MEI 2010
NUMMER 3
JAARGANG
PENSIOENBULLETIN Pensioeninformatie voor werkgevers en pensioenfondsen
Leidt Goudswaard ons naar CDC-regelingen? Afgelopen januari presenteerde de Commissie Toekomstbestendigheid Aanvullende Pensioenregelingen, beter bekend als Commissie Goudswaard, haar rapport ‘Een sterke tweede pijler’. Naast de bevestiging van de sterke punten van het Nederlandse pensioenstelsel wordt in het rapport geconcludeerd dat het stelsel niet toekomstbestendig is.
De commissie doet een aantal suggesties waarmee het stelsel beter voorbereid is op de toekomst. In ons PensioenBulletin van maart jl. hebben wij u over de belangrijkste conclusies geïnformeerd. Kijkend naar de conclusies uit het rapport hebben wij ons de vraag gesteld of een keuze voor een CDC-regeling (Collectief Defined Contribution) de bedreigingen die op ons af komen, kan wegnemen.
ASPECTEN WAAROP HET HUIDIGE PENSIOENSTELSEL DRIJFT Het Nederlandse pensioenstelsel wordt steevast – in elk geval in eigen land – geprezen als een sterk en solide stelsel. En niet voor niets. Er is een aan het wettelijk minimum gerelateerd overheidspensioen (de zgn. eerste pijler). De vorm en inrichting van de aanvullende pensioenen (de zgn. tweede pijler) kent twee sterke elementen. In de eerste plaats is daar de eis vanuit de Pensioenwet die werkgevers verplicht om de pensioenverplichting buiten de eigen ondernemingssfeer te plaatsen. Hiermee wordt bereikt dat bij een faillissement van de werkgever de pensioenaanspraken veiliggesteld zijn. In de tweede plaats kenmerkt de tweede pijler zich door solidariteit en collectiviteit. Dit maakt het mogelijk om risico's tussen en over generaties te spreiden en schaalvoordelen te behalen. Voor bedrijfstakpensioenfondsen is de verplichtstelling daarbij onmisbaar. Deze maakt het mogelijk om vormen van solidariteit aan te bieden die anders slechts tegen hogere kosten bereikt kunnen worden.
INHOUD:
LEIDT GOUDSWAARD ONS NAAR CDC-REGELINGEN?
INVLOED VAN SOLVENCY II OP PENSIOENREGELINGEN IN NEDERLAND
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
KWESTIE VAN KEUZES De commissie signaleert dat het stelsel niet alleen bedreigd wordt door de ontgroening en vergrijzing (er komen immers steeds minder jongeren in het arbeidsproces waarbij we tegelijkertijd gemiddeld allemaal ouder worden) maar ook door een toenemende kwetsbaarheid voor financiële risico's. Er moeten keuzes gemaakt worden om een nieuw evenwicht te vinden tussen de ambitie (de hoogte van het pensioen), de zekerheid en de kosten van het pensioen. De oplossingen die de commissie aandraagt, zijn een lager pensioen dat nog steeds zeker is (beperken van de ambitie) of een minder zeker pensioen op het huidige ambitieniveau (anders omgaan met onzekerheid). Een kwestie van keuzes dus: zekerheid of risico.
WAT IS VOOR ONZE PENSIOENTOEKOMST VAN BELANG? Hoe nu een optimale mix te vinden waarbij een goed pensioen tegen acceptabele lasten in beeld blijft? Beperken van de ambitie geeft enige financiële ruimte. Dit kan op verschillende manieren, door bijvoorbeeld: de pensioennorm naar beneden bij te stellen; het pensioengevend salaris te maximeren; het nabestaandenpensioen op andere wijze vorm te geven; de pensioenleeftijd te verhogen. De laatste leidt er bovendien toe dat de opbouwduur kan oplopen tot 44 of zelfs 46 jaar (vanaf 21-jarige leeftijd tot 65 of wellicht 67 jaar). Een lagere opbouw per jaar dan nu in het fiscale kader is toegestaan, leidt nog steeds tot vergelijkbare pensioenen op de pensioendatum omdat er sprake is van een langere opbouwperiode. Het pensioenniveau blijft gelijk, terwijl de jaarlijkse premielast lager wordt. Overigens moet bij de zekerheid van pensioen worden opgemerkt dat de afgelopen periode ons heeft laten zien dat ook een zeker geacht pensioen niet helemaal risicovrij is. Tijdens de financiële crisis is duidelijk geworden dat het langdurig achterwege blijven van toeslagverlening of zelfs het afstempelen van rechten (verlagen van opgebouwde rechten) een reëel gevaar is. Dus ook bij een zeker geacht pensioen bestaat onzekerheid over de uiteindelijke koopkracht na pensionering.
WAAROM ZOUDEN WE NIET OP EEN ANDERE WIJZE OMGAAN MET DE ZEKERHEID? Uitgaande van het voorgaande lijkt het onontkoombaar dat de huidige zekere pensioentoezegging anders ingevuld moet gaan worden. Hierbij moet men denken aan het introduceren van meer voorwaardelijke elementen in de pensioentoezegging ten koste van de onvoorwaardelijke elementen. Voorbeelden zijn een lagere opbouw in combinatie met een mogelijk hogere toeslag bij goede resultaten of de uitkering laten meebewegen met de levensverwachting. Een andere manier om met onzekerheid om te gaan is om verschillende groepen verschillend te behandelen binnen het pensioencontract. Dit kan fraai wordt ingevuld door jongeren minder zekerheid te geven, dus meer risico te laten lopen (maar dan ook hogere toeslagen te verlenen). Ouderen krijgen dan meer zekerheid en minder risico. De huidige wetgeving verzet zich. Deze oplossing lijkt dus niet dichtbij. Op de lange termijn is dit een richting die zeker serieus overwogen kan worden. Hiermee zijn we nu echter niet geholpen.
2
MEI
|
NUMMER 3
JAARGANG 50
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
Een mogelijkheid die wél binnen de huidige wet- en regelgeving past is de CDC-regeling. Dat is een combinatie van meestal een middelloonregeling en een beschikbare-bijdrageregeling. De beschikbare bijdrage wordt hierbij voor een periode van vaak 5 jaar op een gefixeerd niveau gesteld. Is de premie in enig jaar niet toereikend voor de jaarinkoop van pensioen, dan wordt de inkoop voor dat jaar verlaagd. Omdat in een CDC-regeling de premie voor een overeengekomen periode vastligt, wordt de werkgever niet geconfronteerd met een steeds stijgende premie. In elk geval niet tijdens de periode waarin de premie vastligt. Voor de periode daarna zal de premie opnieuw overeengekomen moeten worden. In dit systeem worden risico's verlegd van werkgever en pensioenfonds naar de werknemers. Stijgen de kosten voor pensioen, dan kan minder pensioen worden aangekocht. Stijgt de levensverwachting, dan zien we hetzelfde effect.
IS CDC HET ANTWOORD? Is een CDC-regeling dan het antwoord op de door de commissie geschetste bedreigingen? Zou hiermee dit soort regelingen weer aan een revival kunnen beginnen? Mogelijk wel. Immers, een CDC-regeling behoudt alle sterke elementen van het huidige stelsel zoals collectiviteit, solidariteit en – voor bedrijfstakpensioenfondsen – de verplichtstelling. Maar enkel de overstap naar een CDC-regeling lost de onderliggende problemen van de stijgende pensioenkosten niet op. Er moeten goede afspraken gemaakt worden over de aard en invulling van de toezegging en de kosten die hiermee gepaard gaan. Simpelweg overgaan naar een CDC-regeling verschuift vooral de risico's. In onze optiek is het mogelijk om binnen de CDC-regeling een pensioen toe te zeggen waar de beheersbaarheid van de lasten en tegelijkertijd de belangen van de (gewezen) deelnemers en pensioentrekkenden evenwichtig(er) geborgd is. Er moet dan wel sprake zijn van een gericht beleggingsbeleid dat nauw is afgestemd op de aard en de samenstelling van de deelnemersgroep.
BEPAAL HET TOEKOMSTIGE PENSIOENBELEID NU Met het bovenstaande hebben we gekeken of een CDC-regeling een alternatief kan zijn om op korte(re) termijn al iets te doen met de pensioentoezegging. Wij zien in het deels verschuiven van de risico's naar de (gewezen) deelnemers en pensioentrekkenden absoluut een mogelijkheid. Uiteraard wel onder de voorwaarde dat hierbij met alle betrokkenen goede afspraken worden gemaakt over de aard van de pensioentoezegging. Hierbij is goede communicatie uiteraard van wezenlijk belang. Wij verwachten dat in de arbeidsvoorwaardenbesprekingen volgend jaar pensioen hoog op de agenda komt te staan. Het nieuw te vormen kabinet zal immers in de tweede helft van dit jaar een vervolg geven aan de in gang gezette discussie over de (AOW-) pensioenleeftijd. Voor u als werkgever is het van belang om op voorhand na te denken over de richting die u wilt opgaan met uw pensioen. Hoe ontwikkelt bijvoorbeeld uw personeelsbestand zich naar verwachting en hoe kan hiervan uitgaande het pensioen optimaal worden ingevuld? Graag gaan wij samen met u deze uitdaging aan.
MEER WETEN? Neem voor meer informatie of advies over dit onderwerp contact op met Angelo van Langevelde, tel. 038 456 31 72, Erik Jan Jansen, tel. 038 456 31 42 of uw eigen consultant bij Aon Consulting.
3
MEI
|
NUMMER 3
JAARGANG 50
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
Invloed van Solvency II op pensioenregelingen in Nederland De Europese Unie (EU) heeft een richtlijn vastgesteld voor het verzekeringsbedrijf. Deze richtlijn staat bekend onder de naam ‘Solvency II’. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 november 2012. Deze richtlijn regelt de toegang tot de Europese (her)verzekeringsmarkt, het toezicht op het verzekeringswezen en de sanering en liquidatie van verzekeringsbedrijven.
De impact van deze richtlijn op het verzekeringsbedrijf is groot. Daarnaast vertoont de richtlijn overeenkomsten met het op 1 januari 2007 ingevoerde Financieel Toetsingskader (FTK). In dit artikel vergelijken we Solvency II met het FTK. Tot slot gaan we in op de mogelijke gevolgen van de invoering van Solvency II voor pensioenregelingen.
SOLVENCY II Solvency II berust op drie pijlers: Kwantitatieve eisen, Kwalitatieve eisen en Externe rapportages. Met de richtlijn wil de EU bereiken dat: er op Europees niveau een ‘1-level playing field’ voor verzekeraars ontstaat; het vermogen van verzekeraars om ten opzichte van hun verzekerden aan hun financiële verplichtingen te kunnen voldoen, wordt versterkt; het vereist eigen vermogen afhankelijk is van de risicopositie van de verzekeraar.
Fig 1. De pijlers van Solvency II
4
MEI
|
NUMMER 3
JAARGANG 50
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
PIJLER 1 - KWANTITATIEVE EISEN Uiteindelijk gaat Solvency II over de vraag hoeveel vermogen een verzekeringsmaatschappij moet hebben om de verzekeringsverplichtingen goed af te dekken. Een belangrijk gegeven bij de beantwoording van deze vraag is wat de waarde van de verzekeringsverplichtingen is. In Solvency II is vastgelegd dat de marktwaarde als basis geldt voor de waardering van verzekeringsverplichtingen. Dit geldt ook voor de waardering van pensioenverplichtingen binnen het FTK. Aangezien er geen markt is voor de verzekeringsverplichtingen zal de marktwaarde binnen Solvency II worden afgeleid uit drie aspecten: de verwachte uitkeringen; de marktrente (in het FTK vormgegeven door de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur); een opslag op de marktwaarde van de verzekeringsverplichtingen in verband met uitkeringsonzekerheid (market value margin, ofwel MVM).
Fig 2. Korte weergave van het Solvency II-toetsingskader NB In de marktwaarden die direct zijn afgeleid van marktprijzen zijn risicomarges al inbegrepen.
In het FTK gelden deze aspecten evenzeer. Alleen de MVM komt in het FTK niet meer voor. Als bij de evaluatie van het FTK nog een keer naar de principes voor de marktwaardering van pensioenen wordt gekeken, sluiten wij niet uit dat de MVM weer terugkomt in de discussie. Dit vanwege de betere vergelijkbaarheid van pensioenfondsen en verzekeraars.
Rentecur ve Voor wat betreft de marktrente gaan wij onder het FTK uit van de door DNB gepubliceerde rentecurve, die wordt afgeleid van de Europese swapcurve. Binnen Solvency II is de discussie over de juiste norm voor de juiste rentecurve nog aan de gang. Hoe deze uitkomst het wettelijke kader voor het toezicht op pensioenfondsen gaat beïnvloeden is nu niet te voorspellen.
5
MEI
|
NUMMER 3
JAARGANG 50
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
Vermo genseis Boven de marktwaarde van de verplichtingen moet een verzekeraar volgens Solvency II aanvullend vermogen aanhouden om de kans op insolvency zo klein mogelijk te houden. Deze vermogenseis kent twee niveaus, te weten: het minimaal vereist vermogen (Minimum Capital Requirement, of MCR); het vereist eigen vermogen (Solvency Capital Requirement, of SCR). Dezelfde begrippen heten in het FTK minimaal vereist vermogen (MVV) en vereist eigen vermogen (VEV). De vermogenseisen die hieruit voortvloeien verschillen echter wezenlijk.
Minimaa l vereist vermoge n (MCR ) Het MCR voor pensioenfondsen in de PW is afgeleid van de huidige Europese Richtlijnen en afhankelijk van de technische voorzieningen, het risicokapitaal en de arbeidsongeschiktheidsschaden. Het MCR binnen FTK is ongeveer gelijk aan 5% van de technische voorziening. Binnen Solvency II moet op eenvoudig controleerbare wijze een minimum vermogen worden aangehouden dat ervoor zorgt dat na 1 jaar met 85% zekerheid het vermogen nog steeds voldoende is om aan alle verzekeringsverplichtingen te voldoen. Aangezien de huidige eisen van het minimaal vereist vermogen voor pensioenfondsen zijn afgeleid van Europese richtlijnen zou het ons niet verbazen als Solvency II voor pensioenfondsen betekent dat ook voor dit vermogen een nieuwe wijze van vaststelling zal ontstaan.
Vereist eigen vermogen ( SCR) De vaststelling van het SCR binnen Solvency II en FTK kennen in principe een gelijke benaderingswijze. Voor iedere risicocategorie zijn normen vastgesteld over het vermogen dat aanwezig moet zijn om deze risico's met voldoende zekerheid af te dekken. Bij de samenvoeging van deze risico's wordt rekening gehouden met de mate waarin deze risico's samenhangen (correlatie). Solvency II wijkt met name af in de gewenste mate van zekerheid. Bij het opstellen van de standaardtoets in het FTK is uitgegaan van een zekerheidsmaat van 97,5%. In Solvency II wordt uitgegaan van een zekerheidsmaat van 99,5%. Dit leidt tot een hoger vereist vermogen dan onder het FTK. Een hoger vereist vermogen betekent immers minder pensioen bij gelijke premie óf een hogere premie voor hetzelfde pensioen. Daarnaast zien wij als belangrijkste verschillen: Solvency II houdt rekening met imbedded opties (verplichte uitkeringen die voortvloeien uit garanties) en toegezegde winstdelingen, terwijl voorwaardelijke indexatie niet wordt gewaardeerd binnen het FTK. Solvency II kent nieuwe risicocategorieën als operationeel risico en concentratierisico die ook moeten worden gekwantificeerd. Deze zijn onder het FTK niet gekwantificeerd maar vallen onder het minimaal vereist vermogen.
6
MEI
|
NUMMER 3
JAARGANG 50
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
PIJLER 2 - KWALITATIEVE VEREISTEN In Solvency II is veel aandacht besteed aan risicomanagement en de bestuurlijke aspecten die hieruit voorvloeien. Risicomanagement is voor DNB ook een belangrijk onderwerp. De formele (wettelijke) kaders zijn momenteel echter beperkt. Binnen Solvency II speelt ‘Own Risk and Solvency Assessment’ (ORSA) een belangrijke rol. Een ORSA is een instrument voor verzekeringsmaatschappijen om inzicht te krijgen in de kwaliteit van het eigen risicomanagement. Wij vragen ons af waarom dit element nog niet in de Nederlandse wet- en regelgeving is opgenomen voor pensioenfondsen. In Solvency II wordt ook aandacht besteed aan de kwaliteit van het eigen vermogen en interacties tussen groepen van een verzekeringsconcern. Deze onderwerpen zijn voor pensioenfondsen minder relevant.
PIJLER 3 - EXTERNE RAPPORTAGES De externe rapportages zijn bedoeld voor de toezichthouders en stakeholders. Voor verzekeraars zijn deze stakeholders met name de aandeelhouders, de verzekeringnemers en de verzekerden. Denk bijvoorbeeld aan het effect van de afgenomen kredietwaardigheid van de verzekeraar op herverzekerde fondsen. Solvency II vermeldt dat in ieder geval informatie moet worden geleverd over: de werkzaamheden (voor pensioenfondsen triviaal); het governance systeem met een beoordeling over de geschiktheid daarvan; de risicopositie, -concentratie, -limitering en -gevoeligheid van elke afzonderlijke risicocategorie; de methode van waardering; het benodigd kapitaal en de kwaliteit daarvan. De informatie in het kader van FTK is vastgelegd in het besluit over de DNB-staten. Daarnaast is het wettelijk kader voor de verslaglegging verder uitgewerkt in Richtlijn 610 van de Raad voor de Jaarverslaglegging. Wij verwachten dat met name de regelgeving over de risicopositie ook voor pensioenfondsen onder invloed van Solvency II in de pensioenwetgeving van Nederland verder zal worden uitgewerkt. Ook zonder een wettelijke plicht kan het ons inziens geen kwaad om de risico's en de beheersingssystemen zo goed mogelijk vast te leggen in de formele stukken en in de verantwoording naar de stakeholders.
BETEKENIS SOLVENCY II VOOR PENSIOENREGELINGEN Na een korte en dus niet helemaal complete vergelijking tussen Solvency II en FTK gaan wij hierna in op de betekenis van Solvency II voor Nederlandse pensioenregelingen.
Wet - en r egelgeving Solvency II is in ontwikkeling, terwijl het FTK al per 1 januari 2007 is ingevoerd. Ongetwijfeld heeft Europa met een schuin oog naar Nederland gekeken, omdat Nederland (DNB) een voortrekkersrol op zich heeft genomen. In de afgelopen 5 jaar is echter ook belangrijke ervaring met marktwaardering opgedaan en heeft de kredietcrisis de nodige ‘leermomenten’ opgeleverd. Hierdoor is de verwachting reëel dat Solvency II verder en dieper is ontwikkeld dan het FTK. Wij verwachten dat verbeteringen in Solvency II zullen doorwerken in het wettelijk kader van het FTK. Met name een toename van de aandacht voor risicomanagement ligt voor de hand. Wij zijn van mening dat een vergrote aandacht voor risicomanagement uiteindelijk goed zal zijn voor het ‘product’ pensioen in Nederland. Zoals hiervoor al genoemd achten we het verder aannemelijk dat de normen voor waardering van pensioenverplichtingen onder het FTK (RTS, MVM) mogelijk worden veranderd door inzichten binnen Solvency II.
7
MEI
|
NUMMER 3
JAARGANG 50
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
Indir ect eff ect Marktwaardering maakt risico's inzichtelijk voor de verzekeraars. Dit gaat waarschijnlijk de gehele bedrijfsvoering raken. Elementen die werkgevers en herverzekerde pensioenfondsen rechtstreeks raken zijn de pricing van pensioenproducten en de verzekeringsvoorwaarden. In de praktijk zien wij nu al effecten, zoals bijvoorbeeld: wijziging kostenstructuur voor uitkeringsgaranties; restricties aan het beleggingbeleid (kredietrisico apart prijzen); invoering van nieuwe beleggingsproducten; introductie van marktwaarde-gerelateerde pensioenproducten; discussie over de vraag of vaste rekenrentes voor pensioenpremies en winstdeling nog gehandhaafd kunnen worden. De kosten en voorwaarden van (rechtstreeks) verzekerde regelingen zullen steeds meer gaan lijken op die van pensioenfondsen.
TOT SLOT Uiteindelijk wordt de invloed van Solvency II groter dan wij nu denken. In de huidige marktomstandigheden zal pensioen niet goedkoper worden en is herbezinning over de inrichting van het pensioenproduct belangrijk. Hierbij moet de verdeling van de risico's tussen werkgever, deelnemer en verzekeraar op nieuwe worden vastgesteld.
MEER WETEN? Neem voor meer informatie of advies over dit onderwerp contact op met Gert Maarsen, tel. 038 456 31 31 of uw consultant bij Aon Consulting.
REDACTIE Jannieta Aangeenbrug Richard Boonstra Ron van Harten Gitta Junius (secretariaat)
Allard van der Meer (eindredactie) Ton Roebroek Roelant Smit
CONTACT
AUTEURS
Gitta Junius 038 456 3113
[email protected]
Angelo van Langevelde Erik Jan Jansen Gert Maarsen
Dit bulletin is met grote zorg samengesteld door Aon Consulting Nederland C.V. Niettemin kunnen zich incidenteel onvolkomenheden voordoen.
De inhoud van dit bulletin is slechts bedoeld als informatie en dient dan ook niet gezien te worden als advies. Aon Consulting Nederland C.V.
aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die direct of indirect voortvloeit uit het gebruik van deze informatie. Vermenigvuldiging van deze publicatie of overname van de inhoud kan onder bronvermelding vrijelijk plaatsvinden.
6356aa