PLAN MILIEUEFFECTRAPPORT
MASTERPLAN ANTWERPEN
TECHNISCH DEELRAPPORT ‘BODEM EN GRONDWATER’
Versie: Definitief Mei 2005
Versie Definitief
Datum Mei 2005
Opgesteld: Afd. / Discipline
Functie
Naam
Bodem
Erkend deskundige Bodem
Wouter Gevaerts
Bodem
deskundige Bodem
Simon Jans
Geverifieerd en goedgekeurd: Functie MER-coördinator
Naam Marc Van Dyck
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 2 van 116
Samenvatting
Hoofdrapport
Technische deelrapporten
Bijlagen
Inleiding
Inleiding
Mens-Mobiliteit
Bijlage A Verkeersmodel MMA2+
Hoofdstuk 1: Probleemstelling, nut en noodzaak
Hoofdstuk 1: Algemene Inlichtingen
Bodem en Grondwater
Bijlage B Passende beoordeling
Hoofdstuk 2: Geplande ingrepen en alternatieven
Hoofdstuk 2: Probleemstelling, nut en noodzaak
Lucht
Bijlage C Watertoets
Hoofdstuk 3: Situering van het plan
Hoofdstuk 3: Geplande ingrepen en alternatieven
Geluid
Bijlage D MCA-rapport
Hoofdstuk 4: Belangrijkste effecten
Hoofdstuk 4: Juridisch en beleidsmatig kader; afwegingskader
Oppervlaktewater
Hoofdstuk 5: Vergelijking van de alternatieven
Hoofdstuk 5: Referentiesituatie
Trillingen
Hoofdstuk 6: Effecten en afweging op planniveau
Fauna en Flora
Hoofdstuk 7: Effecten en afweging op gebiedsniveau
Monumenten, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Hoofdstuk 8: Maatregelen voor postevaluatie
Externe Veiligheid
Hoofdstuk 9: Leemten in de kennis
Mens-Ruimtelijke aspecten
Hoofdstuk 10: Conclusies
Mens-Gezondheidszorg en belevingswaarde
Begrippenlijst
Referentielijst
Lijst met afkortingen
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 3 van 116
LEESWIJZER Dit Technisch Deelrapport maakt deel uit van het plan-MER voor het Masterplan Antwerpen. Om het rapport te kunnen begrijpen is het noodzakelijk vooraf het hoofdrapport te lezen. Daarin worden alle aspecten behandeld die van belang zijn om het Masterplan en de plan-m.e.r. in hun geheel te begrijpen. Dit rapport bespreekt uitsluitend de aspecten die betrekking hebben op de discipline ‘Bodem en Grondwater’. In wat volgt wordt het aspect bodem besproken in het kader van het plan-MER Masterplan Mobiliteit Antwerpen. In het eerste deel wordt het toetsingskader en de methodiek toegelicht. In deel twee komt de evaluatie op planniveau aan bod. Deel drie bespreekt de effecten op gebiedsniveau. In dit deel worden ook milderende maatregelen voorgesteld. Verder wordt ook een voorstel gegeven voor monitoring en evaluatie, komen leemten in kennis aan bod en hun impact op de wetenschappelijkheid van de studie. Tot slot is een niet-technische samenvatting opgemaakt. De kaarten zijn opgenomen in bijlagen achteraan dit document.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 4 van 116
INHOUDSOPGAVE
1.
BEOORDELINGSMETHODIEK.....................................................................................................7 1.1. INLEIDING ................................................................................................................................ 7 1.1.1. Beoordelingskader ..........................................................................................................7 1.2. PLANNIVEAU ............................................................................................................................ 8 1.2.1. Overzicht van de criteria .................................................................................................8 1.2.2. Criterium “bodemverstoring”............................................................................................9 1.2.3. Criterium “afgraven van verontreinigde bodem” ............................................................11 1.2.4. Criterium “afvoer van grondstoffen”...............................................................................11 1.2.5. Criterium “grondwaterkwantiteit” ...................................................................................11 1.3. GEBIEDSNIVEAU..................................................................................................................... 12 1.3.1. Criterium “bodemverstoring”..........................................................................................12 1.3.2. Andere criteria...............................................................................................................13
2.
PLANNIVEAU..............................................................................................................................14 2.1. BESCHRIJVING VAN DE BESTAANDE TOESTAND ......................................................................... 14 2.1.1. Afbakening studiegebied ...............................................................................................14 2.1.2. Geologische opbouw en kenmerken van de lagen incl. hydrogeologie .........................14 2.1.3. Grondwaterkwetsbaarheid ............................................................................................16 2.1.4. Grondwaterwinningen ...................................................................................................16 2.1.5. Chemische bodemkarakteristieken - bodemkwaliteit.....................................................17 2.1.6. Bodemkundige beschrijving ..........................................................................................18 2.1.7. Bodemgebruik...............................................................................................................21 2.2. EVALUATIE OP PLANNIVEAU..................................................................................................... 22 2.2.1. Ruimtebeslag/bodemverstoring.....................................................................................23 2.2.2. Afgraven verontreinigde gronden ..................................................................................27 2.2.3. Grondverzet/afvoer van grondstoffen ............................................................................29 2.2.4. Calamiteiten ..................................................................................................................33 2.2.5. Grondwaterkwantiteit ....................................................................................................33 2.3. CONCLUSIES ......................................................................................................................... 37 2.3.1. Overzicht van de resultaten...........................................................................................37 2.3.2. Besluit ...........................................................................................................................37
3.
GEBIEDSNIVEAU .......................................................................................................................40 3.1. ANTWERPEN NOORD .............................................................................................................. 40 3.1.1. Beschrijving van de bestaande toestand.......................................................................40 3.1.2. Evaluatie- van de effecten in Antwerpen Noord ............................................................44 3.1.3. Conclusies ....................................................................................................................53 3.1.4. Milderende maatregelen ...............................................................................................54 3.2. LINKEROEVER-OOSTERWEEL .................................................................................................. 56 3.2.1. Beschrijving van de bestaande toestand.......................................................................56 3.2.2. Evaluatie van de effecten in Linkeroever-Oosterweel....................................................59 3.2.3. Conclusies ....................................................................................................................72 3.2.4. Milderende maatregelen ...............................................................................................75
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 5 van 116
3.3. RINGZONE ............................................................................................................................. 76 3.3.1. Beschrijving van de bestaande toestand.......................................................................76 3.3.2. Evaluatie van de effecten in de Ringzone .....................................................................78 3.3.3. Conclusies ....................................................................................................................82 3.3.4. Milderende maatregelen ...............................................................................................84 4.
VOORSTEL VOOR MONITORING EN EVALUATIE VAN DE EFFECTEN.................................85
5.
LEEMTEN IN KENNIS EN GEVOLGEN VOOR DE WETENSCHAPPELIJKHEID VAN HET RAPPORT ...................................................................................................................................86
6.
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING .......................................................................................87 6.1. INLEIDING .............................................................................................................................. 87 6.1.1. Planniveau ....................................................................................................................87 6.1.2. Gebiedsniveau ..............................................................................................................87 6.2. PLANNIVEAU .......................................................................................................................... 88 6.2.1. Bestaande toestand ......................................................................................................88 6.2.2. Effecten.........................................................................................................................89 6.3. GEBIEDSNIVEAU..................................................................................................................... 94 6.3.1. Antwerpen Noord ..........................................................................................................94 6.3.2. Linkeroever Oosterweel ................................................................................................95 6.3.3. Ringzone.......................................................................................................................97
VERKLARENDE WOORDENLIJST..................................................................................................100 REFERENTIELIJST ..........................................................................................................................101 LIJST VAN FIGUREN .......................................................................................................................102 LIJST VAN TABELLEN ....................................................................................................................103 BIJLAGE 1: JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN ....................................105 BIJLAGE 2 : KAARTEN PLANGEBIED ...........................................................................................108 BIJLAGE 3: KAARTEN GRONDWATERMODEL.............................................................................109 BIJLAGE 4: KAARTEN GEBIED ANTWERPEN NOORD ................................................................114 BIJLAGE 5: KAARTEN GEBIED LINKEROEVER – OOSTERWEEL ..............................................115 BIJLAGE 6: KAARTEN GEBIED RINGZONE ..................................................................................116
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 6 van 116
1.
BEOORDELINGSMETHODIEK
1.1. Inleiding Infrastructuurwerken zoals de aanleg van nieuwe wegen, het graven van tunnels, het bouwen van bruggen, verbreden van een kanaal hebben een belangrijke impact op de bodem en grondwater. De bodem wordt plaatselijk verhard, grote volumes grond worden uitgegraven en op andere plaatsen opnieuw gebruikt en de grondwaterstand kan plaatselijk wijzigen ten gevolge van de werken. De impact van de werken op de bodem en op het grondwater wordt in deze deelstudie beschreven.
1.1.1.
Beoordelingskader
De evaluatie van de effecten op de bodem in het Plan-MER gebeurt aan de hand van het beoordelingskader dat eerder voorgesteld werd in de kennisgeving. Het beoordelingskader bevat een overzicht van de subdoelstellingen, operationele doelstellingen, hoofdcriteria en detailcriteria. De uitwerking van de detailcriteria wordt verder toegelicht in de methodiek op planniveau en gebiedsniveau. In de discipline Bodem en Grondwater wordt de bijdrage van het Masterplan Antwerpen op volgende subdoelstellingen onderzocht: Maximaliseren van de leefbaarheid; Minimaliseren van de schade aan milieu en natuur. In Tabel 1wordt het beoordelingskader meer in detail voorgesteld.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 7 van 116
Tabel 1: Beoordelingskader Bodem (plan- en gebiedsniveau) Subdoelstelling
Maximaliseren van de leefbaarheid
Minimaliseren van de schade aan milieu en natuur
Operationele doelstelling
Minimaliseren van het gezondheidsrisico
Minimaliseren van de natuurdegradatie
Hoofdcriteria
Detailcriteria
Bodemverstoring of – aantasting door ruimtebeslag Wijziging kwaliteit Kans op calamiteiten bodem Afgraven van verontreinigde bodem Afvoer van grondstoffen Wijziging grondwaterregime
Grondwaterkwantiteit
Wijziging kwaliteit grondwater
Kans op calamiteiten
Bodemverstoring of – aantasting door ruimtebeslag Kans op calamiteiten Wijziging bodem Afgraven van verontreinigde bodem Afvoer van grondstoffen Wijziging kwaliteit grondwater
Kans op calamiteiten
Uit Tabel 1 blijkt dat het beoordelingskader op enkele punten afwijkt van het beoordelingskader voorgesteld in de kennisgeving. Het criterium ‘aantal en spreiding van de bemalingen’ werd niet opgenomen aangezien de bemalingsdebieten per scenario globaal gezien niet extreem zullen variëren. In de verschillende project-MER’s zal hier meer in detail op worden ingegaan.
1.2. Planniveau 1.2.1.
Overzicht van de criteria
Op planniveau, waar verschillende strategieën worden afgewogen, kan onderscheid gemaakt worden tussen effecten op de bodem en grondwater ten gevolge van de aanleg van de infrastructuur en effecten ten gevolge van de gebruiksfase (het verkeer). Laatstgenoemde effecten zijn secundaire effecten en hangen samen met de verkeersintensiteit. Hierbij gaat het tijdens de gebruiksfase steeds om effecten op de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Gevolgen van gewijzigde verkeersintensiteiten of van gewijzigde verhoudingen in de verkeersstromen (vrachtwagens/personenwagens) op de bodem en het grondwater zijn gerelateerd
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 8 van 116
aan verschillen in uitstoot en hiermee samenhangend mogelijke plaatselijke depositie of aan verschillen in ongevalkans met calamiteuze vervuiling van de bodem en grondwater tot gevolg. Verschillen in depositie tussen de diverse strategieën worden reeds meegenomen bij de discipline lucht en een aparte begroting ervan voor het compartiment bodem en grondwater geeft bijgevolg geen extra onderscheidende input over de strategieën. Primaire effecten op de bodem zijn vooral te verwachten tijdens de aanlegfase en hangen samen met het ruimtebeslag van de nieuwe infrastructuur. Volgende effecten worden op planniveau als relevant beschouwd: •
Bodemverstoring of –aantasting door ruimtebeslag;
•
Het verwijderen van mogelijk verontreinigde bodem;
•
Afvoer van grond en het gebruik ervan als grondstof.
Primaire effecten op het grondwater zijn te verwachten tijdens de aanlegfase ten gevolge van bijvoorbeeld bemalingen en nadien ten gevolge van de aanwezigheid van verharding en drainage.
1.2.2.
Criterium “bodemverstoring”
De bodemverstoring die tijdens de aanlegfase opgetreden is, zal tijdens de gebruiksfase ter plaatse van de aanwezige nieuwe infrastructuur verder doorwerken (afgedekte bodem, verdichting, gewijzigd bodemgebruik, verstoordz bodemprofiel). Op planniveau wordt het definitief ruimtebeslag per strategie begroot en vergeleken met het nulalternatief en de andere strategieën. Met definitief ruimtebeslag wordt de permanente bodemverstoring ten gevolge van de verharding door wegen, tunnels en tolpleinen bedoeld. Het oorspronkelijk bodemprofiel en de bodemstructuur worden hierbij verstoord, de bodem wordt afgedekt. De ernst van het effect bodemverstoring wordt in de eerste plaats bepaald door de huidige globale bodemkwaliteit (fysisch, chemisch, biologisch). Verstoring van niet verstoorde of natuurlijke bodems zal negatiever beoordeeld worden dan verstoring van reeds verstoorde bodems. Er zijn momenteel echter geen systematische en toegankelijke gegevens beschikbaar over de toestand van de Vlaamse bodems met betrekking tot basisbodemkwaliteit (fysisch, chemisch, biologisch) en de actuele aantasting door afdichting, verdichting, uitputting, profielafbraak, wijziging microreliëf, erosie en verzilting. Ook kunnen bodems nog niet beschermd worden om hun intrinsieke (historischwetenschappelijke) waarde. Het beleid of juridisch kader inzake bodembescherming dient nog ontwikkeld te worden, enkel voor erosie is een eerste aanzet gegeven. Om in afwachting bodemverstoring te kunnen beoordelen worden in dit MER de gegevens van de bodemkaart en de bodemgebruikskaart gebruikt. Beide kaarten geven een indicatie van de huidige bodemverstoringsgraad. Om de verschillende strategieën op planniveau te beoordelen zullen beide kaarten (OC Gis Vlaanderen) gehanteerd worden. Daarnaast dient eveneens rekening gehouden te worden met de mogelijke toekomstige bestemming van de bodem voor het bepalen van de ernst van de impact op de bodem. Aantasting van bodems die na de werken opnieuw vegetatie dienen te dragen (natuurlijk of niet-verstoord bodemgebruik) wordt negatiever beoordeeld dan bodems met een niet-natuurlijk of verstoord toekomstig bodemgebruik (bodembestemming). Het toekomstig gebruik van de bodem in het plangebied is mede vastgelegd in de verschillende geldende en in opmaak zijnde planningsdocumenten (gewestplannen, structuurplannen, natuurbeleidsplannen zoals GNOP, PNOP, VEN-gebieden, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden, ...). Voor het plangebied komt het huidig bodemgebruik nu reeds grotendeels overeen met de gewenste bodembestemmingen. Aangezien geen belangrijke grootschalige wijzigingen of sterke trends in het Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 9 van 116
huidig bodemgebruik binnen het plangebied op korte en middellange termijn verwacht worden, is de beoordeling ten opzichte van de huidige bodemgebruikskaart eveneens geldig voor het toekomstig bodemgebruik. Wanneer van de bodemkaartgegevens uitgegaan wordt, zijn verstoorde bodems (sterk) antropogeen beïnvloedde bodems. Landbouwkundig gebruik wordt hierbij dus niet als antropogene verstoring beschouwd. Antropogeen verstoorde bodems hebben geen bodemserie en worden onder de kunstmatige gronden geklasseerd. Ze worden aangeduid met hoofdlettercode O op de bodemkaart (bv. ON : opgehoogde terreinen, OE : groeven, OT: sterk vergraven terreinen, OBD : dijk, OA : afgegraven terreinen, OB : bebouwde zone, ...). Niet-verstoorde bodems zijn de zandige gronden, lemige zandgronden, lichte zandleemgronden, zandleemgronden, lemige gronden, kleigronden, zware kleigronden, veengronden, duingronden in landbouw- of (semi-)natuurlijk gebruik. Op de gedetailleerde bodemkaart worden deze bodems via de drielettercode volgens de bodemkaartclassificatie aangeduid. Kaart 2 in bijlage 2 : Kaarten plangebied toont het voorkomen van verstoorde en niet-verstoorde bodems in het plangebied waarbij een vereenvoudigde bodemkaart weergegeven is (enkel de textuur in combinatie met de drainagetoestand van de niet-verstoorde bodems is weergegeven). Kaart 3 (bijlage 2 : Kaarten plangebied) geeft een overzicht van de belangrijkste bodemprofieltypes voorkomend in het plangebied. Volgende bodemgebruikscategorieën zoals gedefinieerd op de bodemgebruikskaart kunnen als verstoorde bodems aangeduid worden : kernstadbebouwing, andere bebouwing, industrie- en handelsinfrastructuur, andere infrastructuur, haveninfrastructuur, luchthaveninfrastructuur, autosnelwegen en gewestwegen. Niet-verstoorde bodems zijn akkers, weilanden, alluviaal weiland, boomgaard, loofbos, naaldbos, gemengd bos, slikken en schorren, duinen en strand, heide en groen urbane zones. Kaart 4 (bijlage 2 : Kaarten plangebied) geeft een overzicht van het voorkomen van verstoorde en niet–verstoorde bodems volgens de bodemgebruikskaart. Aan de hand van beide kaarten kan op planniveau een inschatting gemaakt worden van de voor infrastructuurwerken gevoelige (= niet-verstoorde) en minder gevoelige (= verstoorde) bodems. Via superpositie van de verschillende Masterplanstrategieën op de bodemkaart en de bodemgebruikskaart zal de mate van (verdere) aantasting van niet-verstoorde of verstoorde bodems geëvalueerd worden. De beoordeling op planniveau gebeurt op kwalitatieve wijze aangezien per strategie nog geen volledige concrete projectinformatie beschikbaar is (bv. uitvoeringsmethodes, werkzones, varianten).
Tabel 2 geeft aan hoe het ruimtebeslag naargelang de huidige toestand van de voorkomende bodems beoordeeld wordt. Inname van bodems met een verstoord (niet-natuurlijk) bodemgebruik wordt neutraal beoordeeld. Wanneer infrastructuur aangelegd wordt op niet-verstoorde bodems met een natuurlijk bodemgebruik, wordt de ingreep sterk negatief beoordeeld. Een tussenliggende beoordeling krijgen verstoorde bodems die opnieuw onder natuurlijk gebruik gekomen zijn (bv. opgespoten gronden waar naderhand opnieuw landbouw of natuur gekomen is).
Tabel 2: Beoordeling van de ingreep ruimtebeslag Toestand van de bodem volgens de Bodemkaart
Bodemgebruikskaart
Verstoord
Verstoord
Verstoord
Niet-verstoord
Niet-verstoord
Verstoord
Niet-verstoord
Niet-verstoord
Beoordeling van het effect
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Neutraal Matig negatief Neutraal Sterk negatief
Pagina 10 van 116
1.2.3.
Criterium “afgraven van verontreinigde bodem”
Verontreinigde bodems zullen zeker voorkomen in het studiegebied. Om te vermijden dat verontreinigde grond zonder controle verplaatst wordt heeft de Vlaamse Regering het zogenaamde hoofdstuk X aan het Vlarebo toegevoegd. Hierbij wordt in eerste instantie een onderzoeksplicht ingevoerd, vooraleer de grond verplaatst mag worden. In tweede instantie wordt aangegeven of de grond hergebruikt mag worden, en zo ja welke bestemmingen mogelijk zijn. Er vanuitgaande dat elke verwijdering van verontreinigde bodem een positief effect heeft, kan er gesteld worden dat ten opzichte van de 0-variant elke verwijdering van verontreinigde grond positief is. Dit heeft tot gevolg dat wat betreft het criterium “afgraven van verontreinigde grond” die strategie waarin het meest verontreinigde grond wordt afgegraven het meest positief zal beoordeeld worden. Bij deze beoordeling wordt anderzijds geen rekening gehouden met de mogelijke meerkost die het verwerken van de ontgraven verontreinigde grond met zich meebrengt.
1.2.4.
Criterium “afvoer van grondstoffen”
Bij grote infrastructuurwerken worden vaak grondstoffen opgegraven in aanzienlijke hoeveelheden. In het kader van een algemeen groeiend bewustzijn dat grondstoffen in Vlaanderen optimaal ingezet moeten worden, moet dus ook onderzocht worden of bij de geplande werken bruikbare grondstoffen vrijkomen, en of deze op een verantwoorde manier kunnen gebruikt worden. Daarom zal onderzocht worden welke lagen uitgegraven zullen worden, en in welke mate deze in de economische wereld als bruikbare grondstof gekwalificeerd worden. Hieruit volgt dat bij de beoordeling van dit criterium rekening moet gehouden worden met twee aspecten. In het geval de ontgraven grond volgens de regels van het grondverzet opnieuw als grondstof – bouwstof (milieuhygiënisch) mag verwerkt worden binnen het project heeft dit een positief effect. Dit omdat deze grond-bouwstoffen als het ware zelf gegenereerd worden en als dusdanig niet meer hoeven worden aangekocht. Anderzijds moet er binnen het project ook de nood zijn (bouwtechnisch) aan deze bepaalde grondstof. Dus in het geval de ontgraven grond milieutechnisch gezien in orde is maar bouwtechnisch gezien niet binnen het project verwerkt kan worden zal dit gezien de reeds bestaande grondoverschotten in het havengebied licht negatief beschouwd worden aangezien er dan een overschot aan grondstoffen wordt gecreëerd en het onzeker is waar men dan met dit overschot naar toe moet. Het geval waarin de ontgraven bodem milieuhygiënisch gezien niet binnen het project gebruikt kan worden overlapt met het vorige criterium maar zal in dit criterium negatief beoordeeld worden.
1.2.5.
Criterium “grondwaterkwantiteit”
Ten gevolge van bemalingen tijdens de werken zal de grondwaterstand in het studiegebied verlaagd worden. Bij het in gebruik zijn van de infrastructuur zal een bepaalde oppervlakte verhard worden, waardoor infiltratie van neerslag verhinderd wordt. Anderzijds zal ook een permanente drainage in bepaalde deelgebieden geïnstalleerd worden. Nagegaan moet worden of deze tijdelijke en definitieve maatregelen tot dusdanige verlagingen kunnen leiden dat er een negatief effect kan optreden en tevens hoeveel verlaging in dat geval toegelaten is. Op gebiedsniveau zullen deze effecten meer in detail besproken worden voor de zones Antwerpen Noord, Linkeroever-Oosterweel en de Ringzone. Voor de zones Antwerpen Noord en de Ringzone zal de toestand weinig of niet wijzigen ten opzichte van de 0-toestand. De te verwachten effecten zullen
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 11 van 116
dan ook meestal neutraal beoordeeld worden. Voor Linkeroever-Oosterweel is het belangrijk dat de situatie ter hoogte van Blokkersdijk onveranderd blijft. Aangezien vernatting in de natuurgebieden gewenst is zal een beperkte verhoging van de grondwaterstand ter hoogte van het Sint-Annabos en het Rot positief beoordeeld worden. Voor het centrum van Zwijndrecht is een verhoging van de grondwaterstand niet aanvaardbaar en zal een verlaging (gezien bestaande problemen van wateroverlast) van de grondwaterspiegel een positieve beoordeling krijgen. Een onveranderde situatie zal een neutrale beoordeling meekrijgen.
1.3. Gebiedsniveau Het studiegebied van het Masterplan op gebiedsniveau omvat vier deelgebieden: Antwerpen Noord, Linkeroever-Oosterweel, Ringzone en Corridor. Het laatste deelgebied wordt in dit technisch deelrapport niet behandeld, maar komt in het hoofdrapport aan bod. Van de overige deelgebieden kunnen een aantal tracés met verschillende alternatieven worden onderscheiden. Voor elk deelgebied zullen deze tracés geëvalueerd worden op basis van hun impact op de bodem. Hierbij zullen, net als op planniveau, enkel de primaire effecten op de bodem worden bestudeerd. Secundaire effecten ten gevolge van de gebruiksfase (het verkeer) worden niet besproken bij deze discipline. Depositie van verontreinigingen wordt bijvoorbeeld besproken bij de discipline Lucht.
1.3.1.
Criterium “bodemverstoring”
Net zoals op planniveau zijn ook op gebiedsniveau primaire effecten op de bodem vooral te verwachten tijdens de aanlegfase en hangen deze samen met het ruimtebeslag van de nieuwe infrastructuur. Op planniveau werd gekeken naar het definitief ruimtebeslag per strategie (de permanente verstoring van de bodem door de bijkomende verharding), op gebiedsniveau wordt verder onderscheid gemaakt tussen het definitief, tijdelijk en totaal ruimtebeslag per alternatief tracé binnen een deelzone. Het tijdelijk ruimtebeslag komt overeen met de tijdelijke bodemverstoring in de werkzones en het totaal ruimtebeslag is de som van het tijdelijk en definitief ruimtebeslag. Zoals op planniveau worden de verschillende alternatieve tracés per deelgebied onderling en ten opzichte van de bestaande toestand vergeleken. Definitief ruimtebeslag (door de verharding van de bodem) betekent een verlies aan bodempotentieel voor andere doeleinden. In de werkzones langs de tracés wordt de bodem tijdelijk verstoord door de werfinrichtingen (ketens, installaties), de opslag van materiaal en het berijden van de bodem door het werfverkeer. Profielverstoring en verstoring van de bodemstructuur (verdichting) zullen optreden. Na de werken kan het oorspronkelijk bodemgebruik hersteld worden indien minstens de opzijgezette teelaardelaag terug aangebracht wordt en de bodemstructuur hersteld wordt. Vermits momenteel nog geen gegevens beschikbaar zijn over de toestand van de Vlaamse bodems met betrekking tot basisbodemkwaliteit (fysisch, chemisch en biologisch) en de actuele aantasting door afdichting, verdichting, uitputting, … worden de effecten van ruimtebeslag (cfr. planniveau) besproken aan de hand van de bodemkaart en de bodemgebruikskaart. Aan de hand van beide kaarten kan op gebiedsniveau een inschatting gemaakt worden van de voor infrastructuurwerken gevoelige en minder gevoelige bodems. De indeling in verstoringsgevoelige en nietverstoringsgevoelige categorieën werd reeds vermeld in paragraaf 1.2.2. Via superpositie van de verschillende tracés per deelgebied op de bodemkaart en de bodemgebruikskaart zal de mate van (verdere) aantasting van niet-verstoorde of verstoorde bodems per deelgebied en per alternatief geëvalueerd worden. Op gebiedsniveau gebeurt de beoordeling, in
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 12 van 116
tegenstelling tot op planniveau, op kwantitatieve wijze. Hierbij wordt per deelgebied voor alle tracés het volgende berekend : •
Het absolute en relatieve (dit is ten opzichte van de huidige situatie) ruimtebeslag;
•
Het ruimtebeslag in verstoorde en niet-verstoorde bodem volgens de indeling van de bodemkaart en de bodemgebruikskaart.
De beoordelingsmethodiek op gebiedsniveau is verder identiek aan deze op planniveau (zie paragraaf 1.2.2, Tabel 2). Inname van bodems met een verstoord (niet-natuurlijk) bodemgebruik wordt neutraal beoordeeld. Wanneer infrastructuur aangelegd wordt op niet-verstoorde bodems met een natuurlijk bodemgebruik, wordt de ingreep sterk negatief beoordeeld. Een tussenliggende beoordeling krijgen verstoorde bodems die opnieuw onder natuurlijk gebruik gekomen zijn (bijvoorbeeld opgespoten gronden waar nadien opnieuw landbouw of natuur gekomen is).
1.3.2.
Andere criteria
Voor de overige criteria, “afgraven van verontreinigde bodem”, “afvoer van grondstoffen” en “grondwaterkwantiteit”, wordt dezelfde methodiek als op planniveau gehanteerd.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 13 van 116
2.
PLANNIVEAU
2.1. Beschrijving van de bestaande toestand 2.1.1.
Afbakening studiegebied
Het studiegebied voor de bodemkundige beschrijving van het plangebied op planniveau wordt bepaald door het primair studiegebied, het gebied waar een rechtstreekse invloed te verwachten is op de bodem ten gevolge van de projecten van het Masterplan. Het primair studiegebied is weergegeven in Kaart 1 (bijlage 2 : Kaarten plangebied). Alle deelprojecten vallen ruimschoots binnen dit studiegebied.
2.1.2.
Geologische opbouw en kenmerken van de lagen incl. hydrogeologie
Om de effecten van de ingrepen van het Masterplan op de bodem te kunnen inschatten is het van groot belang de aanwezige ondergrond te kennen (o.a. zand, leem, klei, diepte grondwater). Regionale geologie Het studiegebied van de Plan MER op planniveau is te groot om een gedetailleerde beschrijving van de geologische opbouw te geven. Binnen het studiegebied varieert deze opbouw te sterk. De formaties die in het studiegebied voorkomen zijn de volgende. - Kwartair; - Formatie van Lillo; - Formatie van Kattendijk; - Formatie van Diest; - Formatie van Berchem (Lid van Antwerpen, Lid van Edegem); - Formatie van Boom; De verschillende lagen en hun belangrijkste karakteristieken zijn hieronder weergegeven. Het Kwartair bestaat hoofdzakelijk uit een afwisseling van opgespoten zand en klei, rivierafzettingen en eolische afzettingen. Langsheen de Schelde werd de Polderklei afgezet. De dikte van het Kwartair kan lokaal zeer sterk variëren, gaande van enkele centimeters tot meer dan 10 meter. De Formatie van Lillo bestaat uit 5 verschillende zanden (het onderscheid wordt gemaakt op basis van de korrelgrootte, het glauconietgehalte en de fossielinhoud). Het gaat om de Zanden van Luchtbal, van Oorderen, Kruisschans, Merksem en Zandvliet. De Formatie van Kattendijk bestaat uit een afwisseling van glauconiethoudende, schelpenrijke zanden met kleihoudende fijne zanden. De Formatie van Diest wordt hoofdzakelijk gevormd door glauconiethoudend, fijn tot grof zand met bioturbaties. De zanden zijn sterk met limoniet aangerijkt. Plaatselijk komen verharde ijzerzandsteenbanken voor. De Formatie van Diest komt alleen in het oosten van het studiegebied voor, ze wigt uit naar het westen toe. Onder de Formatie van Kattendijk treft men de Formatie van Berchem aan. De Formatie van Berchem bestaat uit glauconietrijk, schelphoudend, fijn zand. Deze Formatie wordt onderaan begrensd door de ondoorlatende Formatie van Boom. De Formatie van de Boom is ongeveer 100 meter dik en bestaat uit donkergrijze, zware klei, beter gekend als de Boomse klei.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 14 van 116
Lokale geologie De opeenvolging van lagen is niet gelijk voor het hele studiegebied. Enkel de Kwartaire afzettingen en de Formatie van Boom zijn continu over het hele studiegebied afgezet. De andere formaties wiggen uit of zijn geërodeerd door de Schelde zoals te zien is op de kaart 5 in Bijlage 2 (Tertiaire geologische kaart). Globaal kunnen we stellen dat de Formaties van Berchem en Diest enkel ten noordoosten van de Schelde voorkomen. De Formatie van Lillo werd gedeeltelijk geërodeerd door de Schelde en komt binnen het studiegebied enkel voor ten noordoosten van de Schelde. Vanaf Zwijndrecht komt de Formatie van Lillo opnieuw voor verder naar het westen. De Formatie van Kattendijk is over het zuidwestelijk deel van het studiegebied door de Schelde geërodeerd en in deze zone is het Kwartair dus rechtstreeks op de Boomse klei of op de Formatie van Berchem gelegen. Bovenstaande geologische opbouw is gebaseerd op de nieuwe tertiaire geologische kaart van België, kaartblad (15). De beschrijving wordt ondersteund door de boringen beschikbaar bij OC-GIS (Databank Ondergrond Vlaanderen, DOV). Er kan hier nog opgemerkt worden dat uit boringen, uit te voeren in het kader van algemene grondonderzoeken voor het grondverzet bijkomende informatie i.v.m. de samenstelling van de ondergrond zal kunnen gepuurd worden. Hydrogeologie De geologische setting van de onderzoekslocatie en haar ruime omgeving kan hydrogeologisch als volgt geschematiseerd worden: Kwartair, behalve de polderklei
watervoerend;
In de omgeving van de Schelde vormt de polderklei een afsluitende laag tussen het Kwartaire zand boven de polderklei en de onderliggende aquifer; Formatie van Lillo
watervoerend;
Formatie van Kattendijk
watervoerend;
Formatie van Diest
watervoerend;
Formatie van Berchem
watervoerend;
Formatie van Boom
‘ondoorlatend.’
De Kwartaire afzettingen vormen, op de plaatsen waar geen polderklei werd afgezet, samen met de onderliggende afzettingen van de Formatie van Lillo, Kattendijk, Diest en Berchem één watervoerend pakket. Ook onder de polderklei komen er nog Kwartaire afzettingen voor, deze vormen de top van de aquifer. Plaatselijk kunnen meer kleiige alsook meer doorlatende zones voorkomen. Het watervoerend pakket wordt onderaan afgesloten door het slecht doorlatend pakket van de Formatie van Rupel. Door de uitgestrektheid van het plangebied is het op deze schaal niet mogelijk een eenduidig beeld van de grondwaterstroming te schetsen. Verschillende studies (bodemonderzoeken) werden reeds binnen het plangebied uitgevoerd, maar deze studies kunnen geen duidelijk eenduidige richting van de grondwaterstroming weergeven.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 15 van 116
2.1.3.
Grondwaterkwetsbaarheid
De grondwaterkwetsbaarheid kan van groot belang zijn bij het interpreteren van het risico dat uitgaat van calamiteiten in relatie tot de verschillende varianten. Bij een zeer zandige bodem kan de verontreiniging onmiddellijk en sneller uitzakken naar de diepte. Bij een kleiige ondergrond is dit risico beperkter. Men kan de grondwaterkwetsbaarheid aflezen van kaarten die voor het ganse Vlaamse Gewest zijn uitgegeven door AMINAL. Het betreft hier de kwetsbaarheid van de bovenste winbare watervoerende laag (> 4 m³/uur). Al naargelang van de stand van de watertafel, de lithologie van de deklagen en de watervoerende laag wordt het grondwater in het Vlaams Gewest ingedeeld in uiterst kwetsbare, zeer kwetsbare, kwetsbare, matig en weinig kwetsbare gebieden. De kaart 6 in Bijlage 2 geeft een beeld van de grondwaterkwetsbaarheid binnen de planzone. Op deze kaart duidt de oranje zone de zeer kwetsbare grondwaterregio aan, terwijl de groene zone het weinig kwetsbare grondwater aangeeft.
2.1.4.
Grondwaterwinningen
Kennis van de ligging van de grondwaterwinningen is belangrijk omdat bepaalde ingrepen tijdens of na de geplande werken kunnen leiden tot debietswijzigingen en/of kwaliteitsveranderingen hier. Dit aspect is voornamelijk ook van belang voor het deelaspect water. De grondwaterwinningen zijn gecatalogeerd bij AMINAL. Sinds 1999 wordt de vergunningsplicht voor grondwaterwinningen geregeld door Vlarem. Voorheen was een specifiek decreet van toepassing (decreet van 24 januari 1984). De vroegere wetgeving onderscheidde 3 categorieën grondwaterwinningen: categorieën A, B en C. Categorie A omvat alle grondwaterwinningen van minder dan 96 m³ per dag of minder dan 30.000 m³ per jaar en/of grondwaterwinningen van minstens 96 m³ per dag die tijdens een ononderbroken periode van minder dan 1 jaar in gebruik zullen zijn. Categorie B omvat alle grondwaterwinningen van minstens 96 m³ per dag of minstens 30.000 m³ per jaar en inrichtingen voor het kunstmatig aanvullen van het grondwater voor zover deze handeling niet is begrepen in categorie C. Categorie C tenslotte omvat de grondwaterwinningen die bestemd zijn voor de openbare drinkwatervoorziening met inbegrip van de erbij horende installaties voor het kunstmatig aanvullen van het grondwater. Sedert 1 mei 1999 zijn grondwaterwinningen ingedeeld als klasse 1 (meer dan 30.000 m³ per jaar), 2 (tussen de 500 en 30.000m³ per jaar) of 3 (minder dan 500 m³ per jaar). Aangezien de naamgeving van winningen die voor 1999 vergund werden niet werd aangepast worden beide indelingen op dit moment door elkaar gebruikt. Bijgevoegde Figuur 1 geeft een beeld van de vergunde grondwaterwinningen, gelegen binnen het plangebied.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 16 van 116
Figuur 1: Beschermde grondwaterwinningen Er dient opgemerkt te worden dat bepaalde grondwaterwinningen niet vergunningsplichtig zijn en bijgevolg ook niet bekend zijn bij de overheid. Binnen het plangebied zijn er geen vergunningen bekend die vallen onder categorie C (winningen en kunstmatige infiltratie bestemd voor openbare drinkwatervoorzieningen). In Figuur 1 worden de waterwingebieden en de beschermingszones in het plangebied weergegeven. Een beperkt aantal beschermingszones (4-tal) bevindt zich in de noordoostelijke hoek van de planzone. Ter hoogte van deze beschermingszones worden geen werken gepland.
2.1.5.
Chemische bodemkarakteristieken - bodemkwaliteit
Bij de evaluatie op gebiedsniveau zijn voor een aantal deelstrategieën de bedrijven langsheen de verschillende trajecten geïnventariseerd tijdens een terreinbezoek. De vergunningen van de bedrijven zijn opgevraagd bij de respectieve gemeentes. De bodemdossiers in deze zones zijn opgevraagd en/of ingekeken bij de OVAM. Op basis van een combinatie van beide gegevens kon geëxtrapoleerd worden waar effectief bodemverontreiniging aanwezig is of waar de kans op een bodemverontreiniging realistisch is. Op basis van deze gegevens kan een idee worden verkregen over het effect van het grondverzet. Het gaat hierbij om een schatting van de volumes. De reële volumes zullen pas in de eigenlijke ontwerpfase berekend kunnen worden. Voor de evaluatie op planniveau worden aannames gedaan met betrekking tot de volumes af te graven en te saneren grond. Het aantal en het type van de bodemonderzoeken geeft hierbij een indicatie van de “sanerende” bijdrage van het uitvoeren van werken in het kader van het Masterplan (zowel vaste deel bodem als grondwater). De tolvarianten hebben geen invloed op dit aspect. Enkel de bestaande situatie en de Masterplan-situatie dienen vergeleken te worden. De bodemdossiers die Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 17 van 116
bekend zijn bij de OVAM werden weergegeven op Figuur 2. Hierin zijn de bodemonderzoeken opgenomen van de datalagen tot 19/04/2004.
Figuur 2: Overzicht OVAM bodemdossiers
2.1.6.
Bodemkundige beschrijving
De bodemkundige situering van het studiegebied is hoofdzakelijk gebaseerd op interpretaties van bestaande literatuurgegevens, kaartmateriaal en terreinwaarnemingen. De belangrijkste informatiebron met betrekking tot de bodemkundige karakteristieken is de bodemkaart van België, met bijhorende verklarende teksten bij de relevante kaartbladen (27E, 28W, 28E, 43E, 43W). De kaarten op schaal 1/20.000 dateren van het begin van de jaren ’60, en waren voor een aantal gebieden niet meer volledig actueel. Het gaat dan voornamelijk om gebieden die sindsdien een sterke menselijke invloed ondervonden, onder andere de verdere uitbreiding van het Antwerpse havengebied en de daarbijhorende uitbreiding van de industrieterreinen, de uitbreiding van de bevaarbare waterwegen en de verdere uitbreiding van het stedelijk gebied. De zandopspuiting van Linkeroever met als doel het creëren van woon- en werkgebieden is wel grotendeels uitgevoerd vóór de opmaak van de bodemkaarten. Slechts enkele kleinere zones zijn pas opgehoogd na de kartering van de bodemkaart. In de jaren ’90 zijn de bodemkaarten gedigitaliseerd en geactualiseerd. Uit onderzoek bleek dat de bodemkaartgegevens voor textuur en profielontwikkeling nog steeds geldig waren, voor de drainagetoestand bleken de in-situ gegevens op sommige plaatsen af te wijken van hetgeen op de analoge bodemkaarten vermeld stond, vooral in ruilverkavelingsgebied en in de gebieden onder beheer van de Polders en Wateringen. In ruilverkavelingsgebied werd de waterhuishouding van bepaalde landbouwgronden verbeterd, in de Polders en Wateringen veroorzaken bemalingsstations plaatselijk een verlaging van de grondwatertafel. Vandaar dat voor de opmaak van de digitale bodemkaart in deze gebieden rekening gehouden werd met een verdroging van de bodem Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 18 van 116
(drainageklassen d, e, f, g, h en i werden één klasse droger). Voor het studiegebied dat grotendeels het stedelijk gebied van Antwerpen omvat en waar geen ruilverkavelingen uitgevoerd zijn, zijn deze wijzigingen weinig relevant. Voor de bespreking van de bodems wordt uitgegaan van de karteringsmethodiek van de bodemkaart waarbij de verschillende bodemtypes ingedeeld worden volgens textuur, profielontwikkeling en drainageklasse (vochttrap). Op planniveau wordt gebruik gemaakt van een vereenvoudigde bodemkaart, aangemaakt op basis van de digitale bodemkaart (OC-Gis Vlaanderen) waarbij de bodemtextuur (korrelgroottesamenstelling) en een indicatie van de drainagetoestand worden weergegeven. Naast de bodemkaart van Vlaanderen vormen de bodemassociatiekaart (Maréchal & Tavernier, 1972, Provincie Antwerpen, 1998), de bodemgebruikskaart (OC-Gis Vlaanderen, 2001) en het gewestplan (OC-Gis Vlaanderen) bijkomende belangrijke informatiebronnen voor de beschrijving van de huidige situatie.
2.1.6.1.
Bodemkaart
De bodems in het studiegebied zijn globaal genomen ontstaan uit Kwartair leemhoudend dekzandmateriaal dat door de wind tegen het einde van de laatste ijstijd afgezet werd. Het dekzand in het studiegebied is zandig, er is slechts een kleine hoeveelheid leem en klei aanwezig. Door verdere sortering naar korrelgrootte (door afspoeling en hersedimentatie door regenwater) zijn hieruit bodems met een fijnere textuur ontstaan. Hun voorkomen wordt bepaald door de afstand ten opzichte van het bronmateriaal (het eolisch dekzand), aangezien de zwaardere deeltjes minder ver door de wind en het afspoelend water konden meegenomen worden. Hoger op de hellingen komen bijgevolg de met leem aangerijkte zandgronden voor (lemige-zandige gronden) en naarmate men via de bovenlopen van de beekvalleien en benedenlopen van de rivieren verder stroomafwaarts gaat wordt het lemige karakter van de bodems sterker (respectievelijk licht zandlemige gronden tot zandleembodems). Nog verder stroomafwaarts zal de fijnste fractie, de kleifractie gaan overwegen. Uit deze fijnste afzettingen zijn de kleiige bodems van de oeverschorren en de grote alluviale vlakten ontstaan. De polderklei van de Scheldepolders is een zware estuariene klei afgezet tijdens de getijden uit het lemig/kleiig materiaal dat door de rivieren werd aangevoerd en dat onderweg verweerd en verfijnd is geraakt (verloren eolisch karakter). In het zuiden van het studiegebied, in de streek van Aartselaar, Kontich, Lint en Boechout zijn de eolische dekzanden toch rijker aan leem. Het gaat om zandleemgronden met ± 50 % leem. Het gaat om eolisch leem met löss-eigenschappen dus om fijn leem dat door de wind is afgezet en niet door afspoelend regenwater zoals in de rest van het studiegebied. Op enkele plaatsen komen duingronden voor die ontstaan zijn door verdere sortering van het dekzand tot zuiver zand of komt geen Kwartair dekzand voor maar zijn de bodems ontstaan uit de oudere Tertiaire ondergrond die in het studiegebied eveneens meestal zandig van aard is, geen leem maar soms klei of typische mineralen (glauconiet, glimmers, veldspaten en fossiele schelpen) bevat. Voor de ruimtelijke spreiding van de aanwezige bodemtypes (texturen) in het studiegebied wordt verwezen naar Kaart 2 (bijlage 2 : Kaarten plangebied), een detail van de vereenvoudigde bodemkaart. In het grootste en centrale deel van het studiegebied, gevormd door het verstedelijkte gebied van de agglomeratie Antwerpen werden de bodems niet gekarteerd. Veel van deze gronden zijn vergraven, opgehoogd, verdicht of verhard. Op de bodemkaart worden deze aangeduid als kunstmatige bodems (antropogeen beïnvloed). Het oorspronkelijk bodemprofiel is (deels) verdwenen, verstoord of bedekt, de ontwatering is meestal verbeterd. Waar de bodem verhard of verdicht is zal geen bodemvorming meer plaatsgrijpen. Wanneer vergraven of opgehoogde bodems opnieuw onder vegetatie gekomen zijn, zal zich zeer langzaam, na verschillende generaties opnieuw een typisch gelaagd bodemprofiel kunnen ontwikkelen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 19 van 116
Rond het verstedelijkt gebied met verstoorde bodems komen verschillende niet verstoorde bodems voor. Dit zijn bodems in agrarisch (akker, weiland), natuurlijk (moeras, bos, ruigte, park ...) of recreatief gebruik. Het oostelijk en zuidelijk deel van het studiegebied wordt gedomineerd door vochtige en natte licht zandleem en zandleembodems. In het noordoostelijk gedeelte bevinden zich vooral zandbodems, en in het westelijk gedeelte komen lemige zandbodems frequent voor. Langs de rivieren en beken overwegen kleiige tot zwaar kleiige textuurklassen. De grote afwisseling van texturen in het studiegebied kan verklaard worden door de granulometrische (korrelgrootte-samenstelling) verscheidenheid aan bodemvormende materialen in de streek. Zoals hoger uiteengezet hebben bijvoorbeeld de alluviale afzettingen langs de Schelde een volledig andere structuur dan de afzettingen afkomstig uit het Schijnbekken. Wat verder opvalt is de veelvuldige bijmenging van in het bodemmateriaal van schelpengruis. Deze kalk buffert de zuurtegraad van de bodems. De Kruibeekse polder en de Bazelse polder zijn twee poldergebieden die voorkomen in het studiegebied. In deze gebieden komen vooral klei en zware klei voor. Andere poldergebieden in de haven werden opgespoten met een mengsel van zand en brak water. Het zout is gedeeltelijk achtergebleven tussen de zandkorrels. Het regenwater spoelt sindsdien geleidelijk het zout uit de bovenste lagen uit naar onder toe. Het percolaat verhoogt de verzilte grondwatertafel. Op de rand van de zandophogingen, aan de voet van de berm, kan brak water uitsijpelen en naar de lager gelegen overgebleven polders vloeien. Zandgronden houden water minder gemakkelijk vast dan leem en klei. Zandgronden zijn meer doorlatend waardoor het regenwater vlugger de grondwatertafel zal bereiken. De infiltratiecapaciteit van zandgronden varieert van 500 mm/h voor grof zand, 20 mm/h voor fijn zand tot ongeveer 10 mm/h voor leemachtig zand of zavel (Vlario, 1999). Leem heeft een doorlatendheid van gemiddeld 2 mm/h, lichte klei, matig zware klei en kleiige leem respectievelijk 1,5, 0,5 en 0,4 mm/h. Wat betreft drainagetoestand domineren de vochtige bodems (in de westelijk, zuidelijke en oostelijke rand van het studiegebied) en in mindere mate de natte bodems (in de polders en beekvalleien). Plaatselijk komen enkele droge bodems voor (Schoten, Wijnegem, Wommelgem, Edegem en Beveren). In de valleien komen alluviale bodems (zonder profielontwikkeling of gelaagdheid) voor, op de meeste andere plaatsen is het type bodemprofiel dat zich ontwikkelde het resultaat van de inwerking van een begroeiing met loofbos onder een gematigd klimaat (bodems met textuur-B-horizont). Alle andere bodemprofielen die hieruit ontstaan zijn (podzolbodems, plaggenbodems, ...), zijn het gevolg van het ingrijpen van de mens op de bodem, vegetatie en waterhuishouding. In Kaart 3 (bijlage 2 : Kaarten plangebied) worden de bodemprofielen voorkomend in het studiegebied weergegeven.
2.1.6.2.
Bodemassociatiekaart
In Tabel 3 en Kaart 7 (bijlage 2 : Kaarten plangebied) wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste bodemassociaties (groepen van bodemseries) voorkomend in het studiegebied op planniveau rond het stedelijk gebied gevormd door de agglomeratie Antwerpen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 20 van 116
Tabel 3: Bodemassociaties in het studiegebied Sector
Hoofdkenmerk
Associaties
Kenmerken
Noordwest
Scheldepolders (Nieuwlandpolders)
3
Polder met zandlemige bodem
4
Polder met kleiige bodem
12
Met lemig-zand overdekte oude poldergrond
X
Niet gekarteerde zones
15
Natte zandbodem met podzolprofiel
16
Droge lemig-zandbodem met textuur-B horizont
17
Natte lemig-zandbodem met een tussenprofiel
21
Natte lemig-zandbodem met een plaggenprofiel
60
Natte alluviale gronden
X
Niet gekarteerde zones
26
Droge licht-zandleembodem met verbrokkelde textuur-B horizont
27
Natte licht-zandleembodem met verbrokkelde textuur-B horizont
29
Natte zandleembodem met textuur-B horizont
38
Gemengde klei-zand substraatgronden zonder bodemprofiel
X
Niet gekarteerde zones
16
Droge lemig-zandbodem met textuur-B horizont
17
Natte lemig-zandbodem met een tussenprofiel
20
Droge lemig-zandbodem met een plaggenprofiel
27
Natte licht-zandleembodem met verbrokkelde textuur-B horizont
29
Natte zandleembodem met textuur-B horizont
60
Natte aluviale gronden
X
Niet gekarteerde zones
Noordoost
Zuidoost
Zuidwest
2.1.7.
Lemigzandbodems
Licht- zandleem en zandleembodems
Lemigzandbodems en vallei van het BenedenScheldegebied
Bodemgebruik
Als bron voor de typering van het bodemgebruik op planniveau wordt verwezen naar de bodemgebruikskaart van OC-Gis Vlaanderen. Deze kaart werd opgemaakt aan de hand van satellietbeelden en geeft de toestand weer voor het jaar 2001. Kaart 4 in bijlage 2 toont het bodemgebruik voor het studiegebied op planniveau.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 21 van 116
Het actueel bodemgebruik in het studiegebied bestaat hoofdzakelijk uit bebouwing en zones voor industrie en KMO. In mindere mate komen er groengebieden en agrarische gebieden voor. Hoe meer men naar de rand van het projectgebied gaat (vooral de zone in het zuidoosten), hoe meer er een verschuiving optreedt in de mate van voorkomen van deze bodemgebruiken. In deze zones nemen de agrarische gebieden een groter aandeel in. In Antwerpen op Rechteroever bestaat het bodemgebruik binnen de Ring/Singel hoofdzakelijk uit bebouwing (kernstad). Buiten de Ring/Singel, in de randstad komt eveneens hoofdzakelijk bebouwing voor, met plaatselijk weiland of loofbos (Hobokense polder langs de Schelde, Wilrijk-Middelheim, Deurne-Zuid en Rivierenhof). In de haven, langs het Albertkanaal, in Hoboken en langs de A12 komt industrie- en handelsinfrastructuur en –bebouwing voor langs de (water)wegeninfrastructuur. In de randgemeenten op Rechteroever binnen het studiegebied is het bodemgebruik deels bebouwing (in de kernen van Schoten, Wijnegem, Wommelgem, Borsbeek, Boechout, Mortsel, Hove, Edegem, Kontich, Aartselaar en Hemiksem) en in agrarisch gebruik (bijvoorbeeld in de Schijnvallei in Wommelgem-Wijnegem, Boechout, Kontich en Aartselaar. In de genoemde gebieden komt plaatselijk en verspreid bosgebruik voor. In Hemiksem (Scheldeoever), Aartselaar (A12), Wijnegem-Schoten (Albertkanaal) en in kleinere industrie/KMO-zones wordt handelsinfrastructuur aangetroffen. Op Linkeroever is er bebouwing in de kernen van Antwerpen Linkeroever, Zwijndrecht, Burcht, Kruibeke, Melsele. Op het grondgebied van Antwerpen op Linkeroever bestaat het bodemgebruik verder nog uit waterplassen, weiland, bos en (gewest)wegen. Het bodemgebruik in Zwijndrecht, Melsele en Kruibeke bestaat naast de bebouwde kernen verder nog uit akkers en weilanden met plaatselijk verspreide bossen (in de forten en in de Kruibeekse polder). Het noordelijk gedeelte van Zwijndrecht (ten noorden van de N49) is ingenomen door industrie- en handelsinfrastructuur, evenals een zone langs de E17, tussen de kernen van Zwijndrecht en Burcht. Het studiegebied kan globaal beschouwd als sterk verstedelijkt gekarakteriseerd worden. Landbouwgebied is voornamelijk in de open ruimte van Boechout, Borsbeek, Beveren, Kruibeke en Kontich gesitueerd, die toch sterk versnipperd is door de talrijke hoofdverkeersassen. ‘Groene’ gebieden zijn relatief schaars binnen het studiegebied. Op Linkeroever vormen de opgespoten terreinen van Blokkersdijk, het Rot en Het Vliet drie ruime groengebieden als buffer tussen de bewoning en het industriegebied. Ook de bermen van de autosnelwegen, de Ring en de Singel met hun verkeerswisselaars en enkele schorren en slikken langs de Scheldeoevers bieden een smalle strook groen. De Hobokense polder en het valleigebied van de Schijn vormen eveneens groene zones in het studiegebied. In het verstedelijkte gebied zijn het bijna uitsluitend de Brialmontforten en openbare- of privéparken, die meestal een overblijfsel zijn van vroegere kasteeldomeinen of hoven, die enig groen (of natuurlijk bodemgebruik) bieden. Naast de gebruikelijke parkelementen herbergen ze veelal relicten van oude bossen. Daar waar de kasteelparken geen aansluiting vinden met bossen, beekvalleien of de fortengordel, liggen ze als groene stapstenen te midden van het stedelijk weefsel. Vaak worden deze gebieden sterk recreatief gebruikt.
2.2. Evaluatie op planniveau Voor de niet-mobiliteitsgebonden disciplines (zoals de discipline Bodem) worden volgende strategieën onderzocht: 0-strategie of nulalternatief :
geen Masterplan;
Strategie 1 :
Masterplan met Oosterweelverbinding (verder OWV genoemd);
Strategie 2 :
Masterplan zonder OWV, met extra Kennedyverbinding;
Strategie 3 :
Masterplan zonder OWV, zonder extra Kennedyverbinding;
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 22 van 116
De beoordeling gebeurt relatief ten opzichte van het nulalternatief (geen Masterplan). Op planniveau worden binnen de strategieën de ‘basistracés’ beoordeeld. Voor het Oosterweeltracé op Linkeroever gaat het dan over het ‘Optimalisatie Staten Generaal’ tracé, op Rechteroever voor het tracé ‘Noordrand Eilandje (zonder doortrekking van de Stedelijke Ring)’ en voor de Ring – Singel de tunnelvariant.
2.2.1.
Ruimtebeslag/bodemverstoring
De verschillende strategieën worden vergeleken naar de definitieve ruimte-inname door de geplande wegen, spoorlijnen en tramlijnen. Aangezien op planniveau strategieën vergeleken worden en nog geen concreet uitgewerkte (combinaties van) infrastructuurprojecten zal de beoordeling inzake ruimtebeslag (bodemverstoring) op semi-kwantitatieve wijze gebeuren. Op gebiedsniveau zal met concrete projectinformatie gewerkt worden, wat een meer kwantitatieve effectbeschrijving mogelijk zal maken. In Tabel 4 wordt voor de verschillende strategieën een eerste raming van het totaal ruimtebeslag gegeven. Voor de 0-strategie wordt de ruimte-inname van de bestaande infrastructuur op Linkeroever, het Albertkanaal en de huidige Ring-Singel vermeld , m.a.w de bestaande infrastructuur die door het Masterplan kan beïnvloed worden. Als vergelijkingscriterium tussen de verschillende planalternatieven geldt immers niet de totaal ingenomen oppervlakte maar wel de toe- of afname van de oppervlakte ingenomen als gevolg van het MasterplanHet ruimtebeslag van de tramlijnen is niet opgenomen omdat deze in bestaande wegen worden aangelegd (geen extra ruimtebeslag). Het ruimtebeslag is berekend uit de beschikbare plangegevens: naast de oppervlakte ingenomen door de tracés, bruggen, (open) tunnels, parallelwegen, tolpleinen zijn ook de restoppervlakten tussen de verschillende infrastructuurbundels meegeteld, aangezien het om verloren stroken gaat die ook sterk vergraven zullen worden. Niet meegeteld in de cijfers van het totale ruimtebeslag zijn de werkzones (bv. voor werfwegen en stapeling van materiaal en machines) waar enkel tijdelijk ruimtebeslag zal voorkomen. Voor de Kennedyverbinding werd een ruimtebeslag van 15 ha aangenomen. Het extra ruimtebeslag (en dus bodemverstoring) door de definitieve infrastructuur van de Masterplanstrategie 1, 2 en 3 wordt bekomen door het verschil te maken met het bestaand ruimtebeslag (0-strategie).
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 23 van 116
Tabel 4: Definitief en extra ruimtebeslag per strategie Strategie
Deelzones
Totaal ruimtebeslag in ha
Strategie 0
Linkeroever
161
Albertkanaal
60
Ring-Singel
103 Som
Strategie 1
OWV Linkeroever
9
OWV Rechteroever
124
Albertkanaal
87
Ring-Singel tunnel
61 Som
Linkeroever
466
+142
161
Kennedyverbinding
15
Albertkanaal
87
Ring-Singel tunnel
61 Som
Strategie 3
324 185
OWV tunnel
Strategie 2
Extra ruimtebeslag in ha
324
Linkeroever
161
Albertkanaal
87
Ring-Singel tunnel
61 Som
309
+0
-15
De grootte-orde van definitief ruimtebeslag door het Masterplan (met Oosterweelverbinding en zonder Kennedyverbinding) kan geraamd worden op ruim 478 ha, daarbij komt nog een tijdelijk ruimtebeslag door werkzones van naar schatting 250 ha. Het gevolg van ruimtebeslag door de nieuwe infrastructuur is bodemverstoring of -aantasting. Aantasting van de fysische toestand van de bodem zal resulteren in verlies aan bodemkwaliteit. Specifiek voor het Masterplanproject stelt zich het probleem van bodemafdichting door infrastructuur en bebouwing, met een afname van de mogelijke gebruiksfuncties tot gevolg. De rechtstreekse impact van bodemaantasting in het algemeen is dat de bodem zijn multifunctionaliteit verliest. De verschillende bodemfuncties zijn: de productie van voedsel en biomassa; het opslaan, filteren en omzetten van tal van al dan niet natuurlijke chemische substanties, water en energie; habitat en genenbank; drager van constructies en cultureel erfgoed en bron van grondstoffen. Indirect kan er ook invloed zijn op de biodiversiteit, de gewasopbrengst en de gezondheid van bossen. De meeste bodems hebben duizenden jaren nodig gehad om zich te vormen en ze herstellen zich dus niet of uiterst langzaam.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 24 van 116
De Masterplanstrategieën met een groot ruimtebeslag van niet verstoorde bodems zullen slechter scoren dan strategieën met geen (0-strategie) of een klein ruimtebeslag of dan strategieën met een even groot ruimtebeslag van verstoorde bodems. Uit de bespreking van de huidige situatie blijkt dat vooral op Linkeroever nog niet-verstoorde bodems en natuurlijk bodemgebruik voorkomen. Op Rechteroever is de verstedelijking algemener en denser, hier zijn niet-verstoorde bodems en natuurlijk bodemgebruik schaars.
2.2.1.1.
0-strategie
De realisatie van de 0-strategie betekent dat het Masterplan niet uitgevoerd wordt. Dit betekent voor het aspect bodem dat grootschalige bodem- en grondwaterverstoring achterwege zal blijven in het studiegebied. Daarnaast dient echter ook rekening gehouden te worden met de autonome ontwikkelingen voor 2015. Belangrijke wijzigingen of sterke trends in de toestand van de bodem en het grondwater binnen het plangebied tot 2015 worden niet verwacht. Wel zal het realiseren van bepaalde gewestplan- of structuurplanbestemmingen aanleiding geven tot een plaatselijke verdere toename van de verharding van de bodem en het aandeel verstoorde bodem en een afname van niet-verstoorde bodem. Deze evolutie wordt vooral verwacht op Antwerpen Linkeroever en in de suburbane gebieden rond Antwerpen. Zo zullen de geplande uitbreiding van de woonwijken op Linkeroever ter hoogte van de Middenvijver en de stedelijke ontwikkeling ten noorden van het Galgenweel aanleiding geven tot een verder verlies aan niet-verstoorde of natuurlijke bodems. Mogelijke ingrepen ten gevolge van de herziening van het Sigmaplan kunnen de evolutie van de zone langs de oevers van de Schelde beïnvloeden. De geplande dijkophogingen en een eventuele bouw van een stormvloedkering ter hoogte van Oosterweel zullen tot bijkomende bodemverstoring leiden. Ook ten noorden van Antwerpen zullen andere geplande infrastructuur- en bouwprojecten (bv. spoorwegprojecten en de ontwikkelingen ter hoogte van het Eilandje) een impact hebben op de daar resterende niet-verstoorde bodems (Schelde-oevers). Binnen de internationaal beschermde natuurgebieden zoals het Vogelrichtlijngebied Blokkersdijk zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld waarvan wordt aangenomen dat de autonome evolutie zal leiden tot het realiseren van deze instandhoudingsdoelstellingen. Het behoud en de versterking van bepaalde habitats in dit gebied betekent dat ook bodemverstoring en –verharding hier achterwege zal blijven en dat ‘natuurlijk bodemgebruik’ gegarandeerd blijft (moeras en vochtig grasland). Voor de Schelde (oevers) kan gerefereerd worden naar de Langetermijnvisie voor het Schelde-estuarium en de ontwikkelingsschets voor het Schelde-estuarium (Resource Analysis, 2002) waarbij de instandhouding van de fysieke systeemkenmerken van het estuarium het uitgangspunt moet zijn van het beheer en beleid. Voor de Zeeschelde wordt gestreefd naar een riviersysteem met meanderend karakter met een grote diversiteit aan schorren, slikken en platen in zout, brak en zoet gebied, gecombineerd met natuurvriendelijke oevers. Voor de overige groene gebieden op Linkeroever zijn geen instandhoudingsdoelstellingen opgesteld (het Rot, de Middenvijver en Donkers, Het Vliet, Sint-Annabos, Galgenweel, Burchtse Weel en de parkgebieden) maar er wordt verondersteld dat de huidige toestand (2004) ten minste behouden blijft, zowel voor wat betreft de oppervlakte als de kwaliteit van de verschillende gebieden. Het huidige ruimtebeslag door de aanwezige infrastructuur (waarvan het ruimtebeslag als gevolg van het Masterplan zou kunnen veranderen) bedraagt 324 ha. Indien geen Masterplan gerealiseerd wordt, wordt geen extra ruimtebeslag of nieuwe aantasting van de bodem verwacht.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 25 van 116
2.2.1.2.
Strategie 1: Masterplan met OWV
In Kaart 8 (bijlage 2 : Kaarten plangebied) wordt het Masterplan met inbegrip van de Oosterweelverbinding op de vereenvoudigde bodemkaart weergegeven. Zoals hoger aangegeven moet op een totaal ruimtebeslag van 466 ha gerekend worden. Ten opzichte van de 0-strategie betekent dit een extra ruimtebeslag van 142 ha. Uit de overlay van de geplande projecten van het Masterplan met de bodemkaart blijkt dat het globale Masterplan hoofdzakelijk in gebied met verstoorde bodem voorzien wordt. Het deelproject Oosterweelverbinding zal de grootste impact hebben aangezien de aanleg voorzien is in een gebied met nog een aantal niet-verstoorde bodems. Het deelproject Ring-Singel is in een gebied met verstoorde bodem gelegen. De tramlijnen worden alle aangelegd in of langs bestaande wegen, waar de bodem ook reeds een verstoord karakter heeft. Het oostelijk deel van het deelproject verbreding van het Albertkanaal zal ook deels ten koste gaan van niet-verstoorde bodems. In Kaart 9 (bijlage 2 : Kaarten plangebied) wordt de Masterplanstrategie 1 op de bodemgebruikskaart weergegeven. Uit Kaart 9 (bijlage 2 : Kaarten plangebied) blijkt ook dat de geplande projecten van het Masterplan hoofdzakelijk in verstoorde bodems (niet-natuurlijk bodemgebruik) aangelegd zullen worden: stedelijk gebied en gebied met industrie en infrastructuur. Enkel op Linkeroever zal het Oosterweeltracé gedeeltelijk in niet-verstoorde bodems voorzien worden (bodems met natuurlijk bodemgebruik). De tramlijnen worden in of langs bestaande wegen (met verstoord profiel) aangelegd. De Ring-Singel bevindt zich in een gebied met verstoorde bodem. De verbreding van het Albertkanaal grenst in het oosten aan enkele landbouw- en groenzones. 2.2.1.3.
Strategie 2: Masterplan zonder OWV met Kennedyverbinding
In Kaart 10 wordt het Masterplan zonder de Oosterweelverbinding op de vereenvoudigde bodemkaart weergegeven. Het totaal ruimtebeslag van strategie 2 bedraagt naar schatting 324 ha. Voor de Kennedyverbinding werd met 15 ha gerekend. Ten opzichte van de 0-strategie betekent dit geen extra globaal ruimtebeslag. Uit de overlay van de geplande projecten van het Masterplan met de bodemkaart blijkt dat deze strategie ook weer hoofdzakelijk in gebied met verstoorde bodem voorzien wordt. Het deelproject Oosterweelverbinding wordt binnen deze strategie niet voorzien, wel een bijkomende verbinding over/onder de Schelde (Kennedyverbinding ter hoogte van de bestaande Kennedytunnel). Deze laatste is eveneens in verstoorde bodem voorzien, met uitzondering van de Scheldeoevers. In vergelijking met strategie 1 zullen globaal beschouwd minder niet-verstoorde bodems aangetast worden. Wat betreft de overige deelprojecten gelden dezelfde uitspraken als bij strategie 1. Het deelproject Ring-Singel is in een gebied met verstoorde bodem gelegen. De tramlijnen worden allen aangelegd in of langs bestaande wegen, waar de bodem ook reeds een verstoord karakter heeft. Het oostelijk deel van het deelproject verbreding van het Albertkanaal zal ook deels ten koste gaan van niet-verstoorde bodems. In Kaart 11 (bijlage 2 : Kaarten plangebied) wordt de Masterplanstrategie 2 op de bodemgebruikskaart weergegeven. Uit Kaart 11 (bijlage 2 : Kaarten plangebied) blijkt ook dat de geplande projecten van de Masterplanstrategie 2 bijna uitsluitend in verstoorde bodems (niet-natuurlijk bodemgebruik) aangelegd zullen worden. Gezien op Linkeroever geen Oosterweelverbinding zal uitgevoerd worden, zal de aantasting van het natuurlijk bodemgebruik aldaar niet optreden. De overige deelprojecten zijn volledig vergelijkbaar wat betreft impact met strategie 1.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 26 van 116
2.2.1.4.
Strategie 3: Masterplan zonder OWV zonder Kennedyverbinding
Masterplanstrategie 3 betekent een Masterplan zonder Oosterweelverbinding en zonder Kennedyverbinding. De geraamde totale oppervlakte bedraagt grootte-orde 309 ha. Ten opzichte van de 0-strategie is dit een kleiner totaal ruimtebeslag (-15 ha), vooral te wijten aan een kleiner ruimtebeslag van de Ring-Singel tunnelvariant ten opzichte van de huidige Ring-Singel. Ook in deze strategie is geen ontwikkeling van nieuwe wegeninfrastructuur op Linkeroever voorzien, waardoor de mogelijke aantasting van niet-verstoorde bodems op Linkeroever eveneens achterwege kan blijven. Voor de overige deelprojecten gelden opnieuw dezelfde vaststellingen als bij de andere strategieën: alle projecten worden hoofdzakelijk in verstoorde bodems aangelegd, met uitzondering van een deel van het oostelijk tracé van de verbreding van het Albertkanaal. Kaart 12 en Kaart 13 geven de projectie van Masterplanstrategie 3 op de bodemkaart en de bodemgebruikskaart.
2.2.2.
Afgraven verontreinigde gronden
2.2.2.1.
0-strategie
In deze situatie worden geen gronden (al dan niet verontreinigd) afgegraven. De situatie kan aanzien worden als vergelijkbaar met de bestaande situatie. Langsheen het huidig aanwezige tracé zijn verontreinigde gronden aanwezig, die niet zullen verwijderd worden omwille van werken. Indien er op de terreinen langsheen de projectzone geen projecten worden uitgevoerd zullen door bedrijven mogelijk toch een aantal verontreinigingen verwijderd worden. Anderzijds kunnen er ook nieuwe verontreinigingen bijkomen. Beide aspecten zijn echter moeilijk in te schatten. Er wordt vanuit gegaan dat de hoeveelheid verontreiniging die wordt weggenomen door bedrijven plus minus evenredig is met de hoeveelheid nieuwe verontreiniging die er bij komt.. Er is dan ook geen noemenswaardig positief of negatief effect toe te kennen aan het aspect bodem t.o.v. de bestaande situatie. 2.2.2.2.
Strategie 1: Masterplan met OWV
Voor de werken die zullen uitgevoerd worden in het kader van het Masterplan zullen grote volumes grond afgegraven worden en op andere plaatsen aangevuld. Indien de af te graven grond te sterk verontreinigd is om elders te kunnen gebruiken, zal deze grond gesaneerd moeten worden. Deze sanering heeft een positief effect op de bodem- en grondwaterkwaliteit. Op basis van informatie uit uitgevoerde bodemonderzoeken langs het tracé werd een inschatting gemaakt van de volumes grond die op deze manier gesaneerd zullen moeten worden. Het effect van de tolvarianten heeft geen invloed op dit aspect. Enkel de bestaande situatie en de Masterplan-situatie dienen vergeleken te worden. Albertkanaal Langs het Albertkanaal komen veel bedrijven voor. Dit is de belangrijkste zone binnen het projectgebied voor het afgraven van verontreinigde gronden. Dankzij de bodemonderzoeken is hierover ook veel informatie beschikbaar. In deze zone is in het kader van het plan-MER ook de meeste informatie verzameld voor het inschatten van de hoeveelheden verontreinigde grond die afgegraven zullen worden. Op basis van de resultaten van de beschikbare bodemonderzoeken en waar nodig via bijkomende informatie uit interviews en terreinbezoeken kon voor elk type verontreiniging het af te graven en te saneren volume ingeschat worden.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 27 van 116
Tabel 5: Overzicht af te graven en te saneren grond ten gevolge van de aanpassing van het Albertkanaal Volume af te graven en saneren grond (m³) Minerale olie en/of aromaten
9.000 m³
Mogelijke risicolocatie, geen bodemonderzoek of puinhoudend
129.000 m³
PAK’s en/of zware metalen
44.000 m³
PAK’s en/of zware metalen + minerale olie
60.000 m³
Stort
33.000 m³
Totaal
275.000 m³
Singel Voor de zone Singel op Rechteroever wordt op basis van reeds uitgevoerd bodemonderzoek verwacht dat bijna 100 % van de bodem onder de wegen verontreinigd is met PAK’s. Deze verontreiniging is echter niet van die aard dat grond gesaneerd moet worden en waarschijnlijk kan deze grond allemaal ergens een nieuwe functie krijgen zonder sanering. De inventarisatie van de bodemonderzoeken langs het tracé in deze zone is nog niet afgerond. Wel is al geweten dat er slechts een beperkt aantal bodemonderzoeken zijn uitgevoerd langs het tracé. Er zijn vier onderzoeken uitgevoerd waarbij reeds een bodemattest afgeleverd werd, er werden 2 beschrijvende bodemonderzoeken uitgevoerd en 2 bodemsaneringsprojecten. Alleen op de 2 sites waar slechts een beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd werd kan eventueel nog tot sanering overgegaan worden. Bijkomende sanering ten gevolge van het Masterplan zal dus zeer beperkt zijn en wordt hier verwaarloosd. Oosterweelverbinding Op Linkeroever is alleen verontreiniging te verwachten onder de huidige wegenis. Alle bodemonderzoeken in de omgeving zijn geconsulteerd en deze leveren geen bijkomende te verwachten verontreiniging op. Op basis van informatie van de bodemverontreiniging onder de Singel en de Ring op Rechteroever wordt er vanuit gegaan dat ook op Linkeroever ongeveer 100 % van de bodem onder de wegen verontreinigd is met PAK’s. Er wordt echter eveneens aangenomen dat deze verontreiniging niet van die aard is dat er tot sanering overgegaan zal worden. Ter hoogte van de tunnel zelf zal er geen afgraving van verontreinigde grond gebeuren. Op Rechteroever wordt ook geen afgraving van verontreinigde grond verwacht. De grondwaterverontreiniging die zich op het terrein ten noordoosten van de tunnelfuik op Rechteroever bevindt zal afgeschermd worden d.m.v. een hydraulisch scherm. Het Masterplan heeft in de zone Linkeroever dus geen of weinig invloed op het verwijderen van verontreinigde gronden.
De positieve beoordeling in Tabel 5 wat betreft het afgraven van verontreinigde gronden voor strategie 1 is dus voornamelijk gebaseerd op de gegevens voor het Albertkanaal.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 28 van 116
2.2.2.3.
Strategie 2: Masterplan zonder OWV met extra Kennedyverbinding
Het volume grond dat gesaneerd zal worden ten gevolge van het project zal niet drastisch wijzigen indien de OWV er niet komt. Ter hoogte van de eventuele uitgraving voor de extra Kennedyverbinding OWV werden in de ondergrond volgens de bestaande gegevens geen overschrijdingen van de BSN aangetroffen. 2.2.2.4.
Strategie 3: Masterplan zonder OWV zonder extra Kennedyverbinding
Voor deze strategie gelden dezelfde conclusies als voor strategie 2, aangezien bij de Kennedyverbinding geen belangrijke bijkomende ontgravingen van verontreinigde grond voorzien worden.
2.2.3.
Grondverzet/afvoer van grondstoffen
2.2.3.1.
0-strategie
Er zullen geen gronden afgegraven worden, de situatie voor dit criterium zal niet significant wijzigen voor de nulvariant. 2.2.3.2.
Strategie 1: Masterplan met OWV
Overal waar de topografie verlaagd wordt ten opzichte van de bestaande toestand zullen gronden afgegraven worden. Een groot gedeelte van deze gronden zijn bruikbaar als bouwstof. Dit kan als een positief effect beschouwd worden, enerzijds omdat de gronden eventueel verkocht kunnen worden, anderzijds omdat ze niet op een andere plaats ontgonnen zullen moeten worden. In Tabel 6 zijn de geschatte volumes gegeven van de gronden die beschikbaar komen en van het verwachtte hergebruik van deze gronden. De klei die beschikbaar komt kan hergebruikt worden als bij aanleg van dijken. De zanden van Kattendijk zijn zuivere zanden die gebruikt worden voor de funderingen. Overschotten kunnen ook gemakkelijk in andere projecten gebruikt worden. De samenstelling van de Alluvium-klei (polderklei) en van het Kwartaire Zandleemcomplex is heterogeen, het gebruik van deze gronden is dus ook minder zeker. Beiden zullen volledig binnen de projectzone zelf gebruikt worden als ophogingsmateriaal. De kwaliteit van het ophoogzand (AV) is zeer onzeker en het hergebruik bijgevolg ook. Er wordt geschat dat ongeveer de helft gebruikt kan worden binnen de projectzone. De andere helft, met betere kwaliteit, zal in andere projecten gebruikt kunnen worden. De gronden die uit het wiel (W1) komen zijn van zeer lage kwaliteit. Van de 4.6x106 m³ die vrijkomt, zal 1.6x106 m³ binnen de projectzone zelf hergebruikt worden, 2.1x106 m³ kan in andere projecten gebruikt worden en 9.2x105 m³ kan wegens zeer lage bouwtechnische kwaliteit niet binnen projecten hergebruikt kunnen worden. Voor de hoeveelheid slib die er vrijkomt zijn er afhankelijk van de vervuilingsgraad verschillende mogelijkheden. Het slib niet verwijderen en stabiliseren is een zeer dure oplossing. Een tweede mogelijkheid is verwijdering door kleppen in de zee. Mogelijk kan het slib toch binnen de aanneming zelf gebruikt worden in het kader van de compensaties en het te gebruiken om bijkomend natuurgebied te creëren. De Boomse klei die vrijkomt kan gebruikt worden als bouwstof. Verder zou, indien er gebaggerd wordt met een emmerbagger, de Boomse klei bruikbaar zijn voor de afwerking van dijken in het kader van het Sigmaplan en ter versteviging van de kaaimuren om ontgronding tegen te gaan.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 29 van 116
2.321.000 1.250.000
0
0
0
922.000
0
0
518.000
115.000
0
0
1.045.000
0
162.000
155.000
299.000
92.000
0
337.000
0
4.616.000
922.000
162.000
673.000
414.000
92.000
477.000
1.406.000
470.000
Totaal
Niet waardevol
Onzeker
Heel onzeker
Onzeker
Waardevol
Waardevol
Waardevol
Waardevol (voor dijk bvb)
Waarde
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en grondwater
TOTAAL tunnel + aanzetten
wiel (W1)
Aanvulling – vergraving (AV) Kwartair zandleemcomplex (QZL)
Alluvium-Klei (Al-kl)
0
869.000
381.000
477.000
200.000
Zanden van Kattendijk (ZK)
Zanden (Z1/Z2) Zanden (Z(K+M) en ZO
89.000
Linkeroever Tunnel Rechteroever
Boomse Klei (BK1)
Beschrijving
-
100 % ophoging
70% hergebruik, terugleggen, 30% noordelijke knoop 50 % noordelijke knoop
-
15 % in funderingen, 15 % in geluidsbermen 50 % in funderingen
-
1.572.800
0
162.000
336.500
414.000
0
238.500
421.800
0
Hergebruik in project (m³)t
Tabel 6: Overzicht grondverzet en afvoer van grondstoffen Strategie 1 (hoeveelheden in m³)
-
-
50 % op de markt (het goeie stuk)
-
100 % op de markt
50 % op de markt
70 % op de markt
100% Dijkstabilisering
2.121.200
-
0
336.500
0
92.000
238.500
984.200
470.000
922.000
100% -lagunatie -Klippen in de Schelde/zee
Pagina 30 van 116
922.000
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Hergebruik buiten project (m³) Niet te hergebruiken grond (m³)
2.2.3.3.
Strategie 2: Masterplan zonder OWV met extra Kennedyverbinding
Wanneer de tunnel van OWV niet uitgevoerd wordt, komen er minder grondstoffen ter beschikking. Tabel 7 geeft de volumes grond die vrijkomen en hergebruikt zullen worden. Bij de volgende berekening gaan we uit van een worst case en worden de cijfers gegeven voor een extra Kennedyverbinding met tunnel. In het geval er gekozen wordt voor een brug zal er dus minder grondverzet zijn. Er zullen 381.000 m³ Boomse klei en 869.000 m³ zanden van Kattendijk minder vrijkomen dan in Masterplan strategie 1. Van de 3.37x106 m³ die vrijkomt, zal 1.57x106 m³ binnen de projectzone zelf hergebruikt worden, 6 6 0.8x10 m³ kan in andere projecten gebruikt worden en 9.2x10 m³ kan wegens zeer lage bouwtechnische kwaliteit niet binnen projecten gebruikt worden. Voor de hoeveelheid slib die er vrijkomt zijn er afhankelijk van de vervuilingsgraad verschillende mogelijkheden. Het slib niet verwijderen en stabiliseren is een zeer dure oplossing. Een tweede mogelijkheid is verwijdering door kleppen in de zee. Mogelijk kan het slib toch binnen de aanneming zelf gebruikt worden in het kader van de compensaties en het te gebruiken om bijkomend natuurgebied te creëren. De Boomse klei die vrijkomt kan gebruikt worden als bouwstof. Verder zou, indien er gebaggerd wordt met een emmerbagger, de Boomse klei bruikbaar zijn voor de afwerking van dijken in het kader van het Sigmaplan en ter versteviging van de kaaimuren om ontgronding tegen te gaan. 2.2.3.4.
Strategie 3: Masterplan zonder OWV zonder extra Kennedyverbinding
Voor deze strategie gelden dezelfde conclusies als voor strategie 2, aangezien bij de Kennedyverbinding geen belangrijke bijkomende ontgravingen voorzien worden.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en grondwater
0
1.045.000
0
162000
155000
299000
92000
0
337000
0
3.366.000
922.000
162.000
673.000
414000
92000
477000
537000
89000
Totaal
Niet waardevol
Onzeker
Heel onzeker
Onzeker
Waardevol
Waardevol
Waardevol
Waardevol (voor dijk bvb)
Waarde
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en grondwater
2.321.000
TOTAAL tunnel + aanzetten
0
0
0
922000
0
0
518000
115000
0
0
wiel (W1)
Aanvulling – vergraving (AV) Kwartair zandleemcomplex (QZL)
Alluvium-Klei (Al-kl)
0
0
0
477000
200000
Zanden van Kattendijk (ZK)
Zanden (Z1/Z2) Zanden (Z(K+M) en ZO
89000
Linkeroever Tunnel Rechteroever
Boomse Klei (BK1)
Beschrijving
-
100 % ophoging
70% hergebruik, terugleggen, 30% noordelijke knoop 50 % noordelijke knoop
-
15 % in funderingen, 15 % in geluidsbermen 50 % in funderingen
-
1.572.800
0
162.000
336.500
414.000
0
238.500
421.800
0
Hergebruik in project (m³)
Tabel 7: Overzicht grondverzet en afvoer van grondstoffen Strategie 2 (hoeveelheden in m³)
-
874.200
-
0
336.500
50 % op de markt (het goeie stuk) -
0
92.000
238.500
115.200
89.000
-
100 % op de markt
50 % op de markt
70 % op de markt
100% Dijkstabilisering
922.000
100% -oplossingen voor hergebruik -Kleppen in de Schelde/zee
Pagina 32 van 116
922.000
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Herbruik buiten project (m³) Niet te hergebruiken grond (m³)
2.2.4.
Calamiteiten
2.2.4.1.
0-strategie
In deze situatie zal er niet veel veranderen aan de effecten van calamiteiten op de bodem- en grondwaterkwaliteit. De verontreiniging komt samen met het hemelwater dat op het wegdek valt uiteindelijk in de waterlopen terecht. Het slib in de waterlopen zal hierdoor eveneens vervuild worden. Daar waar het hemelwater en dus ook de verontreiniging op het wegdek via grachten afgevoerd wordt, kan er bodemverontreiniging optreden. De grachten werken immers vaak als infiltratiegrachten en niet alleen als afvoerende grachten. Wanneer de calamiteit naast de weg gebeurt, kan er rechtstreekse bodem- en grondwaterverontreiniging optreden. 2.2.4.2.
Strategie 1: Masterplan met OWV
In de geplande infrastructuur wordt buffering voorzien om de rechtstreekse lozingsdebieten op de waterlopen te beperken. Bij calamiteiten zal de verontreiniging in deze infrastructuur opgenomen worden. De bufferbekkens zijn voorzien van een schuif die bij calamiteiten kunnen afgesloten worden. De verontreiniging wordt dan in de bekkens vastgehouden en kan eruit verwijderd worden zonder dat de waterloop of de bodem verontreinigd wordt. Infiltratie in de bodem via grachten zal niet meer mogelijk zijn. De relatie tussen het toe – of afnemen van ongevallen met het voorkomen van ernstige calamiteiten is niet eenduidig te stellen. Daarom wordt er, uitgaande van een stijgende verkeersdrukte, aangenomen dat het aantal calamiteiten in de toekomst zal toenemen. Gezien de hierboven vermelde maatregelen wordt daar voldoende op ingespeeld en wordt dit criterium positief beoordeeld. 2.2.4.3.
Strategie 2: Masterplan zonder OWV met Kennedyverbinding
Zie Strategie 1 : Masterplan met OVM paragraaf 2.2.4.2 2.2.4.4.
Strategie 3: Masterplan zonder OWV zonder Kennedyverbinding
Zie Strategie 1 : Masterplan met OVM paragraaf 2.2.4.2
2.2.5.
Grondwaterkwantiteit
2.2.5.1.
Inleiding
In dit deel van de studie zou normaliter de invloed van de verschillende alternatieven op een kwalitatieve wijze weergegeven worden. Omdat echter in het kader van een verwante studie (‘Studierapport Habitatrichtlijnen, 10/05/2004) een grondwatermodel opgebouwd werd waarin de situatie op Linkeroever in detail bestudeerd werd, zullen voor Linkeroever naast de kwalitatieve benadering ook de resultaten uit het grondwatermodel gebruikt worden. Op die manier was, specifiek voor de situatie op Linkeroever, een meer kwantitatieve bespreking mogelijk. Er echter van uitgaande dat het model maar een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid is en rekening houdend met het feit dat het model oorspronkelijk niet werd opgebouwd om dergelijke scenario’s door te rekenen, werd ervoor geopteerd om de berekeningen voor de verschillende varianten enkel algemeen te bespreken. Ter illustratie werden de figuren van de modelberekeningen voor het Tracé Oost en het Tracé Krijgsbaan-bis opgenomen in bijlage 3: Kaarten Grondwatermodel.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 33 van 116
2.2.5.1.1.
Opbouw van het model
De informatie die werd verkregen bij de hydrogeologische inventarisatie en analyse in functie van het ‘Studierapport Habitatrichtlijnen’ werd gebruikt om een grondwatermodel op te stellen. Het grondwatermodel werd dan gebruikt worden om ingrepen die wijzigingen van het grondwaterstromingspatroon veroorzaken, te simuleren. In een eerste stap werd de reële geohydrologische opbouw van het gebied vereenvoudigd en omgezet in een conceptueel model. Omdat zowel op Linkeroever als op Rechteroever werken gepland zijn in het kader van de Oosterweelverbinding, werd het model opgebouwd voor de twee oevers van de Schelde. Op Figuur 3 in bijlage 3 wordt de begrenzing van het modelgebied weergegeven. Grofweg wordt het modelgebied begrensd door de oostelijke rand van de Singel in het oosten, het Fort van Kruibeke in het zuiden, de dorpskern van Beveren in het westen, en het Churchill-dok in het noorden. De studieopdracht Habitatrichtlijnen werd opgebouwd rond de natuurgebieden op de linkeroever van de Schelde. Bijgevolg is het model enkel bruikbaar voor het simuleren van ingrepen in deze omgeving. Het conceptuele model is een combinatie van randvoorwaarden zoals neerslag, vaste stijghoogtes, rivieren, drains, hydrogeologische barrières, etc. die aan het model opgelegd worden. Langs alle verticale grenzen van het model, de noordelijke, oostelijke, zuidelijke en westelijke rand werden in het model constante stijghoogten opgelegd. De onderkant van het model wordt begrensd door de klei van de Formatie van Boom. Tenslotte werd het conceptueel model vertaald naar een numerisch model en kon de kalibratie starten. Tijdens de kalibratie werden onzekere randvoorwaarden verbeterd opdat het berekend grondwaterstromingspatroon zo goed mogelijk het gemeten patroon zou benaderen. Hierna werd het model gevalideerd en werd er een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Pas na het doorlopen van alle aangehaalde stappen werd er gestart met simulaties van geplande ingrepen. 2.2.5.1.2.
Kalibratie van het model
Voor de kalibratie van het model werd een gemiddelde berekend van de gemeten stijghoogten per peilbuis. Er werden in totaal 11 peilronden uitgevoerd. Voor de peilbuizen met filter in de tweede watervoerende laag en die sterk onder invloed zijn van het getij in de Schelde, werden dataloggers gebruikt om een gemiddelde stijghoogte te bepalen. De Figuur 4 in bijlage 3 geeft het stijghoogtepatroon van het freatisch grondwater, de Figuur 5 in bijlage 3 voor de tweede watervoerende laag. Wat vooral opvalt op deze figuur is dat in het stijghoogtepatroon van de tweede watervoerende laag de waterlopen nog een sterke invloed hebben. Uit het grondwatermodel kwam duidelijk naar voor dat de freatische grondwatertafel langs de Palingbeek, maar in belangrijkere mate de Laarbeek een asymmetrische vorm vertoont. De oostelijke zijde van de Laarbeek heeft een steilere verhanglijn dan de westelijke, dit betekent dat de waterloop meer water uit het oosten opvangt dan uit het westen. De drainage is belangrijk naar impact van de infrastructuurwerken. Hoe meer de waterlopen draineren, hoe minder grondwater vanuit het westen tegen de eventuele barrières van tunnels zal stromen. Het opstuwend effect ten gevolge van de barrières zal bijgevolg minder zijn naarmate de drainage hoger is. 2.2.5.2.
0-strategie
Bij de 0-strategie wordt er geen Masterplan uitgevoerd bijgevolg worden er bij instandhouding van het huidige grachtenstelsel en de huidige afwateringsconstructies geen noemenswaardige veranderingen aan het grondwaterstromingpatroon verwacht.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 34 van 116
2.2.5.3.
Strategie 1: Masterplan met OWV
Het uitvoeren van de Masterplan-stategie zal door het vergroten, verkleinen en/of verplaatsen van de aanwezige oppervlaktes aan verhard terrein lokaal een impact hebben op de grondwaterstanden in de ondiepe watervoerende lagen (ophoogzand langs de Schelde en Kwartaire zanden verder van de Schelde). De verschillende deelstrategieën met al dan niet grotere impact worden hieronder besproken. Albertkanaal Men gaat ervan uit dat het waterpeil in het Albertkanaal omwille van de damwanden en de sliblaag op de bodem van het kanaal (opgebouwd door sedimentatie door de jaren heen) in huidige toestand min of meer onafhankelijk is van de grondwaterstanden in de omgeving van het kanaal. In het geval dat het kanaal verbreed en verdiept wordt zal deze relatieve evenwichtstoestand verstoord worden en kan het kanaal afhankelijk van de lokale situatie een drainerende of infiltrerende functie krijgen. Dit zal een lokaal effect hebben op de grondwaterstanden in de omgeving van het kanaal. Aangezien het oppervlaktewaterpeil (kanaalpeil) in deze regio hoger is dan het grondwaterpeil wordt een lichte stijging van het grondwaterpeil verwacht. Het is niet mogelijk om zonder meer gedetailleerde gegevens een uitspraak te doen over de grootte van de te verwachten stijging. Het ontbreken van deze gegevens wordt bijgevolg opgenomen in het hoofdstuk Leemten in de kennis (hoofdstuk 5). Aangezien er aan het Albertkanaal in deze zone geen natuurgebieden grenzen zal een grondwaterstandsverhoging geen vernatting van een natuurgebied veroorzaken. De gevolgen voor bestaande bebouwing en de waterdichtheid van kelders in deze zone dienen echter in de project-MER verder te worden onderzocht. Oosterweelverbinding De bouw van de Oosterweelverbinding zal voornamelijk op de Linkeroever het huidige grondwaterstromingspatroon beïnvloeden. De aanleg van tunnels en het gebruik van damwanden kan door verstoringen in drainagepatronen lokale grondwaterfluctuaties meebrengen. Uit de modelberekeningen volgen verhogingen van grootteorde 1 meter (net tegen de wegenis) tot enkele centimeters (+/-1 km ten oosten van de wegenis). Dit zal leiden tot vernatting ter hoogte van het SintAnnabos en de zone ten zuiden van Blokkersdijk tussen de geplande wegenis en de Laarbeek. Anderzijds wordt een verdroging voorspeld tussen de geplande wegenis en de Tophatgracht ten oosten van Blokkersdijk (berekende grondwaterverlaging max. 2 m). Ter hoogte van de Donkers plassen wordt eveneens een verhoging van de grondwaterspiegel van +/- 10 cm berekend. Met andere woorden kan er gesteld worden dat de situatie in Blokkersdijk en in het centrum van Zwijndrecht ongewijzigd blijft terwijl er vernatting optreedt in het Rot en het Sint-Annabos. Aangezien in de natuurgebieden vernatting gewenst is zullen deze effecten positief beoordeeld worden. Er dient rekening te worden gehouden met het feit dat door middel van de inplanting en heraanleg van de Donkersbeek het effect van vernatting ter hoogte van het Sint-Annabos enerzijds kan worden afgezwakt en anderzijds gestimuleerd kan worden. Bijkomend zal de toename van verharde oppervlakte in het gebied leiden tot een snellere afvoer en verminderde infiltratie wat dan op termijn weer een verlaging van de grondwaterstanden in de bovenste watervoerende laag met zich kan meebrengen. Zie ook Figuur 6 en Figuur 7 in bijlage 3. Singel Voor de zone Singel zullen de effecten van eventuele veranderingen in grondwaterstanden door de uitvoering van de Masterplan strategie beperkt zijn. Er wordt voornamelijk gewerkt binnen de zone van de huidige wegenis. Wel kan door een vermindering aan verharde oppervlakte een toegenomen infiltratie zorgen voor een verhoging van de grondwaterstanden in de oppervlakte watervoerende laag. 2.2.5.4.
Strategie 2: Masterplan zonder OWV met Kennedyverbinding
Deze resultaten zijn identiek aan deze van de 0-strategie. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 35 van 116
2.2.5.5.
Strategie 3: Masterplan zonder OWV zonder Kennedyverbinding
Deze resultaten zijn identiek aan deze van de 0-strategie.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 36 van 116
2.3. Conclusies 2.3.1.
Overzicht van de resultaten
In Tabel 8 wordt de eindbeoordeling voor de verschillende criteria weergegeven waarbij de beoordeling van de effecten als volgt voorgesteld wordt : +
Positief;
++
Sterk positief;
0
Neutraal;
-
Negatief;
--
sterk negatief.
Tabel 8: Overzicht van de resultaten op planniveau
Strategie 3
Groot extra ruimtebeslag en grotere aantasting van bodems in natuurlijk gebruik;
Strategie 2
Geen extra ruimtebeslag en geen bodemverstoring;
Strategie 1
0-strategie
Ruimtebeslag /bodemverstoring
Geen extra ruimtebeslag, wel bodemverstoring maar kleinere aantasting van bodems in natuurlijk gebruik;
Geen extra ruimtebeslag, wel bodemverstoring maar kleinste aantasting van bodems in natuurlijk gebruik;
0
--
-
-
Afgraven van verontreinigde gronden
0
+
+
+
Grondverzet
0
-
-
-
Calamiteiten
0
+
+
+
Grondwaterkwantiteit
0
+
0
0
2.3.2.
Besluit
Criterium Ruimtebeslag en bodemverstoring Bodemafdekking, profielverstoring en verdichting ten gevolge van ruimtebeslag zijn belangrijke negatieve effecten die infrastructuurwerken op de bodem hebben. De multifunctionaliteit en de algemene conditie (basisbodemkwaliteit) van de betrokken bodems wordt aangetast. Aangezien bodemvorming en ook bodemherstel uiterst trage processen zijn, wordt het effect, in het geval het om niet-verstoorde bodems gaat als onomkeerbaar, en bijgevolg sterk negatief beschouwd.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 37 van 116
Wat betreft het aspect ruimtebeslag/bodemverstoring blijkt dat na afweging van de verschillende Masterplanstrategieën Masterplanstrategie 1 wegens enerzijds het groot totaal ruimtebeslag (permanent verlies van bodem), het groot extra verlies aan bodem en wegens anderzijds het grootste verlies aan niet-verstoorde/natuurlijk gebruikte bodem, als slechtste alternatief naar voor komt. De andere strategieën (0, 2 en 3) hebben een vergelijkbare impact: geen toename in totaal ruimtebeslag en als er werken gebeuren is dit hoofdzakelijk in reeds verstoorde bodems. Omdat in de 0-strategie geen werken zullen gebeuren, scoort deze strategie het best voor het aspect bodemverstoring/ruimtebeslag. Strategie 2 en 3 resulteren wel in bodemverstoring, zonder echter aanleiding te geven tot een groter totaal ruimtebeslag. Beide strategieën scoren intermediair tussen strategie 1 en 0. Strategie 3 scoort iets beter dan strategie 2 omdat bij eerstgenoemde geen Kennedyverbinding gerealiseerd wordt en dit aanleiding geeft tot een kleiner totaal ruimtebeslag. De rangschikking voor het aspect ruimtebeslag/bodemverstoring, van geen impact tot grote impact, is: 0-strategie < strategie 3 < strategie 2 < strategie 1. Het onderscheid wordt volledig bepaald door de grondinname op Linkeroever waar de realisatie van de Oosterweelverbinding nog een aantasting van niet verstoorde of bodems onder natuurlijk bodemgebruik kan veroorzaken.. Criterium afgraven van verontreinigde gronden Elke Masterplan strategie zal een sanerende impact hebben op een aantal gronden die in de bestaande toestand verontreinigd zijn. Gronden die sterk verontreinigd zijn en afgegraven moeten worden voor de infrastructuurwerken zullen gesaneerd moeten worden alvorens ze ergens anders opnieuw gebruikt kunnen worden. De verschillen in hoeveelheden af te graven verontreinigde grond zullen voor de werkzones van de verschillende strategieën relatief weinig verschillen. Bijgevolg worden alledrie de strategieën licht positief beoordeeld. Criterium grondverzet Bij elke Masterplan-strategie zullen er grote volumes waardevolle grondstoffen (zand en klei) beschikbaar komen die elders gebruikt kunnen worden. Deze gronden kunnen eventueel verkocht worden en vermijden de noodzaak eventuele nieuwe groeves te exploiteren. In het licht van het vermijden van het gebruik van primaire grondstoffen zou dit positief beoordeeld kunnen worden. Er van uitgaande dat er in het havengebied reeds een probleem bestaat inzake grondoverschotten wordt bijkomend grondverzet echter als een eerder negatief effect beoordeeld. Aangezien het verschil in hoeveelheden grondverzet tussen strategie 1 en strategieën 2 en 3 voornamelijk zit in herbruikbaar zand en klei en niet in minder of onbruikbaar slib worden de 3 strategieën bijgevolg alledrie licht negatief beoordeeld. Criterium bodemvervuiling door calamiteiten In elke Masterplan-strategie zal er minder bodem en grondwaterverontreiniging ontstaan ten gevolge van calamiteiten omdat de weginfrastructuur er op voorzien is mogelijke lozingen op te vangen. Dit criterium wordt daarom positief beoordeeld. Calamiteiten die naast de weg gebeuren zullen nog steeds verontreiniging veroorzaken. Een meer gedetailleerde beschrijving betreft het meer of minder voorkomen van calamiteiten in de kwetsbare zones zal worden opgesteld in de project-MER. Criterium grondwaterkwantiteit Elke Masterplan-stategie zal door het vergroten, verkleinen en / of verplaatsen van de aanwezige oppervlaktes aan verhard terrein en het plaatsen van damwanden en bouwen van tunnels lokaal een impact hebben op de grondwaterstanden in de ondiepe watervoerende lagen. In Masterplan-strategie 1 zullen de aanleg van de Oosterweelverbinding en de aanpassingen aan het Albertkanaal een impact hebben op de lokale grondwaterstanden. Voor het Albertkanaal werd er gesteld dat de impact van deze beperkte verhoging van de grondwaterstand miniem zal zijn. Voor de Oosterweelverbinding op Linkeroever werd er een status quo berekend voor Blokkersdijk en voor het centrum van Zwijndrecht
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 38 van 116
en voor het Sint-Annabos en het Rot was er sprake van vernatting. Deze effecten werden eveneens positief beoordeeld maar dienen tijdens de werken door monitoring gecontroleerd te worden.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 39 van 116
3.
GEBIEDSNIVEAU
Uit het onderzoek op planniveau en de afweging blijkt duidelijk dat strategie 1A en 1B (Masterplanstrategie met tolheffing) het beste scoren in de algemene beoordeling. Voor het onderzoek op gebiedsniveau werd geopteerd om strategie 1B te weerhouden. Deze strategie scoort immers beter dan 1A voor wat betreft de basis(mobiliteits)doelstelling die ten gronde ligt aan het Masterplan. Daarom wordt strategie 1B (Masterplanstrategie met tol) als ‘Meest plausibele strategie’ naar voor geschoven en gebruikt als basis voor de evaluatie op gebiedsniveau.
3.1. Antwerpen Noord 3.1.1.
Beschrijving van de bestaande toestand
3.1.1.1.
Afbakening studiegebied
Het studiegebied voor de bodemkundige beschrijving op gebiedsniveau wordt bepaald door het gebied waar een rechtstreekse invloed te verwachten is op de bodem en het grondwater ten gevolge van de in dit gebied uit te voeren projecten uit het Masterplan, zijnde het noordelijke gedeelte van de Oosterweelverbinding (OWV), de aanpassingen aan het Albertkanaal, de Royerssluis en de aanleg van de tramlijn Ekeren. De afbakening van dit gebied wordt weergegeven in Kaart 14 (Bijlage 4: Kaarten gebied Antwerpen Noord). Alle bovenvermelde projecten met uitzondering van de Oosterweelverbinding vallen volledig binnen dit gebied. 3.1.1.2.
Geologische opbouw en kenmerken van de lagen incl. hydrogeologie
Om de effecten van de ingrepen van het Masterplan op de bodem te kunnen inschatten is het van groot belang de aanwezige ondergrond te kennen (o.a. zand, leem, klei, diepte grondwater). Lokale geologie In het hele gebied Antwerpen Noord komen er Kwartaire zanden (opgespoten zanden in het havengebied) voor. In het westelijke gedeelte treffen we onder deze Kwartaire deklagen respectievelijk de Formaties van Lillo, Kattendijk, Diest, Berchem en Boom aan. In het westen wigt de Formatie van Diest uit en komt de Formatie van Kattendijk rechtstreeks voor op de Formatie van Berchem. Bovenstaande geologische opbouw is gebaseerd op de nieuwe tertiaire geologische kaart van België, kaartblad (15). De beschrijving wordt ondersteund door de boringen beschikbaar bij OC-GIS (Databank Ondergrond Vlaanderen, DOV). Hydrogeologie De geologische setting van de onderzoekslocatie en haar ruime omgeving kan hydrogeologisch als volgt geschematiseerd worden: Kwartair, behalve de polderklei
watervoerend;
In de omgeving van de Schelde vormt de polderklei een afsluitende laag tussen het Kwartaire zand boven de polderklei en de onderliggende aquifer; Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 40 van 116
Formatie van Lillo
watervoerend;
Formatie van Kattendijk
watervoerend;
Formatie van Diest
watervoerend;
Formatie van Berchem
watervoerend;
Formatie van Boom
‘ondoorlatend’.
De Kwartaire afzettingen vormen, op de plaatsen waar geen polderklei werd afgezet, samen met de onderliggende afzettingen van de Formatie van Lillo, Kattendijk, Diest en Berchem één watervoerend pakket. Ook onder de polderklei komen er nog Kwartaire afzettingen voor, deze vormen de top van de aquifer. Plaatselijk kunnen meer kleiige alsook meer doorlatende zones voorkomen. Het watervoerend pakket wordt onderaan afgesloten door het slecht doorlatend pakket van de Formatie van Boom. 3.1.1.3.
Grondwaterkwetsbaarheid
De grondwaterkwetsbaarheid kan van groot belang zijn bij het interpreteren van het risico dat uitgaat van calamiteiten. Bij een zeer zandige bodem kan de verontreiniging onmiddellijk en sneller uitzakken naar de diepte. Bij een kleiige ondergrond is dit risico beperkter. Men kan de grondwaterkwetsbaarheid aflezen van kaarten die voor het ganse Vlaamse Gewest zijn uitgegeven door AMINAL. Het betreft hier de kwetsbaarheid van de bovenste winbare watervoerende laag (> 4 m³/uur). Al naargelang van de stand van de watertafel, de lithologie van de deklagen en de watervoerende laag wordt het grondwater in het Vlaams Gewest ingedeeld in uiterst kwetsbare, zeer kwetsbare, kwetsbare, matig en weinig kwetsbare gebieden. Uit Kaart 6 in bijlage 2 kunnen we afleiden dat het ganse gebied Antwerpen Noord zich in een oranje, dus zeer kwetsbare zone bevindt. Verder kunnen we nog vermelden dat voor het westelijke gedeelte van deze zone het grondwater in de bovenste winbare watervoerende laag (ophoogzand) als verzilt wordt beschouwd. 3.1.1.4.
Grondwaterwinningen
Kennis van de ligging van de grondwaterwinningen is belangrijk omdat bepaalde ingrepen tijdens of na de geplande werken kunnen leiden tot debietswijzigingen en/of kwaliteitsveranderingen hier. Dit aspect is voornamelijk ook van belang voor het deelaspect water. De grondwaterwinningen zijn gecatalogeerd bij AMINAL. Sinds 1999 wordt de vergunningsplicht voor grondwaterwinningen geregeld door Vlarem. Voorheen was een specifiek decreet van toepassing (decreet van 24 januari 1984). De vroegere wetgeving onderscheidde 3 categorieën grondwaterwinningen: klasse A, B en C. Categorie A omvat alle grondwaterwinningen van minder dan 96 m³ per dag of minder dan 30.000 m³ per jaar en/of grondwaterwinningen van minstens 96 m³ per dag die tijdens een ononderbroken periode van minder dan 1 jaar in gebruik zullen zijn. Categorie B omvat alle grondwaterwinningen van minstens 96 m³ per dag of minstens 30.000 m³ per jaar en inrichtingen voor het kunstmatig aanvullen van het grondwater voor zover deze handeling niet is begrepen in categorie C Categorie C tenslotte omvat de grondwaterwinningen die bestemd zijn voor de openbare drinkwatervoorziening met inbegrip van de erbij horende installaties voor het kunstmatig aanvullen van het grondwater. Sedert 1 mei 1999 zijn grondwaterwinningen ingedeeld als klasse 1 (meer dan 30.000 m³ per jaar), 2 (tussen de 500 en 30.000m³ per jaar) of 3 (minder dan 500 m³ per jaar). Aangezien de naamgeving
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 41 van 116
van winningen die voor 1999 vergund werden niet werd aangepast worden beide indelingen op dit moment door elkaar gebruikt. Kaart 15 in bijlage 4 geeft een beeld van de vergunde grondwaterwinningen, gelegen binnen het gebied Antwerpen Noord. Binnen het gebied Antwerpen Noord zijn er geen vergunningen bekend die vallen onder categorie C (winningen en kunstmatige infiltratie bestemd voor openbare drinkwatervoorzieningen). Een beperkt aantal beschermingszones (4-tal) bevindt zich in de noordoostelijke hoek van de plan-zone. Ter hoogte van deze beschermingszones worden geen werken gepland. 3.1.1.5.
Chemische bodemkarakteristieken - bodemkwaliteit
Voor een eerste evaluatie op gebiedsniveau worden aannames gedaan met betrekking tot de volumes af te graven en te saneren grond. Het aantal en het type van de bodemonderzoeken geeft hierbij een indicatie van de “sanerende” bijdrage van het uitvoeren van werken in het kader van het Masterplan (zowel vaste deel bodem als grondwater). De tolvarianten hebben geen invloed op dit aspect. Enkel de bestaande situatie en de Masterplan-situatie dienen vergeleken te worden. De bodemdossiers die bekend zijn bij de OVAM in het gebied Antwerpen Noord werden weergegeven op Kaart 16 in bijlage 4. Hierin zijn de bodemonderzoeken opgenomen van de datalagen tot 19/04/2004. 3.1.1.6.
Bodemkundige beschrijving
Zoals op planniveau is ook op gebiedsniveau de bodemkundige situering van het studiegebied gebaseerd op interpretaties van bestaande literatuurgegevens, kaartmateriaal en terreinwaarnemingen. De belangrijkste informatiebron met betrekking tot de bodemkundige karakteristieken is de bodemkaart van België, met bijhorende verklarende teksten bij de relevante kaartbladen (15E, 15W, 28E en 28W). Voor de bespreking van de bodems op gebiedsniveau wordt, net zoals op planniveau, gebruik gemaakt van de vereenvoudigde bodemkaart, waarbij de bodemtextuur en een indicatie van de drainagetoestand worden weergegeven. Naast de bodemkaart van Vlaanderen vormen de bodemassociatiekaart (Maréchal & Tavernier, 1972, Provincie Antwerpen, 1998), de bodemgebruikskaart (OC-Gis Vlaanderen, 2001) en het gewestplan (OC-Gis Vlaanderen) bijkomende belangrijke informatiebronnen voor de beschrijving van de huidige situatie. 3.1.1.6.1.
Bodemkaart
Het ontstaan en de vorming van de bodems in het studiegebied werden reeds besproken in paragraaf 2.1.6.1. De specifieke ruimtelijke spreiding van de aanwezige bodemtypes (texturen en vochttrappen) in het deelgebied Antwerpen Noord wordt weergegeven en besproken aan de hand van Kaart 17 (Bijlage 4: Kaarten gebied Antwerpen Noord), een detail van de vereenvoudigde bodemkaart. Uit Kaart 17 (Bijlage 4: Kaarten gebied Antwerpen Noord) blijkt dat een grote oppervlakte ten westen en ten zuiden van het deelgebied Antwerpen Noord niet werd gekarteerd. Dit gebied stelt een deel van de haven van Antwerpen voor. Grote delen van de kleiige poldergronden werden immers opgespoten en door haveninfrastructuur in gebruik genomen. Ook in het uiterste noorden en in het oosten werden bepaalde gebieden niet gekarteerd. Op deze plaatsen is de bodem antropogeen beïnvloed. Het betreft de woonkernen te Ekeren, Wijnegem, Merksem en Deurne Noord. Het oorspronkelijk bodemprofiel is er (deels) verdwenen, verstoord of bedekt. Op deze verharde of verdichte bodems zal geen bodemvorming meer plaatsgrijpen. Wanneer vergraven of opgehoogde bodems echter opnieuw onder vegetatie komen, zal zich zeer langzaam, na verschillende generaties, opnieuw een typisch gelaagd bodemprofiel kunnen ontwikkelen. Bepaalde van de opgespoten gebieden werden echter niet in gebruik genomen door de haven. De rust en de beperkte verstoring op grote oppervlakten van deze gronden heeft geleid tot nieuwe ecologisch waardevolle tot zeer waardevolle landschappen. Voorbeelden hiervan zijn de Bospolder en
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 42 van 116
het Ekers Moeras, gelegen in het noorden van het studiegebied. In deze gebieden worden dan ook, naast de oorspronkelijke kleiige poldergronden, zand- en zandleembodems aangetroffen. Centraal ten noorden van het studiegebied, ingesloten tussen de dorpskern van Ekeren, de A12 en een spoorweg, liggen de Oude Landen. Deze voormalige poldergronden werden omwille van havenuitbreidingen ten dele opgehoogd (sintels, steenslag) en later in militair gebruik genomen. Sindsdien evolueerde het terrein, mede door het gevoerde natuurbeheer, naar een aaneenschakeling van (kalkrijke) gras- en hooilanden, ruigten, rietlanden, wilgenstruwelen en loofbos. Doorheen het gebied loopt de Oudlandse Beek naast diverse grachten. In het gebied worden zowel natte zware klei-, vochtige klei- als natte zandleemgronden aangetroffen. Ook centraal in het studiegebied is een strook natte zware klei gelegen, die zich uitstrekt van het noorden tot het zuiden van het studiegebied. Deze klei werd afgezet tijdens de getijden uit het lemig/kleiig materiaal dat door de rivieren werd aangevoerd en dat onderweg verweerd en verfijnd is geraakt (verloren eolisch karakter). Het Groot Schijn stroomt immers op deze plaats door de Scheldepolders. Op de rechteroever van het Groot Schijn – Voorgracht (thans overwelfd), langs de Oudelandse en Donkse Beek en in het natuurgebied de Oude Landen zijn bijgevolg grote stukken met zware klei en in veel mindere mate lichte klei of klei terug te vinden. Grenzend aan deze kleigronden, zijn natte tot vochtige zandbodems en natte zandleembodems gelegen. In het oosten van het studiegebied Antwerpen Noord, langs het Albertkanaal, worden de bodems gekenmerkt door nat tot vochtig zand, nat zandleem en plaatselijk droog zand. Zoals reeds hoger vermeld, is de woonkern van Wijnegem er niet gekarteerd. De bodem is er antropogeen beïnvloed. Wat betreft de drainagetoestand domineren de vochtige tot natte bodems. Hierbij zijn deze bodems vooral langs de rivieren en beken (Groot Schijn – Voorgracht) gesitueerd, het natuurreservaat de Oude Landen, de Bospolder en het Ekers Moeras. Te Wijnegem kunnen plaatselijk enkele droge zandbodems aangetroffen worden. In het studiegebied komen in het havengebied en ten noorden van het havengebied (delen van de Scheldepolders) vooral alluviale bodems (zonder profielontwikkeling of gelaagdheid) voor (Kaart 19, Bijlage 4: Kaarten gebied Antwerpen Noord). In het noordoosten van het studiegebied worden aan de grens met Schoten lemige-zandbodems met plaggenprofiel aangetroffen. Langs het Albertkanaal en in de omgeving van Wijnegem worden lemige-zandbodems met textuur-B-horizont, tussenprofiel en plaggenprofiel aangetroffen. De bodems met textuur-B-horizont zijn het resultaat van de inwerking van een begroeiing met loofbos onder een gematigd klimaat. De overige bodemprofielen die hieruit zijn ontstaan (zoals bodems met tussen- en plaggenprofiel) zijn het gevolg van het ingrijpen van de mens op de bodem, vegetatie en waterhuishouding. 3.1.1.6.2.
Bodemassociatiekaart
In tabel 9 wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste bodemassociaties (groepen van bodemseries) voorkomend in het studiegebied op gebiedsniveau voor Antwerpen Noord. Het deelgebied Antwerpen Noord valt binnen de noordwestelijke en noordoostelijke sectoren (zie planniveau paragraaf 2.1.6.2, Tabel 3 en Kaart 7 in bijlage 2 : Kaarten plangebied) of respectievelijk de Scheldepolders en de Lemig-zandbodems.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 43 van 116
Tabel 9: Bodemassociaties in het studiegebied Antwerpen Noord Sector
Hoofdkenmerk
Associaties
Kenmerken
Noordwest
Scheldepolders
3
Polder met zandlemige bodem
4
Polder met kleiige bodem
12
Met lemig-zand overdekte oude poldergrond
X
Niet gekarteerd
15
Natte zandbodem met podzolprofiel
16
Droge lemig-zandbodem met textuur-B horizont
17
Natte lemig-zandbodem met een tussenprofiel
21
Natte lemig-zandbodem met een plaggenprofiel
60
Natte alluviale gronden
X
Niet gekarteerd
Noordoost
3.1.1.6.3.
Lemigzandbodems
Bodemgebruik
Als bron voor de typering van het bodemgebruik op gebiedsniveau wordt verwezen naar de bodemgebruikskaart van OC-Gis Vlaanderen. Deze kaart werd opgemaakt aan de hand van satellietbeelden en geeft de toestand weer voor het jaar 2001. Kaart 19 (Bijlage 4: Kaarten gebied Antwerpen Noord) toont het bodemgebruik voor het studiegebied op gebiedsniveau voor Antwerpen Noord. Het actueel bodemgebruik in het deelgebied Antwerpen Noord bestaat, net zoals in het plangebied, hoofdzakelijk uit bebouwing en zones voor industrie en KMO. Groengebieden en agrarische gebieden komen in mindere mate voor. Centraal in het deelgebied is de bebouwing rond de kernen van Merksem en Antwerpen Luchtbal gesitueerd. In het noorden bevindt zich de woonkern van Ekeren. Ten oosten wordt de kern van Wijnegem aangetroffen en ten zuiden is de kern van Deurne Noord gedeeltelijk binnen het studiegebied gelegen. Een groot deel van de industrie- en handelsinfrastructuur is gelegen in en rond de haven (centraal en in het westen van het studiegebied). De overige industriegebieden situeren zich langs het Albertkanaal. Groene zones zijn eerder zeldzaam in dit deelgebied. Enkel ten noorden van het studiegebied zijn twee groene gebieden aanwezig: enerzijds het natuurreservaat de Oude Landen en anderzijds de Bospolder en het Ekers Moeras, die samen één aaneengesloten geheel vormen met de Grote en Kleine Put en de Ekerse Dijk. Daarnaast is ook ten oosten van het deelgebied, ter hoogte van Wijnegem, een bosrijk gebied gelegen. De overige ruimte in het deelgebied Antwerpen Noord wordt ingenomen door her en der verspreide akkerlanden. Deze akkerlanden bevinden zich hoofdzakelijk ten noorden van de woonkern van Merksem en rond de kern van Wijnegem.
3.1.2.
Evaluatie- van de effecten in Antwerpen Noord
3.1.2.1.
Ruimtebeslag/bodemverstoring
Voor dit deelgebied worden voor de niet-mobiliteitsgebonden disciplines (zoals de discipline Bodem) volgende tracés onderzocht: •
0-variant;
•
Tracé Straatsburgdok;
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 44 van 116
•
Tracé Noordrand Eilandje.
Tracé Noordrand Eilandje en Tracé Straatsburgdok omvatten, naast de geplande wegeninfrastructuur, ook de verbreding van het Albertkanaal. Beide tracés bestaan uit twee varianten: een variante met en een variante zonder doortrekking van de Stedelijke Ring. Voor alle tracés gebeurt de beoordeling relatief ten opzichte van de 0-variant (geen Masterplan). De verschillende tracés worden vergeleken naar het ruimtebeslag door de geplande wegen, bruggen, tunnels, tramlijnen en de verbreding van het Albertkanaal. Op gebiedsniveau zal de beoordeling inzake ruimtebeslag (bodemverstoring) op kwantitatieve wijze gebeuren. In Tabel 10 wordt voor de verschillende tracés een absolute raming van het ruimtebeslag weergegeven. De absolute raming omvat, per tracé, de oppervlakte ruimtebeslag ten gevolge van het tracé en ten gevolge van de verbreding van het Albertkanaal. Het ruimtebeslag moet echter ook relatief ten opzichte van de huidige situatie worden bepaald. Aangezien de infrastructuur die op Rechteroever in het deelgebied Antwerpen Noord voorzien wordt nieuwe infrastructuur is en geen oude infrastructuur vervangt, wordt de oppervlakte van de bestaande toestand volledig bepaald door het Albertkanaal (ca. 60 ha). Tabel 11 geeft het relatief ruimtebeslag weer voor het deelgebied Antwerpen Noord. Het ruimtebeslag van de tramlijnen is niet opgenomen omdat deze in de bestaande wegen worden aangelegd en dus geen extra ruimtebeslag veroorzaken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het tijdelijk, definitief en totaal ruimtebeslag. Het tijdelijk ruimtebeslag omvat de werkzones (bijvoorbeeld voor werfwegen en stapeling van materiaal en machines). Het definitief ruimtebeslag wordt gedefinieerd als de oppervlakte ingenomen door de infrastructuuringrepen (zoals wegen, bruggen, (open) tunnels, parallelwegen, tolpleinen, ...) en de restruimte tussen de aangelegde wegen. De restruimte wordt ook als definitief ruimtebeslag beschouwd vermits deze open ruimte na de werkzaamheden opnieuw kan verstoord worden ten gevolge van ingrepen zoals geluidsschermen, bufferbekkens, ... . Het totaal ruimtebeslag omvat zowel het tijdelijk als het definitief ruimtebeslag. Tabel 10: Overzicht absoluut ruimtebeslag (ha) per tracé – Antwerpen Noord Absoluut ruimtebeslag (ha) Definitief
Tijdelijk
Totaal
0-variant (inclusief Albertkanaal)
59,94
0
59,94
Tracé Noordrand Eilandje (inclusief verbreding Albertkanaal en doortrekking Stedelijke Ring)
166,49
65,56
232,05
Tracé Straatsburgdok (inclusief verbreding Albertkanaal en doortrekking Stedelijke Ring)
169,81
67,83
237,64
Tabel 11: Overzicht relatief ruimtebeslag (ha) per tracé – Antwerpen Noord Relatief ruimtebeslag (ha) Definitief
Tijdelijk
Totaal
Tracé Noordrand Eilandje (inclusief verbreding Albertkanaal en doortrekking Stedelijke Ring)
+106,55
+65,56
+172,11
Tracé Straatsburgdok (inclusief verbreding Albertkanaal en doortrekking Stedelijke Ring)
+109,87
+67,83
+177,7
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 45 van 116
Uit Tabel 11 blijkt dat beide tracés (inclusief doortrekking Stedelijke Ring) een bijkomend definitief ruimtebeslag veroorzaken ten opzichte van de 0-variant (huidige situatie). Zonder doortrekking van de Stedelijke Ring resulteren beide tracés elk in ongeveer 0,5 ha minder definitief ruimtebeslag. Ook zonder doortrekking van de Stedelijke Ring veroorzaken beide tracés bijgevolg een toename in verharde oppervlakte. Het Tracé Straatsburgdok veroorzaakt hierbij ongeveer 3 ha meer ruimtebeslag dan het Tracé Noordrand Eilandje. Wanneer naast het definitief ruimtebeslag ook het tijdelijk ruimtebeslag in rekening wordt gebracht, veroorzaken beide tracés (inclusief doortrekking Stedelijke Ring) eveneens een bijkomend totaal ruimtebeslag ten opzichte van de 0-variant (huidige situatie). Zonder doortrekking van de Stedelijke Ring resulteren beide tracés in 10 à 12 ha minder totaal ruimtebeslag. Ook zonder doortrekking van de Stedelijke Ring veroorzaken beide tracés bijgevolg een toename in totale verharde oppervlakte. Het Tracé Straatsburgdok veroorzaakt hierbij ongeveer 5 à 6 ha meer ruimtebeslag dan het Tracé Noordrand Eilandje. Tracé Straatsburgdok zou bijgevolg de meeste extra oppervlakte ten opzichte van de huidige situatie innemen. De verschillen tussen de voorgestelde tracés zijn echter niet bijzonder groot. De impact van het ruimtebeslag op de bodem is bovendien vooral afhankelijk van de toestand van de bodem. Tracés met een groot ruimtebeslag van niet-verstoorde bodems zullen immers slechter scoren dan tracés met een kleiner of even groot ruimtebeslag van verstoorde bodems. Om het uiteindelijke effect van de tracés op de bodemverstoring te bepalen zal dan ook per tracé onderzocht worden hoeveel van de extra ingenomen oppervlakte zich op verstoorde en niet-verstoorde bodem bevindt. Voor de impact van ruimtebeslag op de bodem wordt verwezen naar paragraaf 1.3.1. 3.1.2.1.1.
0-Variant
De realisatie van de 0-variant betekent dat het Masterplan niet uitgevoerd wordt. Dit betekent voor het aspect bodem dat grootschalige bodemverstoring achterwege zal blijven in het deelgebied Antwerpen Noord. Wat betreft de autonome ontwikkeling op het vlak van bodem werd op planniveau reeds gesteld dat behalve een algemene toename van de bodemverharding (door andere projecten) in dit stedelijk gebied weinig sterke evoluties inzake de bodemtoestand te verwachten zijn. 3.1.2.1.2.
Tracé Straatsburgdok
Zoals hoger aangegeven moet voor het tracé Straatsburgdok (inclusief doortrekking Stedelijke Ring) op een totaal ruimtebeslag van ca. 238 ha gerekend worden. Ten opzichte van de 0-variant betekent dit een extra totaal ruimtebeslag van ongeveer 178 ha. Zonder doortrekking van de Stedelijke Ring resulteert tracé Straatsburgdok in een extra totaal ruimtebeslag van ongeveer 166 ha. Aan de hand van de bodemgebruikskaart wordt vervolgens nagegaan hoeveel procent van het totale ruimtebeslag in gebied met verstoorde en niet-verstoorde bodem voorzien wordt. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van de bodemgebruikskaart vermits deze kaart het meest recente beeld van de bodemtoestand (bodemgebruik) weergeeft. Bovendien werd de bodemgebruikskaart opgesteld aan de hand van satellietbeelden zodat de reële situatie het best wordt weergegeven, in ieder geval meer dan wanneer de analyse via de verstoring volgens de bodemkaart gebeurt. Verstoorde bodems volgens de bodemgebruikskaart omvatten onder andere: kernstadbebouwing, andere bebouwing, industrie- en handelsinfrastructuur, andere infrastructuur, haveninfrastructuur, luchthaveninfrastructuur, autosnelwegen en gewestwegen. Niet-verstoorde bodems betreffen akkers, weilanden, alluviaal weiland, boomgaard, loofbos, naaldbos, gemengd bos, slikken en schorren, duinen en strand, heide en groen urbane zones. De resultaten worden weergegeven in tabel 12
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 46 van 116
Tabel 12: Tracé Straatsburgdok (inclusief doortrekking Stedelijke Ring)- Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodem Totaal ruimtebeslag (ha)
Totaal ruimtebeslag (%)
Verstoorde bodem
210,94
89
Niet-verstoorde bodem
26,71
11
Uit tabel 12 blijkt dat voor tracé Straatsburgdok (inclusief doortrekking Stedelijke Ring) het grootste deel van het ruimtebeslag (ongeveer 89 % of 210,94 ha) in zoals volgens de bodemgebruikskaart gedefinieerde verstoorde bodem voorzien wordt. Ook zonder doortrekking van de Stedelijke Ring wordt het grootste deel van het ruimtebeslag (89 %) in verstoorde bodem voorzien. De beoordeling van de verdeling van het ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodems volgens de bodemkaart geeft een vergelijkbaar beeld. 3.1.2.1.3.
Tracé Noordrand Eilandje
Voor het Tracé Noordrand Eilandje (inclusief doortrekking Stedelijke Ring) bedraagt het totaal ruimtebeslag 232 ha. Ten opzichte van de 0-variant betekent dit een extra totaal ruimtebeslag van ongeveer 172 ha. Zonder doortrekking van de Stedelijke Ring resulteert tracé Noordrand Eilandje in een extra totaal ruimtebeslag van ongeveer 162 ha. Aan de hand van de bodemgebruikskaart wordt vervolgens nagegaan hoeveel procent van het totale ruimtebeslag in gebied met verstoorde en niet-verstoorde bodem voorzien wordt. De resultaten worden weergegeven in Tabel 13. Tabel 13: Tracé Noordrand Eilandje (inclusief doortrekking Stedelijke Ring)- Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodem Totaal ruimtebeslag (ha)
Totaal ruimtebeslag (%)
Verstoorde bodem
205,34
88
Niet-verstoorde bodem
26,72
12
Uit Tabel 13 blijkt dat voor het tracé Noordrand Eilandje (inclusief doortrekking Stedelijke Ring), net als voor het Tracé Straatsburgdok, het grootste deel van het ruimtebeslag (ongeveer 88 % of 205,34 ha) in verstoorde bodem voorzien wordt. Ook zonder doortrekking van de Stedelijke Ring wordt het grootste deel van het ruimtebeslag (88 %)in verstoorde bodem voorzien. De beoordeling van de verdeling van het ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodems volgens de bodemkaart geeft een vergelijkbaar beeld. 3.1.2.2.
Calamiteiten
3.1.2.2.1. 0-Variant In deze situatie zal er niet veel veranderen aan de effecten van calamiteiten op de bodem- en grondwaterkwaliteit. De verontreiniging komt samen met het hemelwater dat op het wegdek valt uiteindelijk in de waterlopen terecht. Het slib in de waterlopen zal hierdoor eveneens vervuild worden. Daar waar het hemelwater en dus ook de verontreiniging op het wegdek via grachten afgevoerd wordt, kan er bodemverontreiniging optreden. De grachten werken immers vaak als infiltratiegrachten en niet alleen als afvoerende grachten. Wanneer de calamiteit naast de weg gebeurt, kan er rechtstreekse bodem- en grondwaterverontreiniging optreden.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 47 van 116
3.1.2.2.2. Tracé Noordrand Eilandje Bij de bouw van de nieuwe infrastructuur wordt in het afwateringsstelsel een buffering voorzien om de debieten die rechtstreeks op de waterlopen geloosd worden te beperken. Bij het ontstaan van een calamiteit op de wegenis zal deze via de afwateringsinfrastructuur in deze bufferbekkens terechtkomen. Deze bufferbekkens zullen standaard uitgevoerd worden met een zand - en vetvang. Verdere maatregelen zijn nog onder voorbehoud en worden vermeld in het hoofdstuk ‘Milderende Maatregelen’. De aanpassing van het Albertkanaal zal over het algemeen geen invloed hebben op het gedrag en voorkomen van calamiteiten in het gebied Antwerpen Noord. De aanleg van de tramlijn Ekeren zal over het algemeen geen invloed hebben op het gedrag en voorkomen van calamiteiten in gebied Antwerpen Noord.
3.1.2.2.3. Tracé Straatsburgdok De effecten van calamiteiten voor tracé Straatsburgdok zijn analoog met de effecten die besproken werden onder tracé Noordrand Eilandje.
3.1.2.3.
Afgraven van verontreinigde gronden
3.1.2.3.1. 0-Variant In deze situatie worden geen gronden (al dan niet verontreinigd) afgegraven. De situatie kan aanzien worden als vergelijkbaar met de bestaande situatie. Langsheen het huidig aanwezige tracé zullen mogelijk verontreinigde gronden aanwezig zijn, die niet zullen verwijderd worden omwille van werken. Indien geen projecten worden uitgevoerd zullen op de terreinen langsheen de projectzone door bedrijven mogelijk toch een aantal verontreinigingen verwijderd worden. Anderzijds bestaat de kans ook dat er een aantal nieuwe verontreinigingen bijkomen. Er wordt vanuit gegaan dat de hoeveelheid verontreiniging die wordt weggenomen door bedrijven plus minus evenredig is met de hoeveelheid nieuwe verontreiniging die er bij komt. Er is hier dan ook geen noemenswaardig positief of negatief effect toe te kennen aan het aspect bodem t.o.v. de bestaande situatie.
3.1.2.3.2. Tracé Noordrand Eilandje Ter hoogte van tunnel zelf zal er geen afgraving van verontreinigde gronden plaatsvinden, verder wordt er op rechteroever ook geen afgraving van verontreinigde grond verwacht. De grondwaterverontreiniging die zich op het terrein ten noordoosten van de tunnelfuik op rechteroever bevindt zal worden afgeschermd d.m.v. een hydraulisch scherm. Voor de werken die zullen uitgevoerd worden in het kader van de aanpassing van het Albertkanaal zullen aanzienlijke volumes grond afgegraven worden. Indien de af te graven grond te sterk verontreinigd is om elders te kunnen gebruiken, zal deze grond gesaneerd moeten worden. Deze sanering heeft een positief effect op de bodem- en grondwaterkwaliteit. Op basis van informatie uit uitgevoerde bodemonderzoeken langs het kanaal werd een inschatting gemaakt van de volumes grond die op deze manier gesaneerd zullen moeten worden. Op basis van de resultaten van de beschikbare bodemonderzoeken en waar nodig via bijkomende informatie uit interviews en terreinbezoeken kon voor elk type verontreiniging het af te graven en saneren volume ingeschat worden.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 48 van 116
Tabel 14: Voorziene hoeveelheden af te graven en te saneren grond in m³ voor de aanpassing van het Albertkanaal Volume af te graven en saneren grond (m³) Minerale olie en/of aromaten
9.000
Mogelijke risicolocatie, geen bodemonderzoek of puinhoudend
129.000
PAK’s en/of zware metalen
44.000
PAK’s en/of zware metalen + minerale olie
60.000
Stort
33.000
Totaal
275.000 m³
Aangezien het aanleggen van de tramlijn Ekeren volledig bovengronds gebeurt en bij de aanleg bestaande (gewest)wegen gevolgd zullen worden zal de invloed van het ontgraven van verontreinigde gronden in dit geval miniem zijn.
3.1.2.3.3. Tracé Straatsburgdok De effecten van het afgraven van verontreinigde gronden voor tracé Straatsburgdok zijn analoog met de effecten die besproken werden onder tracé Noordrand Eilandje.
3.1.2.4.
Afvoer grondstoffen
3.1.2.4.1. 0-Variant Er zullen geen grote hoeveelheden gronden afgegraven worden, de situatie voor dit criterium zal niet significant wijzigen voor de nulvariant.
3.1.2.4.2. Tracé Noordrand Eilandje Overal waar de topografie verlaagd wordt ten opzichte van de bestaande toestand zullen gronden worden afgegraven. Een groot gedeelte hiervan is bruikbaar als bouwstof. Dit kan als een positief effect beschouwd worden omdat ze niet op een andere plaats ontgonnen zullen moeten worden. Aangezien detailberekeningen in verband met de afvoer van grondstoffen op dit moment enkel werden uitgevoerd voor het tracé Straatsburgdok kunnen hier geen gedetailleerde cijfers worden weergegeven. We kunnen echter wel verwachten dat de volumes voor tracé Noordrand Eilandje van dezelfde grootteorde zullen zijn als de volumes berekend voor tracé Straatsburgdok. Ook het hergebruik zal analoog zijn (zie Tabel 15). Voor de verbreding van het Albertkanaal werd in een vroegere schatting aangenomen dat er voor deze variant in totaal 1.108.442 m³ grond moet worden afgegraven. Tevens zal er ook zo’n 144.140 m³ grond nodig zijn om op bepaalde plaatsen zones te dempen. In het totaal is er dus een overschot van 964.302 m³ grond. Zoals besproken in 3.1.2.4.2 wordt het te saneren volume grond in deze variant geschat op 275.000 m³. Het overige volume (689.302 m³) blijft dus eventueel beschikbaar voor gebruik buiten het project. Aangezien er voor de aanleg van de tramlijn Ekeren geen gronden zullen worden afgegraven, wordt de afvoer van grondstoffen hier niet verder besproken.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 49 van 116
3.1.2.4.3. Tracé Straatsburgdok Overal waar de topografie verlaagd wordt ten opzichte van de bestaande toestand zullen gronden worden afgegraven. Een groot gedeelte hiervan is bruikbaar als bouwstof. Dit kan als een positief effect beschouwd worden omdat ze niet op een andere plaats ontgonnen zullen moeten worden. In de onderstaande Tabel 15 zijn de geschatte volumes gegeven van de grondstoffen die beschikbaar komen en wordt een idee gegeven voor het verwachte hergebruik van deze grondstoffen. De hoeveelheden die worden weergegeven voor de tunnel werden opgesplitst voor linker- en rechteroever. Zodoende wordt in deze tabel voor de tunnel slechts de helft van het totale volume weergegeven. De klei die beschikbaar komt kan hergebruikt worden bij aanleg van dijken. De zanden van Kattendijk zijn zuivere zanden die gebruikt worden voor de funderingen. Overschotten kunnen ook gemakkelijk in andere projecten gebruikt worden. De samenstelling van de Alluvium-klei (polderklei) en van het Kwartaire Zandleemcomplex is heterogeen, het gebruik van deze gronden is dus ook minder zeker. Beiden zullen volledig binnen de projectzone zelf gebruikt worden als ophogingsmateriaal. De kwaliteit van het ophoogzand (AV) is zeer onzeker en het hergebruik bijgevolg ook. Er wordt geschat dat ongeveer de helft gebruikt kan worden binnen de projectzone. De andere helft, met betere kwaliteit, zal in andere projecten gebruikt kunnen worden. Van de 1.670.000 m³ die vrijkomt, zal 769.950 m³ binnen de projectzone zelf hergebruikt worden en 900.050 m³ kan in andere projecten gebruikt worden. De gegevens in verband met af te graven grond voor de aanleg van tramlijn Ekeren en de aanpassing van het Albertkanaal zijn analoog met de gegevens besproken bij tracé Noordrand Eilandje.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 50 van 116
190.500
434.500
0
0
0
0
625.000
Boomse Klei (BK1)
Zanden van Kattendijk (ZK)
Zanden (Z(K+M) en ZO
Alluvium-Klei (Al-kl)
Aanvulling – vergraving (AV)
Kwartair zandleemcomplex (KZL)
TOTAAL tunnel + aanzetten 1.045.000
162.000
155.000
299.000
92.000
337.000
0
Rechteroever
1.670.000
162.000
155.000
299.000
92.000
771.500
190.500
Totaal
Onzeker
Heel onzeker
Onzeker
Waardevol
Waardevol
Waardevol (voor dijk bvb)
Waarde
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem
Tunnel
Beschrijving
100 % ophoging
769.950
162.000
77.500
299.000
70% hergebruik, terugleggen, 30% noordelijke knoop 50 % noordelijke knoop
0
231.450
15 % in funderingen, 15 % in geluidsbermen -
0
Hergebruik in project (m³) -
Tabel 15: Overzicht af te graven grond in m³ voor het tracé Straatsburgdok
-
50 % op de markt (het goede stuk)
-
100 % op de markt
70 % op de markt
100% Dijkstabilisering
Pagina 51 van 116
900.050
0
77.500
0
92.000
540.050
190.500
Hergebruik buiten project (m³)
3.1.2.5.
Grondwaterkwantiteit
3.1.2.5.1. 0-Variant Globaal genomen moet men rekening houden met eerder een situatie van verdroging. Dit fenomeen wordt al enige tijd waargenomen in Vlaanderen (zie MIRA 2003-T).
3.1.2.5.2. Tracé NoordrandEilandje Door de aanleg van de tunnel in een fuiksysteem zal een actieve bemaling noodzakelijk zijn tijdens de werken maar deze zit volledig ingesloten tussen damplanken. Dus het effect van deze bemaling buiten de werkzone zal miniem zijn. Na de werken zal de bijkomende verharding in dit deelgebied leiden tot een verminderde infiltratie. Aangezien dit echter een sterk geïndustrialiseerd gebied is, tevens op korte afstand volledig omringd door oppervlaktewater, wordt het grondwaterpeil in hoofdzaak door het oppervlaktewaterpeil (bovenste aquifer: dokken; aquifer onder de polderklei: Schelde) bepaald. Deze bijkomende verharding zal derhalve geen significante veranderingen in grondwaterstand met zich meebrengen. Wat betreft de aanpassingen aan het Albertkanaal gaat men ervan uit dat het waterpeil in het Albertkanaal omwille van de damwanden en de sliblaag op de bodem van het kanaal (opgebouwd door sedimentatie door de jaren heen) in huidige toestand min of meer onafhankelijk is van de grondwaterstanden in de omgeving van het kanaal. In het geval dat het kanaal verbreed en verdiept wordt zal deze relatieve evenwichtstoestand verstoord worden en kan het kanaal afhankelijk van de lokale situatie een drainerende of infiltrerende functie krijgen. Dit zal een lokaal effect hebben op de grondwaterstanden in de omgeving van het kanaal. Aangezien het oppervlaktewaterpeil (kanaalpeil) in deze regio hoger is dan het grondwaterpeil wordt een lichte stijging van het grondwaterpeil verwacht. Het is niet mogelijk om zonder meer gedetailleerde gegevens een uitspraak te doen over de grootte van de te verwachten stijging. Het ontbreken van deze gegevens wordt bijgevolg opgenomen in het hoofdstuk Leemten in de kennis (hoofdstuk 5). Aangezien er aan het Albertkanaal in deze zone geen natuurgebieden grenzen zal een grondwaterstandsverhoging geen vernatting van een natuurgebied met zich meebrengen. De gevolgen voor bestaande bebouwing en de waterdichtheid van kelders in deze zone dienen in het kader van het project-MER echter verder te worden onderzocht. Voor de aanleg van de tramlijn Ekeren gaan we er, gezien het feit dat bij de aanleg bestaande (gewest)wegen gevolgd worden, vanuit dat er geen bemalingen nodig zijn en de toename van verharde oppervlakte relatief klein zal zijn, zal de invloed van de aanleg van deze tramlijn op de grondwaterkwantiteit miniem zijn.
3.1.2.5.3. Tracé Straatsburgdok De effecten in verband met de grondwaterkwantiteit voor de aanleg van het tracé Straatsburgdok, de aanleg van tramlijn Ekeren en de aanpassing van het Albertkanaal zijn analoog met de gegevens besproken bij tracé Noordrand Eilandje.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 52 van 116
3.1.2.6.
Overzicht van de resultaten
In Tabel 16 wordt de eindbeoordeling gegeven voor het aspect bodem en grondwater. Tabel 16: Overzicht van de resultaten voor Antwerpen Noord Tracé Noordrand Eilandje
Tracé Straatsburgdok
O-Variant
Ruimtebeslag/bodemverstoring
Geen extra ruimtebeslag en geen extra bodemverstoring
Groot extra ruimtebeslag, vooral aantasting van verstoorde bodems
Groot extra ruimtebeslag, vooral aantasting van verstoorde bodems
Beoordeling neutraal (0)
Beoordeling negatief (-)
Beoordeling negatief (-)
Calamiteiten
0
+
+
Afgraven verontreinigde gronden
0
+
+
Afvoer grondstoffen
0
+
+
Grondwaterkwantiteit
0
0
0
3.1.3.
Conclusies
Criterium ‘Ruimtebeslag/bodemverstoring’ Voor beide alternatieven neemt het ruimtebeslag in belangrijke mate toe in vergelijking met de 0variant (geen Masterplan). Het tracé Straatsburgdok staat voor een iets groter ruimtebeslag dan het tracé Noordrand Eilandje maar het verschil is niet betekenisvol. De extra verstoring van de bodem zal bovendien vooral in reeds verstoorde bodem plaatsgrijpen zodat de eindbeoordeling inzake bodemverstoring slechts ‘negatief’ wordt, voor beide tracés. Criterium ‘Calamiteiten’ Voor dit criterium werden het tracé Noordrand Eilandje en het tracé Straatsburgdok positief beoordeeld. Bij het aanleggen van de nieuwe infrastructuur zal het opvangen van calamiteiten die gebeuren op de wegenis namelijk eenvoudiger worden (zie ook de milderende maatregelen). Het risico op verspreiding wordt daardoor teruggedrongen. De uitvoering van de overige projecten zal wat betreft calamiteiten geen noemenswaardige invloed hebben. Criterium ‘Afgraven van verontreinigde gronden’ Voor dit criterium werd voor het tracé Noordrand Eilandje en het tracé Straatsburgdok een gunstig effect verwacht en dit enkel ten gevolge van het aanpassen van het Albertkanaal. In de andere projecten wordt er namelijk geen afgraving van significante hoeveelheden verontreinigde grond verwacht.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 53 van 116
Criterium ‘Afvoer van grondstoffen’ Voor beide strategieën, zullen er volumes waardevolle grondstoffen (zand en klei) beschikbaar komen die elders gebruikt kunnen worden. Deze gronden kunnen eventueel verkocht worden en vermijden de noodzaak eventuele nieuwe groeves te exploiteren. Aangezien verwacht wordt dat de af te graven grond zonder veel problemen bruikbaar zal zijn binnen of buiten het project worden beide tracés positief beoordeeld. Criterium ‘Grondwaterkwantiteit’ Wat betreft het criterium grondwaterkwantiteit zijn er weinig effecten. Overal wordt een neutrale beoordeling gegeven. Enkel bij de aanpassing van het Albertkanaal wordt er lokaal een lichte stijging van de grondwatertafel voorspeld. Gezien de bestemming van de gebieden in deze zone worden er echter geen problemen verwacht.
3.1.4.
Milderende maatregelen
3.1.4.1.
Ruimtebeslag/bodemverstoring
3.1.4.1.1.
Algemeen
De uitvoering van infrastructuurwerken oefent ten gevolge van het ruimtebeslag negatieve effecten uit op de bodem. Waar uitgravingen en verharding voorzien zijn, gaat het om een permanent verlies en is mildering niet mogelijk. In de werkzones zal tijdelijke bodemverstoring (profielverstoring, verdichting, ...) optreden. Waar de bodem hier achteraf vegetatie (landbouw, bermen of natuur) dient te dragen kunnen maatregelen genomen worden om profielverstoring en verdichting te vermijden of maximaal te beperken. Profielverstoring kan in principe niet volledig hersteld worden aangezien de oorspronkelijke soms complexe gelaagheid het resultaat is van eeuwenlange bodemvormingsprocessen. Selectieve afgraving en hergebruik zal nooit het oorspronkelijk bodemprofiel kunnen herstellen. Als globale mildering dient (tijdelijke) verstoring van nog natuurlijke, niet verstoorde bodems maximaal beperkt te worden. Dit kan in de eerste plaats door de werkzones en stapelruimtes bij voorkeur in reeds verstoorde bodems of weinig kwetsbare bodems te voorzien of op plaatsen waar in een latere fase nog werken gepland zijn. De specifieke maatregelen ter beperking van bodemverstoring dienen verder op projectniveau uitgewerkt te worden waarbij rekening gehouden kan worden met de plaatselijke bodemkenmerken en het voorkomen van kwetsbare bodems (dit zijn niet verstoorde bodems met een huidig en toekomstig natuurlijk bodemgebruik). Klassieke voorbeelden van maatregelen zijn : •
Oordeelkundige en strikte afbakening van de werkzones;
•
Opmaak van een zonerings- en faseringsplan voor grotere werkzones in voor bodemverstoring kwetsbare gebieden;
•
Nauwkeurige afgraving, stapeling en herbruik van minstens de teelaardelaag. Vermenging met minder humushoudende onderliggende lagen vermijden;
•
Natuurtechnische afwerking (gebiedseigen grond, microreliëf, respect voor bodemprofiel, ....) van de restruimtes, werkzones en bermen die na de werken opnieuw vegetatie dienen te dragen teneinde een ideale uitgangssituatie voor natuurontwikkeling te creëren;
•
In voor verdichting gevoelige bodems (natte, zwaardere texturen) in droge omstandigheden werken of maatregelen voorzien (bv. rijplaten, beperking gewicht en snelheid van de voertuigen, opschorting uitvoering, ...).
Globaal moet gestreefd worden naar een actief bodembeheer waarin minimale verstoring en herbruik van bodem centraal staan. Hierdoor kan de ontginning van primaire delfstoffen beperkt worden, zal input van gebiedsvreemde bodem beperkt blijven en zal verspreiding van verontreinigingen tegengegaan worden.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 54 van 116
3.1.4.1.2.
Resteffecten na mildering - evaluatie tracés
Door het toepassen van de voorgestelde maatregelen ter bescherming van de bodem, kunnen een aantal aspecten van het ruimtebeslag/bodemverstoring zo beperkt mogelijk gehouden worden. De uitvoering van de verschillende ingrepen gaat echter steeds gepaard met een bepaalde (minimale) ruimte-inname en grondverzet. De aantasting van de bodem zal door de toepassing van de milderende maatregelen zo veel mogelijk vermeden worden, maar zal er niet volledig door verdwijnen. Ten aanzien van bodemverstoring blijft een (negatief) resteffect bestaan, dat kleiner is dan zonder mildering. Vermits de opgelijste milderende maatregelen met betrekking tot ruimtebeslag en bodemverstoring bij elk alternatief tracé kunnen toegepast worden, heeft de toepassing ervan geen gevolgen voor de verschillen in ruimte-inname en bodemverstoring tussen de verschillende tracés. De rangschikking van de verschillende alternatieven, inclusief milderende maatregelen, is op gebiedsniveau bijgevolg identiek aan deze zonder milderende maatregelen (zie Tabel 16). 3.1.4.2.
Calamiteiten
Wat betreft het opvangen van calamiteiten zijn er voorstellen om de aan te leggen bufferbekkens uit te voeren met een schuif die in geval van een calamiteit kan worden afgesloten. Op die manier wordt de calamiteit opgevangen in de bufferbekkens en kan hieruit verwijderd worden zonder dat waterlopen en of - bodems verontreinigd worden. Infiltratie van verontreinigingen in de bodem vanuit de grachten kan op deze manier worden afgeremd.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 55 van 116
3.2. Linkeroever-Oosterweel 3.2.1.
Beschrijving van de bestaande toestand
3.2.1.1.
Afbakening studiegebied
Het studiegebied voor de bodemkundige beschrijving op gebiedsniveau wordt bepaald door het gebied waar een rechtstreekse invloed te verwachten is op de bodem ten gevolge van de in dit gebied uit te voeren projecten uit het Masterplan, zijnde het zuidelijke gedeelte van de Oosterweelverbinding (OWV) en de aanleg van de tramlijnen Linkeroever en Zwijndrecht. De afbakening van dit gebied wordt weergegeven in Kaart 20 (Bijlage 5: Kaarten Gebied Linkeroever – Oosterweel). 3.2.1.2.
Geologische opbouw en kenmerken van de lagen incl. hydrogeologie
Om de effecten van de ingrepen van het Masterplan op de bodem te kunnen inschatten is het van groot belang de aanwezige ondergrond te kennen (o.a. zand, leem, klei, diepte grondwater). Lokale geologie In het gebied Antwerpen Linkeroever komen er Kwartaire zanden (opgespoten zanden in het havengebied) voor. Onder deze Kwartaire lagen dagzomen in het westen de zanden van Kattendijk, in het oosten de Formatie van Berchem en in het noorden de Formatie van Boom. De zanden van Diest worden ten westen van de Schelde niet meer aangetroffen. Hydrogeologie De geologische setting van de onderzoekslocatie en haar ruime omgeving kan hydrogeologisch als volgt geschematiseerd worden: Kwartair, behalve de polderklei
watervoerend;
In de omgeving van de Schelde vormt de polderklei een afsluitende laag tussen het Kwartaire zand boven de polderklei en de onderliggende aquife; Formatie van Kattendijk
watervoerend;
Formatie van Berchem
watervoerend;
Formatie van Boom
‘ondoorlatend’.
De Kwartaire afzettingen vormen, op de plaatsen waar geen polderklei werd afgezet, samen met de onderliggende afzettingen van de Formatie van, Kattendijk en Berchem één watervoerend pakket. Ook onder de polderklei komen er nog Kwartaire afzettingen voor, deze vormen de top van de aquifer. Plaatselijk kunnen meer kleiige alsook meer doorlatende zones voorkomen. Het watervoerend pakket wordt onderaan afgesloten door het slecht doorlatend pakket van de Formatie van Boom. 3.2.1.3.
Grondwaterkwetsbaarheid
Voor een gedetailleerde uitleg in verband met de bepaling van de grondwaterkwetsbaarheid zie paragraaf 3.1.1.3. Uit de Kaart 6 in bijlage 2 kunnen we afleiden dat het gebied LinkeroeverOosterweel zich voornamelijk in een oranje, dus zeer kwetsbare zone bevindt. In het zuiden komt er een zone voor die weinig kwetsbaar is ten gevolge van het dagzomen van de Boomse klei aldaar. In het noorden tegen de Schelde aan is er eveneens een gebiedje dat ingekleurd is als weinig kwetsbaar, hier wordt de polderklei gezien als bescherming van de ondergelegen aquifer. Verder kunnen we nog vermelden dat voor deze zone het grondwater in de bovenste winbare watervoerende laag als verzilt wordt beschouwd.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 56 van 116
3.2.1.4.
Grondwaterwinningen
Voor meer uitleg in verband met vergunde grondwaterwinningen zie paragraaf 3.1.1.4). Kaart 10 in bijlage 5 geeft een beeld van de vergunde grondwaterwinningen, gelegen binnen het gebied Linkeroever-Oosterweel. Binnen het gebied Linkeroever-Oosterweel zijn er geen vergunningen bekend die vallen onder categorie C (winningen en kunstmatige infiltratie bestemd voor openbare drinkwatervoorzieningen). 3.2.1.5.
Chemische bodemkarakteristieken - bodemkwaliteit
Voor meer uitleg in verband met chemische bodemkarakteristieken zie paragraaf 3.1.1.5). De bodemdossiers die bekend zijn bij de OVAM in het gebied Linkeroever-Oosterweel werden weergegeven op Kaart 22 in bijlage 5. Hierin zijn de bodemonderzoeken opgenomen van de datalagen tot 19/04/2004. 3.2.1.6.
Bodemkundige beschrijving
Zoals op planniveau is ook op gebiedsniveau de bodemkundige situering van het studiegebied gebaseerd op interpretaties van bestaande literatuurgegevens, kaartmateriaal en terreinwaarnemingen. De belangrijkste informatiebron met betrekking tot de bodemkundige karakteristieken is de bodemkaart van België, met bijhorende verklarende teksten bij de relevante kaartbladen (27E en 28W). Voor de bespreking van de bodems op gebiedsniveau wordt, net zoals op planniveau, gebruik gemaakt van de vereenvoudigde bodemkaart, waarbij de bodemtextuur en een indicatie van de drainagetoestand worden weergegeven. Naast de bodemkaart van Vlaanderen vormen de bodemassociatiekaart (Maréchal & Tavernier, 1972, Provincie Antwerpen, 1998), de bodemgebruikskaart (OC-Gis Vlaanderen, 2001) en het gewestplan (OC-Gis Vlaanderen) bijkomende belangrijke informatiebronnen voor de beschrijving van de huidige situatie. 3.2.1.6.1.
Bodemkaart
Het ontstaan en de vorming van de bodems in het studiegebied werden reeds besproken in paragraaf 2.1.6.1. De specifieke ruimtelijke spreiding van de aanwezige bodemtypes (texturen, vochttrappen en profielontwikkeling) in het deelgebied Linkeroever-Oosterweel wordt weergegeven en besproken aan de hand van Kaart 23 en Kaart 24 (Bijlage 5: Kaarten Gebied Linkeroever – Oosterweel), een detail van de vereenvoudigde bodemkaart. Het deelgebied Linkeroever-Oosterweel wordt ten noorden, ten oosten en ten zuiden begrensd door de Schelde. Langs de Schelde werd tijdens de getijden uit het lemig/kleiig materiaal dat de rivieren hebben aangevoerd en dat onderweg verweerd en verfijnd is geraakt, een zware estuariene klei afgezet. Deze polderklei wordt op de bodemkaart echter slechts sporadisch aangetroffen (bv. delen van de poldergebieden Melselepolder en Krankeloonpolder in het noorden van het studiegebied). Door de opspuiting van grote delen van het landschap zijn de kleiige polders immers op vele plaatsen omgevormd tot zand- en zandleemgronden. Het huidige Antwerpen Linkeroever was oorspronkelijk een poldergebied (de Borgerweertpolder). Door opspuitingen werd een meters dik mengsel van zand en brak water aangebracht op het oorspronkelijk niveau. De kleiige polders en sloten op de Antwerpse Linkeroever en te Zwijndrecht werden aldus grotendeels omgevormd tot kalkrijke zandbodems met zoutinvloeden. Melselepolder en Krankeloonpolder omvatten aldus niet enkel kleibodems, maar ook natte zand- en zandleembodems. Een deel van deze opgespoten gronden werden bebouwd. Uit Kaart 23 (Bijlage 5: Kaarten Gebied Linkeroever – Oosterweel) blijkt dat in het noordoosten, oosten en zuidoosten van het gebied, de bodems niet werden gekarteerd. Het betreft de gebieden rond de woonkernen van Antwerpen
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 57 van 116
Linkeroever, Zwijndrecht en Burcht. Op deze plaatsen is de bodem antropogeen beïnvloed, waarbij het oorspronkelijk bodemprofiel (deels) is verdwenen, verstoord of bedekt. Op deze verharde of verdichte bodems zal geen bodemvorming meer plaatsgrijpen. Wanneer vergraven of opgehoogde bodems echter opnieuw onder vegetatie komen, zal zich zeer langzaam, na verschillende generaties, opnieuw een typisch gelaagd bodemprofiel kunnen ontwikkelen. De overige niet-bebouwde opgespoten grond zal geleidelijk gekoloniseerd worden door pioniersplanten. Dit veroorzaakt een begin van bodemprofielontwikkeling, die aanvangt met bovenaan een strooisellaag die rechtstreeks rust op (soms onverweerd) grondmateriaal. Hoe meer tijd de bodemvormende processen krijgen, hoe vollediger het bodemprofiel zal worden. Door deze gestage bodemevolutie zullen planten met een bodemspecifieke afhankelijkheid met de tijd ook een kans maken deze bodemloze terreinen te bezetten. Op deze manier hebben zich verschillende natuurgebieden ontwikkeld. Ten oosten van het studiegebied vormen ze een nagenoeg aaneengesloten geheel van ongeveer 300 ha met de N49 en het verkeersknooppunt met de E17 als voornaamste barrières. Belangrijke kernen zijn het SintAnnabos, Vlietbos, Rot en Middenvijver, Blokkersdijk, Burchtse Weel en Galgenweel. Uit Kaart 23 (Bijlage 5: Kaarten Gebied Linkeroever – Oosterweel) blijkt dat in bepaalde van deze gebieden nog kleibodems kunnen worden aangetroffen. De ondiepe plas te Blokkersdijk bijvoorbeeld, is op de oorspronkelijke polderbodem gelegen, waarbij de aanwezigheid van ondoordringbare kleilagen en ondergrondse bronnen het droogvallen van deze plas beletten. Ook op bepaalde delen van Galgenweel en Middenvijver kunnen nog kleibodems worden aangetroffen. Het zuiden, het zuidwesten en het westen van het studiegebied (verder van de Schelde verwijderd) worden vooral gekenmerkt door overwegend vochtige en in mindere mate droge zandbodems. Daarnaast komen in dit gedeelte van het studiegebied vochtige zandleembodems voor. Wat betreft de drainagetoestand domineren in het noorden van het studiegebied de natte bodems. Deze bodems situeren zich langs de Schelde, rivieren en beken, het natuurreservaat Blokkersdijk en de poldergebieden. Ook in het oosten komen natte bodems voor en dit in de omgeving van Middenvijver en Galgenweel. In de rest van het studiegebied worden voornamelijk vochtige bodems aangetroffen. Ten zuiden en ten zuidwesten komen aan de grens van Zwijndrecht met Beveren echter plaatselijk enkele droge bodems voor. In het studiegebied komen in de valleien vooral alluviale bodems (zonder profielontwikkeling of gelaagdheid) voor. In het zuidwesten worden echter lemige-zandbodems met textuur-B-horizont, tussenprofiel en plaggenprofiel aangetroffen. De bodems met textuur-B-horizont zijn het resultaat van de inwerking van een begroeiing met loofbos onder een gematigd klimaat. De overige bodemprofielen die hieruit zijn ontstaan (zoals bodems met tussen- en plaggenprofiel) zijn het gevolg van het ingrijpen van de mens op de bodem, vegetatie en waterhuishouding. (zie Kaart 24). 3.2.1.6.2.
Bodemassociatiekaart
In tabel 17 wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste bodemassociaties (groepen van bodemseries) voorkomend in het studiegebied op gebiedsniveau voor Linkeroever-Oosterweel. In het deelgebied Linkeroever-Oosterweel komen enkel de sectoren Noordwest en Zuidwest voor. De indeling in sectoren werd reeds weergegeven op planniveau (zie paragraaf 2.1.6.2, Tabel 3 en Kaart 7 in bijlage 2 : Kaarten plangebied).
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 58 van 116
Tabel 17: Bodemassociaties in het studiegebied Linkeroever-Oosterweel Sector
Hoofdkenmerk
Associaties
Kenmerken
Noordwest
Scheldepolders (Melselepolder en Krankeloonpolder) en lemigzandbodems
3
Polder met zandlemige bodem
4
Polder met kleiige bodem
12
Met lemig-zand overdekte oude poldergrond
16
Droge lemig-zandbodem met textuur-B horizont
17
Natte lemig-zandbodem met een tussenprofiel
20
Droge lemig-zandbodem met een plaggenprofiel
X
Niet gekarteerd
16
Droge lemig-zandbodem met textuur-B horizont
17
Natte lemig-zandbodem met een tussenprofiel
20
Droge lemig-zandbodem met een plaggenprofiel
X
Niet gekarteerd
Zuidwest
3.2.1.6.3.
Lemigzandbodems
Bodemgebruik
Als bron voor de typering van het bodemgebruik op gebiedsniveau wordt verwezen naar de bodemgebruikskaart van OC-Gis Vlaanderen. Deze kaart werd opgemaakt aan de hand van satellietbeelden en geeft de toestand weer voor het jaar 2001. Kaart 25 (Bijlage 5: Kaarten Gebied Linkeroever – Oosterweel) toont het bodemgebruik voor het studiegebied op gebiedsniveau voor Linkeroever-Oosterweel. In tegenstelling tot bij het studiegebied op planniveau, bestaat het actueel bodemgebruik in het deelgebied Linkeroever-Oosterweel niet hoofdzakelijk uit bebouwing en zones voor industrie en KMO. In Linkeroever-Oosterweel kan het bodemgebruik namelijk verdeeld worden over vier sectoren: stedelijk gebied, zones voor industrie en KMO, landbouwgebied en ‘groene’ zones. Hierbij is de bebouwing vooral gesitueerd in de kernen van Antwerpen Linkeroever, Zwijndrecht, Burcht en Melsele. Tussen de bebouwde kernen van Zwijndrecht en Burcht komen akkers en weilanden voor. De agrarische gebieden kunnen dus niet als grote aaneengesloten gebieden worden beschouwd, maar liggen als het ware versnipperd tussen de bebouwde kernen en verkeersassen in. Het noordelijk gedeelte van Zwijndrecht (ten noorden van de N49) is ingenomen door industrie- en handelsinfrastructuur, evenals een zone langs de E17, tussen de kernen van Zwijndrecht en Burcht. Ten noorden en ten noordoosten vormen de opgespoten terreinen van Blokkersdijk, het Rot en Het Vliet drie ruime groengebieden die als buffer tussen de bewoning en het industriegebied fungeren. Ten noordoosten bevindt zich aan de rand van Antwerpen Linkeroever tevens een bosrijk gebied, Sint-Annabos. Verder kunnen in het noorden en noordwesten nog volgende groengebieden vermeld worden : Pijp Tabak, Melselepolder en Krankeloonpolder. Laatstvernoemde gebieden liggen verspreid in het industriegebied ten noorden van Zwijndrecht.
3.2.2.
Evaluatie van de effecten in Linkeroever-Oosterweel
Voor dit deelgebied worden voor de niet-mobiliteitsgebonden disciplines (zoals de discipline bodem) volgende varianten onderzocht: •
0-variant;
•
Optimalisatie tracé Staten-Generaal;
•
Middentracé;
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 59 van 116
•
Tracé Oost;
•
Tracé Zwijndrecht;
•
Tracé Krijgsbaan;
•
Tracé Krijgsbaan bis.
De beoordeling gebeurt relatief ten opzichte van het nulalternatief (geen Masterplan). 3.2.2.1.
Ruimtebeslag/bodemverstoring
De verschillende tracés worden vergeleken naar het ruimtebeslag door de geplande wegen, bruggen, tunnels en tramlijnen. Op gebiedsniveau zal de beoordeling inzake ruimtebeslag (bodemverstoring) op kwantitatieve wijze gebeuren.
In tabel 18 wordt voor de verschillende tracés een absolute raming van het ruimtebeslag weergegeven. De absolute raming omvat, per tracé, de oppervlakte ruimtebeslag. Tabel 19 geeft voor de verschillende tracés de relatieve raming van het ruimtebeslag weer. De relatieve raming bespreekt per tracé het extra ruimtebeslag ingenomen ten opzichte van de huidige situatie (0-variant). Voor de 0-variant wordt de ruimte-inname van de bestaande infrastructuur op Linkeroever vermeld, teneinde het extra ruimtebeslag veroorzaakt door de verschillende tracés te kunnen beoordelen. Het ruimtebeslag van de tramlijnen is niet opgenomen omdat deze in de bestaande wegen worden aangelegd en dus geen extra ruimtebeslag veroorzaken. De basisgegevens gebruikt voor de berekening van het ruimtebeslag zijn weergegeven in bijlage van het technisch deelrapport oppervlaktewater. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het tijdelijk, definitief en totaal ruimtebeslag. Het tijdelijk ruimtebeslag omvat de werkzones1 (bijvoorbeeld voor werfwegen en stapeling van materiaal en machines). Het definitief ruimtebeslag wordt gedefinieerd als de oppervlakte ingenomen door de infrastructuuringrepen (zoals wegen, bruggen, (open) tunnels, parallelwegen, tolpleinen, ...) en de restruimte tussen de aangelegde wegen. De restruimte wordt ook als definitief ruimtebeslag beschouwd vermits deze open ruimte na de werkzaamheden opnieuw kan verstoord worden ten gevolge van ingrepen zoals geluidsschermen, ... Het totaal ruimtebeslag omvat zowel het tijdelijk als het definitief ruimtebeslag.
1
Voor de werkzones werd standaard een buffer van 4m genomen rond de tracés. In het gebied van de natuurstudie (Blokkersdijk) is de afbakening van de werkzones meer gedetailleerd uitgewerkt. Hierbij werd gekeken naar berging voor zand, klei,... en de aanwezigheid van huizen of natuurgebied in de nabijheid van de tracés. Als een van deze aanwezig was, werd de buffer langs één kant versmald en aan de andere verbreed.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 60 van 116
Tabel 18: Overzicht absoluut ruimtebeslag (ha) per tracé – Linkeroever-Oosterweel Absoluut ruimtebeslag (ha) Definitief
Tijdelijk
Totaal
0-variant
77,79
0
77,79
Optimalisatie tracé Staten-Generaal
117,01
147,86
264,87
Middentracé
124,66
133,37
258,03
Tracé Oost
96,97
130,68
227,65
Tracé Zwijndrecht
111,62
142,31
253,93
Tracé Krijgsbaan
107,34
174,10
281,44
Tracé Krijgsbaan bis
103,71
198,83
302,54
Tabel 19: Overzicht relatief ruimtebeslag (ha) per tracé – Linkeroever-Oosterweel Relatief ruimtebeslag (ha) Definitief
Tijdelijk
Totaal
Optimalisatie tracé Staten-Generaal
+39,22
+147,86
+187,08
Middentracé
+46,87
+133,37
+180,24
Tracé Oost
+19,18
+130,68
+149,86
Tracé Zwijndrecht
+33,83
+142,31
+176,14
Tracé Krijgsbaan
+29,55
+174,10
+203,65
Tracé Krijgsbaan bis
+25,92
+198,83
+224,75
Uit tabel 18 blijkt dat alle tracés een bijkomend definitief en totaal ruimtebeslag veroorzaken ten opzichte van de 0-variant (huidige situatie). Gemiddeld bedraagt het extra definitief ruimtebeslag ongeveer 32 ha, met een minimum voor tracé Oost en een maximum voor het Middentracé. Wanneer ook het tijdelijk ruimtebeslag in rekening wordt gebracht, wordt het gemiddelde ongeveer 187 ha, met een minimum voor tracé Oost en een maximum voor tracé Krijgsbaan bis. De rangschikking voor het aspect ruimtebeslag, van weinig tot veel extra totaal ingenomen oppervlakte, is : tracé Oost < tracé Zwijndrecht < Middentracé < tracé Optimalisatie Staten Generaal < tracé Krijgsbaan < tracé Krijgsbaan bis. Bij voorgaande berekening werd geen rekening gehouden met de op te breken bestaande infrastructuur. Indien wordt uitgegaan van de veronderstelling dat na opbreking van bestaande infrastructuur, de bodem opnieuw als niet-verstoord kan worden beschouwd (bv. berm, natuurgebied, ...), kan de oppervlakte van de op te breken infrastructuur in mindering worden gebracht. In
Tabel 20 en Tabel 21wordt voor de verschillende tracés respectievelijk een absolute en relatieve raming van het ruimtebeslag weergegeven, waarbij de op te breken infrastructuur in mindering werd gebracht.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 61 van 116
Tabel 20: Overzicht absoluut ruimtebeslag_bis (ha) per tracé – Linkeroever-Oosterweel Absoluut ruimtebeslag (ha) Definitief
Tijdelijk
Totaal
0-variant
77,79
0
77,79
Optimalisatie tracé Staten-Generaal
106,26
147,86
254,12
Middentracé
113,91
133,37
247,28
Tracé Oost
81,33
130,68
212,01
Tracé Zwijndrecht
92,44
142,31
234,75
Tracé Krijgsbaan
70,40
174,10
244,50
Tracé Krijgsbaan bis
61,61
198,83
260,44
Tabel 21: Overzicht relatief ruimtebeslag_bis (ha) per tracé – Linkeroever-Oosterweel Relatief ruimtebeslag (ha) Definitief
Tijdelijk
Totaal
Optimalisatie tracé Staten-Generaal
+28.47
+147,86
+176,33
Middentracé
+36,12
+133,37
+169,49
Tracé Oost
+3,54
+130,68
+134,22
Tracé Zwijndrecht
+14,65
+142,31
+156,96
Tracé Krijgsbaan
-7,39
+174,10
+166,71
Tracé Krijgsbaan bis
-16,18
+198,83
+182,65
Uitgaande van de veronderstelling dat na opbreking van bestaande infrastructuur, de bodem opnieuw als niet-verstoord kan worden beschouwd, wordt een andere rangschikking verkregen. De rangschikking voor het aspect ruimtebeslag op basis van het definitief ruimtebeslag, is: tracé Krijgsbaan bis < tracé Krijgsbaan < tracé Oost < tracé Zwijndrecht < Optimalisatie tracé Staten Generaal < Middentracé. Hierbij nemen de tracés Krijgsbaan en Krijgsbaan bis zelfs minder definitieve ruimte in beslag dan in de huidige situatie. Wanneer de vergelijking van de verschillende tracés gebeurt op basis van het totaal ruimtebeslag, wordt volgende rangschikking verkregen : tracé Oost < tracé Zwijndrecht < tracé Krijgsbaan < Middentracé < Optimalisatie tracé Staten Generaal < tracé Krijgsbaan bis. Bij de uiteindelijke beoordeling en evaluatie van de tracés zal echter geen rekening worden gehouden met de op te breken infrastructuur en dit omwille van volgende redenen: (1) de bestemming van de bodem na het opbreken van de infrastructuur is onvoldoende gekend, waardoor niet met zekerheid kan worden gesteld dat de bodem na het opbreken opnieuw als niet-verstoord kan worden beschouwd en (2) de effecten van de bodemverstoring zullen pas jaren na het opbreken van de infrastructuur (gedeeltelijk) verdwijnen. Een bodem kan dus niet meteen na het opbreken van bestaande wegen, bruggen, ... opnieuw als niet-verstoord worden beschouwd. Tracé Oost en tracé Krijgsbaan bis zouden bijgevolg respectievelijk het minst en het meest extra oppervlakte ten opzichte van de huidige situatie innemen. De impact van het ruimtebeslag op de bodem is echter vooral afhankelijk van de toestand van de bodem. Tracés met een groot ruimtebeslag van niet-verstoorde bodems zullen immers slechter scoren dan tracés met een kleiner of even groot ruimtebeslag van verstoorde bodems. Om het uiteindelijke effect van de tracés op de bodemverstoring te bepalen zal dan ook per tracé onderzocht worden hoeveel van de ingenomen oppervlakte zich op Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 62 van 116
verstoorde en niet-verstoorde bodem bevindt. Voor de impact van ruimtebeslag op de bodem wordt verwezen naar paragraaf 2.2.1. 3.2.2.1.1.
0-Variant
De realisatie van de 0-variant betekent dat het Masterplan niet uitgevoerd wordt. Dit betekent voor het aspect bodem dat grootschalige bodemverstoring achterwege zal blijven in het deelgebied Linkeroever-Oosterweel. Daarnaast dient echter ook rekening gehouden te worden met de autonome ontwikkelingen voor 2015. Globaal worden geen sterke evoluties inzake bodem verwacht. Specifiek voor Linkeroever-Oosterweel dient rekening te worden gehouden met de realisatie van gewestplan- of structuurplanbestemmingen. Dit zou aanleiding kunnen geven tot verdere toename van de verharding van de bodem en het aandeel verstoorde bodem en een afname van niet-verstoorde bodem. Hiervoor kan verwezen worden naar de discussie op planniveau (paragraaf 2.2.1.1). Het huidige totale ruimtebeslag door de aanwezige infrastructuur bedraagt ca. 78 ha. Indien geen Masterplan gerealiseerd wordt, wordt geen extra ruimtebeslag of nieuwe aantasting van de bodem verwacht. 3.2.2.1.2.
Optimalisatie tracé Staten-Generaal
Zoals hoger aangegeven moet voor de Optimalisatie van het tracé Staten-Generaal op een totaal ruimtebeslag van ca. 265 ha gerekend worden. Ten opzichte van de 0-variant betekent dit een extra totaal ruimtebeslag van ongeveer 187 ha. Aan de hand van de bodemgebruikskaart wordt vervolgens nagegaan hoeveel procent van het totale ruimtebeslag in gebied met verstoorde en niet-verstoorde bodem voorzien wordt. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van de bodemgebruikskaart vermits deze kaart het meest recente beeld van de bodemtoestand (bodemgebruik) weergeeft. Bovendien werd de bodemgebruikskaart opgesteld aan de hand van satellietbeelden zodat de reële situatie optimaal wordt weergegeven. Verstoorde bodems omvatten onder andere: kernstadbebouwing, andere bebouwing, industrie- en handelsinfrastructuur, andere infrastructuur, haveninfrastructuur, luchthaveninfrastructuur, autosnelwegen en gewestwegen. Niet-verstoorde bodems betreffen akkers, weilanden, alluviaal weiland, boomgaard, loofbos, naaldbos, gemengd bos, slikken en schorren, duinen en strand, heide en groen urbane zones. De resultaten worden weergegeven in Tabel 22. Tabel 22: Optimalisatie tracé Staten-Generaal - Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en nietverstoorde bodem Totaal ruimtebeslag (ha)
Totaal ruimtebeslag (%)
Verstoorde bodem
111,35
42
Niet-verstoorde bodem
153,51
58
Uit Tabel 22 blijkt dat het grootste deel van het ruimtebeslag (ongeveer 58 % of 153,51 ha) in (zoals volgens de bodemgebruikskaart gedefinieerde) niet-verstoorde bodem voorzien wordt. De beoordeling van de verdeling van het ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodems volgens de bodemkaart geeft een vergelijkbaar beeld. 3.2.2.1.3.
Middentracé
Voor het Middentracé moet op een totaal ruimtebeslag van ca. 258 ha gerekend worden. Ten opzichte van de 0-variant betekent dit een extra totaal ruimtebeslag van ongeveer 180 ha. Aan de hand van de bodemgebruikskaart wordt vervolgens nagegaan hoeveel procent van het totale ruimtebeslag in gebied met verstoorde en niet-verstoorde bodem voorzien wordt. De resultaten worden weergegeven in Tabel 23.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 63 van 116
Tabel 23: Middentracé - Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodem Totaal ruimtebeslag (ha)
Totaal ruimtebeslag (%)
Verstoorde bodem
115,74
45
Niet-verstoorde bodem
142,27
55
Uit Tabel 23 blijkt dat iets meer dan de helft van het ruimtebeslag (ongeveer 55 % of 142,27 ha) in (zoals volgens de bodemgebruikskaart gedefinieerde) niet-verstoorde bodem voorzien wordt. 3.2.2.1.4.
Tracé Oost
Voor het totaal ruimtebeslag moet voor het tracé Oost gerekend worden op ongeveer 228 ha. Het extra totaal ruimtebeslag bedraagt bijgevolg ca. 150 ha. Aan de hand van de bodemgebruikskaart wordt vervolgens nagegaan hoeveel procent van het totaal ruimtebeslag in gebied met verstoorde en niet-verstoorde bodem voorzien wordt. De resultaten worden weergegeven in Tabel 24.
Tabel 24: Tracé Oost - Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodem Totaal ruimtebeslag (ha)
Totaal ruimtebeslag (%)
Verstoorde bodem
92,22
41
Niet-verstoorde bodem
135,43
59
Uit Tabel 24 blijkt dat meer dan de helft van een het ruimtebeslag (ongeveer 59 % of 135,43 ha) in (zoals volgens de bodemgebruikskaart gedefinieerde) niet-verstoorde bodem voorzien wordt. 3.2.2.1.5.
Tracé Zwijndrecht
Voor het tracé Zwijndrecht bedraagt het totaal ruimtebeslag ongeveer 254 ha. Ten opzichte van de 0variant betekent dit een extra totaal ruimtebeslag van 176 ha. Aan de hand van de bodemgebruikskaart wordt vervolgens nagegaan hoeveel procent van het totaal ruimtebeslag in gebied met verstoorde en niet-verstoorde bodem voorzien wordt. De resultaten worden weergegeven in Tabel 25.
Tabel 25: Tracé Zwijndrecht - Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodem Totaal ruimtebeslag (ha)
Totaal ruimtebeslag (%)
Verstoorde bodem
112,56
44
Niet-verstoorde bodem
138,15
54
Uit Tabel 25 blijkt dat iets meer dan de helft van een het ruimtebeslag (ongeveer 54 % of 138,15 ha) in (zoals volgens de bodemgebruikskaart gedefinieerde) niet-verstoorde bodem voorzien wordt.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 64 van 116
3.2.2.1.6.
Tracé Krijgsbaan
Voor het tracé Krijgsbaan werd het totaal ruimtebeslag op ca. 281 ha geraamd. Ten opzichte van de huidige situatie betekent dit een extra totaal ruimtebeslag van 204 ha. Aan de hand van de bodemgebruikskaart wordt vervolgens nagegaan hoeveel procent van het totaal ruimtebeslag in gebied met verstoorde en niet-verstoorde bodem voorzien wordt. De resultaten worden weergegeven in Tabel 26. Tabel 26: Tracé Krijgsbaan - Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodem Totaal ruimtebeslag (ha)
Totaal ruimtebeslag (%)
Verstoorde bodem
110,36
39
Niet-verstoorde bodem
171,08
61
Uit Tabel 26 blijkt dat 61% of 171 ha van een het ruimtebeslag in (zoals volgens de bodemgebruikskaart gedefinieerde) niet-verstoorde bodem voorzien wordt. 3.2.2.1.7.
Tracé Krijgsbaan bis
Voor het tracé Krijgsbaan bis bedraagt het totaal ruimtebeslag ongeveer 303 ha. Uitgaande van het totaal ruimtebeslag wordt bijgevolg voor het tracé Krijgsbaan bis 225 ha meer in beslag genomen dan in de huidige situatie. Aan de hand van de bodemgebruikskaart wordt vervolgens nagegaan hoeveel procent van het totaal ruimtebeslag in gebied met verstoorde en niet-verstoorde bodem voorzien wordt. De resultaten worden weergegeven in Tabel 27.
Tabel 27: Tracé Krijgsbaan bis - Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodem Totaal ruimtebeslag (ha)
Totaal ruimtebeslag (%)
Verstoorde bodem
97,34
32
Niet-verstoorde bodem
205,19
68
Uit Tabel 27 blijkt dat 68 % of 205,19 ha van een het ruimtebeslag in (zoals volgens de bodemgebruikskaart gedefinieerde) niet-verstoorde bodem voorzien wordt. 3.2.2.2.
Calamiteiten
3.2.2.2.1. 0-Variant De kans op calamiteiten In deze situatie zal er niet veel veranderen aan de effecten van calamiteiten op de bodem- en grondwaterkwaliteit. De verontreiniging komt samen met het hemelwater dat op het wegdek valt uiteindelijk in de waterlopen terecht. Het slib in de waterlopen zal hierdoor eveneens vervuild worden. Daar waar het hemelwater en dus ook de verontreiniging op het wegdek via grachten afgevoerd wordt, kan er bodemverontreiniging optreden. De grachten werken immers vaak als infiltratiegrachten en niet alleen als afvoerende grachten. Wanneer de calamiteit naast de weg gebeurt, kan er rechtstreekse bodem- en grondwaterverontreiniging optreden.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 65 van 116
3.2.2.2.2. Optimalisatie Tracé Staten-Generaal Bij de bouw van de nieuwe infrastructuur wordt in het afwateringsstelsel een buffering voorzien om de debieten die rechtstreeks op de waterlopen geloosd worden te beperken. Bij het ontstaan van een calamiteit op de wegenis zal deze via de afwateringsinfrastructuur in deze bufferbekkens terechtkomen. Deze bufferbekkens zullen standaard uitgevoerd worden met een zand - en vetvang. Verdere maatregelen zijn nog onder voorbehoud en worden vermeld in het hoofdstuk ‘Milderende Maatregelen’. De relatie tussen het toe – of afnemen van ongevallen met het voorkomen van ernstige calamiteiten is niet eenduidig te stellen. Daarom wordt er, uitgaande van een stijgende verkeersdrukte, aangenomen dat het aantal calamiteiten in de toekomst zal toenemen. Gezien de hierboven vermelde maatregelen wordt daar voldoende wordt op in gespeeld en wordt dit criteria positief beoordeeld
3.2.2.2.3. Midden tracé Effecten ten gevolge van calamiteiten analoog aan optimalisatie tracé Staten-Generaal
3.2.2.2.4. Tracé Oost Effecten ten gevolge van calamiteiten analoog aan optimalisatie tracé Staten-Generaal
3.2.2.2.5. Tracé Zwijndrecht Effecten ten gevolge van calamiteiten analoog aan optimalisatie tracé Staten-Generaal
3.2.2.2.6. Tracé Krijgsbaan Effecten ten gevolge van calamiteiten analoog aan optimalisatie tracé Staten-Generaal
3.2.2.2.7. Tracé Krijgsbaan bis Effecten ten gevolge van calamiteiten analoog aan optimalisatie tracé Staten-Generaal
3.2.2.3.
Afgraven van verontreinigde gronden
3.2.2.3.1. 0-Variant In deze situatie worden er geen gronden (al dan niet verontreinigd) ontgraven. De situatie is bijgevolg vergelijkbaar met de huidige situatie.
3.2.2.3.2. Optimalisatie Tracé Staten-Generaal Ter hoogte van de uitgravingen die nodig zijn bij de optimalisatie van het tracé Staten-Generaal bevinden er zich geen gekende bodem- en of grondwaterverontreinigingen. Alle bodemonderzoeken in de omgeving werden geconsulteerd en deze leveren geen bijkomende te verwachten verontreinigingen op. Enkel de bodem onder de bestaande wegenis is verontreinigd met PAK’s. Er wordt echter aangenomen dat deze PAK’s verontreiniging niet van die aard is dat er tot sanering dient te worden overgegaan.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 66 van 116
3.2.2.3.3. Midden tracé De effecten van het afgraven van verontreinigde gronden werden enkel in detail bestudeerd voor de optimalisatie van het tracé Staten-Generaal. Aangezien het tracé van het Midden tracé niet extreem verschilt van het tracé Staten Generaal worden de conclusies van bij de optimalisatie van het tracé Staten Generaal overgenomen.
3.2.2.3.4. Tracé Oost De effecten van het afgraven van verontreinigde gronden werden enkel in detail bestudeerd voor de optimalisatie van het tracé Staten-Generaal. Aangezien het tracé van het tracé Oost niet extreem verschilt van het tracé Staten Generaal worden de conclusies van bij de optimalisatie van het tracé Staten Generaal overgenomen.
3.2.2.3.5. Tracé Zwijndrecht De effecten van het afgraven van verontreinigde gronden werden enkel in detail bestudeerd voor de optimalisatie van het tracé Staten-Generaal. Aangezien het tracé van het tracé Zwijndrecht voornamelijk door agrarisch gebied loopt worden er voor dit tracé geen bodemverontreinigingen verwacht en worden voor de rest de conclusies van bij de optimalisatie van het tracé Staten Generaal overgenomen.
3.2.2.3.6. Tracé Krijgsbaan De effecten van het afgraven van verontreinigde gronden werden enkel in detail bestudeerd voor de optimalisatie van het tracé Staten-Generaal. Aangezien het tracé van het tracé Krijgsbaan niet extreem verschilt van het tracé Staten Generaal worden de conclusies van bij de optimalisatie van het tracé Staten Generaal overgenomen.
3.2.2.3.7. Tracé Krijgsbaan bis De effecten van het afgraven van verontreinigde gronden werden enkel in detail bestudeerd voor de optimalisatie van het tracé Staten-Generaal. Aangezien het tracé van het tracé Krijgsbaan bis niet extreem verschilt van het tracé Staten Generaal worden de conclusies van bij de optimalisatie van het tracé Staten Generaal overgenomen. 3.2.2.4.
Afvoer grondstoffen
3.2.2.4.1. 0-Variant Aangezien er in deze variant geen gronden zullen worden afgegraven is het bespreken van de afvoer van grondstoffen voor de 0-variant niet relevant.
3.2.2.4.2. Optimalisatie Tracé Staten-Generaal Overal waar de topografie verlaagd wordt ten opzichte van de bestaande toestand zullen gronden afgegraven worden. Een groot gedeelte hiervan is bruikbaar als bouwstof. Dit kan als positief effect beschouwd worden omdat die grondstoffen in het project zelf kunnen hergebruikt worden en dus niet op een andere plaats moeten ontgonnen worden. In de onderstaande Tabel 28 zijn de geschatte volumes gegeven van de grondstoffen die beschikbaar komen en wordt een idee gegeven voor het verwachtte hergebruik van deze grondstoffen. De hoeveelheden die worden weergegeven voor de tunnel werden opgesplitst voor linker- en rechteroever. Zodoende wordt in deze tabel voor de tunnel slechts de helft van het totale volume weergegeven.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 67 van 116
De klei die beschikbaar komt kan hergebruikt worden als bij aanleg van dijken. De zanden van Kattendijk zijn zuivere zanden die gebruikt worden voor de funderingen. Overschotten kunnen ook gemakkelijk in andere projecten gebruikt worden. De samenstelling van de Alluvium-klei (polderklei) en van het Kwartaire Zandleemcomplex is heterogeen, het gebruik van deze gronden is dus ook minder zeker. Beiden zullen volledig binnen de projectzone zelf gebruikt worden als ophogingsmateriaal. De kwaliteit van het ophoogzand (AV) is zeer onzeker en het hergebruik bijgevolg ook. Er wordt geschat dat ongeveer de helft gebruikt kan worden binnen de projectzone. De andere helft, met betere kwaliteit, zal in andere projecten gebruikt kunnen worden. Van de 2.946.000 m³ die vrijkomt, zal 768.350 m³ binnen de projectzone zelf hergebruikt worden, 1.255.650 m³ kan in andere projecten gebruikt worden en 922.000 m³ zal wegens zeer lage bouwtechnische kwaliteit niet binnen een project gebruikt kunnen worden. Voor de hoeveelheid slib die er vrijkomt zijn er afhankelijk van de vervuilingsgraad verschillende mogelijkheden. Het slib niet verwijderen en stabiliseren is een zeer dure oplossing. Een tweede mogelijkheid is verwijdering door kleppen in de zee. Mogelijk kan het slib toch binnen de aanneming zelf gebruikt worden in het kader van de compensaties en het te gebruiken om bijkomend natuurgebied te creëren. De Boomse klei die vrijkomt kan gebruikt worden als bouwstof. Verder zou, indien er gebaggerd wordt met een emmerbagger, de Boomse klei bruikbaar zijn voor de afwerking van dijken in het kader van het Sigmaplan en ter versteviging van de kaaimuren om ontgronding tegen te gaan.
3.2.2.4.3. Midden tracé Overal waar de topografie verlaagd wordt ten opzichte van de bestaande toestand zullen gronden worden afgegraven. Een groot gedeelte hiervan is bruikbaar als bouwstof. Dit kan als een positief effect beschouwd worden omdat ze niet op een andere plaats ontgonnen zullen moeten worden. Aangezien detailberekeningen in verband met de afvoer van grondstoffen op dit moment enkel werden uitgevoerd voor het optimaliseren van het tracé Staten-Generaal kunnen hier geen gedetailleerde cijfers worden weergegeven. We kunnen echter wel verwachten dat de volumes voor het Middentracé van dezelfde grootteorde zullen zijn als de volumes berekend voor tracé StatenGeneraal. Ook het hergebruik zal analoog zijn (zie Tabel 28).
3.2.2.4.4. Tracé Oost Effecten in verband met afvoer van grondstoffen analoog met Middentracé
3.2.2.4.5. Tracé Zwijndrecht Effecten in verband met afvoer van grondstoffen analoog met Middentracé
3.2.2.4.6. Tracé Krijgsbaan Effecten in verband met afvoer van grondstoffen analoog met Middentracé
3.2.2.4.7. Tracé Krijgsbaan bis Effecten in verband met afvoer van grondstoffen analoog met Middentracé
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 68 van 116
89.000
200.000
477.000
115.000
518.000
922.000
2.321.000
Boomse Klei (BK1)
Zanden van Kattendijk (ZK)
Zanden (Z1/Z2)
Alluvium-Klei (Al-kl)
Aanvulling – vergraving (AV)
wiel (W1)
TOTAAL tunnel + aanzetten 625.000
0
0
0
0
434.500
190.500
Tunnel
2.946.000
922.000
518.000
115.000
477.000
634.500
279.500
Totaal
Niet waardevol
Heel onzeker
Onzeker
Waardevol
Waardevol
Waardevol (voor dijk bvb)
Waarde
259.000
50 % noordelijke knoop
768.350
0
80.500
70% hergebruik, terugleggen, 30% noordelijke knoop
-
238.500
190.350
15 % in funderingen, 15 % in geluidsbermen 50 % in funderingen
0
Hergebruik in project (m³) -
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem
Linkeroever
Beschrijving
Tabel 28: Overzicht afvoer grondstoffen in m³ voor tracé optimalisatie Staten-Generaal
-
1.255.650
-
922.000
922.000
-
-
-
-
-
Pagina 69 van 116
-Klippen in de Schelde/zee
-lagunatie
100%
-
50 % op de markt (het 259.000 goede stuk)
-
-
-
238.500
444.150
-
34.500
-
50 % op de markt
70 % op de markt
100% Dijkstabilisering 279.500
Hergebruik buiten project (m³) Niet te hergebruiken grond (m³)
3.2.2.5.
Grondwaterkwantiteit
3.2.2.5.1. 0-Variant Bij de 0-strategie wordt er geen Masterplan uitgevoerd bijgevolg worden er bij instandhouding van het huidige grachtenstelsel en de huidige afwateringsconstructies geen noemenswaardige veranderingen aan het grondwaterstromingpatroon verwacht t.o.v. de bestaande toestand.
3.2.2.5.2. Optimalisatie Tracé Staten-Generaal De aanleg van het tracé optimalisatie Staten-Generaal zal het huidige grondwaterstromingspatroon lokaal beïnvloeden. De aanleg van tunnels en het gebruik van damwanden zal door verstoring van de huidige drainagepatronen lokale grondwaterfluctuaties met zich meebrengen. Dit zal leiden tot vernatting, of met andere woorden een grondwaterverhoging veroorzaken van grootteorde 1 meter (net tegen de wegenis) tot enkele centimeters (+/-1 km ten oosten van de wegenis) ter hoogte van het Sint-Annabos. In de zone ten zuiden van Blokkersdijk tussen de geplande wegenis en de Laarbeek wordt eveneens een verhoging van de grondwatertafel (maximum 40 cm) berekend. Anderzijds wordt een verdroging (berekende grondwaterverlaging max. 2 m) voorspeld tussen de geplande wegenis en de Tophatgracht ten oosten van Blokkersdijk. Ter hoogte van de Donkers plassen wordt eveneens een verhoging van de grondwaterspiegel van +/- 10 cm berekend. Bijkomend zal de toename van verharde oppervlakte in het gebied leiden tot een snellere afvoer en verminderde infiltratie wat dan op termijn weer een verlaging van de grondwaterstanden in de bovenste watervoerende laag met zich kan meebrengen. De berekende grondwaterstanden voor dit tracé worden positief beoordeeld aangezien ze een vernatting aangeven voor het Sint-Annabos en het Rot en een status quo voor Blokkersdijk en het centrum van Zwijndrecht. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat door middel van de inplanting en heraanleg van de Donkersbeek het effect van vernatting ter hoogte van het Sint-Annabos enerzijds kan worden afgezwakt en anderzijds gestimuleerd kan worden.
3.2.2.5.3. Midden tracé De aanleg van het Middentracé zal het huidige grondwaterstromingspatroon lokaal beïnvloeden. De aanleg van tunnels en het gebruik van damwanden zal de aanwezige drainagepatronen verstoren. Dit zal leiden tot vernatting, of met andere woorden grondwaterverhoging veroorzaken van grootteorde 1 meter (net tegen de wegenis) tot enkele centimeters (+/-1 km ten oosten van de wegenis) ter hoogte van het Sint-Annabos. Ten zuiden van Blokkersdijk wordt aan weerszijden van de geplande wegenis voor een zeer beperkt gebied (250m ten oosten en ten westen van de wegenis) een fluctuatie van ongeveer 10 cm boven en onder de huidige grondwaterstand berekend. Tussen de geplande wegenis en de Tophatgracht ten oosten van Blokkersdijk wordt een verdroging (berekende grondwaterverlaging maximum 2 m) voorspeld. Ter hoogte van de Donkers plassen wordt eveneens een verhoging van de grondwaterspiegel van +/- 10 cm berekend. Bijkomend zal de toename van verharde oppervlakte in het gebied leiden tot een snellere afvoer en verminderde infiltratie wat dan op termijn weer een verlaging van de grondwaterstanden in de bovenste watervoerendelaag met zich kan meebrengen. De berekende grondwaterstanden voor dit tracé worden positief beoordeeld aangezien ze een vernatting aangeven voor het Sint-Annabos en het Rot en een status quo voor Blokkersdijk en het centrum van Zwijndrecht. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat door middel van de inplanting en heraanleg van de Donkersbeek het effect van vernatting ter hoogte van het Sint-Annabos naar gewenst kan afgezwakt of gestimuleerd worden. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem
Pagina 70 van 116
3.2.2.5.4. Tracé Oost De aanleg van het tracé Oost zal het huidige grondwaterstromingspatroon lokaal beïnvloeden. De aanleg van tunnels en het gebruik van damwanden zal het aanwezige drainagepatroon verstoren. Dit zal leiden tot vernatting ten zuiden en zuidoosten van de geplande wegenis (Sint-Annabos, Rot, Linkeroever, het gebied ten zuiden van Blokkersdijk en het westelijke gedeelte van het centrum van Zwijndrecht). De berekende grondwaterverhoging varieert van maximum 50 cm tegen de wegenis tot enkele centimeters (+/-1 km ten zuiden en ten oosten van de wegenis). Voor de zone ten noorden van de geplande werken werd een verlaging van de grondwaterstand berekend van maximum 40 cm net tegen de wegenis tot enkele cm in het gebied van Blokkersdijk. Gezien de berekende verlaging in de zone van Blokkersdijk en de verhoging in het westelijke gedeelte van het centrum van Zwijndrecht wordt deze variant negatief beoordeeld. Bijkomend zal de toename van verharde oppervlakte in het gebied leiden tot een snellere afvoer en verminderde infiltratie wat dan op termijn weer een verlaging van de grondwaterstanden in de bovenste watervoerende laag met zich kan meebrengen.
3.2.2.5.5. Tracé Zwijndrecht De aanleg van het Tracé Zwijndrecht zal het huidige grondwaterstromingspatroon beïnvloeden. De aanleg van tunnels en het gebruik van damwanden kan door verstoringen in drainagepatronen lokale grondwaterfluctuaties meebrengen. Dit zal leiden tot vernatting ten oosten en ten zuiden van de geplande tunnelfuik en verdroging ten westen van de tunnelfuik. In de zone van de geplande wegenis ten oosten van het centrum van Zwijndrecht wordt wegens een verstoring van de drainerende werking van de Laarbeek en de Palingbeek een algemene grondwaterstandsverhoging voorzien van enkele cm tot 1,5 meter in het centrum (zone waar de tunnels gepland zijn). De zone waarin verhoogde grondwaterstanden voorkomen strekt zich uit van de Slijkhoek (ten zuidwesten van Burcht) in het zuiden tot net ten noorden van de Blancefloerlaan. In het zuidelijke gedeelte van het Rot wordt nog een verhoging van enkele cm berekend. De westelijke grens van de zone met verhoogde grondwaterstanden is de Laarbeek. Bijkomend zal de toename van verharde oppervlakte in het gebied leiden tot een snellere afvoer en verminderde infiltratie wat dan op termijn weer een verlaging van de grondwaterstanden in de bovenste watervoerende laag met zich kan meebrengen. De berekende grondwaterstanden voor dit tracé worden positief beoordeeld aangezien ze een vernatting aangeven voor het Sint-Annabos en het Rot en een status quo voor Blokkersdijk en het centrum van Zwijndrecht. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat door middel van de inplanting en heraanleg van de Donkersbeek het effect van vernatting ter hoogte van het Sint-Annabos naar gewenst kan afgezwakt of gestimuleerd worden.
3.2.2.5.6. Tracé Krijgsbaan De aanleg van het tracé Krijgsbaan zal het huidige grondwaterstromingspatroon beïnvloeden. De aanleg van tunnels en het gebruik van damwanden kan door verstoringen in drainagepatronen lokale grondwaterfluctuaties meebrengen. Dit zal leiden tot vernatting ten oosten en ten zuiden van de geplande tunnelfuik en verdroging ten westen van de tunnelfuik. Voor de geplande wegenis ten westen van het centrum van Zwijndrecht wordt ten westen van de wegenis een beperkte grondwaterstandsverhoging voorzien terwijl ten oosten van de wegenis een beperkte verlaging berekend wordt. Bijkomend zal de toename van verharde oppervlakte in het gebied leiden tot een snellere afvoer en verminderde infiltratie wat dan op termijn weer een verlaging van de grondwaterstanden in de bovenste watervoerende laag met zich kan meebrengen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem
Pagina 71 van 116
De berekende grondwaterstanden voor dit tracé worden positief beoordeeld aangezien ze een vernatting aangeven voor het Sint-Annabos en het Rot en een status quo voor Blokkersdijk. Voor het centrum van Zwijndrecht wordt een verdroging ten opzichte van de huidige situatie berekend. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat door middel van de inplanting en heraanleg van de Donkersbeek het effect van vernatting ter hoogte van het Sint-Annabos naar gewenst kan afgezwakt of gestimuleerd worden.
3.2.2.5.7. Tracé Krijgsbaan bis De aanleg van het tracé Krijgsbaan Bis zal het huidige grondwaterstromingspatroon beïnvloeden. De aanleg van tunnels en het gebruik van damwanden kan door verstoringen in drainagepatronen lokale grondwaterfluctuaties meebrengen. Dit zal leiden tot vernatting ten oosten en ten zuiden van de geplande tunnelfuik en verdroging ten westen van de tunnelfuik. Voor de geplande wegenis ten westen van het centrum van Zwijndrecht wordt het effect dat reeds werd besproken voor het tracé Krijgsbaan versterkt waargenomen. Ten westen van de wegenis wordt een grondwaterstandsverhoging voorzien terwijl ten oosten van de wegenis een verlaging berekend wordt. Bijkomend zal de toename van verharde oppervlakte in het gebied leiden tot een snellere afvoer en verminderde infiltratie wat dan op termijn weer een verlaging van de grondwaterstanden in de obovenste watervoerende laag met zich kan meebrengen. De berekende grondwaterstanden voor dit tracé worden positief beoordeeld aangezien ze een vernatting aangeven voor het Sint-Annabos en het Rot en een status quo voor Blokkersdijk. Voor het centrum van Zwijndrecht wordt een verdroging ten opzichte van de huidige situatie berekend. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat door middel van de inplanting en heraanleg van de Donkersbeek het effect van vernatting ter hoogte van het Sint-Annabos naar gewenst kan
3.2.2.5.8. Conclusie Voor de Oosterweelverbinding op Linkeroever werd het effect van de permanent waterremmende schermen in de ondergrond voor de verschillende tracés gemodelleerd m.b.v. het softwarepakket ‘GMS’ (Groundwater Modeling System). Hierbij werd rekening gehouden met het permanent waterremmend scherm dat voorzien dient te worden ter hoogte van de Oosterweel tunnelmond, het bestaande permanente scherm ter hoogte van de Kennedytunnel en de verschillende strengen die verdiept dienen aangelegd te worden. De berekeningsresultaten voor de verschillende tracés werden hierboven weergegeven. Bij de interpretatie van deze resultaten moet er rekening gehouden worden met het feit dat het model een sterk vereenvoudigde versie van de werkelijkheid is en dat de extreme grondwaterverhogingen en verlagingen die hierboven vermeld worden slechts zeer lokaal tegen de damwanden aan zullen voorkomen. Veralgemenend kunnen we stellen dat er in het studiegebied stijgingen en dalingen van de grondwaterspiegel van grootteorde van 0,5 m kunnen voorkomen. Dit is vrij beperkt en zal weinig invloed hebben op de freatische grondwatertafel en het oppervlaktewatersysteem in het algemeen.
3.2.3.
Conclusies
In Tabel 29 wordt de eindbeoordeling voor het aspect bodem en grondwater weergegeven.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem
Pagina 72 van 116
0-Variant 0 0 0
Afgraven van verontreinigde gronden
Afvoer grondstoffen
Grondwaterkwantiteit
+
-
0
+
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
0
Calamiteiten
Beoordeling negatief (-)
Optimalisatie tracé StatenGeneraal
Beoordeling neutraal (0)
Middentracé +
-
0
+
Beoordeling negatief (-)
-
-
0
+
Beoordeling negatief (-)
Extra ruimtebeslag, aantasting van niet-verstoorde bodems
Pagina 73 van 116
Extra ruimtebeslag, aantasting van niet-verstoorde bodems
Tracé oost
Extra ruimtebeslag, aantasting van niet-verstoorde bodems
+
-
0
+
Beoordeling negatief (-)
Extra ruimtebeslag, aantasting van niet-verstoorde bodems
Tracé Zwijndrecht
Geen extra ruimtebeslag en geen extra bodemverstori ng
+
-
0
+
Beoordeling sterk negatief (- -)
Groot extra ruimtebeslag, grote aantasting van niet-verstoorde bodems
Tracé Krijgsbaan
Ruimtebeslag/bodemverstoring
Tabel 29: Overzicht van de resultaten voor Linkeroever
+
-
0
+
Beoordeling sterk negatief (- -)
Groot extra ruimtebeslag, grote aantasting van niet-verstoorde bodems
Tracé Krijgsbaan bis
Criterium ‘ruimtebeslag/bodemverstoring’ Wat betreft het aspect ruimtebeslag/bodemverstoring blijkt dat alle tracés een bijkomend definitief ruimtebeslag veroorzaken ten opzichte van de 0-variant (huidige situatie). Hierbij veroorzaakt tracé Oost het minst extra oppervlakte ten opzichte van de huidige situatie. Tracé Krijgsbaan bis neemt het meest extra oppervlakte ten opzichte van de huidige situatie in. De rangschikking voor het aspect ruimtebeslag, van weinig tot veel extra totaal ingenomen oppervlakte, is: tracé Oost < tracé Zwijndrecht < Middentracé < tracé Optimalisatie Staten Generaal < tracé Krijgsbaan < tracé Krijgsbaan bis. De impact van het ruimtebeslag op de bodem is echter vooral afhankelijk van de toestand van de bodem. Tracés met een groot ruimtebeslag van niet-verstoorde bodems zullen immers slechter scoren dan tracés met een kleiner of even groot ruimtebeslag van verstoorde bodems. Van alle tracés veroorzaakt het tracé Krijgsbaan bis de meeste verstoring van natuurlijke (niet-verstoorde) bodems (ca. 205 ha). Tracé Oost zorgt voor de kleinste verstoring van niet-verstoorde bodems, namelijk 135 ha. Het verschil in verstoring van natuurlijke bodems tussen tracé Oost en tracé Krijgsbaan bis bedraagt bijgevolg ongeveer 70 ha. De rangschikking voor het aspect ruimtebeslag verandert niet wanneer rekening wordt gehouden met verstoring van natuurlijke bodems. De eindrangschikking voor het aspect ruimtebeslag, in functie van toenemende impact, is: tracé Oost < tracé Zwijndrecht < Middentracé < tracé Optimalisatie Staten Generaal < tracé Krijgsbaan < tracé Krijgsbaan bis. Hierbij zijn de onderlinge verschillen tussen het tracé Oost, het tracé Zwijndrecht, het Middentracé en de Optimalisatie van het tracé Staten Generaal echter niet bijzonder groot. Criterium ‘Calamiteiten’ Voor dit criterium werden alle voorgestelde tracés positief beoordeeld. Bij het aanleggen van de nieuwe infrastructuur zal het opvangen van calamiteiten die gebeuren op de wegenis namelijk eenvoudiger worden (zie ook de milderende maatregelen). Het risico op verspreiding wordt daardoor teruggedrongen. Een meer gedetailleerde beschrijving betreft het meer of minder voorkomen van calamiteiten in de kwetsbare zones zal worden opgesteld in het project-MER. Criterium ‘Afgraven van verontreinigde gronden’ Voor de voorgestelde tracés wordt er geen afgraving van significante hoeveelheden verontreinigde grond verwacht. Alle tracés worden bijgevolg neutraal beoordeeld. Criterium ‘Afvoer van grondstoffen’ Bij alle varianten zullen er volumes waardevolle grondstoffen (zand en klei) beschikbaar komen die elders gebruikt kunnen worden. Deze gronden kunnen eventueel verkocht worden en vermijden de noodzaak eventuele nieuwe groeves te exploiteren. In het licht van het vermijden van het gebruik van primaire grondstoffen zou dit positief beoordeeld kunnen worden. Er van uitgaande dat er in de Antwerpse haven reeds een probleem bestaat inzake grondoverschotten wordt bijkomend grondverzet echter als een eerder negatief effect beoordeeld.Aangezien het verschil in hoeveelheden grondverzet voor de verschillende tracés globaal gezien ongeveer gelijk zal zijn worden ze allemaal licht negatief beoordeeld. Criterium ‘Grondwaterkwantiteit’ Wat betreft het criterium grondwaterkwantiteit wordt er voor de beoordeling naar een aantal gebieden gekeken. In eerste instantie worden de grondwaterstijghoogtes in de verschillende natuurgebieden vergeleken met de huidige toestand. Voor Blokkersdijk is de beoordeling enkel positief als de toestand niet wijzigt ten opzichte van de huidige situatie. Voor het Sint-Annabos, het Rot en de Donckers plassen is een lichte stijging van de grondwaterspiegel toegestaan, een daling wordt daarentegen negatief beoordeeld. Voor alle varianten uitgezonderd het tracé Oost geldt dat de situatie in Blokkersdijk onveranderd blijft en dat het Sint-Anna bos en het Rot natter worden.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 74 van 116
Een tweede criterium is de situatie in Zwijndrecht. Een stijging van de grondwaterspiegel in het centrum van Zwijndrecht is niet aanvaardbaar. Een verlaging wordt daarentegen positief beoordeeld. Een verlaging van de grondwaterstanden in Zwijndrecht wordt berekend voor de tracés Krijgsbaan en Krijgsbaan Bis.
3.2.4.
Milderende maatregelen
3.2.4.1.
Ruimtebeslag/bodemverstoring
3.2.4.1.1.
Algemeen
De uitvoering van infrastructuurwerken oefent ten gevolge van het ruimtebeslag negatieve effecten uit op de bodem. Om nadelige effecten van ruimte-inname (zoals bodemverdichting, profielverstoring, ...) te beperken kunnen milderende maatregelen worden voorgesteld. Voor een beschrijving van deze maatregelen wordt verwezen naar paragraaf 3.1.4.1.1 (cfr. deelgebied Antwerpen Noord). Specifiek voor Linkeroever waar nog relatief veel natuurlijk bodemgebruik voorkomt dient de afbakening en inrichting van de werkzones met respect voor het huidig en toekomstig natuurlijk bodemgebruik te gebeuren. Afhankelijk van het gekozen alternatief zullen de voor bodemverstoring kwetsbare zones op verschillende lokaties gesitueerd zijn. 3.2.4.1.2.
Resteffecten na mildering - evaluatie tracés
De aantasting van de bodem zal door de toepassing van de milderende maatregelen zo veel mogelijk vermeden worden, maar zal er niet volledig door verdwijnen. Ten aanzien van bodemverstoring blijft een (negatief) resteffect bestaan, dat evenwel kleiner is dan zonder mildering. Vermits de opgelijste milderende maatregelen met betrekking tot ruimtebeslag en bodemverstoring bij elk alternatief tracé kunnen toegepast worden, heeft de toepassing ervan geen gevolgen voor de verschillen in ruimte-inname en bodemverstoring tussen de verschillende tracés. De rangschikking van de verschillende alternatieven, inclusief milderende maatregelen, is op gebiedsniveau bijgevolg identiek aan deze zonder milderende maatregelen (zie Tabel 29). 3.2.4.2.
Andere criteria
Wat betreft het opvangen van calamiteiten zijn er voorstellen om de aan te leggen bufferbekkens uit te voeren met een schuif die in geval van een calamiteit kan worden afgesloten. Op die manier wordt de calamiteit opgevangen in de bufferbekkens en kan hieruit verwijderd worden zonder dat waterlopen en of - bodems verontreinigd worden. Infiltratie van verontreinigingen in de bodem vanuit de grachten kan op deze manier worden afgeremd.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 75 van 116
3.3. Ringzone 3.3.1.
Beschrijving van de bestaande toestand
3.3.1.1.
Afbakening studiegebied
Het studiegebied voor de bodemkundige beschrijving op gebiedsniveau wordt bepaald door het gebied waar een rechtstreekse invloed te verwachten is op de bodem ten gevolge van de in dit gebied uit te voeren projecten uit het Masterplan, zijnde de heraanleg van de Singel. Afhankelijk van de variant heeft dit echter ook een (gedeeltelijke) heraanleg van de R1 of de bijkomende aanleg van een tramlijn op de Singel tot gevolg. De afbakening van dit gebied wordt weergegeven in Kaart 26 (Bijlage 6: Kaarten Gebied Ringzone). 3.3.1.2.
Geologische opbouw en kenmerken van de lagen incl. hydrogeologie
Om de effecten van de ingrepen van het Masterplan op de bodem te kunnen inschatten is het van groot belang de aanwezige ondergrond te kennen (o.a. zand, leem, klei, diepte grondwater). Lokale geologie In het gebied Ringzone komen er Kwartaire zanden (opgespoten zanden in het havengebied) voor. In het noordelijke gedeelte komen onder deze Kwartaire deklagen respectievelijk de Formaties van Lillo, Kattendijk, Diest, Berchem en Boom voor. In het zuidoosten komt de Formatie van Lillo niet meer voor en zijn enkel de Formaties van Kattendijk, Diest, Berchem en Boom aanwezig. Ter hoogte van het zuidelijke gedeelte komen ook de Formaties van Kattendijk en Diest niet meer voor en worden enkel de Formaties van Berchem en Boom teruggevonden. Hydrogeologie De geologische setting van de onderzoekslocatie en haar ruime omgeving kan hydrogeologisch als volgt geschematiseerd worden: Kwartair, behalve de polderklei
watervoerend;
In de omgeving van de Schelde vormt de polderklei een afsluitende laag tussen het Kwartaire zand boven de polderklei en de onderliggende aquifer; Formatie van Lillo
watervoerend;
Formatie van Kattendijk
watervoerend;
Formatie van Diest
watervoerend;
Formatie van Berchem
watervoerend;
Formatie van Boom
‘ondoorlatend’.
De Kwartaire afzettingen vormen, op de plaatsen waar geen polderklei werd afgezet, samen met de onderliggende afzettingen van de Formatie van Lillo, Kattendijk, Diest en Berchem één watervoerend pakket. Ook onder de polderklei komen er nog Kwartaire afzettingen voor, deze vormen de top van de aquifer. Plaatselijk kunnen meer kleiige alsook meer doorlatende zones voorkomen. Het watervoerend pakket wordt onderaan afgesloten door het slecht doorlatend pakket van de Formatie van Boom. 3.3.1.3.
Grondwaterkwetsbaarheid
Voor meer details in verband met grondwaterkwetsbaarheid zie paragraaf 3.1.1.3.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 76 van 116
Uit de Kaart 6 in bijlage 2 kunnen we afleiden dat het ganse Ringzone zich in een oranje, dus zeer kwetsbare zone bevindt. 3.3.1.4.
Grondwaterwinningen
Voor meer details in verband met vergunde grondwaterwinningen zie paragraaf 3.1.1.4. Kaart 27 in bijlage 6 geeft een beeld van de vergunde grondwaterwinningen, gelegen binnen het gebied Ringzone. Binnen het gebied Ringzone zijn er geen vergunningen bekend die vallen onder categorie C. 3.3.1.5.
Chemische bodemkarakteristieken – bodemkwaliteit
Voor meer details in verband met chemische bodemkarakteristieken zie paragraaf 3.1.1.5. De bodemdossiers die bekend zijn bij de OVAM in het gebied Ringzone werden weergegeven op Kaart 28 in bijlage 6. Hierin zijn de bodemonderzoeken opgenomen van de datalagen tot 19/04/2004. 3.3.1.6.
Bodemkundige beschrijving
Zoals op planniveau is ook op gebiedsniveau de bodemkundige situering van het studiegebied gebaseerd op interpretaties van bestaande literatuurgegevens, kaartmateriaal en terreinwaarnemingen. De belangrijkste informatiebron met betrekking tot de bodemkundige karakteristieken is de bodemkaart van België, met bijhorende verklarende teksten bij de relevante kaartbladen (28E en 28W). Voor de bespreking van de bodems op gebiedsniveau wordt, net zoals op planniveau, gebruik gemaakt van de vereenvoudigde bodemkaart, waarbij de bodemtextuur en een indicatie van de drainagetoestand worden weergegeven. Naast de bodemkaart van Vlaanderen vormen de bodemassociatiekaart (Maréchal & Tavernier, 1972, Provincie Antwerpen, 1998), de bodemgebruikskaart (OC-Gis Vlaanderen, 2001) en het gewestplan (OC-Gis Vlaanderen) bijkomende belangrijke informatiebronnen voor de beschrijving van de huidige situatie. 3.3.1.6.1.
Bodemkaart
Het ontstaan en de vorming van de bodems in het studiegebied werden reeds besproken in paragraaf 2.1.6.1. De specifieke ruimtelijke spreiding van de aanwezige bodemtypes (texturen, vochttrappen en profielontwikkeling) in het deelgebied Ringzone wordt weergegeven en besproken aan de hand van Kaart 29 en Kaart 30 (Bijlage 6: Kaarten Gebied Ringzone), details van de vereenvoudigde bodemkaart. Uit Kaart 29 (Bijlage 6: Kaarten Gebied Ringzone) blijkt dat bijna het volledige deelgebied niet werd gekarteerd. De bodem is er antropogeen beïnvloed. Hierbij is het oorspronkelijk bodemprofiel (deels) verdwenen, verstoord of bedekt. Op de verharde of verdichte bodems zal geen bodemvorming meer plaatsgrijpen. Wanneer vergraven of opgehoogde bodems echter opnieuw onder vegetatie komen, zal zich zeer langzaam, na verschillende generaties, opnieuw een typisch gelaagd bodemprofiel kunnen ontwikkelen. Het deelgebied wordt gekenmerkt door de urbanisatie, de industriële ontwikkelingen en de aanleg van (wegen)infrastructuur. Deze ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat nagenoeg alle kleiige poldergronden er verdwenen zijn. Een groot deel van deze poldergronden werd ingenomen door bebouwing (Antwerpen Zuid, Berchem, Borgerhout, Kiel, Tentoonstellingswijk, Groenehoek, Deurne Zuid en Deurne). Ook ten gevolge van wegenaanleg werd de bodem antropogeen beïnvloed. Hierbij wordt een groot deel van de infrastructuur ingenomen door de Ring rond Antwerpen (R1), de Singel en het knooppunt van de R1 met de A12 net voorbij de Kennedytunnel De overige
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 77 van 116
polderbodems werden in gebruik genomen voor industrie (bijvoorbeeld de Groothandelsmarkt, gelegen ten zuidoosten van het knooppunt van de R1 met de A12). Enkel in de omgeving van de Groothandelsmarkt en ten zuidoosten van het deelgebied werden de bodems gekarteerd. In de omgeving van de Groothandelsmarkt zijn natte zandleembodems en vochtige, en in mindere mate droge, antropogene zandbodems gelegen. Ten zuidoosten van het deelgebied vallen de vochtige zandleembodems samen met het gebied Veldekes (akkerland). Vermits het studiegebied slechts op twee kleine locaties gekarteerd is, kan geen uitspraak worden gedaan over de drainagetoestand en bodemprofielen in het studiegebied (Kaart 30, Bijlage 6: Kaarten Gebied Ringzone). 3.3.1.6.2.
Bodemassociatiekaart
Wat betreft bodemassociaties (groepen van bodemseries) ligt het deelgebied Ringzone als het ware op de grens tussen alle sectoren zoals vermeld op planniveau (zie paragraaf 2.1.6.2, Tabel 3 en Kaart 7 in bijlage 2 : Kaarten plangebied). De Ringzone ligt, zowel voor de sector Noordoost, Zuidoost, Zuidwest als Noordwest volledig in niet-gekarteerd gebied. 3.3.1.6.3.
Bodemgebruik
Als bron voor de typering van het bodemgebruik op gebiedsniveau wordt verwezen naar de bodemgebruikskaart van OC-Gis Vlaanderen. Deze kaart werd opgemaakt aan de hand van satellietbeelden en geeft de toestand weer voor het jaar 2001. Kaart 31 (Bijlage 6: Kaarten Gebied Ringzone) toont het bodemgebruik voor het studiegebied op gebiedsniveau voor de Ringzone. Zoals uit Kaart 31 (Bijlage 6: Kaarten Gebied Ringzone) blijkt, bestaat het bodemgebruik in de Ringzone bijna volledig uit stedelijke gebieden en industrie en infrastructuur. Een groot deel van de infrastructuur wordt ingenomen door de Ring rond Antwerpen (R1), de Singel en het knooppunt van de R1 met de A12 net voorbij de Kennedytunnel. Ten zuidwesten van dit knooppunt is de Groothandelsmarkt gelegen. De overige gebieden binnen het deelgebied Ringzone zijn bijna volledig bebouwd. Ten noorden van de R1 is de bebouwing vooral gesitueerd in de kernen van Antwerpen Zuid, Berchem en Borgerhout. Ten zuiden van de R1 is de bebouwing gelegen in de woongebieden Kiel, Tentoonstellingswijk, Groenehoek, Deurne Zuid en Deurne. Met uitzondering van het kleine stukje Veldekes ten zuidoosten van de Ring is binnen het deelgebied Ringzone geen akkerland gelegen. De aanwezigheid van groene gebieden in het deelgebied Ringzone is eveneens heel beperkt. De natuurwaarde van de afzonderlijke groene delen is bovendien gering omwille van de eilandvorming, de verstoring en het kunstmatig karakter. Langs de Ring zijn een aantal parken, zoals het Nachtegalenpark, Hertoghepark, Hof van Leysen en Boelaarpark, en groene bermen gelegen, maar mede door hun beperkte oppervlakte en verspreide ligging hebben deze geen grote natuurwaarde. Indien deze afzonderlijke groene gebieden een langgerekt natuurverbindingsgebied zouden kunnen vormen, worden ze van betekenis. Deze ‘groene gordel’ zou dan aansluiten op de Groene Hoofdstructuur via de Schelde-oever ter hoogte van de Hobokense polder (buiten het deelgebied gelegen) in het zuiden en via het Rivierenhof-Sterckxhof (net buiten het deelgebied gelegen) in het oosten.
3.3.2.
Evaluatie van de effecten in de Ringzone
Voor dit deelgebied worden voor de niet-mobiliteitsgebonden disciplines (zoals de discipline bodem) volgende tracés onderzocht : •
0-variant;
•
Tunnelsingel;
•
Groene Singel.
De beoordeling gebeurt relatief ten opzichte van de 0-variant (geen Masterplan).
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 78 van 116
3.3.2.1.
Ruimtebeslag/bodemverstoring
De verschillende tracés worden vergeleken naar het ruimtebeslag door de geplande wegen, bruggen, tunnels en tramlijnen. Op gebiedsniveau zal de beoordeling inzake ruimtebeslag (bodemverstoring) op kwantitatieve wijze gebeuren. In Tabel 30 wordt voor de verschillende tracés een absolute raming van het ruimtebeslag weergegeven. De absolute raming omvat, per tracé, de oppervlakte ruimtebeslag. Het ruimtebeslag van de tramlijnen is niet opgenomen omdat deze in de bestaande wegen worden aangelegd en dus geen extra ruimtebeslag veroorzaken. Vermits voor de huidige situatie in het deelgebied Ringzone geen cijfergegevens met betrekking tot het ruimtebeslag beschikbaar waren, was het niet mogelijk om het ruimtebeslag relatief ten opzichte van de huidige situatie te berekenen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het tijdelijk, definitief en totaal ruimtebeslag. Het tijdelijk ruimtebeslag omvat de werkzones (bijvoorbeeld voor werfwegen en stapeling van materiaal en machines). Het definitief ruimtebeslag wordt gedefinieerd als de oppervlakte ingenomen door de infrastructuuringrepen (zoals wegen, bruggen, (open) tunnels, parallelwegen, tolpleinen, ...) en de restruimte tussen de aangelegde wegen. De restruimte wordt ook als definitief ruimtebeslag beschouwd vermits deze open ruimte na de werkzaamheden opnieuw kan verstoord worden ten gevolge van ingrepen zoals geluidsschermen, ... . Het totaal ruimtebeslag omvat zowel het tijdelijk als het definitief ruimtebeslag. Tabel 30: Overzicht absoluut ruimtebeslag (ha) per tracé - Ringzone Absoluut ruimtebeslag (ha) Definitief
Tijdelijk
Totaal
Tracé Tunnelsingel
133,97
109,26
243,23
Tracé Groene Singel
71,74
171,49
243,23
Uit Tabel 30 blijkt dat beide tracés een bijkomend definitief ruimtebeslag veroorzaken ten opzichte van de 0-variant (huidige situatie). Hierbij veroorzaakt het tracé Tunnelsingel ongeveer 62 ha meer ruimtebeslag dan het tracé Groene Singel. Wanneer ook het tijdelijk ruimtebeslag in rekening wordt gebracht, veroorzaken beide tracés echter een even groot ruimtebeslag (nl. 243 ha). Wat het totaal ruimtebeslag betreft, is er bijgevolg geen onderscheid tussen de voorgestelde tracés. De impact van het ruimtebeslag op de bodem is echter vooral afhankelijk van de toestand van de bodem. Tracés met een groot ruimtebeslag van niet-verstoorde bodems zullen immers slechter scoren dan tracés met een kleiner of even groot ruimtebeslag van verstoorde bodems. Om het uiteindelijke effect van de tracés op de bodemverstoring te bepalen zal dan ook per tracé onderzocht worden hoeveel van de ingenomen oppervlakte zich op verstoorde en niet-verstoorde bodem bevindt. Voor de impact van ruimtebeslag op de bodem wordt verwezen naar paragraaf 2.2.1. 3.3.2.1.1.
0-Variant
De realisatie van de 0-variant betekent dat het Masterplan niet uitgevoerd wordt. Dit betekent voor het aspect bodem dat grootschalige bodemverstoring achterwege zal blijven in het deelgebied Ringzone. Daarnaast dient echter ook rekening gehouden te worden met de autonome ontwikkelingen voor 2015. Gezien de sterk verstedelijkte toestand van het gebied en de reeds grote verhardingsgraad en verstoring van de bodems worden geen relevante ontwikkelingen inzake de bodemtoestand verwacht.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 79 van 116
3.3.2.1.2.
Tunnelsingel – Groene Singel
Zowel voor het tracé Tunnelsingel als voor het tracé Groene Singel bedraagt het totaal ruimtebeslag ongeveer 243 ha. Aan de hand van de bodemgebruikskaart wordt vervolgens nagegaan hoeveel procent van het extra totaal ruimtebeslag in gebied met verstoorde en niet-verstoorde bodem voorzien wordt. De resultaten worden weergegeven in Tabel 31.
Tabel 31: Tunnelsingel & Groene Singel - Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en nietverstoorde bodem
Verstoorde bodem Niet-verstoorde bodem
Totaal ruimtebeslag (ha)
Totaal ruimtebeslag (%)
239,78
99
3,45
1
Uit Tabel 31 blijkt dat voor beide tracés het ruimtebeslag bijna volledig (ongeveer 99 % of 239,78 ha) in verstoorde bodem voorzien wordt. 3.3.2.2.
Calamiteiten
3.3.2.2.1.
0-variant
In deze situatie zal er niet veel veranderen aan de effecten van calamiteiten op de bodem- en grondwaterkwaliteit. De verontreiniging komt samen met het hemelwater dat op het wegdek valt uiteindelijk in de waterlopen terecht. Het slib in de waterlopen zal hierdoor eveneens vervuild worden. Daar waar het hemelwater en dus ook de verontreiniging op het wegdek via grachten afgevoerd wordt, kan er bodemverontreiniging optreden. De grachten werken immers vaak als infiltratiegrachten en niet alleen als afvoerende grachten. Wanneer de calamiteit naast de weg gebeurt, kan er rechtstreekse bodem- en grondwaterverontreiniging optreden.
3.3.2.2.2. Tunnelsingel Bij de bouw van de nieuwe infrastructuur wordt in het afwateringsstelsel een buffering voorzien om de debieten die rechtstreeks op de waterlopen geloosd worden te beperken. Bij het ontstaan van een calamiteit op de wegenis zal deze via de afwateringsinfrastructuur in deze bufferbekkens terechtkomen. Deze bufferbekkens zullen standaard uitgevoerd worden met een zand - en vetvang. Verdere maatregelen zijn nog onder voorbehoud en worden vermeld in het hoofdstuk ‘Milderende Maatregelen’. De relatie tussen het toe – of afnemen van ongevallen met het voorkomen van ernstige calamiteiten is niet eenduidig te stellen. Daarom wordt er, uitgaande van een stijgende verkeersdrukte, aangenomen dat het aantal calamiteiten in de toekomst zal toenemen. Gezien de hierboven vermelde maatregelen wordt daar voldoende op in gespeeld en wordt dit criteria positief beoordeeld
3.3.2.2.3. Groene singel Idem aan strategie tunnelsingel.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 80 van 116
3.3.2.3.
Afgraven van verontreinigde gronden
3.3.2.3.1. 0-Variant In deze situatie worden geen gronden (al dan niet verontreinigd) afgegraven. De situatie kan aanzien worden als vergelijkbaar met de bestaande situatie. Langsheen het huidig aanwezige tracé zullen mogelijk verontreinigde gronden aanwezig zijn, die niet zullen verwijderd worden omwille van werken. Indien geen projecten worden uitgevoerd zullen op de terreinen langsheen de projectzone door bedrijven mogelijk toch een aantal verontreinigingen verwijderd worden. Anderzijds bestaat de kans ook dat er een aantal nieuwe verontreinigingen bijkomen. Beide aspecten zijn echter onmogelijk in te schatten en er wordt dan ook vanuit gegaan dat de hoeveelheid verontreiniging die wordt weggenomen door bedrijven plus minus evenredig is met de hoeveelheid nieuwe verontreiniging die er bij komt. Er is hier dan ook geen noemenswaardig positief of negatief effect toe te kennen aan het aspect bodem t.o.v. de bestaande situatie.
3.3.2.3.2. Tunnelsingel Aan de hand van de op dit moment beschikbare gegevens kan er enkel gesteld worden dat er in de werkzone voor de Tunnelsingel geen perceeloverschrijdende bodemverontreinigingen gekend zijn. Er is wel sprake van een grondwaterverontreiniging. Bij het eventueel uitvoeren van bemalingen moet hiermee rekening gehouden worden.. Wel is geweten dat de bodem onder de bestaande wegenis verontreinigd is met PAK’s. Er wordt echter aangenomen dat deze PAK’s verontreiniging niet van die aard is dat er tot sanering dient te worden overgegaan. Het enige wat dus op dit moment besloten kan worden is dat indien er bij de werken verontreinigde bodem dient afgegraven te worden, deze verwerkt zal worden en dus uit het milieu verdwijnt.
3.3.2.3.3. Groene singel De inventarisatie van de bodemonderzoeken langs het tracé in deze zone werd nog niet afgerond. Er is enkel geweten dat er tot op heden langs het tracé slechts een viertal bodemonderzoeken werden uitgevoerd, namelijk 2 saneringsprojecten en 2 beschrijvende bodemonderzoeken. Wel is geweten dat de bodem onder de bestaande wegenis verontreinigd is met PAK’s. Er wordt echter aangenomen dat deze PAK’s verontreiniging niet van die aard is dat er tot sanering dient te worden overgegaan. Alleen voor de beschrijvende bodemonderzoeken kan eventueel nog tot sanering worden overgegaan. Bijkomende sanering ten gevolge van het uitvoeren van de tunnelvariant zal dus zeer beperkt zijn.
3.3.2.4.
Afvoer grondstoffen
3.3.2.4.1. 0-Variant Er zullen geen grote hoeveelheden gronden afgegraven worden, de situatie voor dit criterium zal niet significant wijzigen voor de nulvariant.
3.3.2.4.2. Tunnelsingel Voor de afvoer van grondstoffen zijn er voor de Tunnel Singel variant nog geen gedetailleerde gegevens beschikbaar.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 81 van 116
3.3.2.4.3. Groene singel Voor de afvoer van grondstoffen zijn er voor de Groene Singel variant nog geen gedetailleerde gegevens beschikbaar.
3.3.2.5.
Grondwaterkwantiteit
3.3.2.5.1. 0-Variant Globaal genomen moet men rekening houden met eerder een situatie van verdroging. Dit fenomeen wordt al enige tijd waargenomen in Vlaanderen (zie MIRA 2003--T).
3.3.2.5.2. Tunnelsingel Wat betreft de grondwaterkwantiteit wordt er geen significant verschil verwacht ten opzichte van de 0variant. De eventuele bemalingen die hiervoor moeten worden uitgevoerd zullen slechts tijdelijk en zeer lokaal het grondwaterstromingspatroon ter plaatse beïnvloeden. Op lange termijn zal dit echter geen invloed hebben.
3.3.2.5.3. Groene singel Specifiek voor de Groene Singel variant kan er gesteld worden dat een afname van verharde oppervlakte tot gevolg heeft dat regenwater over een grotere oppervlakte kan infiltreren. Rekening houdend met de permanente bemaling die er aanwezig is in het tracé van de bestaande ring, zal het werkelijke effect op de stijghoogtes van de bovenste watervoerende laag van dit surplus aan infiltratie te verwaarlozen zijn.
3.3.3.
Conclusies
In tabel 32 wordt de eindbeoordeling voor het aspect bodem en grondwater weergegeven.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 82 van 116
Tabel 32: Overzicht van de resultaten in de Ringzone Groene Singel
Tunnelsingel
0-Variant
Ruimtebeslag/bodemverstoring
Geen extra ruimtebeslag en geen extra bodemverstoring
Groot extra ruimtebeslag, vooral aantasting van verstoorde bodems
Groot extra ruimtebeslag, vooral aantasting van verstoorde bodems
Beoordeling neutraal (0)
Beoordeling negatief (-)
Beoordeling negatief (-)
Calamiteiten
0
+
+
Afgraven van verontreinigde gronden
0
0
0
Afvoer grondstoffen
0
0
0
Grondwaterkwantiteit
0
0
+
Criterium ‘Ruimtebeslag/bodemverstoring’ Beide tracés veroorzaken quasi hetzelfde totaal ruimtebeslag (negatieve beoordeling). Het ruimtebeslag wordt echter bijna volledig in reeds verstoorde bodem voorzien. Beide tracés verschillen onderling niet voor het aspect ruimtebeslag/bodemverstoring. Criterium ‘Calamiteiten’ Voor dit criterium werden beide tracés positief beoordeeld. Bij het aanleggen van de nieuwe infrastructuur zal het opvangen van calamiteiten die gebeuren op de wegenis namelijk eenvoudiger worden (zie ook de milderende maatregelen). Het risico op verspreiding wordt daardoor teruggedrongen. Criterium ‘Afgraven van verontreinigde gronden’ Voor de tunnelvariant zijn nog geen gedetailleerde gegevens wat betreft afgraven van verontreinigde gronden voorhanden. Voor de Groene Singel zijn de gegevens nog niet volledig maar wordt er verwacht dat het volume aan af te graven verontreinigde grond beperkt zal zijn. Criterium ‘Ruimtebeslag’ Voor de tunnelvariant zijn nog geen gedetailleerde gegevens wat betreft ruimtebeslag voorhanden. Voor de Groene Singel is er een positieve beoordeling aangezien er voor het ruimtebeslag een afname van 50 % voorzien ten opzichte van de bestaande situatie. Criterium ‘Afvoer van grondstoffen’ Wat betreft de afvoer van grondstoffen zijn er nog geen gedetailleerde gegevens voorhanden.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 83 van 116
Criterium ‘Grondwaterkwantiteit’ Omwille van de significante afname in ruimtebeslag en de gunstige effecten hiervan voor het grondwater wordt de Groene Singel variant positief beoordeeld. Voor de tunnelvariant is de beoordeling bij gebrek aan gedetailleerde gegevens voorlopig neutraal.
3.3.4.
Milderende maatregelen
3.3.4.1.
Ruimtebeslag/bodemverstoring
3.3.4.1.1.
Algemeen
De uitvoering van infrastructuurwerken oefent ten gevolge van het ruimtebeslag negatieve effecten uit op de bodem. Om nadelige effecten van ruimtebeslag (zoals bodemverdichting, profielverstoring, ...) te beperken kunnen milderende maatregelen worden voorgesteld. Voor een beschrijving van deze maatregelen wordt verwezen naar paragraaf 3.1.4.1.1 (cfr. deelgebied Antwerpen Noord). Gezien de reeds sterk verstoorde toestand van de bodems in de Ringzone zullen minder drastische maatregelen noodzakelijk zijn dan in de andere deelgebieden waar meer natuurlijke, niet verstoorde bodem voorkomen. 3.3.4.1.2.
Resteffecten na mildering - evaluatie tracés
De aantasting van de bodem zal door de toepassing van de milderende maatregelen zo veel mogelijk vermeden worden, maar zal er niet volledig door verdwijnen. Ten aanzien van bodemverstoring blijft een (negatief) resteffect bestaan, dat evenwel kleiner is dan zonder mildering. Vermits de opgelijste milderende maatregelen met betrekking tot ruimtebeslag en bodemverstoring bij elk alternatief tracé kunnen toegepast worden, heeft de toepassing ervan geen gevolgen voor de verschillen in ruimte inname en bodemverstoring tussen de verschillende tracés. De rangschikking van de verschillende alternatieven, inclusief milderende maatregelen, is op planniveau bijgevolg identiek aan deze zonder milderende maatregelen (zie tabel 32). 3.3.4.2.
Calamiteiten
Wat betreft het opvangen van calamiteiten zijn er voorstellen om de aan te leggen bufferbekkens uit te voeren met een schuif die in geval van een calamiteit kan worden afgesloten. Op die manier wordt de calamiteit opgevangen in de bufferbekkens en kan hieruit verwijderd worden zonder dat waterlopen en of - bodems verontreinigd worden. Infiltratie van verontreinigingen in de bodem vanuit de grachten kan op deze manier worden afgeremd.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 84 van 116
4.
VOORSTEL VOOR MONITORING EN EVALUATIE VAN DE EFFECTEN
Gebied Linkeroever – OWV Op projectniveau wordt er tijdens en na de uitvoering van de werken een driemaandelijkse monitoring van de bestaande peilbuizen in het studiegebied voorgesteld. Na aanleg van de infrastructuur wordt voor de eerste 5 jaar een jaarlijkse monitoring voorgesteld. Als er globaal gezien voor de totale studieperiode (dus nu, aanleg en dan 5 jaar nadien) geen significante verschillen worden vastgesteld, of als er verschillen zijn maar deze niet te wijten zijn aan de infrastructuur (bv. algehele verdroging in Vlaanderen) wordt er na 5 jaar gestopt met de monitoring. Indien wel significante verschillen worden aangetoond kan dan onderzocht worden in welke deelgebieden er variaties optreden en kunnen er op projectniveau mogelijk bijkomende maatregelen voorzien worden (de kans hiertoe wordt op dit moment minimaal geacht). Gebied RO-OWV In deze zone wordt voorgesteld om in het kader van de project-MER de peilbuizen nabij de fuik maandelijks te bemonsteren om te zien of de fuik wel degelijk waterdicht is. Na aanleg van de infrastructuur wordt gedurende de eerste 5 jaar een jaarlijkse monitoring voorgesteld. Als er tijdens de monitoring gemerkt wordt dat de bemaling in de fuik de grondwaterstanden buiten de fuik toch zou beïnvloeden kan er op dat moment worden bijgestuurd. De kans op beïnvloeding van de waterspiegel buiten de fuik wordt op dit moment echter minimaal geacht. Voor de overige gebieden of effecten is geen monitoring noodzakelijk.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 85 van 116
5.
LEEMTEN IN KENNIS EN GEVOLGEN VOOR DE WETENSCHAPPELIJKHEID VAN HET RAPPORT
Echte leemten in de kennis die verband houden met de inschatting van het effect bodemverstoring kunnen niet naar voor geschoven worden. Uiteraard zijn de basisgegevens inzake ruimtebeslag voor de verschillende alternatieven in dit plan-MER gebaseerd op een aantal (weliswaar nauwkeurige) ramingen en dienen bijgevolg eerder als grootte-ordes gezien te worden. Ook de bodemkaart en bodemgebruikskaart geven indicaties van de huidige al dan niet verstoorde toestand van de bodem. Deze benaderingen zijn evenwel voldoende om onderscheid te kunnen maken tussen enerzijds de strategieën op planniveau en anderzijds de alternatieven op gebiedsniveau. Bij de verdere detailuitwerking van het gekozen alternatief op projectniveau kan een verdere detailbegroting van het effect bodemverstoring gebeuren, rekening houdend met het voorkomen van specifieke bodemtypes op microschaal teneinde concrete, locatiegebonden mildering te kunnen formuleren. Een verrassende leemte in de kennis blijkt voorlopig het ruimtebeslag van de huidige Ring-Singel te zijn waardoor niet kon vergeleken worden met het ingeschatte ruimtebeslag van de twee alternatieven. Deze leemte bleek echter geen gevolgen te hebben voor de beoordeling en rangschikking van de Ring-Singel alternatieven wat betreft het aspect bodemverstoring. Over de effecten van de aanpassing van het Albertkanaal op de grondwaterstanden in de omgeving van het kanaal kan op basis van de voorhanden zijnde gegevens geen uitspraak worden gedaan. Tevens dienen de gevolgen voor bestaande bebouwing en de waterdichtheid van kelders in deze zone verder te worden onderzocht in het kader van de project-MER .
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 86 van 116
6.
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING
6.1. Inleiding 6.1.1.
Planniveau
6.1.1.1.
Te onderzoeken strategieën
Voor de de discipline bodem worden op planniveau volgende strategieën onderzocht : 0-strategie of nulalternatief :
geen Masterplan;
Strategie 1 :
Masterplan met Oosterweelverbinding (verder OWV genoemd);
Strategie 2 :
Masterplan zonder OWV, met Kennedyverbinding;
Strategie 3 :
Masterplan zonder OWV, zonder Kennedyverbinding.
De beoordeling gebeurt relatief ten opzichte van het nulalternatief (geen Masterplan). Op planniveau worden binnen de strategieën de ‘basistracés’ beoordeeld. Voor het Oosterweeltracé op Linkeroever gaat het dan over het ‘Optimalisatie Staten Generaal’ tracé, op Rechteroever voor het ‘Straatsburgdok’ tracé en voor de Ring – Singel de tunnelvariant.
6.1.1.2.
Te bestuderen criteria
Volgende primaire effecten op de bodem worden op planniveau als relevant beschouwd : •
Bodemverstoring of –aantasting door ruimtebeslag;
•
Het verwijderen van mogelijk verontreinigde bodem;
•
Afvoer van grond en het gebruik ervan als grondstof.
Secundaire effecten die thuishoren bij andere disciplines (bv bodemvervuiling door depositie van vervuilende stoffen in uitlaatgassen) worden in de betreffende discipline onderzocht (in dit geval b.v. de discipline “Lucht”. Primaire effecten op het grondwater zijn te verwachten tijdens de aanlegfase ten gevolge van bijvoorbeeld bemalingen en nadien ten gevolge van de aanwezigheid van verharding en drainage.
6.1.2.
Gebiedsniveau
6.1.2.1.
Deelgebieden
Het studiegebied van het Masterplan op gebiedsniveau omvat vier deelgebieden : Antwerpen Noord, Linkeroever-Oosterweel, Ringzone en Corridor. Het laatste deelgebied wordt in dit technisch deelrapport niet behandeld, maar komt in het hoofdrapport aan bod. Van de overige deelgebieden kunnen een aantal tracés met verschillende alternatieven worden onderscheiden. Voor elk deelgebied zullen deze tracés geëvalueerd worden op basis van hun impact op de bodem.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 87 van 116
6.1.2.2.
Te bestuderen effecten
Net als op planniveau zullen enkel de primaire effecten op de bodem worden bestudeerd. De effecten en de erbij horende criteria zijn dezelfde als op planniveau. Wat betreft het effect “ruimtebeslag” wordt op gebiedsniveau wel verder onderscheid gemaakt tussen het definitief, tijdelijk en totaal ruimtebeslag per alternatief tracé binnen een deelzone.
6.2. Planniveau 6.2.1.
Bestaande toestand
6.2.1.1.
Geologische opbouw
De verschillende lagen binnen het studiegebied en hun belangrijkste karakteristieken worden hieronder weergegeven. Het Kwartair bestaat hoofdzakelijk uit een afwisseling van opgespoten zand en klei, rivierafzettingen en eolische afzettingen. Langsheen de Schelde werd de Polderklei afgezet. De dikte van het kwartair kan lokaal zeer sterk variëren, gaande van enkele centimeters tot meer dan 10 meter. De tertiare lagen bestaan uit grotendeels zandige, glauconiethoudende en vaak schelpenrijke afzettingen: de formaties van Lillo, Kattendijk Diest en Berchem. Het tertiaire pakket wordt onderaan begrensd door de ondoorlatende Formatie van Boom. De Formatie van de Boom is ongeveer 100 meter dik en bestaat uit donkergrijze, zware klei, beter gekend als de Boomse klei. De opeenvolging van lagen is niet gelijk voor het hele studiegebied. Enkel de Kwartaire afzettingen en de Formatie van Boom zijn continu over het hele studiegebied afgezet. De Kwartaire afzettingen vormen, op de plaatsen waar geen polderklei werd afgezet, samen met de onderliggende tertiare één watervoerend pakket. Ook onder de polderklei komen er nog kwartaire afzettingen voor, deze vormen de top van de aquifer. Plaatselijk kunnen meer kleiige alsook meer doorlatende zones voorkomen. Het watervoerend pakket wordt onderaan afgesloten door het slecht doorlatend pakket van de Formatie van Rupel. Door de uitgestrektheid van het plangebied is het op deze schaal niet mogelijk een eenduidig beeld van de grondwaterstroming te schetsen. Verschillende studies (bodemonderzoeken) werden reeds binnen het plangebied uitgevoerd, maar deze studies kunnen geen duidelijk eenduidige richting van de grondwaterstroming weergeven.
6.2.1.2.
Bodemkundige beschrijving
De bodems in het studiegebied zijn globaal genomen ontstaan uit Kwartair leemhoudend dekzandmateriaal dat door de wind tegen het einde van de laatste ijstijd afgezet werd. Hoger op de hellingen komen de met leem aangerijkte zandgronden voor; naarmate men via de bovenlopen van de beekvalleien en benedenlopen van de rivieren verder stroomafwaarts gaat wordt het lemige karakter van de bodems sterker. Nog verder stroomafwaarts zal de fijnste fractie, de kleifractie gaan overwegen. Uit deze fijnste afzettingen zijn de kleiige bodems van de oeverschorren en de grote alluviale vlakten ontstaan. In het zuiden van het studiegebied, in de streek van Aartselaar, Kontich, Lint en Boechout zijn de eolische dekzanden rijker aan leem. Op enkele plaatsen komen duingronden voor die ontstaan zijn door verdere sortering van het dekzand tot zuiver zand of zijn de bodems ontstaan uit de oudere Tertiaire ondergrond.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 88 van 116
In het grootste en centrale deel van het studiegebied, gevormd door het verstedelijkte gebied van de agglomeratie Antwerpen werden de bodems niet gekarteerd. Veel van deze gronden zijn vergraven, opgehoogd, verdicht of verhard. Rond het verstedelijkt gebied met verstoorde bodems komen verschillende niet verstoorde bodems voor. Dit zijn bodems in agrarisch, natuurlijk, of recreatief gebruik. Het oostelijk en zuidelijk deel van het studiegebied wordt gedomineerd door vochtige en natte licht zandleem en zandleembodems. In het noordoostelijk gedeelte bevinden zich vooral zandbodems, en in het westelijk gedeelte komen lemige zandbodems frequent voor. Langs de rivieren en beken overwegen kleiige tot zwaar kleiige textuurklassen. Wat betreft drainagetoestand domineren de vochtige bodems (in de westelijk, zuidelijke en oostelijke rand van het studiegebied) en in mindere mate de natte bodems (in de polders en beekvalleien). Plaatselijk komen enkele droge bodems voor (Schoten, Wijnegem, Wommelgem, Edegem en Beveren).
6.2.1.3.
Bodemgebruik
Het studiegebied kan globaal beschouwd als sterk verstedelijkt gekarakteriseerd worden. Landbouwgebied is voornamelijk in de open ruimte van Boechout, Borsbeek, Beveren, Kruibeke en Kontich gesitueerd, die toch sterk versnipperd is door de talrijke hoofdverkeersassen. ‘Groene’ gebieden zijn relatief schaars binnen het studiegebied. Op Linkeroever vormen de opgespoten terreinen van Blokkersdijk, het Rot en Het Vliet drie ruime groengebieden als buffer tussen de bewoning en het industriegebied. Ook de bermen van de autosnelwegen, de Ring en de Singel met hun verkeerswisselaars en enkele schorren en slikken langs de Scheldeoevers bieden een smalle strook groen. De Hobokense polder en het valleigebied van de Schijn vormen eveneens groene zones in het studiegebied. In het verstedelijkte gebied zijn het bijna uitsluitend de Brialmontforten en openbare- of privéparken, die meestal een overblijfsel zijn van vroegere kasteeldomeinen of hoven, die enig groen (of natuurlijk bodemgebruik) bieden. Naast de gebruikelijke parkelementen herbergen ze veelal relicten van oude bossen. Daar waar de kasteelparken geen aansluiting vinden met bossen, beekvalleien of de fortengordel, liggen ze als groene stapstenen te midden van het stedelijk weefsel. Vaak worden deze gebieden sterk recreatief gebruikt.
6.2.2.
Effecten
6.2.2.1.
Ruimtebeslag/bodemverstoring
Beschrijving van de effecten De verschillende strategieën worden vergeleken naar de definitieve ruimte-inname door de geplande wegen, spoorlijnen en tramlijnen. Het gevolg van ruimtebeslag door de nieuwe infrastructuur is bodemverstoring of -aantasting. Aantasting van de fysische toestand van de bodem zal resulteren in verlies aan bodemkwaliteit. Specifiek voor het Masterplanproject stelt zich het probleem van bodemafdichting door infrastructuur en bebouwing, met een afname van de mogelijke gebruiksfuncties tot gevolg. De rechtstreekse impact van bodemaantasting in het algemeen is dat de bodem zijn multifunctionaliteit verliest. Indirect kan er ook invloed zijn op de biodiversiteit, de gewasopbrengst en de gezondheid van bossen. De realisatie van de 0-strategie betekent dat het Masterplan niet uitgevoerd wordt. Dit betekent voor het aspect bodem dat grootschalige bodem- en grondwaterverstoring achterwege zal blijven in het studiegebied. Het huidige ruimtebeslag door de aanwezige infrastructuur (waarvan het ruimtebeslag als gevolg van het Masterplan zou kunnen veranderen) bedraagt 324 ha. Als geen Masterplan gerealiseerd wordt, wordt geen extra ruimtebeslag of nieuwe aantasting van de bodem verwacht. De geplande projecten van strategie 1 (Masterplan inclusief Oosterweelverbinding) vallen grotendeels samen met verstoorde bodems. Er moet op een totaal ruimtebeslag van 478 ha gerekend worden.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 89 van 116
Ten opzichte van de 0-strategie betekent dit een extra ruimtebeslag van 154 ha Het deelproject Oosterweelverbinding zal de grootste impact hebben aangezien de aanleg voorzien is in een gebied met nog een aantal niet-verstoorde bodems. Ook het oostelijk deel van het deelproject “verbreding van het Albertkanaal” zal deels ten koste gaan van niet-verstoorde bodems. Het totaal ruimtebeslag van strategie 2 bedraagt naar schatting 324 ha (voor de extra Kennedyverbinding werd 15 ha in rekening gebracht) . Ten opzichte van de 0-strategie betekent dit geen extra globaal ruimtebeslag. In vergelijking met strategie 1 zullen globaal beschouwd minder nietverstoorde bodems aangetast worden aangezien het deelproject Oosterweelverbinding binnen deze strategie niet voorzien wordt en de Kennedyverbinding vooral samenvalt met verstoorde bodems. Wat betreft de overige deelprojecten gelden dezelfde uitspraken als bij strategie 1 Masterplanstrategie 3 betekent een Masterplan zonder Oosterweelverbinding en zonder Kennedyverbinding. De geraamde totale oppervlakte bedraagt grootte-orde 309 ha. Ten opzichte van de 0-strategie is dit een kleiner totaal ruimtebeslag (-15 ha), vooral te wijten aan een kleiner ruimtebeslag van de Ring-Singel tunnelvariant ten opzichte van de huidige Ring-Singel. Ook in deze strategie is geen ontwikkeling van nieuwe wegeninfrastructuur op Linkeroever voorzien, waardoor de mogelijke aantasting van niet-verstoorde bodems op Linkeroever eveneens achterwege kan blijven. Voor de overige deelprojecten gelden opnieuw dezelfde vaststellingen als bij de andere strategieën . Besluit: Wat betreft het aspect ruimtebeslag/bodemverstoring komt Masterplanstrategie 1 als slechtste alternatief naar voor, gevolgd door strategie 2, strategie 3 en de nulstrategie. Het onderscheid wordt volledig bepaald door de grondinname op Linkeroever waar de realisatie van de Oosterweelverbinding nog een aantasting van niet verstoorde of bodems onder natuurlijk bodemgebruik kan veroorzaken. Op Rechteroever zijn de geplande deelprojecten dezelfde voor elke strategie waardoor deze niet onderscheidend werken.
6.2.2.2.
Afgraven verontreinigde gronden
0-strategie In deze situatie worden geen gronden (al dan niet verontreinigd) afgegraven. De situatie kan aanzien worden als vergelijkbaar met de bestaande situatie. Strategie 1: Masterplan met OWV Voor de werken die zullen uitgevoerd worden in het kader van het Masterplan zullen grote volumes grond afgegraven worden en op andere plaatsen aangevuld. Als de af te graven grond te sterk verontreinigd is om elders te kunnen gebruiken, zal deze grond gesaneerd moeten worden. Deze sanering heeft een positief effect op de bodem- en grondwaterkwaliteit. Op basis van informatie uit uitgevoerde bodemonderzoeken langs het tracé werd een inschatting gemaakt worden van de volumes grond die op deze manier gesaneerd zullen moeten worden. Vooral langs het Albertkanaal komen veel bedrijven voor. Dit is de belangrijkste zone binnen het projectgebied voor het afgraven van verontreinigde gronden. Dankzij de bodemonderzoeken is hierover ook veel informatie beschikbaar. Op basis van de resultaten van de bodemonderzoeken en waar nodig bijkomende informatie via interviews en terreinbezoeken kon voor elk type verontreiniging het af te graven en te saneren volume ingeschat worden, zoals weergegeven in onderstaande tabel:
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 90 van 116
Volume af te graven en saneren grond (m³) Minerale olie en/of aromaten
9.000
Mogelijke risicolocatie, geen bodemonderzoek of puinhoudend
129.000
PAK’s en/of zware metalen
44.000
PAK’s en/of zware metalen + minerale olie
60.000
Stort
33.000
Totaal
275.000 m³
Voor de zone Singel op Rechteroever wordt op basis van reeds uitgevoerd bodemonderzoek verwacht dat bijna 100 % van de bodem onder de wegen verontreinigd is met PAK’s. Deze verontreiniging is echter niet van die aard dat grond gesaneerd moet worden en waarschijnlijk kan deze grond allemaal ergens een nieuwe functie krijgen zonder sanering. De inventarisatie van de bodemonderzoeken langs het tracé suggereert dat bijkomende sanering in de zone Singel ten gevolge van het Masterplan te verwaarlozen zal zijn. Op Linkeroever is alleen verontreiniging te verwachten onder de huidige wegenis. Alle bodemonderzoeken in de omgeving zijn geconsulteerd en deze leveren geen bijkomende te verwachten verontreiniging op. Het Masterplan heeft in de zone Linkeroever dus geen of weinig invloed op het verwijderen van verontreinigde gronden. Strategie 2: Masterplan zonder OWV met Kennedyverbinding Het volume van grond die gesaneerd zal worden ten gevolge van het project zal niet drastisch wijzigen indien de OWV er niet komt. Ter hoogte van de uitgraving voor de OWV bevindt er zich geen bodem- of grondwaterverontreiniging. Strategie 3: Masterplan zonder OWV zonder Kennedyverbinding Voor deze strategie gelden dezelfde conclusies als voor strategie 2, aangezien bij de Kennedyverbinding geen belangrijke bijkomende ontgravingen van verontreinigde grond voorzien worden. Besluit: Elke Masterplanstrategie zal een sanerende impact hebben op een aantal gronden die in de bestaande toestand verontreinigd zijn. Veruit de meeste saneringen zijn daarbij te verwachten in de zone Noord (omgeving Albertkanaal).
6.2.2.3.
Grondverzet/afvoer van grondstoffen
0-strategie Er zullen geen gronden afgegraven worden, de situatie voor dit criterium zal niet significant wijzigen voor de nulvariant. Strategie 1: Masterplan met OWV Overal waar de topografie verlaagd wordt ten opzichte van de bestaande toestand zullen gronden afgegraven worden. Een groot gedeelte van deze gronden zijn bruikbaar als bouwstof. Dit kan als een
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 91 van 116
positief effect beschouwd worden, enerzijds omdat de gronden eventueel verkocht kunnen worden, anderzijds omdat ze niet op een andere plaats ontgonnen zullen moeten worden. De klei die beschikbaar komt kan hergebruikt worden als bij aanleg van dijken. De zanden van Kattendijk zijn zuivere zanden die gebruikt worden voor de funderingen. Overschotten kunnen ook gemakkelijk in andere projecten gebruikt worden. De samenstelling van de Alluvium-klei (polderklei) en van het Kwartaire Zandleemcomplex is heterogeen, het gebruik van deze gronden is dus ook minder zeker. Beiden zullen volledig binnen de projectzone zelf gebruikt worden als ophogingsmateriaal. De kwaliteit van het ophoogzand (AV) is zeer onzeker en het hergebruik bijgevolg ook. Er wordt geschat dat ongeveer de helft gebruikt kan worden binnen de projectzone. De andere helft, met betere kwaliteit, zal in andere projecten gebruikt kunnen worden. De gronden die uit het wiel (W1) komen zijn van zeer lage kwaliteit. Van de 4.6 miljoen m³ die vrijkomt, zal 1,6 miljoen m³ binnen de projectzone zelf hergebruikt worden, 2,1 miljoen m³ kan in andere projecten gebruikt worden en 0,92 miljoen m³ kan wegens zeer lage bouwtechnische kwaliteit niet binnen projecten hergebruikt kunnen worden. Strategie 2: Masterplan zonder OWV met Kennedyverbinding Wanneer de tunnel van OWV niet uitgevoerd wordt, komen er minder grondstoffen ter beschikking. Er zal 381.000 m³ Boomse klei en 869.000 m³ zanden van Kattendijk minder vrijkomen dan in Masterplan Strategie 1. Van de 3.37 miljoen m³ die vrijkomt, zal 1.57 miljoen m³ binnen de projectzone zelf hergebruikt worden, 0,8 miljoen m³ kan in andere projecten gebruikt worden en 0,92 miloen m³ kan wegens zeer lage bouwtechnische kwaliteit niet binnen projecten kunnen gebruikt worden. Strategie 3: Masterplan zonder OWV zonder Kennedyverbinding Voor deze strategie gelden dezelfde conclusies als voor strategie 2, aangezien bij de Kennedyverbinding geen belangrijke bijkomende ontgravingen voorzien worden. Besluit: Bij elke Masterplan-strategie zullen grote volumes grondstoffen (zand en klei) beschikbaar komen die elders gebruikt kunnen worden. Bij de strategie met OWV komt meer bruikbare grond vrij dan bij de andere Masterplanstrategieën. 6.2.2.4.
Calamiteiten
0-strategie In deze situatie zal er niet veel veranderen aan de effecten van calamiteiten op de bodem- en grondwaterkwaliteit. De verontreiniging komt samen met het hemelwater dat op het wegdek valt uiteindelijk in de waterlopen terecht. Het slib in de waterlopen zal hierdoor eveneens vervuild worden. Daar waar het hemelwater en dus ook de verontreiniging op het wegdek via grachten afgevoerd wordt, kan er bodemverontreiniging optreden. De grachten werken immers vaak als infiltratiegrachten en niet alleen als afvoerende grachten. Wanneer de calamiteit naast de weg gebeurt, kan er rechtstreekse bodem- en grondwaterverontreiniging optreden. Masterplanstrategieën 1, 2 en 3. In de geplande infrastructuur wordt buffering voorzien om de rechtstreekse lozingsdebieten op de waterlopen te beperken. Bij calamiteiten zal de verontreiniging in deze infrastructuur opgenomen worden. De bufferbekkens zijn voorzien van een schuif die bij calamiteiten kunnen afgesloten worden. De verontreiniging wordt dan in de bekkens vastgehouden en kan eruit verwijderd worden zonder dat
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 92 van 116
de waterloop of de bodem verontreinigd wordt. Infiltratie in de bodem via grachten zal niet meer mogelijk zijn. Besluit: In elke Masterplan-strategie zal er minder bodem en grondwaterverontreiniging ontstaan ten gevolge van calamiteiten omdat de weginfrastructuur er op voorzien is mogelijke lozingen op te vangen. Calamiteiten die naast de weg gebeuren zullen nog steeds verontreiniging veroorzaken.
6.2.2.5.
Grondwaterkwantiteit
0-strategie Bij de 0-strategie wordt er geen Masterplan uitgevoerd bijgevolg worden er bij instandhouding van het huidige grachtenstelsel en de huidige afwateringsconstructies geen noemenswaardige veranderingen aan het grondwaterstromingpatroon verwacht. Masterplanstrategieën Het uitvoeren van de Masterplanstategie zal door het vergroten, verkleinen en / of verplaatsen van de aanwezige oppervlaktes aan verhard terrein lokaal een impact hebben op de grondwaterstanden in de ondiepe watervoerende lagen. De verschillende deelstrategieën met al dan niet grotere impact worden hieronder besproken. Albertkanaal Men gaat ervan uit dat het waterpeil in het Albertkanaal omwille van de damwanden en de sliblaag op de bodem van het kanaal (opgebouwd door sedimentatie door de jaren heen) in huidige toestand min of meer onafhankelijk is van de grondwaterstanden in de omgeving van het kanaal. In het geval dat het kanaal verbreed en verdiept wordt zal deze relatieve evenwichtstoestand verstoord worden en kan het kanaal afhankelijk van de lokale situatie een drainerende of infiltrerende functie krijgen. Dit zal een lokaal effect hebben op de grondwaterstanden in de omgeving van het kanaal. Aangezien het oppervlaktewaterpeil (kanaalpeil) in deze regio hoger is dan het grondwaterpeil wordt een lichte stijging van het grondwaterpeil verwacht. Oosterweelverbinding De bouw van de Oosterweelverbinding zal voornamelijk op de Linkeroever het huidige grondwaterstromingspatroon beïnvloeden. De aanleg van tunnels en het gebruik van damwanden kan door verstoringen in drainagepatronen lokale grondwaterfluctuaties met zich meebrengen. Uit de modelberekeningen volgen verhogingen van grootteorde 1 meter (net tegen de wegenis) tot enkele centimeters (+/-1 km ten oosten van de wegenis). Dit zal leiden tot vernatting ter hoogte van het SintAnnabos en de zone ten zuiden van Blokkersdijk tussen de geplande wegenis en de Laarbeek. Anderzijds wordt een verdroging voorspeld tussen de geplande wegenis en de Tophatgracht ten oosten van Blokkerdijk (berekende grondwaterverlaging max. 2 m). Ter hoogte van de Donkers plassen wordt eveneens een verhoging van de grondwaterspiegel van +/- 10 cm berekend. Singel Voor de zone Singel zullen de effecten van eventuele veranderingen in grondwaterstanden door de uitvoering van de Masterplan strategie beperkt zijn. Er wordt voornamelijk gewekt binnen de zone van de huidige wegenis. Wel kan door een vermindering aan verharde oppervlakte een toegenomen infiltratie zorgen voor een verhoging van de grondwaterstanden in de oppervlaktewatervoerende laag. Besluit: Elke Masterplanstategie zal door het vergroten, verkleinen en / of verplaatsen van de aanwezige oppervlaktes aan verhard terrein en het plaatsen van damwanden en bouwen van tunnels lokaal een Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 93 van 116
impact hebben op de grondwaterstanden in de ondiepe watervoerende lagen. Met name de aanleg van de Oosterweelverbinding en de aanpassingen aan het Albertkanaal zullen een impact hebben op de lokale grondwaterstanden. Aangezien de verbreding van het Albertkanaal in alle Masterplanstrategieën voorkomt en de OWV enkel in Strategie 1 is de grootste impact op het grondwater bij uitvoering van deze strategie te verwachten.
6.3. Gebiedsniveau 6.3.1.
Antwerpen Noord
6.3.1.1.
Bestaande toestand
Geologie en grondwater In het hele gebied Antwerpen Noord komen Kwartaire zanden (opgespoten zanden in het havengebied) voor. De Kwartaire afzettingen vormen, op de plaatsen waar geen polderklei werd afgezet, samen met de onderliggende tertiare afzettingen één watervoerend pakket. Het watervoerend pakket wordt onderaan afgesloten door het slecht doorlatend pakket van de Formatie van Boom. In het ganse gebied Antwerpen Noord is het grondwater zeer kwetsbaar voor vervuiling. In het westelijke gedeelte van het gebied is het grondwater in de bovenste winbare watervoerende laag verzilt. Binnen het gebied Antwerpen Noord bevinden zich geen winningen voor openbare drinkwatervoorzieningen. Wel overlapt het gebied in de noordoostelijke hoek met een viertal beschermingszones voor grondwaterwinningen. In deze beschermingszones worden echter geen werken gepland. Bodem Grote delen van de kleiige poldergronden werden opgespoten en door haveninfrastructuur in gebruik genomen. Ook in het uiterste noorden en in het oosten is de bodem antropogeen beïnvloed. Het betreft de woonkernen te Ekeren, Wijnegem, Merksem en Deurne Noord. Centraal ten noorden van het studiegebied, ingesloten tussen de dorpskern van Ekeren, de A12 en een spoorweg, liggen de Oude Landen. Deze voormalige poldergronden werden omwille van havenuitbreidingen ten dele opgehoogd (sintels, steenslag) en later in militair gebruik genomen. Doorheen het gebied loopt de Oudlandse Beek naast diverse grachten. In het gebied worden zowel natte zware klei-, vochtige klei- als natte zandleemgronden aangetroffen. Ook centraal in het studiegebied is een strook natte zware klei gelegen, die zich uitstrekt van het noorden tot het zuiden van het studiegebied. Grenzend aan deze kleigronden, zijn natte tot vochtige zandbodems en natte zandleembodems gelegen. In het oosten van het studiegebied Antwerpen Noord, langs het Albertkanaal, worden de bodems gekenmerkt door nat tot vochtig zand, nat zandleem en plaatselijk droog zand. Bodemgebruik Het actueel bodemgebruik in het deelgebied Antwerpen Noord bestaat, net zoals in het plangebied, hoofdzakelijk uit bebouwing en zones voor industrie en KMO. Een groot deel van de industrie- en handelsinfrastructuur is gelegen in en rond de haven. De overige industriegebieden situeren zich langs het Albertkanaal. Groene zones zijn eerder zeldzaam in dit deelgebied. Enkel ten noorden van het studiegebied zijn twee groene gebieden aanwezig: enerzijds het natuurreservaat de Oude Landen en anderzijds de Bospolder en het Ekers Moeras, die samen één aaneengesloten geheel vormen met de Grote en Kleine Put en de Ekerse Dijk. Daarnaast is ook ten oosten van het deelgebied, ter hoogte van Wijnegem, een bosrijk gebied gelegen. De overige ruimte in het deelgebied Antwerpen Noord
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 94 van 116
wordt ingenomen door her en der verspreide akkerlanden. Deze akkerlanden bevinden zich hoofdzakelijk ten noorden van de woonkern van Merksem en rond de kern van Wijnegem.
6.3.1.2.
Effecten
Criterium ‘Ruimtebeslag/bodemverstoring’ Voor beide alternatieven neemt het ruimtebeslag in belangrijke mate toe in vergelijking met de 0variant (geen Masterplan). Het tracé Straatsburgdok staat voor een iets groter ruimtebeslag dan het tracé Noordrand Eilandje maar het verschil is niet betekenisvol. De extra verstoring van de bodem zal bovendien vooral in reeds verstoorde bodem plaatsgrijpen zodat de eindbeoordeling inzake bodemverstoring slechts ‘negatief’ wordt, voor beide tracés. Criterium ‘Calamiteiten’ Voor dit criterium werden het tracé Noordrand Eilandje en het tracé Straatsburgdok positief beoordeeld. Bij het aanleggen van de nieuwe infrastructuur zal het opvangen van calamiteiten die gebeuren op de wegenis namelijk eenvoudiger worden. Het risico op verspreiding wordt daardoor teruggedrongen. De uitvoering van de overige projecten zal wat betreft calamiteiten geen noemenswaardige invloed hebben. Criterium ‘Afgraven van verontreinigde gronden’ Voor dit criterium wordt enkel voor het aanpassen van het Albertkanaal een gunstig effect verwacht. In de andere projecten wordt er geen afgraving van significante hoeveelheden verontreinigde grond verwacht. Criterium ‘Afvoer van grondstoffen’ Voor alle strategieën, uitgezonderd de aanleg van de Tramlijn Ekeren, zullen er volumes waardevolle grondstoffen (zand en klei) beschikbaar komen die elders gebruikt kunnen worden. Criterium ‘Grondwaterkwantiteit’ Wat betreft het criterium grondwaterkwantiteit zijn er weinig effecten. Overal wordt een neutrale beoordeling gegeven. Enkel bij de aanpassing van het Albertkanaal wordt er lokaal een lichte stijging van de grondwatertafel voorspeld. Gezien de bestemming van de gebieden in deze zone worden er echter geen problemen verwacht.
6.3.2.
Linkeroever Oosterweel
Voor dit deelgebied worden voor de discipline bodem de volgende tracés onderzocht: •
0-variant;
•
Optimalisatie tracé Staten-Generaal;
•
Middentracé;
•
Tracé Oost;
•
Tracé Zwijndrecht;
•
Tracé Krijgsbaan;
•
Tracé Krijgsbaan bis.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 95 van 116
De beoordeling gebeurt relatief ten opzichte van het nulalternatief (geen Masterplan).
6.3.2.1.
Bestaande toestand
Geologie en grondwater In het gebied Antwerpen Linkeroever komen Kwartaire zanden (opgespoten zanden in het havengebied) voor. De Kwartaire afzettingen vormen, op de plaatsen waar geen polderklei werd afgezet, samen met de onderliggende tertiare afzettingen één watervoerend pakket. Het watervoerend pakket wordt onderaan afgesloten door het slecht doorlatend pakket van de Formatie van Boom. Het grondwater in het gebied Linkeroever-Oosterweel is overwegend zeer kwetsbaar. In het zuiden komt een zone voor die weinig kwetsbaar is ten gevolge van het dagzomen van de Boomse klei aldaar. In het noorden tegen de Schelde aan is er eveneens een gebiedje dat ingekleurd is als weinig kwetsbaar, hier wordt de polderklei gezien als bescherming van de ondergelegen aquifer. Het grondwater in dit deel van het gebied wordt als verzilt beschouwd. Binnen het gebied LinkeroeverOosterweel zijn geen winningen voor openbare drinkwatervoorzieningen aanwezig. Bodem Langs de Schelde werd tijdens de getijden uit het lemig/kleiig materiaal dat de rivieren hebben aangevoerd een zware estuariene klei afgezet. Deze polderklei wordt op de bodemkaart echter slechts sporadisch aangetroffen, als gevolg van de opspuiting van grote delen van het landschap. Het huidige Antwerpen Linkeroever was oorspronkelijk een poldergebied (de Borgerweertpolder). Door opspuitingen werd een meters dik mengsel van zand en brak water aangebracht op het oorspronkelijk niveau; de kleiige polders op de Antwerpse Linkeroever en te Zwijndrecht werden zo grotendeels omgevormd tot kalkrijke zandbodems met zoutinvloeden. Het zuiden, het zuidwesten en het westen van het studiegebied (verder van de Schelde verwijderd) worden vooral gekenmerkt door overwegend vochtige en in mindere mate droge zandbodems. Daarnaast komen in dit gedeelte van het studiegebied vochtige zandleembodems voor. Bodemgebruik In Linkeroever-Oosterweel kan het bodemgebruik verdeeld worden over vier sectoren: stedelijk gebied, zones voor industrie en KMO, landbouwgebied en ‘groene’ zones. Hierbij is de bebouwing vooral gesitueerd in de kernen van Antwerpen Linkeroever, Zwijndrecht, Burcht en Melsele. Tussen de bebouwde kernen van Zwijndrecht en Burcht komen akkers en weilanden voor. De agrarische gebieden liggen als het ware versnipperd tussen de bebouwde kernen en verkeersassen in. Het noordelijk gedeelte van Zwijndrecht (ten noorden van de N49) is ingenomen door industrie- en handelsinfrastructuur, evenals een zone langs de E17, tussen de kernen van Zwijndrecht en Burcht. Ten noorden en ten noordoosten vormen de opgespoten terreinen van Blokkersdijk, het Rot en Het Vliet drie ruime groengebieden die als buffer tussen de bewoning en het industriegebied fungeren. Ten noordoosten bevindt zich aan de rand van Antwerpen Linkeroever tevens een bosrijk gebied, Sint-Annabos. Verder kunnen in het noorden en noordwesten nog volgende groengebieden vermeld worden : Pijp Tabak, Melselepolder en Krankeloonpolder. Laatstvernoemde gebieden liggen verspreid in het industriegebied ten noorden van Zwijndrecht.
6.3.2.2.
Effecten
Criterium ‘ruimtebeslag/bodemverstoring’ Elk alternatief heeft een bijkomend definitief ruimtebeslag ten opzichte van de huidige situatie. Van alle tracés veroorzaakt het tracé Krijgsbaan bis de meeste verstoring van natuurlijke (niet-verstoorde)
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 96 van 116
bodems. Tracé Oost zorgt voor de kleinste verstoring van niet-verstoorde bodems. Het verschil in verstoring van natuurlijke bodems tussen tracé Oost en tracé Krijgsbaan bis bedraagt ongeveer 70 ha. De rangschikking voor het aspect ruimtebeslag, in functie van toenemende impact, is : tracé Oost < tracé Zwijndrecht < Middentracé < tracé Optimalisatie Staten Generaal < tracé Krijgsbaan < tracé Krijgsbaan bis. Hierbij zijn de onderlinge verschillen tussen het tracé Oost, het tracé Zwijndrecht, het Middentracé en de Optimalisatie van het tracé Staten Generaal echter niet bijzonder groot. Criterium ‘Calamiteiten’ Voor dit criterium werden alle voorgestelde tracés positief beoordeeld. Bij het aanleggen van de nieuwe infrastructuur zal het opvangen van calamiteiten die gebeuren op de wegenis namelijk eenvoudiger worden. Het risico op verspreiding wordt daardoor teruggedrongen. Criterium ‘Afgraven van verontreinigde gronden’ Voor de voorgestelde tracés wordt er geen afgraving van significante hoeveelheden verontreinigde grond verwacht bijgevolg worden alle tracés neutraal beoordeeld. Criterium ‘Afvoer van grondstoffen’ Bij alle varianten zullen er volumes waardevolle grondstoffen (zand en klei) beschikbaar komen die elders gebruikt kunnen worden. Gezien het bestaande grondoverschot in de haven wordt dit criteria naar gelang de herbruikbaarheid van de grondstoffen licht positief tot licht negatief beoordeeld. Criterium ‘Grondwaterkwantiteit’ Wat betreft het criterium grondwaterkwantiteit wordt er voor de beoordeling naar een aantal gebieden gekeken. In eerste instantie worden de grondwaterstijghoogtes in de verschillende natuurgebieden vergeleken met de huidige toestand. Voor Blokkersdijk is de beoordeling enkel positief als de toestand niet wijzigt ten opzichte van de huidige situatie. Voor het Sint-Annabos, het Rot en de Donckers plassen is een lichte stijging van de grondwaterspiegel toegestaan, een daling wordt daarentegen negatief beoordeeld. Voor alle varianten uitgezonderd het Oost –tracé geldt dat de situatie in Blokkersdijk onveranderd blijft en dat het Sint-Anna bos en het Rot natter worden. Een tweede criterium is de situatie in Zwijndrecht. Een stijging van de grondwaterspiegel in het centrum van Zwijndrecht is niet aanvaardbaar. Een verlaging wordt daarentegen positief beoordeeld. Een verlaging van de grondwaterstanden in Zwijndrecht wordt berekend voor de tracés Krijgsbaan en Krijgsbaan Bis.
6.3.3.
Ringzone
6.3.3.1.
Bestaande toestand
Geologie en grondwater De Kwartaire afzettingen vormen samen met de onderliggende tertiare afzettingen één watervoerend pakket. Het watervoerend pakket wordt onderaan afgesloten door het slecht doorlatend pakket van de Formatie van Boom. Het grondwater is in de ganse Ringzone zeer kwetsbaar voor vervuiling. Er bevinden zich echter geen grondwaterwinningen bestemd voor drinkwaterbedeling.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 97 van 116
Bodem Het deelgebied wordt gekenmerkt door urbanisatie, industriële ontwikkelingen en de aanleg van (wegen)infrastructuur. Deze ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat nagenoeg alle kleiige poldergronden er verdwenen zijn. Enkel in de omgeving van de Groothandelsmarkt en ten zuidoosten van het deelgebied komen nog onverstoorde bodems voor. In de omgeving van de Groothandelsmarkt zijn natte zandleembodems en vochtige, en in mindere mate droge, antropogene zandbodems gelegen. Ten zuidoosten van het deelgebied vallen de vochtige zandleembodems samen met het gebied Veldekes (akkerland). Bodemgebruik Het bodemgebruik in de Ringzone bestaat bijna volledig uit stedelijke gebieden en industrie en infrastructuur. Een groot deel van de infrastructuur wordt ingenomen door de Ring rond Antwerpen (R1), de Singel en het knooppunt van de R1 met de A12. Ten zuidwesten van dit knooppunt is de Groothandelsmarkt gelegen. De overige gebieden binnen het deelgebied Ringzone zijn bijna volledig bebouwd. Ten noorden van de R1 is de bebouwing vooral gesitueerd in de kernen van Antwerpen Zuid, Berchem en Borgerhout. Ten zuiden van de R1 is de bebouwing gelegen in de woongebieden Kiel, Tentoonstellingswijk, Groenehoek, Deurne Zuid en Deurne. Met uitzondering van het kleine stukje Veldekes ten zuidoosten van de Ring is binnen het deelgebied Ringzone geen akkerland gelegen. De aanwezigheid van groene gebieden in het deelgebied Ringzone is eveneens heel beperkt. De natuurwaarde van de afzonderlijke groene delen is bovendien gering omwille van de eilandvorming, de verstoring en het kunstmatig karakter. Langs de Ring zijn een aantal parken, zoals het Nachtegalenpark, Hertoghepark, Hof van Leysen en Boelaarpark, en groene bermen gelegen, maar mede door hun beperkte oppervlakte en verspreide ligging hebben deze geen grote natuurwaarde.
6.3.3.2.
Effecten
In dit gebied worden de varianten “Groene Singel” en “Tunnelsingel” onderzocht. Criterium ‘Ruimtebeslag/bodemverstoring’ Beide tracés veroorzaken quasi hetzelfde totaal ruimtebeslag (negatieve beoordeling). Het ruimtebeslag wordt echter bijna volledig in reeds verstoorde bodem voorzien. Beide tracés verschillen onderling niet voor het aspect ruimtebeslag/bodemverstoring. Criterium ‘Calamiteiten’ Voor dit criterium werden beide tracés positief beoordeeld. Bij het aanleggen van de nieuwe infrastructuur zal het opvangen van calamiteiten die gebeuren op de wegenis namelijk eenvoudiger worden (zie ook de milderende maatregelen). Het risico op verspreiding wordt daardoor teruggedrongen. Criterium ‘Afgraven van verontreinigde gronden’ Voor de tunnelvariant zijn nog geen gedetailleerde gegevens wat betreft afgraven van verontreinigde gronden voorhanden. Voor de Groene Singel zijn de gegevens nog niet volledig maar wordt er verwacht dat het volume aan af te graven verontreinigde grond beperkt zal zijn. Criterium ‘Afvoer van grondstoffen’ Wat betreft de afvoer van grondstoffen zijn er nog geen gedetailleerde gegevens voorhanden.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 98 van 116
Criterium ‘Grondwaterkwantiteit’ Omwille van de significante afname in ruimtebeslag en de gunstige effecten hiervan voor het grondwater wordt de Groene Singel variant positief beoordeeld. Voor de tunnelvariant is de beoordeling bij gebrek aan gedetailleerde gegevens voorlopig neutraal.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 99 van 116
VERKLARENDE WOORDENLIJST AMINAL: Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Bodemserie: de basiseenheid van de Belgische classificatie-hiërarchie. De bodemserie wordt bepaald door de grondsoort, de natuurlijke drainering en de horizontenopvolging. Een bodemserie wordt verder ingedeeld in bodemtypen. Bodemtextuur: de korrelgrootteverdeling van de vaste bodemdeeltjes. BSN: Bodemsaneringsnorm DOV : Databank Ondergrond Vlaanderen. GIS: Geografisch Informatie Systeem. Infiltratie: plaats waar het neerslagwater kan doordringen in de bodem naar het grondwater toe. KMO: Kleine en middelgrote ondernemingen. MER: milieueffectrapport. OVAM: Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest. Overstort: constructie om in het geval van overvloedige neerslag in een gemengd rioolstelsel het water zonder behandeling in oppervlaktewater te lozen. PAK: polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Polder: openbare besturen, ingesteld met het oog op de instandhouding, drooglegging en bevloeiing van de ingedijkte gronden die op de zee en de aan het getij onderhevige waterlopen zijn veroverd. Sediment: afgezette (bodem)deeltjes Verdroging: toenemend en/of blijvend vochttekort met belemmeringen voor bestaande natuur, landbouw of waterwinning. Deze tekorten kunnen door de jaarlijkse neerslagoverschotten opgevangen worden. Vernatting: toenemend en/of blijvend vochtoverschot met belemmeringen voor bestaande natuur en/of landbouw. VLAREM: Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 100 van 116
REFERENTIELIJST Bodemgebruikskaart (OC-Gis Vlaanderen). Bodemkaart van België en verklarende teksten bij de analoge kaartbladen (27E, 28W, 28E, 43E, 43W), Centrum voor Bodemkartering en digitale bodemkaart, OC-Gis Vlaanderen. Gewestplan (OC-Gis Vlaanderen). Provincie Antwerpen, Provinciaal instituut voor Hygiëne (1996) : Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP), Stad Antwerpen, 207 p. Provincie Antwerpen (1998) De digitale Bodemkaart als basislaag voor de open ruimte. Een interpretatie van de Bodemkaart ten behoeve van land- en tuinbouw, bosbouw en milieu met behulp van GIS, 88 p. Provincie Antwerpen, Provinciaal instituut voor Hygiëne (2003) Ontwerp Provinciaal Natuurontwikkelingsplan Antwerpen, 603 p. Vlario (1999) Afkoppelen, bufferen en infiltreren, WEL, Hoboken.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 101 van 116
LIJST VAN FIGUREN Figuur 1: Beschermde grondwaterwinningen.......................................................................................17 Figuur 2: Overzicht OVAM bodemdossiers ..........................................................................................18
LIJST VAN BIJLAGEN Bijlage 1
Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden
Bijlage 2
Kaarten Plangebied
Bijlage 3
Kaarten Grondwatermodel
Bijlage 4
Kaarten gebied Antwerpen Noord
Bijlage 5
Kaarten gebied Linkeroever Oosterweel
Bijlage 6
Kaarten gebied Ringzone
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 102 van 116
LIJST VAN TABELLEN Tabel 1: Beoordelingskader Bodem (plan- en gebiedsniveau).................................................8 Tabel 2: Beoordeling van de ingreep ruimtebeslag ................................................................10 Tabel 3: Bodemassociaties in het studiegebied .....................................................................21 Tabel 4: Definitief en extra ruimtebeslag per strategie ...........................................................24 Tabel 5: Overzicht af te graven en te saneren grond ten gevolge van de aanpassing van het Albertkanaal...............................................................................................................28 Tabel 6: Overzicht grondverzet en afvoer van grondstoffen Strategie 1 (hoeveelheden in m³) ...................................................................................................................................30 Tabel 7: Overzicht grondverzet en afvoer van grondstoffen Strategie 2 (hoeveelheden in m³) ...................................................................................................................................32 Tabel 8: Overzicht van de resultaten op planniveau...............................................................37 Tabel 9: Bodemassociaties in het studiegebied Antwerpen Noord ........................................44 Tabel 10: Overzicht absoluut ruimtebeslag (ha) per tracé – Antwerpen Noord......................45 Tabel 11: Overzicht relatief ruimtebeslag (ha) per tracé – Antwerpen Noord.........................45 Tabel 12: Tracé Straatsburgdok (inclusief doortrekking Stedelijke Ring)- Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodem ................................................47 Tabel 13: Tracé Noordrand Eilandje (inclusief doortrekking Stedelijke Ring)- Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodem ................................................47 Tabel 14: Voorziene hoeveelheden af te graven en te saneren grond in m³ voor de aanpassing van het Albertkanaal ...................................................................................49 Tabel 15: Overzicht af te graven grond in m³ voor het tracé Straatsburgdok .........................51 Tabel 16: Overzicht van de resultaten voor Antwerpen Noord ...............................................53 Tabel 17: Bodemassociaties in het studiegebied Linkeroever-Oosterweel ............................59 Tabel 18: Overzicht absoluut ruimtebeslag (ha) per tracé – Linkeroever-Oosterweel............61 Tabel 19: Overzicht relatief ruimtebeslag (ha) per tracé – Linkeroever-Oosterweel ..............61 Tabel 20: Overzicht absoluut ruimtebeslag_bis (ha) per tracé – Linkeroever-Oosterweel .....62 Tabel 21: Overzicht relatief ruimtebeslag_bis (ha) per tracé – Linkeroever-Oosterweel........62 Tabel 22: Optimalisatie tracé Staten-Generaal - Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodem................................................................................................63 Tabel 23: Middentracé - Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodem..............................................................................................................................64 Tabel 24: Tracé Oost - Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodem..............................................................................................................................64 Tabel 25: Tracé Zwijndrecht - Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodem..............................................................................................................................64
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 103 van 116
Tabel 26: Tracé Krijgsbaan - Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodem..............................................................................................................................65 Tabel 27: Tracé Krijgsbaan bis - Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en nietverstoorde bodem............................................................................................................65 Tabel 28: Overzicht afvoer grondstoffen in m³ voor tracé optimalisatie Staten-Generaal ......69 Tabel 29: Overzicht van de resultaten voor Linkeroever ........................................................73 Tabel 30: Overzicht absoluut ruimtebeslag (ha) per tracé - Ringzone ...................................79 Tabel 31: Tunnelsingel & Groene Singel - Verdeling ruimtebeslag over verstoorde en niet-verstoorde bodem.....................................................................................................80 Tabel 32: Overzicht van de resultaten in de Ringzone ...........................................................83
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen- Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 104 van 116
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Het VLAREBO bevat een lijst – gebaseerd op de Vlarem-rubrieken hinderlijke inrichtingen – van inrichtingen en activiteiten die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. Voor deze inrichtingen of activiteiten is een oriënterend onderzoek vereist bij overdracht, bij sluiting en desgevallend periodiek. Het decreet maakt verder een belangrijk onderscheid tussen historische en nieuwe bodemverontreiniging. Onder nieuwe bodemverontreiniging wordt bodemverontreiniging bedoeld die tot stand is gekomen na de inwerkingtreding van het decreet (29 oktober 1995). Voor dergelijke nieuwe verontreiniging is het decreet merkelijk strenger dan voor historische verontreiniging, totstandgekomen voor 29 oktober 1995). Nieuwe bodemverontreiniging moet gesaneerd worden indien de bodemsaneringsnormen, die werden vastgelegd in functie van het gebruik of de bestemming van de grond, overschreden zijn. In principe is de bodemsanering erop gericht de achtergrondwaarden
Lijst risicobedrijven en activiteiten
Pagina 105 van 116
Evaluatie interferentie ingrepen met verontreinigde locaties Algemeen
Bodemsaneringsdecreet (22/02/1995) en wijzigingen, waarvan de laatste dd. 18/05/2001
Het bodemsaneringsdecreet van 22 februari 1995 voorziet in een nieuwe regelgeving omtrent de bodemverontreiniging en -sanering en werd vertaald in een aantal uitvoeringsbepalingen, gegroepeerd in het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering : VLAREBO (B.Vl.R. 5 maart 1996 en wijzigingen). Het bodemsaneringsdecreet brengt een wettelijk kader tot stand dat toelaat de beslissingen inzake bodemsanering op systematische wijze te treffen, de prefinanciering daarvan te verzekeren en de kosten daarvan te verhalen. Om dit te bewerkstelligen voorziet het decreet in een regeling voor de identificatie van verontreinigde gronden, een register van verontreinigde gronden, een regeling voor nieuwe en voor historische bodemverontreiniging en een bijzondere regeling voor de overdracht van gronden.
Bodemsaneringdecreet
VLAREBO B.Vl.Reg. 05/03/1996 en wijzigingen, waarvan de laatste dd 23/04/2004
Milieukwaliteitsnormen voor bodem en grondwater zijn van toepassing bij de evaluatie van de ingrepen
Algemene en sectorale milieuvoorwaarden.
Grondwaterdecreet 24/01/1984 en wijzigingen, waarvan de laatste dd. 07/05/2004
In uitvoering van het grondwaterdecreet dd. 24/01/1984 werden in afdeling 2.4.1. bij Vlarem II en bijlagen 2.4.1. en 2.4.2. milieukwaliteitsnormen vastgesteld voor bodem en grondwater.
Relevantie voor de geplande ingrepen
Besluit van de Vlaamse Regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II)
Algemeen / Gebiedspecifiek
Datum
Juridisch kader
BIJLAGE 1: JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Onderzoek en/of sanering van verontreinigde bodems.
Behoud van de multifunctionaliteit van niet-verontreinigde bodems
Van toepassing bij evaluatie van de ingrepen
Relevantie voor de geplande ingrepen
Van toepassing bij evaluatie van de ingrepen
Pagina 106 van 116
-
Definitieve versie goedgekeurd door Vlaamse Regering op 19 september 2003
De multifunctionaliteit van bodems behouden die op dit ogenblik nog multifunctioneel zijn en de multifunctionaliteit herstellen overal waar nodig.
Milieubeleidsplan 2003-2007
Gebiedspecifiek: Beschermingszones type I, II en III en waterwingebieden
Algemeen / Gebiedspecifiek
de kunstwerken, werken en werkzaamheden, alsmede de wijzigingen in de grond of de ondergrond die een gevaar voor verontreiniging van het grondwater kunnen inhouden
•
Decreet dd. 24/01/1984 gewijzigd bij B.Vl.Reg. 12/01/1999 en verschillende decreten waarvan het laatste decreet dd. 28/06/2002.
Datum
het vervoeren, opslaan, deponeren, afvoeren, bedelven, storten, direct of indirect lozen en uitstrooien van stoffen die het grondwater kunnen verontreinigen
•
Het decreet van 5 juni 1984 Art. 3 § 3 betreffende het grondwaterbeheer vermeldt dat de Vlaamse Regering in waterwingebieden en beschermingszones volgende zaken kan verbieden, reglementeren of aan een vergunning onderwerpen:
De bescherming van het grondwater in Vlaanderen is sedert 24/01/1984 geregeld door het decreet houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer. Dit decreet vormt de basis voor zowel de kwalitatieve bescherming van het grondwater als voor het grondwatergebruik en voorziet in de afbakening van waterwinningsgebieden en beschermingszones rond drinkwaterwinningsgebieden. Door de recente wijzigingen aan VLAREM I (12/01/1999, B.S. 11 maart 1999) waarbij onder andere de grondwaterwinning als hinderlijke inrichting werd toegevoegd aan de VLAREM-I-indelingslijst werd de grondwatervergunning in de milieuvergunning geïntegreerd (vanaf 1 mei 1999).
Beleidsmatig kader
Grondwaterdecreet en afbakening beschermingszones van waterwingebieden
voor bodemkwaliteit te realiseren. Een bodemsaneringsproject verloopt in drie fasen, namelijk het beschrijvend onderzoek (vaststellen van de ernst van de verontreiniging), het bodemsaneringsproject (vaststellen van de wijze van sanering) en de bodemsaneringswerken (eigenlijke uitvoering). Voor historische bodemverontreiniging geldt dat enkel tot sanering moet worden overgegaan indien de bodemverontreiniging een “ernstige bedreiging” vormt.
Een oplossing vinden voor het grondverzet + baggerspecie
Grondwaterverontreiniging vermijden en bestrijden
Verdroging tegengaan
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Milieubeleidsplan Provincie Antwerpen 2001 – 2006
Verdroging gebiedsgericht tegengaan.
Nemen van maatregelen in gebieden met potentiële erosierisico’s.
Goedkeuring in de provincieraad dd. 18/12/2001
Pagina 107 van 116
Van toepassing bij evaluatie van de ingrepen
BIJLAGE 2 : KAARTEN PLANGEBIED Kaart 1: Studiegebied bodem planniveau Kaart 2: Vereenvoudigde bodemkaart (OC-GIS Vlaanderen) : textuur en vochttrap Kaart 3: Vereenvoudigde bodemkaart (OC-GIS Vlaanderen) : profielontwikkeling Kaart 4: Bodemgebruik (OC-GIS Vlaanderen) Kaart 5: Tertiair geologische kaart Kaart 6: Grondwaterkwetsbaarheidskaart Kaart 7: Bodemassociaties Kaart 8: Masterplanstrategie 1 geprojecteerd op de bodemkaart Kaart 9: Masterplanstrategie 1 geprojecteerd op de bodemgebruikskaart Kaart 10: Masterplanstrategie 2 geprojecteerd op de bodemkaart Kaart 11: Masterplanstrategie 2 geprojecteerd op de bodemgebruikskaart Kaart 12: Masterplanstrategie 3 geprojecteerd op de bodemkaart Kaart 13: Masterplanstrategie 3 geprojecteerd op de bodemgebruikskaart
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen-Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 108 van 116
BIJLAGE 3: KAARTEN GRONDWATERMODEL
Figuur 3: Modelgebied grondwatermodellering
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen-Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 109 van 116
Figuur 4: Berekende stijghoogtekaart met toetsing van het gekalibreerd model aan de gemeten stijghoogtes voor het freatisch grondwater
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen-Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 110 van 116
Figuur 5: Berekende stijghoogtekaart met toetsing van het gekalibreerd model aan de gemeten stijghoogtes voor de tweede watervoerende laag
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen-Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 111 van 116
Figuur 6: Berekende veranderingen in stijghoogte in het freatisch grondwater voor het Tracé Oost.
Opmerking: de in de figuur weergegeven negatieve veranderingen in stijghoogte komen overeen met een verhoging van de stijghoogte (vernatting), de positieve veranderingen komen overeen met een verlaging van de stijghoogte (verdroging)
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen-Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 112 van 116
Figuur 7: Berekende veranderingen in stijghoogte in het freatisch grondwater voor het Tracé Krijgsbaan-bis.
Opmerking: de in de figuur weergegeven negatieve veranderingen in stijghoogte komen overeen met een verhoging van de stijghoogte (vernatting), de positieve veranderingen komen overeen met een verlaging van de stijghoogte (verdroging)
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen-Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 113 van 116
BIJLAGE 4: KAARTEN GEBIED ANTWERPEN NOORD Kaart 14: Studiegebied bodem gebiedsniveau Antwerpen Noord Kaart 15: Aanduiding grondwaterwinningen, waterwinningen en beschermingszones Deelgebied Antwerpen Noord Kaart 16: Aanduiding saneringen, oriënterende en beschrijvende bodemonderzoeken Deelgebied Antwerpen Noord Kaart 17: Vereenvoudigde bodemkaart gebiedsniveau Antwerpen Noord (OC-GIS Vlaanderen) Kaart 18: Vereenvoudigde bodemkaart gebiedsniveau Antwerpen Noord (OC-GIS Vlaanderen) : profielontwikkeling Kaart 19: Bodemgebruik Antwerpen Noord (OC-GIS Vlaanderen)
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen-Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 114 van 116
BIJLAGE 5: KAARTEN GEBIED LINKEROEVER – OOSTERWEEL Kaart 20: Studiegebied bodem gebiedsniveau Linkeroever-Oosterweel Kaart 21: Aanduiding grondwaterwinningen, waterwinningen en beschermingszones Deelgebied Linkeroever-Oosterweel Kaart 22: Aanduiding saneringen, oriënterende en beschrijvende bodemonderzoeken Deelgebied Linkeroever-Oosterweel Kaart 23: Vereenvoudigde bodemkaart gebiedsniveau Linkeroever-Oosterweel (OC-GIS Vlaanderen) : textuur en vochttrap Kaart 24: Vereenvoudigde bodemkaart gebiedsniveau Linkeroever_Oosterweel (OC-GIS Vlaanderen) : profielontwikkeling Kaart 25: Bodemgebruik Linkeroever-Oosterweel (OC-GIS Vlaanderen)
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen-Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 115 van 116
BIJLAGE 6: KAARTEN GEBIED RINGZONE Kaart 26: Studiegebied bodem gebiedsniveau Ringzone Kaart 27: Aanduiding grondwaterwinningen, waterwinningen en beschermingszones Deelgebied Ringzone Kaart 28: Aanduiding saneringen, oriënterende en beschrijvende bodemonderzoeken Deelgebied Ringzone Kaart 29: Vereenvoudigde bodemkaart gebiedsniveau Ringzone (OC-GIS Vlaanderen) Kaart 30: Vereenvoudigde bodemkaart gebiedsniveau Ringzone (OC-GIS Vlaanderen) : profielontwikkeling Kaart 31: Bodemgebruik Ringzone (OC-GIS Vlaanderen)
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen-Technisch deelrapport Bodem en Grondwater
Pagina 116 van 116