Passend onderwijs vanuit de leraar bezien Onderzoek vanuit de Algemene Onderwijsbond 30 oktober 2013
1
Inleiding Na aanleiding van de tweede voortgangsrapportage passend onderwijs benoemde staatssecretaris Dekker het belang van het betrekken van leraren bij het invoeren van het passend onderwijs; ‘In de commissie heb ik al toegezegd dat ik bij de volgende voortgangsrapportage graag in kaart breng of leraren bij de uitwerking van dit beleid en bij het opstellen van ontwikkelingsplannen voldoende worden betrokken.’ Echter werd dit gevolgd met: ‘Het gaat mij echt een stap te ver om nu een heel nieuwe steekproef, een soort enquête onder leraren, te houden.’1 Voor de Algemene Onderwijsbond de aanleiding om hier wél mee aan de slag te gaan. Al in een vroeg stadium hebben wij geconstateerd dat de communicatie naar het personeel en de betrokkenheid van het personeel bij de implementatie van passend onderwijs minimaal is2. Dit zorgt ervoor dat het voor veel leraren onduidelijk is wat hen te wachten staat. Het gesprek over passend onderwijs wordt gevoerd op bestuurlijk niveau en te weinig in de klas. Het is de hoogste tijd dat passend onderwijs eens vanuit de leraren wordt bezien. Hoe kijkt de leraar tegen passend onderwijs aan? Worden leraren voldoende betrokken bij de invoering van passend onderwijs? Voelen leraren zich bekwaam genoeg om zorgleerlingen in de klas op te nemen? En zijn de leraren er wel klaar voor? De centrale vraag in dit onderzoek is daarom: Hoe schat de leraar de betrokkenheid, de bekwaamheid en het draagvlak van hemzelf in, wanneer hij kijkt naar de intrede van de wet Passend Onderwijs? Het doel van dit verslag is dat het een leesbaardere versie betreft van het grootschalige onderzoek ‘Passend Onderwijs vanuit de Leraar bezien’. Voor nadere informatie of specifiekere resultaten en cijfers is het volledige onderzoek te beraadslagen3.
1
Dekker (03-07-2013). Passend Onderwijs. http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/verslagen/
2
Algemene Onderwijsbond (2013). Passend Onderwijs. Brief naar de Leden Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Utrecht. Briefnummer 589498 WD/HP. 3 Algemene Onderwijsbond (2013). Passend onderwijs vanuit de leraar bezien. Utrecht.
2
Samenvatting Op 1 augustus 2014 treedt de wet Passend onderwijs in werking. Nog steeds lijkt de focus teveel op de bestuurlijke inrichting te liggen en wordt de vertaalslag naar de klas onvoldoende gemaakt. De Algemene Onderwijsbond maakt zich hier ernstige zorgen over. Met dit onderzoek laat de AOb zien hoe de invoering van passend onderwijs door leraren wordt ervaren. Hoe kijkt de leraar tegen passend onderwijs aan? Worden leraren voldoende betrokken bij de invoering van passend onderwijs? Voelen leraren zich bekwaam genoeg om zorgleerlingen in de klas op te nemen? En zijn leraren er wel klaar voor? Kloof tussen management en werkvloer Leraren voelen zich nog steeds onvoldoende betrokken bij de beslissingen rondom passend onderwijs en hebben het gevoel geen tot weinig invloed te hebben op de zorgstructuur binnen de school. De mening en visie van leraren over zaken rondom passend onderwijs wordt te weinig gevraagd en er wordt hen niet gevraagd wat zij haalbaar achten in hun klas. Het management geeft daarentegen aan zich wel betrokken te voelen bij de beslissingen rondom passend onderwijs. Van het management geeft 50 procent aan dat er op school een ondersteuningsprofiel is opgesteld. Onder leraren is er nog veel onbekend. Meer dan de helft van de leraren heeft geen idee of er een ondersteuningsprofiel is opgesteld of opgesteld gaat worden. Slechts 20 procent weet dat er een ondersteuningsprofiel is en 23 procent weet dat deze er (nog) niet is. Dit betekent dat het voor veel leraren onduidelijk is wat er van hen verwacht wordt. De groepsgrootte is bepalend Het lijkt erop dat met de invoering van passend onderwijs de werkdruk alleen maar verder zal toenemen. Leraren verwachten dat door de invoering van de wet er meer zorgleerlingen komen in de klas, er meer verschillende niveaus ontstaan en de administratieve lasten verder toenemen. Hierbij is de grootte van de klassen volgens de leraren bepalend voor de mate waarin zij zorgleerlingen hulp kunnen bieden. Volgens leraren is de ideale groepsgrootte in het basisonderwijs 23 en in het voortgezet onderwijs 22. Dit is een groot verschil met de huidige praktijk: een gemiddelde groepsgrootte van 26, waarbij 28 tot 30 leerlingen het meeste voorkomt. Gemiddeld hebben leraren 5 zorgleerlingen in de klas, terwijl ze aangeven gemiddeld 3 zorgleerlingen in de klas aan te kunnen. De wil is er, maar de tijd en ondersteuning ontbreekt De wil om zich in te zetten is groot, maar op veel scholen ontbreekt het aan tijd en goede ondersteuning. De meeste leraren voelen zich bekwaam genoeg in het omgaan met de problematieken die nu het meest voorkomen, maar door het toenemen van de klassengrootte, de niveaus en de eisen is het steeds moeilijker te managen. Er is behoefte aan steun op maat; ondersteuning en scholing die past bij de leraar en de concrete situatie in de klas. De ondersteuning van leraen door inzet van personen met een specifieke deskundigheid wordt steeds beperkter, vanwege de bezuinigingen van scholen. Leraren hebben behoefte aan extra handen in de klas. Wat te doen? Leraren geven aan meer handen in de klas te willen, betere ondersteuning, kleinere klassen en meer ruimte en tijd om zich te professionaliseren. Daarbij is het van groot belang dat leraren betrokken gaan worden bij de besluiten die genomen worden of al zijn genomen door de schoolbesturen. De vertaalslag naar de praktijk in de klas moet nu toch echt gemaakt worden. 3
1. Betrokkenheid van leraren “Leraren moeten worden betrokken bij de invoering! Er is nog niet eens met ons besproken wat er in de klas moet en gaat gebeuren.” Hoewel duidelijk is dat het passend onderwijs gaat om het gegeven onderwijs binnen de klas, wordt uitgerekend deze professional nog vaak buiten de plannen gehouden.45 Leraren staan het dichtste bij de leerling en kunnen zien waar een leerling behoefte aan heeft. Leraren kunnen tevens het beste aangeven hoe de groepsresultaten en zorg moeten worden verbeterd in hun klas. De leraar is degene die uiteindelijk de plannen rondom het ondersteuningsprofiel van een samenwerkingsverband in de praktijk uitvoeren. De leraar is verantwoordelijk voor de uiteindelijke resultaten van de leerlingen en de geboden zorg in de klas. Het is daarom van groot belang dat de leraren achter de plannen staan die worden gemaakt door de overheid en het samenwerkingsverband binnen het passend onderwijs. Het draagvlak onder leraren moet groot genoeg zijn om de plannen rondom passend onderwijs te doen slagen.6 Hierbij is de betrokkenheid van leraren van groot belang. Betrokkenheid in deze context betekent dat de leraar wordt meegenomen in de beslissingen die worden genomen bij de werkgever, het samenwerkingsverband of de overheid. Kloof tussen management en werkvloer Het management voelt zich meer betrokken dan de leraren. Wanneer het gemiddelde cijfer van de betrokkenheid van de leraren wordt vergeleken met dat van het management en ondersteunend personeel, is dat het gemiddelde wel overeenkomt met het ondersteunend personeel, maar niet met het management. Het vragen van de mening van leraren rondom passend onderwijs, het betrokken worden in het proces en het aangeven wat de leraar haalbaar acht binnen de klas met passend onderwijs wordt niet gedaan. “Het proces moet vanuit de werkvloer opgetuigd worden. Het is onjuist om er vanuit te gaan dat met het opstellen van procedures alles goed komt. De leraar en de leerling zijn niet in procedures te vangen.” Onwetendheid over ondersteuningsprofiel Wanneer wordt gekeken naar de ondersteuningsprofielen die de scholen moeten opstellen, blijkt dat er veel onduidelijkheid is. Leraren worden nog buiten de plannen van de nieuw opgestelde ondersteuningsprofielen gehouden. Veel leraren hebben geen idee of de school al een ondersteuningsprofiel heeft (56,3%), weten niet of de school ermee bezig is (32%), 57% van de leraren weten niet of de school nog van plan is een ondersteuningsplan te maken. Hier is ook de kloof tussen het management en de werkvloer zichtbaar. Van het management zegt 49,8% dat de school een ondersteuningsprofiel heeft, waarvan het grootste deel in het speciaal onderwijs zit. “Ik heb nu nog amper een idee wat het allemaal inhoudt en wat de gevolgen zijn voor het onderwijs in het algemeen, maar ook voor de docenten en de leerlingen.”
4
Algemene Onderwijsbond (2013). Passend Onderwijs. Brief naar de Leden Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Utrecht. Briefnummer 589498 WD/HP. 5 Algemene Rekenkamer (2013). Kunnen basisscholen passend onderwijs aan? Den Haag. 6
Brekelmans, F. (2012). Brief aan tweede Kamercommissie betreffende wetsvoorstel passend onderwijs, datum: 27-02-2012.
4
Invloed op zorgstructuur Leraren geven aan dat zij geen directe invloed hebben op de zorgstructuur. Dit is in strijd met de doelen die zijn opgesteld door OC&W waarin staat genoemd dat de leraren invloed moeten hebben op de zorgstructuur en een adviesrecht hebben bij het opstellen van een ondersteuningsplan7. Dit punt vergt daarom nog de aandacht. Leraren moeten meer betrokken worden bij het opstellen van deze plannen. Zij moeten in ieder geval kennis hebben van het ondersteuningsplan dat wordt opgesteld in hun eigen school. “Aanpak van de werkwijze van onderop en niet van bovenaf. Dat wil zeggen dat je als team samen met het management je profiel opstelt. Op onze school hebben we dit tot nu toe gedaan. Plannen die gemaakt worden, worden dan ook door het hele team gedragen en vorm gegeven en niemand voelt zich van bovenaf onder druk gezet. Het is wel van belang om in alle enthousiasme keuzes te maken en niet teveel zaken tegelijk aan te pakken.” Ook hier is de kloof tussen de werkvloer en het management weer zichtbaar. Het management heeft over het algemeen wel het gevoel hier invloed op te hebben. Het ondersteunend personeel reageert vrij neutraal tot negatief. En de leraar geeft aan hier niet direct invloed op uit te oefenen. Dat leraren invloed uitoefenen op de zorgstructuur is van groot belang. Leraren kunnen immers het beste aangeven welke hulp in de klas nodig is.
7
Passend Onderwijs (2013). Veranderingen voor leraren en begeleiders. Gevonden op 9 september 2013 op http://passendonderwijs.nl/hoe-werkt-passend-onderwijs/veranderingen-leraren-begeleiders/
5
2. Zorgleerlingen Met het passend onderwijs gaat het al gauw over veranderingen voor zorgleerlingen. Volgens de leraren zijn op dit moment ongeveer 23 procent van de leerlingen zorgleerlingen8. In de laatste jaren is een stijging te zien van zorgleerlingen die worden doorverwezen naar (Voortgezet) Speciaal Onderwijs ((V)SO) en Speciaal Basisonderwijs (SBO).9 Dit terwijl het aantal leerlingen op het primair onderwijs en voortgezet onderwijs krimpt10. Eén van de redenen voor het invoeren van Passend Onderwijs is het tegengaan van deze groei. De zorgleerlingen zouden meer in het regulier onderwijs terecht moeten komen. Uit onderzoek is een definitie voor zorgleerlingen ontwikkeld, die in dit onderzoek wordt aangehouden, namelijk: Een zorgleerling is een leerling: -
Voor wie een individueel handelingsplan bestaat en/of; Voor wie een specifieke aanpak of extra hulp nodig is en/of; Die een specifiek probleem of beperking heeft11.
93 procent van de leraren heeft een of meerdere zorgleerlingen in de klas. Leraren geven aan dat de dyslexie (66%), ADHD (61%) en een stoornis in het autistisch spectrum (57%) het meest voorkomen. Het minste komen het Syndroom van Down (1,5%) en visuele problemen (1,1%) voor. Gemiddeld hebben leraren in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs 5 zorgleerlingen in de klas, waarbij 3 en 5 leerlingen het meest als antwoord is gegeven (beiden 16,3%). In het speciaal onderwijs zitten gemiddeld 12 zorgleerlingen in de klas. Leraren in het regulier onderwijs geven aan dat zij 3 of minder zorgleerlingen aan denken te kunnen in de klas. Leraren in het speciaal onderwijs geven aan gemiddeld 9 zorgleerlingen aan te kunnen. Visie op zorgleerlingen Aan leraren is gevraagd of hun school een duidelijke visie heeft op de ondersteuning van zorgleerlingen. Deze vraag is neutraal beantwoord. Wanneer dit wordt uitgesplitst over de grootte van de scholen, kan voorzichtig worden gesteld dat hoe groter een school, hoe negatiever de vraag is beantwoord. Tenslotte is nog gekeken naar de verdeling over de sectoren. Dan valt op dat vooral het speciaal onderwijs van mening is een duidelijke visie te hebben, het basisonderwijs hier ook redelijk positief over is, maar dat het voortgezet onderwijs vooral neutraal wordt beoordeeld.
Smeets, E., Ledoux, G., Blok, H., Felix, C., Heurter, A., Kuijk, van, J., Vergeer, M. (2013). Op de drempel van passend onderwijs. Beleid en aan bod rond specifieke onderwijsbehoeften in zes samenwerkingsverbanden. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. 9 Algemene Rekenkamer (2013). Kunnen basisscholen passend onderwijs aan? Den Haag. 10 Centraal Bureau voor de Statistiek (2013). http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=03753&D1=a&D2=1-2,6,8,10,13-14&D3=0-2&D4=0&D5=1521&HD=130516-1014&HDR=T,G3,G4&STB=G2,G1 11 Driessen, G., Mulder, L., & Roeleveld, J. (2012). Cohortonderzoek COOL5-18. Technisch rapport basisonderwijs, tweede meting 2010/11. Nijmegen: ITS / Amsterdam: Kohnstamm Instituut 8
6
3. Klassengrootte De ideale klassengrootte De ideale klassengrootte volgens leraren in het basisonderwijs is 23, in het voortgezet onderwijs 22 en in het speciaal onderwijs 12, terwijl de gemiddelde groepsgrootte op dit moment bij deze leraren in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs 26 leerlingen is, waarbij 28 tot 30 leerlingen zelfs het meeste voorkomt, en 13 in het speciaal onderwijs. De klassengrootte neemt toe Ongeacht of het leerlingenaantal groeit of krimpt op een school, de klassengrootte neemt toe. Op het merendeel van de scholen blijft het leerlingaantal stabiel (41,3%), 29,1% maakt een krimp mee en 27,7% van de scholen groeien. Opvallend is dat hoewel het leerlingaantal op scholen daalt, het grote merendeel van de klassen groeit (79,5%). Een reden dat het leerlingenaantal krimpt en tegelijk de klassengrootte toeneemt, kan het herverdelen van kinderen over klassen zijn. Zo kunnen bijvoorbeeld drie kleine klassen worden samengevoegd tot twee grote groepen. Toch is dit geen wenselijke verandering, gezien de meningen van leraren dat zij kleinere groepen willen. “Hoewel velen die beleid bepalen ventileren dat groepsgrootte niet van invloed is op de resultaten in de klas, zal elke groepsleerkracht met ervaring aan kunnen geven dat er toch ergens een plafond moet zijn.” Groei aantal zorgleerlingen Aansluitend op de groei van klassen verwachten leraren en het management in het primair en voortgezet onderwijs een groei van zorgleerlingen in de klas. Dit is geen verassend gegeven, aangezien dit al in eerder onderzoek is ondervonden12. Dit is wel een zorgelijke ontwikkeling, aangezien leraren aangeven gemiddeld drie zorgleerlingen aan te kunnen, terwijl zij er nu al vijf hebben. De vraag die deze gegevens automatisch oproepen is natuurlijk of leraren straks de extra zorgleerlingen in de klas wel aankunnen? Klassengrootte bepalend voor zorg in de klas De grootte van de klassen is volgens leraren bepalend voor de mate waarin zij zorgleerlingen hulp kunnen bieden. Het ondersteunend personeel en management kijkt hier iets neutraler tegenaan, maar is het er voor het grootste deel mee eens. Hoe groter de klassen worden, hoe minder bekwaam leraren zich voelen bij het bieden van hulp aan het groeiende aantal zorgleerlingen. “Het zal zeker niet slagen met grote klassen. De problemen binnen een groep worden er steeds meer en dat terwijl de groepsgrootte groeit. Ik heb als docent niet de tijd om de zorgleerling de aandacht te geven die hij/zij nodig heeft.”
12
Algemene Rekenkamer (2013). Kunnen basisscholen passend onderwijs aan? Den Haag.
7
4. Ondersteuning De kwaliteit neemt niet toe Leraren verwachten dat met het passend onderwijs het aantal zorgleerlingen, niveaus, de werkdruk en de administratieve lasten toenemen en dat meer zorgleerlingen in het regulier onderwijs worden opgenomen. Leraren verwachten dan ook dat de kwaliteit van het onderwijs met de invoering van passend onderwijs niet zal toenemen. Leraren geven aan behoefte te hebben naar steun op maat; ondersteuning en scholing die past bij de leraar en de concrete situatie in de klas.13 Overbelast Eén op de vijf leraren voelt zich nu al overbelast14. Het nieuwe ‘opbrengstgericht werken’ vraagt om het bijhouden van extra administratie. Leraren ervaren mede daardoor dat zij onvoldoende tijd hebben om de groep met extra ondersteuningsbehoeften voldoende aandacht te geven. Leraren hebben het idee dat ze onmogelijk tegemoet kunnen komen aan alle leerbehoeften, maar doen wel graag de moeite. Daarnaast komt nog de druk van het leveren van goede prestaties door de leerlingen, om als school hier niet op afgerekend te worden15. Leraren ervaren een spanningsveld tussen het investeren in leerlingen met een specifieke leerbehoefte en het maximaliseren van de leeropbrengst. Administratieve lasten rondom zorgleerlingen Leraren zijn gemiddeld 3,78 uur per week kwijt aan extra administratieve lasten rondom zorgleerlingen, waarvan 90,8% 8 of minder uur kwijt is en daarvan 51,5% minder dan 3 uur. Opvallend is dat wanneer per sector wordt gekeken de leraren in het voortgezet onderwijs het minst aantal uren kwijt zijn, namelijk 2 uur per week gemiddeld. De leraren in het speciaal onderwijs zijn de meeste uren kwijt met gemiddeld 8 tot 10 uur. Ondersteuning Leraren geven aan behoefte te hebben aan ondersteuning en geven daarbij ook aan dat de ondersteuning op dit moment niet voldoende is. Hierin zijn wel verschillen aan te geven. Zo hebben de leraren in het voortgezet onderwijs minder het idee dat zij worden ondersteund dan leraren in het basisonderwijs en speciaal onderwijs. Vooral de leraren in het speciaal onderwijs zijn hierover positief. Voorzichtig mag hierover ook worden gesteld dat hoe groter de school, hoe minder men het gevoel heeft dat hij wordt ondersteund bij het onderwijs geven aan zorgleerlingen. Leraren hebben behoefte aan extra handen in de klas. Ondersteuning van leraren door inzet van personen met ervaring of specifieke deskundigheid is beperkt, vanwege de bezuinigingen van scholen. De interne begeleiders hebben hiervoor te weinig tijd. Terwijl het afvloeien van onderwijsondersteunend personeel en deskundigen juist met het invoeren van passend onderwijs niet wenselijk is. “Passend onderwijs is mogelijk als er meer ondersteuning in de klas aanwezig is. Ik eindig dit schooljaar met 30 leerlingen en dat zou ik zelf niet voor elkaar krijgen zonder mijn onderwijsassistent!”
Mol Lous, A. (2011). Ex-ante evaluatie Passend Onderwijs. Studie in opdracht van ECPO. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. 14 Smeets, E., Ledoux, G., Blok, H., Felix, C., Heurter, A., Kuijk, van, J., Vergeer, M. (2013). Op de drempel van passend onderwijs. Beleid en aan bod rond specifieke onderwijsbehoeften in zes samenwerkingsverbanden. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. 15 Algemene Rekenkamer (2013). Kunnen basisscholen passend onderwijs aan? Den Haag. 13
8
5. Bekwaamheid en professionalisering Eén van de belangrijkste doelen vanuit de Wet Passend Onderwijs is dat de leraar leert om te gaan met verschillen in de klas. Zoals blijkt is dit bij veel leraren nog een hekelpunt. Niet zozeer omdat zij zich niet willen professionaliseren of kunnen, maar eerder doordat zij hiervoor de tijd niet kunnen vinden. Dit wekt zorgen bij zowel de besturen als de leraren zelf. Pas wanneer de leraar zich bekwaam genoeg voelt om de grotere klassen met meer diversiteit aan te kunnen, kunnen de doelen die worden gesteld rondom passend onderwijs slagen. Bekwaamheid in deze context betekent daarom het vertrouwen in het kennen en kunnen van alle kennis en vaardigheden die nodig zijn bij het vormgeven van het passend onderwijs binnen de klas, school en maatschappij. Bekwaamheid Op de vraag of men zorgleerlingen kan bieden wat zij nodig hebben, geven leraren aan dit niet altijd te kunnen. De wil om zich in te zetten is groot, maar op veel scholen ontbreekt het aan tijd en goede ondersteuning. De meeste leraren voelen zich bekwaam genoeg in het omgaan met de problematieken die nu het meest voorkomen, maar door het toenemen van de klassengrootte, de niveaus en de eisen is het steeds moeilijker te managen. “Het is geen onwil om passend onderwijs met scepsis te bekijken, of dat we er niet capabel voor zijn, maar juist een tijdsprobleem. Hoe organiseer je al die verschillende aandacht en behoeftes in je groep gedurende de dag?” Leraren voelen zich deskundig genoeg om onderwijs te geven aan zorgleerlingen met de meest voorkomende zorgen (sociaal-emotionele problemen, adhd, dyslexie en faalangst). Minder deskundig voelen leraren zich op het gebied van Syndroom van Down, verstandelijke beperkingen of zeer moeilijk lerend, doof- en slechthorendheid en visuele beperkingen. Dit betreft de zorgleerlingen die op dit moment het minst voorkomen in het regulier onderwijs. Een opvallend punt is dat leraren denken meer moeite te hebben met zorgleerlingen met gedragsproblemen dan zorgleerlingen met een probleem met leertempo/leerniveau. “Er moet gekeken worden naar wat voor zorgleerlingen er in de klas zitten. Persoonlijk vind ik 8 dyslecten minderen zwaar dan 3 kinderen met gedragsproblemen. Daarom is het moeilijk te zeggen hoeveel zorgleerlingen je in je klas aan kunt. Dit hangt sterk af van de zorgproblematiek.” Professionalisering Een deel van de leraren ziet dat er geïnvesteerd wordt in professionalisering. Dit gebeurt vaak niet op de gewenste manier. Leraren volgen vaak de verplichte teamscholing, maar hebben onvoldoende tijd voor maatwerk. Daarnaast geven leraren aan dat zij onvoldoende tijd krijgen om zich te professionaliseren. Ruimte tot professionaliseren kan nog meer worden geboden, met name op grote scholen en in het voortgezet onderwijs. “De leraar is wel een deskundige, maar geen octopus. De focus op professionaliseren is prima, maar we zijn nu ook geen amateurs en zelfs deskundigen weten en kunnen niet alles.”
9