt tenminste behouden. Gezien men ook bij het parkbeheer duurzaamheid nastreeft, kan men er vanuit gaan dat de natuurlijkheid van deze parken zal toenemen. Volgens de 0-strategie is er geen bijkomende aantasting van de onderscheiden gebieden voor wat betreft de primaire effecten. Uit de discipline Geluid blijkt dat oppervlakte van het verstoord kwetsbaar gebied met 8% toeneemt in vergelijking met de bestaande toestand door de toename in verkeersintensiteit. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 36 van 127
2.2.2.
Strategie 1: Masterplan met Oosterweelverbinding
Strategie 1 houdt in dat het Masterplan inclusief de Oosterweelverbinding wordt uitgevoerd. 2.2.2.1.
Aantasting van de oppervlakte gebieden met natuurlijke potenties
2.2.2.1.1.
Internationaal beschermde gebieden
Op Kaart 15 en Kaart 16 worden de verschillende gebieden van internationaal belang voorgesteld, evenals de verschillende deelprojecten van het Masterplan. Hiertoe werd een rasterkaart opgesteld met km-hokken, waarbij het oppervlakteaandeel van het beschermd gebied binnen een km-hok als percentage wordt uitgedrukt (zie ook deel 1.2.1.1 voor een gedetailleerde beschrijving van de methodiek waarmee de rasterkaarten opgesteld zijn). De ingekleurde km-hokken vormen samen de aandachtszone. Uit de overlay van de geplande projecten van het Masterplan met de rasterkaart blijkt dat het deelproject Oosterweelverbinding de grootste impact zal hebben. De aandachtszone rond beide Schelde-oevers, die aangeduid zijn als Habitatrichtlijngebied, wordt gedwarst door de geplande infrastructuur (en dit voor alle tunnelalternatieven). Ook de aandachtszone rond Blokkersdijk (Vogelrichtlijngebied) dient nader bekeken te worden. Bijkomende geluidsoverlast is mogelijk afhankelijk van het tracé dat gekozen wordt. Het tramproject Borsbeek-Wommelgem in de corridorzone9 is deels gelegen in de aandachtszone van het Habitatrichtlijngebied Historische fortengordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat. De overige deelprojecten van het Masterplan hebben geen effecten op de internationaal beschermde gebieden in het plangebied. 2.2.2.1.2.
Nationaal beschermde gebieden
Op Kaart 17, Kaart 18 en Kaart 19 worden de verschillende gebieden van nationaal belang voorgesteld, evenals de verschillende deelprojecten van het Masterplan. Hiertoe werd een rasterkaart opgesteld met km-hokken, waarbij het oppervlakteaandeel van het beschermd gebied binnen een km-hok als percentage wordt uitgedrukt (zie ook deel 1.2.1.1 voor een gedetailleerde beschrijving). De ingekleurde km-hokken vormen samen de aandachtszone. Uit de overlay van de geplande projecten van het Masterplan met deze rasterkaarten blijkt dat de deelprojecten Oosterweelverbinding, Ring-Singel en de tramlijn Ekeren de grootste impact kunnen hebben op de nationaal beschermde gebieden. De Oosterweelverbinding doorkruist de aandachtszone rond de nationaal beschermde gebieden op Linkeroever. Het Ring-Singelproject grijpt in op aandachtszone rond de groene gebieden die gelegen zijn langsheen de huidige Ring en Singel. De tramlijn Ekeren doorkruist de aandachtszone rond de Oude Landen, dat als VEN-gebied en natuurreservaat is aangeduid. Ook de aandachtszone rond de groene gebieden van het gewestplan wordt doorkruist.De projecten in de corridorzone10 (tramprojecten) en de zone Antwerpen Noord (Oosterweelverbinding Rechteroever en verbreding Albertkanaal) doorkruisen de aandachtszone rond de groene gebieden van het gewestplan. Bijgevolg zal in de gebiedsstudie in het bijzonder ingegaan worden op de deelgebieden Linkeroever, Ring-Singel, Antwerpen Noord en Corridor.
9
De effecten van de geplande infrastructuur in de corridorzone worden beschreven in het hoofdrapport.
10
De effecten van de geplande infrastructuur in de corridorzone worden beschreven in het hoofdrapport.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 37 van 127
2.2.2.1.3.
Overzicht
In Tabel 9 wordt een overzicht gegeven van het aantal doorkruiste km-hokken met oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties: Tabel 9: Overzicht van het aantal doorkruiste km-hokken met oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties (strategie 1) Gebied
Type gebied
Internationaal beschermde gebieden
VRL
1
HRL
8
VEN
15
Erkende en Vlaamse natuurreservaten
14
Gebieden met groene bestemming
± 67
Nationaal beschermde gebieden
2.2.2.2.
Aantal doorkruiste km-hokken
Barrièrewerking en versnippering
Het netwerk van Habitatrichtlijngebieden dat gevormd wordt door de Scheldeoevers wordt doorsneden door de tunnel die in het deelproject Oosterweelverbinding voorzien is (en dit voor alle tunnelalternatieven). De overige deelprojecten van het Masterplan hebben geen effecten op het netwerk van de internationaal beschermde gebieden, aangezien de deelprojecten in het stedelijk gebied gelegen zijn. Op Linkeroever worden verschillende van de groengebieden van nationaal belang beïnvloed door het deelproject Oosterweelverbinding en dit voor de verschillende tracéalternatieven. Naargelang het tracéalternatief worden het Rot, de Middenvijver, Donkers, het Vliet en het Sint-Annabos doorsneden door de geplande Oosterweelverbinding. De meeste andere groengebieden in het plangebied worden niet door de deelprojecten van het Masterplan doorsneden. Een uitzondering hierop wordt gevormd door de gebieden met groene bestemming langsheen de Ring. Bijgevolg zal in de studie op gebiedsniveau in het bijzonder ingegaan worden op de deelgebieden Linkeroever en Ring/Singel. 2.2.2.3.
Secundaire effecten
2.2.2.3.1.
Bodem
De geplande projecten van strategie 1 vallen grotendeels samen met verstoorde bodems. Het deelproject Oosterweelverbinding zal de grootste impact hebben aangezien de aanleg voorzien is in een gebied met nog een aantal niet-verstoorde bodems. Ook het oostelijk deel van het deelproject “verbreding van het Albertkanaal” zal deels ten koste gaan van niet-verstoorde bodems. Naar effecten op fauna en flora toe is vooral van belang dat nog niet bebouwde bodems zullen verdwijnen (permanent ruimtebeslag).
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 38 van 127
2.2.2.3.2.
Water
Naar effecten op fauna en flora is vooral de wijziging van de structuurkenmerken en de waterkwaliteit van belang. Het nog meer natuurlijke watersysteem op Linkeroever zal er ingrijpend veranderen door gewijzigde beektrajecten en bijkomende lozingspunten. 2.2.2.3.3.
Geluid
In het algemeen kan men stellen dat nieuwe infrastructuurprojecten in gebieden, waar deze voordien afwezig waren, leiden tot een toegenomen geluidsniveau. Dit effect moet geëvalueerd worden in het licht van de aanwezige fauna. Door een toegenomen geluidsoverlast zal het leefgebied van de aanwezige fauna (zoogdieren en vogels) kwalitatief aangetast worden. De randeffecten worden groter. Geluidshinder is niet rechtstreeks relevant voor de flora. Onrechtstreeks kan het zijn dat door de toegenomen geluidsoverlast de diersoorten, die mee zorgen voor de verspreiding van zaden, minder voorkomen of verdwijnen, wat dan wel effecten kan hebben op het voorkomen van die flora die van de betreffende diersoorten afhankelijk zijn voor de verspreiding van zaden (zoöchorie). Uit het technisch deelrapport Geluid blijkt dat in strategie 1, in vergelijking met de autonome ontwikkeling, minder geluidsoverlast op het Linkeroevergebied te verwachten is. In de andere deelgebieden worden de meeste projecten aangelegd binnen de zate van reeds bestaande infrastructuur of in de onmiddellijke omgeving ervan. 2.2.2.3.4.
Lucht
Dezelfde redenering kan gevolgd worden voor de secundaire effecten ten gevolge van bijkomende luchtverontreiniging. In dit geval dient het effect echter geëvalueerd te worden in het licht van de aanwezige flora. Door de toegenomen luchtverontreiniging kan de kwaliteit van de bodem afnemen (door aanrijking met SO2, NOx en NH3), wat leidt tot een kwaliteitsvermindering van deze bodem met mogelijk rechtstreekse gevolgen op de aanwezige flora. Bij de bespreking op gebiedsniveau worden hierover meer gedetailleerde uitspraken gedaan. De effecten op fauna zijn te verwaarlozen.
2.2.3. Strategie 2: Masterplan zonder Oosterweelverbinding met extra Kennedyverbinding Strategie 2 houdt in dat het Masterplan wordt uitgevoerd, evenwel zonder Oosterweelverbinding. Als alternatief wordt een Kennedyverbinding (voor het stedelijk verkeer) voorzien ter hoogte van de huidige Kennedytunnel. 2.2.3.1.
Aantasting van de oppervlakte gebieden met natuurlijke potenties
De impact betreft in belangrijke mate tijdelijk ruimtebeslag dat nodig is om een tunnelcomplex aan te leggen. Het effect is vooral het gevolg van de aanlegwerkzaamheden. De effecten zijn vergelijkbaar met deze beschreven onder de Oosterweelverbinding maar zullen een beperktere oppervlakte beslaan. Voor de slikken en schorren geldt evenwel dat volledig herstel mogelijk is. 2.2.3.1.1.
Internationaal beschermde gebieden
Een extra Kennedyverbinding ter hoogte van het einde van de Singel betekent in tunnelvorm mogelijk een tijdelijke inname van de Scheldeoevers, met dus tijdelijke impact op de slikken en schorren op de linkeroever van de Schelde die behoren tot het Habitatrichtlijngebied. Op de rechteroever is er geen impact op een Natura 2000 gebied.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 39 van 127
In vergelijking met de bespreking van strategie 1 valt de Oosterweelverbinding in het deelgebied Linkeroever weg (en dus ook de te verwachten impact op de internationaal beschermde gebieden). Een Kennedyverbinding ter hoogte van de huidige Kennedyverbinding is een nieuw element in vergelijking met strategie 1. Uit de overlay van de geplande Kennedyverbinding met de rasterkaart blijkt dat de aandachtszone van het habitatrichtlijngebied Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent doorkruist wordt. Aangezien zowel de tunnel van de Oosterweelverbinding als de Kennedyverbinding de Scheldeoevers kruisen, kan de impact globaal genomen bijna even groot geschat worden. Het ruimtebeslag in de uitvoering van een extra verbinding als een brug kan zich beperken tot de pijlers van de brug. Compact tracéontwerp en aangepaste bemalingsmethoden kunnen de milieu-impacten beperken. 2.2.3.1.2.
Nationaal beschermde gebieden
In vergelijking met strategie 1 vallen de effecten van de Oosterweelverbinding weg. De effecten van de Kennedyverbinding komen er bij. Globaal genomen kan men stellen dat dit resulteert in minder doorkruiste aandachtszones dan in strategie 1. 2.2.3.1.3.
Overzicht
In Tabel 10 wordt een overzicht gegeven van het aantal doorkruiste km-hokken met oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties: Tabel 10: Overzicht van het aantal doorkruiste km-hokken met oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties (strategie 2) Gebied
Type gebied
Internationaal beschermde gebieden
VRL
0
HRL
5
VEN
11
Erkende en Vlaamse natuurreservaten
11
Gebieden met groene bestemming
± 56
Nationaal beschermde gebieden
2.2.3.2.
Aantal doorkruiste km-hokken
Barrièrewerking en versnippering
Het netwerk van Habitatrichtlijngebieden dat gevormd wordt door de Scheldeoevers wordt doorsneden door de Kennedyverbinding. De negatieve effecten van de Oosterweelverbinding echter vallen weg. Voor de andere deelgebieden en deelprojecten is er geen verschil tussen de strategieën 1 en 2 en kunnen de resultaten bijgevolg overgenomen worden. 2.2.3.3.
Secundaire effecten
Door het wegvallen van de Oosterweelverbinding zullen de (eventuele) negatieve effecten van de toegenomen bebouwde oppervlakte, de gewijzigde structuurkenmerken en waterkwaliteit, de geluidsoverlast en luchtverontreiniging in het deelgebied Linkeroever grotendeels wegvallen. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 40 van 127
Uiteraard zal in het geval van de aanleg van een extra Kennedyverbinding in de vorm van een brug, er een risico ontstaan op geluidshinder naar fauna bij exploitatie van de wegverbinding. De geluidshinder vanwege het verkeer op de omringende gebieden, waaronder ook het Habitatrichtlijngebied, zal waarschijnlijk wel wat toenemen in vergelijking met de huidige geluidsoverlast van de Ring, doch kan technisch (met geluidswallen of –schermen) steeds gemilderd worden tot een niet-significante bijdrage bovenop de bestaande geluidshinder vanwege de Ring. Het oppervlakkig afstromend water dient opgevangen te worden in natuurlijke bekkens, waar het middels rietvegetatie een eerste zuivering kan ondergaan Voor de overige deelgebieden wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de strategieën 1 en 2.
2.2.4. Strategie 3: Masterplan zonder Oosterweelverbinding zonder extra Kennedyverbinding 2.2.4.1.
Aantasting van de oppervlakte gebieden met natuurlijke potenties
2.2.4.1.1.
Internationaal beschermde gebieden
In vergelijking met de bespreking van strategie 1 valt de Oosterweelverbinding in het deelgebied Linkeroever weg (en dus ook de te verwachten impact op de internationaal beschermde gebieden) en komen er geen projecten bij (wat in strategie 2 wel het geval was met de Kennedyverbinding). Bijgevolg vallen de negatieve effecten ten gevolge van de Oosterweelverbinding weg en komen er geen negatieve effecten bij ten gevolge van nieuwe projecten. 2.2.4.1.2.
Nationaal beschermde gebieden
In vergelijking met strategie 1 vallen de effecten van de Oosterweelverbinding weg. In vergelijking met strategie 2 blijven de negatieve effecten van de Kennedyverbinding achterwege. Globaal genomen kan men stellen dat de effecten van strategie 3 iets minder groot zullen zijn dan in strategie 2 en strategie 1. 2.2.4.1.3.
Overzicht
In Tabel 11 wordt een overzicht gegeven van het aantal doorkruiste km-hokken met oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties: Tabel 11: Overzicht van het aantal doorkruiste km-hokken met oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties (strategie 3) Gebied
Type gebied
Internationaal beschermde gebieden
VRL
0
HRL
3
VEN
5
Erkende en Vlaamse natuurreservaten
11
Gebieden met groene bestemming
± 55
Nationaal beschermde gebieden
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Aantal doorkruiste km-hokken
Pagina 41 van 127
2.2.4.2.
Barrièrewerking en versnippering
Het Masterplan volgens strategie 3 heeft geen effecten op het netwerk van de internationaal beschermde gebieden. Voor de andere deelgebieden is er geen verschil tussen de strategieën 1 en 3 en kunnen de resultaten bijgevolg overgenomen worden. 2.2.4.3.
Secundaire effecten
Door het wegvallen van de Oosterweelverbinding zullen de (eventuele) negatieve effecten van de toegenomen bebouwde oppervlakte, de gewijzigde structuurkenmerken en waterkwaliteit geluidsoverlast en luchtverontreiniging in het deelgebied Linkeroever grotendeels wegvallen. Voor de overige deelgebieden wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de strategieën 1 en 3.
2.3. Conclusies 2.3.1.
Overzicht van de resultaten
In Tabel 12 wordt het overzicht van de doorkruiste aandachtszones gegeven voor de verschillende strategieën: Tabel 12: Overzicht van het aantal doorkruiste km-hokken met oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties Gebied
Type gebied
Internationaal beschermde gebieden
Nationaal beschermde gebieden
Strategie 1
Strategie 2
Strategie 3
VRL
1
0
0
HRL
8
5
3
VEN
15
11
5
Erkende en Vlaamse natuurreservaten
14
11
11
Gebieden met groene bestemming
± 67
± 56
± 55
Zoals aangegeven in deel 1.2.1.3 is ter illustratie een inschatting11 gemaakt van de totale oppervlakteinname door de verschillende strategieën (Tabel 13). Het betreft ruimtebeslag door de infrastructuur zelf (werkzones worden niet in rekening gebracht). De oppervlakte opgegeven voor strategie 0 betreft de totale oppervlakte van de bestaande infrastructuur, waarmee de totale oppervlakte van de geplande infrastructuur zoals voorzien in de overige strategieën vergeleken wordt.
11
De volgende aannames werden gemaakt:
•
Voor de Kennedyverbinding wordt een oppervlakte van 15 ha aangenomen
•
De tramlijnen zijn niet in rekening gebracht, aangezien deze in bestaande wegen aangelegd worden
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 42 van 127
Tabel 13: Totale oppervlakte-inname voor de verschillende strategieën Strategie
Totale oppervlakte-inname (ha)
Verschil t.o.v. 0-strategie
0
324
1
478
154
2
324
0
3
309
-15
In Tabel 14 wordt de eindbeoordeling gegeven van de bespreking op planniveau van de verschillende strategieën. Tabel 14: Overzicht van de resultaten op planniveau 0-strategie
Strategie 1
Strategie 2
Strategie 3
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
0
--
-
-
Barrièrewerking en versnippering
0
--
-
-
2.3.2.
Conclusies
De impact op fauna en flora in het algemeen is sterk gerelateerd aan de omvang van de ingrepen die deel zullen uitmaken van de definitieve versie van het Masterplan. Vermits de verschillende strategieën vooral onderscheidend zijn m.b.t. het aantal ingrepen is dit duidelijk te zien in de eindbeoordeling. Strategie 1 wordt omwille van het project Oosterweelverbinding bijgevolg negatiever beoordeeld dan de strategieën 2 en 3, waar geen Oosterweelverbinding wordt aangelegd. Algemeen kan gesteld worden dat de impact op de fauna en flora in grote mate bepaald zal worden door de keuzes die op gebiedsniveau gemaakt worden, aangezien bij de bespreking op planniveau slechts één variant is beoordeeld en aangezien er tussen de varianten verschillen bestaan qua impact op de instandhoudingsdoelstellingen en natuurwaarden. Die zullen immers bepalend zijn voor zowel de impact op de bestaande fauna en flora als op het ontstaan van nieuwe (waardevolle) natuurgebieden in het projectgebied. Daarbij dient zeker vermeld te worden dat de huidige toestand (vooral met betrekking tot het Linkeroevergebied) verre van ideaal is. In de huidige toestand is er een sterke versnippering van de verschillende beschermde gebieden. De directe impact op de internationaal beschermde gebieden concentreert zich vooral ter hoogte van de Scheldeverbindingen van de Oosterweel- en de Kennedyverbinding. Het spreekt voor zich dat het niet aanleggen van deze verbinding (Strategie 0 en 3) deze impact uitsluit. In strategie 2 wordt alleen de Kennedyverbinding aangelegd. De negatieve impact van de Oosterweelverbinding valt hierdoor weg. De grootste negatieve impact is bijgevolg te verwachten in strategie 1.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 43 van 127
3.
GEBIEDSNIVEAU
Uit het onderzoek op planniveau en de afweging blijkt duidelijk dat strategie 1A en 1B (Masterplanstrategie met tolheffing) het beste scoren in de algemene beoordeling. Voor het onderzoek op gebiedsniveau werd geopteerd om strategie 1B te weerhouden. Deze strategie scoort immers beter dan 1A voor wat betreft de basis(mobiliteits)doelstelling die ten gronde ligt aan het Masterplan. Daarom wordt strategie 1B (Masterplanstrategie met tol) als ‘Meest plausibele strategie’ naar voor geschoven en gebruikt als basis voor de evaluatie op gebiedsniveau.
3.1. Antwerpen Noord 3.1.1.
Beschrijving van de bestaande toestand
Uit de bespreking op plangebied zijn in dit deelgebied de slikken en schorren op de rechteroever van de Schelde als belangrijke natuurwaarden aangeduid (Habitatrichtlijngebied). Op de Biologische Waarderingskaart vallen ook het gebied van het Noordkasteel (tussen de Schelde en het Amerikadok), het gebied van de Oude Landen en het kasteelpark Hof Boekenborg in Merksem op (Kaart 20). Ook in het oostelijk deel van het plangebied zijn ter hoogte van Wijnegem een aantal gebieden als biologisch waardevol en zeer waardevol aangeduid. De hierboven opgesomde gebieden worden in wat volgt meer gedetailleerd besproken. 3.1.1.1.
Slikken en schorren op de rechteroever van de Schelde
Zie beschrijving bestaande toestand op planniveau (deel 2.1). 3.1.1.2.
Noordkasteel
Situering Rond de plas vinden we vooral aanplanten van verschillende bomen en struiken: Sneeuwbes, Europese blazenstruik, Esdoorn, Vlier,... Af en toe zijn er kleine graslandgedeelten met ondermeer ruderale elementen en soorten zoals Zilverschoon of Zeepkruid. Het noordelijk gedeelte is verhoogd en bebost. De dijk langs de Schelde is begroeid met een graslandvegetatie met klavers, Smalle weegbree, Veldereprijs en andere soorten. Het gedeelte bovenop de dijk is meer verruigd met Smeerwortel, Brandnetel, Glanshaver en Akkerdistel. Naast de plas vinden we een ruigte op een vochtige ondergrond met Koninginnekruid, Riet en Haagwinde. In het westen is een klein gedeelte bebost met Gelders roos in de rand langs dit bosgedeelte. Daarlangs ligt nog een Duinrietgrasland. Belang Volgens de biologische waarderingskaart betreft het biologisch waardevolle tot zeer waardevolle ecotopen:
•
•
Biologisch zeer waardevol: o
Ae: eutrofe plas met natuurlijke oevers;
o
Mr: rietvegetatie (Phragmition).
Biologisch waardevol:
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 44 van 127
o
Kbgml: bomenrij met gemengd loofhout;
o
N: loofhoutaanplant (exclusief populier);
o
Kp: park of parkachtig kerkhof;
o
Ku: ruigte op voormalig akkerland, opgehoogde of vergraven terreinen;
o
Mc: grote zeggenvegetatie;
o
Sz: struweelopslag van allerlei aard, vaak op gestoorde gronden.
Fauna Volgens de habitatgeschiktheidskaart van het Instituut voor Natuurbehoud vormt het Noordkasteel en omgeving voor geen van de onderzochte aandachtssoorten geschikt habitat. 3.1.1.3.
Hof Boekenborg
Op de Biologische Waarderingskaart is deze site ingetekend als kasteelpark (Kpk). 3.1.1.4.
Oude Landen
Situering Het natuurgebied van de Oude Landen, ca. 100 ha groot, ligt tussen de hoogbouwwijken Luchtbal en Rozenmaai en de oorspronkelijke dorpskern van Ekeren. Dit gebied word beheerd door Natuurreservaten Antwerpen Noord. De Oude Landen worden langs de westelijke kant over de gehele lengte begrensd door de Ekerse steenweg, langs de zuidelijke kant door de autosnelweg, langs de noordelijke kant door de Donkse beek en Prinshoeveweg en langs de oostelijke kant door de spoorlijn 12 Antwerpen-Roosendaal. De Oude Landen bestaan gedeeltelijk uit opgehoogde gronden en gedeeltelijk uit polderrestanten. Vooral de polderrestanten vertonen een interessante begroeiing. Er komen verschillende vegetatietypen voor: •
Meidoornstruweel : dicht struweel met hoofdzakelijk meidoorns, iepen en Gelderse roos. Veel verwilderde cultuurgewassen zoals herfstaster, aalbes, zwarte bes,framboos, zoete kers, pruim, enz. De struwelen en bossen zijn interessant voor winterkoning, heggemus, spotvogel, zwartkop, tjiftjaf en fitis;
•
Rietgordels : Rond de beken en afwateringssloten hebben zich dichte rietgordels gevestigd die buiten het riet niet veel andere planten bevatten. We vinden er nochtans pinksterbloem, waterviolier. In de rietvegetaties broeden rietzanger, Kleine karekiet, rietgors, wilde eend, wintertaling, waterhoen, maar ook snor, sprinkhaanrietzanger, bosrietzanger, blauwborst en waterral. Ook amfibieën zijn aanwezig zoals gewone pad, bruine en groene kikker en Kleine watersalamander;
•
Graslanden: Binnen de omgordeling van het riet en achter het elzenbos treft men een vegetatie aan die tot die van het Glanshaververbond behoort en waarschijnlijk ontstond door de verwildering van de oorspronkelijke hooilanden. Men vindt er enkele zegge-velden, Kleine groepjes elzen en alleenstaande wilgen. Andere planten :smeerwortel, akkerdistel, brandnetel, veldlathyrus, pinksterbloem, bereklauw, iris, heelblaadjes enz. De Oude Landen zijn ook gekend omwille van de voorkomende orchideënsoorten zoals Bijenorchis, vleeskeurige orchis, gevlekte orchis en Rietorchis;
•
Elzenbos : Broekbos met naast de zwarte els nog vlier, wilg, meidoorn. Verder nog grote brandnetel, hondsdraf, smeerwortel, iris, fluitekruid en watermunt. Esdoombos : Een massa concuierende esdoorns en enkele eiken, meidoorns en beuken;
•
Verlandingsvegetaties : Deze breiden steeds meer uit en dringen de rietvegetaties terug van de vochtigste plaatsen. Ze bestaan vooral uit wilgeroosje, harig wilgeroosje, akkerdistel en heelblaadjes;
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 45 van 127
•
Doornstruiken : Open vegetatie van rozelaars in het grasland;
•
Ruigtekruidenvegetaties : Geweldig soortenrijke flora, met enkele dominante soorten als breedbladlathyrus en brandnetel;
•
Wilgenstruwelen en elzenbossen treffen we op de minder natte gronden aan. In het oostelijk gedeelte vinden we ook nog berken en fruitbomen;
•
Wegbermvegetaties : Voor dit landsdeel bijzondere vegetatie bestaande uit wouw, wilde reseda, St. Janskruid, slangenkruid, zwarte toorts, koningskaars;
•
Weilanden en akkers : De graslanden en weidegebieden ten oosten van Oude Landen zijn avifaunistisch belangrijk voor broedende zang- en weidevogels (o.a. kneu, graspieper, gele kwikstaart, kievit) en voor torenvalk).
Langs en in dit gebied stromen drie beken, de Donkse Beek, de Laarse Beek en de Oudelandsebeek. Belang Volgens de biologische waarderingskaart betreft het biologisch zeer waardevolle ecotopen:
•
Biologisch zeer waardevol: o
Sp: doornstruweel;
o
Sz: struweelopslag van allerlei aard, vaak op gestoorde gronden;
o
Mr: rietvegetatie (Phragmition) ;
o
Mru: verruigd rietland;
o
Hc: vochtig, licht bemest grasland (dotterbloemhooiland, Calthion);
o
Hp: regelmatig begraasde, permanente weide (Cynosurion);
o
Vn: nitrofiel alluviaal elzenbos;
o
Ku: ruigte (op vergraven en opgehoogde terreinen, voormalig akkerland, …).
Fauna Volgens de habitatgeschiktheidskaart van het Instituut voor Natuurbehoud vormt het gebied van de Oude Landen een zeer geschikt habitat voor bunzing en waterspitsmuis. 3.1.1.5.
Omgeving Albertkanaal
Situering Langsheen het Albertkanaal zijn verschillende kasteeldomeinen (Kasteel van Schoten; Kasteel Belvédère, Kasteel Pulhof) en gemeentelijke groengebieden gelegen (gemeentepark Bremweide en gemeentepark Wijnegemhof). Belang Volgens de biologische waarderingskaart betreft het biologisch waardevolle tot zeer waardevolle ecotopen:
•
•
Biologisch zeer waardevol: o
Kpk: kasteelpark;
o
Qs: zuur eikenbos (vaak met ruderale ondergroei);
o
Fs: zuur beukenbos.
Biologisch waardevol: o
Se: kapvlakte;
o
N: loofhoutaanplant;
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 46 van 127
o
Kp: park of parkachtig kerkhof;
o
Pmb: naaldhoutaanplant met ondergroei van struiken en bomen;
o
Lhi: populierenaanplant op vochtige grond met ruderale ondergroei;
o
Lhb: populierenaanplant op vochtige grond met elzen- en/of wilgenondergroei.
Fauna Volgens de habitatgeschiktheidskaart van het Instituut voor Natuurbehoud vormen deze kasteelparken en gemeentelijke parken langs het Albertkanaal een geschikt habitat voor bunzing, eekhoorn en ree.
3.1.2.
Effecten en evaluatie in Antwerpen Noord
Zoals reeds bleek uit de evaluatie op planniveau zijn de belangrijkste negatieve effecten te verwachten ten gevolge van de aanleg van de Oosterweelverbinding. Achtereenvolgens worden de volgende hoofdcriteria besproken: •
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties;
•
Barrièrewerking en versnippering.
Met betrekking tot de aantasting van de oppervlakte gebieden met natuurlijke potentie worden in de plan-m.e.r. de effecten uitgedrukt als de oppervlakte die ingenomen wordt door de omvattende van de geplande infrastructuur en de werkzone en dit voor de verschillende gebieden met natuurlijke potenties. Via een GIS-analyse is bepaald welke oppervlakte aan gebieden met natuurlijke potenties ingenomen wordt door de nieuw aan te leggen infrastructuur (inclusief werkzone). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de beschermde gebieden (VRL, HRL, VEN en erkende natuurreservaten) en de overige gebieden (gebieden met groene bestemming, biologisch waardevolle en zeer waardevolle gebieden). Daarnaast wordt ook aangegeven wat de totale oppervlakte is aan gebied met natuurlijke potentie (de omhullende van de verschillende types van gebieden met natuurlijke potenties) en welk deel daarvan wordt ingenomen door de geplande infrastructuur. De gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering wordt besproken aan de hand van kwetsbaarheidskaart voor biotoopverlies en barrière-effecten. In eerste instantie wordt de gevoeligheid van het gebied voor barrièrewerking en versnippering beschreven aan de hand van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van het gebied dat ingenomen wordt door de nieuw aan te leggen infrastructuur. Dit gebeurt via een GIS-analyse. Hoe groter de ingenomen oppervlakte met een goede habitatgeschiktheid, hoe groter de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering. In tweede instantie wordt ingegaan op de barrièrewerking en versnippering zelf. Barrièrewerking wordt uitgedrukt als de mate waarin een nieuwe barrière gevormd wordt tussen de verschillende deelgebieden met geschikt en zeer geschikt habitat ten gevolge van de nieuw aan te leggen infrastructuur. Versnippering wordt uitgedrukt als de mate waarin een deelgebied met geschikt of zeer geschikt habitat opgesplitst wordt ten gevolge van de nieuw aan te leggen infrastructuur. 3.1.2.1.
0-Variant
Het oostelijke deel van het gebied Antwerpen Noord (grondgebied Merksem, Deurne) is volledig dichtgebouwd en zal de komende jaren wellicht nauwelijks evolueren. De bestaande groene open ruimte - de kasteeldomeinen - blijven zeker behouden. Het ‘Eilandje’ en directe omgeving hebben geen natuurwaarden. Gezien de wettelijke bescherming van de erfgoedwaarden in het gebied valt te verwachten dat deze evolutie voornamelijk positieve effecten zal hebben. Het Noordkasteel, één van de weinige groengebieden in de wijde omgeving, zal zich dan waarschijnlijk terug meer gaan ontwikkelen als (zij het laagkwalitatief) recreatiegebied voor de nieuwe bewoners van dit gebied. Het behoud van het gebied Oude Landen, dat ten zuiden van Ekeren is gelegen, is door de veelvuldige beschermingen (VEN-gebied, natuurreservaat, groene bestemming op het gewestplan) gegarandeerd. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 47 van 127
De rest van het gebied behoort tot de haven. Het is weinig waarschijnlijk dat hier de komende jaren belangwekkende evoluties zullen plaatsvinden. De slikken en schorren langs de Schelde kunnen in dit gebied weinig evolueren. De bouw van een stormvloedkering of de ophoging van dijken kunnen wel gevolgen hebben voor dit gebied. Afhankelijk van de inplantingsplaats van een stormvloedkering (in het kader van het Sigmaplan) zullen een deel van de slikken en/of een deel van het Noordkasteel moeten verdwijnen. Voor wat betreft de secundaire effecten (meerbepaald geluid) worden in de 0-variant geen bijkomende effecten verwacht in vergelijking met de actuele situatie. 3.1.2.2.
Variant Straatsburgdok
Twee projecten zijn van belang voor de te verwachten effecten in het deelgebied Antwerpen Noord: de aanleg van de Oosterweelverbinding, de opwaardering van de Singel en de tramlijn Ekeren. Ook de effecten van de geplande ingrepen met betrekking tot het Albertkanaal zullen onderzocht worden. Gezien de sterk verstedelijkte omgeving, waarin het betrokken deel van het Albertkanaal zich situeert, worden geen negatieve effecten op fauna en flora verwacht. De Oosterweelverbinding komt bovengronds ter hoogte van de restanten van het kerkje van Oosterweel. Vandaar stijgt ze verder langs de noordrand van het Noordkasteel om over de Royersluis en het Straatsburgdok aan te sluiten bij het viaduct van Merksem. De aansluiting gebeurt op twee niveaus, waarvan het bovenste over het bestaande loopt. De tramlijn Ekeren loopt langsheen de Noorderlaan en de N114. Een subvariant voorziet in het doortrekken van de Singel – parallel met de Ring – tot aan het nieuwe uitwisselingscomplex t.h.v. Oosterweel. 3.1.2.2.1.
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
In Tabel 15 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen. Tabel 15: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor de variant Straatsburgdok binnen het deelgebied Antwerpen Noord (ha) Gebied met natuurlijke potenties dat ingenomen wordt door de geplande infrastructuur Vogelrichtlijngebied Habitatrichtlijngebied
Oppervlakte 0 0,66
VEN-gebied
0
Erkende natuurreservaten
0
Groene bestemmingen (gewestplan)
37,30
Biologisch zeer waardevol (BWK)
6,88
Biologisch waardevol (BWK)
8,53
Totale oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
852,21
Totaal ingenomen oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
48,27
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 48 van 127
Uit de gegevens blijkt dat geen van de beschermde gebieden ingenomen wordt door het tracé. Voor wat betreft de impact op de vogelpopulaties wordt een onderscheid gemaakt tussen de directe en indirecte effecten. Met het 'minimum viable population' principe is het mogelijk de (directe) oppervlakte-effecten om te zetten in 'mogelijke' populatie-effecten. Een significante afname in oppervlakte zal immers vrijwel steeds een afname in populaties met zich meebrengen, wat voor de variant Straatsburgdok niet het geval is. De impact van het project op de vogelpopulatie van Blokkersdijk wordt bijgevolg als verwaarloosbaar beoordeeld. Indirecte effecten zijn mogelijk te verwachten ten gevolge van extra geluid- en lichtoverlast. De resultaten van de geluidsstudie worden verderop in de tekst besproken. Gezien het nieuwe infrastructuur in reeds sterk verstedelijkt gebied betreft, wordt de impact van de bijkomende lichtoverlast als zeer beperkt beoordeeld. Daarenboven raakt de variant niet aan het Vogelrichtlijngebied van Blokkersdijk. Ter hoogte van de rechteroever wordt buitendijks een deel van het Habitatrichtlijngebied Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent gedeeltelijk en tijdelijk ingenomen tijdens de buitendijkse werkzaamheden om de tunnelaansluiting op de rechteroever van de Schelde te realiseren. Volledig herstel is hier echter mogelijk. De tijdelijk ingenomen oppervlakte is beperkter dan op de linkeroever. In zijn geheel is dit een bijna verwaarloosbaar percentage van het totale Habitatrichtlijngebied. Het zijn de wegbermen van de bestaande ring ten westen van Merksem, die als gebieden met groene bestemming, door het tracé ingenomen worden. Ook ter hoogte van het Noordkasteel wordt een gebied met groene bestemming ingenomen. Het betreft een aantal biologisch waardevolle en biologische zeer waardevolle percelen. De rietkragen rond de plas verschaffen voortplantingsbiotoop voor de Bruine kiekendief. De tramlijn Ekeren wordt aangelegd in de bestaande wegenis. Geen van de beschermde gebieden wordt bijgevolg doorkruist. 3.1.2.2.2.
Barrièrewerking en versnippering
Gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering In Tabel 16 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 49 van 127
Tabel 16: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor de variant Straatsburgdok (ha) binnen het deelgebied Antwerpen Noord Niet-geschikt gebied binnen actieradius12
Weinig geschikt gebied
Geschikt gebied
Zeer geschikt gebied
Bruine kiekendief
39,80
0
0
0
Bunzing
38,66
0
14,21
3,22
Eekhoorn
7,21
6,69
0
0
Levendbarende hagedis
0
0
0
0
Ree
0
0
0
0
Tureluur
11,36
0
0
0
Waterspitsmuis
2,46
0
0
0
Aandachtssoort
Uit deze gegevens blijkt dat vooral aandacht dient besteed te worden aan de habitat van Bunzing. Het betreft de wegbermen van de bestaande ring ten westen van Merksem (ter hoogte van Luchtbal). In tweede instantie wordt voor de gevoelige aandachtssoorten ingegaan op de te verwachten barrièrewerking en versnippering. Barrièrewerking Bunzing De bestaande wegbermen langsheen de ring vormen, zoals hierboven reeds is aangehaald, een geschikt tot zeer geschikt habitat voor Bunzing. Tijdens de werkzaamheden aan de Oosterweelverbinding op rechteroever zal dit habitat verdwijnen (Figuur 2), zodat niet langer over barrièrewerking gesproken kan worden (het habitat is verdwenen). De wegbermen kunnen bijgevolg hun rol als stepping stone niet langer vervullen: het effect wordt negatief beoordeeld. De tramlijn wordt in volledig in bestaande wegenis aangelegd. De bestaande barrièrewerking wordt hierdoor niet versterkt. Ook de verbreding van het Albertkanaal leidt niet tot een bijkomende barrièrewerking. Het ontbreken van fauna-uitstapplaatsen, waardoor de dieren niet zelfstandig uit het water kunnen komen, weegt zwaarder door dan de toegenomen breedte van het kanaal.
12
Met “niet-geschikt gebied binnen de actieradius” wordt de oppervlakte aan niet geschikt habitat bedoeld die gelegen is binnen de buffer rond het geschikte habitat (weinig geschikt, geschikt of zeer geschikt gebied). De buffer wordt bepaald door de actieradius van de betreffende soort (Peymen et al., 2000).
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 50 van 127
Oranje en rood: geschikt en zeer geschikt habitat Geel en blauw: ruimtebeslag door tracé en werkzone
Figuur 2: Impact van de variant Noordrand Eilandje op de habitat van Bunzing Algemeen Daarnaast moet ook aandacht besteed worden aan de vlakbij gelegen slikken en schorren die als Habitatrichtlijngebied zijn aangeduid. Mogelijk wordt de verbindingsfunctie die deze slikken en schorren vervullen in negatieve zin beïnvloed. Versnippering Versnippering wordt uitgedrukt als de mate waarin geschikt of zeer geschikt habitat opgedeeld wordt door de nieuw aan te leggen infrastructuur. Deze oefening wordt uitgevoerd voor de aandachtssoorten waarvan het leefgebied het meest aangetast wordt. Bunzing Door het verdwijnen van de bestaande wegbermen tijdens de aanleg van de nieuwe infrastructuur van de Oosterweelverbinding op rechteroever wordt het leefgebied van de Bunzing bijkomend versnipperd. Pas na aanleg van de nieuwe infrastructuur kan dit leefgebied, mits gepaste inrichting van de nieuwe wegbermen, hersteld worden (zie ook deel 3.1.3 Milderende maatregelen). De tramlijn Ekeren en de verbreding van het Albertkanaal leiden niet tot bijkomende versnippering, aangezien door de werken geen habitatgebieden doorkruist worden. 3.1.2.3.
Variant Noordrand Eilandje
Variant Noordrand Eilandje verschilt alleen van variant Straatsburgdok voor wat betreft de ligging van het tracé van de Oosterweelverbinding tussen het Kattendijkdok en het viaduct van Merksem. Het tracé loopt hier gelijk met de noordrand van het Eilandje. De te verwachten effecten zijn dan ook dezelfde. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 51 van 127
Ook hier is in een subvariant voorzien waarin de Singel – parallel met de Ring – tot aan het nieuwe uitwisselingscomplex t.h.v. Oosterweel wordt doorgetrokken. 3.1.2.3.1.
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
In Tabel 17 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen. Tabel 17: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor de variant Noordrand Eilandje binnen het deelgebied Antwerpen Noord (ha) Gebied met natuurlijke potenties dat ingenomen wordt door de geplande infrastructuur Vogelrichtlijngebied Habitatrichtlijngebied
Oppervlakte 0 0,66
VEN-gebied
0
Erkende natuurreservaten
0
Groene bestemmingen (gewestplan)
35,62
Biologisch zeer waardevol (BWK)
6,88
Biologisch waardevol (BWK)
8,53
Totale oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
852,21
Totaal ingenomen oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
46,60
Uit de gegevens blijkt dat geen oppervlakte van de beschermde gebieden ingenomen wordt door het tracé (directe effecten). Voor wat betreft de (indirecte) effecten op de vogelpopulatie van Blokkersdijk verschilt de variant niet van de hoger besproken variant Straatsburgdok. Ook hier wordt het groengebied ter hoogte van het Noordkasteel ingenomen door het tracé. Het betreft biologisch waardevolle en biologische zeer waardevolle percelen. Voor de inschatting van de effecten wordt verwezen naar deel 3.1.2.2.1. 3.1.2.3.2.
Barrièrewerking en versnippering
Gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering In Tabel 18 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 52 van 127
Tabel 18: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor de variant Noordrand Eilandje (ha) binnen het deelgebied Antwerpen Noord Aandachtssoort
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
Weinig geschikt gebied
Geschikt gebied
Zeer geschikt gebied
Bruine kiekendief
39,78
0
0
0
Bunzing
35,54
0
12,53
2,02
Eekhoorn
7,21
6,69
0
0
Levendbarende hagedis
0
0
0
0
Ree
0
0
0
0
Tureluur
11,36
0
0
0
Waterspitsmuis
2,46
0
0
0
Uit deze gegevens blijkt dat vooral aandacht dient besteed te worden aan de habitat van Bunzing, dat zich situeert ter hoogte van de wegbermen van de bestaande ring (ten westen van Merksem). In tweede instantie wordt voor de gevoelige aandachtssoorten ingegaan op de te verwachten barrièrewerking en versnippering. Barrièrewerking Zie ook deel 3.1.2.2.2 (bespreking variant Straatsburgdok). Versnippering Zie ook deel 3.1.2.2.2 (bespreking variant Straatsburgdok). 3.1.2.4.
Secundaire effecten
In de discipline Bodem wordt gesteld dat vooral voor wat het aspect ruimtebeslag/bodemverstoring negatieve effecten verwacht worden (belangrijke toename van het ruimtebeslag). Het betreft echter gebieden in sterk verstedelijkt gebied, zodat de effecten op fauna en flora beperkt blijven. Alleen ter hoogte van het Noordkasteel zal dit tot negatieve effecten leiden (zie ook delen 3.1.2.2.1 en 3.1.2.3.1). In de discipline Water wordt gesteld dat beide tracés een grote toename in verharde oppervlakte veroorzaken en een mogelijke versterking van de bestaande wateroverlastproblemen in zich dragen, die mits inachtname van milderende maatregelen om de afvoer te vertragen (door berging, infiltratie), de waterkwaliteit te garanderen (door behandeling) en verdere overstromingsrisico’s te vermijden (conform de geldende regelgeving en het beleid terzake) echter kunnen vermeden worden. De verschillen tussen de beide alternatieven zijn niet groot. Er is geen interferentie met actuele of potentieel waardevolle waterlooptrajecten. Vanuit het oppervlaktewater zijn bijgevolg geen effecten te verwachten op fauna en flora. In de discipline Geluid wordt gesteld dat de gebiedsvarianten onderling niet onderscheidend zijn voor het criterium ‘Oppervlakte verstoord kwetsbaar gebied’. Er valt wel een lichte toename van de oppervlakte ‘kwetsbaar’ gebied te verwachten ten opzichte van de 0-variant. De gevolgen hiervan op de kwaliteit van deze leefgebieden zullen eerder beperkt blijven, aangezien het een reeds sterk verstoord gebied betreft. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 53 van 127
In de discipline Lucht wordt aangegeven dat de effecten van de twee varianten niet onderscheidend zijn en dat er een lichte verbetering is in vergelijking met de bestaande toestand. Bijgevolg zijn ook de (secundaire) effecten op fauna en flora eerder positief en niet onderscheidend voor de verschillende alternatieven. 3.1.2.5.
Overzicht van de resultaten
In Tabel 19 wordt de eindbeoordeling voor de verschillende tracés gegeven. Beide varianten verschillen onderling nagenoeg niet. In beide gevallen zijn de grootste negatieve effecten te verwachten ter hoogte van het Noordkasteel, waar door de aanleg van de Oosterweelverbinding de waterplas en omgeving sterk zullen aangetast worden. Het aanleggen van de tramlijn Ekeren en de verbreding van het Albertkanaal hebben geen negatieve effecten voor fauna en flora. Tabel 19: Overzicht van de resultaten voor Antwerpen Noord O-Variant
Variant Straatsburgdok
Variant Straatsburgdok met SRW
Variant Noordrand Eilandje
Variant Noordrand Eilandje met SRW
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
0
-
-
-
-
Barrièrewerking en versnippering
0
-
-
-
-
3.1.3.
Milderende maatregelen
3.1.3.1.
Variant Straatsburgdok’
Om de belangrijkste negatieve effecten te milderen worden milderende maatregelen voorgesteld. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds dwingende maatregelen en anderzijds aanbevolen milderende maatregelen. De belangrijkste negatieve effecten zijn: •
Inname van gebieden met natuurlijke potenties ter hoogte van het Noordkasteel;
•
Mogelijke beïnvloeding van de verbindingsfunctie van de slikken en schorren (van belang voor Bruine kiekendief);
•
Aantasting van het leefgebied van Bunzing ter hoogte van de bestaande wegbermen ten westen van Merksem.
De aanleg van het Albertkanaal heeft geen negatieve effecten op fauna en flora. Wel kan eventueel van de gelegenheid gebruik gemaakt worden om fauna-uitstapplaatsten te voorzien. Deze zijn wel nuttiger in het gedeelte van het Albertkanaal buiten het gebied Antwerpen Noord.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 54 van 127
Dwingende milderende maatregelen tegen: Beïnvloeding van de verbindingsfunctie van de slikken en schorren Bij het uitvoeren van de werken dienen de slikken en schorren gevrijwaard te worden. Permanent ruimtebeslag moet absoluut vermeden worden en mag niet samenvallen met de Europees beschermde gebieden. Tijdelijk ruimtebeslag op slikken en schorren Permanente grondinname ter hoogte van de op Europees niveau beschermde gebieden (HRL) dient te worden vermeden (door het verkleinen van de buitendijkse werkzones voor de tunnel); Eventuele tijdelijke inname van slikken en schorren langs de Schelde dient na de bouw van de Oosterweeltunnel te worden hersteld. Aanbevolen milderende maatregelen tegen: Aantasting van het leefgebied van Bunzing op Rechteroever Bij de aanleg van nieuwe weginfrastructuur dient bijzondere aandacht besteed te worden aan de gepaste inrichting met wegbermen en –taluds. Door gebruik te maken van streekeigen groen (ofwel door aanplanten of uitzaaien, ofwel door natuurlijke ontwikkeling) kunnen deze natuurlijke bermen ingeschakeld worden als corridor voor verschillende organismen, waaronder Bunzing. Fauna-uitstapplaatsen Albertkanaal (eventueel te overwegen) Door het voorzien van fauna-uitstapplaatsen kunnen (potentiële) leefgebieden voor zoogdieren, die in de bestaande toestand gescheiden zijn door de barrière van het Albertkanaal opnieuw met elkaar in verbinding gesteld worden. Dergelijke fauna-uitstapplaatsen kunnen in gevallen van nood ook door drenkelingen gebruikt worden om uit het kanaal te klimmen. In opdracht van de Afdeling AMINABEL cel NTMB van AMINAL is in 2001 een ontsnipperingsplan opgesteld voor het Albertkanaal (Resource Analysis, 2001). In deze studie wordt uitvoerig beschreven op welke manier fauna-uitstapplaatsen aangelegd kunnen worden. Mitigatie ruimtebeslag in groengebied Inrichting van Burchtse weel als natuurgebied mildert het ruimtebeslag ter hoogte van het groengebied Noordkasteel. In de ecologische ruimtetabel in de natuurstudie opgesteld in het kader van de passende beoordeling13 wordt deze nieuwe groene ruimte mee opgenomen. 3.1.3.2.
Variant Noordrand Eilandje’
Zie deel 3.1.3.1. 3.1.3.3.
Overzicht van de resultaten
Door het uitwerken van de milderende maatregelen zullen de verwachte negatieve effecten niet volledig opgeheven kunnen worden en er wijzigt niets aan de onderlinge verhoudingen tussen beide varianten. Het aanleggen van nieuwe infrastructuur brengt nu eenmaal irreversibele (negatieve) effecten met zich mee (in het bijzonder door permanent ruimtebeslag). Daarbij komt dat het (tijdelijk) verdwijnen van het bestaande habitat dat gevormd wordt door de wegbermen niet vermeden of gemilderd kan worden.
13
TVSAM. (2004). Inventarisatiestudie van het ecologisch potentieel: haven van Antwerpen – Linkeroever – zwijndrecht en het noordkasteel op Rechteroever. TVSAM. (2004). Habitatrichtlijnen – Oriënterende natuurstudie (Linker- en Rechteroever).
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 55 van 127
Tabel 20: Overzicht van de resultaten voor Antwerpen Noord incl. milderende maatregelen O-Variant
Variant Straatsburgdok
Variant Straatsburgdok met SRW
Variant Noordrand Eilandje
Variant Noordrand Eilandje met RSW
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
0
-
-
-
-
Barrièrewerking en versnippering
0
-
-
-
-
3.1.4.
Conclusies
De impact van het Masterplan op het deelgebied Antwerpen Noord laat zich vooral voelen op het tracé van de Oosterweelverbinding. De impact concentreert zich ter hoogte van het Noordkasteel en omgeving, waar een deel van het reeds beperkt aanwezige groengebied permanent zal verdwijnen door de aanleg van de Oosterweelverbinding. De wegbermen, die o.a. voor Bunzing, een corridor vormen tussen de meer geschikte habitats die ten noorden en ten oosten van de Antwerpse agglomeratie gelegen zijn, zullen tijdelijk verdwijnen, maar kunnen na afloop van de werken opnieuw ingericht worden. Europees beschermde gebieden (HRL) worden enkel in zeer beperkte mate en tijdelijk aangetast.
3.2. Linkeroever-Oosterweel 3.2.1.
Beschrijving van de bestaande toestand
Het gehele Linkerschelde-oevergebied is en wordt sterk antropogeen beïnvloed. Tot aan de tweede wereldoorlog bestond het gebied voornamelijk uit polders met verspreide polderdorpen. Vanaf de jaren dertig werden de polders echter opgespoten en omgezet in woon- en industriegebied. De schaarse overgebleven open ruimte in het gebied ontwikkelde zich, ondanks de hoge druk vanuit de omgeving, in een korte tijd tot interessante en waardevolle natuurgebieden. Enkele gebieden genieten zelfs een internationale bescherming. Belangrijkste knelpunt is de doorsnijding van de verschillende gebieden door autosnelwegen. De voor deze discipline belangrijke gebieden zijn: •
Scheldeoevers met slikken en schorren;
•
Blokkersdijk;
•
Het Rot, de Middenvijver en Donkers;
•
Het Vliet;
•
Sint-Annabos;
•
Galgenweel;
•
Burchtse Weel.
Op Kaart 21 wordt het deelgebied Linkeroever-Oosterweel voorgesteld op de Biologische Waarderingskaart. De verschillende deelgebieden worden hieronder besproken. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 56 van 127
De gehele Schelde(oever) geniet hier, net zoals in grote delen van het estuarium van de Schelde, internationale bescherming. De Schelde vormt een belangrijke migratieroute voor een groot aantal watervogels. De slikken en schorren ter hoogte van het Linkerscheldeoevergebied zijn net zoals in een groot deel van het Scheldegebied internationaal beschermd. Momenteel wordt de Scheldeoever ter hoogte van het projectgebied gekenmerkt door zijn uitgebreide riet- en biezenvegetaties. De dijk is vaak verstevigd met breukstenen. Blokkersdijk is zonder twijfel het bekendste gebied. Het situeert zich ten noordoosten van Zwijndrecht, ten noorden van de N49. In het westen wordt het gebied begrensd door het industriegebied van Zwijndrecht, in het oosten wordt het begrensd door het Sint-Annabos. De waardevolle plas is ontstaan ter hoogte van de waterrijke Borgweertpolder als gevolg van de ophoging van het naburige gebied bij de aanleg van industrieterreinen. De huidige dimensies kwamen pas tot stand begin 1975, na de afsluiting van de waterafvoer naar de Schelde in september 1974. Het dankt zijn faam in de eerste plaats aan zijn grote vogelrijkdom. Deze is vooral het gevolg van de grote diversiteit aan biotopen (van nat tot droog en van open tot dichtbebost), maar ook omwille van de voedselrijkdom en de ligging aan de Schelde. Het is een uiterst belangrijk broed-, doortrek-, rui-, slaap- en voedselgebied voor grote aantallen vogels. Het is beschermd als broedgebied voor onder andere de Bruine kiekendief, Roerdomp en Blauwborst. Daarnaast is het echter beschermd als overwinteringsgebied voor een groot aantal verschillende soorten watervogels zoals bijvoorbeeld Bergeend, Pijlstaart, Tafeleend en Slobeend. Blokkersdijk vormt met de Kuifeend het Vogelrichtlijngebied nr. 2 (Kuifeend en Blokkersdijk). Belangrijkste knelpunten vormen de toenemende auditieve en visuele verstoring, de eutrofiëring door lozing van de riolering van Linkeroever en de verdere ontwatering door de Tophatgracht en de Palingbeek. Het Rot vormt samen met de Middenvijver en Donkers een aaneengesloten open ruimte gebied dat zich uitstrekt tussen de bewoningskern van Linkeroever en de verbindingsweg tussen E17 en de N49. Het is van Blokkersdijk-Sint-Annabos gescheiden door de N49. Het Rot is een spontaan opgespoten berkenbos met ondergroei van bramen en netels. In het gebied worden ook moeras- en rietpercelen aangetroffen. De Middenvijver is een golvend open duinengebied met opslag van berk. Beide gebieden worden gekenmerkt door een jonge pioniersvegetatie. Ze vervullen voornamelijk een belangrijke recreatieve functie voor Linkeroever. Donkers is het vochtigste gedeelte van het Vlietbos met ook enkele waterplassen. De natuurwaarden in dit gebied zijn sterker ontwikkeld. Aan de overkant van de verbindingsweg tussen de E17 en de N49, ten noordoosten van de woonkern van Zwijndrecht, bevindt zich het reservaatgebied het Vliet. Op deze opgespoten gronden heeft zich spontaan een bos - de drogere delen met berk en duinriet, de vochtiger stukken met wilgen en een ondergroei van ruigtekruiden uit voedselrijk milieu - ontwikkeld. Het gebied is vooral botanisch interessant (vb. Brede Wespenorchis, Gevlekte orchis, Grote morgenster). Het Sint-Annabos vormt samen met Blokkersdijk een groene buffer tussen de bebouwing van Linkeroever en het industriegebied van Zwijndrecht. Het is in 1950 ontstaan door de aanplant van canadapopulieren op de opgespoten gronden. Ondanks de hoge recreatieve druk heeft het zich kunnen ontwikkelen tot een biologisch waardevol gebied. Ten zuiden van Blancefloerlaan, langs weerszijden van de Kennedytunnel liggen twee waterplassen, het Galgenweel en de Burchtse Weel in de opgespoten gronden. Het Galgenweel zelf is biologisch minder waardevol. De diepe plas wordt intensief gebruikt voor waterrecreatie. De Burchtse Weel wordt eveneens voor waterrecreatie gebruikt. De druk op de plas en het omliggende gebied is echter kleiner dan in en rond het Galgenweel. De Burchtse Weel doet dan ook dienst als een rust- en broedplaats voor een groot aantal vogelsoorten. Op de omliggende opgespoten gronden rond de twee plassen heeft zich een pioniersvegetatie gevestigd, die op sommige plaatsen biologisch zeer waardevol is. Algemeen kan gesteld worden dat de natuur zich binnen het Linkerscheldeoevergebied, ondanks de hoge druk, op een korte tijd goed ontwikkeld heeft. Verdere ontwikkeling van het gebied wordt in de eerste plaats gehypothekeerd door de verschillende wegen die de gebieden scheiden en de geplande woonuitbreidingen (vb. ter hoogte van het Galgenweel en de Middenvijver)
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 57 van 127
3.2.2.
Effecten en evaluatie in Linkeroever-Oosterweel
Zoals reeds bleek uit de evaluatie op planniveau zijn de belangrijkste negatieve effecten te verwachten ten gevolge van de aanleg van de Oosterweelverbinding. De tramlijnen Zwijndrecht en linkeroever hebben vermoedelijk geen significante schadelijke effecten voor fauna en flora wegens de ligging in bestaande wegenis in een bebouwd gebied. Dit wordt achteraan in paragraaf 3.2.2.8 nader bekeken. Achtereenvolgens worden de volgende hoofdcriteria besproken: •
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties;
•
Barrièrewerking en versnippering.
Met betrekking tot de aantasting van de oppervlakte gebieden met natuurlijke potentie worden in de plan-m.e.r. de effecten uitgedrukt als de oppervlakte die ingenomen wordt door de omvattende van de geplande infrastructuur en de werkzone en dit voor de verschillende gebieden met natuurlijke potenties. Via een GIS-analyse is bepaald welke oppervlakte aan gebieden met natuurlijke potenties ingenomen worden door de nieuw aan te leggen infrastructuur (inclusief werkzone). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de beschermde gebieden (VRL, HRL, VEN en erkende natuurreservaten) en de overige gebieden (gebieden met groene bestemming, biologisch waardevolle en zeer waardevolle gebieden). Daarnaast wordt ook aangegeven wat de totale oppervlakte is aan gebied met natuurlijke potentie (de omhullende van de verschillende types van gebieden met natuurlijke potenties) en welk deel daarvan wordt ingenomen door de geplande infrastructuur. De gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering wordt besproken aan de hand van kwetsbaarheidskaart voor biotoopverlies en barrière-effecten. In eerste instantie wordt de gevoeligheid van het gebied voor barrièrewerking en versnippering beschreven aan de hand van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van het gebied dat ingenomen wordt door de nieuw aan te leggen infrastructuur. Dit gebeurt via een GIS-analyse. Hoe groter de ingenomen oppervlakte met een goede habitatgeschiktheid, hoe groter de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering. In tweede instantie wordt ingegaan op de barrièrewerking en versnippering zelf. Barrièrewerking wordt uitgedrukt als de mate waarin een nieuwe barrière gevormd wordt tussen de verschillende deelgebieden met geschikt en zeer geschikt habitat ten gevolge van de nieuw aan te leggen infrastructuur. Versnippering wordt uitgedrukt als de mate waarin een deelgebied met geschikt of zeer geschikt habitat opgesplitst wordt ten gevolge van de nieuw aan te leggen infrastructuur. 3.2.2.1.
0-Variant
Het gebied Linkeroever Oosterweel bestaat o.m. uit een groot aaneengesloten open-ruimtegebied dat echter door de aanwezige weginfrastructuur in verschillende delen is opgeknipt. Verschillende gedeelten van dit gebied zijn beschermd als natuurgebied (Blokkersdijk, Vlietbos, het Rot). Gaandeweg evolueren deze gebieden van hun oorspronkelijke waardevolle pioniersvegetatie naar een meer gesloten (beboste) toestand, zoals voorzien is in de beheerplannen die voor deze gebieden zijn opgesteld (Tabel 8). Ook zonder de bouw van een Oosterweelverbinding staat het gebied onder druk. Zo voorziet het gewestplan verschillende woonuitbreidingsgebieden (ter hoogte van de Middenvijver en ten westen van de huidige woongebieden van Antwerpen Linkeroever) en een gebied voor stedelijke ontwikkeling ten noorden van het Galgenweel. Hoewel de gebieden die hierdoor worden getroffen niet hoog gewaardeerd worden, worden belangrijke open ruimte buffers hierdoor opgeofferd. Het is dan ook te verwachten dat randeffecten zoals een toegenomen recreatiedruk het gebied extra zullen belasten (rustverstoring, overbetreding, …). Eén van de mogelijke maatregelen in het kader van het Sigmaplan is de bouw van een stormvloedkering. Hiervoor komt het gebied tussen Blokkersdijk en het St.-Annastrand op Linkeroever in aanmerking. Het type dat momenteel wordt voorgesteld (horizontale sectordeuren) heeft een beperkte ruimte-inname en door zijn beperkte hoogte een beperkte landschappelijke invloed. De bouw zorgt wel voor een aanzienlijke vergraving op de oevers van de Schelde. Afhankelijk van de uiteindelijke keuze zal dit leiden tot grondinname ter hoogte van het St.-Annabos of ter hoogte van de Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 58 van 127
kerk van Oosterweel. In beide gevallen bevindt de stormvloedkering zich op mogelijke tracés van de Oosterweeltunnel. Daarnaast voorziet het Sigmaplan in mogelijke dijkverhogingen langs de Schelde. Voor het gebied ten westen van een mogelijke stormvloedkering dienen deze dijkverhogingen tot 11,00 m TAW in elk geval te worden uitgevoerd. Ter hoogte van de open ruimtegebieden op linker- en rechteroever werden deze dijkverhogingen reeds grotendeels uitgevoerd in het verleden. Daar waar de dijken woon- of industriegebied afzomen dient plaatselijk tot drie meter te worden opgehoogd. Dit geldt ook voor de dijk langs het gebied Blokkersdijk. Aangezien het hier gaat om dijkverhogingen van de bestaande dijken zal het effect op fauna en flora relatief beperkt zijn. De relatie tussen de bestaande gebieden op de oever en de Schelde wordt evenwel nog verder verzwakt. Daarbij dient te worden aangestipt dat het hier voornamelijk gaat over opgehoogde gebieden, waarvan de relatie met de rivier sowieso sterk gewijzigd is. Daar waar – door verbreding van het dijklichaam – nieuwe grondinnames nodig zouden blijken is een effect, bv. op de slikke mogelijk. Het is momenteel echter onduidelijk wanneer en hoe deze ophogingen zullen gebeuren. Het GNOP (Gemeentelijk Natuur Ontwikkelings Plan) voor de stad Antwerpen (PIH, 1996) stelt dat het St.-Annabos door ziekte van de bomen de populieren in de komende jaren dienen te worden gekapt14. Het GNOP suggereert een geleidelijke vervanging door eik en berk. Uit de discipline Geluid blijkt dat bij de autonome ontwikkeling een geluidstoename te verwachten is in vergelijking met de actuele situatie. 3.2.2.2.
Optimalisatie tracé Staten-Generaal
3.2.2.2.1.
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
Via een GIS-analyse is bepaald welke oppervlakte aan gebieden met natuurlijke potenties ingenomen worden door de nieuw aan te leggen infrastructuur (inclusief werkzone). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de beschermde gebieden (VRL, HRL, VEN en erkende natuurreservaten) en de overige gebieden (gebieden met groene bestemming, biologisch waardevolle en zeer waardevolle gebieden). In Tabel 21 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen. Tabel 21: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor het Optimalisatie tracé Staten-Generaal binnen het deelgebied Linkeroever (ha) Gebied met natuurlijke potenties dat ingenomen wordt door de geplande infrastructuur
Oppervlakte
Vogelrichtlijngebied
0,11
Habitatrichtlijngebied
2,31
VEN-gebied
8,73
Erkende natuurreservaten
14,10
Groene bestemmingen (gewestplan)
183,2
Biologisch zeer waardevol (BWK)
3,76
Biologisch waardevol (BWK)
119,36
Totale oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
1344,64
Totaal ingenomen oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
209,74
14
GNOP Antwerpen, 1996, deel 2 p. 84.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 59 van 127
Uit de gegevens blijkt dat het Vogelrichtlijngebied van Blokkersdijk nagenoeg volledig gevrijwaard wordt door het tracé. Van het Habitatrichtlijngebied Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent wordt een beperkte oppervlakte (2,31 ha) ingenomen ter hoogte van de fuik, die deel uitmaakt van de werkzone van de Oosterweeltunnel. Met het 'minimum viable population' principe is het mogelijk de (directe) oppervlakte-effecten om te zetten in 'mogelijke' populatie-effecten. Een significante afname in oppervlakte zal immers vrijwel steeds een afname in populaties met zich meebrengen, wat voor het Optimalisatie tracé StatenGeneraal slechts in zeer beperkte mate het geval is (0,11 ha van de 90,3 ha of 0,12%. De (directe) impact van de projecten op de vogelpopulatie van Blokkersdijk wordt bijgevolg als niet significant beoordeeld. Indirecte effecten zijn mogelijk te verwachten ten gevolge van extra geluid- en lichtoverlast. De resultaten van de geluidsstudie worden verderop in de tekst besproken. Mogelijk zijn er negatieve effecten ten gevolge van de extra verlichting die langsheen het tracé in de omgeving van Blokkersdijk voorzien wordt. Momenteel is niet geweten wat de effecten van een toegenomen lichtintensiteit zijn op fauna (zie hoofdstuk 5). Ook van het zuidelijke deel van het gebied Blokkersdijk, dat aangeduid is als erkend natuurreservaat en als VEN-gebied, wordt een kleine oppervlakte ingenomen door het tracé. De biologisch waardevolle gebieden, waarvan oppervlakte ingenomen wordt, situeren zich ter hoogte van de deelgebieden het Vliet, het Zand, Donkers en het Rot. Binnen het Rot worden tevens een zekere oppervlakte met biologisch zeer waardevolle ecotopen aangetast. Verderop in het rapport wordt dezelfde oefening gemaakt voor de andere tracéalternatieven, wat een vergelijking van de tracéalternatieven toelaat (zie deel 3.2.2.10.1). 3.2.2.2.2.
Barrièrewerking en versnippering
Gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering In Tabel 22, Figuur 3 en Figuur 4 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen. Tabel 22: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor het Optimalisatie tracé Staten-Generaal (ha) Aandachtssoort
Bruine kiekendief
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
Weinig geschikt gebied
/
Geschikt gebied
Zeer geschikt gebied
49,52
Bunzing
66,74
0
104,05
19,71
Eekhoorn
9,39
7,88
0
0
Levendbarende hagedis
6,88
0
0
6,38
Ree
45,79
0
0
73,38
Tureluur
13,14
0
0
2,46
Waterspitsmuis
15,87
0,62
10,61
0
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 60 van 127
100% 90% 80%
Zeer geschikt gebied
70% Geschikt gebied
60% 50%
Weinig geschikt gebied
40% 30%
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
20% 10% Waterspitsmuis
Tureluur
Ree
Levendbarende hagedis
Eekhoorn
Bruine kiekendief
Bunzing
0%
Figuur 3: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Optimalisatie tracé Staten-Generaal ingenomen gebieden (relatieve waarden)
250 Zeer geschikt gebied
200
Geschikt gebied
150
Weinig geschikt gebied
100
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
50
Waterspitsmuis
Tureluur
Ree
Levendbarende hagedis
Eekhoorn
Bunzing
Bruine kiekendief
0
Figuur 4: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Optimalisatie tracé Staten-Generaal ingenomen gebieden (absolute waarden) (ha) Uit deze gegevens blijkt dat relatief gezien vooral het leefgebied van Ree, Bunzing, Levendbarende hagedis en Bruine kiekendief het meeste ingenomen wordt door de aanleg van dit tracéalternatief. In absolute waarden wordt het leefgebied van Bunzing (nagenoeg het volledige Linkeroevergebied) en Ree (Sint-Annabos) het meest aangetast.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 61 van 127
Barrièrewerking Bunzing Een nieuwe barrière wordt gevormd door de weg die naar de Oosterweeltunnel leidt, waardoor Blokkersdijk gescheiden wordt van het gebied van de Middenvijver. Beide gebieden zijn als zeer geschikt habitat voor Bunzing aangeduid (Figuur 5). Daarnaast bestendigt het tracé de (huidige) scheiding tussen delen met geschikt en zeer geschikt habitat (het Vliet en de Middenvijver en het Vliet en omgeving Galgenweel en Burchtse weel). Door het opbreken van de Ch. De Costerlaan15 wordt de bestaande barrièrewerking van het SintAnnabos en het Rot en de Middenvijver weggenomen. Een aaneengesloten gebied met geschikt en zeer geschikt habitat voor Bunzing wordt op deze manier gevormd.
15
In de laatste optimalisaties die werden uitgevoerd eind 2004 op basis van de analyse in dit planMER, werd een strook van 4 meter verharding met fietspadfunctie behouden. De barrièrewerking voor de bunzing wordt dus niet helemaal maar toch bijna helemaal weggenomen op deze locatie. Dit geeft geen aanleiding tot heroverweging van de afweging van alternatieven.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 62 van 127
Oranje en rood: geschikt en zeer geschikt habitat Geel en blauw: ruimtebeslag door tracé en werkzone Zwart: bestaande infrastructuur Groen: bestaande infrastructuur, die weggenomen wordt
Figuur 5: Impact van het Optimalisatie tracé Staten-Generaal op de habitat van Bunzing Ree Door het opbreken van de Ch. De Costerlaan wordt de bestaande barrièrewerking van het SintAnnabos en het Rot en de Middenvijver weggenomen. Een aaneengesloten gebied met geschikt en zeer geschikt habitat voor Ree wordt op deze manier gevormd (Figuur 6).
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 63 van 127
Rood: zeer geschikt habitat Geel en blauw: ruimtebeslag door tracé en werkzone Zwart: bestaande infrastructuur Groen: bestaande infrastructuur, die weggenomen wordt
Figuur 6: Impact van het Optimalisatie tracé Staten-Generaal op de habitat van Ree Versnippering Versnippering wordt uitgedrukt als de mate waarin geschikt of zeer geschikt habitat binnen een deelgebied opgedeeld wordt door de nieuw aan te leggen infrastructuur. Deze oefening wordt uitgevoerd voor de aandachtssoorten waarvan het leefgebied het meest aangetast wordt (Bunzing en ree). Bunzing Het habitat van Bunzing wordt niet bijkomend versnipperd door het tracé. Alleen ter hoogte van de toegangsweg naar de Oosterweeltunnel is er sprake van een (beperkte) versnippering van het habitat dat gevormd wordt door het Sint-Annabos en Blokkersdijk. Ree Het Sint-Annabos verdwijnt nagenoeg volledig door de aanleg van de tunnel en de inrichting van werfzones, wat als een extreme vorm van versnippering kan beschouwd worden.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 64 van 127
3.2.2.3.
Middentracé
3.2.2.3.1.
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
In Tabel 23 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen. Tabel 23: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor het Middentracé binnen het deelgebied Linkeroever (ha) Gebied met natuurlijke potenties dat ingenomen wordt door de geplande infrastructuur
Oppervlakte
Vogelrichtlijngebied
1,49
Habitatrichtlijngebied
2,31
VEN-gebied
10,79
Erkende natuurreservaten
15,71
Groene bestemmingen (gewestplan)
181,33
Biologisch zeer waardevol (BWK)
4,25
Biologisch waardevol (BWK)
122,94
Totale oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
1344,64
Totaal ingenomen oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
214,51
Uit de gegevens blijkt dat van het Vogelrichtlijngebied van Blokkersdijk een relatief kleine oppervlakte ingenomen wordt door het tracé (1,49 ha van 90,3 ha of 0,16%). Van het Habitatrichtlijngebied Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent wordt 2,31 ha aangetast ter hoogte van de fuik, die deel uitmaakt van de werkzone van de Oosterweeltunnel. Voor de bespreking van de directe en indirecte effecten op de vogelpopulatie van Blokkersdijk wordt verwezen naar het Optimalisatietracé Staten-Generaal, dat wat ligging ten opzichte van Blokkersdijk nagenoeg volledig overeenkomt met het Middentracé. Net zoals bij het Optimalisatie tracé Staten-Generaal wordt ook een beperkte oppervlakte in het zuidelijke deel van het gebied Blokkersdijk, dat aangeduid is als erkend natuurreservaat en als VENgebied (eerste fase), ingenomen door het Middentracé. In vergelijking met het Optimalisatie tracé Staten-Generaal zijn er nagenoeg geen verschillen vast te stellen. 3.2.2.3.2.
Barrièrewerking en versnippering
Gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering In Tabel 24, Figuur 7 en Figuur 8 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 65 van 127
Tabel 24: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor het Middentracé (ha) Aandachtssoort
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
Bruine kiekendief
Weinig geschikt gebied
Geschikt gebied
/
Zeer geschikt gebied
52,29
Bunzing
64,99
0
101,09
21,66
Eekhoorn
9,39
7,88
0
0
Levendbarende hagedis
6,88
0
0
6,36
Ree
44,11
0
0
73,38
Tureluur
13,14
0
0
2,46
Waterspitsmuis
17,03
0,62
10,61
0
100% 90% 80%
Zeer geschikt gebied
70%
Geschikt gebied
60% 50%
Weinig geschikt gebied
40%
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
30% 20% 10% Waterspitsmuis
Tureluur
Ree
Levendbarende hagedis
Eekhoorn
Bunzing
Bruine kiekendief
0%
Figuur 7: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Middentracé ingenomen gebieden (relatieve waarden)
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 66 van 127
200 180 160
Zeer geschikt gebied
140
Geschikt gebied
120 100
Weinig geschikt gebied
80
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
60 40 20 Waterspitsmuis
Tureluur
Ree
Levendbarende hagedis
Eekhoorn
Bunzing
Bruine kiekendief
0
Figuur 8: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Middentracé ingenomen gebieden (absolute waarden) (ha) Uit deze gegevens blijkt dat relatief gezien vooral het leefgebied van Ree, Levendbarende hagedis, Bunzing en Bruine kiekendief het meeste ingenomen wordt door de aanleg van dit tracéalternatief. In absolute waarden wordt van het leefgebied van Bunzing (nagenoeg het volledige Linkeroevergebied) en Ree (Sint-Annabos) het meeste oppervlakte ingenomen. Barrièrewerking Zie ook deel (3.2.2.2.2) (bespreking Optimalisatie tracé Staten-Generaal). Versnippering Zie ook deel (3.2.2.2.2) (bespreking Optimalisatie tracé Staten-Generaal). 3.2.2.4.
Tracé Oost
3.2.2.4.1.
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
In Tabel 25 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 67 van 127
Tabel 25: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor het Tracé Oost binnen het deelgebied Linkeroever (ha) Gebied met natuurlijke potenties dat ingenomen wordt door de geplande infrastructuur Vogelrichtlijngebied
Oppervlakte 0
Habitatrichtlijngebied
2,26
VEN-gebied
5,93
Erkende natuurreservaten
12,31
Groene bestemmingen (gewestplan)
182,7
Biologisch zeer waardevol (BWK)
4,45
Biologisch waardevol (BWK)
120,55
Totale oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
1344,64
Totaal ingenomen oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
194,62
Uit de gegevens blijkt dat het Vogelrichtlijngebied van Blokkersdijk volledig gevrijwaard wordt door het tracé. Van het Habitatrichtlijngebied Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent wordt een beperkte oppervlakte (2,26 ha) aangetast ter hoogte van de fuik, die deel uitmaakt van de werkzone van de Oosterweeltunnel. Voor de bespreking van de directe en indirecte effecten op de vogelpopulaties wordt verwezen naar het Optimalisatietracé Staten-Generaal. De oostelijke tak van het tracé Oost naar de Oosterweeltunnel ligt verder naar het oosten dan dit het geval is bij het Optimalisatietracé StatenGeneraal. Eventuele negatieve effecten ten gevolge van bijkomende licht- en geluidsverstoring zullen dus beperkter zijn. Van het zuidelijke deel van het gebied Blokkersdijk, dat aangeduid is als erkend natuurreservaat en als VEN-gebied (eerste fase), wordt een beperkte oppervlakte ingenomen door het tracé. De biologisch waardevolle gebieden, waarvan oppervlakte ingenomen wordt, situeren zich vooral ter hoogte van de deelgebieden het Rot en Middenvijver. Binnen het Rot en Middenvijver worden tevens een zekere oppervlakte met biologisch zeer waardevolle ecotopen ingenomen. De deelgebieden het Vliet en het Zand blijven voor het grootste deel gespaard. In vergelijking met het Optimalisatie tracé Staten-Generaal en het Middentracé is het tracé Oost meer oostelijk gesitueerd (en dus verder verwijderd van Blokkersdijk). Het belangrijkste verschil met de voorgaande tracés wordt gevormd door de kleinere inname van de zuidoostelijke rand van het VENgebied Blokkersdijk en het vrijwaren van het Vliet en het Zand. Daartegenover staat dat een groter deel van het Rot en Middenvijver ingenomen zal worden. 3.2.2.4.2.
Barrièrewerking en versnippering
Gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering In Tabel 26, Figuur 9 en Figuur 10 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 68 van 127
Tabel 26: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor het Tracé Oost (ha) Aandachtssoort
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
Bruine kiekendief
Weinig geschikt gebied
/
Geschikt gebied
Zeer geschikt gebied
47,69
Bunzing
59,16
0
88,93
40,01
Eekhoorn
15,40
13,24
0
0
Levendbarende hagedis
6,34
0
0
20,63
Ree
43,43
0
0
83,97
Tureluur
18,34
0
0
2,78
Waterspitsmuis
17,68
0,55
15,69
0
100% 80%
Zeer geschikt gebied
60%
Geschikt gebied Weinig geschikt gebied
40%
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
20%
Waterspitsmuis
Tureluur
Ree
Levendbarende hagedis
Eekhoorn
Bunzing
Bruine kiekendief
0%
Figuur 9: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Oost ingenomen gebieden (relatieve waarden)
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 69 van 127
200 180 160
Zeer geschikt gebied
140
Geschikt gebied
120 100
Weinig geschikt gebied
80
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
60 40 20 Waterspitsmuis
Tureluur
Ree
Levendbarende hagedis
Eekhoorn
Bunzing
Bruine kiekendief
0
Figuur 10: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Oost ingenomen gebieden (absolute waarden) (ha) Uit deze gegevens blijkt dat relatief gezien vooral het leefgebied van Ree, Levendbarende hagedis, Bunzing en Bruine kiekendief het meeste ingenomen wordt door de aanleg van dit tracéalternatief. In absolute waarden wordt van het leefgebied van Bunzing (nagenoeg het volledige Linkeroevergebied) en Ree (Sint-Annabos) het meeste oppervlakte ingenomen. Barrièrewerking Bunzing Een nieuwe barrière wordt gevormd door de weg die naar de Oosterweeltunnel leidt, waardoor Blokkersdijk gescheiden wordt van het gebied van de Middenvijver. Beide gebieden zijn als zeer geschikt habitat voor Bunzing aangeduid (Figuur 11). Daarnaast bestendigt het tracé de (huidige) scheiding tussen delen met geschikt en zeer geschikt habitat (het Vliet en de Middenvijver en het Vliet en omgeving Galgenweel en Burchtse weel). Door het opbreken van de Ch. De Costerlaan wordt de bestaande barrièrewerking die er is tussen het Sint-Annabos en het Rot en de Middenvijver weggenomen. Een aaneengesloten gebied met geschikt en zeer geschikt habitat voor Bunzing wordt op deze manier gevormd, zij het in mindere mate dan in het geval van het Optimalisatie tracé Staten-Generaal en het Middentracé, waar de noord-zuid as meer westwaarts gesitueerd is.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 70 van 127
Oranje en rood: geschikt en zeer geschikt habitat Geel en blauw: ruimtebeslag door tracé en werkzone Zwart: bestaande infrastructuur Groen: bestaande infrastructuur, die weggenomen wordt
Figuur 11: Impact van het Tracé Oost op de habitat van Bunzing Ree Door het opbreken van de Ch. De Costerlaan wordt de bestaande barrièrewerking die er is tussen het Sint-Annabos en het Rot en de Middenvijver weggenomen. Een aaneengesloten gebied met geschikt en zeer geschikt habitat voor Bunzing wordt op deze manier gevormd, zij het in mindere mate dan in het geval van het Optimalisatie tracé Staten-Generaal en het Middentracé, waar de noord-zuid as meer westwaarts gesitueerd is.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 71 van 127
Rood: zeer geschikt habitat Geel en blauw: ruimtebeslag door tracé en werkzone Zwart: bestaande infrastructuur Groen: bestaande infrastructuur, die weggenomen wordt
Figuur 12: Impact van het Tracé Oost op de habitat van Ree Versnippering Bunzing Een nieuwe barrière wordt gevormd door de weg die naar de Oosterweeltunnel leidt, waardoor het gebied Sint-Annabos versnipperd wordt. Het gebied is als geschikt habitat voor Bunzing aangeduid. Tracé Oost versnippert eveneens het zeer geschikte habitat van het gebied het Rot en Middenvijver. Daartegenover staat dat de versnippering van de gebieden het Vliet (geschikt habitat) en het gebied
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 72 van 127
met Donkers, het Rot en Middenvijver opgeheven wordt (ontsnippering) door het opbreken van de bestaande infrastructuur tussen beide gebieden. Ree Voor Ree is er geen verschil met het Optimalisatie tracé Staten-Generaal. 3.2.2.5.
Tracé Zwijndrecht
3.2.2.5.1.
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
In Tabel 27 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen. Tabel 27: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor het Tracé Zwijndrecht binnen het deelgebied Linkeroever (ha) Gebied met natuurlijke potenties dat ingenomen wordt door de geplande infrastructuur Vogelrichtlijngebied
Oppervlakte 0
Habitatrichtlijngebied
2,47
VEN-gebied
0,69
Erkende natuurreservaten
0
Groene bestemmingen (gewestplan)
167,7
Biologisch zeer waardevol (BWK)
7,24
Biologisch waardevol (BWK)
113,17
Totale oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
1344,64
Totaal ingenomen oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
200,82
Uit de gegevens blijkt dat het Vogelrichtlijngebied van Blokkersdijk volledig gevrijwaard wordt door het tracé. Van het Habitatrichtlijngebied Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent wordt 2,47ha aangetast ter hoogte van de fuik, die deel uitmaakt van de werkzone van de Oosterweeltunnel. Voor de bespreking van de directe en indirecte effecten op de vogelpopulaties wordt verwezen naar het Optimalisatietracé Staten-Generaal. Wel zullen eventuele negatieve effecten ten gevolge van bijkomende licht- en geluidsoverlast in het geval van tracé Zwijndrecht beperkter zijn, aangezien de nieuw aan te leggen infrastructuur verder van Blokkersdijk en de onmiddellijke omgeving ervan gelegen is. Van het gebied Blokkersdijk, dat eveneens aangeduid is als VEN-gebied en als erkend natuurreservaat, wordt geen oppervlakte ingenomen door het tracé. Van de slikken en schorren ter hoogte van de Oosterweeltunnel, die ook als Habitatrichtlijngebied zijn aangeduid, wordt een kleine oppervlakte ingenomen (0,69 ha). De biologisch waardevolle gebieden, waarvan oppervlakte ingenomen wordt, situeren zich voornamelijk ter hoogte van het Zand en het westelijke deel van het Vliet. Ook van het Sint-Annabos, een deel van het Rot en Middenvijver en de noordelijke delen van de deelgebieden Burchtse weel en Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 73 van 127
Galgenweel wordt oppervlakte ingenomen. Biologisch zeer waardevolle gebieden, die ingenomen worden, situeren zich ter hoogte van het Rot en het noordelijke deel van het Galgenweel. In vergelijking met het Optimalisatie tracé, het Middentracé en het tracé Oost wordt een duidelijk kleinere oppervlakte aan beschermde gebieden ingenomen door het tracé Zwijndrecht. Een belangrijk deel van het Vliet en Donkers wordt gevrijwaard. 3.2.2.5.2.
Barrièrewerking en versnippering
Gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering In Tabel 28, Figuur 13 en Figuur 14 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen. Tabel 28: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor het Tracé Zwijndrecht (ha) Aandachtssoort
Bruine kiekendief
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
Weinig geschikt gebied
/
Geschikt gebied
Zeer geschikt gebied
59,49
Bunzing
76,55
0
103,16
24,39
Eekhoorn
5,09
5,18
0
0
Levendbarende hagedis
5,99
0
0
13,89
Ree
25,48
0
0
69,56
Tureluur
20,68
0
0
3,11
Waterspitsmuis
10,72
1,01
7,97
0
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 74 van 127
100% 90% 80%
Zeer geschikt gebied
70% Geschikt gebied
60% 50%
Weinig geschikt gebied
40% 30%
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
20% 10% Waterspitsmuis
Tureluur
Ree
Levendbarende hagedis
Eekhoorn
Bruine kiekendief
Bunzing
0%
Figuur 13: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Zwijndrecht ingenomen gebieden (relatieve waarden) 250
200
Zeer geschikt gebied Geschikt gebied
150
Weinig geschikt gebied
100
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
50
Waterspitsmuis
Tureluur
Ree
Levendbarende hagedis
Eekhoorn
Bunzing
Bruine kiekendief
0
Figuur 14: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Zwijndrecht ingenomen gebieden (absolute waarden) (ha) Uit deze gegevens blijkt dat relatief gezien vooral het leefgebied van Ree, Levendbarende hagedis, Bunzing en Bruine kiekendief het meeste ingenomen wordt door de aanleg van dit tracéalternatief. In absolute waarden wordt van het leefgebied van Bunzing (nagenoeg het volledige Linkeroevergebied) en Ree (Sint-Annabos) het meeste oppervlakte ingenomen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 75 van 127
Barrièrewerking Bunzing De bestaande barrièrewerking tussen de gebieden het Vliet, Blokkersdijk, de Middenvijver, het Rot en Donkers wordt opgeheven door het opbreken van de bestaande infrastructuur (Figuur 15). Een aaneengesloten gebied met geschikt en zeer geschikt habitat voor Bunzing wordt op deze manier gevormd.
Oranje en rood: geschikt en zeer geschikt habitat Geel en blauw: ruimtebeslag door tracé en werkzone Zwart: bestaande infrastructuur Groen: bestaande infrastructuur, die weggenomen wordt
Figuur 15: Impact van het tracé Zwijndrecht op de habitat van Bunzing Ree Het wegvallen van de verkeersfunctie van de Ch. De Costerlaan vermindert de barrièrewerking tussen enerzijds het Sint-Annabos en anderzijds het Rot en de Middenvijver. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 76 van 127
Rood: zeer geschikt habitat Geel en blauw: ruimtebeslag door tracé en werkzone Zwart: bestaande infrastructuur Groen: bestaande infrastructuur, die weggenomen wordt
Figuur 16: Impact van het tracé Zwijndrecht op de habitat van Ree Versnippering Versnippering wordt uitgedrukt als de mate waarin geschikt of zeer geschikt habitat opgedeeld wordt door de nieuw aan te leggen infrastructuur. Deze oefening wordt uitgevoerd voor de aandachtssoorten waarvan het leefgebied het meest aangetast wordt (Bunzing en ree). Bunzing Het gebied van het Rot en de Middenvijver wordt door de aanleg van het tracé Zwijndrecht in een oostelijk en een westelijk deel opgedeeld. Ree Het Sint-Annabos, dat als zeer geschikt habitat voor Ree is aangeduid, zal nagenoeg volledig verdwijnen door de aanlegwerkzaamheden voor de tunnel en de inrichting van de werfzones. Het belangrijkste effect is in dit geval het verdwijnen van het habitat, wat als een extreme vorm van versnippering kan beschouwd worden. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 77 van 127
3.2.2.6.
Tracé Krijgsbaan
3.2.2.6.1.
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
In Tabel 29 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen. Tabel 29: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor het Tracé Krijgsbaan binnen het deelgebied Linkeroever (ha) Gebied met natuurlijke potenties dat ingenomen wordt door de geplande infrastructuur Vogelrichtlijngebied
Oppervlakte 0
Habitatrichtlijngebied
2,09
VEN-gebied
0,36
Erkende natuurreservaten Groene bestemmingen (gewestplan)
0 154,97
Biologisch zeer waardevol (BWK)
8,43
Biologisch waardevol (BWK)
88,29
Totale oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
1344,64
Totaal ingenomen oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
174,06
Uit de gegevens blijkt dat het Vogelrichtlijngebied van Blokkersdijk volledig gevrijwaard wordt door het tracé. Van het Habitatrichtlijngebied Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent wordt 2,09 ha aangetast ter hoogte van de fuik, die deel uitmaakt van de werkzone van de Oosterweeltunnel. Voor de effecten van het Tracé Krijgsbaan op de vogelpopulaties van Blokkersdijk wordt verwezen naar de bespreking van het Tracé Zwijndrecht, aangezien beide tracés voor wat betreft de passage langsheen Blokkerdijk overeenkomen. Van het erkend natuurreservaat en het VEN-gebied van Blokkersdijk wordt geen oppervlakte ingenomen. Het ingenomen VEN-gebied (0,36 ha) betreft de slikken en schorren langs de Schelde, die ook als Habitatrichtlijngebied zijn aangeduid (zie hoger). In vergelijking met het Optimalisatie tracé, het Middentracé en het tracé Oost wordt een kleinere oppervlakte met groene bestemming en met biologisch waardevolle ecotopen ingenomen. Dit is te verklaren door het feit dat de westelijke arm van het tracé Krijgsbaan in landbouwgebied gelegen is, waar de natuurwaarden minder groot zijn (vooral Bs (akkers) en Hx (soortenarm grasland)). Ook in vergelijking met het tracé Zwijndrecht wordt een kleinere oppervlakte met groene bestemmingen en biologisch waardevolle ecotopen ingenomen (vooral ter hoogte van het Zand en het Vliet).
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 78 van 127
3.2.2.6.2.
Barrièrewerking en versnippering
De oostelijke arm van tracé Krijgsbaan valt volledig samen met het oostelijke deel van het tracé Zwijndrecht. De effecten door barrièrewerking en versnippering op het groengebied van Linkeroever zijn bijgevolg dezelfde. Gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering In Tabel 30, Figuur 17 en Figuur 18 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen. Tabel 30: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor het Tracé Krijgsbaan (ha) Aandachtssoort
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
Bruine kiekendief
Weinig geschikt gebied
Geschikt gebied
Zeer geschikt gebied
40,87
/
Bunzing
72,72
0
74,78
19,67
Eekhoorn
5,09
5,18
0
0
Levendbarende hagedis
6,11
0
0
14,05
Ree
37,53
0
0
69,56
Tureluur
18,04
0
0
2,59
Waterspitsmuis
10,83
0,55
7,93
0
100% 90% 80%
Zeer geschikt gebied
70%
Geschikt gebied
60% 50%
Weinig geschikt gebied
40%
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
30% 20% 10% Waterspitsmuis
Tureluur
Ree
Levendbarende hagedis
Eekhoorn
Bunzing
Bruine kiekendief
0%
Figuur 17: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Krijgsbaan ingenomen gebieden (relatieve waarden)
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 79 van 127
180 160 140
Zeer geschikt gebied
120
Geschikt gebied
100
Weinig geschikt gebied
80 60
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
40 20 Waterspitsmuis
Tureluur
Ree
Levendbarende hagedis
Eekhoorn
Bunzing
Bruine kiekendief
0
Figuur 18: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Krijgsbaan ingenomen gebieden (absolute waarden) (ha) Uit deze gegevens blijkt dat relatief gezien vooral het leefgebied van Ree, Levendbarende hagedis, Bunzing en Bruine kiekendief het meeste ingenomen wordt door de aanleg van dit tracéalternatief. In absolute waarden wordt van het leefgebied van Bunzing en Ree de grootste oppervlakte ingenomen. De potentiële habitats die ingenomen worden door de oostelijke arm van het tracé Krijgsbaan zijn dezelfde als in het geval van het tracé Zwijndrecht. De westelijke arm van het tracé Krijgsbaan neemt verder geen oppervlakte in van potentieel habitat van de onderzochte aandachtssoorten. Barrièrewerking Zie ook deel 3.2.2.5.2 (bespreking tracé Zwijndrecht). Versnippering Zie ook deel 3.2.2.5.2 (bespreking tracé Zwijndrecht). 3.2.2.7.
Tracé Krijgsbaan bis
3.2.2.7.1.
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
In Tabel 31 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 80 van 127
Tabel 31: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor het Tracé Krijgsbaan bis binnen het deelgebied Linkeroever (ha) Gebied met natuurlijke potenties dat ingenomen wordt door de geplande infrastructuur Vogelrichtlijngebied
Oppervlakte 0
Habitatrichtlijngebied
2,31
VEN-gebied
6,6
Erkende natuurreservaten
10,43
Groene bestemmingen (gewestplan)
150,82
Biologisch zeer waardevol (BWK)
6,12
Biologisch waardevol (BWK)
104,54
Totale oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
1344,64
Totaal ingenomen oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
179,20
Uit de gegevens blijkt dat het Vogelrichtlijngebied van Blokkersdijk volledig gevrijwaard wordt door het tracé. Van het Habitatrichtlijngebied Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent wordt 2,31 ha ingenomen ter hoogte van de fuik, die deel uitmaakt van de werkzone van de Oosterweeltunnel. Voor de bespreking van de directe en indirecte effecten op de vogelpopulatie van Blokkersdijk wordt verwezen naar de bespreking van het Middentracé. In totaal wordt 6,6 ha VEN-gebied ingenomen door het tracé: het zuidelijk deel van het gebied van Blokkersdijk en de slikken en schorren van de Schelde. De biologisch waardevolle gebieden, waarvan oppervlakte ingenomen wordt, situeren zich ter hoogte van de deelgebieden het Sint-Annabos (nagenoeg volledig, vooral door de tijdelijke werkzones), het Vliet (noordelijke deel) en het Rot (westelijke deel). De westelijke tak van het tracé Krijgsbaan bis loopt nagenoeg volledig door biologisch minder waardevol gebied. 3.2.2.7.2.
Barrièrewerking en versnippering
De oostelijke arm van tracé Krijgsbaan bis valt volledig samen met het Middentracé. De effecten door barrièrewerking en versnippering op het groengebied van Linkeroever zijn bijgevolg dezelfde. Gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering In Tabel 32, Figuur 19 en Figuur 20 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 81 van 127
Tabel 32: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor het Tracé Krijgsbaan bis (ha) Aandachtssoort
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
Bruine kiekendief
Weinig geschikt gebied
Geschikt gebied
/
Zeer geschikt gebied
34,68
Bunzing
44,67
0
93,90
14,74
Eekhoorn
7,04
7,26
0
0
Levendbarende hagedis
8,38
0
0
4,69
Ree
40,24
0
0
72,76
Tureluur
13,02
0
0
2,45
Waterspitsmuis
13,86
0,64
9,29
0
100% 90% 80%
Zeer geschikt gebied
70%
Geschikt gebied
60% 50%
Weinig geschikt gebied
40%
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
30% 20% 10% Waterspitsmuis
Tureluur
Ree
Levendbarende hagedis
Eekhoorn
Bunzing
Bruine kiekendief
0%
Figuur 19: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Krijgsbaan bis ingenomen gebieden (relatieve waarden)
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 82 van 127
180 160 140
Zeer geschikt gebied
120 Geschikt gebied
100
Weinig geschikt gebied
80 60
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
40 20 Waterspitsmuis
Tureluur
Ree
Levendbarende hagedis
Eekhoorn
Bunzing
Bruine kiekendief
0
Figuur 20: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Krijgsbaan bis ingenomen gebieden (absolute waarden) (ha) Uit deze gegevens blijkt dat relatief gezien vooral het leefgebied van Ree, Levendbarende hagedis, Bunzing en Bruine kiekendief het meeste ingenomen wordt door de aanleg van dit tracéalternatief. In absolute waarden wordt van het leefgebied van Bunzing (nagenoeg het volledige Linkeroevergebied) en Ree (Sint-Annabos) het meeste oppervlakte ingenomen. Barrièrewerking Bunzing Het tracé bestendigt de bestaande barrièrewerking tussen delen met geschikt (het Vliet) en zeer geschikt habitat (Blokkersdijk, het Rot en Middenvijver) (Figuur 21). De bestaande barrière tussen enerzijds het Zand en het Vliet en anderzijds het Galgenweel en Burchtse weel wordt door het verwijderen van de bestaande snelweg enigszins weggewerkt: de autosnelweg E17 wordt opgebroken een weg voor lokale ontsluiting komt in de plaats. Het is te verwachten dat de sterke barrièrewerking van de E17 zal afnemen (hoewel er geen volledige opheffing is van de huidige barrièrewerking). Het opbreken van de Ch. De Costerlaan vermindert de barrièrewerking tussen enerzijds het SintAnnabos en anderzijds het Rot en de Middenvijver.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 83 van 127
Oranje en rood: geschikt en zeer geschikt habitat Geel en blauw: ruimtebeslag door tracé en werkzone Zwart: bestaande infrastructuur Groen: bestaande infrastructuur, die weggenomen wordt
Figuur 21: Impact van het tracé Krijgsbaan bis op de habitat van Bunzing Ree Door het opbreken van de Ch. De Costerlaan wordt de bestaande barrièrewerking van het SintAnnabos en het Rot en de Middenvijver weggenomen. Een aaneengesloten gebied met geschikt en zeer geschikt habitat voor Ree wordt op deze manier gevormd (Figuur 22).
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 84 van 127
Oranje en rood: geschikt en zeer geschikt habitat Geel en blauw: ruimtebeslag door tracé en werkzone Zwart: bestaande infrastructuur Groen: bestaande infrastructuur, die weggenomen wordt
Figuur 22: Impact van het tracé Krijgsbaan bis op de habitat van Bunzing Versnippering Bunzing en Ree Bijkomende versnippering is te verwachten ter hoogte van het Sint-Annabos. De andere deelgebieden worden niet bijkomend versnipperd door nieuwe verkeersinfrastructuur. 3.2.2.8.
Tramlijnen Linkeroever
In het deelgebied Linkeroever worden 2 tramlijnen voorzien: •
Tramlijn Linkeroever;
•
Tramlijn Zwijndrecht.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 85 van 127
3.2.2.8.1.
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
In Tabel 33 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen. Tabel 33: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor de tramlijnen Zwijndrecht en Linkeroever binnen het deelgebied Linkeroever (ha) Gebied met natuurlijke potenties dat ingenomen wordt door de geplande infrastructuur
Oppervlakte tramlijn Zwijndrecht
Oppervlakte tramlijn Linkeroever
Vogelrichtlijngebied
0
0
Habitatrichtlijngebied
0
0
VEN-gebied
0
0
Erkende natuurreservaten
0
0
0,45
0
Biologisch zeer waardevol (BWK)
0
0
Biologisch waardevol (BWK)
0
0
Totale oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
0,45
0
Totaal ingenomen oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
0,45
0
Groene bestemmingen (gewestplan)
Beide projecten worden volledig in de bestaande wegenis in verstedelijkte zones aangelegd. Er wordt nagenoeg geen oppervlakte aan gebieden met natuurlijke potenties aangetast. Er zijn dan ook geen negatieve effecten op fauna en flora te verwachten. 3.2.2.8.2.
Barrièrewerking en versnippering
Barrièrewerking Bunzing Het tracé van tramlijn Zwijndrecht vormt de begrenzing tussen het Vliet (in het noorden) en het Zand (in het zuiden). Toch is er geen bijkomende barrièrewerking, aangezien de tramlijn volledig in de bestaande wegenis wordt voorzien.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 86 van 127
Oranje en rood: geschikt en zeer geschikt habitat Blauw: ruimtebeslag door tracé en werkzone
Figuur 23: Impact van de tramlijnen Linkeroever en Zwijndrecht op de habitat van Bunzing
Versnippering Bunzing Door de aanleg van de tramlijnen in het deelgebied Linkeroever worden geen habitats bijkomende versnipperd. 3.2.2.9.
Secundaire effecten
In de discipline Bodem wordt gesteld dat elk van de alternatieven een bijkomend definitief ruimtebeslag veroorzaakt ten opzichte van de huidige situatie. De gevolgen van dit bijkomend ruimtebeslag op fauna en flora werden reeds hoger besproken. Met betrekking tot de grondwaterkwantiteit geldt voor alle varianten, uitgezonderd het tracé Oost, dat de situatie in Blokkersdijk onveranderd blijft en dat het Sint-Anna bos en het Rot natter worden. In de discipline Water wordt gesteld dat de ingrepen van het Masterplan geen enkele waterloop met een actuele ecologische waarde rechtstreeks beïnvloeden. Van de potentieel waardevolle waterlopen kunnen de Schelde, de Palingbeek, de Donckersbeek, de Tophatgracht en de Zwaluwbeek rechtstreeks beïnvloed worden door de ingrepen van het Masterplan. Tracé Krijgsbaan verstoort het minst aantal (waardevolle) beken, Tracé Krijgsbaan bis scoort het meest negatief. In de discipline Geluid wordt gesteld dat alle gebiedsvarianten beter scoren dan de 0-variant, behalve het tracé Krijgsbaan bis, dat als slechtste naar voor komt. Dit is een gevolg van de hoge geluidsbelasting rond de E34/N49 en dus ook in de kwetsbare gebieden in het noorden van het studiegebied (ter hoogte van Blokkersdijk). Het tracé Krijgsbaan scoort het best, gevolgd door de tracés Oost, Zwijndrecht, Optimalisatie tracé Staten-Generaal en het Middentracé. In de discipline Lucht wordt aangegeven dat het Middentracé het meest gunstig scoort en het tracé Krijgsbaan bis het minst gunstig. Ten opzichte van de 0-variant scoren alle varianten beter met Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 87 van 127
uitzondering van de variant Krijgsbaan-bis. Bijgevolg zijn de effecten op fauna en flora positief, behalve voor het tracé Krijgsbaan bis. 3.2.2.10.
Overzicht van de resultaten
3.2.2.10.1. Criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties In Tabel 34, Figuur 24 en Figuur 25 wordt een samenvattend overzicht gegeven van de resultaten voor de verschillende tracés van de Oosterweelverbinding. Tabel 34: Overzicht van de GIS-resultaten voor de verschillende tracéalternatieven voor het deelgebied Linkeroever-Oosterweel (ha) Optimalisatie tracé StatenGeneraal
Middentracé
Tracé Oost
Tracé Zwijndrecht
Tracé Krijgsbaan
Tracé Krijgsbaan bis
Vogelrichtlijngebied
0,11
1,49
0
0
0
0
Habitatrichtlijngebied
2,31
2,31
2,26
2,47
2,09
2,31
VEN-gebied
8,73
10,8
5,93
0,69
0,36
6,6
Erkende natuurreservaten
14,1
15,7
12,31
0
0
10,43
Groene bestemmingen (gewestplan)
183,2
181
182,7
168
154,97
150,82
Biologisch zeer waardevol (BWK)
3,76
4,25
4,45
7,24
8,43
6,12
Biologisch waardevol (BWK)
119,36
123
120,55
113
88,29
104,54
Totaal aangetaste oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
209,74
214,51
194,62
200,82
174,06
179,20
Gebied met natuurlijke potenties die door de tracés ingenomen worden
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 88 van 127
400 350
Biologisch w aardevol
300
Biologisch zeer w aardevol
250
Groene bestemmingen gew estplan
200
Erkende Natuurreservaten
150
VEN
100
HRL
50
VRL Tracé Krijgsbaan bis
Tracé Krijgsbaan
Tracé Zwijndrecht
Tracé oost
Middentrace
Optimalisatie tracé StatenGeneraal
0
Figuur 24: Overzicht van de GIS-resultaten voor de verschillende tracéalternatieven voor het deelgebied Linkeroever-Oosterweel (ha) 35 30 25
Erkende Natuurreservaten
20
VEN
15
HRL
10
VRL
5 Tracé Krijgsbaan bis
Tracé Krijgsbaan
Tracé Zwijndrecht
Tracé oost
Middentrace
Optimalisatie tracé StatenGeneraal
0
Figuur 25: Overzicht van de GIS-resultaten voor de verschillende tracéalternatieven voor het deelgebied Linkeroever-Oosterweel (behalve de biologisch waardevolle en zeer waardevolle gebieden en de gebieden met groene bestemmingen) (ha) Uit Figuur 24 blijkt dat het Middentracé de grootste oppervlakte en het Tracé Krijgsbaan de kleinste oppervlakte aan gebieden met natuurlijke potentie overlapt. Wanneer alleen gekeken wordt naar de internationaal beschermde gebieden (VRL en HRL) en de beschermde gebieden op Vlaams niveau (VEN en erkende natuurreservaten) (Figuur 25) stellen we vast dat het Middentracé duidelijk slechter scoort dan het tracé Zwijndrecht en het tracé Krijgsbaan. Ook het Optimalisatietracé Staten-Generaal, tracé Oost en tracé Krijgsbaan bis scoren slechter dan de tracés Zwijndrecht en Krijgsbaan. Ook wanneer gekeken wordt naar de totale oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties, die ingenomen wordt, blijkt dat het Middentracé het slechtst scoort, gevolgd door het Optimalisatietracé Staten-Generaal, het tracé Zwijndrecht en het tracé Oost. De tracés Krijgsbaan en Krijgsbaan bis scoren het best. De tramlijnen leiden niet tot schadelijke effecten voor fauna en flora.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 89 van 127
Besluit Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties Tracé Zwijndrecht en tracé Krijgsbaan scoren duidelijk beter dan de andere tracés voor wat betreft de aantasting van de oppervlakte van de beschermde gebieden. 3.2.2.10.2. Barrièrewerking en versnippering In Tabel 34, Figuur 24 en Figuur 25 wordt een samenvattend overzicht gegeven van de resultaten voor de verschillende tracés.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 90 van 127
0
0
0
Levendbarende hagedis
Ree
Tureluur 0
2,46
73,38
6,38
0
10,61
0
0
0
0
101,09
0
2,46
73,38
6,36
0
21,66
Zeer geschikt
52,29
Geschikt
Middentracé
15,69
0
0
0
0
88,93
47,69
0
7,97
0
0
0
0
103,16
0
3,11
69,56
13,89
0
24,39
Zeer geschikt
59,49
Geschikt
Tracé Zwijndrecht
Pagina 91 van 127
2,78
83,97
20,63
0
40,01
Zeer geschikt
Tracé Oost Geschikt
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
10,61
0
Eekhoorn
Waterspitsmuis
104,05
19,71
Zeer geschikt
49,52
Geschikt
Optimalisatie tracé Staten-Generaal
Bunzing
Bruine kiekendief
Aandachtssoort
7,93
0
0
0
0
74,78
0
2,59
69,56
14,05
0
19,67
Zeer geschikt 40,87
Geschikt
Tracé Krijgsbaan
9,29
0
0
0
0
93,90
0
2,45
72,76
4,69
0
14,74
Zeer geschikt 34,68
Geschikt
Tracé Krijgsbaan bis
Tabel 35: Overzicht van de GIS-resultaten m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor de verschillende tracéalternatieven voor het deelgebied Linkeroever-Oosterweel (ha)
Bruine kiekendief Uit de cijfers blijkt dat de tracés Krijgsbaan en Krijgsbaan bis minder oppervlakte aan geschikt habitat voor Bruine kiekendief innemen dan de andere tracés (vooral het tracé Zwijndrecht). Bunzing Tracé Oost heeft een duidelijk grotere invloed op zeer geschikte habitats voor Bunzing dan de andere tracéalternatieven. Tracé Krijgsbaan bis, tracé Krijgsbaan en Optimalisatie tracé Staten-Generaal scoren het beste. Tracé Krijgsbaan heeft een minder grote invloed op geschikte habitats voor Bunzing dan de andere tracéalternatieven. Het Optimalisatie tracé Staten-Generaal en tracé Zwijndrecht scoren hier het slechtste. Eekhoorn Niet van toepassing in het gebied Linkeroever-Oosterweel. Levendbarende hagedis De tracés Oost, Zwijndrecht en Krijgsbaan hebben een duidelijk grotere invloed op zeer geschikte habitats dan de andere tracéalternatieven. Ree Tracé Oost scoort slechter dan de overige tracés voor wat betreft de inname van zeer geschikt habitat. Tureluur Niet onderscheidend voor het gebied Linkeroever-Oosterweel. Waterspitsmuis Tracé Oost scoort duidelijk slechter dan de overige tracés voor de geschikte habitats. Besluit Barrièrewerking en versnippering Tracé Oost scoort duidelijker slechter voor wat betreft de inname van zeer geschikt habitat van de onderzochte aandachtssoorten. De verschillen tussen de overige tracés zijn beperkt. Tracé Krijgsbaan scoort het beste voor wat betreft de inname van geschikt habitat van de onderzochte aandachtssoorten. De verschillen tussen de overige tracés zijn beperkt. De tramlijnen leiden niet tot schadelijke effecten voor fauna en flora. In Tabel 36 worden de verschillende resultaten geaggregeerd tot één score.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 92 van 127
Tabel 36: Overzicht van de resultaten voor Linkeroever-Oosterweel 0-Variant
Optimalisatie tracé Staten-Generaal
Middentracé
Tracé Oost
Tracé Zwijndrecht
Tracé Krijgsbaan
Tracé Krijgsbaan bis
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
0
--
--
--
-
-
--
Barrièrewerking en versnippering
0
-
-
--
-
-
-
3.2.3.
Milderende maatregelen
Om de belangrijkste negatieve effecten te milderen worden milderende maatregelen voorgesteld. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds dwingende maatregelen en anderzijds aanbevolen milderende maatregelen. Een aantal milderende maatregelen gelden ongeacht de keuze voor een bepaald tracé: Dwingende milderende maatregelen tegen : Permanent ruimtebeslag in beschermde gebieden en gebieden met natuurlijke potenties •
Permanente grondinname ter hoogte van de op Europees niveau beschermde gebieden (VRL, HRL) dient te worden vermeden (door het verkleinen van de werkzones en het compact ontwerpen van het tracé);
•
Ook de grondinname ter hoogte van de op Vlaams niveau beschermde gebieden (VEN en erkende natuurreservaten) dient maximaal beperkt te worden. Indien permanent ruimtebeslag niet te vermijden is, dient de totale oppervlakte aan verdwenen VEN-gebied of erkend natuurreservaat binnen de onmiddellijke omgeving hersteld te worden;
Tijdelijk ruimtebeslag in beschermde gebieden en gebieden met natuurlijke potenties •
Tijdelijke inname van slikken en schorren langs de Schelde dient na de bouw van de Oosterweeltunnel te worden hersteld;
Aanbevolen milderende maatregelen tegen : Tijdelijk ruimtebeslag in beschermde gebieden en gebieden met natuurlijke potenties •
Inrichting van Burchtse weel als getijdebeïnvloed natuurgebied. Ook de inrichting van Middenvijver als tijdelijke natuur kan bijdragen tot mildering van effecten van tijdelijke verstoring.
Negatieve invloed op verbindingsfunctie •
Inrichten van ecologische corridors om de zoveel als mogelijk open-ruimte verbindingen te realiseren tussen de verschillende open-ruimtegebieden. Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan de waterlopen die als drager kunnen fungeren voor deze ecologische verbindingen. Bij het inrichten van ecologische corridors zal het nodig zijn om op bepaalde plaatsen faunapassages te voorzien. De concrete invulling hiervan moet via een gedetailleerde landschapsecologische analyse uitgewerkt worden in de project-MER;
•
Mits de juiste inrichting, kunnen ook de wegbermen als corridor fungeren. Best worden streekeigen grassen, planten en struiken aangewend en worden de bermen ecologisch
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 93 van 127
beheerd. De wegstructuur en kunstwerken kunnen gecamoufleerd worden met hoog opgaand struweel; •
De afbraak van de bestaande verkeersinfrastructuur dient zo snel als mogelijk gerealiseerd te worden na het beëindigen van de werken;
Impact op milieukwaliteit voor de natuur •
Om geluidshinder tegen te gaan kan gewerkt worden met stille wegdekken en een begrenzing met geluidsschermen en –wallen (zie ook discipline Geluid);
•
Het oppervlakkig afstromend water dient opgevangen te worden in natuurlijke bekkens, waar het middels rietvegetatie een eerste zuivering kan ondergaan (zie ook discipline Water).
3.2.3.1. •
3.2.3.2. •
3.2.3.3. • 3.2.3.4. • 3.2.3.5. •
3.2.3.6.
Optimalisatie tracé Staten-Generaal’ De gebiedsinname ten noorden van de E17 op het grondgebied ‘Blokkersdijk’ dient te worden vermeden (ontsluitingsweg) (dwingend). Middentracé’ De gebiedsinname ten noorden van de E17 op het grondgebied ‘Blokkersdijk’ dient te worden vermeden (ontsluitingsweg) (dwingend). Tracé Oost’ Geen bijkomende milderende maatregelen. Tracé Zwijndrecht’ Geen bijkomende milderende maatregelen. Tracé Krijgsbaan’ en Tracé Krijgsbaan bis’ In het gebied ten westen van Zwijndrecht dient zoveel als mogelijk gekozen te worden voor een verlaagde ligging met voldoende oversteekmogelijkheden, dit om de barrièrewerking naar fauna toe beperkt te houden. De haalbaarheid van de verlaagde ligging dient afgestemd te worden met de discipline Bodem waar de impact van de ingrepen op het grondwater bestudeerd wordt (aanbevolen). Overzicht van de resultaten
Het uitvoeren van milderende maatregelen heeft geen fundamentele invloed op de scores van de verschillende tracévarianten, maar het verandert wel de impact op de natuurwaarden. Zo zal door de milderende maatregelen het permanente ruimtebeslag ter hoogte van de Europees beschermde gebieden (VRL en HRL) vermeden kunnen worden. Deze wijziging vertaalt zich echter niet door naar een andere eindscore. Daarvoor blijven de verschillen in ruimtebeslag voor de andere gebieden met natuurlijke potenties te groot. De relatieve scores van de varianten onder elkaar wijzigen niet door het uitvoeren van de milderende maatregelen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 94 van 127
Tabel 37: Overzicht van de resultaten voor Linkeroever incl. milderende maatregelen 0-Variant
Optimalisatie tracé Staten-Generaal
Middentracé
Tracé Oost
Tracé Zwijndrecht
Tracé Krijgsbaan
Tracé Krijgsbaan bis
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
0
--
--
--
-
-
--
Barrièrewerking en versnippering
0
-
-
--
-
-
-
3.2.4.
Conclusies
De impact van het Masterplan op het deelgebied Linkeroever laat zich vooral voelen op het tracé van de Oosterweelverbinding. De impact concentreert zich ter hoogte van de beschermde en groengebieden op Linkeroever en ter hoogte van de Scheldeoevers (ter hoogte van de tunnel van de Oosterweelverbinding). In vergelijking met de bestaande toestand komt de noord-zuid as van het Optimalisatie tracé StatenGeneraal, het Middentracé en het tracé Krijgsbaan bis grotendeels op dezelfde plaats te liggen. De vertakking naar de Oosterweeltunnel en de tijdelijke werkzones veroorzaken het grootste deel van het bijkomende ruimtebeslag, de barrièrewerking en versnippering (ter hoogte van het Sint-Annabos). Bij het tracé Oost wordt de noord-zuid as meer naar het oosten aangelegd in een volledig nieuwe bedding, waarbij het verlies aan open ruimte slechts gedeeltelijk gecompenseerd wordt door het verdwijnen van bestaande infrastructuur. De tracés Zwijndrecht en Krijgsbaan hebben als belangrijk voordeel dat de bestaande versnippering van het groengebied op Linkeroever voor een belangrijk deel opgeheven kan worden, waardoor (opnieuw) een aaneengesloten groengebied ontstaat op Linkeroever (Blokkersdijk kan aansluiten bij het Vliet en het Rot). Het tracé Krijgsbaan scoort beter dan het tracé Zwijndrecht, doordat een kleinere oppervlakte met biologisch waardevolle ecotopen aangetast wordt. Hierbij wordt wel opgemerkt dat voor de westelijke tak van het tracé Krijgsbaan nieuwe, zij het biologisch minder waardevolle, open ruimte ingenomen wordt. Dit geldt ook voor de westelijke as van het tracé Krijgsbaan bis. De milderende maatregelen zoals voorgesteld kunnen de fundamentele verschillen tussen de verschillende tracévarianten niet wegwerken, noch de effecten doen afnemen. Ze kunnen er enkel voor zorgen dat de scores in positieve zin kunnen evolueren, wat niet tot uiting komt in de scores in de tabel. De negatieve effecten blijven immers bestaan. Wel dient opgemerkt te worden dat het permanente ruimtebeslag ter hoogte van de Europees beschermde gebieden (in casu Blokkersdijk) door de milderende maatregelen vermeden wordt.
3.3. Ringzone 3.3.1.
Beschrijving van de bestaande toestand
De Ringzone wordt gekenmerkt door een grote concentratie van transportinfrastructuur en bebouwing. Zowel de Ring als de Singel behoren tot deze zone, samen met een groot aantal ontsluitingswegen. Twee gebieden ontsnapten aan de verstedelijking van dit gebied en zijn van groot belang als groengebieden voor de stad Antwerpen: het Rivierenhof en het domein Middelheim-Vogelzang. Het Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 95 van 127
Rivierenhof sluit aan bij de Vallei van het Groot Schijn en het domein Middelheim-Vogelzang maakt deel uit van de kasteeldomeinen van het zuid-zuidoosten van Antwerpen. Beide liggen aan de buitenzijde van de Ringzone en spelen een belangrijke rol als recreatieve open-ruimtegebieden in de Antwerpse agglomeratie. Tussen de Ring en de Singel bevindt zich eveneens een merkwaardig relict. Het betreft het natuurreservaat Wolvenberg dat ontstond op relicten van de 19de eeuwse omwalling. Daarnaast zijn ook de wegbermen langs de Ring en de Singel op het gewestplan aangeduid als groengebied. De wegbermen vervullen voor verschillende soorten de rol van corridor. Op Kaart 22 wordt het deelgebied Ringzone voorgesteld op de biologische waarderingskaart. 3.3.1.1.
Wolvenberg
Het betreft relicten van de voormalige kazerne van de 19de eeuwse omwalling, die sinds het beëindigen van de werken aan de Kleine Ring (1969) spontaan begroeid en deels plantsoenmatig beplant zijn. Thans is het grotendeels bedekt met vochtig wilgenbroek en op de hellingen Olmstruwelen. Op de BWK is het gebied aangeduid als Sz (struweelopslag van allerlei aard, vaak op gestoorde gronden), N (loofhoutaanplant), Ku+ (pioniersvegetaties allerlei en soortenrijke ruigten op voormalig akkerland, opgehoogde of vergraven terreinen), Ae (eutrofe plas met natuurlijke oevers) en Km (begroeide oude muur of ruïne). Het geheel wordt beoordeeld als een complex van waardevolle en zeer waardevolle elementen. Wolvenberg is omgeven door een brede houtkant zijde Singel en de bloemrijke spoorwegbermen van lijn 59. Ten zuiden ligt een volkstuinencomplex, eveneens omgeven door deels spontane en gecultiveerde houtkant. Het geheel staat in verbinding met andere groene gebieden via het zgn. Ringbos en de spoorlijn 59 (richting Hobokense Polder). Het gebied is volledig van bewoning afgesneden en door zijn lage ligging van een aantal storingen gevrijwaard. 3.3.1.2.
Rivierenhof
Het Rivierenhof is een kasteelpark in landschapsstijl en rijk aan bouwkundig erfgoed, temidden van verstedelijkt gebied. Het is gelegen op grondgebied van Deurne, deelgemeente van Antwerpen en is met zijn 144 ha het grootste park van de Antwerpse agglomeratie. De volgende ecotopen worden op de biologische waarderingskaart aangeduid.
•
•
Biologisch zeer waardevol: o
Vn: nitrofiel alluviaal elzenbos;
o
Sf: vochtig wilgenstruweel op voedselrijke bodem;
o
Vm: mesotroof elzenbos met zeggen.
Biologisch waardevol:
3.3.1.3.
o
Kpk: kasteelpark;
o
Kp: park.
Middelheim-Vogelzang
Het domein Middelheim-Vogelzang is gelegen in de Antwerpse deelgemeenten Berchem en Wilrijk. Het omvat een relatief groot parkdomein met heel wat bouwkundig erfgoed, temidden van sterk verstedelijkt gebied aan de rand van Antwerpen. Het goed Den Brandt werd voor een eerste maal vermeld in 1396 en ontstond waarschijnlijk uit en naast het domein Middelheim. Achter het kasteel en de dienstgebouwen bevindt zich het park met waterpartijen en een waardevol bomenbestand. Van het vroegere Kasteel 'Vogelenzang' bleven enkel 2 dienstgebouwen. Het omliggende park wordt intensief gebruikt voor recreatie (sportvelden, speeltuin, e.d.), maar bezit desalniettemin een nog Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 96 van 127
belangrijk bomenbestand. Het historische drevenpatroon van Beukenlaan en Middelheimlaan vormt binnen het geheel een belangrijk structurerend element. Dit parkgebied vertegenwoordigt als restant groene ruimte in de stedelijke rand zowel vanuit historisch, wetenschappelijk als ruimtelijk-structurerend oogpunt een aanzienlijke waarde en vormt het bovendien een rustpunt binnen de omgevende wegeninfrastructuur en dichte bebouwing. De volgende ecotopen worden op de Biologische Waarderingskaart aangeduid.
•
•
Complex van waardevolle en zeer waardevolle elementen o
Kp: park of parkachtig kerkhof;
o
Qs: zuur eikenbos;
o
Fa: eiken-haagbeukenbos zonder Wilde hyacint.
Complex van minder waardevolle en waardevolle elementen
3.3.1.4.
o
Hx: zeer soortenarme, vaak tijdelijke en ingezaaide graslanden;
o
Uv: terrein met recreatie-infrastructuur (b.v. chalets, sportvelden);
o
Kb: bomenrij;
o
Kp: park of parkachtig kerkhof.
Wegbermen langs Ring en Singel
Situering Van west naar noord situeren zich wegbermen langs Ring en Singel ter hoogte van de volgende toponiemen:
•
Konijnenwei;
•
Station Antwerpen Zuid;
•
Nachtegalenpark;
•
Brilschans;
•
Tussen Post en aansluiting met E34/E313;
•
Ten westen van Deurne;
•
Tussen Sint-Jan-Bergmanscollege – Luchtbal – Oude Landen.
Tussen Deurne en Sint-Jan-Bergmanscollege zijn er geen ontwikkelde wegbermen aanwezig. Belang De wegbermen langsheen de Ring en de Singel vormen als het ware een groene ring rond het Antwerpse stadscentrim en voorzien in aansluitingen op verschillende groene vingers die radiaal de Antwerpse agglomeratie binnendringen. Van west naar noord kunnen de volgende gebieden onderscheiden worden:
•
Hobokense polder;
•
Kielpark;
•
Nachtegalenpark, Den Brandt en Middelheimpark;
•
Rivierenhof en vallei van de Schijn.
Fauna De wegbermen zijn een geschikt biotoop voor o.a. Bunzing (Kaart 2). Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 97 van 127
3.3.2.
Effecten en evaluatie in de Ringzone
Zoals reeds bleek uit de evaluatie op planniveau zijn de belangrijkste negatieve effecten te verwachten ten gevolge van de heraanleg van de Singel. Achtereenvolgens worden de volgende hoofdcriteria besproken: •
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties;
•
Barrièrewerking en versnippering.
Met betrekking tot de aantasting van de oppervlakte gebieden met natuurlijke potentie worden in de plan-m.e.r. de effecten uitgedrukt als de oppervlakte die ingenomen wordt door de omvattende van de geplande infrastructuur en de werkzone en dit voor de verschillende gebieden met natuurlijke potenties. Via een GIS-analyse is bepaald welke oppervlakte aan gebieden met natuurlijke potenties ingenomen worden door de nieuw aan te leggen infrastructuur (inclusief werkzone). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de beschermde gebieden (VRL, HRL, VEN en erkende natuurreservaten) en de overige gebieden (gebieden met groene bestemming, biologisch waardevolle en zeer waardevolle gebieden). Daarnaast wordt ook aangegeven wat de totale oppervlakte is aan gebied met natuurlijke potentie (de omhullende van de verschillende types van gebieden met natuurlijke potenties) en welk deel daarvan wordt ingenomen door de geplande infrastructuur. De gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering wordt besproken aan de hand van kwetsbaarheidskaart voor biotoopverlies en barrière-effecten. In eerste instantie wordt de gevoeligheid van het gebied voor barrièrewerking en versnippering beschreven aan de hand van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van het gebied dat ingenomen wordt door de nieuw aan te leggen infrastructuur. Dit gebeurt via een GIS-analyse. Hoe groter de ingenomen oppervlakte met een goede habitatgeschiktheid, hoe groter de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering. In tweede instantie wordt ingegaan op de barrièrewerking en versnippering zelf. Barrièrewerking wordt uitgedrukt als de mate waarin een nieuwe barrière gevormd wordt tussen de verschillende deelgebieden met geschikt en zeer geschikt habitat ten gevolge van de nieuw aan te leggen infrastructuur. Versnippering wordt uitgedrukt als de mate waarin een deelgebied met geschikt of zeer geschikt habitat opgesplitst wordt ten gevolge van de nieuw aan te leggen infrastructuur. 3.3.2.1.
0-variant
De nulvariant voorziet geen ingrepen in de Ringzone. In de autonome ontwikkeling zijn ook geen bijkomende ingrepen gepland, met uitzondering van de reeds in uitvoering zijn de werken aan het nieuwe justitiepaleis (omgeving Bolivarplaats). De huidige situatie blijft m.a.w. behouden. Uit de discipline Geluid is gebleken dat in de 0-variant de geluidsbelasting in de Ringzone nauwelijks verandert ten opzichte van de bestaande situatie. 3.3.2.2.
Tunnelsingel
De tunnelsingel voorziet het ondertunnelen van de belangrijkste kruispunten op de Singel. Door de korte tussenafstand tussen die kruispunten heeft dit tot gevolg dat het grootste deel van het traject in uitgraving zal worden uitgevoerd. 3.3.2.2.1.
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
In Tabel 38 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 98 van 127
Tabel 38: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor de Tunnel-Singel binnen het deelgebied Ringzone (ha) Gebied met natuurlijke potenties dat ingenomen wordt door de geplande infrastructuur
Oppervlakte
Vogelrichtlijngebied
0
Habitatrichtlijngebied
0
VEN-gebied
0
Erkende natuurreservaten
10,35
Groene bestemmingen (gewestplan)
161,24
Biologisch zeer waardevol (BWK)
1,06
Biologisch waardevol (BWK)
57,06
Totale oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
396,04
Totaal ingenomen oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
178,05
Uit de gegevens blijkt dat de Europees beschermde gebieden volledig gevrijwaard blijven. Dit geldt echter niet voor het erkend natuurreservaat Wolvenberg, dat gelegen is tussen de huidige Ring en Singel ter hoogte van Berchem. Door de aanleg van de Tunnelsingel zal het gebied door de werkzone ingenomen worden. De bermen langs de huidige Ring zijn in de meeste gevallen als groengebied aangeduid op het gewestplan en zullen tijdens de werken geheel of gedeeltelijk verdwijnen. De biologisch waardevolle ecotopen situeren zich in het westen (omgeving Konijnenwei) en het zuiden (omgeving Nachtegalenpark) van de Ringzone. 3.3.2.2.2.
Barrièrewerking en versnippering
Gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering In Tabel 39, Figuur 26 en Figuur 27 worden de resultaten van de GIS-analyse opgenomen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 99 van 127
Tabel 39: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor de Tunnel-Singel (ha) Aandachtssoort
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
Weinig geschikt gebied
Geschikt gebied
Zeer geschikt gebied
Bruine kiekendief
1,82
0
0
0
Bunzing
7,55
0
55,51
0
Eekhoorn
19,02
4,08
2,87
0
0
0
0
0
22,81
0
2,87
0
0
0
0
0
4,69
0
0
2,87
Levendbarende hagedis Ree Tureluur Waterspitsmuis
100% 90% 80% Zeer geschikt gebied
70% 60%
Geschikt gebied
50%
Weinig geschikt gebied
40% Niet-geschikt gebied binnen actieradius
30% 20% 10%
Waterspitsmuis
Tureluur
Ree
Levendbarende hagedis
Eekhoorn
Bunzing
Bruine kiekendief
0%
Figuur 26: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door de Tunnel-Singel ingenomen gebieden (relatieve waarden)
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 100 van 127
70 60 Zeer geschikt gebied
50
Geschikt gebied
40
Weinig geschikt gebied
30
Niet-geschikt gebied binnen actieradius
20 10
Waterspitsmuis
Tureluur
Ree
Levendbarende hagedis
Eekhoorn
Bunzing
Bruine kiekendief
0
Figuur 27: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door de Tunnel-Singel ingenomen gebieden (absolute waarden) (ha) Uit deze gegevens blijkt dat relatief gezien vooral Bunzing nadelige effecten kan ondervinden door de aanleg van de Tunnelsingel. Ook in absolute waarden wordt het leefgebied van Bunzing (vooral de wegbermen langs de Ring en de Singel) het meeste ingenomen. Barrièrewerking Bunzing In de huidige situatie fungeert het gebied als verbindingszone voor de soort. Op die manier vervullen de wegbermen een soort van corridorfunctie. Tijdens de aanlegwerkzaamheden zullen de wegbermen geheel of gedeeltelijk verdwijnen, waardoor ook de corridorfunctie in het gedrang komt en de barrièrewerking voor de soort dus zal toenemen. Versnippering Versnippering wordt uitgedrukt als de mate waarin geschikt of zeer geschikt habitat opgedeeld wordt door de nieuw aan te leggen infrastructuur. Deze oefening wordt uitgevoerd voor de aandachtssoorten waarvan het leefgebied het meest aangetast wordt (Bunzing). Bunzing Door het aanleggen van de Tunnelsingel zijn vooral bij de aanleg negatieve effecten door vernietiging van het (potentiële) biotoop te verwachten. Het is echter te verwachten dat de nieuw aangelegde wegbermen zich tot een gelijkaardig biotoop kunnen ontwikkelen. 3.3.2.3.
Groene Singel
De Groene Singel verlegt de Singel naar de bedding van de Ring, waar beide infrastructuren een plaats krijgen. Daarvoor dienen de aansluitingscomplexen grondig te worden heraangelegd. Op de plaats van de Singel komen een weg voor lokale ontsluiting en faciliteiten voor openbaar vervoer en zachte weggebruikers. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 101 van 127
De Groene Singel verschilt niet van de Tunnelsingel voor wat betreft de ingenomen oppervlakte. Bijgevolg wordt voor de primaire effecten verwezen naar de analyse van de Tunnelsingel (zie deel 3.3.2.2). Het belangrijkste verschil met de Tunnelsingel is dat door de aanleg van de Groene Singel een deel van het gebied Wolvenberg permanent (en niet alleen tijdelijk) ingenomen zal worden. 3.3.2.4.
Secundaire effecten
In de discipline Bodem wordt gesteld dat beide tracés hetzelfde totaal ruimtebeslag veroorzaken. De gevolgen van dit ruimtebeslag voor fauna en flora werden reeds hoger besproken. In de discipline Water wordt gesteld dat beide tracés het Groot Schijn dwarsen, maar dat dit gezien de hoge graad van verstedelijking geen groot effect heeft. In de discipline Geluid wordt gesteld dat beide tracés nagenoeg gelijk scoren aan de bestaande toestand. In de discipline Lucht wordt aangegeven dat er in vergelijking met het 0-alternatief een verbetering optreedt, maar dat de twee varianten voor de Ring-Singel niet onderscheidend zijn. Bijgevolg zijn ook de (secundaire) effecten op fauna en flora eerder positief. 3.3.2.5.
Overzicht van de resultaten
3.3.2.5.1.
Criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
In Tabel 40 wordt een samenvattend overzicht gegeven van de resultaten voor de projecten in de Ringzone. Tabel 40: Overzicht van de GIS-resultaten voor de verschillende tracéalternatieven voor het deelgebied Ringzone (ha) TunnelSingel
Groene Singel
Vogelrichtlijngebied
0
0
Habitatrichtlijngebied
0
0
VEN-gebied
0
0
Erkende natuurreservaten
10,35
10,35
Groene bestemmingen (gewestplan)
161,24
161,24
Biologisch zeer waardevol (BWK)
1,06
1,06
Biologisch waardevol (BWK)
57,06
57,06
Totaal ingenomen oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
178,05
178,05
Gebied met natuurlijke potenties dat ingenomen wordt door de geplande infrastructuur
Besluit Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties De impact van de projecten op de beschermde gebieden is beperkt, uitgezonderd wat het natuurreservaat Wolvenberg betreft. Dit is gelegen tussen de huidige Singel en Ring en zal bijgevolg al dan niet permanent (naargelang geopteerd wordt voor de Tunnelsingel of de Groene Singel) sterk Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 102 van 127
aangetast worden. De corridorfunctie die de wegbermen langs de huidige Singel en Ring voor o.a. Bunzing vervult, verdwijnt geheel of gedeeltelijk tijdens de aanlegwerkzaamheden. 3.3.2.5.2.
Barrièrewerking en versnippering
In Tabel 41 wordt een samenvattend overzicht gegeven van de resultaten voor de verschillende tracés. Tabel 41: Overzicht van de GIS-resultaten m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor de verschillende projecten voor het deelgebied Ringzone (ha) Tunnel-Singel
Aandachtssoort
Groene Singel
Geschikt
Geschikt
Zeer geschikt
Zeer geschikt
0
0
0
0
Bunzing
55,51
55,51
0
0
Eekhoorn
2,87
2,87
0
0
0
0
0
0
2,87
2,87
0
0
Tureluur
0
0
0
0
Waterspitsmuis
0
0
2,87
2,87
Bruine kiekendief
Levendbarende hagedis Ree
Besluit Barrièrewerking en versnippering De projecten in de Ringzone hebben slechts een zeer beperkt effect op de barrièrewerking en versnippering van de leefgebieden van de onderzochte aandachtssoorten. In Tabel 42 worden de verschillende resultaten geaggregeerd tot één score. Tabel 42: Overzicht van de resultaten voor de projecten in het deelgebied Ringzone 0-Variant
TunnelSingel
Groene Singel
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
0
-
-
Barrièrewerking en versnippering
0
0
0
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 103 van 127
3.3.3.
Milderende maatregelen
3.3.3.1.
Tunnelsingel’ en Groene Singel’
Om de belangrijkste negatieve effecten te milderen worden milderende maatregelen voorgesteld. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds dwingende maatregelen en anderzijds aanbevolen milderende maatregelen. De belangrijkste negatieve effecten zijn: •
Aantasting van gebieden met natuurlijke potenties ter hoogte van de Wolvenberg;
•
Barrièrewerking en versnippering ter hoogte van de wegbermen.
Aanbevolen milderende maatregelen tegen : Aantasting van gebieden met natuurlijke potenties ter hoogte van de Wolvenberg Het gebied Wolvenberg dreigt verloren te gaan door de heraanleg van het Ring-Singelcomplex. Getracht moet worden om dit groengebied te behouden en te integreren in hetzij de Tunnelsingel, hetzij de Groene Singel en het netwerk van wegbermen langsheen de nieuw aan te leggen verkeersinfrastructuur. In dat geval kan gesteld worden dat de negatieve impact op het gebied Wolvenberg tengevolge van het project zal verminderen (aanbevolen). Barrièrewerking en versnippering ter hoogte van de wegbermen Tijdens de werkzaamheden zullen de bestaande wegbermen langs Ring en Singel in de meeste gevallen verdwijnen. Mits de juiste inrichting, kunnen ook de wegbermen als corridor fungeren. Best worden streekeigen grassen, planten en struiken aangewend en worden de bermen ecologisch beheerd. De wegstructuur en kunstwerken kunnen gecamoufleerd worden met hoog opgaand struweel. Op die manier kunnen zich wegbermen ontwikkelen die een corridorfunctie vervullen voor o.a. Bunzing (aanbevolen). 3.3.3.2.
Overzicht van de resultaten
Tabel 43: Overzicht van de resultaten in de Ringzone incl. milderende maatregelen O-Variant
Tunnel-Singel’
Groene Singel’
Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties
0
0
0
Barrièrewerking en versnippering
0
0
0
3.3.4.
Conclusies
De Masterplanprojecten in de Ringzone hebben in het algemeen slechts een beperkt effect op de aanwezige natuurwaarden. Gezien hun antropogene oorsprong (vegetatie op wegbermen) en hun eerder kleine oppervlakte (Wolvenberg) vervullen deze natuurwaarden vooral een maatschappelijke en sociale rol. Wanneer bij de aanleg van de Tunnel-Singel en de Groene Singel het gebied Wolvenberg gevrijwaard wordt, zijn er geen negatieve effecten te verwachten. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 104 van 127
4.
VOORSTEL VOOR MONITORING EN EVALUATIE VAN DE EFFECTEN
De belangrijkste effecten voor fauna en flora worden veroorzaakt door de aanleg van nieuwe infrastructuur (ruimtebeslag) en de bijhorende verkeersstromen (secundaire effecten, o.a. geluid) en zijn gesitueerd in het deelgebied Linkeroever. In het bijzonder is nagegaan in hoeverre significante effecten te verwachten zijn op de Europees beschermde gebieden. Rechtstreeks ruimtebeslag kan, mits het in acht nemen van de milderende maatregelen, steeds vermeden worden. Met betrekking tot de onrechtstreekse effecten is aan de hand van modelberekeningen (zie technisch deelrapport discipline Geluid) vastgesteld dat er geen geluidstoename is voor de verschillende tracéalternatieven van de Oosterweelverbinding op Blokkersdijk, uitgezonderd het tracé Krijgsbaan bis waar wel geluidstoename is te verwachten. Tevens is een volledig herstel van de slikken en de schorren langs de Schelde mogelijk maar is het nuttig om de ontwikkeling hiervan te monitoren. Voorgesteld wordt om in het kader van de project-m.e.r. een monitoringsmethodiek uit te werken die na de realisatie van het Masterplan moet toelaten om de voorspelde resultaten te controleren. Indien er een afwijking ten opzichte van de modelresultaten wordt vastgesteld, dienen bijkomende milderende maatregelen opgelegd te worden. Het decreet voor Natuurbehoud voorziet dat door de afdeling Natuur voor alle SBZ gebieden monitoringscampagnes opgestart zullen worden. Vandaar dat voorgesteld wordt om specifiek in het geval van Blokkersdijk in het kader van de project-m.e.r. overleg te plegen met de afdeling Natuur om eventueel een uitgebreidere monitoring te voorzien, waardoor extra aandacht besteed kan worden aan het in kaart brengen van eventuele specifieke (verwachte) schadelijke effecten tengevolge van het Masterplan. Het is aangewezen dat er een monitoringplan wordt opgesteld dat aansluit bij de bestaande monitoring op Linkeroever in het kader van andere processen zoals dat van het Deurganckdok. Monitoring wordt bij voorkeur snel opgestart en dient 2015 minimaal als richtjaar te beschouwen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 105 van 127
5.
LEEMTEN IN KENNIS EN GEVOLGEN OP WETENSCHAPPELIJKHEID VAN HET RAPPORT
Hieronder worden enkele leemten in de kennis besproken, waarmee de auteurs van dit technische deelrapport geconfronteerd werden. De vastgestelde leemten in kennis hebben betrekking op:
•
Beschikbaarheid van verspreidingsgegevens van fauna.
Voor het bespreken van de barrièrewerking en versnippering werd in eerste instantie gebruik gemaakt van de habitatkaarten die door het Instituut voor Natuurbehoud op het niveau van Vlaanderen werden opgesteld. Deze kaarten moeten correct geïnterpreteerd worden en indien mogelijk verfijnd aan de hand van meer gedetailleerde vegetatiegegevens. Dit is gebeurd voor een aantal diersoorten in het deelgebied Linkeroever (Bruine kiekendief, Otter en Rugstreeppad). Voor de andere deelgebieden waren geen meer gedetailleerde vegetatiegegevens beschikbaar. Met betrekking tot het gebied Blokkersdijk en de effecten van de geplande ingrepen op de daar aanwezige natuurwaarden worden in de ‘passende beoordeling’ de volgende kennishiaten aangehaald:
•
Ontbreken van voldoende gedetailleerde wetenschappelijke kennis over de effecten van verontreiniging op de voorkomende habitat en soorten;
•
Wegens onvoldoende detailuitwerking van het project Oosterweelverbinding, is er nog geen volledige bekendheid van de graad van toename en effecten van toegankelijkheid op de voorkomende habitat en soorten;
•
Wegens onvoldoende detailuitwerking van het project Oosterweelverbinding, is er nog geen volledige bekendheid van de graad van toename en effecten van verlichting op de voorkomende habitat en soorten.
•
.
Eén van de basisproblemen in de evaluatie blijkt tevens de afweging tussen vermindering van barrièrewerking en versterking van barrièrewerking op onderscheiden locaties.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 106 van 127
6.
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING
6.1. Inleiding Binnen de discipline Fauna en Flora wordt een onderscheid gemaakt tussen primaire (of rechtstreekse) effecten en secundaire (of onrechtstreekse) effecten die optreden ten gevolge van de te beoordelen ingrepen. In het kader van de plan-m.e.r. wordt in het bijzonder ingegaan op deze rechtstreekse effecten. In mindere mate komen ook de secundaire effecten aan bod.
6.2. Planniveau 6.2.1.
Bestaande toestand
Op planniveau wordt de natuurlijke structuur ter hoogte van het plangebied beschreven. De bestaande toestand van het plangebied, die op die manier geschetst wordt, dient als referentiekader voor de beschrijving van de (gecumuleerde) effecten van het Masterplan Antwerpen. Drie niveaus kunnen onderscheiden worden: 1. De internationaal beschermde gebieden; 2. De gebieden van Vlaams belang; 3. De gebieden van lokaal belang. Het Vogelrichtlijngebied “Blokkersdijk en Kuifeend” en de Habitatrichtlijngebieden “Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent” en “Historische fortengordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat” zijn (deels) gesitueerd binnen het plangebied. Blokkersdijk is van groot belang voor de vogels die er broeden en overwinteren. Op de Scheldeoevers zijn de relictbossen op alluviale grond aangeduid als prioritair (en dus bijzonder te beschermen) habitat. De forten zijn dan weer beschermd omwille van de aanwezigheid van verschillende vleermuissoorten. De Schelde is ook op Vlaams niveau van groot belang als ecologische verbinding. De Schelde vormt de natuurlijke verbinding tussen de Noordzee, de Westerschelde en de natuurgebieden op Linkeroever en het stroomopwaarts gelegen deel van de Schelde en haar bijrivieren. Het min of meer aaneengesloten natuurgebied op Linkeroever is veruit het grootste groengebied in het hele plangebied. Belangrijke deelgebieden zijn Blokkersdijk, het Rot, de Middenvijver, Donkers, het Vliet, Sint-Annabos, het Galgenweel en Burchtse Weel. Het betreft in de meeste gevallen ruigtes die op de opgespoten gronden spontaan ontwikkeld zijn. Op de Biologische Waarderingskaart is de vegetatie van deze gebieden aangeduid als waardevol tot zeer waardevol. Rondom het grootstedelijk gebied situeert zich een groene band (de Antwerpse gordel genaamd). Deze zone wordt gezien als een samenhangend geheel van kleinschalige landschappen met kasteeldomeinen, beken en parken. De belangrijkste zijn de Oude Landen (Ekeren), het Rivierenhof (Antwerpen), het Peerdsbos (Brasschaat en Schoten) en De Horst (Schoten), het Noordkasteel (Antwerpen) en de Hobokense Polder (Hoboken). Het geheel van deze drie niveaus vormt de natuurlijke structuur ter hoogte van het plangebied (zie Figuur 28).
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 107 van 127
Figuur 28: Natuurlijke structuur van het plangebied
6.2.2.
Effecten
De impact op de fauna en flora in het plangebied is sterk gerelateerd aan de omvang van de ingrepen die deel zullen uitmaken van de definitieve versie van het Masterplan. Vermits de verschillende strategieën vooral onderscheidend zijn m.b.t. het aantal ingrepen is dit duidelijk te zien in de eindbeoordeling. Algemeen kan gesteld worden dat de impact op de fauna en flora in grote mate Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 108 van 127
bepaald zal worden door de keuzes die op gebiedsniveau zullen worden gemaakt. Die zullen immers bepalend zijn voor zowel de impact op de bestaande fauna en flora als op het ontstaan of herstellen van nieuwe (waardevolle) natuurgebieden in het projectgebied. Daarbij dient zeker vermeld te worden dat de huidige toestand (vooral met betrekking tot de groengebieden op Linkeroever) verre van ideaal is. In de huidige toestand is er een sterke versnippering van de verschillende beschermde gebieden. De directe impact op de internationaal beschermde gebieden concentreert zich vooral ter hoogte van de Scheldeverbindingen van de Oosterweel- en de Kennedyverbinding. Het spreekt voor zich dat de ‘het niet aanleggen van deze verbinding (strategie 0 en 3)’ deze impact uitsluit. In strategie 2 wordt alleen de Kennedyverbinding aangelegd. De negatieve impact van de Oosterweelverbinding valt hierdoor weg. De grootste negatieve impact is bijgevolg te verwachten in strategie 1.
6.3. Gebiedsniveau 6.3.1.
Antwerpen Noord
Bestaande toestand Aandachtsgebieden in het deelgebied Antwerpen Noord zijn de slikken en schorren op de rechteroever van de Schelde (tevens aangeduid als Habitatrichtlijngebied), het gebied van het Noordkasteel (tussen de Schelde en het Amerikadok), het gebied van de Oude Landen en het kasteelpark Hof Boekenborg in Merksem op. Op de Biologische Waarderingskaart zijn deze gebieden aangeduid als biologisch waardevol en biologisch zeer waardevol. Ook in het oostelijk deel van het plangebied zijn ter hoogte van Wijnegem een aantal gebieden als biologisch waardevol en zeer waardevol aangeduid. Effecten De impact van het Masterplan op het deelgebied Antwerpen Noord laat zich vooral voelen op het tracé van de Oosterweelverbinding. Beide varianten voor de Oosterweelverbinding in Antwerpen Noord verschillen onderling nagenoeg niet. In beide gevallen zijn de grootste negatieve effecten te verwachten ter hoogte van het Noordkasteel, waar door de aanleg van de Oosterweelverbinding de waterplas en omgeving sterk zullen aangetast worden. Tijdelijke en te herstellen inname van een zeer beperkt deel van het Habitatrichtlijngebied met slikken en schorren is te verwachten. Het aanleggen van de tramlijn Ekeren en de verbreding van het Albertkanaal hebben geen negatieve effecten voor fauna en flora. Het doortrekken van de Stedelijke Ring zorgt voor een zware bijkomende verkeersbelasting van het gebied, maar negatieve effecten op fauna en flora worden niet verwacht. Milderende maatregelen Dwingende milderende maatregelen tegen:
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 109 van 127
o
Beïnvloeding van de verbindingsfunctie van de slikken en schorren : Bij het uitvoeren van de werken dienen de slikken en schorren gevrijwaard te worden. Permanent ruimtebeslag moet absoluut vermeden worden en mag niet samenvallen met de Europees beschermde gebieden.
o
Tijdelijk ruimtebeslag op slikken en schorren : Eventuele tijdelijke inname van slikken en schorren langs de Schelde dient na de bouw van de Oosterweeltunnel te worden hersteld.
Aanbevolen milderende maatregelen : o
Aantasting van het leefgebied van Bunzing op Rechteroever : gepaste inrichting met wegbermen en –taluds.
o
Fauna-uitstapplaatsen Albertkanaal (eventueel te overwegen)
o
Inrichting van Burchtse weel als natuurgebied en Middenvijver als tijdelijke natuur mildert het ruimtebeslag ter hoogte van het groengebied Noordkasteel.
6.3.2.
Linkeroever-Oosterweel
Bestaande toestand Het landschap op het linkeroevergebied is sterk beïnvloed door de havenontwikkelingen en de ontwikkeling van delen van het gebied als woonzone. Tot aan de tweede wereldoorlog bestond het gebied voornamelijk uit polders met verspreide polderdorpen. Vanaf de jaren dertig werd het gebied volop ontwikkeld o.m. door de aanleg van twee tunnels onder de Schelde. Daarbij werden de polders opgespoten en omgezet in woon- en industriegebied. Open ruimte relicten in het gebied zijn hierdoor schaars. Een gedeelte van het gebied werd echter niet meteen volgebouwd. Hierdoor ontstonden een aantal natuurgebieden (o.a. het Vliet, het Rot, de Middenvijver, Blokkersdijk, St.-Annabos) die echter door snelwegen en andere verkeersinfrastructuur van elkaar zijn gescheiden. Zij hebben momenteel een belangrijke natuur- en recreatiewaarde, hetgeen resulteerde in een aantal beschermingen. Belangrijkste knelpunt is de doorsnijding van de verschillende gebieden door autosnelwegen. Effecten De impact van het Masterplan op het deelgebied Linkeroever laat zich vooral voelen op het tracé van de Oosterweelverbinding. De impact concentreert zich ter hoogte van de groengebieden op Linkeroever en ter hoogte van de Scheldeoevers (ter hoogte van de tunnel van de Oosterweelverbinding). Het Middentracé overlapt het meest en het tracé Krijgsbaan het minste met gebieden met natuurlijke potentie. Wanneer alleen gekeken wordt naar de internationaal en Vlaams beschermde gebieden stellen we vast dat het Middentracé slechter scoort dan de tracés Zwijndrecht en Krijgsbaan. Ook het tracé optimalisatie Staten-Generaal, tracé Oost en tracé Krijgsbaan bis scoren slechter dan de tracés Zwijndrecht en Krijgsbaan. Voor de tunneltoegang zal zowel op Linker- als op Rechteroever een fuik gebouwd worden, waardoor tijdelijk (enkele jaren) een bepaalde schoroppervlakte zal worden verwijderd. De oppervlakte is zeer gering ten opzichte van de totale oppervlakte beschermde schorren (0,04%). De oppervlakte aan slikken en schorren kan hersteld worden. Zowel het tracé Optimalisatie Staten-Generaal als het Middentracé nemen een kleine oppervlakte in van het Vogelrichtlijngebied Blokkersdijk. De inname gebeurt niet door het tracé zelf, wel door de ermee verbonden werfzone en lokale ontsluitingsweg. Wat betreft versnippering en barrièrewerking scoort het tracé Oost duidelijk slechter voor wat betreft de inname van zeer geschikte habitat van de onderzochte aandachtssoorten. De verschillen tussen de overige tracés zijn zeer beperkt. Tracé Krijgsbaan scoort het beste voor wat betreft de inname van geschikte habitat van de onderzochte aandachtssoorten. Wat betreft de secundaire effecten zijn voornamelijk geluids- en lichtverstoring van belang. Het totale gebied staat momenteel echter reeds onder grote druk. Mogelijke verstoring zou voornamelijk ter hoogte van Blokkersdijk en de Schelde effecten kunnen hebben. De andere gebieden zijn immers Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 110 van 127
voornamelijk botanisch interessant. Inzake geluidsbelasting worden in de literatuur achtergrondwaarden voor een aantal vogelsoorten opgegeven. Deze worden op de Linkeroever ofwel nu reeds overschreden, ofwel in 2015 bij een autonome ontwikkeling. Met uitzondering van het tracé Krijgsbaan bis is er wat betreft geluid een afname van de verstoorde oppervlakte. Er zijn bijgevolg geen significante negatieve effecten te verwachten op het Vogelrichtlijngebied Blokkersdijk voor de andere tracés. De geluidsimpact voor het tracé Krijgsbaan bis is groot en is een gevolg van de concentratie van de verkeersstromen langs het gebied Blokkersdijk. De tramlijnen Zwijndrecht en Linkeroever leiden niet tot schadelijke effecten voor fauna en flora aangezien deze volledig in de bestaande wegenis aangelegd worden. Milderende maatregelen Dwingende milderende maatregelen tegen : o
Permanent ruimtebeslag in beschermde gebieden en gebieden met natuurlijke potenties : Permanente grondinname ter hoogte van de op Europees niveau beschermde gebieden (VRL, HRL) dient te worden vermeden (door het verkleinen van de werkzones en het compact ontwerpen van het tracé); Ook de grondinname ter hoogte van de op Vlaams niveau beschermde gebieden (VEN en erkende natuurreservaten) dient maximaal beperkt te worden.
o
Tijdelijk ruimtebeslag in beschermde gebieden en gebieden met natuurlijke potenties : Tijdelijke inname van slikken en schorren langs de Schelde dient na de bouw van de Oosterweeltunnel te worden hersteld;
Aanbevolen milderende maatregelen : o
Inrichting van Burchtse weel als getijdebeïnvloed natuurgebied en Middenvijver als tijdelijke natuur.
o
Negatieve invloed op verbindingsfunctie : Inrichten van ecologische corridors. Mits de juiste inrichting, kunnen ook de wegbermen als corridor fungeren. De afbraak van de bestaande verkeersinfrastructuur dient zo snel als mogelijk gerealiseerd te worden;
o
Impact op milieukwaliteit voor de natuur : stille wegdekken en een begrenzing met geluidsschermen en –wallen (zie ook discipline Geluid); Het oppervlakkig afstromend water dient opgevangen te worden in natuurlijke bekkens, waar het middels rietvegetatie een eerste zuivering kan ondergaan (zie ook discipline Water).
o
Tracé Krijgsbaan’ en Tracé Krijgsbaan bis’ : In het gebied ten westen van Zwijndrecht dient zoveel als mogelijk gekozen te worden voor een verlaagde ligging met voldoende oversteekmogelijkheden.
6.3.3.
Ringzone
Bestaande toestand De Ringzone wordt gekenmerkt door een grote concentratie van transportinfrastructuur. Zowel de R1, de Singel, de Leien als een aantal spoorlijnen behoren tot deze zone, samen met een groot aantal ontsluitingswegen. De Ringzone valt samen met de 19de eeuwse omwalling rond de stad, die zo goed als volledig teniet werd gedaan bij de aanleg van de Singel en de Ring. De Leien volgen dan weer het tracé van de Spaanse vesting. Twee gebieden ontsnapten aan de verstedelijking van dit gebied en zijn van groot belang als groengebieden voor de stad Antwerpen. Het Rivierenhof sluit aan bij de Vallei van het Groot Schijn en het domein Middelheim-Vogelzang maakt deel uit van de kasteeldomeinen van het zuid-zuidoosten van Antwerpen. Beide liggen aan de buitenzijde van de Ringzone en spelen een belangrijke rol als recreatieve open-ruimtegebieden in de Antwerpse agglomeratie. Tussen de R1 en de Singel bevindt zich eveneens een merkwaardig relict. Het betreft het natuurreservaat Wolvenberg dat ontstond op relicten van de 19de eeuwse omwalling. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 111 van 127
Effecten De Masterplanprojecten in de Ringzone hebben in het algemeen slechts een beperkt effect op de aanwezige natuurwaarden. Gezien hun antropogene oorsprong (vegetatie op wegbermen) en hun eerder kleine oppervlakte (Wolvenberg) vervullen zij vooral een maatschappelijke en sociale rol. Wanneer bij de aanleg van de Tunnelsingel en de Groene Singel het gebied Wolvenberg gevrijwaard wordt, zijn er zeker geen negatieve effecten te verwachten. Milderende maatregelen Aanbevolen milderende maatregelen tegen : o
Aantasting van gebieden met natuurlijke potenties ter hoogte van de Wolvenberg : Getracht moet worden om dit groengebied te behouden en te integreren
o
Barrièrewerking en versnippering ter hoogte van de wegbermen : Mits de juiste inrichting, kunnen ook de wegbermen als corridor fungeren.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 112 van 127
REFERENTIELIJST Literatuur Anselin, A. & Kuijken, E. (1995). Speciale beschermingszones voor het Vlaams Gewest, in uitvoering van de habitatrichtlijn 92/43/EEG: inventaris en afbakening. Rapport IN 95.20. Anseling, A. & Bauwens, D. (2002). Basisinformatie voor de fiches van Bijlage IV soorten van de Europese Habitatrichtlijn. Rapport IN.A.2002.64 Kuijken, E. et al. (1999). Bijlagen Rode lijsten. In Natuurrapport 1999. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededeling van het IN nr. 18, Brussel. Europese Commissie. (2000). Speciale Beschermingszones in Vlaanderen in uitvoering van de Europese Richtlijn 79/409/EEG (Vogelrichtlijn). www.mina.vlaanderen.be/beleid. Europese Commissie. (2000). Richtlijn 79/409/EG van de Raad van 2 april 1979. Osieck, E. (1998). Natura 2000: naar een Europees netwerk van beschermde gebieden. De Levende Natuur (themanummer: Vogel- en Habitatrichtlijn) 99(6): 224-231. Osieck, E. (1998). Vogel- en Habitatrichtlijn: hoekstenen van het Europese natuurbeleid. De Levende Natuur (themanummer: Vogel- en Habitatrichtlijn) 99(6): 204-208. Paelinckx, D. (2000). Biologische Waarderingskaart, versie 2. Verklarende tekst bij kaartbladen 15. IN, Brussel. Paelinckx, D. (2000). Biologische Waarderingskaart, versie 2. Kaartbladen 152 en 153. IN, Brussel. Peymen J., Oosterlynck P., Defloor W., Van Gulck T. van Straaten D., Kuijken E. (2000). Opstellen en beoordelen van ecosysteemkwetsbaarheidkaarten met betrekking tot biotoopverlies en barrière-effect. Eindverslag van project 97/05. Studie uitgevoerd voor rekening van de Vlaamse Gemeenschap binnen het kader van het Vlaams Impulsprogramma Natuurontwikkeling in opdracht van de Vlaamse minister bevoegd voor natuurbehoud. PIH. (1996). GNOP Antwerpen. Reijnen, M. et al. (1991). Effect van wegen met autoverkeer op de dichtheid van broedvogels. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek (IBN-DLO) TVSAM. (2004). Inventarisatiestudie van het ecologisch potentieel: haven van antwerpen – Linkeroever – zwijndrecht en het noordkasteel op Rechteroever. TVSAM. (2004). Habitatrichtlijnen – Oriënterende natuurstudie (Linker- en Rechteroever). Van Den Bergh, E., Meire, P., Hoffmann, M. en Ysebaert, T. (1999). Natuurherstelplan Zeeschelde: drie mogelijke inrichtingsvarianten. Rapport I.N. 99.18, Brussel & UIA, Antwerpen. Van Hove, D., Nijssen, D. en Meire, P. (2003). Opstellen van instandhoudingsdoelstelling voor speciale beschermingszones in het kader van de vogelrichtlijn 79/409/EEG, de habitatrichtlijn 92/43/EEG en eventuele watergebieden van internationale betekenis (Conventie van Ramsar) in de Zeehaven van Antwerpen, poort van Vlaanderen in het Ruimtelijk Structuurplan.Deelrapport ‘Blokkersdijk’. Universiteit Antwerpen – Ecosystem Management Research Group – Rapportnummer: ECOBE 03-R53, februari 2004, studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Natuur. Van Hove, D., Nijssen, D. en Meire, P. (2003). Opstellen van instandhoudingsdoelstelling voor speciale beschermingszones in het kader van de vogelrichtlijn 79/409/EEG, de habitatrichtlijn 92/43/EEG en eventuele watergebieden van internationale betekenis (Conventie van Ramsar) in de Zeehaven van Antwerpen, poort van Vlaanderen in het Ruimtelijk Structuurplan.Deelrapport ‘Algemene methodologie’. Universiteit Antwerpen – Ecosystem Management Research Group – Rapportnummer: ECOBE 03-R53, februari 2004, studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Natuur. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 113 van 127
Verkem, S., De Maeseneer J., Vandendriessche B., Verbeylen G. & Yskout S. (2003). Zoogdieren in Vlaanderen. Ecologie en verspreiding van 1987 tot 2002. Natuurpunt Studie & JNMzoogdierenwerkgroep Vermeersch, G., Anselin A., Devos K., Herremans M., Stevens J., Gabriels J., Van Der Krieken B. & Symens P. (2004). Atlas van de Vlaamse Broedvogels 2000-2002. Instituut voor Natuurbehoud i.s.m. Likona, JNM, Ankona en Provincie West Vlaanderen
Websites www.instnat.be www.gisvlaanderen.be
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 114 van 127
LIJST VAN FIGUREN Figuur 1: Schematische weergave opbouw Natura 2000 netwerk (Europese Commissie, 2000).........21 Figuur 2: Impact van de variant Noordrand Eilandje op de habitat van Bunzing ..................................51 Figuur 3: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Optimalisatie tracé Staten-Generaal ingenomen gebieden (relatieve waarden).............61 Figuur 4: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Optimalisatie tracé Staten-Generaal ingenomen gebieden (absolute waarden) (ha) .....61 Figuur 5: Impact van het Optimalisatie tracé Staten-Generaal op de habitat van Bunzing...................63 Figuur 6: Impact van het Optimalisatie tracé Staten-Generaal op de habitat van Ree .........................64 Figuur 7: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Middentracé ingenomen gebieden (relatieve waarden)..................................................66 Figuur 8: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Middentracé ingenomen gebieden (absolute waarden) (ha) ..........................................67 Figuur 9: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Oost ingenomen gebieden (relatieve waarden)....................................................69 Figuur 10: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Oost ingenomen gebieden (absolute waarden) (ha) ............................................70 Figuur 11: Impact van het Tracé Oost op de habitat van Bunzing........................................................71 Figuur 12: Impact van het Tracé Oost op de habitat van Ree ..............................................................72 Figuur 13: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Zwijndrecht ingenomen gebieden (relatieve waarden) .........................................75 Figuur 14: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Zwijndrecht ingenomen gebieden (absolute waarden) (ha)..................................75 Figuur 15: Impact van het tracé Zwijndrecht op de habitat van Bunzing ..............................................76 Figuur 16: Impact van het tracé Zwijndrecht op de habitat van Ree ....................................................77 Figuur 17: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Krijgsbaan ingenomen gebieden (relatieve waarden) ..........................................79 Figuur 18: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Krijgsbaan ingenomen gebieden (absolute waarden) (ha) ...................................80 Figuur 19: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Krijgsbaan bis ingenomen gebieden (relatieve waarden).....................................82 Figuur 20: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door het Tracé Krijgsbaan bis ingenomen gebieden (absolute waarden) (ha) .............................83 Figuur 21: Impact van het tracé Krijgsbaan bis op de habitat van Bunzing ..........................................84 Figuur 22: Impact van het tracé Krijgsbaan bis op de habitat van Bunzing ..........................................85 Figuur 23: Impact van de tramlijnen Linkeroever en Zwijndrecht op de habitat van Bunzing ...............87 Figuur 24: Overzicht van de GIS-resultaten voor de verschillende tracéalternatieven voor het deelgebied Linkeroever-Oosterweel (ha) .....................................................................................89 Figuur 25: Overzicht van de GIS-resultaten voor de verschillende tracéalternatieven voor het deelgebied Linkeroever-Oosterweel (behalve de biologisch waardevolle en zeer waardevolle gebieden en de gebieden met groene bestemmingen) (ha) .........................................................89 Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 115 van 127
Figuur 26: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door de Tunnel-Singel ingenomen gebieden (relatieve waarden) ..............................................100 Figuur 27: Verdeling van de habitatgeschiktheid voor de verschillende aandachtssoorten van de door de Tunnel-Singel ingenomen gebieden (absolute waarden) (ha) .......................................101 Figuur 28: Natuurlijke structuur van het plangebied ...........................................................................108
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 116 van 127
LIJST VAN TABELLEN Tabel 1: Toetsingscriteria voor de effectbespreking op planniveau en op gebiedsniveau ....................10 Tabel 2: Broedende soorten (gegevens zijn alleen beschikbaar voor Blokkersdijk en Kuifeend samen) (aantal broedparen).........................................................................................................16 Tabel 3: Niet-broedende soorten van de bijlage I van de Vogelrichtlijn (gegevens zijn alleen beschikbaar voor Blokkersdijk en Kuifeend samen) .....................................................................17 Tabel 4: Aanmelding en voorkomen wintergasten (Blokkersdijk) .........................................................17 Tabel 5: Tot nu toe waargenomen soorten in Blokkersdijk (toevallige waarnemingen of vondsten).....19 Tabel 6: Karteringseenheden volgens de BWK (Blokkersdijk) .............................................................20 Tabel 7: Overzicht van de elementen van de natuurlijke structuur en hun juridische en beleidsmatige karakteristieken.....................................................................................................33 Tabel 8: Voorgesteld beheer voor een aantal gebieden.......................................................................36 Tabel 9: Overzicht van het aantal doorkruiste km-hokken met oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties (strategie 1) .................................................................................................38 Tabel 10: Overzicht van het aantal doorkruiste km-hokken met oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties (strategie 2) .................................................................................................40 Tabel 11: Overzicht van het aantal doorkruiste km-hokken met oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties (strategie 3) .................................................................................................41 Tabel 12: Overzicht van het aantal doorkruiste km-hokken met oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties .....................................................................................................................42 Tabel 13: Totale oppervlakte-inname voor de verschillende strategieën..............................................43 Tabel 14: Overzicht van de resultaten op planniveau ..........................................................................43 Tabel 15: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor de variant Straatsburgdok binnen het deelgebied Antwerpen Noord (ha)..................................................................................................................48 Tabel 16: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor de variant Straatsburgdok (ha) binnen het deelgebied Antwerpen Noord ......50 Tabel 17: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor de variant Noordrand Eilandje binnen het deelgebied Antwerpen Noord (ha) ...............................................................................................52 Tabel 18: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor de variant Noordrand Eilandje (ha) binnen het deelgebied Antwerpen Noord ...........................................................................................................................................53 Tabel 19: Overzicht van de resultaten voor Antwerpen Noord .............................................................54 Tabel 20: Overzicht van de resultaten voor Antwerpen Noord incl. milderende maatregelen ..............56 Tabel 21: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor het Optimalisatie tracé Staten-Generaal binnen het deelgebied Linkeroever (ha) ........................................................................................................59 Tabel 22: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor het Optimalisatie tracé Staten-Generaal (ha).................................................60 Tabel 23: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor het Middentracé binnen het deelgebied Linkeroever (ha) ..............................................................................................................................................65 Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 117 van 127
Tabel 24: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor het Middentracé (ha)......................................................................................66 Tabel 25: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor het Tracé Oost binnen het deelgebied Linkeroever (ha) ..............................................................................................................................................68 Tabel 26: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor het Tracé Oost (ha)........................................................................................69 Tabel 27: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor het Tracé Zwijndrecht binnen het deelgebied Linkeroever (ha)...........................................................................................................................73 Tabel 28: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor het Tracé Zwijndrecht (ha) .............................................................................74 Tabel 29: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor het Tracé Krijgsbaan binnen het deelgebied Linkeroever (ha)...........................................................................................................................78 Tabel 30: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor het Tracé Krijgsbaan (ha) ..............................................................................79 Tabel 31: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor het Tracé Krijgsbaan bis binnen het deelgebied Linkeroever (ha)...........................................................................................................................81 Tabel 32: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor het Tracé Krijgsbaan bis (ha).........................................................................82 Tabel 33: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor de tramlijnen Zwijndrecht en Linkeroever binnen het deelgebied Linkeroever (ha) ........................................................................................................86 Tabel 34: Overzicht van de GIS-resultaten voor de verschillende tracéalternatieven voor het deelgebied Linkeroever-Oosterweel (ha) .....................................................................................88 Tabel 35: Overzicht van de GIS-resultaten m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor de verschillende tracéalternatieven voor het deelgebied LinkeroeverOosterweel (ha) ...........................................................................................................................91 Tabel 36: Overzicht van de resultaten voor Linkeroever-Oosterweel ...................................................93 Tabel 37: Overzicht van de resultaten voor Linkeroever incl. milderende maatregelen .......................95 Tabel 38: Resultaten van de GIS-analyse voor het criterium Aantasting van de oppervlakte van gebieden met natuurlijke potenties voor de Tunnel-Singel binnen het deelgebied Ringzone (ha) ..............................................................................................................................................99 Tabel 39: Resultaten van de GIS-analyse m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor de Tunnel-Singel (ha) ..................................................................................100 Tabel 40: Overzicht van de GIS-resultaten voor de verschillende tracéalternatieven voor het deelgebied Ringzone (ha) ..........................................................................................................102 Tabel 41: Overzicht van de GIS-resultaten m.b.t. de gevoeligheid voor barrièrewerking en versnippering voor de verschillende projecten voor het deelgebied Ringzone (ha)....................103 Tabel 42: Overzicht van de resultaten voor de projecten in het deelgebied Ringzone .......................103 Tabel 43: Overzicht van de resultaten in de Ringzone incl. milderende maatregelen ........................104
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 118 van 127
BIJLAGE 1: JURIDISCH EN BELEIDSMATIG KADER
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 119 van 127
Europese richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Doel: de biodiversiteit behouden en instandhouding en herstel van de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora die hier deel uitmaken. De habitatrichtlijn bevat zowel maatregelen inzake gebiedsbescherming als inzake soortbescherming en gaat uit van de aanwijzing van speciale beschermingszones.
Habitatrichtlijn
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Speciale beschermingszones worden aangewezen
21/05/1992; B.Vl.Reg. 04/05/2001
Speciale beschermingszones worden aangewezen
Pagina 121 van 127
In het kader van de habitatrichtlijn werd in 1996 een eerste voorstel van beschermingszones voor Vlaanderen ingediend bij de Europese Commissie. De evaluatie van dit voorstel toonde echter aan dat voor een aantal habitats en soorten onvoldoende oppervlakte was aangeduid. Een aanvulling van de voorgestelde beschermingszones was nodig. De voorstellen tot herziening en
Elke lidstaat is verplicht om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om een voldoende gevarieerdheid aan leefgebieden voor vogels met voldoende omvang te beschermen, in stand te houden of te herstellen. Sinds 1988 zijn er een aantal Speciale Beschermingzones aangeduid. In totaal werden in Vlaanderen 23 gebieden aangeduid. De nabijheid van vogelrichtlijngebieden zal moeten worden geëvalueerd in de S-MER. Vrijwaren van deze gebieden voor schade.
Vogelrichtlijn
B.Vl.Reg. 17/10/1988
Algemeen
B.Vl.Reg. 27/07/1984
Het bermbesluit beoogt een natuurvriendelijk bermbeheer te stimuleren via een aangepast maaibeheer met daartoe geschikt materieel en met verbod tot gebruik van biociden.
Bermbesluit
Dit besluit is van toepassing op bermen langs zowel wegen als waterlopen en spoorwegen waarvan het beheer toebehoort aan o.a. de openbare besturen.
Algemeen voor de horizontale maatregelen (niet gebiedsgebonden) Gebiedsspecifiek voor de beschermde gebieden (VRL, HRL, VEN, groene bestemmingen)
21/10/1997 en uitvoeringsbesluiten B.Vl.Reg. 23/07/1983; 29/07/1999; 11/05/1999; 13/04/1999; 19/07/2002
In 1997 uitgevaardigd decreet. Volgens dit decreet mag er geen natuur meer verloren gaan (standstill-principe). Uitbouw van een Vlaams Ecologisch Netwerk en Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk.
Decreet op het natuurbehoud
Algemeen / Gebiedspecifiek
Datum
Juridisch kader
Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent en Historische fortengordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat
Blokkersdijk
Het beheer van de wegbermen is onderworpen aan het bermbesluit. Aangezien het veelal wegen betreft in beheer van de Vlaamse overheid, is het aangewezen het beheer van de wegbermen als voorbeeldproject te nemen.
Bijkomende bepalingen gelden voor de beschermde gebieden.
Volgens het standstill-principe moeten alle projecten zo ontworpen en uitgevoerd worden dat de schade aan natuur vermeden of tenminste beperkt wordt.
Relevantie voor de geplande ingrepen
De Vlaamse regering besloot op 19 juli 2002 om de eerste selectie van gebieden voor het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) voorlopig vast te stellen. Dit betekent dat de geselecteerde gebieden in een openbaar onderzoek aan de bevolking werden voorgelegd. Dit openbaar onderzoek liep van 23 september 2002 tot 22 november 2002. De Vlaamse regering besliste op 18 juli 2003 over de definitieve afbakening van het eerste deel van het VEN (86.500 ha).
VEN
Gebieden met bepaalde bestemmingen.
•
Gebiedsspecifieke afbakening
Beschermde duingebieden;
•
B.Vl. Reg 18/07/2003
Watergebieden van internationale betekenis;
•
Gebiedspecifieke afbakening
Speciale beschermingszones;
•
Bepaalde gebieden en zones vastgelegd in het besluit. Gebieden zoals:
Decreet dd. 21/10/1997
B.Vl.Reg. 16/07/1996, opgevolgd door B.Vl.Reg dd. 23/07/1998 in uitvoering van het Decreet van 21/10/1997
Pagina 122 van 127
Verschillende gebieden werden hierbij aangeduid. Bescherming van deze gebieden.
Vlaamse natuur -en bosreservaten / Erkende natuurreservaten
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21/10/1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu regelt de vergunningsplicht voor vegetatiewijziging. Enerzijds worden de gebieden vastgelegd waarvoor een natuurvergunning is vereist en anderzijds legt het verbodsbepalingen m.b.t. bepaalde activiteiten op.
Vergunningsplicht voor vegetatiewijzigingen
uitbreiding van de habitatrichtlijngebieden werden opgemaakt en wetenschappelijk onderbouwd in een samenwerkingsverband tussen de afdeling Natuur en de afdeling Bos en Groen van AMINAL, het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer en het Instituut voor Natuurbehoud. Hierbij werd rekening gehouden met de algemeen aanvaarde wetenschappelijke principes over de uitbouw van ecologische netwerken en duurzame ontwikkeling en behoud van ecosystemen. De toetsing van de kaarten gebeurde na overleg met, en advies van verschillende betrokken afdelingen en administraties van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Een onafhankelijke wetenschappelijke toetsingscommissie, onder leiding van Prof. Dr. R. Verheyen (UA), heeft de uiteindelijke kaartvoorstellen `bevestigd', vooraleer ze aan de Vlaamse regering werden voorgelegd. Op 4 mei 2001 heeft de Vlaamse regering het voorstel van aanvulling met 32 000 ha goedgekeurd. De totale oppervlakte die door Vlaanderen momenteel als habitatrichtlijngebied bij de Europese Commissie is aangemeld bedraagt nu 101.891 ha, verdeeld over 38 gebieden.
Beschermde gebieden
Beschermde gebieden
Beschermde gebieden
Definitieve versie
27/11/2001
Pagina 123 van 127
Faunagericht beheer in provinciale domeinen en bij
Milieubeleidsplan Provincie Antwerpen
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
In dit EU-document wordt een methodologie opgesteld voor de evaluatie zoals gevraagd onder artikel 6.3 en artikel 4 van de habitatrichtlijn.
Assessment of Plans and Projects Significantly affecting Natura 2000 sites
Het behoud aan biodiversiteit.
Versnippering: De ecologische samenhang van biotopen optimaliseren in functie van het instandhouden, ontwikkelen of herstellen van leefbare (meta)populaties voor zoveel mogelijk doelsoorten.
Algemeen
Gebiedsspecifiek voor VRL- en HRL-gebieden
Algemeen
Definitieve versie goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 19 september 2003
Natuurbehoud en bevordering van de biologische en landschappelijke diversiteit, met name door de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke habitats, ecosystemen en landschappen met ecologische waarde en het behoud van wilde soorten, in het bijzonder van de bedreigde, kwetsbare, zeldzame of endemische.
Milieubeleidsplan 2003-2007
Specifieke Ramsargebieden werden aangeduid
Algemeen
Algemeen
Algemeen / Gebiedspecifiek
Wet van 22/02/1979
B.VL.Reg. 13/06/1990 gewijzigd bij decreet dd. 21/10/1997; 18/05/1999; 17/07/2000; B.Vl.Reg. 16/02/2001
Decreet van 19/03/1996
Datum
Wet van 22 februari 1979. Wereldwijd behoud van waterrijke gebieden van internationale betekenis met in het bijzonder gebieden met verblijfplaatsen voor watervogels en verstandig gebruik van watergebieden. Op Vlaams niveau zijn 4 gebieden aangeduid als Ramsargebied. Een aantal andere gebieden wordt opgegeven als mogelijke Ramsargebieden. Vrijwaren van deze gebieden door enige vorm van schade.
Regels inzake compensatie van ontbossing en ontheffing van het verbod op ontbossing worden vastgelegd in het Besluit van de Vlaamse Regering van 16/02/2001.
Dit decreet regelt voor alle bossen in Vlaanderen de verschillende functies. Naast een multifunctionaliteit legt het decreet ook nadruk op bescherming en behoud van het bos in Vlaanderen.
Indien beschermde diersoorten voorkomen binnen een bepaald gebied dient de impact van de werken te worden nagegaan. Eventueel dienen compenserende maatregelen te worden voorzien in overleg met de betrokken instantie Aminal Afdeling Natuur.
In 1996 werd het biodiversiteitsverdrag van Rio in goedgekeurd door de Vlaamse Regering. De doelstelling is een zo hoog mogelijke biodiversiteit voor Vlaanderen na te streven.
Beleidsmatig kader
Ramsargebieden
Bosdecreet
Soortenbescherming
Wordt gebruikt om lopende
Zie hoger
Algemene doelstellingen met betrekking tot versnippering en verlies aan biodiversiteit zijn van toepassing in het plangebied
Relevantie voor de geplande ingrepen
Niet van toepassing in het plangebied
Van toepassing op SintAnnabos op Linkeroever
Horizontale maatregel volgens het natuurdecreet
Een regionaal landschap is een samenwerkingsverband dat door een provincie of op initiatief van minstens drie gemeenten wordt gestart. Ze zijn actief in een streek met een hoge concentratie aan waardevolle natuurterreinen of landschapselementen. Regionale landschappen worden opgericht in het kader van het Decreet op Natuurbehoud.
Regionale landschappen
Uitvoeringsbesluit dd. 08/12/1998 van het decreet betreffende het natuurbehoud dd. 21/10/1997
/
Goedkeuring in de diverse gemeenteraden
Definitieve versie goedgekeurd door de provincieraad op 19 februari 2004
goedgekeurd door de Provincieraad op 27 november 2003
Pagina 124 van 127
Is opgesteld door de Vlaamse administratie ter voorbereiding van de afbakening van het VEN.
Gewenste natuur -en bosstructuur
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
De GNOP's werden in de diverse gemeenten goedgekeurd. Doelstellingen inzake natuur en verschillende actiepunten worden per deelgebied opgegeven.
Deel 3 is een actieplan. Dit actieplan is opgevat als een overzicht van projecten die de komende decennia mogelijk kunnen uitgewerkt worden. In het milieubeleidsplan 2003-2007, dat door de Provincieraad werd goedgekeurd op 27 november 2003, is reeds een selectie opgenomen van de projecten uit het PNOP.
Deel 2 bevat een beleidsvisie die kort de algemene doelstellingen van het provinciaal natuurbeleid schetst
Deel 1 omvat een overzicht van de provinciale bevoegdheden inzake natuur en een zeer uitgebreide inventaris van de natuur in de provincie, zowel gebiedsgericht als soortgericht.
Groen en natuur integreren in het stadsbeeld.
Achteruitgang van natuur en biodiversiteit tegengaan.
infrastructuurwerken (o.a. bij de heraanleg van provinciale wegen rekening houden met de migratie van diersoorten)
Gemeentelijke Natuurontwikkelingsplannen van de verschillende gemeenten
Provinciaal Natuurontwikkelingsplan
2003-2007
Gebiedspecifiek
Gebiedsspecifiek
Algemeen
Algemeen
In het plangebied zijn er geen Regionale Landschappen afgebakend.
Overzicht van voor natuur belangrijke gebieden
Wordt gebruikt om lopende natuurgerelateerde initiatieven te inventariseren
Wordt gebruikt om lopende natuurgerelateerde initiatieven te inventariseren
natuurgerelateerde initiatieven te inventariseren
BIJLAGE 2: SOORTEN VAN BIJLAGE 1 VAN DE VOGELRICHTLIJN DIE ZIJN BETROKKEN BIJ DE AANWIJZING VAN SPECIALE BESCHERMINGSZONES (VOGELRICHTLIJNGEBIEDEN) Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Blauwborst
Luscinia svecica
Blauwe kiekendief
Circus cyaneus
Boomleeuwerik
Lullula arborea
Brandgans
Branta leucopsis
Bruine kiekendief
Circus aeruginosus
Duinpieper
Anthus campestris
Dwergstern
Sterna albifrons
Goudplevier
Pluvialis apricaria
Grauwe kiekendief
Circus pygargus
Grauwe klauwier
Lanius collurio
Grote stern
Sterna sandvicensis
Grote zilverreiger
Egretta alba
IJsvogel
Alcedo atthis
Kemphaan
Philomachus pugnax
Kleine zilverreiger
Egretta garzetta
Kleine zwaan
Cygnus columbianus
Kluut
Recurvirostra avosetta
Korhoen
Tetrao tetrix
Kraanvogel
Grus grus
Kuifduiker
Podiceps auritus
Kwartelkoning
Crex crex
Lachstern
Gelochelidon nilotica
Lepelaar
Platalea leucorodia
Nachtzwaluw
Caprimulgus europaeus
Nonnetje
Mergus albellus
Noordse stern
Sterna paradisaea
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 125 van 127
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Parelduiker
Gavia arctica
Porseleinhoen
Porzana porzana
Purperreiger
Ardea purpurea
Reuzenstern
Sterna caspia
Roerdomp
Botaurus stellaris
Roodkeelduiker
Gavia stellata
Rosse grutto
Limosa lapponica
Slechtvalk
Flaco peregrinus
Velduil
Asio flammeus
Visarend
Pandion haliaetus
Visdief
Sterna hirundo
Wespendief
Pernis apivorus
Wilde zwaan
Cygnus cygnus
Woudaapje
Ixobrychus minutus
Zeearend
Haliaeetus albicilla
Zwarte specht
Dryocopus martius
Zwarte stern
Chilodonias niger
Zwartkopmeeuw
Larus melanocephalus
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 126 van 127
BIJLAGE 3: KAARTENLIJST Kaart 1 Habitatkaart voor Bruine kiekendief Kaart 2 Habitatkaart voor Bunzing Kaart 3 Habitatkaart voor Eekhoorn Kaart 4 Habitatkaart voor Levendbarende hagedis Kaart 5 Habitatkaart voor Ree Kaart 6 Habitatkaart voor Tureluur Kaart 7 Habitatkaart voor Waterspitsmuis Kaart 8 Habitatkaart voor Otter Kaart 9 Habitatkaart voor Rugstreeppad Kaart 10 Situering van de Vogelrichtlijngebieden binnen het plangebied Kaart 11 Situering van de Habitatrichtlijngebieden binnen het plangebied Kaart 12 Situering van de groengebieden op Linkeroever Kaart 13 Biologische waarderingskaart voor de groengebieden op Linkeroever Kaart 14 Situering van de natuurlijke structuur binnen het plangebied Kaart 15 Rasterkaart met de Vogelrichtlijngebieden binnen het plangebied Kaart 16 Rasterkaart met de Habitatrichtlijngebieden binnen het plangebied Kaart 17 Rasterkaart met de VEN-gebieden binnen het plangebied Kaart 18 Rasterkaart met de erkende en Vlaamse natuurreservaten binnen het plangebied Kaart 19 Rasterkaart met de groene bestemmingen binnen het plangebied Kaart 20 Biologische waarderingskaart Antwerpen Noord Kaart 21 Biologische waarderingskaart Linkeroever Kaart 22 Biologische waarderingskaart Ringzone
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Fauna en Flora
Pagina 127 van 127
© d-@las TV SAM, Resource Analysis, sep 2004