PLAN MILIEUEFFECTRAPPORT
MASTERPLAN ANTWERPEN
TECHNISCH DEELRAPPORT MONUMENTEN, LANDSCHAPPEN EN MATERIËLE GOEDEREN IN HET ALGEMEEN Versie: Definitief Mei 2005
Versie Definitief
Datum Mei 2005
Opgesteld: Afd. / Discipline Monumenten & Landschappen
Functie Erkend deskundige
Naam Ewald Wauters
Geverifieerd en goedgekeurd: Functie MER-coördinator
Naam Marc Van Dyck
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 2 van 89
Samenvatting
Hoofdrapport
Technische deelrapporten
Bijlagen
Inleiding
Inleiding
Mens-Mobiliteit
Bijlage A Verkeersmodel MMA2+
Hoofdstuk 1: Probleemstelling, nut en noodzaak
Hoofdstuk 1: Algemene Inlichtingen
Bodem en Grondwater
Bijlage B Passende beoordeling
Hoofdstuk 2: Geplande ingrepen en alternatieven
Hoofdstuk 2: Probleemstelling, nut en noodzaak
Lucht
Bijlage C Watertoets
Hoofdstuk 3: Situering van het plan
Hoofdstuk 3: Geplande ingrepen en alternatieven
Geluid
Bijlage D MCA-rapport
Hoofdstuk 4: Belangrijkste effecten
Hoofdstuk 4: Juridisch en beleidsmatig kader; afwegingskader
Oppervlaktewater
Hoofdstuk 5: Vergelijking van de alternatieven
Hoofdstuk 5: Referentiesituatie
Trillingen
Hoofdstuk 6: Effecten en afweging op planniveau
Fauna en Flora
Hoofdstuk 7: Effecten en afweging op gebiedsniveau
Monumenten, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Hoofdstuk 8: Maatregelen voor postevaluatie
Externe Veiligheid
Hoofdstuk 9: Leemten in de kennis
Mens-Ruimtelijke aspecten
Hoofdstuk 10: Conclusies
Mens-Gezondheidszorg en belevingswaarde
Begrippenlijst
Referentielijst
Lijst met afkortingen
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 3 van 89
LEESWIJZER Dit Technisch Deelrapport maakt deel uit van het plan-MER voor het Masterplan Antwerpen. Om het rapport te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk vooraf het hoofdrapport te lezen. Daarin worden alle aspecten behandeld die van belang zijn om het Masterplan en de plan-m.e.r. in hun geheel te begrijpen. Dit rapport bespreekt uitsluitend de aspecten die betrekking hebben op de discipline ‘Monumenten, Landschappen en Materiële Goederen in het algemeen’. Hoofdstuk 1 van dit deelrapport beschrijft de methodologie die werd toegepast bij de beoordeling van de deeldiscipline. Vervolgens worden in hoofdstuk 2 de bestaande toestand in het plangebied en de effecten op planniveau beschreven. In hoofdstuk 3 worden per deelgebied de effecten van de Masterplanprojecten beschreven en gewaardeerd. Hoofdstuk 4 doet voorstellen voor monitoring en post-evaluatie. Hoofdstuk 5 gaat verder in op de leemten in de kennis die betrekking hebben op deze discipline. Tenslotte worden in hoofdstuk 6 de belangrijkste elementen uit dit onderzoek kort samengevat. Het deelrapport wordt afgesloten met een referentielijst en een overzicht van de figuren en tabellen. In bijlage A wordt het juridisch en beleidsmatig kader voor de discipline weergegeven.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 4 van 89
INHOUDSOPGAVE 1.
BEOORDELINGSMETHODIEK.....................................................................................................7 1.1. INLEIDING ................................................................................................................................ 7 1.1.1. Beoordelingskader Monumenten en Landschappen .......................................................7 1.1.2. Juridische en beleidsmatige context................................................................................8 1.2. PLANNIVEAU ............................................................................................................................ 9 1.3. GEBIEDSNIVEAU..................................................................................................................... 10
2.
PLANNIVEAU..............................................................................................................................12 2.1. BESCHRIJVING VAN DE BESTAANDE TOESTAND ......................................................................... 12 2.1.1. Ontwikkelingsgeschiedenis ...........................................................................................12 2.1.2. Beschrijving van de bestaande toestand.......................................................................28 2.2. EFFECTEN EN EVALUATIE OP PLANNIVEAU ................................................................................ 32 2.2.1. 0-Strategie ....................................................................................................................32 2.2.2. Strategie 1: Masterplan met Oosterweelverbinding .......................................................33 2.2.3. Strategie 2: Masterplan zonder Oosterweelverbinding met extra Kennedyverbinding .......................................................................................................36 2.2.4. Strategie 3: Masterplan zonder Oosterweelverbinding of extra Kennedyverbinding......37 2.3. CONCLUSIES ......................................................................................................................... 37 2.3.1. Overzicht van de resultaten...........................................................................................37 2.3.2. Conclusie ......................................................................................................................38
3.
GEBIEDSNIVEAU .......................................................................................................................39 3.1. ANTWERPEN NOORD .............................................................................................................. 39 3.1.1. Beschrijving van de bestaande toestand.......................................................................39 3.1.2. Effecten en evaluatie in Antwerpen Noord ....................................................................44 3.1.3. Milderende maatregelen ...............................................................................................48 3.1.4. Conclusies ....................................................................................................................49 3.2. LINKEROEVER-OOSTERWEEL .................................................................................................. 50 3.2.1. Beschrijving van de bestaande toestand.......................................................................50 3.2.2. Effecten en evaluatie in Antwerpen Linkeroever-Oosterweel ........................................57 3.2.3. Milderende maatregelen ...............................................................................................67 3.2.4. Overzicht van de resultaten...........................................................................................68 3.2.5. Conclusies ....................................................................................................................69 3.3. RINGZONE ............................................................................................................................. 70 3.3.1. Beschrijving van de bestaande toestand.......................................................................70 3.3.2. Effecten en evaluatie in de Ringzone ............................................................................73 3.3.3. Milderende maatregelen ...............................................................................................75 3.3.4. Conclusies ....................................................................................................................76
4.
VOORSTEL VOOR MONITORING EN EVALUATIE VAN DE EFFECTEN.................................77
5.
LEEMTEN IN KENNIS EN GEVOLGEN OP WETENSCHAPPELIJKHEID VAN HET RAPPORT ...................................................................................................................................78
6.
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING .......................................................................................79 6.1. INLEIDING .............................................................................................................................. 79 6.2. PLANNIVEAU .......................................................................................................................... 79 6.2.1. Bestaande toestand ......................................................................................................79 6.2.2. Effecten.........................................................................................................................80 6.3. GEBIEDSNIVEAU..................................................................................................................... 81
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 5 van 89
6.3.1. 6.3.2. 6.3.3.
Antwerpen Noord ..........................................................................................................81 Linkeroever Oosterweel ................................................................................................82 Ringzone.......................................................................................................................83
REFERENTIELIJST ............................................................................................................................84 LIJST VAN FIGUREN .........................................................................................................................86 LIJST VAN TABELLEN ......................................................................................................................88 BIJLAGE A
JURIDISCH EN BELEIDSMATIG KADER...................................................................89
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 6 van 89
1.
BEOORDELINGSMETHODIEK
1.1. Inleiding In een dynamische omgeving is het uitwissen van historische kenmerken soms onvermijdelijk. Het is immers noodzakelijk dat we door ons bouwen en inrichten van de ruimte uiting geven aan de cultuur van onze tijd. Het op deze wijze creëren van nieuwe culturele kwaliteit is echter ook de grootste bedreiging voor de historische kwaliteit van de omgeving. Het tempo en de schaal van de aanpassingen aan onze nieuwe behoeften zijn immers zo groot geworden dat het effect ervan 1 vernietigend kan zijn. Vlaanderen is bij uitstek een cultuurland. Het cultuurlandschap is ontstaan door een combinatie van natuur en menselijk ingrijpen. De bodem, het landschap en de bebouwde omgeving zitten boordevol informatie over de evolutie die het landschap in de loop der eeuwen heeft ondergaan. Traditioneel wordt binnen de cultuurhistorische disciplines Monumenten, Landschappen en Materiële Goederen in het algemeen voornamelijk vertrokken vanuit het behoud van het culturele erfgoed. Hierbij wordt slechts zeer weinig aandacht besteed aan actuele ruimtelijke ontwikkelingen. De aandacht is daarbij bijna uitsluitend objectgericht en minder gericht op de samenhang tussen de verschillende gebieden en structuren. Dit is o.m. het gevolg van het ontbreken van de nodige basisinformatie om deze benadering te onderbouwen. Zowel op plan- als gebiedsniveau zal getracht worden te focussen op de samenhang en de integratie van cultuurhistorie in de op handen zijnde evolutie van het plangebied. Een objectgerichte benadering zou immers kunnen leiden tot perverse resultaten. Het louter tellen en meten is immers niet in staat om de kwaliteit en samenhang in beeld te brengen. Om de evolutie en samenhang van het projectgebied te illustreren zal dan ook vrij diep worden ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Enkel zo kan een inschatting worden gemaakt van het effect van de verschillende voorziene ingrepen.
1.1.1.
Beoordelingskader Monumenten en Landschappen
De evaluatie van de effecten op de discipline Monumenten, Landschappen en Materiële Goederen in het algemeen in de Plan-m.e.r. gebeurt aan de hand van het beoordelingskader dat eerder voorgesteld werd in de kennisgeving en werd verfijnd binnen het kader van dit onderzoek. Het beoordelingskader bevat een overzicht van de subdoelstellingen, operationele doelstellingen, hoofdcriteria en detailcriteria. De uitwerking van de detailcriteria wordt verder toegelicht in de methodiek op planniveau en gebiedsniveau. In de discipline Monumenten en Landschappen wordt de bijdrage van het Masterplan Antwerpen op volgende subdoelstellingen onderzocht Maximaliseren van de leefbaarheid; Minimaliseren van de schade aan milieu en natuur. In onderstaande tabel wordt het beoordelingskader meer in detail voorgesteld.
1
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (1999). Nota Belvedere, beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 7 van 89
Tabel 1: Beoordelingskader Monumenten en Landschappen Detailcriteria
Subdoelstelling
Operationele doelstelling
Hoofdcriteria
Maximaliseren van de leefbaarheid
Maximaliseren van de belevingswaarde
Minimaliseren visuele hinder
Visuele impact op het landschap
Minimaliseren van de schade aan milieu en natuur
Maximaliseren natuurlijke structuur
Aantasting landschap
Aantasting oppervlakte landschap Aantasting landschapsstructuur
Behoud en versterking van het cultureel kapitaal
erfgoedwaarde
Contextverlies bouwkundig erfgoed Vernietiging Bouwkundig erfgoed
archeologisch patrimonium Oppervlakte van de bodemverstoring
1.1.2.
Juridische en beleidsmatige context
De wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen maakte het mogelijk om monumenten en landschappen waarvan het behoud in historisch, artistiek of wetenschappelijk opzicht van nationaal belang is, bij Koninklijk Besluit te rangschikken en onder bescherming van de overheid te plaatsen. Sinds 1 januari 1989 is monumenten -en landschapszorg een gewestelijke aangelegenheid. Het Decreet van 3 maart 1976, gewijzigd bij decreet van 22 februari 1995, regelt de bescherming, de instandhouding, het onderhoud en het herstel van in het Nederlandse taalgebied gelegen monumenten en stads -en dorpsgezichten. Het landschapsdecreet van 16 april 1996, waarvan de meest recente aanpassing dateert van 14 februari 2004 regelt de bescherming van landschappen en de instandhouding, het herstel en het beheer van de in het Vlaamse Gewest gelegen beschermde landschappen, ankerplaatsen en erfgoedlandschappen en stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg. Een wettelijke bescherming impliceert dat elke vergunningsplichtige ingreep aan (of in de omgeving van) een beschermd monument of landschap onderworpen is aan een bindend advies van de bevoegde administratie. De administratie kan hierin o.m. bijkomende voorwaarden opleggen. De laatste wijziging van het landschapsdecreet regelt tevens de integratie van de landschapszorg in de ruimtelijke ordening. Het decreet maakt het mogelijk 'erfgoedlandschappen' af te bakenen en met de waarde ervan rekening te houden bij de ruimtelijke inrichting van Vlaanderen. Hierdoor kunnen de ankerplaatsen uit de landschapsatlas in ruimtelijke uitvoeringsplannen worden opgenomen. Op dat moment worden ze erfgoedlandschap genoemd. Op Europees niveau werden conventies goedgekeurd die door het Vlaamse Parlement werden onderschreven en geïntegreerd in de overige wetgeving. Het betreft •
het Europees landschapsverdrag van Firenze. Het verdrag heeft tot doel overheden te verplichten om op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau een beleid te voeren met het oog op de bescherming, het beheer en de inrichting van de landschappen;
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 8 van 89
•
De Conventie van Granada die tot doel heeft overheden te verplichten om op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau een beleid te voeren met het oog op de bescherming, het beheer en de restauratie van de monumenten en landschappen.
De bescherming van het archeologisch patrimonium maakt het voorwerp uit van een Decreet van 30.06.1993. In dit decreet wordt de bescherming, de instandhouding, het behoud, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium geregeld. Tevens worden de archeologische opgravingen georganiseerd en gereglementeerd. Het archeologisch patrimonium omvat alle vormen van archeologische sites en zones. Er dient hierbij onderscheid gemaakt te worden tussen ‘toevalsvondsten’ en de integratie van archeologisch onderzoek bij het uitvoeren van ingrijpende werkzaamheden door zogenaamde vergunde opgravingen. De manier waarop wordt omgegaan met vondsten wordt in het laatste geval in overleg tussen de bevoegde administratie en de opdrachtgever geregeld. Het decreet vermeldt dat éénieder die, niet ter gelegenheid van een vergunde archeologische opgraving, een goed vindt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologisch monument betreft, een toevalsvondst doet. Van een dergelijke vondst moet de vinder binnen 3 dagen aangifte doen aan de afdeling Monumenten en Landschappen. De gevonden archeologische monumenten en hun vindplaats moeten tot de tiende dag na de melding in onveranderde toestand bewaard blijven, beschermd worden tegen beschadiging of vernieling en toegankelijk gesteld worden voor onderzoek door het Instituut voor het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE), de administratie of zijn gemachtigde, zonder recht op schadevergoeding. In juni 1999 keurde de Vlaamse regering de Europese Conventie ter bescherming van het archeologisch erfgoed (Conventie van Malta) uit 1992 goed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden: bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. De beleidsbrief Monumenten en Landschappen (27/10/2003) zet de lijnen uit voor het toekomstig beleid. Doelstellingen zijn o.m. een betere integratie van erfgoed in het ruimtelijk beleid en het ontwikkelen van nieuwe domeinen zoals WOII en onderwaterarcheologie. Tevens wordt het werkveld archeologie gereorganiseerd. Hierdoor berust het wetenschappelijk onderzoek bij het VIOE, het vroegere Instituut voor Archeologisch Patrimonium, terwijl het beleid ter zake wordt geïntegreerd bij de afdeling Monumenten en Landschappen. Een gedetailleerd overzicht van de relevante wetgeving en het vigerende beleid is opgenomen in bijlage.
1.2. Planniveau Voor de beoordeling van de effecten op planniveau wordt vertrokken vanuit een uitgebreide beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Daarbij wordt de nadruk gelegd op die elementen die op de schaal van het volledige plan een belangrijke structurerende invloed hebben uitgeoefend en waarvan nog elementen terug te vinden zijn in de huidige toestand. Vervolgens worden de nog aanwezige waardevolle structurerende elementen uit het cultuurlandschap beschreven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de aspecten landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie, zonder daarbij de samenhang tussen deze elementen uit het oog te verliezen. In een volgende stap wordt aangegeven wat de potentiële effecten van de geplande ingrepen zijn op deze structurerende elementen. Daarbij zal niet enkel worden gekeken welke waarden verloren gaan, maar tevens hoe de nieuwe ontwikkelingen kunnen bijdragen tot een ontwikkelingsgericht beleid waar cultuurhistorie een prominente rol kan spelen. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de nulstrategie en de verschillende Masterplanstrategieën. Daar waar de strategieën niet onderscheidend zijn, zal geen afzonderlijke bespreking worden voorzien. Er wordt niet ingegaan op lokale effecten. Deze zullen immers aan bod komen in de bespreking op gebiedsniveau.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 9 van 89
Aan het einde van de bespreking zal een globale beoordeling worden gegeven van de verschillende strategieën door middel van scores. De beoordeling op planniveau is louter kwalitatief.
1.3. Gebiedsniveau Voor de beoordeling van de effecten op gebiedsniveau wordt vertrokken vanuit een uitgebreide beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Daarbij wordt de nadruk gelegd op die elementen die binnen het deelgebied een belangrijke structurerende invloed hebben uitgeoefend en waarvan nog elementen terug te vinden zijn in de huidige toestand. Vervolgens worden de nog aanwezige waardevolle structurerende elementen uit het cultuurlandschap op gebiedsniveau beschreven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de aspecten landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie, zonder daarbij de samenhang tussen deze elementen uit het oog te verliezen. In een volgende stap wordt aangegeven wat de potentiële effecten van de geplande ingrepen zijn op deze structurerende elementen. Daarbij zal niet enkel worden gekeken welke waarden verloren gaan, maar tevens hoe de nieuwe ontwikkelingen kunnen bijdragen tot een ontwikkelingsgericht beleid waar cultuurhistorie een prominente rol kan spelen. Daarom zal rekening worden gehouden met de verschillende gebiedsvisies die werden ontwikkeld in functie van de projectvarianten voor een bepaald gebied (Hoofdstuk 7 in het Algemeen deel). Als referentietoestand wordt steeds de nulvariant (evolutie zonder ingrepen van het Masterplan) beschreven. Er wordt niet alleen gekeken naar de effecten van de geplande ingrepen, maar waar verschillende varianten mogelijk zijn, ook naar onderscheidende effecten. Aan het einde van de bespreking zal een globale beoordeling worden gegeven van de verschillende varianten door middel van scores. De beoordeling op gebiedsniveau is kwalitatief maar zal waar mogelijk kwantitatieve gegevens bevatten. Hierdoor kan meer inzicht worden verkregen in de omvang van een bepaald effect. Volgende criteria worden op gebiedsniveau geëvalueerd: Aantasting oppervlakte landschap (netto): De open ruimte inname wordt gekoppeld aan de waardering van de aanwezige landschapswaarden. Daarbij worden beschermde landschappen het hoogst gewaardeerd. Daarna volgen de ankerplaatsen en de relictlandschappen uit de Landschapsatlas. Tenslotte volgen de verschillende open-ruimte aanduidingen op de gewestplannen. Daar waar infrastructuur verdwijnt wordt de gecreëerde open ruimte afgetrokken van de inname. Dit ‘nieuwe’ Iandschap wordt gewaardeerd in functie van de verwachte gebiedsontwikkeling. Impact op de landschapsstructuur: Verschillende elementen spelen een belangrijke rol in de structurering van het landschap. De landschapsstructuur voor en na de ingreep wordt met elkaar vergeleken. Daarbij wordt aandacht besteed aan elementen zoals openheid, het voorkomen van lijnen puntelementen en de diversiteit van de aanwezige landschappen in het deelgebied. Visuele impact: In functie van o.m. de hoogteligging van de geplande infrastructuur en de aanwezige landschapskenmerken (open, gesloten,…) wordt nagegaan wat de impact van de ingrepen is. Ook hier wordt rekening gehouden met het eventueel verdwijnen van bestaande infrastructuur. Bouwkundig erfgoed: De impact op (bouwkundig) erfgoed wordt nagegaan door: •
directe impact op erfgoed (verdwijnen van bouwkundig erfgoed);
•
indirecte impact op erfgoed (contextverlies).
Gezien het beperkt aantal (direct) betrokken monumenten is een kwantitatieve meting uit den boze. Op basis van terreinbezoek zal worden aangegeven welke monumenten (direct of indirect) bedreigd zijn en in welke mate.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 10 van 89
Archeologie: De potentiële impact op het archeologisch patrimonium wordt in eerste instantie gerelateerd aan de oppervlakte van de bodemverstoring2. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden die onbereikbaar worden (afdekkingen) en gebieden die worden vergraven.
Hoofdcriterium
Detailcriterium
Bronnen
Meting
Impact op het landschap
Aantasting oppervlakte landschap
Beschermde landschappen en dorpsgezichten
m² (netto) + kwalitatief
Landschapsatlas Gewestplan Terreinbezoek Impact op de landschapsstructuur
Landschapsatlas
kwalitatief
Landschapskenmerkenkaart Topografische kaart Historische kaarten Terreinbezoek
Visuele impact
Topografische kaart
kwalitatief
Terreinbezoek Impact op Bouwkundig erfgoed
Impact op archeologisch patrimonium
2
Directe impact (vernietiging)
Beschermde monumenten
Indirecte impact (contextverlies)
Beschermde monumenten
kwalitatief
Terreinbezoek kwalitatief
Terreinbezoek
Bodemverstoring
m²
In de mate van het mogelijke zal onderscheid gemaakt worden tussen opgespoten en niet opgespoten gronden. Een groot deel van het projectgebied werd immers in de loop van vorige eeuw bedolven onder een metersdikke laag zand.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 11 van 89
2.
PLANNIVEAU
2.1. Beschrijving van de bestaande toestand Het natuurlijke landschap rond de Schelde bestaat al eeuwen niet meer. Het landschap zoals het tot ons komt is de resultante van een wisselwerking tussen de natuur en de mens, waarbij op vele plaatsen de mens als dominerende factor is gaan optreden. Zelfs de landschappen die men door de jaren als ‘natuurlijk’ is gaan beschouwen hebben een sterk antropogene oorsprong. In wat volgt wordt een uitgebreide beschrijving van de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied als cultuurlandschap gegeven.
2.1.1.
Ontwikkelingsgeschiedenis
2.1.1.1.
Ontstaan
Het huidig reliëf en landschap in het Schelde-gebied zijn ontstaan door verschillende geomorfologische processen en evolutiefasen, voornamelijk gedurende het Kwartair (de laatste 2 miljoen jaar). Tijdens het Pleistoceen (ca. 2 miljoen jaar tot 10.000 jaar geleden) liep de Schelde rechtstreeks van Gent naar het noorden, naar de Noordzee. De Demer, Dijle en Rupel stroomden van Niel in westelijke richting. Later groef de Rupel een doorbraakdal tussen Schelle en Hoboken, in noordelijke richting, naar de Noordzee. Het water van het westelijke deel van de Vlaamse Vallei, het grote dal ten noorden van de lijn Gent-Mechelen-Aarschot, bereikte uiteindelijk ook de Rupel. Het is dus pas sinds het einde van de laatste ijstijd (in de Tardiglaciale periode) dat de Schelde via Antwerpen in noordelijke richting vloeit. Reeds voor het Schelde-doorbraakdal er kwam, hadden het Groot en Klein Schijn, ten noorden van de Vlaamse Vallei, een uitgebreid eigen stroombekken met een uitweg naar het noordwesten. Het 'Oerschijn' had er een uitgebreid Eemiaanpolderlandschap (130.000 tot 100.000 geleden) en ontwaterde ook nog een deel van het huidige Netebekken. Het Klein Schijn en de Benedenschelde stromen door de dagzomende Zanden van Kattendijk en langs een lage cuesta gevormd door de opduikende Formatie van Lillo. De Tertiaire afzettingen werden gedurende het Kwartair overal bedekt met een deklaag. Gedurende de Pleistocene tussenijstijden werd herhaaldelijk door de wind aangevoerd (eolisch) materiaal afgezet, dat hier hoofdzakelijk bestaat uit lemig fijn zand. De dikte van de deklaag op het grondgebied van Antwerpen bedraagt 2 tot 4 meter. De dekzanden zijn kalkloos, bevatten weinig glauconiet maar wel talrijke lenzen van zandleem. Onderaan ligt een dun basisgrint. De Kwartaire deklaag heeft een nivellerend effect op het reliëf. De impact van de laatste ijstijd (Weichsel of Wurm genoemd, 70.000 tot 10.000 jaar geleden) en de daaropvolgende periode, het Holoceen, zijn bepalend geweest in de vorming van het huidige microreliëf (zandduinen, stuifzandophopingen, komvormige depressies, enz. steeds met een gering hoogteverschil tot ongeveer 2 m). Naar het einde van de laatste ijstijd (Tardiglaciaal genoemd) sneden de beken dieper in en werden de valleien breder. Bij het begin van het Holoceen (Preboreaal en Boreaal) waren er nog enkele periodes van zandverstuivingen. In het oosten van het grondgebied van Antwerpen, zoals op het oosten van Hoek, Zandvliet, Berendrecht, Stabroek, Hoevenen, Ekeren en Merksem, liggen stuifduinzanden. De jonge stuifzanden blokkeerden de plaatselijke beken. Wanneer de aanvoer aan zand de rivierafvoer oversteeg, ontstonden afvoerloze rivierarmen. Zo ontstonden door herhaalde fases van erosie en afzetting van stuifzanden brede accumulatiedalen. Toen het klimaat warmer werd (Atlanticum, 5500 tot 3000 v.C.), begon de veengroei in de afvoerloze depressies, kommen en afgesneden zijdalen waardoor dikke veenplaten werden gevormd. Door de veenopvullingen werden de dalbodems opgevuld naar een hoger topografisch peil, zodat de latere Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 12 van 89
alluviale afzettingen op het veen liggen. Deze latere alluviale sedimentatie stond in verband met een toenemende hellingserosie (door een vochtiger klimaat gedurende het Subboreaal, 3000 tot 1000 v.C.), die in de Noorderkempen echter niet dezelfde omvang aannam als in de zuidelijker gelegen leemgebieden, dit wegens de zwakkere hellingen en het relatief moeilijker erodeerbaar zandig substraat in de Kempen. Er traden sindsdien weinig veranderingen op in het microreliëf. De beekdalen wijzigden zich enigszins naar het einde van het Holoceen (Subatlanticum) door lokale hellingerosie o.a. onder invloed van menselijke activiteiten. Als gevolg hiervan nam de alluviale sedimentatie toe. Ook in de huidige poldergebieden van het grondgebied van Antwerpen werd tijdens Atlanticum, door de stijging van de zeespiegel, de waterafvoer moeilijk. In de laagste gebiedsdelen ontwikkelde zich een moerasbos dat de vorming van bosveen veroorzaakte. Dit bosveen ligt op 1,5 tot 2 m diepte, heeft soms een dikte van 1 m en is niet overal continu aanwezig. Naar de hoger gelegen dekzandopduikingen toe wigt de bosveenlaag uit en gaat over in een nu ondiep bedolven bodemlaag. Over dit veen en plaatselijk ook over het dekzand ligt alluvium, afgezet door de Schelde en verder in de streek door andere rivieren. Het bestaat overwegend uit klei en zware klei. De alluviale vlakte aan de oevers van de Schelde op het grondgebied van Antwerpen is heel uitgebreid. Het oppervlakteveen komt er algemeen voor, voor zover het niet door de mens werd geëxploiteerd. De dikste lagen alluvium zijn deze die het verst van de rivier liggen, wat typisch is voor overstromingsafzettingen. Op de buitendijkse smalle stroken langs de Schelde ligt het jongste alluvium. Na de laatste ijstijd hebben de bovenlopen van de grotere rivieren in Noordwest-Europa zich nauwelijks verlegd. Anders is het gesteld met de benedenloop. Van de lage kustgebieden van Noordwest-Duitsland, Nederland en België was aanvankelijk nog geen spoor te bekennen. De kustvlakte kreeg pas vorm in de duizenden jaren na de ijstijd. Er ontstonden Waddenzeeachtige delta's waarin dikke pakketten sediment bezonken en veenlagen zich ontwikkelden. De veengebieden ontstonden achter een strandwal: een langgerekt snoer van zandbanken en duinen dat als een waterkering werkte tussen de zee enerzijds en de erachter liggende lagunes en wadden anderzijds. Daarachter bereikte de veenontwikkeling haar hoogtepunt. De strandwal was ten zuiden van de riviermondingen van Rijn en Maas vrijwel helemaal gesloten. De benedenloop van de Schelde, komend uit de vallei door de hogere gronden in België, was door de verlanding naar het noorden afgebogen. Ze mondde nu veel meer stroomopwaarts uit in de Maas die ongeveer ter hoogte van de huidige Nieuwe Waterweg bij Rotterdam in zee uitmondde. Tijdens een transgressieoverstroming rond het begin van onze jaartelling werden de strandwallen zwaar aangetast. De veengebieden raakten met klei overdekt. Diepe kreekgeulen brachten eb en vloed landinwaarts. Zo ontstond een schorrenvlakte, vergelijkbaar met het Land van Saeftinge. Waarschijnlijk ontstond in dezelfde periode ook de eerste grotere verbinding tussen de Schelde en de Noordzee ter hoogte van de huidige Oosterschelde. Tijdens een periode met stormvloeden rond de vijfde eeuw werd de verbinding tussen de Schelde en de Noordzee ter hoogte van de huidige Oosterschelde de belangrijkste afvoertak. In de eeuwen die volgden kronkelde en waaierde de Schelde door diverse hoofd- en zijgeulen naar zee. Het westelijke deel van de huidige Westerschelde droeg toen de naam 'Honte'. Deze stond op haar beurt via een nauwe stroomgeul in verbinding met de Oosterschelde. Het hele mondingsgebied van de Schelde geleek toen op een wirwar van hoofd- en zijtakken, grote en kleine eilanden en zandplaten. De Honte begon vanaf de elfde eeuw te verdiepen en nam geleidelijk de functie van de Oosterschelde als belangrijkste verbinding naar zee over. Sindsdien is de invloed van de zee op de Schelde alleen maar toegenomen, wat de voorbije eeuwen met bedijkingen, inpolderingen en baggerwerken door de mens is versterkt.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 13 van 89
Figuur 1: Scheldemonding ca. 500 n.C. Zich vestigen in een overstroombare kustvlakte was eeuwenlang een riskante onderneming. De eerste mensen in onze streken waren vermoedelijk nomadische Jagers die hier tijdelijk verbleven toen ze de trekkende kudden die de toendra begraasden, volgden. Toen tijdens het Preboreaal (ca. 8000 v. Chr.) het klimaat warmer werd en er zich een bosvegetatie van berk, den en hazelaar ontwikkelde, ging de levenswijze van de mens ook grondig veranderen. De mens werd voedselverzamelaar die leefde van visvangst en de jacht op klein wild. Deze leefwijze had nagenoeg geen invloed op het natuurlijk milieu. Vanaf het ogenblik dat de mens rond 4000 v. Chr. van de landbouw gaat leven, zal zijn stempel onuitwisbaar op het milieu gedrukt worden. Dit is het begin van het Neolithicum of de Nieuwe Steentijd. Het klimaat was gematigd warm en het land werd bedekt door bossen van hazelaar, els en eik. Stilaan evolueren onze streken naar de Bronstijd die rond 1800 à 1500 v. Chr aanvat. In deze periode kregen de gekapte bossen door beweiding en het droge klimaat geen kans te regenereren. Tengevolge hiervan bedekten uitgestrekte woeste gronden noordelijk Vlaanderen. In de Kempen deden zich tevens belangrijke zandverstuivingen voor. Omstreeks 1200 v. Chr. warmt het klimaat op en ontstaat geleidelijk de huidige vegetatie (Antrop e.a., 1987). Relatief vroeg gingen landbouwers zich vestigen in de nabijheid van de polders omwille van de vruchtbare polderklei. Aanvankelijk waren ze herders en om hun weilanden te vrijwaren tegen dreigende overstromingen legden ze dammen aan (+/- 300 n.C.) Pas vanaf de negende en tiende eeuw, toen verschillende delen langs de kust en in het Schelde-estuarium voldoende hoog waren opgeslibd, kregen de permanente bewoners betere toekomstperspectieven. 2.1.1.2.
De landschappelijke ontwikkeling vanaf de middeleeuwen
Naast de invloed van het water spelen vijf elementen een voorname rol in de ontwikkeling van het landschap in en rond Antwerpen vanaf de Middeleeuwen: de inpolderingen, de stedelijke ontwikkeling, de aanleg van transportinfrastructuur, de ontwikkeling van de haven en de uitbouw van Antwerpen als Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 14 van 89
defensief bolwerk. Zonder uitzondering gaat het hier om ingrepen die door de mens werden gestuurd. Dit betekent echter niet dat de natuur geen rol meer zou spelen. Onder meer de talrijke overstromingen en dijkdoorbraken hebben in de loop van de eeuwen onuitwisbare sporen nagelaten. De polders De stad Antwerpen behoort tot drie onderscheiden geografische streken: de Polders in het noorden, de Kempen in het noordoosten en het Land van Boom in het zuiden. Van het oorspronkelijke landschap blijven ten gevolge van de intensieve verstedelijking en de ongebreidelde expansie van de haven slechts enkele relicten over. Omdat de projecten van het Masterplan zich zo goed als volledig binnen het vroegere poldergebied bevinden, zal enkel de ontstaansgeschiedenis van dit gebied hier worden besproken. Bij de Duinkerken I-transgressie (lste eeuw na Chr.) ontstond de monding van de Oosterschelde, zodat de invloed van de getijden tot aan het toekomstig Antwerpen kwam. In de loop van de lste eeuw, ontwikkelde zich tijdens de Romeinse regressieperiode en als gevolg van een verdere zeespiegelstijging, die de afwatering vanuit het binnenland bemoeilijkte, een uitgebreide moeras- en bosvegetatie in de gebieden van de huidige polders. Alles werd echter opnieuw overstroomd tijdens de daaropvolgende Duinkerken II-transgressie, waardoor de aanwezige terrestrische biotopen opnieuw verdwenen. Tijdens de Karolingische regressie (8ste-l lde eeuw) vormde zich door aanslibbing opnieuw vruchtbaar land, doch opnieuw werd alles met zeeklei bedekt tijdens de Duinkerken III-transgressie. Voor het Jaar 1000 was er wellicht geen vaste dijk langs de Schelde en kwamen bij hoogtij de oevers regelmatig onder water. Een paar opduikingen, waarop later Wilmarsdonk en Oorderen zouden ontstaan, lagen als kleine eilandjes in een uitgestrekt waddengebied. Bij het hoge tij werd er telkens een laag slib op de Schelde-oevers gedreven, dat er bleef liggen wanneer het water zich terugtrok. Het slib kon bezinken en op de bodem een nieuwe kleilaag vormen die met de jaren aangroeide en later evolueerde naar schorrengebieden. Het zijn deze schorren die in aanmerking kwamen voor inpoldering, waarbij men ervoor ging zorgen dat er geen zeewater op het land kon komen door het bouwen van dijken en waarbij er toch voldoende afwatering voorzien werd voor het afvloeien van oppervlaktewater. Met deze inpoldering werd ten noorden- van Antwerpen begonnen in de 10de- 11de eeuw en men vermoedt dat de polderdorpen dan ook allen na deze datum werden gesticht. Oudere polders liggen vaak iets lager dan de jongere omdat deze laatste langer aan het getijdenregime hebben blootgestaan en hoger zijn opgeslibd. Op sommige plaatsen van het drooggelegde land was de slib- of kleilaag dikker dan elders. Hoe dichter men bij het hoger gelegen gebied komt (de Kempen) hoe dunner de kleilaag wordt. Deze Polder-Kempengrens vormde geen strakke lijn en is nu amper nog te reconstrueren door de opspuitingen en ophogingen in het havengebied. Op de gewonnen poldergronden vond men voornamelijk akkers en weilanden die vooral belangrijk waren voor graanproductie (haver, gerst, rogge) en veeteelt. Naast de akkers en weilanden waren er moeren en broeken, die zich over een uitgebreide oppervlakte uitstrekten. Op het einde van de 11 de eeuw, aan de vooravond van de late Middeleeuwen werden de drempels die de Honte, één van de geulen van de Schelde, van de zee afschermden doorbroken. Ten gevolge hiervan werd de Westerschelde de natuurlijke verbinding tussen Antwerpen en de zee. Doordat de weg, die het hoge tij nodig had om het Antwerpse te bereiken korter werd, was de vloed groter en kwam het water in Antwerpen ca. 1 m hoger dan voorheen. De volgende periode kende dan ook verschillende overstromingen en dijkbreuken. Men bleef echter dijken bijbouwen en de oude dijken verhogen. Reeds in de 15de eeuw bestond een geheel gesloten Scheldedijk van Antwerpen tot de Nederlandse grens. Behalve de natuurlijke overstromingen kende het gebied kunstmatige en strategische inundaties (voornamelijk vanaf 16e–17e eeuw). Ter verdediging van de stad Antwerpen werden op enkele plaatsen de Scheldedijken doorstoken. Vrijwel de gehele Wase Scheldepolders werden overstroomd. Het oude dijkenpatroon werd hier volledig weggeslagen. Er ontstonden diepe kreken door de getijdenwerking. Pas in de 17e eeuw werden opnieuw dijken gevormd. De percelen waren toen groot en regelmatig. De bedijking heeft tot de 19e eeuw geduurd..
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 15 van 89
Langdurende inundaties hadden een groot effect op het landschap. Door de dijkdoorbraken zelf werden door het kolkende water vaak wielen geslagen (relatief diepe, kleine plassen). Zo zijn o.m. het Burchtse Weel en het Galgenweel gevormd door een dijkdoorbraak.
Figuur 2: Antwerpen Linkeroever buitendijkse schorren (ca. 1900) Stedelijke ontwikkeling Antwerpen-stad groeide vanaf de 9de eeuw tot in de 16de eeuw rond de burcht aan de Schelde gestadig uit tot een grootstad en een wereldhaven. De oorsprong van de haven zelf ligt in de langgerekte holle Scheldebocht aan een landtong, de Werf. Van de eerste stenen omwalling uit de 11de eeuw resten nog enkel fragmenten en het Steen. Door de bloei van de stad werd de middeleeuwse omwalling dra te klein en moesten er nieuwe ruimere omwallingen worden gebouwd. Zo kende Antwerpen voor de 16de eeuw vier stadsuitbreidingen. De vestinggrachten die door opeenvolgende stadsvergrotingen hun defensieve functie verloren, werden omgevormd tot primitieve binnenhavens (Sint-Jansvliet, Sint-Pietersvliet en Koolvliet). Vlak ten noorden van de stad lagen de bedijkingswerken uit de l lde eeuw, "Steenborgerweert" en "Schijnbroek", waaronder alle lage gronden langs het ‘Schijn’ vielen, en het Lobroek. Ten zuiden van Schijnbroek lag de "Stuivenberg"; een hoger gelegen gebied van stuifzandgronden, terwijl iets verder zuidwaarts het Nonnenveld lag, een geheel van landerijen op en rond het huidige stadspark. Een landweg (mogelijk het tracé van de huidige Lange Leenstraat) voerde naar de landbouwgronden van "Harincrode". Op de plaats van het huidige Albertpark bevond zich vanaf de 14de eeuw het Galgeveld. De "Loesane", een landbouwgehucht en het Domein "Ter Beke", reeds vermeld in 1309, bevonden zich in de buurt van het Schuurveld, een veldencomplex dat opklom tot de 12de eeuw. Dit gebied werd in de loop van de 16de eeuw verkaveld en gaf plaats aan verscheidene Hoven van Plaisantie. Berchem of Berg-heem, een verhevenheid van een 12m zou reeds bezocht geweest zijn door de Romeinen en groeide uit tot een Frankisch dorp. Deurnes oudste geschiedenis is vaag. Deurne is steeds een landbouwdorp geweest omdat er alle ambachten en neringen door de stad werden verboden uit angst voor concurrentie. Ten zuiden van de stad lag het Kiel, waarvan de oudste geschiedenis mogelijk teruggaat op het oude "Chaloës" waar in de 7de eeuw de H. Amandus zou gepredikt hebben. De nederzetting van "Chaloës" (later Caloes) met de oude Sint-Michielskerk die later uitgroeide tot de Sint-Michielsabdij, verloor in de loop van de Middeleeuwen aan belang ten opzichte van de noordelijker gelegen stadskern met burcht. Door de verschillende stadsuitbreidingen kwam het Hoog Kiel in de 15de eeuw volledig intra muros te liggen. De naam Wilrijk is wellicht Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 16 van 89
afgeleid van Villariacum of "afhankelijkheid van een villa", waarmee mogelijk Rumst of Kontich wordt bedoeld. De gemeente ontwikkelde zich rond een driehoekige biest en de toponiemen Schoonsel en Middelheim wijzen naar de Frankische periode. Er werd voornamelijk aan landbouw en bosontginning gedaan en de gemeente blijft zeer lang een landelijk karakter houden met veel bos en weiland. Hoboken, ten zuiden van Antwerpen, bestond evenals de gebieden ten noorden van de stad, uit polders en lage gronden aan de Schelde-oever en uit heide en bos op de hoge gronden. De rijkdom van de stad Antwerpen die haar gouden Eeuw kende in de 16de eeuw, had haar weerslag op het omliggende en tot dan toe landelijke gebied, dat vanaf nu bezaaid werd met Hoven van Plaisantie als tweede verblijfplaats van edelen en rijke kooplui. Veel van deze hoven werden ingeplant in de nabijheid van of op de plaats van een hoeve en namen dan vaak de naam van deze hoeve over. Zo ontstonden o.m. het Rivierenhof, Kasteel Boekenberg of Veltwijkhof. In Berchem werd in 1560 door de Heer van Berchem het Papenmoer tussen het huidige Albertpark (toen Galgenveld) en de Sint-Willibrorduskerk verkaveld om gegoede stedelingen in staat te stellen een lusthof te bouwen. Op de zure gronden aan weerszijden van de Potvliet, op de oude grens tussen Berchem en Antwerpen lag reeds sinds de 16de eeuw de Zurenborg-hoeve, een lusthof met boerderij. Borgerhout daarentegen bleef lang een landelijk gehucht met in de late Middeleeuwen een in hoofdzaak stadsbedienende functie. Vooral beenhouwers en brouwers hadden er hun handel. Het grondgebied bestond tot aan het einde van de 19de eeuw vooral uit weiden voor de veeteelt aan het Laar ten noorden van de Turnhoutsebaan, terwijl de Ter Loggronden en het Borgerhouts Veld (zuiden van de Turnhoutsebaan) als cultuurgronden werd benut. Het zuidelijk deel van de gemeente bestond uit heide. Vanaf de 16de eeuw werden te Deurne meer dan veertig buiten- of lusthoven opgericht. Onder impuls van deze kasteelheren werd de landbouw op peil gebracht en kreeg Deurne zijn agrarisch uitzicht dat het tot het begin van de 20ste eeuw behield. Merksem bleef lang een uitgesproken landelijk dorp met verspreide hoeven, waarbij in de 16de en 17de eeuw een tiental hoven werden gebouwd die, op Boukenborgh en het Hof van Merksem (verdwenen) na, alle in het poldergebied ten westen van de huidige Bredabaan gelegen zijn. In Hoboken wordt aanvankelijk aan landbouw gedaan op de poldergronden. Vanaf het midden van de 18de eeuw worden de heide- en bosgronden er echter ook ontgonnen. Tevens kwam er sedert de 16de eeuw, naast enige havenactiviteit, ook de baksteennijverheid tot bloei. De haven lag aan een natuurlijke inham van de Schelde, de Kille. Vanaf de 17de eeuw worden ook hier veel lusthoven gebouwd. Nadat in de 16de eeuw de Spaanse Vesten (tracé van de huidige leien) waren gebouwd omheen de stadskern, mochten om militaire redenen geen gebouwen worden opgericht, noch bomen of hagen aangeplant binnen een afstand van 717m van deze omwalling). Een gevolg hiervan was dat tot in de 19de eeuw de gronden vlak buiten de Spaanse vesten dun bevolkt bleven en dat ze een eerder landelijk karakter hadden. De stad bleef echter groeien en in de loop van de 19de eeuw bleek het grondgebied intra muros te klein geworden. In 1864, na het slopen van de Spaanse Vesten en de bastions, vervielen de militaire erfdienstbaarheden en werden op het tracé van de vesten de huidige leien aangelegd, terwijl de ruimte tussen de vesten en de huidige Singel verkaveld en volgebouwd werd. De verkavelingwoede greep pas echt om zich heen na de Eerste Wereldoorlog. Het landelijke karakter van de Antwerpse omgeving verdween om plaats te maken voor een uitgebreide stedelijke agglomeratie. De oudste delen van Berchem en Borgerhout waren reeds voor W.O. I volgebouwd. Extra muros ontstond in het begin van de 20ste eeuw de exclusieve woonzone rond het Nachtegalenpark. Het wegennet werd verder uitgebreid en ook in de verderaf gelegen randgemeenten werd ruimte gemaakt voor aantrekkelijke woongelegenheden. Bij de uitbreiding van de haven verdwenen verscheidene polderdorpen. Ekeren werd steeds als het belangrijkste polderdorp beschouwd. Het vormt de grens tussen lager en hoger gelegen gronden en bestond eertijds uit bos-en heidegebied. Het dorp ontstond op een landhoogte die zich uitstrekte van het huidige centrum over Mariaburg naar Hoogboom en werd voor het eerst vermeld in 1155. De polders rond Ekeren werden vaak door overstromingen geteisterd: de Muisbroekpolder in het noorden, de Leerwijkpolder in het westen en de Oudelandpolder in het zuiden.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 17 van 89
De vesting Antwerpen Naast dijken en inpolderingen speelt ook de aanleg van fortificaties een belangrijke rol in de landschapsontwikkeling van Antwerpen en het gebied langs de Schelde. Al in de 11de eeuw beschikt Antwerpen over een stadsomwalling. Vooral tijdens de 16de en de 19de eeuw speelt de bouw van nieuwe versterkingen een cruciale rol in de ontwikkeling van het gebied. In mei 1540 geeft Keizer Karel het bevel een nieuwe omwalling rond Antwerpen te bouwen. De vermaarde krijgsbouwkundige Donato Buoni de Pellizuoli moet dit realiseren. Deze nieuwe ‘Spaanse vesten’ volgen het oude tracé van de 15de-eeuwse wallen. Enkel in het noorden van de stad is er een grote uitbreiding. De omwalling zal 20 jaar later klaar zijn en dit volgens het "Gebastioneerd tracé". In totaal is ze 6 kilometer lang en volgt ongeveer de huidige Leien. Vanaf 1864 worden de volledige Spaanse vesten gesloopt en worden de Leien aangelegd.
Figuur 3: Spaanse vesten en citadel in 1598 In 1567 bouwt de Hertog van Alva een Citadel in de vesting aan de zuidzijde van de stad. Deze vijfhoekige Citadel had de uitwerking van een achthoekig fort. Vanaf 1574 werden door de Spanjaarden in langs de Schelde schansen en forten gebouwd om Antwerpen tegen invallen van de Geuzen over het water te behouden. Zo ontstonden o.m. Fort St.-Marie en Fort Oosterweel. Tussen 1816 en 1830 worden onder Nederlands bewind diverse voorwerken gebouwd, waaronder lunetten, ravelijnen en halve manen. Na de onafhankelijkheid van België bouwt men 7 kleine fortjes rond de vooruitgeschoven gemeenten Borgerhout en Berchem die toen niet meer te verdedigen waren van op de stadswallen. De fortengordels die rond de stad Antwerpen werden uitgebouwd in de periode 1859-1914 hadden tot doel de stad oninneembaar te maken, zodat van hieruit het leger kon bevoorraad worden en de vesting Antwerpen als steunpunt kon fungeren. Daartoe werd in de periode van 1859 tot 1865, o.l.v. Luitenant Generaal Brialmont een omwalling rond de Stad Antwerpen gebouwd en een eerste fortengordel op 3,5 km afstand van dit vestingwerk. Deze moest de stad tegen bombardementen beschermen en vrijwaren van bezetting. In de periode 1870 tot 1880 worden aan dit eerste werk nog enkele delen toegevoegd, nl. het fort van Merksem (1871-1882) en de forten van Kruibeke en Zwijndrecht, die samen met het fort St.-Marie II en de defensieve dijk het verschanste kamp van Linkeroever moesten vormen. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 18 van 89
Figuur 4: Brialmontgordel Door de snelle ontwikkeling van de artillerie en de vergrote draagkracht van de kanonnen, werd men verplicht om nieuwe vestingwerken te voorzien. In de periode 1878 tot 1893 werden de forten van Lier en Walem gebouwd, met daaraan toegevoegd het fort Schoten en het fort Steendorp. Daar er vanaf 1885 een nieuw soort van projectielen wordt gefabriceerd, wordt men verplicht de bestaande bakstenen forten aan te passen en gewelven in beton aan te brengen. Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog, zullen er niet minder dan 35 forten, 12 schansen van de hoofdweerstandstelling en 18 schansen van de veiligheidsomwalling rond de Stad Antwerpen zijn gebouwd, om zo het Nationale Reduit te verzekeren. Verdere werken waren nog steeds onafgewerkt, en ook de bewapening van de nieuwere werken liet nog veel te wensen over. Toch zag men met vertrouwen de komst van het Duitse Leger tegemoet, want de Vesting Antwerpen werd als onneembaar gezien. De geschiedenis heeft echter anders beslist.
de
Figuur 5: 19
eeuwse vesten en Mechelsepoort (Berchem)
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 19 van 89
De eerste plannen om de Brialmontomwalling af te breken dateren van 1907. er werd een stedenbouwkundige wedstrijd uitgeschreven die in 1910 gewonnen werd door de Parijse architect Prost. Door de aanvang van WO-I werden de plannen nooit uitgevoerd. Na WO-II zal door de snelle stedenbouwkundige evolutie en de groei van de haven de ontmanteling van de Brialmont-omwalling in een stroomversnelling geraken. In 1959 wordt Fort-I (Wijnegem) gedynamiteerd om plaats te maken voor de Turnhoutsebaan. Toen in de tweede helft van de jaren zestig de R1 werd aangelegd stonden nog maar enkele van de oorspronkelijk 15 poorten overeind. In het kader van de werken aan de R1 werden de laatste restanten opgeblazen. De meeste forten van de fortengordel bleven echter bewaard. Haven Tot en met de 19de eeuw blijven het polderlandschap en het wegennet praktisch ongewijzigd. Het is pas met de uitbreiding van de Antwerpse haven, die aarzelend aanzette met de bouw van de twee eerste dokken in het begin van de 19de eeuw en die na WO II pas echt goed van start ging, dat het polderlandschap gaandeweg terrein moest prijsgeven aan het water en de industrie. De eerste havenactiviteiten in Antwerpen dateren van rond 1110. De activiteiten waren geconcentreerd op de Schelde-oevers en langs de vlietjes. Het Eilandje is de oudste havensite van Antwerpen. Het gebied werd voor het eerst ontwikkeld rond 1550. Met de val van Antwerpen in 1585 en het afsluiten van de Schelde valt de havenactiviteit zo goed als stil en kan pas opnieuw tot bloei komen als de blokkade wordt opgeheven 1792. Een eerste grote impuls komt er wanneer Napoleon de haven van Antwerpen gaat gebruiken als ‘een pistool gericht op het hart van Engeland’. Hij vestigt er een marinebasis en begint met het uitgraven van de eerste havendokken (1811: ‘Klein Dok’, later Bonapartedok). Vanaf dan begint men gestaag nieuwe dokken uit te graven. Daarbij wordt steeds op de rechteroever gewerkt. Aanvankelijk kent de haven ook ontwikkelingen aan de zuidzijde van de stad. Zo ontstaat de wijk ‘Het Zuid’ en de industriële ontwikkelingen in Hoboken. Vanaf 1870 wordt ook begonnen met de rechttrekking van de Schelde ter hoogte van de Scheldekaaien. Een ingreep die bij de officiële inhuldiging in 1885 nog steeds niet is voltooid. In 1863 had de Belgische zeeofficier een nog veel ambitieuzer plan ontwikkeld. Het plan bestond in rechttrekken van de Schelde vanaf de huidige Kattendijksluis over Oosterweel. Hierover ontstond een hevige polemiek die tientallen jaren duurde. Na de eerste wereldoorlog werd dit plan definitief opgeborgen. Tot het begin van de eerste Wereldoorlog is de ruimtelijke impact relatief beperkt. Na het Willemdok (1812, ‘het Groot Dok’) worden het Kattendijkdok, het Houtdok, het Kempisch dok, het Albertdok en het Asia- en het Amerikadok uitgegraven. In 1912 worden plannen ontwikkeld voor de eerste grootschalige uitbreiding. Zij zullen echter pas na de eerste wereldoorlog worden uitgevoerd. Zo wordt de Kruisschanssluis (de latere Van Cauwelaertsluis) die de Schelde met de nieuwe dokken verbindt, in 1928 in gebruik genomen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 20 van 89
Figuur 6: Uitbreidingsplannen voor de haven (Gepubliceerd op 9 maart 1912 in ‘Ons Volk Ontwaakt’) Havenuitbreiding - Plan A. 3
De haven breidt steeds meer naar het noorden uit en bereikt met de bouw van het kanaaldok de Nederlandse grens. Tegen het einde van de jaren zeventig en de bouw van het Delwaidedok (1979) zijn de mogelijkheden op Rechteroever opgebruikt. Nieuwe uitbreidingen kunnen nog enkel op Linkeroever. Vanaf de jaren zestig begint men hier dan ook met industriële ontwikkelingen, gevolgd door de bouw van de Waaslandhaven (Kallosluis 1971, Vrasenedok 1971). Na de bouw van het Doeldok tijdens de jaren tachtig vormt het Deurganckdok (in aanbouw) het voorlopige eindpunt van de havenuitbreiding. De invloed op het polderlandschap langs de Schelde is gekend. Het uitgraven van dokken en het opspuiten van gronden ten behoeve van de industriële ontwikkelingen heeft het havengebied onherkenbaar veranderd. Verscheidene polderdorpen verdwenen en van de historische landschapsstructuur blijft niets meer over. 3
Ons Volk Ontwaakt is een weekblad dat voor de eerste maal verscheen in september 1911. Het laatste nummer dateert van 27 december 1913; de vooravond van de Grote Oorlog. Het betreft een uitgave van de Samenwerkende Maatschappij “Volksontwikkeling”
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 21 van 89
Infrastructuur Vanaf de 19de eeuw duikt een nieuw belangrijk structurerend element op in de ontwikkeling van de stad. De aanleg van grootschalige transportinfrastructuur –eerst spoorlijnen en later snelwegen- zal het uitzicht van de stad drastisch wijzigen. Antwerpen was –na Mechelen en Brussel- de derde stad op het vasteland waar een spoorwegnet werd aangelegd. Omdat in 1836 de Spaanse omwalling nog bestond was men genoodzaakt het eerste station buiten de omwalling aan te leggen. Het bevond zich overigens vlakbij de plaats waar nu het centraal station staat. In de daaropvolgende jaren werd de spoorlijn verschillende malen verlegd en werden verschillende stations gebouwd. Na de afbraak van de vesten en de aanleg van de Leien werd besloten de spoorweg rond de stad te leggen tussen Berchem Station en het Station Dam. Kort nadien werden plannen gemaakt om een nieuw Centraal Station te bouwen aan het einde van de gloednieuwe De Keyserlei. De nieuwe spoorlijn zou echter de stad in twee stukken snijden. Om dit te vermijden werd ervoor geopteerd een spoorwegviaduct te bouwen van Berchem tot aan het Centraal Station. Ondanks de 11 onderdoorgangen vormt dit viaduct met zijn karakteristieke eclectische stijl een sterke scheiding tussen de aanliggende stadsdelen. Ook het rondspoor tussen Berchem en Antwerpen Dam zorgde, nog voor de bouw van de Brialmontgordel, voor een duidelijke aflijning van de stad. Ook op het Zuid wordt binnen de Brialmont-omwalling een station aangelegd, het zgn. Zuidstation, dat echter bij de aanleg van R1 zal worden gesloopt. Aanvankelijk is de directe omgeving van de stations en de spoorlijnen bijzonder aantrekkelijk voor de gegoede burgers. Zo ontstaan wijken als Zurenborg. de
Latere uitbreidingen van het spoorwegnet volgen vaak het tracé van de 19 eeuwse vestingwallen. In functie van de opeenvolgende havenuitbreidingen worden –voornamelijk in het noorden- talrijke spoorinfrastructuren aangelegd ten behoeve van het goederentransport. Zo ontstaat o.m. het vormingsstation te Ekeren. Het resultaat zijn dichte spoorwegbundels die de Antwerpse periferie in hoge mate versnipperen. Het Albertkanaal wordt gebouwd tussen 1930 en 1939 in de vallei van het Klein Schijn om de toegang van de Belgische maritieme havens met het hinterland te verbeteren, het transport van Steenkool uit het Kempisch bekken te faciliteren en de afgewerkte producten uit het Luikse staalbekken naar de havens te transporteren. Hoewel het bij ontwerp een kanaal was dat gericht was op doorvoer zal het in het al snel aanleiding geven tot uitzonderlijke industriële ontwikkelingen op de oever. Het hele gebied tussen Deurne en Merksem geraakt al snel opgevuld. De opwaardering van het kanaal die voorzien werd in de jaren zestig is –mede door budgettaire beperkingen- nog steeds niet volledig gerealiseerd en maakt deel uit van het Masterplan. Al vanaf het begin van de 19de eeuw droomt men van een vaste oeververbinding tussen de stad en de Linkerscheldeoever, meer bepaald het ‘Vlaams Hoofd’. Aanleiding is o.m. de aanleg van een spoorlijn naar Gent en St.-Niklaas die noodgedwongen van op de Linkeroever vertrekt vanuit het station ‘Waas’. In de daaropvolgende eeuw worden op quasi continue basis voorstellen gelanceerd. De economische context, technische problemen en de eerste wereldoorlog gooien echter roet in het eten. Als in 1923 de gemeenten Zwijndrecht en Burcht worden overgeheveld naar de provincie Antwerpen, wordt al snel besloten tot de aanleg van een vaste oeververbinding tussen beide oevers. Het wordt al snel duidelijk dat een brug niet tot de mogelijkheden behoord. De grote overspanning (ca 400m), de grote hoogte (50m) en het moeilijk oplosbare probleem van de toeritten worden als onoverkomelijk beschouwd. In 1931 werd besloten tot de bouw van twee tunnels: één voor voetgangers en één voor wagens. Door de aanleg van beide tunnels en bijhorende ontwikkelingen op Linkeroever verdween het ‘Vlaams Hoofd’ volledig.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 22 van 89
Figuur 7: Het station ‘Antwerpen Waas’ op Linkeroever; situeringskaartje ‘Vlaams Hoofd’ De aanleg van de grote snelwegen vanaf het midden van de jaren zestig zal het uitzicht en het functioneren van de stad grondig veranderen. De 19de eeuwse vestingmuren worden vervangen door de Singel en de R1, de kleine ring van Antwerpen. Aansluitend bij het concept waarbij snelwegen a.h.w. tot in het hart van de stad dienden te lopen wordt op korte termijn de hele stad aangepast aan het moderne autoverkeer. Hierbij worden o.m; de Leien grondig aangepakt. De aanleg van de Singel moet zorgen voor de herverdeling van het bestemmingsverkeer en de R1 faciliteert het doorgaand verkeer. Onduidelijke beleidskeuzes maken echter dat een ingewikkeld kluwen van infrastructuren ontstaat dat een quasi onoverbrugbare barrière vormt tussen Antwerpen en zijn randgemeenten.
Figuur 8: De R1 bij aanleg (september 1968)
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 23 van 89
HET LANDSCHAP IN DE TWEEDE HELFT VAN DE 18E EEUW EN ROND HET MIDDEN VAN DE 19DE EEUW Om een beeld te krijgen van het landschap in Antwerpen in de tweede helft van de 18de eeuw kunnen we terugvallen op de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden zoals die werd opgesteld onder leiding van graaf de Ferraris tussen 1772 en 1777. In de eerste plaats valt de dicht bebouwde stadskern op, die op dat ogenblik nog omgeven is door de 16de-eeuwse stadsomwalling en aan de zuidzijde begrensd door de Citadel. Vlak buiten deze omwalling is het gebied in de richting van Borgerhout en Berchem en tot aan St. Laurent in het zuiden, op regelmatige wijze verdeeld in omhaagde kavels, waartussen zich slechts sporadisch bewoning bevindt. Men heeft hier te maken met een zeer gesloten kleinschalig landschap en deze kleine erven waren voorzien voor de vestiging van ambachtlui en handelaars. Borgerhout zelf ontwikkelde zich als een zeer dicht bebouwd straatdorp langsheen een met bomen afgeboorde baan die Antwerpen met Deurne verbindt. Ten noorden van Borgerhout bevindt zich een open landbouwgebied waar we meerdere windmolens aantreffen. Langsheen de Schelde is de oever tot een eind ten zuiden van Antwerpen van een dijk voorzien, die bij de diverse bochten van de rivier verdedigd wordt door een versterking of fort. Zo merken we van zuid naar noord: 'het Fort d'Austruweel (reeds tot ruïne vervallen), Fort St. Philippe, Fort Lacroix en Fort Lillo. Op Linkeroever bevindt de zich een kleine nederzetting, het Vlaems Hooft, aan de oostelijke rand van een uitgestrekt open en vochtig weidegebied, waar de weilanden in lange smalle kavels getrokken zijn. Vanuit het toen reeds verlaten "Fort Laer" te Zwijndrecht loopt een dijk, de "Digue Verte" of "Digue Brulée" in rechte lijn naar het Vlaems Hooft. Ook aan deze zijde van het water is de oever versterkt met een dijk die in het zuiden bij Burcht begint en in noordelijke richting tot bijna aan de Nederlandse grens verder loopt. Tussen de dijk en de rivieroever bevindt zich nog een smalle strook drassig grasland. Ten zuiden van het Vlaems Hooft zien we de grillige vorm van het Galgenweel. Voor de rest bevinden zich enkele schaarse hoeven in het weidse en open polderlandschap, dat in smalle rechte akkers is verdeeld, hier en daar afgewisseld met enkele percelen weiland. Ten zuiden van Oorderen, beneden Den Dyck van Wilmarsdonck en de Eeckersen Dyck, bevinden zich het gehucht Weeslent en het dorp Wilmarsdonck. De gronden vlakbij de bewoning bij de dijk, zijn in smalle percelen verdeeld en als akkers in gebruik. Verder naar het zuiden vinden we het uitgestrekte zompige gebied dat in lange smalle percelen is verdeeld en als weiland wordt gebruikt. In dit uitgestrekte gebied tussen Wilmarsdonk en Austruweel bevinden zich slechts enkele schaarse woningen, terwijl Austruweel zelf slechts bestaat uit een aantal gegroepeerde hoeven en enkele kleinere woningen vlakbij de dijk gelegen. Ten oosten van Wilmarsdonk vinden we de gemeente Eeckeren. Ten zuiden van Ekeren, tot aan de Digue de Ferdinand die Austruweel met Merksem verbindt, strekt de Ouland Polder zich uit met zijn akkers onregelmatig verdeeld in grote en kleine smalle percelen Tussen de Bremstraete en het centrum van Merxem, evenals ten westen ervan, merken we nog verscheidene al dan niet omgrachte kasteeldomeinen, bijna alle met een geometrisch aangelegd park. In deze omgeving vinden we tevens een duidelijk aangelegde drevenstructuur in het landschap terug. Het centrum van Merxem zelf ontwikkelde zich als een straatdorp langsheen de Chaussée de Anvers à Rotterdam. Ten zuiden van Merxem-centrum bevinden zich in het laaggelegen drassige gebied van de vallei van het Klyn Schijn het Eelckens Hof en het Chateau de Merxem. Meer naar het westen toe, in de laaggelegen drassige beemden ten noorden van het centrum van Antwerpen, lopen Cleyn en Groot Schijn samen gekanaliseerd naar de Schelde langsheen de Faubourg des Dames. Het landschap op het grondgebied van Deurne wordt in grote mate bepaald door de vallei van het "Groot Schijn" met de daarvan afgeleide Herentalsche Vaert die op de grens tussen Berchem en Borgerhout de stad bereikt. Het valleigebied tekent zich duidelijk in het landschap af met zijn groene natte weiden en beemden. Langs de Vaert ligt op het grondgebied van Borgerhout een uitgestrekte "blanchisserie" aangeduid. Ter hoogte van Borgerhout maakt de gekanaliseerde Vuyle Beeck de verbinding tussen Herentalsche Vaert en Groot Schijn. Bijna het ganse grondgebied ten zuidoosten van de stad Antwerpen vanaf Borgerhout tot aan Wilrijk, is verdeeld in onregelmatige, omhaagde akkertjes die meestal klein, doch soms behoorlijk uitgestrekt kunnen zijn. Op het grondgebied van Deurne dat als dorp geconcentreerd ligt rond de kerk, bevinden zich ten noorden van het groot Schijn tevens enkele indrukwekkende kasteeldomeinen, al dan niet aangevuld met een aangelegd park en een gedeelte bos. In de richting Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 24 van 89
van Wijnegem merken we nog een aantal percelen bos. Ook ten zuiden van de Herentalsche Vaert bevinden zich nog enkele niet benoemde omgrachte hoeven en kasteeldomeinen. Nog zuidelijker en ten oosten van Berchem merken we Desterlaer waar twee indrukwekkende kasteeldomeinen met uitgestrekt park zich te midden van het kleinschalige landbouwgebied bevinden. Dichterbij Berchem dat zich, naast een kleine bewoningsconcentratie rond de kerk, verder ontwikkeld als een straatdorp, vinden we domein Het Boshof en enkele omgrachte domeinen. Tussen Antwerpen en Hoboken komen we opnieuw in de polder terecht, duidelijk te merken aan de verdeling van het landbouwgebied in regelmatige lange smalle percelen. Tegen de boord van de Schelde aan merken we een brede strook moerassige beemden, naar het noorden toe gevolgd door langwerpige landbouwpercelen en stukken bos. Stilaan wordt het landschap opener en bevinden we ons in een uitgestrekt vochtig weidegebied, waarin een wiel, dat zich tot het Kiel uitstrekt en waar de aanwezige akkers hoewel ze door hagen omzoomd zijn, terug grotere afmetingen hebben.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 25 van 89
Figuur 9: Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden (Ferraris), kaartbladen 72 (O²) 2 en 4 Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 26 van 89
Figuur 10: Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden (Ferraris), kaartbladen 89 (D²) 1 en 3
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 27 van 89
2.1.2.
Beschrijving van de bestaande toestand
De bestaande toestand van het projectgebied kan het best worden geïllustreerd aan de hand van Landschapskenmerkenkaart4. Deze kaart, die in opdracht van de Afdeling Monumenten en Landschappen werd opgemaakt, geeft een overzicht van alle landschapsstructurerende elementen en componenten voor heel Vlaanderen. Figuur 11 geeft een overzicht van de structurerende elementen op bovenlokaal niveau in het projectgebied. Door de schaal van de kaart en de wijze van voorstellen worden dominerende kenmerken sterk benadrukt. Meteen valt op hoe de hierboven beschreven evoluties hun stempel hebben gedrukt op het landschap. In het Noorden zijn de haven en de daarbij horende industriële ontwikkelingen overheersend.
4
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Bouwkundig erfgoed en Landschappen (2000) Landschapskenmerkenkaart, Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 28 van 89
Figuur 12: Landschapswaarden in het plangebied (Bron: Beschermde Monumenten, stads- en dorps- gezichten, 2001 (OC Product); Gewestplan, vector, 2002 (OC Product); Landschapsatlas, 2001 (OC Product); CORINE, 1996 (OC Product)) geeft een overzicht van de belangrijkste landschapswaarderingen binnen het plangebied. De kaart is een combinatie van: •
Relictzones en ankerplaatsen uit de landschapsatlas;
•
Landschapsaanduidingen van de gewestplannen;
•
Beschermde monumenten, landschappen en dorps- en stadsgezichten.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 29 van 90
Figuur 11: Landschapskenmerkenkaart Beide kaarten kunnen als complementair worden beschouwd. Terwijl de landschapskenmerkenkaart de nadruk legt op het structurerende karakter van de elementen geeft figuur twee vooral een kwalitatieve invulling. Van het voormalige (polder)landschap en zijn relicten blijft momenteel nog weinig over. In het vroegere poldergebied zijn bijna alle gronden opgeofferd aan de havenuitbreiding, waarbij in de periode 1958-1965 de dorpen Oosterweel, Oorderen, Wilmarsdonk en Lillo volledig van de kaart verdwenen. Alleen het kerktorentje van Wilmarsdonk, het kerkje van Oosterweel, Lillo-Fort -dat nog een bijna identieke plattegrond vertoont met de 16de-17de-eeuwse situatie- de molen van LilloKruisweg en een gedeelte van het Noordkasteel bleven als schaarse relicten in het gebied achter. Van de vroegere polders blijft nog slechts een fractie over ter hoogte van de Oude en Nieuwe Noordlandpolder. Bij het natuurgebied De Kuifeend vinden we "De Oude Geul", een kreek gevormd door een vroegere Scheldedoorbraak. Het beschermde landschap "De Oude Landen" te Ekeren is gedeeltelijk een relict van een beekdal (Oudelandse Beek) in de Scheldevallei. Van de oorspronkelijke landschapsstructuren bij de Schelde zijn de buitendijkse restanten van de schorre-en slikkegebieden van de natuurreservaten Galgenschoor en Groot Buitenschoor sinds 1985 beschermde landschappen. De oudste delen van de haven (Bonapartedok, Willemdok,…) worden niet meer gebruikt voor de havenactiviteiten. Met het verdwijnen van deze activiteiten stelt zich de vraag naar herbestemming. De laatste jaren is er een sterke tendens tot ‘gentrification’ van de oude havenbuurten, o.m. door het ombouwen van oude pakhuizen tot lofts en kantoren. Momenteel leidt dit fenomeen tot een revival van ‘het Eilandje’. Intussen is men zich ook steeds meer bewust van de historische waarde van deze gebieden en de oude haveninstallaties. Recent nog werden een aantal relicten (kranen, sluiswachtershuisjes,…) als monument beschermd. Met uitzondering van de vestingswerken rond Antwerpen, die bij de aanleg van de R1 in de jaren zestig van vorige eeuw werden gesloopt, is het grootste gedeelte van de 19de eeuwse fortengordel(s) rond Antwerpen bewaard gebleven. Enkel fort nr. 1 werd afgebroken. Het vrijgekomen terrein werd o.m. ingevuld met de bouw het Wijnegem Shopping Center. Ook van oudere fortificaties zijn nog relicten terug te vinden. Van de 16de eeuwse versterkingen bleef enkel het tracé bewaard (Leien), samen met ondergrondse gedeelten die bij de heraanleg van de Leien boven komen. Ook deze elementen zijn duidelijk herkenbaar op de landschapskenmerkenkaart. de
De toenemende verstedelijking, vooral vanaf het eind van de 19 eeuw heeft de omgeving van de stad Antwerpen onherkenbaar veranderd. Enkel de ligging van een aantal straten en pleinen verwijst naar de vroegere toestand. De kasteeldomeinen die door de Antwerpse burgerij werden opgericht de vanaf de 15 eeuw vormen nu belangrijke groene ruimten in de verstedelijkte omgeving. De begrenzing van de verstedelijking wordt grosso modo gevormd door de 19de eeuwse fortengordel. Daar waar belangrijke infrastructuren deze gordel doorbreken (A12, E19, spoor, Albertkanaal,..) hebben verstedelijking en industriezones zich nog verder ontwikkeld. De radiale aanleg van de talrijke ontsluitingsinfrastructuren hebben het plangebied als een taart opgedeeld in talrijke kleine stukken. De Schelde is en blijft een belangrijk structurerend element. Zelden treft men aan weerszijden van de Schelde een vergelijkbare structuur aan. Enkel daar waar de haven gebieden heeft ingepalmd neemt het scheidende karakter van de rivier af. Opvallend is ook hoe het oostelijk linkeroevergebied nog grotendeels ‘onontgonnen’ blijft, met uitzondering van de infrastructuren en de bewoning langs de Schelde5. Ook de aanwezigheid van een aantal artificiële plassen springt in het oog (Blokkersdijk, Galgenweel, Burchtse weel).
5
De landschapskenmerkenkaart vertoont hier een fout. Het gebied ten zuiden van de Blancefloerlaan staat ingekleurd als industriezone, terwijl het hier om ‘nieuwe nederzetting’ dient te gaan.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 30 van 90
Figuur 12: Landschapswaarden in het plangebied (Bron: Beschermde Monumenten, stads- en dorps- gezichten, 2001 (OC Product); Gewestplan, vector, 2002 (OC Product); Landschapsatlas, 2001 (OC Product); CORINE, 1996 (OC Product))
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 31 van 90
2.2. Effecten en evaluatie op planniveau Uit wat voorafgaat blijkt duidelijk dat het plangebied een bewogen geschiedenis heeft gekend. Belangrijk is de cultuurhistorische identiteit in zowel het stedelijke als het landelijke gebied te erkennen en herkenbaar te houden als kwaliteit en als uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen, zoals dit wordt vooropgesteld in de Belvederenota van het Nederlandse Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen6. De benadering die zal gevolgd worden inzake de beoordeling met betrekking tot Monumenten en Landschappen is dan ook behoud door ontwikkeling. Cultuurhistoriebeleid hoeft geen restrictief regime te zijn dat ontwikkelingen weert, maar zal veeleer randvoorwaarden stellen voor de vormgeving van ontwikkelingen. De beoordeling van de effecten op het gebied van Monumenten, Landschappen en Materiële Goederen in het algemeen zal hiermede dan ook terdege rekening houden. Er zal met andere woorden worden nagegaan in welke mate de geplande projecten de ontwikkeling van erfgoed in de weg staan of net stimuleren. Daarbij speelt het kwantitatieve een ondergeschikte rol. Het zou immers ondenkbaar zijn bv. het aantal monumenten de doorslag te laten geven in een tracékeuze, zonder rekening te houden met de waardering ervan en het effect van de ingreep.
2.2.1.
0-Strategie
De nulstrategie heeft tot gevolg dat op het gebied van bouwkundig erfgoed, landschappen en goederen in het algemeen alles bij het oude blijft. Dit leidt enerzijds tot het behoud van het bestaande, maar biedt anderzijds geen aanleiding tot het oplossen van bestaande knelpunten of het uitwerken van een visie op lange termijn. De bestaande toestand wordt –zoals ook voorzien in een aantal beleidsdocumenten- gebetonneerd. Het bestaande patrimonium is (althans gedeeltelijk) ook in zijn bestaan bedreigd door andere ontwikkelingen in het gebied. Zo zullen de geplande uitbreiding van de woonwijken op Linkeroever ter hoogte van de middenvijver en de stedelijke ontwikkeling ten noorden van het Galgenweel de bestaande versnippering open ruimte nog versterken. Mogelijke ingrepen in het kader van de herziening van het Sigmaplan kunnen de evolutie van de zone langs de oevers van de Schelde sterk beïnvloeden. De geplande dijkophogingen en een eventuele bouw van een stormvloedkering ter hoogte van Oosterweel dienen hier vermeld. Ook ten noorden van Antwerpen zullen geplande projecten (bv. de spoorwegprojecten en de ontwikkelingen ter hoogte van het eilandje) een impact hebben op het patrimonium. Vooral het ‘industriële’ erfgoed, dat onlangs nog aanleiding gegeven heeft tot een aantal beschermingen, verdient bijzondere aandacht. Het betreft hier steeds relatief kleinschalige ingrepen. Hierdoor neemt echter de kans op een sluipende achteruitgang toe. Het gebrek aan afstemming zou kunnen leiden tot een verdere versnippering en een weinig optimale benutting van de geboden kansen. Het valt bovendien te verwachten dat de suburbane gebieden rond Antwerpen verder blijven uitdeinen. Er zijn weinig fysische grenzen die deze groei kunnen afremmen. Enkel planologische en beschermingsmaatregelen kunnen grenzen stellen. De verkeerswisselaar op Linkeroever zal op termijn (gezien de geplande ontwikkelingen aldaar de nieuwe grens van het stedelijke gebied worden. Daardoor dreigen overblijvende open ruimtes op LO steeds meer in de verdrukking te geraken.
6
MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN (1999). Belvedere, beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Den Haag, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 32 van 90
2.2.2.
Strategie 1: Masterplan met Oosterweelverbinding
De Masterplanstrategie heeft vergaande gevolgen voor de betrokken deelgebieden. In wat volgt wordt dieper ingegaan op wat deze gevolgen kunnen zijn op het niveau van het plan. Voor de effecten op de verschillende deelgebieden verwijzen we naar het volgende hoofdstuk. Het project dat het meest in het oog springt en wat betreft effecten het meest ingrijpend is, is ongetwijfeld de sluiting van de kleine ring, de Oosterweelverbinding, Het hoeft geen betoog dat deze ingreep zowel door de aard van het werk (tunnel, viaduct, weginfrastructuur) als de omvang ervan een grote impact zal hebben op het gebied ten noorden en ten westen van Antwerpen. Belangrijk is dat deze ingreep niet enkel visueel van belang is, maar structureel ingrijpt in het landschap. Een dergelijke structurele verandering brengt steeds de vernietiging met zich mee van bestaande (erfgoed)waarden. Hij biedt echter ook nieuwe mogelijkheden tot het opnieuw structureren van een gefragmenteerd gebied. Hoewel de andere ingrepen, door het feit dat zij geen nieuw open gebied aansnijden, minder ingrijpend zijn op landschappelijk gebied, zijn de effecten –maar ook de uitdagingen- niet onaanzienlijk. Belangrijk daarbij is dat heel wat van de geplande ingrepen (R1, Singel, Leien) zich bevinden op het tracé van de verschillende defensieve stadswallen die de stad heeft gekend. Dit betekent alvast dat veel aandacht zal dienen te gaan naar archeologisch vooronderzoek en naar het valoriseren van dit vaak miskend erfgoed. Sleutelprojecten hierbij zijn de tweede fase van de werken aan de Leien en ingrepen aan de Singel, al dan niet in combinatie met de R1. Landschap De voornaamste landschappelijke effecten situeren zich op gebiedsniveau en in het bijzonder op het Linkeroevergebied. De keuze voor het rondmaken van de ring R0 (en de daarbijhorende tracékeuze) zal belangrijke gevolgen hebben op de structurele evolutie van het gebied. Een dergelijke ringstructuur functioneert vaak als een natuurlijke grens tussen het stedelijke en het buitengebied. Dit heeft onvermijdelijk landschappelijke gevolgen, zeker op de lange termijn. Afhankelijk van de gekozen variant kan de heraanleg van de Singel een positieve of negatieve structurerende werking hebben op de omgeving. De optie ‘tunnelsingel’ bestendigt en versterkt de huidige scheidende rol die de Singel vervult tussen de binnenstad en de randgemeenten. Het aanleggen van tunnels bevordert weliswaar de (auto)oversteekbaarheid, maar de fysieke grens blijft bestaan. Indien wordt geopteerd voor de groene Singel dienen zich tal van interessante ontwikkelingsmogelijkheden aan, zowel naar de creatie van open ruimte als naar het ontwikkelen van nieuwe kantoren, woningen e.d.; (zie hiervoor bij het Technisch Deelrapport Mens-Ruimtelijke Aspecten). Er dient benadrukt te worden dat Antwerpen en het betrokken (primair) studiegebied sterk dynamisch zijn. Sinds mensenheugenis heeft het gebied hierdoor steeds grondige wijzigingen ondergaan. Dit is de duidelijk zichtbaar op historische kaarten. Van de toestand uit de 18 eeuw, die o.m. op de kaarten van Ferraris zichtbaar is, blijven nog enkel schaarse relicten over. De dominante structuren uit de achttiende eeuw (citadel, Spaanse omwalling, polders) zijn nagenoeg volledig verdwenen. Ook negentiende-eeuwse landschappelijke ingrepen zoals de Brialmontgordel en de bijbehorende kazernes en forten zijn al verdwenen of enkel als relict herkenbaar. In zulk een dynamische omgeving hebben de menselijke ingrepen een beperkte levensduur. Dit betekent echter wel dat schaarse relicten een hoge waardering dienen te krijgen, maar dat bovenal keuzes moeten gericht zijn op het sturen van de dynamiek, eerder dan op het leveren van achterhoedegevechten. Grote structurele ingrepen vormen immers de basis voor de verdere evolutie. Een visie op de gewenste evolutie is bijgevolg noodzakelijk. Bouwkundig erfgoed Het belangrijkste bouwkundig erfgoed dat door een uitvoering van de Masterplanstrategie 1 wordt bedreigd houden verband met de rol van Antwerpen als defensief bolwerk. Dit heeft alles te maken met de herbenutting van de opeenvolgende stadswallen als tracé voor ringwegen (Leien, R1, R11). Alle ingrepen in de buurt van deze infrastructuren zullen dus gevolgen hebben op wat nog rest van dit Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 33 van 90
patrimonium. Zo worden o.m. de restanten van het Noordkasteel en de defensieve dijk ten westen van Zwijndrecht mogelijk bedreigd. Verder zal het inplanten het tracé van de Oosterweelverbinding en met name de aansluiting met de R1 in Merksem een sterke structurele invloed hebben op het oude havengebied. De erfgoedwaarden in dit gebied zijn hierdoor onmiskenbaar bedreigd. Dit geldt –zij het in mindere mate- ook voor ingrepen in het havengebied zelf (sluizen, Albertkanaal). Een beoordeling van deze ingrepen kan echter enkel op gebiedsniveau. De invloed van tramverlengingen, de heraanleg van de St.-Bernardsesteenweg en de herinrichting van de Leien dient nagegaan te worden op het niveau van het project. Vermits het hier bijna uitsluitend gaat om herinrichting van bestaande wegen zal het effect op bouwkundig erfgoed klein, zoniet onbestaande zijn, zeker vergeleken met het nulalternatief. Archeologie Het inschatten van de impact van het Masterplan op het archeologisch patrimonium is niet eenvoudig. In de eerste plaats is een voorafgaande advisering wat betreft de inplanting van de verstoringen (tracés) door het verstrekken van een ‘archeologische inventaris’ onmogelijk. Een dergelijke inventaris is immers steeds onvolledig en weerspiegelt de archeologische realiteit slechts voor een fractie. Desalniettemin werden voor de verschillende deelgebieden de inventarissen van de gekende vindplaatsen opgevraagd uit de Centrale Archeologische Inventaris7. Deze zijn vooral van belang om de locaties van verdwenen (defensieve) bouwwerken onder de aandacht te brengen. Bovendien is een sterk beperkende factor m.b.t. het ‘Masterplan’ het feit dat het hier vaak om alluviale of opgespoten gronden gaat, i.e. gronden waar de mogelijkheden tot detectie van archeologische vindplaatsen door bijvoorbeeld veldkartering beperkt zijn door de afdekkende werking van het alluviaal pakket of de opgespoten specie. We kunnen inderdaad merken wanneer we een inventaris van gekende archeologische vindplaatsen projecteren op de bodemkaart dat deze slechts zelden in het alluviaal gebied gesitueerd zijn. Dit betekent echter niet dat de archeologische mogelijkheden van deze alluviale gebieden beperkt zijn. De afdekkende werking van het alluvium en de dikwijls constant vochtige omstandigheden van de bodem laten immers mogelijkheden naar een goede conservering van organische materialen toe, wat op de hoger gelegen gronden meestal niet het geval is. Ook zorgt de afdekkende werking van het alluviaal pakket dikwijls voor zeer goede bewaring van het archeologisch bodemarchief. Vroegere vondsten uit verschillende periodes bevestigen dit. Zo werden bij het uitgraven van het Verrebroekdok vroeg-mesolitische nederzettingen opgegraven (ca. 8000 v.C.)8. Bij de graafwerken aan het Deurganckdok werden zowel een finaal-mesolitische / vroeg neolithische nederzetting (4950-4600 v.C.) als een goed bewaarde middeleeuwse kogge 9 opgegraven. Naast de gunstige bewaringsomstandigheden vanuit bodemkundig oogpunt moeten we nog vermelden dat de rivieren uiteraard altijd een aantrekkingspool zijn geweest voor de mens. Het is dan ook in de buurt van rivieren dat dikwijls nederzettingen, tijdelijke kampplaatsen e.d. gesitueerd zijn. Ook rituele en funeraire praktijken hielden dikwijls verband met de aanwezigheid van water. De randen van het alluviaal gebied waren voorkeursgebieden voor de inplanting van nederzettingen, doorheen vrijwel alle periodes. Van het intensieve gebruik van de Schelde als waterweg blijven weinig archeologische sporen over. Tot op heden zijn overblijfsels van waterbouwkundige werken schaars.
7
De databank van het CAI omvat zones waar reeds erfgoedwaarden onderzocht werden, waar toevalsvondseten werden gedaan of waar systematische prospectie laat vermoeden dat er zich een archeologische site kan bevinden. Veel van deze vindplaatsen dienen nog geëvalueerd te worden op hun waarde.
8
Ph. Crombé: Verrebroek, ‘dok’: Vroeg-mesolitische nederzetting [WWW]. (z.d.). Centrale Archeologische Inventaris: URL http://cai.erfgoed.net/sdx/cai_publiek/toon.xsp?id=04 [25.03.2004].
9
Ph. Crombé: Doel, ‘Deurganckdok’: Finaal-mesolitische/vroeg-neolitische nederzetting [WWW]. (z.d.). Centrale Archeologische Inventaris: URL http://cai.erfgoed.net/sdx/cai_publiek/toon.xsp?id=05 [25.03.2004].
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 34 van 90
Enkele zeldzame resten van schepen (o.m. te Oosterweel) vormen een belangrijke bron van informatie. Gezien al deze aspecten, is het dus methodologisch incorrect en praktisch onmogelijk om vanuit archeologische hoek in de planningfase vanuit een inventaris concrete en correcte uitspraken te doen. Daarom is het aangewezen eerder te werken aan een integratie van archeologisch onderzoek in de uitvoeringswerkzaamheden van de verschillende projecten. De verschillende stappen in de aanpak worden verder beschreven onder hoofdstuk 4: Voorstel voor monitoring en evaluatie van de effecten. Volgende wettelijke bepalingen en richtlijnen zijn van belang voor de hieronder voorgestelde aanpak: -
Het ‘decreet houdende bescherming van het archeologisch patrimonium” van 30 juni 1993 (B.S. 15/09/1993);
-
Besluit van de Vlaamse regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 12 december 2003;
-
De ‘Europese Conventie ter bescherming van het Archeologisch Erfgoed’ (Valetta, 16/01/1992), goedgekeurd door de Vlaamse regering (12-10-2001).
Vanuit de concrete plannen voor de inplanting van de verstoringen, dienen de archeologen betrokken te worden in de coördinatievergaderingen van de verschillende werken. Er dient daarbij steeds rekening gehouden te worden met een archeologisch vooronderzoek over de oppervlakte van de geplande verstoringen en/of controle tijdens de werken. De inpassing van het archeologisch onderzoek wordt daarbij opgenomen in de bestekvoorschriften. Hieronder worden de verschillende fasen voor dit onderzoek geschetst. Er zal dienen gewerkt te worden in verschillende fasen, op basis van de geplande verstoringen. De verschillende fasen van het onderzoek moeten telkens specifiek per onderzoeksgebied in welomschreven projecten worden vastgelegd. Hiervoor dienen in contractuele overeenkomsten voldoende tijd en middelen te worden voorzien. Er zal voor elk van de projecten moeten worden nagegaan in hoeverre archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Deze beslissing gebeurt het best zo lang mogelijk voor de aanvang van de werken. Fase 1: Globale bodemkartering In niet opgespoten zones is het aangewezen om in eerste instantie een veldkartering uit te voeren op de gronden die dit toelaten. Eventuele vondsten kunnen al een aanwijzing geven over de aanwezigheid van een site, niet over de aard of de uitgestrektheid. De afwezigheid van archeologische vondsten wil echter niet zeggen dat er geen sites aanwezig zijn. In tweede instantie kan via boringen nagegaan worden in hoeverre de bodem verstoord is. De kans is echter zeer klein dat via boringen een site kan opgespoord worden. Voor de detectie van prehistorische sites kan deze methode wel uitgevoerd worden. Fase 2: Gerichte prospectie via boringen of proefsleuven Enkel aan de hand van een systematisch proefsleuvenonderzoek kan bepaald worden of er sites aanwezig zijn, en wat hun omvang is. Deze stap is absoluut noodzakelijk wil men kunnen inschatten welke de impact van de werken op het archeologisch patrimonium is. Voor verder onderzoek van prehistorische sites dienen proefputten gegraven te worden. Fase 3: Aanvullend archeologisch onderzoek (opgravingen) Op basis van de vorige twee stappen dienen eventueel opgravingen uitgevoerd te worden. Hierbij dient steeds in aanmerking genomen te worden dat de aard van de terreinen meestal zal vereisen dat er voldoende tijd wordt voorzien voor drainage vóór de aanvang van de opgravingen (eventueel met gebruik van damplanken). De opgravingen dienen te gebeuren in verschillende stappen: -
in een eerste stap wordt de teelaarde, de opgespoten grond en het alluvium afgegraven tot op het niveau bepaald door de aanwezige archeoloog. Na het afgraven mag de sleuf niet meer betreden worden met zwaar materieel teneinde de archeologische sporen niet te vernielen;
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 35 van 90
-
tijdens de tweede stap wordt een archeologische controle uitgevoerd, ev. gevolgd door een onderzoek. De termijn van dit onderzoek zal afhankelijk zijn van verschillende factoren (aard en hoeveelheid van de archeologische sporen, werkplanning binnen het project). Dit kan variëren van enkele dagen tot maanden.
Fase 4: Archeologische begeleiding van de werken Het is bij voorbaat duidelijk dat –gezien de specifieke context waarin dient gewerkt te worden- het hierboven beschreven vooronderzoek niet steeds mogelijk zal zijn. Dit kan zowel met de omstandigheden ter plaats (bv. opgespoten terreinen) als de toegepaste technieken (baggeren). Daarom is het van primordiaal belang dat archeologen de verschillende fases van het werk van nabij kunnen opvolgen en –in overleg met de opdrachtgevers en uitvoerders- bijkomend onderzoek kunnen uitvoeren. Overleg met de bevoegde instanties m.b.t. de organisatie van de archeologische begeleiding is reeds opgestart.
2.2.3. Strategie 2: Masterplan zonder Oosterweelverbinding met extra Kennedyverbinding Door het wegvallen van de Oosterweelverbining valt ook de belangrijkste ruimtelijke ingreep weg. De landschappelijke impact wordt hierdoor gereduceerd tot de impact ten gevolge van de heraanleg van de Ring-Singel combinatie. De bouw van een extra Kennedyverbinding parallel met de Kennedytunnel zal –zeker indien gekozen wordt voor een brug- sterk beeldbepalend zijn. De nieuwe verbinding maakt dan deel uit van een infrastructuurbundel, samen met de R1 en het Galgenweel. Landschap Op Linkeroever zal de oostzijde van het Galgenweel het meeste invloed ondervinden. Beide gebieden zijn nu sterk onderbenut en kunnen wel varen bij een nieuwe structurering, dit echter op voorwaarde dat de sterke punten die beide gebieden kenmerken worden bewaard. De bouw van een nieuwe verbinding zal onmiskenbaar de grenzen van de stad tastbaar maken. Indien wordt gekozen voor een brug kan deze, indien goed ontworpen een aanzienlijke landschappelijke meerwaarde betekenen als landmark. De impact op de (landschappelijke) ontwikkelingsmogelijkheden van beide gebieden is minder positief. Er kan aangenomen worden dat het toevoegen van een lokale verbinding de ontwikkelingsdruk op de open ruimte op het Linkeroevergebied aanzienlijk zal doen toenemen. De reeds geplande ontwikkelingen (Middenvijver, Galgenweel) worden versterkt. Er dient over gewaakt te worden dat het lokale karakter van de ontsluiting wordt bewaard. Anders dreigt de route aantrekkelijk te worden voor sluipverkeer uit het Waasland, zeker bij calamiteiten. De betere lokale ontsluiting zal ongetwijfeld extra druk leggen op de nog niet ‘ontwikkelde’ gebieden, zeker deze die niet als natuurgebied zijn ingekleurd. Het is bijgevolg niet denkbeeldig dat op lange termijn hierdoor de verstedelijkingsdruk, ook op Zwijndrecht en Beveren sterk toeneemt. De schaarse landschapsrelicten in het gebied kunnen hiervan het slachtoffer worden. Met betrekking tot de impact van de heraanleg van de Singel verwijzen we naar strategie 1. Bouwkundig erfgoed De voornaamste impact op het gebouwd erfgoed verlegt zich van het noorden van de stad naar het zuiden. Op rechteroever is hier vooral de omgeving van het voormalig goederenstation Zuid van belang. Het (sinds 1998 bij wet beschermde) station vormt de kern van een mogelijk nieuwe stadsontwikkeling. Op Linkeroever is geen bijkomend bouwkundig erfgoed bedreigd. Het wegvallen van de Oosterweelverbinding vermindert wel aanzienlijk de directe impact van het Masterplan, vooral op de Rechteroever. Archeologie Met betrekking tot archeologie blijft dezelfde benadering gelden als hiervoor beschreven. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 36 van 90
2.2.4. Strategie 3: Masterplan zonder Oosterweelverbinding of extra Kennedyverbinding Door het wegvallen van de Oosterweelverbining en de Kennedyverbinding vallen de belangrijkste ruimtelijke ingrepen weg. De landschappelijke impact wordt hierdoor gereduceerd tot de impact ten gevolge van de heraanleg van de Ring-Singel combinatie. Archeologie Met betrekking tot Archeologie blijft dezelfde benadering gelden als hiervoor beschreven. Bouwkundig erfgoed De voornaamste impact op het gebouwd erfgoed verlegt zich van het noorden van de stad naar de ringzone. Het wegvallen van de Oosterweelverbinding vermindert aanzienlijk de impact van het Masterplan, vooral op de Rechteroever. Landschap De landschappelijke impact van het Masterplan zonder extra Scheldeoeververbinding is grosso modo dezelfde als bij de nulstrategie. Alle overblijvende ingrepen bevinden zich immers binnen de grenzen van bestaande infrastructuren. Als autonome ontwikkeling is vooral de verdere verstedelijking van Linkeroever (Middenvijver, Galgenweel) en het gebied rond het Eilandje van belang. Daarbij kunnen de ontwikkelingen ter hoogte van het eilandje vanuit landschappelijk oogpunt als eerder positief worden beschouwd, terwijl de verdere reductie van de open ruimte op Linkeroever eerder negatief is te evalueren. Met betrekking tot de impact van de heraanleg van de Singel verwijzen we naar strategie 1.
2.3. Conclusies 2.3.1.
Overzicht van de resultaten
0
--
-
0
Impact op de landschapsstructuur
0
-/+
-
0
Visuele impact
0
-
0/+
0
Directe impact (vernietiging)
0
0
0
0
Indirecte impact (contextverlies)
0
-
0
0
Impact op Bouwkundig erfgoed
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Strategie 3
Aantasting oppervlakte landschap
Strategie 2
Impact op het landschap
Strategie 1
Detailcriterium
0-strategie
Hoofdcriterium
Pagina 37 van 90
Impact op archeologisch patrimonium
2.3.2.
Bodemverstoring
0
--
-
-
Conclusie
De impact op Monumenten, Landschappen en materiële goederen in het algemeen is sterk gerelateerd aan de omvang van de ingrepen die deel zullen uitmaken van de definitieve versie van het Masterplan. Vermits de verschillende strategieën vooral onderscheidend zijn m.b.t. het aantal ingrepen is dit duidelijk te zien in de eindbeoordeling. Algemeen kan gesteld worden dat de impact op het landschap in grote mate bepaald zal worden door de keuzes die op gebiedsniveau zullen worden gemaakt. Die zullen immers bepalend zijn voor zowel de impact op de bestaande landschappen als op het ontstaan van nieuwe (waardevolle) landschappen in het projectgebied. Daarbij dient zeker vermeld te worden dat de huidige toestand (vooral met betrekking tot het linkeroevergebied en de Ringzone) verre van ideaal is. Drastische ingrepen zoals voorzien in het Masterplan kunnen –indien hieraan voldoende aandacht wordt besteedeen aanleiding zijn om het ruimtelijk functioneren van deze gebieden opnieuw te bekijken. Dit kan leiden tot een versterking van de landschappelijke structuur. Daarom wordt voor het detailcriterium geen eenduidige score weergegeven. De directe impact op het gebouwde patrimonium is zo goed als onbestaande, met uitzondering van het Rechteroevergebied (Noordkasteel, Eilandje). De indirecte impact is in dit gebied niet onaanzienlijk. De context van de bestaande (haven)gebouwen dreigt grondig verstoord te geraken door de aanleg van de Oosterweelverbinding. Het spreekt voor zich dat de het niet aanleggen van deze verbinding (Strategie 0, 2 en 3) deze impact uitsluit. De aanleg van een extra Kennedyverbinding (strategie 2) heeft mogelijk een indirecte impact op het vroegere goederenstation Zuid, dat de kern van een stedelijk herwaarderingsproject vormt. De invloed op het archeologisch patrimonium is in hoge mate functie van de vergravingen die zullen plaatsvinden. Ook hier is de voornaamste impact te verwachten bij de aanleg van de Oosterweelverbinding. Daarnaast kunnen ook de werken aan de Leien, de Singel en het Albertkanaal belangrijke vondsten aan het licht brengen. Vermits in de meeste gevallen niet te voorzien is waar dergelijke vondsten zullen voorkomen is het van primordiaal belang dat van bij de opmaak van de plannen archeologische begeleiding wordt voorzien.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 38 van 90
3.
GEBIEDSNIVEAU
Uit het onderzoek op planniveau en de afweging blijkt duidelijk dat strategie 1A en 1B (Masterplanstrategie met tolheffing) het beste scoren in de algemene beoordeling. Voor het onderzoek op gebiedsniveau werd geopteerd om strategie 1B te weerhouden. Deze strategie scoort immers beter dan 1A voor wat betreft de basis(mobiliteits)doelstelling die ten gronde ligt aan het Masterplan. Daarom wordt strategie 1B (Masterplanstrategie met tol) als ‘Meest plausibele strategie’ naar voor geschoven en gebruikt als basis voor de evaluatie op gebiedsniveau.
3.1. Antwerpen Noord 3.1.1.
Beschrijving van de bestaande toestand
Het gebied Antwerpen Noord wordt gekenmerkt door een zeer sterke verstedelijking die gepaard ging met de havenontwikkeling. In wat volgt wordt kort ingegaan op de belangrijkste relict(landschapp)en. Daarbij wordt tevens melding gemaakt van een aantal relicten net buiten het aandachtsgebied, waarop de ingrepen mogelijkerwijze een (landschappelijke) invloed hebben. Onderstaande figuur geeft een overzicht van de landschapswaarden die onderscheiden kunnen worden in het deelgebied.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 39 van 90
Figuur 13: Landschapswaarden in Antwerpen Noord
3.1.1.1.
Het Eilandje
Ontstaan rond 1550 is het Eilandje het oudste havengebied van Antwerpen. Vooral tijdens de 19de eeuw kwam het gebied tot bloei en vormde het de kern van de Antwerpse havenactiviteiten. Rond het Bonapartedok, Willemdok en Kattendijkdok werd een rastervormige stadswijk met pakhuizen gebouwd, die leek op een verzameling kleine 'eilandjes'. In de loop van de 20ste eeuw, door de noordelijke uitbouw van de Antwerpse haven, keerde het tij: van een bedrijvige buurt veranderde het Eilandje langzaam maar zeker in een verlaten stadsdeel zonder leven. Na het opstellen van o.m. een Masterplan voor het gebied wordt volop gewerkt aan de stedenbouwkundige renovatie van de buurt.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 40 van 90
Figuur 14: Kattendijkdok / Royerssluis, Amerikadok en restanten Noordkasteel Het eilandje is vooral stedenbouwkundig van groot belang en zal bijgevolg vooral worden beschouwd bij mens-ruimtelijke ordening. Wel van belang is de historische waarde van dit oude havengebied, die haar weerslag vindt in de aanwezigheid van groot aantal beschermde monumenten rond het Kattendijkdok. Zo o.m. •
Pomphuis voormalig droogdok 7;
•
Brandweerkazerne Kaai 63;
•
Sasmeesterswoning Royerssluis;
•
Pomphuis ter hoogte van droogdok 1;
•
Stadsdroogdokken 1 tot 6 en 8 tot 10;
•
Sluiswachtershuisjes langs de noord- en zuidzijde van de Kattendijksluis;
•
Sluizencomplex en saskom Kattendijksluis;
• Kaaimuren van het Kattendijkdok. Figuur 16 geeft een goed overzicht. In het rood zijn de monumenten aangeduid. Het zwart zijn het Noordkasteel en de schorren langs de Schelde.
Figuur 15: Brandweerkazerne en tracé Oosterweelverbinding vanaf Albertkanaal
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 41 van 90
Figuur 16: Overzicht van de beschermde monumenten in de omgeving van het Eilandje 3.1.1.2.
Scheldeoevers en Noordkasteel
Het eilandje sluit aan bij twee open-ruimte relicten langs de Schelde: de brakwaterschorren langs de Schelde en het gebied rond de restanten van het Noordkasteel. De brakwaterschorren zijn één van de weinige landschapsrelicten in dit gebied en maken deel uit van een gebied dat loopt tot aan de Nederlandse grens. Zij zijn reeds sterk verstoord door de achterliggende industrie. In dit gebied werden reeds een aantal archeologische vondsten gedaan. Zo o.m. aardewerk uit vroege IJzertijd nabij Fort Lillo en préhistorische werktuigen (van midden Paleolithicum tot Neolithicum) ter hoogte van Scheldebocht ten zuiden van Fort Lillo. De resten van het Noordkasteel –een deel van de negentiende-eeuwse fortengordel- hebben momenteel voornamelijk een recreatieve functie. Ter hoogte van het Noordkasteel bevindt zich ook de (wettelijk beschermde) Hogere Zeevaartschool, een imposant gebouw in toepasselijke pakketbootstijl uit 1931 van architect Pierre Verbruggen. Met dit ontwerp won de architect een ontwerpwedstrijd die in 1930 door het Ministerie van Transport werd uitgeschreven. In 1933 won hij hiermee de prestigieuze Van de Ven-architectuurprijs.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 42 van 90
Figuur 17: Hogere Zeevaartschool 3.1.1.3.
Oude Landen en Laarse Beek
In het noorden van het deelgebied liggen de Oude Landen, een natuurgebied met belangrijke wetenschappelijke waarde. Het belang ervan wordt duidelijk geïllustreerd door de aanduding als relictzone en de bescherming als landschap. Het is grotendeels een recent gevormd landschap, gevormd door opspuitingen, afgravingen en ontginningen. Het werd wellicht bij de eerste bedijkingen in de 11de eeuw op de Schelde veroverd. In 1906 werd het een groot rangeerstation langsheen spoorlijn Antwerpen - Amsterdam (ophoging met sintels en steenslag). Nadien werd het gebruikt als militair oefenterrein en in 1968 verkocht aan stad Antwerpen. Nu is het een half open landschap met zeer grote verscheidenheid aan bos, struweel, ruigte, grasland, rietland, moeras, enz.; mooi kronkelende kreekoevers afgewisseld met rechte afwateringsgreppels (uit poldertijd) zorgen voor landschappelijke aantrekkelijkheid. 3.1.1.4.
Kasteelparken
Verder naar het noorden en oosten van de stad zijn de belangrijkste relicten de kastelen en kasteelparken van Schoten en Merksem, met o.m. het kasteel Boekenberg. Deze kasteelparken ontstonden vanaf de 15de eeuw als buitengoederen van de Antwerpse burgerij. Nu zijn het zeldzame groene ruimten in een sterk verstedelijkt gebied. De belangrijkste zijn: het Domein Ertbrugge - Zwarte Arend, het Kasteeldomein Amerlo, het Kasteel van Schoten en Calesberg. Het Kasteel Boekenberg, het Kasteel Rozendaal, het Kasteel Groenendaal en het Kasteel De Wijngaard. 3.1.1.5.
Albertkanaal
Het Albertkanaal werd aangelegd in de jaren 1930-1939 om de verbinding te verbeteren van de Belgische havens met hun hinterland, voor een gemakkelijke afvoer van steenkool uit het Kempisch bekken en ten behoeve van de staalnijverheid rond Luik. In de jaren zestig werd een aanvang genomen met belangrijke verbredingswerken. Door gebrek aan budgettaire middelen is de geplande verbreding nog steeds niet voltooid. De recente evoluties in de binnenvaart hebben echter gemaakt dat niet zozeer de breedte van het kanaal (duwbakkonvooien) dan wel de hoogte onder de bruggen (containertransport) het belangrijkste knelpunt vormen. Op de Ferrariskaart is de Schijnvallei een vruchtbaar akkerlandschap met verspreide dorpskernen en geïsoleerde hoeven en kasteelparken (zie ook Figuur 10). Het overgrote deel van het landschap is Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 43 van 90
door de aanleg van het Albertkanaal en de daarbijhorende industriële ontwikkelingen verdwenen. Enkel de omgeving van het Groot Schijn (Rivierenhof) is bewaard gebleven. De directe omgeving van het Albertkanaal, die deel uitmaakt van het deelgebied Antwerpen Noord is volledig ingenomen door industriegebieden. Het Albertkanaal doorsnijdt ter hoogte van Oelegem, Wijnegem en Schoten/Merksem de langgerekte, hoger gelegen en drogere zandruggen die de beide Schijnarmen flankeren. Dergelijke ruggen in de omgeving van belangrijke waterwegen waren van oudsher vrij intens bewoond en kunnen beschouwd worden als gebieden met een belangrijk archeologisch potentieel. Anderzijds doorsnijdt het kanaal ook de alluviale en venige valleien van beide Schijnen en het mondingsgebied aan de Schelde. Dergelijke gebieden werden enkel bewoond op zandige opduikingen, maar speelden wel een belangrijke rol bij riten van de prehistorische mens. Talrijke oudere vondsten in het gebied uit diverse periodes illustreren dit.
3.1.2.
Effecten en evaluatie in Antwerpen Noord
3.1.2.1.
0-variant
Het westelijke gedeelte van het gebied Antwerpen Noord (grondgebied Merksem, Deurne) is volledig dichtgebouwd en zal de komende jaren wellicht nauwelijks evolueren. De bestaande landschapsrelicten -de kasteeldomeinen- blijven zeker behouden. Voor het ‘Eilandje’ en directe omgeving valt te verwachten dat de huidige tendens van heropleving zich voortzet. Het samenvallen van verschillende grote infrastructuurwerken kan de hefboom zijn die dergelijke veranderingen mogelijk maakt. De realisatie van de Noord-Zuid spoorverbinding is van groot belang voor dit gebied. De ingang van de tunnelkoker op Antwerpen-Dam geeft ook hier aanleiding tot het herdenken van de structuur, o.m. met het aanleggen van een parkzone. Gezien de wettelijke bescherming van de belangrijkste erfgoedwaarden in het gebied valt te verwachten dat deze evolutie voornamelijk positieve effecten zal hebben. De Oude Landen te Ekeren worden al geruime tijd als natuurgebied beheerd en werden recent nog uitgebreid. Het Noordkasteel zal zich dan waarschijnlijk terug meer gaan ontwikkelen als (zij het laag-kwalitatief) recreatiegebied voor de nieuwe bewoners van dit gebied. De rest van het gebied behoort tot de haven. Het is weinig waarschijnlijk dat hier de komende jaren belangwekkende evoluties zullen plaatsvinden. De slikken en schorren langs de Schelde kunnen in dit gebied weinig evolueren. De bouw van een stormvloedkering of de ophoging van dijken kunnen wel gevolgen hebben voor dit gebied. Afhankelijk van de inplantingsplaats van een stormvloedkering (in het kader van het Sigmaplan) zullen een deel van de slikken en/of een deel van het Noordkasteel moeten verdwijnen. 3.1.2.2.
Variant Straatsburgdok
Twee projecten zijn van groot belang voor de te verwachten effecten in het deelgebied Antwerpen Noord. De aanleg van de Oosterweelverbinding en de opwaardering van de Singel. De geplande ingrepen m.b.t. de aanpassingen van het Albertkanaal hebben geen significante effecten op monumenten, landschappen en andere materiële goederen, gezien de industriële context waarbinnen dit project zich afspeelt. Enkel met betrekking tot archeologie is een impact mogelijk. De Oosterweelverbinding komt bovengronds ter hoogte van de restanten van het kerkje van Oosterweel. Vandaar stijgt ze verder langs de noordrand van het Noordkasteel om over de Royersluis en het Straatsburgdok aan te sluiten bij het viaduct van Merksem. De aansluiting gebeurt op twee niveaus, waarvan het bovenste over het bestaande viaduct loopt. Een subvariant voorziet in het doortrekken van de Stedelijke Ringweg (SRW) – parallel met de Ringtot aan het nieuwe uitwisselingscomplex t.h.v. Oosterweel.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 44 van 90
Landschap De geplande tunnel loopt door de meest oostelijke uitloper van de slikken en schorren langs de Schelde. Vooral bij aanleg zal hier, door vergraving, vernietiging optreden. Mits de juiste heraanleg kan dit gebied zich naderhand herstellen. De Oosterweelverbinding loopt dwars door de restanten van het Noordkasteel. Dit gebied, dat reeds door vroegere havenuitbreidingen sterk is gereduceerd, dreigt verder versnipperd te worden en een groot deel van zijn historische, landschappelijke en recreatieve waarde te verliezen. Hierdoor verdwijnt een zeldzaam stuk groen in een sterk verstedelijkt gebied en verdwijnt vooral de potentie om uit te groeien tot een belangrijke groene long ten behoeve van de (toekomstige) bewoners van het eilandje. Er dient onderzocht te worden in hoeverre binnen dit gebied (bv. ten noorden van de Kattendijksluis) compensatie kan worden gevonden. Globaal kan gesteld worden dat de ontwikkelingen van het eilandje gehypothekeerd kunnen worden indien men onvoldoende aandacht heeft voor een kwalitatieve uitwerking van deze infrastructuur. De context van zware haveninfrastructuur maakt het mogelijk een oplossing te zoeken die tevens sturend kan zijn voor toekomstige ontwikkelingen. Het sluiten van de R1 zorgt de facto voor een nieuwe grens tussen stad en haven. Het valt dan ook te verwachten dat voor lange tijd deze grens de herwaardering van de oude havengebieden zal begrenzen. Ook de reeds sterke isolatie van het gebied ‘Luchtbal’ zal enkel nog maar toenemen, tenzij hier specifieke maatregelen tot ontsluiting worden genomen. De impact van de geplande tramlijn Ekeren op de Oude landen is onbestaande. De tramlijn bevindt zich immers in de bedding van een bestaande weg en loopt langs het beschermde landschap. De bijkomende infrastructuur verandert niets aan de bestaande, reeds sterk infrastructurele context van de Oude Landen. Bouwkundig erfgoed Door de hoogteligging van de infrastructuur zal niet alleen het visueel effect groot zijn, maar zal ook de relatieve rust grondig worden verstoord. Het geplande viaduct zal op nog geen 50 meter van de Hogere Zeevaartschool lopen. Op dit punt bevindt het bovenste viaduct zich reeds op een hoogte van 25 meter. Het onderste viaduct en de brug van de Singel over de Royerssluis bevinden zich op resp. 15 en 10 meter hoogte. Dit beschermde gebouw zal hierdoor onmiskenbare schade oplopen. Verder op het traject liggen o.m. de –eveneens bij wet beschermde- brandweerkazerne en het vroegere pomphuis. Beide gebouwen horen weliswaar thuis in een infrastructurele context, toch dreigen ook zij een deel van die context te verliezen. Bij doortrekking van de Stedelijke Ring komen beide infrastructuren bovendien geïsoleerd te liggen van de havencontext waarzij deel van uitmaken. De brandweerkazerne wordt a.h.w. in de tang genomen tussen twee viaducten. Het dubbeldeksviaduct in het noorden en de brug van de Stedelijke Ring over de Royerssluis in het zuiden. Van groot belang is de uitwerking van de infrastructuur op de grond. Het grootse gedeelte van het tracé loopt immers over viaducten. Het integreren van deze nieuwe infrastructuren met respect voor de bestaande structuren kan enkel indien bij de keuze van de steunpunten (zowel qua vorm als qua plaats) vertrokken wordt van de structurele kenmerken van het gebied. Het tracé van de stedelijke ring zorgt voor een sterke isolatie van het noordelijk deel van het eilandje en de beschermde monumenten die zich daar bevinden. De andere geplande ingrepen hebben geen impact op bestaand bouwkundig erfgoed. Archeologie Zoals eerder gesteld is het onmogelijk om voorspellingen te doen over mogelijke archeologische vondsten. Afgaand op de geschiedenis van het gebied en eerdere vondsten dient bij de werken op rechteroever terdege rekening te worden gehouden met de deze mogelijkheid. Het tracé van de Oosterweelverbinding bevindt zich gedeeltelijk op het tracé van de 19de eeuwse omwalling en bevindt zich in de directe nabijheid van de Schelde, hetgeen de kansrijkheid sterk verhoogt. Bovendien gaat het hier om tunnelwerken die gepaard gaan met omvangrijke en diepe uitgravingen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 45 van 90
Het Albertkanaal bevindt zich in de oude vallei van het Schijn. Ook hier valt te verwachten dat de nabijheid van de rivier een oude bewoningsgeschiedenis met zich meebrengt. Gekende 10 archeologische sites uit verschillende periodes illustreren dit. De aanleg van de tramlijn Ekeren heeft vermoedelijk geen archeologische impact aangezien het hier om reeds sterk verstoorde terreinen gaat. De gekende archeologische waarden liggen buiten de betrokken zone. Figuur 18 geeft een overzicht van de bekende archeologische waarden in het gebied Antwerpen Noord.
Figuur 18: Gekende archeologische waarden in Antwerpen Noord 3.1.2.3.
Variant Noordrand Eilandje
Variant Noordrand Eilandje verschilt enkel van variant Straatsburgdok wat betreft de ligging van het tracé van de Oosterweelverbinding tussen het Kattendijkdok en het viaduct van Merksem. Het tracé loopt hier gelijk met de Noordrand van het Eilandje. Ook hier is een subvariant voorzien waarbij de Stedelijke Ringweg (SRW) wordt doorgetrokken tot aan het nieuw uitwisselingscomplex Oosterweel. 10
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur, Administratie Waterwegen en Zeewezen, Afdeling Maas en Albertkanaal (1998). Albertkanaal: Verbredingswerken vak Oelegem-Antwerpen, Startnota. Hasselt, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur, pp. 76-81.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 46 van 90
De impactbeschrijving zoals hierboven beschreven blijft volledig geldig. Hierna worden enkel de verschillen tussen beide varianten geduid. Landschappen Het tracé volgt de bestaande begrenzing van het eilandje en is hierdoor ook compacter dan variant A’. Dit tracé versterkt de bestaande structuren en wordt de leesbaarheid verhoogd. De directe belasting op het gebied neemt licht toe. Bouwkundig erfgoed Cfr. 3.1.2.2. Archeologie Cfr. 3.1.2.2.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 47 van 90
3.1.2.4.
Overzicht van de resultaten
Tabel 2: Overzicht van de resultaten voor Antwerpen Noord Hoofdcriterium
Detailcriterium
O-Variant
Variant Straatsburgdok
Variant Straatsburgdok met Stelijke Ringweg
Variant Noordrand Eilandje
Variant Noordrand Eilandje met Stedelijke Ringweg
Impact op het landschap
Aantasting oppervlakte landschap
0
-
--
-
--
Impact op de landschapsstructuur
0
0
-
0
-
Visuele impact
0
-
-
-
-
Directe impact (vernietiging)
0
0
0
0
0
Indirecte impact (contextverlies)
0
-
--
-
--
Bodemverstoring
0
-
-
-
-
Impact op Bouwkundig erfgoed
Impact op archeologisch patrimonium
3.1.3.
Milderende maatregelen
3.1.3.1.
Variant Straatsburgdok
•
Het viaduct van de Oosterweelverbinding zal zowel visueel als functioneel sterk ingrijpen in het gebied Antwerpen Noord. Het is daarom primordiaal dat uitzonderlijke aandacht wordt besteed aan het concept en de vormgeving van dit viaduct. Er dient radicaal gekozen te worden voor het creëren van een landmark, eerder dan voor pogingen om de infrastructuur te verdoezelen. Een kunstwerk is in de eerste plaats bestemd om een functie te vervullen en het minste dat men ervan kan verwachten is dat het die functie vervult met aanvaardbare oprichtings- en bedrijfskosten. Al te vaak echter passen deze kunstwerken slecht in hun omgeving. Een mooie brug is een kunstwerk dat aanspreekt, dat met soberheid voldoet aan wat men ervan verwacht en waarvan de onderdelen duidelijk voldoen aan structurele behoeften. De nieuw aan te leggen infrastructuur dient opgevat te worden als een nieuwe laag in de structuur van het gebied. Daarbij speelt herkenbaarheid, zowel van de bestaande als de nieuwe structuur een belangrijke rol. In dat opzicht is de aanleg van een ontsluitingsweg voor het eilandje als deel van de Stedelijke Ringweg een veel complexere ingreep dan de bouw van een viaduct.
•
Voor alle werken die gepaard gaan met grondverzet dient voldoende tijd en budget voor archeologische begeleiding te worden voorzien. Indien dit onderzoek interessante vondsten oplevert dienen deze (eventueel tijdelijk) voor het publiek toegankelijk te worden gemaakt.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 48 van 90
3.1.3.2.
Variant Noordrand Eilandje
Cfr. 3.1.3.1 3.1.3.3.
Overzicht van de resultaten
Het uitvoeren van de mitigerende maatregelen wijzigt niets aan de onderlinge verhoudingen tussen beide varianten. Zij kunnen echter leiden tot een betere score op bepaalde van de onderzochte impacten, voornamelijk met betrekking tot de visuele impact. Tabel 3: Overzicht van de resultaten voor Antwerpen Noord incl. milderende maatregelen Hoofdcriterium
Detailcriterium
O-Variant
Variant Straatsburgdok
Variant Straatsburgdok met Stedelijke Ringweg
Variant Noordrand Eilandje
Variant Noordrand Eilandje met Stedelijke Ringweg
Impact op het landschap
Aantasting oppervlakte landschap
0
-
--
-
--
Impact op de landschapsstructuur
0
0
-
0
-
Visuele impact
0
+
0
+
0
Directe impact (vernietiging)
0
0
0
0
0
Indirecte impact (contextverlies)
0
-
--
-
--
Bodemverstoring
0
-
-
-
-
Impact op Bouwkundig erfgoed
Impact op archeologisch patrimonium
3.1.4.
Conclusies
De impact van het Masterplan op het deelgebied Antwerpen Noord laat zich vooral voelen op het tracé van de Oosterweelverbinding. De impact is niet landschappelijk in de traditionele zin van het woord. Het betreft hier voornamelijk een sterk industrieelstedelijke omgeving waar infrastructuur ook nu reeds domineert. De geplande ingreep versterkt dit aspect maar zal tevens aanleiding geven tot een nieuwe (fysieke en visuele) begrenzing van de stad. De indirecte impact is aanzienlijk, vooral op een aantal beschermde monumenten. Gezien het structurerende belang van de Oosterweelverbinding dient uitzonderlijke aandacht te gaan naar kwalitatief ontwerp van de infrastructuur, die immers sterk beeldbepalend zal zijn. Beide varianten verschillen weinig fundamenteel, zodat vanuit de discipline Monumenten, Landschappen en Materiële Goederen in het algemeen geen voorkeur kan worden uitgesproken. Het doortrekken van de Stedelijke Ring zorgt voor een zware bijkomende belasting van het gebied die het noordelijk deel van het Eilandje (en het bouwkundig erfgoed aldaar) isoleert.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 49 van 90
3.2. Linkeroever-Oosterweel 3.2.1.
Beschrijving van de bestaande toestand
3.2.1.1.
Ontstaansgeschiedenis
Het landschap op het Linkeroevergebied is sterk beïnvloed door de havenontwikkelingen en de ontwikkeling van delen van het gebied als woonzone. Tot aan de tweede wereldoorlog bestond het Linkeroevergebied voornamelijk uit polders met verspreide polderdorpen. De eerste plannen voor een stedenbouwkundige ontwikkeling op Linkeroever dateren reeds uit 1810. In opdracht van Napoleon Bonaparte maakte de Franse genieofficier Simon Bernard een eerste plan dat o.m. voorzag in een stenen brug tussen beide Scheldeoevers. Vanaf het midden van de 19de eeuw duiken er met de regelmaat van de klok nieuwe ontwerpen op. Bij de ontwikkelingsplannen hoort steevast een nieuwe oeververbinding. Reeds in 1867 wordt voor het eerst een tunnel voorgesteld (1867, Angelo Sedley). Andere ontwerpen (bv. 1868, de la Kethulle) opteren dan weer voor een (draai)brug. In 1906 keurde het Parlement een wetsontwerp goed dat de ontwikkeling van het Linkeroevergebied als voorwerp had. De Borgerweertpolder zou onteigend worden en men zou baggerspecie uit de Zeeschelde storten om dit gebied later bewoonbaar maken. De eerste wereldoorlog zou de uitvoering van de plannen echter uitstellen. In 1928 werd de Intercommunale Maatschappij van den Linkeroever der Schelde of IMALSO opgericht voor de duur van 70 jaar. Imalso had als doel ‘het aanleggen, het onderhouden en het uitbaten van een tunnel onder de Schelde, rechtover Antwerpen, alsmede het productief en te gelde maken van de gronden van de Linkeroever en de uitvoering van al de werken welke dit productief en ten gelde maken zouden kunnen omvatten.’ (sic). De staat verbond zich er toe jaarlijks ten minste 750.000 m³ baggerspecie aan Imalso te leveren voor het ophogen van de gronden. De gebruikte specie was afkomstig van onderhoudsbaggerwerken in de Zeeschelde en van graafwerken voor de zeesluis van Kallo en voor de nieuwe dokken. De reeds vroeger geplande tunnelverbinding met de Rechteroever ontstond in de dertiger jaren. Terwijl men in 1932 bezig was met het bouwen van de St.-Annatunnel (voetgangerstunnel) en de Waaslandtunnel werd een internationale wedstrijd uitgeschreven voor de stedenbouwkundige ontwikkeling van Linkeroever. Beroemde architecten namen hieraan deel, o.m. en Le Corbusier i.s.m. Huib Hoste. De jury met o.m. Henry van de Velde en Victor Horta verwierp de modernistische ontwerpen en koos voor een meer klassieke aanpak. De tweede wereldoorlog zou echter roet in het eten gooien, waardoor de ontwikkelingen op Linkeroever voornamelijk tijdens de jaren zestig in een sterk vereenvoudigde vorm plaatsvonden.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 50 van 90
Figuur 19: Le Corbusier, Pierre Jeanneret, Huib Hoste, Paul Otlet en Fé Locquet. Inzending voor de wedstrijd voor de Urbanisatie van de Antwerpse Linkeroever, 1933 (Fondation Le Corbusier, Parijs) Door de bouw van de tunnels en de ontwikkelingen op Linkeroever verdwenen belangrijke erfgoedwaarden. Zo werd het ‘Vlaams Hoofd’, een gebastioneerd dorp dat een belangrijke rol speelde in het (veer)verkeer tussen Linker- en Rechteroever volledig van de kaart geveegd. Ook de aangrenzende toeristische infrastructuur op St.-Anna, een populaire trekpleister, verdween zo goed als volledig.
Figuur 20: Vlaams Hoofd (Linkeroever): gedeelte van het centrale plein met links de afspanning ‘De Roos’, hert vertrekpunt van diligences van en naar het Waasland. Vanaf 1745 ook veerhuis (ca.1900) De gronden van het huidige Vlietbos werd in de jaren dertig opgehoogd door de Intercommunale (IMALSO). De gronden van het Rot en Donkers werden eveneens in de jaren dertig afzonderlijk opgehoogd. Na de opspuitingen werden deze gebieden gedeeltelijk beplant met wilgen om verstuiving tegen te gaan. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 51 van 90
In juli 1945 werd na het stopzetten van WOII een Amerikaans en Brits legerkamp aangelegd op Antwerpen Linkeroever, ter hoogte van het huidige St-Annabos. Dit Top-Hatkamp werd gebouwd na de ontmijning en voorbereiding van de gronden. Er werden voorzieningen geplaatst voor 16.500 man. In mei 1946 werd dit kamp opgedoekt. In 1950-1951 werd het St-Annabos aangeplant op de opgespoten terreinen. De Melselepolder is volledig opgehoogd bij de uitbreiding van de haven. Grote gedeelten liggen braak en kenden een spontane en natuurlijke ontwikkeling in een gebied waarin industrie steeds zal domineren. De Middenvijver is opgespoten in de jaren ’70-’74 en is momenteel o.m. in gebruik als festivalterrein voor de stad Antwerpen. Het gebied staat ingekleurd als woonuitbreidingsgebied. Het gebied Donkers werd genoemd naar de vroegere eigenaar, maar werd door de aanleg van de verbindingsweg in 1977 middendoor gesneden. Blokkersdijk was vroeger een waterzieke polder (Borgerweertpolder). Toen het gehele gebied moest worden opgehoogd was er helemaal geen sprake om een reservaat te creëren. De westelijke helft zou industriezone worden, de rest zou beplant worden om als bufferzone te dienen. Toen de gronden van 3M en Polysar ten westen van Blokkersdijk werden opgespoten en bedrijfsklaar werden gemaakt steeg het waterpeil in de omgeving van Blokkersdijk. Er ontstond een plas. In het noorden was een overloopsysteem voorzien zodat het overtollige water naar de Schelde kon afvloeien. In mei 1972 werd bekend dat het terrein vanaf juni zou worden opgespoten. Deze plannen zijn echter uitgesteld door protestacties van natuurbeschermers. In oktober 1973 werd de zuidrand van de plas opgespoten en in september 1974 werd de waterafvoer naar de Schelde verwijderd. Hierdoor steeg het waterpeil en werd de plas Blokkersdijk groter. De opspuitingen gebeurden niet enkel met slib afkomstig van de Schelde: in 1974-1975 werd grond en puin van de metro gestort op de zuidwestkant van het gebied. In 1976-1977 werd het puin van de opgebroken Expressweg op de westelijke oever gestort. In 19771978 werd het agrarisch gebied ten zuidwesten van Blokkersdijk opgespoten.
Figuur 21: Toestand Blokkersdijk in nov. 1972 en feb. 1975. Bron: WNLW vzw, 1979. Onderstaande figuur geeft een overzicht van de opeenvolgende ophogingen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 52 van 90
Figuur 22: Ophogingen Linkeroever
Ook op de Rechteroever werd systematisch opgehoogd ten behoeve van de havenuitbreiding en de bijhorende industriële activiteit. Bovendien werden aan deze zijde in de loop van de negentiende en twintigste eeuw talrijke dokken uitgegraven. 3.2.1.2.
Huidige toestand
Het Galgeschoor, Groot Buitenschoor en het Schor van Oude Doel, 3 brakwaterschorren, vormen samen aan Belgische zijde een laatste restant van een vroeger zeer uitgebreid slikken- en schorrencomplex in de Beneden-Zeeschelde en Westerschelde, dat in het begin van onze jaartelling zowat heel Zeeuws-Vlaanderen en Zeeland omvatte. Op nationaal vlak is dit een uiterst zeldzame schorren- en slikkenvegetatie. Vroeger werden deze schorren als hooilanden gebruikt. Door de inplanting van industrie op de oever zijn ze onbereikbaar geworden en liggen ze braak. Het 51ha grote Schor van Oude Doel bevindt zich op de linkeroever en sluit aan op het meer dan 3.000ha grote Verdronken Land van Saeftinghe. Op de Linkerscheldeoever zijn relatief grote open ruimten gespaard gebleven. Het betreft hier vrijwel allemaal opgespoten en opgehoogde gebieden. Doordat na de opspuitingen deze gebieden jarenlang onaangetast bleven ontstonden hier en daar spontaan natuurlijke gebieden. Van de oorspronkelijke polders is in het gehele plangebied nog nauwelijks iets bewaard. Het St.-Annabos is een vrij steriele aanplant van canadapopulieren, Amerikaanse eik en paardekastanje, waarvan de landschappelijke waarde eerder beperkt is. Toch speelt het bos een niet onaanzienlijke rol als (visuele) groene buffer tussen het de woongebieden op Linkeroever en de Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 53 van 90
(voornamelijk chemische) industrie op de Schelde-oevers. Daarnaast heeft het een belangrijke recreatieve rol in een bosarm gebied. Het Vlietbos ligt geprangd tussen de N49 en het aansluitcomplex met de E17. Het grenst in het westen aan de dorpskern van Zwijndrecht en een verstoord landbouwgebied. Het Vlietbos wordt gekenmerkt door pionierplanten. Op het droge gedeelte zijn dit vooral berken, op nattere gedeeltes komt veel wilg voor. Door intensieve begrazing door konijnen evolueert het gebied niet verder. De landschappelijke waarde is beperkt, zij het dat het een belangrijke rol speelt als recreatiegebied voor de inwoners van Zwijndrecht en als (visueel) buffergebied naar de omliggende snelwegen. Het Rot sluit aan bij het Vlietbos maar wordt ervan gescheiden door het aansluitcomplex E17-N49. Het sluit aan bij de woonwijken op Linkeroever. Een gedeelte van het nu nog open gebied is ingekleurd als woonuitbreidingsgebied en wordt in dit kader beschouwd als toekomstige woonzone. Alle voornoemde gebieden zijn bij wet als landschap beschermd, met uitzondering van het St.Annabos. De landschappen werden voornamelijk omwille van hun ecologische waarde beschermd. Door de spontane evolutie en het gebrek aan aangepast onderhoud is een deel van de beschermde waarde reeds verdwenen. Tabel 4: Overzicht van de beschermde landschappen op Linkeroever Blokkersdijk Antwerpen-Zwijndrecht
K.B. 12/05/1980 wijziging 27/04/1989
Landschap. Rond plas gelegen opgespoten terrein aan linkeroever van de Schelde. Het landschap werd beschermd omwille van zijn natuurwetenschappelijke waarde.
het Vliet
K.B. 31/01/1980
Antwerpen-Zwijndrecht
Landschap. Natuurgebied ontstaan op opgehoogde gronden langs linkeroever van de Schelde. Het landschap werd beschermd omwille van zijn natuurwetenschappelijke waarde.
het Rot en een gedeelte van de Middenvijver
M.B. 30/03/1987
Antwerpen
Landschap. Met Het Vliet en Blokkersdijk natuurgebied op linkeroever op opgespoten gronden. Open vlakte met typische vegetatie afgewisseld met Kleinschalig landschap met wilgenstruweel, rietvelden, moerassen, plassen, verlande percelen, loofbos en naaldhout. Het landschap werd beschermd omwille van zijn natuurwetenschappelijke waarde.
Defensieve dijk
M.B. 14/09/2001
Landschap. Deel van de 19de eeuwse defensieve gordel rond Antwerpen
Overgangszone defensieve dijk
M.B. 14/09/2001
Landschap. Landbouwgebied ten oosten van de defensieve dijk.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 54 van 90
Figuur 23: Landschapswaarden op Linkeroever Het landschap als geheel wordt gekenmerkt door een sterke versnippering en verstoring. Het open gebied wordt in drie gedeeld door het aansluitingscomplex van de N49-E17 dat, door zijn hogere ligging goed zichtbaar is vanuit Blokkersdijk. De zichten langs de Schelde-oever worden gedomineerd door de industrie. Aan de zuidzijde zorgt de N7 voor een duidelijke afbakening. Aansluitend bij dit gebied liggen nog een aantal braakliggende terreinen (Galgenweel) Ten westen van Zwijndrecht bevinden zich twee belangrijke relicten. Enerzijds is er het landbouwgebied ‘Polder van Zwijndrecht’11, anderzijds de 19de eeuwse fortengordel op Linkeroever. De ‘Polder van Zwijndrecht’ bestaat uit twee landbouwgebieden, ingesloten tussen de N49 en de E17 en gescheiden door de N70. Ze zijn voor deze omgeving uitzonderlijk gaaf. Het meest noordelijke gedeelte ligt tussen de defensieve dijk, de N49 en de dorpskom van Zwijndrecht. Het vormt een buffer tussen de woongebieden en de chemische industrie op Linkeroever. Het gebied bestaat voornamelijk uit (maïs)akkers en weiden met her en der een bomenrij. Verspreid liggen ook een aantal percelen populier. Het zuidelijke deel wordt begrensd door de spoorlijn 12 en de dorpskernen van Burcht en Zwijndrecht. Het wordt doorsneden door de E 17 en de N419 (Krijgsbaan) waardoor de samenhang minder duidelijk is. Het gebied vormt één geheel met het fort van Zwijndrecht. Ook hier maken maïsakkers, 11
Strikt genomen maakt dit gebied geen deel uit van de historische polder van Zwijndrecht die zich volledig ten oosten van het dorp bevond.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 55 van 90
weiden en bomenrijen de dienst uit. Het fort van Zwijndrecht vormt een opvallende boomrijke oase, omgeven door een gracht. Het fort is momenteel nog steeds in gebruik als militair domein. De defensieve dijk, gelegen te Melsele en Zwijndrecht, is een gaaf overblijfsel van het verschanst kamp "Linkeroever", dat tussen 1870 en 1880 werd opgericht bij de uitbreiding van de Vesting Antwerpen -het toenmalig ‘nationaal reduit’ van België- die tussen 1859 en 1865 o.l.v. Brialmont werd gebouwd. De dijk verbond het Fort Zwijndrecht met Fort St.-Marie in Kallo, en bestond uit een gracht en een dijklichaam met borstwering aan de oostzijde. De weg naar Melsele wordt geflankeerd vanuit een lunet12 (de Halve Maan), de weg naar Kallo vanuit een redan13 (nu Put van Fien). De defensieve dijk kreeg definitieve bescherming als landschap wegens zijn esthetische, historische en natuurwetenschappelijke waarde (besluit van 14 september 2001; Belgisch Staatsblad 19 februari 2002). De defensieve dijk vormt een robuuste groene lijn in het agrarische landschap. Mede door het strakke profiel van het dijklichaam, de dijkgracht en de lunet de ‘Halve Maan’ is het een dominerend landschapselement. Ook het noordelijk deel, gelegen ten noorden van de N49 op het grondgebied van Melsele is nog aanwezig en sluit aan bij het natuurgebied ‘Groot Rietveld’. Door de opspuiting van de aanpalende gronden in het industriegebied is dit gedeelte echter bijna onherkenbaar geworden. In het zuiden loopt de dijk verder tot het fort van Kruibeke. Samen vormen al deze relicten een geheel dat uitzonderlijk is voor de regio. 3.2.1.3.
Archeologie
14
Verschillende gekende zones met gekend archeologisch belang zijn in dit gebied gesitueerd. Onderstaande figuur geeft een overzicht van de elementen die terug te vinden zijn in de ‘Centrale Archeologische Inventaris’. De meeste van de gekende sites op Linkeroever houden verband met de defensieve werken uit uiteenlopende periodes. Meestal liggen ze echter buiten het gebied dat door vergraving wordt bedreigd. Enkel het fort Stengel (18de eeuw) –op dezelfde locatie als het oudere fort Laer- wordt direct door de werkzaamheden bedreigd.
12
Lunet: klein verdedigingswerk met twee facen en veelal korte flanken; doorgaans in de keel open; soms ravelijn of halve maan genoemd
13 Redan: in de keel open verdedigingswerk, soms uitgevoerd als veldwerk, bestaande uit twee aaneensluitende rechte wallen (facen);
14
Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, advies dd. 21 mei 2003 en mei 2004
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 56 van 90
Figuur 24: Gekende archeologische waarden op Linkeroever (bron: IAP) In de buurt waar zich vermoedelijk de toegang tot de Oosterweeltunnel zal bevinden vinden we in de ondergrond een groot wiel dat het gevolg is van de inundatie die Farnese 1584 veroorzaakte om Antwerpen tegen aanvallen uit het noorden te verdedigen. Door deze overstromingen kwamen grote delen van de polders ten noorden van Antwerpen en in het Waasland blak te staan. Omdat de dreiging vanuit het noorden aanhield bleef het immense overstromingsgebied tot halverwege de 17de eeuw bestaan. Nadien werd systematisch begonnen met het opnieuw indijken van het gebied. Het Linkeroevergebied wordt gekenmerkt door een zeer geringe archeologische kennis. Weinig verkennend onderzoek werd dan ook uitgevoerd. De gekende sites zoals hierboven geschetst zijn dan ook zeker niet de enige.
3.2.2.
Effecten en evaluatie in Antwerpen Linkeroever-Oosterweel
3.2.2.1.
Nulvariant
Het gebied Linkeroever Oosterweel bestaat o.m. uit een groot aaneengesloten open-ruimtegebied dat echter door de aanwezige weginfrastructuur in verschillende delen is opgeknipt. Verschillende gedeelten van dit gebied zijn beschermd als natuurgebied (Blokkersdijk, Vlietbos, het Rot). Door gebrek aan aangepast beheer evolueren deze gebieden steeds verder weg van hun oorspronkelijke waardevolle pioniersvegetatie. Ook zonder de bouw van een Oosterweelverbining staat het gebied onder druk. Zo voorziet het gewestplan een woonuitbreidingsgebied ter hoogte van de Middenvijver, ten westen van de huidige Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 57 van 90
woongebieden van Antwerpen Linkeroever, en een gebied voor stedelijke ontwikkeling ten noorden van het Galgenweel. Hoewel de gebieden die hierdoor worden getroffen niet hoog gewaardeerd worden, worden belangrijke buffers hierdoor opgeofferd. Ook de gemeente Zwijndrecht voorziet nog een aantal woonuitbreidingen. Het gaat hier voornamelijk over gebieden die reeds grotendeels werden ontwikkeld. Eén van de mogelijke maatregelen in het kader van het Sigmaplan is de bouw van een stormvloedkering. Hiervoor komt het gebied tussen Blokkersdijk en het St.-Annastrand op Linkeroever in aanmerking. Het type dat momenteel wordt voorgesteld (horizontale sectordeuren) heeft een beperkte ruimte-inname en door zijn beperkte hoogte een beperkte landschappelijke invloed. De bouw zorgt wel voor een aanzienlijke vergraving op de oevers van de Schelde. Afhankelijk van de uiteindelijk keuze zal dit leiden tot grondinname ter hoogte van het St.-Annabos of ter hoogte van de kerk van Oosterweel. In beide gevallen bevindt de stormvloedkering zich op mogelijke tracés van de Oosterweeltunnel. Daarnaast voorziet het Sigmaplan in mogelijke dijkverhogingen langs de Schelde. Voor het gebied ten westen van een mogelijke stormvloedkering dienen deze dijkverhogingen tot 11.00 m TAW in elk geval te worden uitgevoerd. Ter hoogte van de open ruimtegebieden op Linker- en Rechteroever werden deze dijkverhogingen grotendeels reeds uitgevoerd in het verleden. Daar waar de dijken woon- of industriegebied afzomen, dient plaatselijk tot drie meter te worden opgehoogd. Dit geldt ook voor de dijk langs Blokkersdijk. Aangezien het hier gaat om dijkverhogingen van de bestaande dijken zal het effect op het landschap relatief beperkt zijn. De relatie tussen de bestaande gebieden op de oever en de Schelde wordt evenwel nog verder verzwakt. Daarbij dient te worden aangestipt dat het hier voornamelijk gaat over opgehoogde gebieden, waarvan de relatie met de rivier sowieso sterk gewijzigd is. Daar waar –door verbreding van het dijklichaam- nieuwe grondinnames nodig zouden blijken is een effect, bv. op de slikke mogelijk. Het is momenteel echter onduidelijk wanneer en hoe deze ophogingen zullen gebeuren. Het GNOP (Gemeentelijk Natuur Ontwikkelings Plan) voor de stad Antwerpen stelt dat het St.Annabos door ziekte van de bomen de populieren in de komende jaren dienen te worden gekapt.15 Het GNOP suggereert een geleidelijke vervanging door eik en berk.
3.2.2.2.
Optimalisatie Staten-Generaal
De voornaamste verkeerswisselaar voor het tracé ‘optimalisatie Staten-Generaal’ bevindt zich op dezelfde plaats als de bestaande. Het gaat echter om een veel uitgebreider complex dat gepaard gaat met een aanzienlijke grondinname. Onderstaande tabel geeft een overzicht voor alle tracés. De laatste kolom (buffer) geeft aan hoeveel de oppervlakte-inname bedraagt inclusief de werkzones. Tevens dient vermeld te worden dat bovendien het gebied St.-Annabos in zijn geheel zal verdwijnen om tijdelijke grondopslag mogelijk te maken. Dit is echter het geval voor alle tracévarianten zodat deze impact niet onderscheidend is.
15
GNOP Antwerpen, 1996, deel 2 p. 84.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 58 van 90
Tabel 5: Overzichtstabel grondinname
GEGEVENS in Ha
OL_krijgsbaan buffer 3 OL_krijgsbaanbis buffer 3 OL_middentrace buffer 3 OL_oost buffer 3 OL_OptStatenGeneraal buffer 3 OL_Zwijndrecht buffer 3
Ankerplaatsen
Relictzones
Open ruimte
Beschermde monumenten
Beschermde landschappen
Beschermde dorpsgezichten
Beschermde stadsgezichten
TOTAAL buffer
0,00
58,60
234,42
0,00
15,86
0,00
0,00
272,94
0,00
56,52
271,67
0,00
31,15
0,00
0,00
289,73
0,00
11,87
227,25
0,00
37,81
0,00
0,00
245,22
0,00
9,62
203,47
0,00
46,04
0,00
0,00
219,15
0,00
20,47
231,18
0,00
38,26
0,00
0,00
252,06
0,00
16,12
208,81
0,00
22,73
0,00
0,00
245,43
Landschap De landschapsimpact van het tracé is aanzienlijk en concentreert zich vooral rond de verkeerswisselaar. Daarnaast heeft ook de aanleg (tijdelijk) en de inrit van de tunnel en de bouw van een parallelle ontsluitingsweg rond aan de westzijde van het complex een aanzienlijke impact. Vooreerst wordt een aanzienlijk oppervlakte beschermd landschap vernietigd (ca 40 ha), ca 20 % van het totale ruimtebeslag. Zowel Het Rot als het Vlietbos worden aangetast. Het gebied St.-Annabos dient bovendien gekapt te worden om plaats te maken voor (tijdelijke) grondopslag. Het hergebruik van de bestaande verkeerswisselaar reduceert ten dele de impact m.b.t. oppervlakteinname. Bij de bouw van de tunnel wordt een aanzienlijke oppervlakte van de brakwaterschorren van de Schelde vergraven (relictzone). Het betreft hier een tijdelijk impact die na aanleg kan worden hersteld. De aanleg van de toeritten naar de verkeerswisselaar langs de E34 en de aanleg van de parallelweg heeft een (beperkte) impact op de relictzone ‘Polder van Zwijndrecht’ en het omliggende landbouwgebied, en dit zowel ten noorden als ten zuiden van Zwijndrecht. In het totaal wordt ca. 20 ha relictzones direct vernietigd. Structureel betekent dit in eerste instantie dat de bestaande opdeling nog versterkt wordt, vooral tussen het gebied Blokkersdijk en het St.-Annabos. De gebiedsgerichte aanpak voorziet hier in het aanleggen van zowel natte als droge verbindingen tussen de verschillende gebieden. Dit heeft zeker een positieve invloed m.b.t. de ecologische waarde van het gebied. Visueel-landschappelijk heeft dit veel minder effect. Bovendien gaat het hier om een infrastructuur op 3 niveaus. Hetgeen de impact zeker op het gebied van de (visueel) landschappelijke beleving- sterk verhoogt. Het oorspronkelijke (vlakke en open) polderlandschap is hierdoor steeds minder herkenbaar aanwezig.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 59 van 90
Figuur 25: Landschap ter hoogte van de toekomstige tunnelinrit op LO (Top-hatgracht)
Bouwkundig erfgoed In het betrokken gebied bevinden zich geen beschermde monumenten. De impact –zowel direct als indirect- is bijgevolg onbestaande. Archeologie Gezien de grote oppervlakte-inname van de nieuwe infrastructuur en het grote aantal uitgravingen is de impact op het archeologisch patrimonium aanzienlijk. Het gehele tracé loopt over opgespoten terrein. In de bovenste lagen zullen derhalve geen relicten worden aangetroffen. Slechts één bekende vindplaats wordt rechtstreeks getroffen, het zogenaamde Fort Piemetel / Fort Laer ten oosten van de dorpskern van Zwijndrecht. De voornaamste vergravingen bevinden zich echter ter hoogte van de tunnelinrit. Een gedeelte hiervan bevindt zich in een opgevuld wiel, hetgeen de kans op vondsten verkleint. 3.2.2.3.
Middentracé
Het middentracé volgt volledig hetzelfde traject als het geoptimaliseerde tracé Staten-Generaal. Het verschuiven van de lokale ontsluitingen brengt echter een beperkter aanleg van een parallelweg langs de E17 en 34 tot gevolg. Bovendien verschuift de parallelweg van het zuiden van de E34 naar het noorden ervan. Landschap De impact op landschap is vergelijkbaar met wat beschreven is onder 3.2.2.2. De globale grondinname verschilt echter weinig. Er is een beperkte reductie van de oppervlakte-inname in de ‘polder van Zwijndrecht’ en een stijging in de impact op de beschermde landschappen (Blokkersdijk). Het verschil is echter te klein om significant te zijn, te meer daar de structurele impact van beide tracés dezelfde is. Bouwkundig erfgoed Cfr. 3.2.2.2.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 60 van 90
Archeologie Cfr. 3.2.2.2
3.2.2.4.
Tracé oost
Het tracé Oost is verkeerstechnisch vergelijkbaar met de eerder beschouwde varianten. De verkeerswisselaar verschuift hier echter ca. 500 m naar het oosten. Hierdoor wordt aanzienlijk meer nieuwe oppervlakte aangesneden. De totale impact op de open ruimte (na afbraak van het bestaande complex) is ca. 10% lager dan bij de hierboven beschreven tracés. Een gedeelte van het tracé loopt immers door een bestaande bedrijvenzone. De gebiedsgerichte aanpak voorziet echter in de compensatie van deze bedrijvenzone aan weerszijde van de verkeerswisselaar, hetgeen een extra open-ruimte inname kan betekenen. Landschappen Het verplaatsen van de verkeerswisselaar naar het oosten zorgt ervoor dat het gebied Blokkersdijk minder wordt belast en dat de impact op het beschermde Vlietbos wegvalt, dit ten kosten van Het Rot en Middenvijver. De totale impact op beschermde landschappen neemt aanzienlijk toe.
Figuur 26: Bestaande verkeerswisselaar E17-N49 (E34). links Het Rot, rechts het Vlietbos Bij de bouw van de tunnel wordt een aanzienlijke oppervlakte van de brakwaterschorren van de Schelde vergraven (relictzone). Het betreft hier een tijdelijk impact die na aanleg kan worden hersteld. De aanleg van de toeritten naar de verkeerswisselaar langs de E34 en de aanleg van de parallelweg heeft een (beperkte) impact op de relictzone ‘Polder van Zwijndrecht’ en het omliggende landbouwgebied, en dit zowel ten noorden als ten zuiden van het dorp Zwijndrecht. In het totaal wordt ca. 10 ha relictzones direct vernietigd. Structureel worden Blokkersdijk en St.-Annabos van elkaar gescheiden. Het gehele gebied wordt ‘herverkaveld’. Ten noorden van de E34 heeft dit tot gevolg dat het deelgebied Blokkersdijk aanzienlijk aangroeit ten kosten van het St.-Annabos. Dit kan beschouwd worden als een gunstige evolutie aangezien hierdoor ook de verstoring van het gebied afneemt. Ten zuiden van de E34 wordt ‘Het Vliet’ uitgebreid te koste van het Rot en Middenvijver. Rekening houdend met de voorziene stedelijke ontwikkelingen, zowel ter hoogte van Middenvijver als Galgenweel heeft dit voor gevolg dat het landschap ten oosten van de verkeerswisselaar zo goed als volledig verdwijnt. Enkel een bufferstrook Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 61 van 90
blijft behouden. De rest wordt geïntegreerd in een landschappark. Het Vliet wordt versterkt en aanzienlijk uitgebreid. De voorziene gebiedsontwikkeling verbindt het St.-Annabos met Blokkersdijk en creëert natte en droge natuurverbindingen tussen de verschillende deelgebieden. Landschapsbeleving is gebaat bij het creëren van grote onverstoorde entiteiten. Tracé Oost geeft aanleiding tot het ontstaan van twee (sterk van elkaar gescheiden) grote entiteiten: Blokkersdijk en het Vliet. Dit heeft positieve gevolgen op de visueel landschappelijke kwaliteit. Het effect wordt echter gedeeltelijk teniet gedaan door de impact van het bouwen van een verkeerswisselaar op drie niveaus. De gebieden ten oosten van de verkeerswisselaar verliezen een groot deel van hun landschappelijke kwaliteiten. Bouwkundig erfgoed In het betrokken gebied bevinden zich geen beschermde monumenten. De impact –zowel direct als indirect- is bijgevolg onbestaande. Archeologie Gezien de grote oppervlakte-inname van de nieuwe infrastructuur en het grote aantal uitgravingen is de impact op het archeologisch patrimonium aanzienlijk. De oppervlakte nieuw aangesneden oppervlakte is aanzienlijk groter dan bij de twee vorige varianten. Het gehele tracé loopt over opgespoten terrein. In de bovenste lagen zullen derhalve geen relicten worden aangetroffen. Geen enkele bekende vindplaats wordt rechtstreeks getroffen. De voornaamste vergravingen bevinden zich echter ter hoogte van de tunnelinrit. Een gedeelte hiervan bevindt zich in een opgevuld wiel, hetgeen de kans op vondsten verkleint. 3.2.2.5.
Tracé Zwijndrecht
Het tracé Zwijndrecht leidt de E34 ten oosten van Zwijndrecht zuidwaarts naar een verkeerswisselaar die oost-west georiënteerd is. Vandaar vertrekt één arm naar de tunnel onder de Schelde. Het gedeelte van de E34 ten noordoosten van de dorpskern van Zwijndrecht wordt afgebroken. Hierdoor ontstaat één aaneengesloten open-ruimtegebied. Landschap De realisatie van een groot open ruimtegebied dat Blokkersdijk (volledig) en gedeeltes van het Vliet, het Rot, Middenvijver en het St.-Annabos bevat, gaat ten koste van de inname van meer dan 20 ha beschermde landschappen, vooral aan de randen van het gebied (Het Vliet, Het Rot, Middenvijver). Bovendien raken delen van het Rot en Middenvijver dermate geïsoleerd dat zij hun waarde verliezen. Bij de bouw van de tunnel wordt een aanzienlijke oppervlakte van de brakwaterschorren van de Schelde vergraven (relictzone). Het betreft hier een tijdelijk impact die na aanleg kan worden hersteld. De aanleg van de toeritten naar de verkeerswisselaar langs de E34 en de aanleg van de parallelweg heeft een (beperkte) impact op de relictzone ‘Polder van Zwijndrecht’ en het omliggende landbouwgebied, en dit zowel ten noorden als ten zuiden van Zwijndrecht. In het totaal wordt ca. 20 ha relictzones direct vernietigd. De totale inname aan open ruimte is (inclusief werfzone) rond de 250 ha. Een groot gedeelte hiervan zijn nieuwe innames, aangezien de bestaande verkeerswisselaar niet opnieuw wordt benut. Bovendien kent deze variant ook een grondinname ten zuiden van de huidige E17 in de richting van het Burchtse Weel. Structureel is de geplande ingreep verregaand. Het wegvallen van de bestaande belemmeringen tussen de verschillende deelgebieden is duidelijk positief. Er wordt de facto voor geopteerd om harde en zachte (lees: natuur-) functies duidelijk van elkaar te scheiden. Dit is onmiskenbaar positief vanuit het landschap an sich, maar doet de bestaande relaties tussen woonkernen en de open ruimte volledig teniet. Deze relaties kunnen door het aanleggen van verbindingen enkel functioneel worden hersteld. Visueel landschappelijk en qua belevingswaarde in het algemeen is de scheiding bijzonder hard.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 62 van 90
Potentieel kan het binnengebied zich ontwikkelen tot een belangrijke groene long, waarbij de natuurwaarde primeert. De grote omvang van dit aaneengesloten gebied geeft Blokkersdijk belangrijke groeikansen. Niet alleen neemt bestaande hinder af door het wegvallen van een gedeelte van de E34, bovendien ontstaat een omvangrijk gebied waar vogels kunnen fourageren en waar verschillende biotopen en landschappen tot stand kunnen komen. De gebiedsontwikkeling voorziet bovendien in een buffering tussen de verkeerswisselaar en het groengebied door een bedrijventerrein. Recreatie en beleving worden weggedrukt naar de buffergebieden tussen de woonkernen en de infrastructuur.
Figuur 27: Het Vliet (Zwijndrecht) ter hoogte van het tracé ‘Zwijndrecht’ Bouwkundig erfgoed In het betrokken gebied bevinden zich geen beschermde monumenten. De impact –zowel direct als indirect- is bijgevolg onbestaande. Archeologie Gezien de grote oppervlakte-inname van de nieuwe infrastructuur en het grote aantal uitgravingen is de impact op het archeologisch patrimonium aanzienlijk. Het gehele tracé loopt over opgespoten terrein. In de bovenste lagen zullen derhalve geen relicten worden aangetroffen. Slechts één bekende vindplaats wordt rechtstreeks getroffen, het zogenaamde Fort Piemetel / Fort Laer ten oosten van de dorpskern van Zwijndrecht. De voornaamste vergravingen bevinden zich echter ter hoogte van de tunnelinrit. Een gedeelte hiervan bevindt zich in een opgevuld wiel, hetgeen de kans op vondsten verkleint.
3.2.2.6.
Tracé Krijgsbaan
Het tracé Krijgsbaan loopt ten westen van Zwijndrecht en volgt grosso modo de Krijgsbaan of het historische tracé van de defensieve dijk. Technische redenen (bochtstralen, woonkernen etc.) maken echter dat het tracé niet strak kan worden gebundeld. Landschap Het voorgestelde tracé loopt dwars door de twee laatste delen van de polders ten oosten van de defensieve dijk. Naast een aanzienlijke oppervlakte-inname (ca. 60 ha in relictzone) ontstaat hierdoor een verregaande versnippering waardoor de polders als landbouwgebied dreigen te verdwijnen. In het Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 63 van 90
noorden dreigen de gehuchten ‘Smoutpot’ en ‘Stenen Kruis’ volledig geïsoleerd te raken, geprangd tussen de spoorlijn en de nieuwe snelweg. De laatste gave restanten van de defensieve dijk en het lunet ‘halve maan’ verliezen hierdoor veel van hun betekenis. Het eventueel afbouwen van de E34 kan hiervoor niet compenseren, aangezien het gebied ten noorden van de N49 reeds vroeger werd opgespoten en als industriegebied is ingekleurd. Meer naar het zuiden is een strakke bundeling wel mogelijk. Het voorziene aansluitcomplex met de E17 zorgt echter voor een aanzienlijke grondinname. De hoogteligging van het tracé, met minstens één brug ter hoogte van het aansluitcomplex met de E17, maakt dat de infrastructuur prominent in het landschap aanwezig zal zijn, gegeven het vrij open karakter van het landschap. De voorziene verlaagde ligging komt hier maar ten dele aan tegemoet.
Figuur 28: Defensieve dijk (Zwijndrecht) Er ontstaat een zware infrastructuurbundel (weg, snelweg, spoor) die Zwijndrecht –nog meer dan nu reeds het geval is- zal isoleren. De oostelijke tak (tussen Kennedy en Oosterweeltunnel) ligt ca. 500 meter ten oosten van de huidige verkeerswisselaar. Door het wegvallen van de E34 ten noorden van Antwerpen en de bestaande verkeerswisselaar ontstaat een aaneengesloten open gebied dat Blokkersdijk, het Vliet en gedeeltes van het Rot, Middenvijver en het St.-Annabos omvat. Dit gaat echter ten koste van een gedeelte (16ha) van de beschermde landschappen het Rot en Middenvijver. Bovendien raken delen van deze landschappen ten oosten van de infrastructuur dusdanig geïsoleerd dat zij hun waarden zullen verliezen. Door deze ingreep ontstaat een directe relatie tussen de dorpskern van Zwijndrecht en het open ruimtegebied, maar ook met de chemische industrie langs de Schelde. Het behoud van ten minste een gedeelte van de bestaande buffer is hierdoor noodzakelijk. Potentieel kan het binnengebied zich ontwikkelen tot een belangrijke groene long, waarbij de natuurwaarde primeert. De grote omvang van dit aaneengesloten gebied geeft Blokkersdijk belangrijke groeikansen. Niet alleen neemt bestaande hinder af door het wegvallen van een gedeelte van de E34, bovendien ontstaat een omvangrijk gebied waar vogels kunnen fourageren en waar verschillende biotopen en landschappen tot stand kunnen komen. De gebiedsontwikkeling voorziet bovendien in een buffering tussen de verkeerswisselaar en het groengebied door een bedrijventerrein. Recreatie en beleving voor de bewoners van Linkeroever wordt weggedrukt naar het buffergebied ten oosten van de tunnelinrit. Bij de bouw van de tunnel wordt een aanzienlijke oppervlakte van de brakwaterschorren van de Schelde vergraven (relictzone). Het betreft hier een tijdelijk impact die na aanleg kan worden hersteld. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 64 van 90
Bouwkundig erfgoed In het betrokken gebied worden geen beschermde monumenten direct getroffen. Wel belangrijk is de mogelijke impact op de relicten van de Brialmontgordel op Linkeroever. Het betreft hier het fort Zwijndrecht, de defensieve dijk (met overgangszone beschermd als landschap KB van 14/09/2001) en het lunet ‘Halve maan’. Reeds in de huidige toestand is de samenhang tussen de verschillende onderdelen met elkaar en met de omgeving moeilijk leesbaar. De aanleg van een bijkomende infrastructuur kan deze toestand enkel maar verslechteren. Archeologie Op het tracé zijn geen gekende archeologische vindplaatsen aanwezig. De voornaamste vergravingen bevinden zich echter ter hoogte van de tunnelinrit. Een gedeelte hiervan bevindt zich in een opgevuld wiel, hetgeen de kans op vondsten verkleint. Het gebied ten oosten van de defensieve dijk is een (voor deze omgeving) uitzonderlijk ongeschonden gebied. In tegenstelling tot het gebied ten oosten van Zwijndrecht is het bovendien niet opgespoten waardoor vondsten dicht onder de oppervlakte aanwezig kunnen zijn. De aanleg van open tunnels (zoals voorzien op het voorontwerp) heeft dus aanzienlijke archeologische potenties, maar betekent tevens de vernietiging van dit erfgoed. 3.2.2.7.
Tracé Krijgsbaan bis
Het tracé Krijgsbaan bis verbindt de E17 met de E34 ten westen van Zwijndrecht. Hierdoor wordt de E17 ten zuiden van Zwijndrecht overbodig en wordt deze omgevormd tot lokale weg. De oostelijke tak verbindt de E34 met de twee Scheldetunnels en integreert de bestaande verkeerswisselaar. Landschap Het tracé Krijgsbaan bis heeft de grootste oppervlakte-inname (open ruimte) van alle varianten (290 ha incl. werkzones. Een groot gedeelte van de totale oppervlakte betreft nieuw aangesneden gebieden. De landschapsimpact van het tracé ten oosten van Zwijndrecht is vergelijkbaar met die van het tracé Staten-Generaal of het Middentracé. De impact is aanzienlijk en concentreert zich in dit gebied vooral rond de verkeerswisselaar. Het hergebruik van de bestaande verkeerswisselaar reduceert ten dele de impact m.b.t. oppervlakte-inname van open ruimte. Wel wordt een aanzienlijk oppervlakte beschermd landschap vernietigd (ca 30 ha). Zowel Het Rot als het Vlietbos worden aangetast. Het gebied St.Annabos dient bovendien gekapt te worden om plaats te maken voor (tijdelijke) grondopslag. Structureel betekent dit in eerste instantie dat de bestaande opdeling nog versterkt wordt, vooral tussen het gebied Blokkersdijk en het St.-Annabos. De gebiedsgerichte aanpak voorziet hier in het aanleggen van zowel natte als droge verbindingen tussen de verschillende gebieden. Dit heeft zeker een positieve invloed m.b.t. de ecologische waarde van het gebied. Visueel-landschappelijk heeft dit veel minder effect. Bovendien gaat het hier om een infrastructuur op 3 niveaus (waarvan 1 ondergronds), hetgeen de impact -zeker op het gebied van de (visueel) landschappelijke belevingsterk verhoogt. Het oorspronkelijke (vlakke en open) polderlandschap is hierdoor steeds minder herkenbaar aanwezig. De aanleg van de westelijke tak loopt echter door een open ruimte gebied. Om verkeerstechnische redenen (bochtstralen e.d.) is een strakke bundeling met de bestaande infrastructuur onmogelijk. Hierdoor wordt de polder van Zwijndrecht zeer sterk aangetast. Dit resulteert o.m. in een inname van ca 60 ha relictzone. Bovendien ontstaat een zeer verspreide infrastructuurbundel hetgeen de structuur van het gebied niet ten goede komt. Bij de bouw van de tunnel wordt een aanzienlijke oppervlakte van de brakwaterschorren van de Schelde vergraven (relictzone). Het betreft hier een tijdelijk impact die na aanleg kan worden hersteld.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 65 van 90
Figuur 29: Polder van Zwijndrecht ter hoogte van gepland aansluitingscomplex met E17 Bouwkundig erfgoed In het betrokken gebied worden geen beschermde monumenten direct getroffen. Wel belangrijk is de mogelijke impact op de relicten van de Brialmontgordel op Linkeroever. Het betreft hier het fort Zwijndrecht, de defensieve dijk (met overgangszone beschermd als landschap KB van 14/09/2001) en het lunet ‘Halve maan’. Reeds in de huidige toestand is de samenhang tussen de verschillende onderdelen en hun omgeving moeilijk leesbaar. De aanleg van een bijkomende infrastructuur kan deze toestand enkel maar verslechteren. Archeologie Op het tracé zijn geen gekende archeologische vindplaatsen aanwezig. De voornaamste vergravingen bevinden zich echter ter hoogte van de tunnelinrit. Een gedeelte hiervan bevindt zich in een opgevuld wiel, hetgeen de kans op vondsten verkleint. Het gebied ten oosten van de defensieve dijk is een (voor deze omgeving) uitzonderlijk ongeschonden gebied. In tegenstelling tot het gebied ten westen van Zwijndrecht is het bovendien niet opgespoten waardoor vondsten dicht onder de oppervlakte aanwezig kunnen zijn. De aanleg van open tunnels (zoals voorzien op het voorontwerp) heeft dus aanzienlijke potenties. Gezien de grote oppervlakte-inname van de nieuwe infrastructuur en het grote aantal uitgravingen is de impact op het archeologisch patrimonium aanzienlijk. Het gehele tracé loopt over opgespoten terrein. In de bovenste lagen zullen derhalve geen relicten worden aangetroffen. De voornaamste vergravingen bevinden zich echter ter hoogte van de tunnelinrit. Een gedeelte hiervan bevindt zich in een opgevuld wiel, hetgeen de kans op vondsten verkleint.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 66 van 90
3.2.2.8.
Overzicht van de resultaten
Tabel 6: Overzicht van de resultaten voor Linkeroever
-
-
--
--
Impact op de landschapsstructuur
0
+
+
-
0
-
--
Visuele impact
0
-
-
-
--
--
--
Directe impact (vernietiging)
0
0
0
0
0
0
0
Indirecte impact (contextverlies)
0
0
0
0
0
-
-
Bodemverstoring
0
-
-
-
-
-
-
Impact op Bouwkundig erfgoed
Impact op archeologisch patrimonium
3.2.3.
Tracé Krijgsbaan bis
-
Tracé Krijgsbaan
-
Tracé Zwijndrecht
0
Tracé Oost
Aantasting oppervlakte landschap
Middentracé
Impact op het landschap
Optimalisatie tracé Staten-Generaal
Detailcriterium
0-Variant
Hoofdcriterium
Milderende maatregelen
Een aantal milderende maatregelen gelden ongeacht de keuze voor een bepaald tracé: •
De herinrichting van het gebied na afloop van de werken dient te zorgen voor een invulling met hoogkwalitatieve natuur en recreatie vanuit de sterke punten van de reeds aanwezige natuur. De inrichting vertrekt vanuit respect voor de cultuurhistorie van het gebied en de gelaagdheid die hiervan het gevolg is. Dit laat niet onverlet dat nieuwe lagen kunnen worden toegevoegd. Dit betekent m.a.w. dat de schaarse nog aanwezige ‘ankerpunten’ van het landschap (dijken, schorren, forten, wielen, polders…) zoveel als mogelijk dienen te worden gerespecteerd en als ‘kapstok’ kunnen fungeren voor nieuwe ontwikkelingen;
•
Om de (visueel)-landschappelijke impact te verminderen is het aangewezen de hoogte van de infrastructuur zoveel als mogelijk te beperken, bv. door een verlaagde ligging;
•
De grondinname ter hoogte van de beschermde landschappen dient zoveel als mogelijk te worden gereduceerd (verkleinen werkzones, compact ontwerp);
•
Er dienen zoveel als mogelijke open-ruimte verbindingen te worden gerealiseerd tussen de verschillende open-ruimtegebieden;
•
De slikken en schorren langs de Schelde dienen na de bouw van de tunnel te worden hersteld;
•
De afschermingsfunctie van het gebied tussen industrie en bewoning gevrijwaard te worden. Nieuwe (reeds geplande) ontwikkelingen worden mee in het totaalconcept geïntegreerd;
•
De herinrichting van het St.-Annabos dient rekening te houden met de huidige recreatieve (bos)functie;
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 67 van 90
•
Tijdens de werken dient de huidige bufferende werking van het St.-Annabos behouden te worden, bv; door het bewaren van een strook ten oosten van het Linkeroevergebied;
•
Voor alle werken die gepaard gaan met grondverzet dient voldoende tijd en budget voor archeologische begeleiding te worden voorzien. Indien dit onderzoek interessante vondsten oplevert dienen deze (eventueel tijdelijk) voor het publiek toegankelijk te worden gemaakt.
3.2.3.1. • 3.2.3.2. •
3.2.3.3. •
3.2.3.4.
Optimalisatie tracé Staten-Generaal’ Geen bijkomende milderende maatregelen. Middentracé De gebiedsinname ten noorden van de E17 op het grondgebied ‘Blokkersdijk’ dient zoveel als mogelijk te worden vermeden (ontsluitingsweg) Tracé oost De afbraak van de bestaande verkeerswisselaar dient zo snel als mogelijk gerealiseerd te worden na het beëindigen van de werken; Tracé Zwijndrecht
•
De afbraak van de overbodig geworden snelwegtracés dient zo snel als mogelijk gerealiseerd te worden na het beëindigen van de werken;
•
Zowel naar Zwijndrecht als Linkeroever dient voldoende buffer te worden voorzien tussen de verkeerswisselaar en de bewoning.
3.2.3.5.
Tracé Krijgsbaan
•
De afbraak van de bestaande verkeerswisselaar E17-N49/E34 dient zo snel als mogelijk gerealiseerd te worden na het beëindigen van de werken;
•
In het gebied ten westen van Zwijndrecht dient zoveel als mogelijk gekozen te worden voor een verlaagde ligging met voldoende oversteekmogelijkheden, dit om de aanwezige gehuchten niet te isoleren.
3.2.3.6.
Tracé Krijgsbaan bis
•
De afbraak van de overbodig geworden snelwegtracés dient zo snel als mogelijk gerealiseerd te worden na het beëindigen van de werken;
•
In het gebied ten westen van Zwijndrecht dient zoveel als mogelijk gekozen te worden voor een verlaagde ligging met voldoende doorsteekmogelijkheden, dit om de aanwezige gehuchten niet te isoleren.
3.2.4.
Overzicht van de resultaten
Het uitvoeren van milderende maatregelen heeft geen fundamentele invloed op de scores van de verschillende tracévarianten. Het consequent toepassen van een verlaagde impact kan wel een gedeelte van de visuele impact wegnemen, maar verandert niets aan de structurele impact van de geplande infrastructuur. De relatieve scores van de varianten onder elkaar wijzigen niet door het uitvoeren van de milderende maatregelen.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 68 van 90
Tabel 7: Overzicht van de resultaten voor Linkeroever incl. milderende maatregelen
-
-
--
--
Impact op de landschapsstructuur
0
+
+
-
0
-
--
Visuele impact
0
-
-
-
-
-
-
Directe impact (vernietiging)
0
0
0
0
0
0
0
Indirecte impact (contextverlies)
0
0
0
0
0
-
-
Bodemverstoring
0
-
-
-
-
-
-
Impact op Bouwkundig erfgoed
Impact op archeologisch patrimonium
3.2.5.
Tracé Krijgsbaan bis
-
Tracé Krijgsbaan
-
Tracé Zwijndrecht
0
Tracé Oost
Aantasting oppervlakte landschap
Middentracé
Impact op het landschap
Optimalisatie tracé Staten-Generaal
Detailcriterium
0-Variant
Hoofdcriterium
Conclusies
Het Linkeroevergebied wordt gekenmerkt door een zeer grote dynamiek, vooral sinds de eerste wereldoorlog. De aanleg van verschillende Scheldeoeververbindingen, de ontwikkeling van Linkeroever en de uitbreiding van de haven hebben het gebied onherkenbaar veranderd. De aanleg van de meeste tracés voor de Oosterweelverbinding zorgt in deze context niet voor een fundamentele aantasting van het gebied. Door de grote dynamiek is het echter van groot belang de schaarse relicten in het gebied te koesteren. Deze nog aanwezige ‘ankerpunten’ in het landschap (dijken, schorren, forten, wielen, polders…) dienen zoveel als mogelijk dienen te worden gerespecteerd en kunnen als ‘kapstok’ fungeren voor nieuwe ontwikkelingen. De herinrichting van het gebied na afloop van de werken dient te zorgen voor een invulling met hoogkwalitatieve natuur en recreatie vanuit de sterke punten van de reeds aanwezige natuur. De inrichting vertrekt vanuit respect voor de cultuurhistorie van het gebied en de gelaagdheid die hiervan het gevolg is. Dit laat niet onverlet dat nieuwe lagen kunnen worden toegevoegd. Daarom zijn de tracés ‘Krijgsbaan’ en ‘Krijgsbaan bis’ vanuit de discipline ‘monumenten, landschap en materiële goederen in het algemeen’ laag te scoren. Zij zorgen immers voor de aantasting van een nieuw gedeelte van het Linkeroevergebied. De ontsnippering die het gevolg is van het opheffen van de E17 heeft voornamelijk een effect op de relatie tussen Burcht en Zwijndrecht (Krijgsbaan bis) eerder dan op het landschap. Door het verdwijnen van de N49 ten noorden van Zwijndrecht (tracé Krijgsbaan) ontstaat een aaneengesloten natuurgebied ten oosten van de dorpskern. Het tracé Zwijndrecht heeft onmiskenbaar potenties m.b.t. het ontwikkelen van een groot aaneengesloten groengebied. Dit gaat echter ten koste van bestaande landschapswaarden aansluitend bij de woonkernen van LO en Zwijndrecht. Het tracé Oost leidt tot het aansnijden van een aanzienlijke hoeveelheid open ruimte, waarvan een gedeelte bij wet is beschermd, die slechts gedeeltelijk gecompenseerd wordt door het verdwijnen van bestaande infrastructuur. De gekozen inplanting leidt echter tot een verder Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 69 van 90
opknippen van het gebied en biedt minder mogelijkheden naar een integratie van de verschillende deelgebieden. De tracés ‘Middentracé’ en ‘Staten Generaal’ hebben het minst negatieve impact op de bestaande waarden en bieden mogelijkheden tot een evenwichtige herstructurering van het gebied, waarbij zowel natuur- als recreatieve en belevingswaarden in evenwicht zijn. De milderende maatregelen zoals voorgesteld kunnen de fundamentele verschillen tussen de verschillende tracévarianten niet wegwerken. Ze kunnen er enkel voor zorgen dat de scores in positieve zin kunnen evolueren.
3.3. Ringzone 3.3.1.
Beschrijving van de bestaande toestand
De Ringzone wordt gekenmerkt door een grote concentratie van transportinfrastructuur. Zowel de R1, de Singel, de Leien als een aantal spoorlijnen behoren tot deze zone, samen met een groot aantal ontsluitingswegen. De Ringzone valt samen met de 19de eeuwse omwalling rond de stad, die zo goed als volledig teniet werd gedaan bij de aanleg van beide infrastructuren. Figuur 30 geeft een overzicht van de gekende archeologische waarden in het projectgebied.
Figuur 30: Gekende archeologische waarden in de Ringzone (bron: IAP) Landschappelijk is er nooit veel aandacht besteed aan dit gebied, noch bij het ontwerp van de infrastructuur, nog bij latere ruimtelijke invullingen. Twee gebieden ontsnapten aan de verstedelijking van dit gebied en zijn van groot belang als groengebieden voor de stad Antwerpen. Het Rivierenhof Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 70 van 90
sluit aan bij de Vallei van het Groot Schijn en het domein Middelheim-Vogelzang maakt deel uit van de kasteeldomeinen van het zuid-zuidoosten van Antwerpen. Beide liggen aan de buitenzijde van de Ringzone en spelen een belangrijke rol als recreatieve open-ruimtegebieden in de Antwerpse agglomeratie. Tussen de R1 en de Singel bevindt zich eveneens een merkwaardig relict. Het betreft het natuurreservaat Wolvenberg dat ontstond op relicten van de 19de eeuwse omwalling. 3.3.1.1.
Wolvenberg de
16
Het betreft relicten van de voormalige kazerne van de 19 eeuwse omwalling, met glacis en een vest17, die sinds het beëindigen van de werken aan de Kleine Ring (1969) spontaan begroeid en deels plantsoenmatig beplant zijn. Thans is het grotendeels bedekt met vochtig wilgenbroek, en op de hellingen Olmstruwelen. Wolvenberg is omgeven door een brede houtkant zijde Singel en de bloemrijke spoorwegbermen van lijn 59. Ten zuiden ligt een volkstuinencomplex, eveneens omgeven door deels spontane en gecultiveerde houtkant. Het geheel staat in verbinding met andere groene gebieden via het zgn. Ringbos en de spoorlijn 59 (richting Hobokense Polder). Het gebied is volledig van bewoning afgesneden en door zijn lage ligging van een aantal storingen gevrijwaard. 3.3.1.2.
Rivierenhof
Reeds bij Ferraris (1777) wordt melding gemaakt van 'Het Rivierenhof'. De huidige structuur is herkenbaar zoals op de kaarten van Vandermaelen (1854) en het MGI (1909) en dateert uit het einde van de 18de eeuw. De binding met de vallei van het Groot Schijn is nog aanwezig. Binnen de grenzen van het Rivierenhof vinden we nog heel wat bouwkundig historisch erfgoed, alsook restant van de Herentalse Vaart. Deze werd gegraven in 1490 en moest dienst doen als verbinding met Herentals en als waterbevoorrading naar Antwerpse brouwerijen. Het stenen bruggetje in het zuidoostelijke deel van het gebied is nog een mooi voorbeeld van industrieel erfgoed uit het einde van de 15de eeuw. Het Rivierenhof is een mooi kasteelpark in landschapsstijl en rijk aan bouwkundig erfgoed, temidden van verstedelijkt gebied. Het 'Rivierenhof' is gelegen op grondgebied van Deurne, deelgemeente van Antwerpen. De begrenzing van deze ankerplaats wordt gevormd door de Turnhoutsebaan in het noorden, de Krijgsbaan in het oosten, de autosnelweg E313 Antwerpen-Eindhoven in het zuiden en de ring rond Antwerpen in het westen. Het Rivierenhof is met zijn 144 ha het grootste park van de Antwerpse agglomeratie. Binnen de grenzen van het Rivierenhof vinden we nog heel wat bouwkundig historisch erfgoed. Het meest in het oog springend is Kasteel Rivierenhof, dat opklimt tot de 16de-17de eeuw, maar waarvan het huidige classicistische uitzicht dateert uit de 18de eeuw. Het kasteel heeft een symmetrische, Uvormige opbouw en wordt vergezeld van een toegangspoort, oranjerie en een koetshuis. De meest opvallende elementen in de bijhorende parkaanleg zijn de spiegelvijver en de zesvoudige beukendreef met rondpunt en Atlasbeeld. Eveneens bij het kasteel horend, is de jachtwachters- portierswoning uit de 19de eeuw. Zeker vermeldenswaardig is de Schranshoeve (19de eeuw), bestaande uit een woonstalhuis en een langschuur, alsook het directiegebouw, een imposant, halfvrijstaand herenhuis met souterrain uit het begin van de 20ste eeuw. Daarnaast is er het Sterckshof met oude kern, maar voor het overige heropgebouwd in vrij geïnterpreteerde neo-Vlaamse renaissancestijl, het openluchttheater uit begin jaren 50, het huidige districtshuis van Deurne (eind 1950-begin 1960), de landbouwschool en een vrijstaand neoclassicistisch herenhuis. Nadat het domein in 1921 eigendom werd van de provincie Antwerpen en werd opengesteld voor het publiek, werd het echter uitgerust met spel-, sport- en educatieve infrastructuur, waardoor een gedeelte van de eigenheid verloren ging.
16
Glacis: flauw aflopend talud aan de buitenzijde van een vestingswerk
17
Vest: stadsgracht, stadswal of vestingmuur;
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 71 van 90
Figuur 31: Landschapswaarden in de Ringzone 3.3.1.3.
Middelheim-Vogelzang
Het domein Middelheim-Vogelzang is gelegen in de Antwerpse deelgemeenten Berchem en Wilrijk. De begrenzing van dit landschap wordt gevormd door de Ring rond Antwerpen in het noorden, de Craeybeckxtunnel en de infrastructuur van Ziekenhuis Middelheim en de Universiteit Antwerpen in het oosten en zuiden en de Beukenlaan en de bewoning van de wijk Den Brand in het westen. Domein Middelheim-Vogelzang omvat een relatief groot parkdomein met heel wat bouwkundig erfgoed, temidden van sterk verstedelijkt gebied aan de rand van Antwerpen. Een eerste vermelding van een 'stede te Middelem', eigendom van de kartuizers, dateert van 1342. Aanvankelijk betrof het een hoeve; volgens een akte van 1499 'een omwaterd huis met stalling en duifhuis'. In 1553 was sprake van een ‘omwaterd stenen huis’ en in 1563 van een hof van plaisantie. Het huidige 'Kasteel Middelheim' werd in de tweede helft van de 18de eeuw opgetrokken in classicistische stijl en vertoont een rechthoekig grondplan. Rond het kasteel loopt een gracht met bruggen aan oost- en westzijde. Tussen de omwallingen bevinden zich tevens een paviljoen, oranjerie en hovenierswoning. Het bijhorende park werd reeds in de 18de eeuw omschreven als een park met beelden en vervult nu opnieuw die functie als openluchtmuseum voor beeldhouwkunst. Het goed Den Brandt werd voor een eerste maal vermeld in 1396 en ontstond waarschijnlijk uit en naast het domein Middelheim. Oorspronkelijk betrof het waarschijnlijk een hoeve met huizing, later een hof van plaisantie en nadien een kasteel. Het laatclassicistisch kasteel Den Brandt werd opgetrokken in 1790, maar kreeg zijn huidige uitzicht tijdens de tweede helft van de 19de eeuw. Het vertoont een rechthoekig grondplan en is samen met de dienstgebouwen in U-vorm geschikt rond een Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 72 van 90
staatsieplein met bloemperken en fontein. Achter het kasteel en de dienstgebouwen bevindt zich het park met waterpartijen en een waardevol bomenbestand. Van het vroegere Kasteel 'Vogelenzang' bleven enkel 2 dienstgebouwen in classicistische stijl bewaard. Het omliggende park wordt intensief gebruikt voor recreatie (sportvelden, speeltuin, e.d.), maar bezit desalniettemin een nog belangrijk bomenbestand. Het historische drevenpatroon van Beukenlaan en Middelheimlaan vormt binnen het geheel een belangrijk structurerend element. De samenhang van het gehele domein met de vroegere landelijke omgeving is, door de komst van bebouwing en infrastructuur, volledig verloren gegaan. Niettemin vertegenwoordigt dit parkgebied als restant groene ruimte in de stedelijke rand zowel vanuit historisch, wetenschappelijk als ruimtelijkstructurerend oogpunt een aanzienlijke waarde en vormt het bovendien een rustpunt binnen de omgevende wegeninfrastructuur en dichte bebouwing. 3.3.1.4.
19de eeuwse vesten
In de 19de eeuw werd Antwerpen als centrum van de Belgische landsverdediging uitgekozen. De Scheldestad moest worden omgebouwd tot een sterke vesting. De plannen werden opgemaakt door generaal Henri-Alexis Brialmont, die Antwerpen wilde omringen door een grote omwalling en deze verdedigen door een gordel van 8 forten. In 1859 werd het plan goedgekeurd en kon de aanleg van de enorme vesting beginnen. Nog in hetzelfde jaar werd gestart met de aanleg van de Grote Omwalling van 15 kilometer lang. Door de oprichting hiervan groeide de oppervlakte van de stad van 250 ha naar 1.300 ha. Men vertrok vanuit de oude Zuidcitadel over Kiel, Berchem, Borgerhout en Dam en eindigde weer bij de Schelde waar het Noordkasteel werd gebouwd. Nu anderhalve eeuw later is de omwalling grotendeels opgeofferd aan de Singel en de Ring rond Antwerpen. De Grote Omwalling bestond uit brede, met zand en gras bedekte muren met brede grachten ertussen. Vanaf het Zuidkasteel tot op ongeveer de helft van de omwalling waren een zestal schansen aangelegd, waartussen kazernes stonden. Deze driehoekvormige bouwwerken en dito vestgrachten zijn nu nog terug te herkennen op drie plaatsen. Op het Kiel vinden we ter hoogte van de Eric Sasselaan de restanten van de Mastvest, te herkennen aan de V-vormige vest waarover in 1930 een grote brug werd gebouwd. Daarnaast kennen we het Half Maantje in het Nachtegalenpark. Dit restant is nog herkenbaar in de V-vormige punt waarover een thans geasfalteerde weg loopt. Ook de Brilschans in Berchem naast de Ring en de Grote Steenweg richting Mortsel is een duidelijk overblijfsel van de Grote Omwalling. Het park laat dit zien door de V-vorm in de vijver. Alle schansen werden telkens omsloten door 2 grote dubbele poorten in neo-barok. De Brilschans lag bijvoorbeeld tussen de Berchemse en de Mechelse Poort, welke toegang gaf tot de Van Laerstraat. De twee leeuwenkoppen aan weerszijden van de Mechelse brug (stadskant) vormen het enige overblijfsel van deze statige poort en trouwens van alle 15 poorten. De Berchemse Poort stond aan de andere kant van de Brilschans richting station en gaf toegang tot de De Villegasstraat. Tussen de Berchemse poort en de verderop gelegen Spoorbaanpoort stond een kazerne. Nu ligt hier grotendeels het natuurgebied Wolvenberg. Op Wolvenberg zijn nog oude gedeelten van muren terug te vinden, ondertussen geheel overwoekerd door natuur. Een andere poort, de Edegemse Poort gaf vanaf de Jennevalstraat toegang tot de Floraliënlaan en vormde samen met de Wilrijkse Poort de poorten van de schans Half Maantje. Iets verderop richting Kiel ligt de Mastvest, vroeger ingesloten door de Sint Laurentspoort en tenslotte de Kielse Poort.
3.3.2.
Effecten en evaluatie in de Ringzone
3.3.2.1.
Nulvariant
De nulvariant voorziet geen ingrepen in de ringzone. In de autonome ontwikkeling zijn ook geen bijkomende ingrepen gepland, met uitzondering van de reeds in uitvoering zijn de werken aan het nieuwe justitiepaleis (omgeving Bolivarplaats). De huidige situatie blijft m.a.w. behouden. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 73 van 90
Landschap Het volbouwen van de open ruimte in de omgeving van de Singel (voornamelijk kantoren) dreigt de bestaande toestand steeds meer te bestendigen en maakt positieve evoluties steeds moeilijker. Bouwkundig erfgoed In de betrokken zone bevindt zich geen bouwkundig erfgoed die bij autonome ontwikkeling zijn bedreigd. Archeologie Er zijn geen impacten te verwachten. 3.3.2.2.
Tunnelsingel
De Tunnelsingel voorziet het ondertunnelen van de belangrijkste kruispunten op de Singel. Door de korte tussenafstand tussen die kruispunten heeft dit tot gevolg dat het grootste deel van het traject in uitgraving zal worden uitgevoerd. De effecten van deze ingreep zijn eerder van stedenbouwkundige dan van landschappelijke aard en zullen bijgevolg worden besproken in het deelrapport mensruimtelijke ordening. Landschap De bouw van een ‘tunnelsingel’ heeft weinig gevolgen wat betreft landschap, zowel m.b.t. vernietiging van bestaande waarden als wat betreft structurele wijzigingen. De volledige uitvoering bevindt zich immers binnen de huidige zate van de Singel. Wel wordt de infrastructuurbundel (trein-Singel-Ring) nog verder versterkt. Bouwkundig erfgoed In de betrokken zone bevindt zich geen bouwkundig erfgoed die bij het uitvoeren van de tunnelsingel zijn bedreigd. Archeologie De voornaamste impact is te verwachten op het gebied van archeologie. Het tracé van de Singel volgt immers de 19de stadsomwalling, die bij de aanleg van de R1 werd gesloopt. Figuur 30 geeft een overzicht van de bekende waarden. Er valt te verwachten dat de voorziene graafwerken, gezien hun omvang en diepte, mogelijk tot een aantal vondsten zullen leiden. Hierbij dient wel te worden vermeld dat de afbraak in 1964 bijzonder grondig werd aangepakt. 3.3.2.3.
Groene Singel
Het project Groene Singel verlegt de Singel naar de bedding van de R1, waar beide infrastructuren een plaats krijgen. Daarvoor dienen de aansluitingscomplexen grondig te worden heraangelegd. Op de plaats van de Singel komen een weg voor lokale ontsluiting en faciliteiten voor openbaar vervoer en zachte weggebruikers. De effecten van deze ingreep zijn eerder van stedenbouwkundige dan van landschappelijke aard en zullen bijgevolg worden besproken in het deelrapport mens-ruimtelijke ordening. Landschap De bouw van een ‘ Groene Singel’ heeft weinig gevolgen wat betreft landschap m.b.t. vernietiging van bestaande waarden. De volledige uitvoering bevindt zich immers binnen de zate van de huidige Ring en Singel. Er treedt wel een structurele wijziging op in de relatie tussen Ring-Singel en de omgeving. Dit biedt duidelijk potentialiteiten naar een kwalitatieve (landschappelijke) invulling en het versterken van de relatie tussen de stad en de randgemeenten. Visueel kan de impact –op het niveau van de Singel- positief worden gewaardeerd. Bouwkundig erfgoed In de betrokken zone bevindt zich geen bouwkundig erfgoed die bij het uitvoeren van de tunnelsingel zijn bedreigd. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 74 van 90
Archeologie De voornaamste impact is te verwachten op het gebied van archeologie. De tracés van de Ring en Singel volgen immers de 19de stadsomwalling, die bij de aanleg van de R1 werd gesloopt. Figuur 30 geeft een overzicht van de bekende waarden. Er valt te verwachten dat de voorziene graafwerken, gezien hun omvang, mogelijk tot een aantal vondsten zullen leiden. Hierbij dient wel te worden vermeld dat de afbraak in 1964 bijzonder grondig werd aangepakt en dat de aanleg van R1 het gebied reeds grondig heeft verstoord. 3.3.2.4.
Overzicht van de resultaten
Tabel 8: Overzicht van de resultaten voor de Ringzone
Aantasting oppervlakte landschap
0
0
0
Impact op de landschapsstructuur
0
0
+
Visuele impact
0
0
+
Directe impact (vernietiging)
0
0
0
0
0
0
0
-
-
Impact op Bouwkundig erfgoed
Indirecte impact (contextverlies) Impact op archeologisch patrimonium
Bodemverstoring
3.3.3.
Milderende maatregelen
3.3.3.1.
Tunnelsingel
•
3.3.3.2. •
Groene Singel
Impact op het landschap
Tunnelsingel
Detailcriterium
O-Variant
Hoofdcriterium
Voor alle werken die gepaard gaan met grondverzet dient voldoende tijd en budget voor archeologische begeleiding te worden voorzien. Hierbij dient de aanpak te worden gevolgd die beschreven is in hoofdstuk 6 van het hoofdrapport. Indien dit onderzoek interessante vondsten oplevert dienen deze (eventueel tijdelijk) voor het publiek toegankelijk te worden gemaakt. Groene Singel De grondige reorganisatie van het gebied Ring-Singel biedt de mogelijkheid om het gehele gebied als geheel te herontwerpen, hetgeen onvoldoende gebeurde bij de aanleg. Daarbij kan gestreefd worden naar het beter integreren van de verschillende groene zones, waarbij ook de toegankelijkheid dient te worden verhoogd. In hun totaliteit beslaan R1 en Singel immers een zeer aanzienlijke oppervlakte, die nu voornamelijk bestaat uit restgebieden. Voortbouwend op reeds aanwezige (erfgoed) waarden kan gewerkt worden aan stedelijke groenzone die natuur en recreatie combineert. De relatie tussen de stad en haar randgemeenten verdient daarbij bijkomende aandacht.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 75 van 90
•
3.3.3.3.
Voor alle werken die gepaard gaan met grondverzet dient voldoende tijd en budget voor archeologische begeleiding te worden voorzien. Indien dit onderzoek interessante vondsten oplevert dienen deze (eventueel tijdelijk) voor het publiek toegankelijk te worden gemaakt. Overzicht van de resultaten
Het uitvoeren van milderende maatregelen heeft geen fundamentele invloed op de scores van de verschillende tracévarianten. Wel kunnen de potenties m.b.t. een integrale aanpak voor ring en Singel bij het project ‘Groene Singel’ volledig worden uitgebuit hetgeen leidt tot een positieve impact op de landschapsstructuur en de visuele impact. De relatieve verhoudingen tussen de twee Singelvarianten wijzigen hierdoor echter niet.
Tabel 9: Overzicht van de resultaten in de Ringzone incl. milderende maatregelen
Aantasting oppervlakte landschap
0
0
0
Impact op de landschapsstructuur
0
0
++
Visuele impact
0
0
+
Directe impact (vernietiging)
0
0
0
0
0
0
0
-
-
Impact op Bouwkundig erfgoed
Indirecte impact (contextverlies) Impact op archeologisch patrimonium
3.3.4.
Bodemverstoring
Groene Singel
Impact op het landschap
Tunnelsingel
Detailcriterium
O-Variant
Hoofdcriterium
Conclusies
De impact van de werken in de Ringzone hebben eerder een stedenbouwkundige, dan wel een landschappelijke impact. Toch geldt ook hier het uitgangspunt dat de schaarse relicten dienen te worden bewaard en waar mogelijk versterkt. Zij dienen als uitgangspunt voor een verder landschappelijke ontwikkeling van het gebied die –naast de hoofdfunctie mobiliteit- zowel recreatieve als natuurwaarden probeert te integreren. Daarbij biedt de variant ‘Groene Singel’ duidelijk veel meer potenties dan de ‘Tunnelsingel’. Deze versterkt immers enkel de bestaande toestand. Voor alle geplande ingrepen geldt dat archeologie een belangrijk aandachtspunt is, gezien de aanwezigheid van een groot aantal verdedigingswerken uit verschillende periodes.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 76 van 90
4.
VOORSTEL VOOR MONITORING EN EVALUATIE VAN DE EFFECTEN
Met betrekking tot de discipline ‘Monumenten, Landschappen en Materiële Goederen in het algemeen worden geen specifieke monitoring- en evaluatieactiviteiten voorzien.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 77 van 90
5.
LEEMTEN IN KENNIS EN GEVOLGEN OP WETENSCHAPPELIJKHEID VAN HET RAPPORT
De voornaamste kennisleemte m.b.t. de discipline Monumenten, Landschappen en Materiële Goederen in het algemeen heeft betrekking op het deelaspect ‘archeologie’. Het gebrek aan archeologische informatie over het gebied, en in het bijzonder over Linkeroever, en de aanpak om hieraan tegemoet te komen is echter uitvoerig beschreven bij de aanpak op planniveau in hoofdstuk 2. Een gelijklopend probleem stelt zich m.b.t. het niet-beschermd erfgoed. De recente beschermingen rond het Eilandje geven aan dat er een tendens bestaat tot het beschermen van bouwkundig erfgoed van een meer recente datum en tot herwaarderen van industrieel erfgoed. In het kader van de projectm.e.r. voor de Oosterweelverbinding dient op het terrein nagegaan te worden wat de impact is op het aanwezige bouwkundige erfgoed.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 78 van 90
6.
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING
6.1. Inleiding In een dynamische omgeving is het uitwissen van historische kenmerken soms onvermijdelijk. Het is immers noodzakelijk dat we door ons bouwen en inrichten van de ruimte uiting geven aan de cultuur van onze tijd. Het op deze wijze creëren van nieuwe culturele kwaliteit is echter ook de grootste bedreiging voor de historische kwaliteit van de omgeving. Het tempo en de schaal van de aanpassingen aan onze nieuwe behoeften is immers zo groot geworden dat het effect ervan vernietigend kan zijn. Vlaanderen is bij uitstek een cultuurland. Het cultuurlandschap is ontstaan door een combinatie van natuur en menselijk ingrijpen. De bodem, het landschap en de bebouwde omgeving zitten boordevol informatie over de evolutie die het landschap in de loop der eeuwen heeft ondergaan. Traditioneel wordt binnen de cultuurhistorische disciplines Monumenten, Landschappen en Materiële Goederen in het algemeen voornamelijk vertrokken vanuit het behoud van het culturele erfgoed (landschappen, bouwkundig erfgoed, archeologie). Hierbij wordt slechts zeer weinig aandacht besteed aan actuele ruimtelijke ontwikkelingen. De aandacht is daarbij bijna uitsluitend gericht op gekende erfgoedwaarden en minder gericht op de samenhang tussen de verschillende gebieden en structuren. In dit onderzoek werd getracht te focussen op de samenhang en de integratie van cultuurhistorie in de op handen zijnde evolutie van het plangebied. Om dit te illustreren werd vertrokken van de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Enkel zo kan een inschatting worden gemaakt van het effect van de verschillende voorziene ingrepen.
6.2. Planniveau 6.2.1.
Bestaande toestand
Het natuurlijke landschap rond de Schelde bestaat al eeuwen niet meer. Het landschap zoals het tot ons komt is de resultante van een wisselwerking tussen de natuur en de mens, waarbij op vele plaatsen de mens als dominerende factor is gaan optreden. Zelfs de landschappen die men door de jaren als ‘natuurlijk’ is gaan beschouwen zijn sterk door de mens beïnvloed. De voornaamste factoren die aan de basis liggen van het huidige landschap zijn de inpolderingen vanaf de 11de eeuw, de rol van Antwerpen als defensief bolwerk (bouw van verschillende fortengordels), de stedelijke ontwikkeling, de uitbouw van de haven en de aanleg van transportinfrastructuur (spoorwegen, wegen en kanalen). Onderstaande figuur geeft een goed overzicht van de huidige toestand. Opvallende elementen zijn de uitgebreide stedelijke agglomeratie, de 19de eeuws fortengordel, De dominante rol van de haven in het noorden en de veelheid aan transportinfrastructuren die straalsgewijs zijn ingepland. Van het polderlandschap rond de Schelde blijft nauwelijks nog iets over.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 79 van 90
Figuur 32: Landschapskenmerkenkaart voor het plangebied
6.2.2.
Effecten
De impact is sterk gerelateerd aan de omvang van de ingrepen die deel zullen uitmaken van de definitieve versie van het Masterplan. Vermits de verschillende strategieën vooral verschillen voor wat betreft het aantal ingrepen is dit duidelijk te zien in de beoordeling. Landschap De impact op het landschap zal in grote mate bepaald worden door de keuzes die op gebiedsniveau zullen worden gemaakt. Die zullen immers bepalend zijn voor zowel de impact op de bestaande landschappen als op het ontstaan van nieuwe (waardevolle) landschappen in het projectgebied. Daarbij dient zeker vermeld te worden dat de huidige toestand (vooral op het Linkeroevergebied en de Ringzone) verre van ideaal is. Drastische ingrepen zoals voorzien in het Masterplan kunnen –indien hieraan voldoende aandacht wordt besteed- een aanleiding zijn om het ruimtelijk functioneren van deze gebieden opnieuw te bekijken. Dit kan leiden tot een verbetering van de landschappelijke kwaliteiten. Bouwkundig erfgoed Met uitzondering van het Noordkasteel zijn er door het Masterplan geen monumenten direct bedreigd. De indirecte impact (verstoring van de omgeving) is niet onaanzienlijk in de omgeving van het Eilandje. De context van de bestaande (haven)gebouwen dreigt grondig verstoord te geraken door de aanleg van de Oosterweelverbinding. Het spreekt voor zich dat de het niet aanleggen van deze verbinding (Strategie 0, 2 en 3) deze impact uitsluit. De aanleg van een extra Kennedyverbinding (strategie 2) heeft mogelijk een indirecte impact op het vroegere goederenstation zuid, die de kern van een stedelijk herwaarderingsproject vormt.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 80 van 90
Archeologie De invloed op het archeologisch patrimonium is in hoge mate in functie van de vergravingen die zullen plaatsvinden. Ook hier is de voornaamste impact te verwachten bij de aanleg van de Oosterweelverbinding. Daarnaast kunnen ook de werken aan de Leien, de Singel en het Albertkanaal belangrijke vondsten aan het licht brengen. Vermits in de meeste gevallen niet te voorzien is waar dergelijke vondsten zullen voorkomen is het belangrijk dat van bij de opmaak van de plannen archeologische begeleiding wordt voorzien.
6.3. Gebiedsniveau 6.3.1.
Antwerpen Noord
Bestaande toestand Ontstaan rond 1550 is het Eilandje het oudste havengebied van Antwerpen. Vooral tijdens de 19de eeuw kwam het gebied tot bloei en vormde het de kern van de Antwerpse havenactiviteiten. Rond het Bonapartedok, Willemdok en Kattendijkdok werd een rastervormige stadswijk met pakhuizen gebouwd, die leek op een verzameling kleine 'eilandjes'. In de loop van de 20ste eeuw, door de noordelijke uitbouw van de Antwerpse haven, keerde het tij: van een bedrijvige buurt veranderde het Eilandje langzaam maar zeker in een verlaten stadsdeel zonder leven. Na het opstellen van o.m. een Masterplan voor het gebied wordt volop gewerkt aan de stedenbouwkundige renovatie van de buurt. De resten van het Noordkasteel –een deel van de negentiende-eeuwse fortengordel- hebben momenteel voornamelijk een recreatieve functie. Ter hoogte van het noordkasteel bevindt zich ook de (wettelijk beschermde) Hogere Zeevaartschool, een imposant gebouw in toepasselijke pakketbootstijl uit 1931. Verder naar het noorden en oosten van de stad zijn de belangrijkste relicten de kastelen en kasteelparken van Schoten en Merksem. Deze kasteelparken ontstonden vanaf de 15de eeuw als buitengoederen van de Antwerpse burgerij. Nu zijn het zeldzame groene ruimten in een sterk verstedelijkt gebied. Het Albertkanaal werd aangelegd in de jaren 1930-1939 om de verbinding te verbeteren van de Belgische havens met hun hinterland, voor een gemakkelijke afvoer van steenkool uit het Kempisch bekken en ten behoeve van de staalnijverheid rond Luik. In de jaren zestig werd een aanvang genomen met belangrijke verbredingswerken. Effecten De impact van het Masterplan op het deelgebied Antwerpen Noord laat zich vooral voelen op het tracé van de Oosterweelverbinding. De impact is niet landschappelijk in de traditionele zin van het woord. Het betreft hier voornamelijk een sterk industrieelstedelijke omgeving waar infrastructuur ook nu reeds domineert. De geplande ingreep verstekt dit aspect maar zal tevens aanleiding geven tot een nieuwe (fysieke en visuele) begrenzing van de stad. De indirecte impact is aanzienlijk, vooral op een aantal beschermde monumenten. Gezien het structurerende belang van de Oosterweelverbinding dient veel aandacht te gaan naar kwalitatief ontwerp van de infrastructuur, die immers sterk beeldbepalend zal zijn. Beide varianten verschillen weinig fundamenteel, zodat vanuit de discipline Monumenten, Landschappen en Materiële Goederen in het algemeen geen voorkeur kan worden uitgesproken. Het doortrekken van de Stedelijke Ring zorgt voor een zware bijkomende belasting van het gebied die het noordelijk deel van het Eilandje (en het bouwkundig erfgoed aldaar) isoleert.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 81 van 90
6.3.2.
Linkeroever Oosterweel
Bestaande toestand Het landschap op het Linkeroevergebied is sterk beïnvloed door de havenontwikkelingen en de ontwikkeling van delen van het gebied als woonzone. Tot aan de tweede wereldoorlog bestond het gebied voornamelijk uit polders met verspreide polderdorpen. Vanaf de jaren dertig werd het gebied volop ontwikkeld o.m. door de aanleg van twee tunnels onder de Schelde. Daarbij werden de polders opgespoten en omgezet in woon- en industriegebied. De relicten in het gebied zijn hierdoor schaars. Een gedeelte van het gebied werd echter niet meteen volgebouwd. Hierdoor ontstonden een aantal natuurgebieden (Het Vliet, Het Rot, Middenvijver, Blokkersdijk, St.-Annabos,…) die echter door snelwegen van elkaar zijn gescheiden. Zij hebben momenteel een belangrijke natuur- en recreatiewaarde, hetgeen resulteerde in een aantal beschermingen. Verder vinden we ten oosten van Zwijndrecht zeldzame overblijfselen van de Scheldepolders en restanten van verschillende fortengordels. Effecten Het Linkeroevergebied wordt gekenmerkt door een zeer grote dynamiek, vooral sinds de eerste wereldoorlog. De aanleg van verschillende scheldeoeververbindingen, de ontwikkeling van Linkeroever en de uitbreiding van de haven hebben het gebied onherkenbaar veranderd. De aanleg van de meeste tracés voor de Oosterweelverbinding zorgt in deze context niet voor een fundamentele aantasting van het gebied. Door de grote dynamiek is het echter van groot belang de schaarse relicten in het gebied te koesteren. Deze nog aanwezige ‘ankerpunten’ in het landschap (dijken, schorren, forten, wielen, polders…) dienen zoveel als mogelijk dienen te worden gerespecteerd en kunnen als ‘kapstok’ fungeren voor nieuwe ontwikkelingen. De aanleg van de Oosterweelverbinding heeft tot gevolg dat een aanzienlijk deel van de aanwezige waarden wordt aangetast, ook in het beschermde gebied. De herinrichting van het gebied na afloop van de werken dient te zorgen voor een invulling met hoogkwalitatieve natuur en recreatie vanuit de sterke punten van de reeds aanwezige natuur. De inrichting vertrekt vanuit respect voor de cultuurhistorie van het gebied en de gelaagdheid die hiervan het gevolg is. Dit laat niet onverlet dat nieuwe lagen kunnen worden toegevoegd. Daarom zijn de tracés ‘Krijgsbaan’ en ‘Krijgsbaan bis’ vanuit de discipline ‘Monumenten, Landschap en Materiële Goederen in het algemeen’ laag te scoren. Zij zorgen immers voor de aantasting van een nieuw gedeelte van het Linkeroevergebied. De ontsnippering die het gevolg is van het opheffen van de E17 heeft voornamelijk een effect op de relatie tussen Burcht en Zwijndrecht (Krijgsbaan bis) eerder dan op het landschap. Door het verdwijnen van de N49 ten noorden van Zwijndrecht (tracé Krijgsbaan) ontstaat een aaneengesloten natuurgebied ten oosten van de dorpskern. Het tracé Zwijndrecht heeft onmiskenbaar potenties m.b.t. het ontwikkelen van een groot aaneengesloten groengebied. Dit gaat echter ten koste van bestaande landschapswaarden aansluitend bij de woonkernen van LO en Zwijndrecht. Het tracé Oost leidt tot het aansnijden van een aanzienlijke hoeveelheid open ruimte, waarvan een gedeelte bij wet is beschermd, die slechts gedeeltelijk gecompenseerd wordt door het verdwijnen van bestaande infrastructuur. De gekozen inplanting leidt echter tot een verder opknippen van het gebied en biedt minder mogelijkheden naar een integratie van de verschillende deelgebieden. De tracés ‘Middentracé’ en ‘Staten Generaal’ hebben het minst negatieve impact op de bestaande waarden en bieden mogelijkheden tot een evenwichtige herstructurering van het gebied, waarbij zowel natuur- als recreatieve en belevingswaarden in evenwicht zijn.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 82 van 90
6.3.3.
Ringzone
Bestaande toestand De Ringzone wordt gekenmerkt door een grote concentratie van transportinfrastructuur. Zowel de R1, de Singel, de Leien als een aantal spoorlijnen behoren tot deze zone, samen met een groot aantal ontsluitingswegen. De Ringzone valt samen met de 19de eeuwse omwalling rond de stad, die zo goed als volledig teniet werd gedaan bij de aanleg van beide infrastructuren. Landschappelijk is er nooit veel aandacht besteed aan dit gebied, noch bij het ontwerp van de infrastructuur, nog bij latere ruimtelijke invullingen. Twee gebieden ontsnapten aan de verstedelijking van dit gebied en zijn van groot belang als groengebieden voor de stad Antwerpen. Het Rivierenhof sluit aan bij de Vallei van het Groot Schijn en het domein Middelheim-Vogelzang maakt deel uit van de kasteeldomeinen van het zuid-zuidoosten van Antwerpen. Beide liggen aan de buitenzijde van de Ringzone en spelen een belangrijke rol als recreatieve open-ruimtegebieden in de Antwerpse agglomeratie. Tussen de R1 en de Singel bevindt zich eveneens een merkwaardig relict. Het betreft het natuurreservaat Wolvenberg dat ontstond op relicten van de 19de eeuwse omwalling. Effecten De impact van de werken in de Ringzone hebben eerder een stedenbouwkundige, dan wel een landschappelijke impact. Toch geldt ook hier het uitgangspunt dat de schaarse relicten dienen te worden bewaard en waar mogelijk versterkt. Zij dienen als uitgangspunt voor een verder landschappelijke ontwikkeling van het gebied die –naast de hoofdfunctie mobiliteit- zowel recreatieve als natuurwaarden probeert te integreren. Daarbij biedt de variant ‘Groene Singel’ duidelijk veel meer potenties dan de ‘Tunnelsingel’. Deze versterkt immers enkel de bestaande toestand. Voor alle geplande ingrepen geldt dat archeologie een belangrijk aandachtspunt is, gezien de aanwezigheid van een groot aantal verdedigingswerken uit verschillende periodes.
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 83 van 90
REFERENTIELIJST Antrop, M. (1989), Het landschap meervoudig bekeken, Monografieën Stichting Leefmilieu, nr. 30, Antwerpen: Pelckmans Antrop, M. Daels, L. (1997) Richtlijnenhandboek voor het opstellen en beoordelen van milieueffectenrapporten. Deel 2: Algemene methodologische aspecten, Deel 11: Algemene Methodologie Monumenten en Landschappen en Materiële Goederen in het algemeen. Brussel: AMINAL, AMINABEL, cel M.e.r.. Antrop, M. Van Damme, S. (1995), Landschapszorg in Vlaanderen, Monografieën Stichting Leefmilieu, nr. 30, Gent: Universiteit Gent De Kempeneer, M. (1982), De Sint-Annekensboot. Antwerpen, Orteliusfonds – Uitgeverij MIM. Geysels, H. (1993) Het Landschap van Vlaanderen en Zuidelijk Nederland: Een landschapsecologische studie, Leuven: Garant. Hermy, M. De Blust, G. (1997) Punten en Lijnen in het Landschap, Brugge: Marc Van de Wiele. Hofkens, E. & Roosens, I. (ed.) (2001), Nieuwe impulsen voor de landschapszorg. De landschapsatlas, baken voor een verruimd beleid. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Monumenten en Landschappen. Jos Vandenbreeden en Françoise Dierkens-Aubry (1996) Art Deco en Modernisme in België Tielt: Lannoo Lombaerde P. (2003) De Spaanse Omwalling van Antwerpen opnieuw in het daglicht. In: Vesting (april-mei-juni - pp. 16-21) Antwerpen. Simon Stevinstichting v.z.w. Machielse H. (2003) De Spaanse Omwalling. In: Vesting (april-mei-juni - pp. 12-15) Antwerpen. Simon Stevinstichting v.z.w. Machielse H. (2003) Het Verschanste kamp van Antwerpen op het einde van de 16de eeuw. In: Vesting (april-mei-juni - pp. 6-11) Antwerpen. Simon Stevinstichting v.z.w. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur (1998) Albertkanaal: Verbredingswerken vak Oelegem-Antwerpen: Startnota. Hasselt: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur, Administratie Waterwegen en Zeewezen, Afdeling Maas en Albertkanaal. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Monumenten en Landschappen (2000) Landschapskenmerkenkaart, Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur, Administratie Waterwegen en Zeewezen, Afdeling Maas en Albertkanaal (1998). Albertkanaal: Verbredingswerken vak Oelegem-Antwerpen, Startnota. Hasselt: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (1999). Belvedere: beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Den Haag. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Nieuwborg, H. Van Staeyen B. & Vandenbussche D. (eindred.). (1996) Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan Antwerpen Antwerpen: Provinciaal Instituut voor Hygiëne OC-GIS Vlaanderen (2001) CD Landschapsatlas, Baken voor een verruimd landschapsbeleid. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling OC-GIS Vlaanderen. Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 84 van 90
Provincie Antwerpen, Stramien cvba (2002). Herover de Fortengordel (Concept Vesting Antwerpen): Ruimtelijk planologische ontwikkelingsmogelijkheden van de Brialmontforten rond Antwerpen. Antwerpen: Provincie Antwerpen Van Peel, E. (1969) Van oever tot oever aan de Schelde te Antwerpen, Antwerpen: Halewijn van Strydonck, M.de Mulder, G. (red) met bijdr. van Marc Alderweireldt e.a. (2000) De Schelde: Het verhaal van een rivier,…, Leuven: Davidsfonds Verhulst, A. (1995), Landschap en Landbouw in Middeleeuws Vlaanderen. Brussel: Gemeentekrediet. Anoniem, (1969) E3-Scheldetunnel: De Kennedytunnel te Antwerpen, Antwerpen, Intercommunale E3
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 85 van 90
LIJST VAN FIGUREN Figuur 1: Scheldemonding ca. 500 n.C................................................................................................14 Figuur 2: Antwerpen Linkeroever buitendijkse schorren (ca. 1900) .....................................................16 Figuur 3: Spaanse vesten en citadel in 1598 .......................................................................................18 Figuur 4: Brialmontgordel.....................................................................................................................19 Figuur 5: 19de eeuwse vesten en Mechelsepoort (Berchem) ...............................................................19 Figuur 6: Uitbreidingsplannen voor de haven (Gepubliceerd op 9 maart 1912 in ‘Ons Volk Ontwaakt’) Havenuitbreiding - Plan A. ........................................................................................21 Figuur 7: Het station ‘Antwerpen Waas’ op Linkeroever; situeringskaartje ‘Vlaams Hoofd’..................23 Figuur 8: De R1 bij aanleg (september 1968) ......................................................................................23 Figuur 9: Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden (Ferraris), kaartbladen 72 (O²) 2 en 4 .......26 Figuur 10: Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden (Ferraris), kaartbladen 89 (D²) 1 en 3 .....27 Figuur 11: Landschapskenmerkenkaart...............................................................................................30 Figuur 12: Landschapswaarden in het plangebied (Bron: Beschermde Monumenten, stads- en dorps- gezichten, 2001 (OC Product); Gewestplan, vector, 2002 (OC Product); Landschapsatlas, 2001 (OC Product); CORINE, 1996 (OC Product))..........................................31 Figuur 13: Landschapswaarden in Antwerpen Noord ..........................................................................40 Figuur 14: Kattendijkdok / Royerssluis, Amerikadok en restanten Noordkasteel..................................41 Figuur 15: Brandweerkazerne en tracé Oosterweelverbinding vanaf Albertkanaal ..............................41 Figuur 16: Overzicht van de beschermde monumenten in de omgeving van het Eilandje ...................42 Figuur 17: Hogere Zeevaartschool.......................................................................................................43 Figuur 18: Gekende archeologische waarden in Antwerpen Noord .....................................................46 Figuur 19: Le Corbusier, Pierre Jeanneret, Huib Hoste, Paul Otlet en Fé Locquet. Inzending voor de wedstrijd voor de Urbanisatie van de Antwerpse Linkeroever, 1933 (Fondation Le Corbusier, Parijs) .........................................................................................................................51 Figuur 20: Vlaams Hoofd (Linkeroever): gedeelte van het centrale plein met links de afspanning ‘De Roos’, hert vertrekpunt van diligences van en naar het Waasland. Vanaf 1745 ook veerhuis (ca.1900) .......................................................................................................................51 Figuur 21: Toestand Blokkersdijk in nov. 1972 en feb. 1975................................................................52 Figuur 22: Ophogingen Linkeroever.....................................................................................................53 Figuur 23: Landschapswaarden op Linkeroever ..................................................................................55 Figuur 24: Gekende archeologische waarden op Linkeroever (bron: IAP) ...........................................57 Figuur 25: Landschap ter hoogte van de toekomstige tunnelinrit op LO (Top-hatgracht) .....................60 Figuur 26: Bestaande verkeerswisselaar E17-N49 (E34). links Het Rot, rechts het Vlietbos ...............61 Figuur 27: Het Vliet (Zwijndrecht) ter hoogte van het tracé ‘Zwijndrecht’ .............................................63 Figuur 28: Defensieve dijk (Zwijndrecht)..............................................................................................64 Figuur 29: Polder van Zwijndrecht ter hoogte van gepland aansluitingscomplex met E17 ...................66 Figuur 30: Gekende archeologische waarden in de Ringzone (bron: IAP)...........................................70 Figuur 31: Landschapswaarden in de Ringzone ..................................................................................72 Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 86 van 90
Figuur 32: Landschapskenmerkenkaart voor het plangebied...............................................................80
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 87 van 90
LIJST VAN TABELLEN Tabel 1: Beoordelingskader Monumenten en Landschappen ................................................................8 Tabel 2: Overzicht van de resultaten voor Antwerpen Noord ...............................................................48 Tabel 3: Overzicht van de resultaten voor Antwerpen Noord incl. milderende maatregelen ................49 Tabel 4: Overzicht van de beschermde landschappen op Linkeroever ................................................54 Tabel 5: Overzichtstabel grondinname ................................................................................................59 Tabel 6: Overzicht van de resultaten voor Linkeroever ........................................................................67 Tabel 7: Overzicht van de resultaten voor Linkeroever incl. milderende maatregelen .........................69 Tabel 8: Overzicht van de resultaten voor de Ringzone.......................................................................75 Tabel 9: Overzicht van de resultaten in de Ringzone incl. milderende maatregelen ............................76
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen
Pagina 88 van 90
De gevonden archeologische monumenten en hun vindplaats moeten tot de tiende dag na de melding in onveranderde toestand bewaard blijven, beschermd worden tegen beschadiging of vernieling en toegankelijk gesteld worden voor onderzoek door het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, zonder recht op schadevergoeding.
Het decreet vermeldt dat éénieder die, niet ter gelegenheid van een vergunde archeologische opgraving, een goed vindt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologisch monument betreft, een toevalsvondst doet. Van een dergelijke vondst moet de vinder binnen 3 dagen aangifte doen aan het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium.
Tevens worden de archeologische opgravingen georganiseerd en gereglementeerd. Het archeologisch patrimonium omvat alle vormen van archeologische sites en zones.
De bescherming van het archeologisch patrimonium maakt het voorwerp uit van een Decreet van 30.06.1993. In dit decreet wordt de bescherming, de instandhouding, het behoud, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium geregeld.
Decreet houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium van 30/06/1993, gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999 en 28 februari 2003.
Conventie van Granada, Overeenkomst inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa
Decreet houdende instemming met het Europees Landschapsverdrag dd. 1/07/2003
Decreet goedgekeurd door de Plenaire vergadering van het Vlaams Parlement 28/01/2004
Decreet dd. 03/03/1976 gewijzigd 22/02/1995
Decreet dd 16/04/1996 betreffende de landschapszorg, gewijzigd bij decreet van 8/12/2000, van 21/12/2001 en van 19/07/2002
Algemeen
Algemeen
Algemeen / Gebiedspecifiek
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen 90
Archeologisch patrimonium
De Conventie van Granada heeft tot doel overheden te verplichten om op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau een beleid te voeren met het oog op de bescherming, het beheer en de restauratie van de monumenten en landschappen.
Het decreet regelt de instemming met het Europees landschapsverdrag dat op 20 oktober 2000 in Firenze werd ondertekend. Het verdrag heeft tot doel overheden te verplichten om op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau een beleid te voeren met het oog op de bescherming, het beheer en de inrichting van de landschappen.
Decreet tot behoud van erfgoedlandschappen. Het decreet regelt de integratie van de landschapszorg in de ruimtelijke ordening. Het decreet maakt het mogelijk 'erfgoedlandschappen' af te bakenen en met de waarde ervan rekening te houden bij de ruimtelijke inrichting van Vlaanderen. Door het decreet kunnen de ankerplaatsen uit de landschapsatlas in ruimtelijke uitvoeringsplannen worden opgenomen. Op dat moment worden ze erfgoedlandschap genoemd.
Het Decreet van 3 maart 1976, gewijzigd bij decreet van 22 februari 1995, regelt de bescherming, de instandhouding, het onderhoud en het herstel van in het Nederlandse taalgebied gelegen monumenten en stads -en dorpsgezichten.
Het landschapsdecreet van 16 april 1996, gewijzigd bij decreet van 24 december 2001, regelt de bescherming van landschappen en de instandhouding, het herstel en het beheer van de in het Vlaamse Gewest gelegen beschermde landschappen.
Monumenten -en landschapszorg in Vlaanderen is vanaf 1 januari 1989 een gewestelijke aangelegenheid.
Wet dd. 07/08/1931 gewijzigd bij decreet van 14/07/1993
Beschermde monumenten, landschappen, stads -en dorpsgezichten
Wet m.b.t. de bescherming van monumenten en landschappen is de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen. Door deze wet werd het mogelijk om monumenten en landschappen waarvan het behoud in historisch, artistiek of wetenschappelijk opzicht van nationaal belang is, bij Koninklijk Besluit te rangschikken en onder bescherming van de overheid te plaatsen.
Datum
JURIDISCH EN BELEIDSMATIG KADER
Juridisch kader
BIJLAGE A
Regelt de organisatie van het archeologisch onderzoek bij de uitvoering van de werken. Momenteel zijn nog geen archeologische sites wettelijk beschermd.
Via overige wetgeving
Via overige wetgeving
Omzetting van ankerplaatsen in erfgoedlandschappen bij opmaak R.U.P.’s
Bescherming van Monumenten, stads- en dorpsgezichten in het projectgebeid
Bescherming van landschappen in het projectgebied
Bescherming van Monumenten, landschappen, stads- en dorpsgezichten in het projectgebied
Relevantie voor de geplande ingrepen
Pagina 89 van
Algemeen
Algemeen / Gebiedspecifiek
Plan milieueffectrapport Masterplan Antwerpen – Technisch deelrapport Bouwkundig erfgoed, Landschappen en materiële goederen in het algemeen 90
27/10/2003
Beleidsbrief monumenten, landschappen en archeologie in Vlaanderen 2004
De beleidsbrief zet de lijnen uit voor het toekomstig beleid. Doelstellingen zijn o.m; een betere integratie van erfgoed in het ruimtelijk beleid en het ontwikkelen van nieuwe domeinen zoals WOII en onderwaterarcheologie. Reorganisatie werkveld archeologie.
Datum
Europese conventie ter bescherming van het archeologisch erfgoed. 16/01/1992
Beleidsmatig kader
besluitvorming.
cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de
ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het
erfgoed waar mogelijk te behouden: bij het ontwikkelen van
uit 1992 goed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch
bescherming van het archeologisch erfgoed (Conventie van Malta)
In juni 1999 keurde de Vlaamse regering de Europese Conventie ter
Aandacht voor nieuwe beleidslijnen die nog niet decretaal werden vastgelegd.
Relevantie voor de geplande ingrepen
Pagina 90 van