UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2008-2009
OVERGEBRUIK VAN PIJNSTILLENDE MEDICATIE ALS BRON VAN MEER HOOFDPIJN
Spelen zorgen over medicatiegebruik en coping een rol in het bestaan van medication-overuse headache?
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde
Door Jeffrey De Laere
Promotor: Prof. Dr. Geert Crombez Copromotor: Prof. Dr. Koen Paemeleire Begeleidster: Emelien Lauwerier
Abstract Probleemstelling: Medication-overuse headache (MOH) is een wereldwijd stijgend gezondheidsprobleem, dat omwille van de ernstige gevolgen de aandacht eist. Er is nog maar weinig geweten over factoren die overmatig medicatiegebruik in de hand werken of in standhouden en kunnen leiden tot MOH.
Doelstelling: Doel van deze studie was het onderzoeken van de relatie tussen overgebruik en psychologische factoren, waarbij gepoogd wordt inzicht te krijgen in instandhoudende en/of beïnvloedende factoren van MOH.
Methode: Van 113 migrainepatiënten en 36 patiënten met medication-overuse headache werden vragenlijsten afgenomen die peilden naar ondermeer omgaan met pijn (PASOL), pijnintensiteit en – frequentie (MIDAS), hinder (MIDAS), angst en/of depressie (HADS), cognities (ZCL), zorgen over medicatiegebruik (PMAQ) en catastroferen (PCS -DV).
Onderzoeksbevindingen: Patiënten met medication-overuse headache ervaren meer negatieve gevolgen, zoals angst, depressie en hulpeloosheid in vergelijking met patiënten met migraine. Verder rapporteren ze minder acceptatie, meer catastrofale gedachten en een hogere score op de totaalscore assimilatie. Assimilatie kon niet als een significante predictor gevonden worden voor de diagnose medication-overuse headache.
Conclusie: Er werd een significante bijdrage van de variabele ‘nood aan medicatie’ gevonden in het voorspellen van MOH. Verder werden in deze masterproef ook duidelijke verschillen weergegeven tussen patiënten met medication-overuse headache en migrainepatiënten op het gebied van assimileren, accepteren en catastroferen.
Inhoudstabel WOORD VOORAF INLEIDING
-1-
LITERATUUROVERZICHT
-2-
CLASSIFICATIE VAN DE HOOFDPIJNPATHOLOGIE
-2-
MIGRAINE UITGEDIEPT
-3-
NAAR DE ONTWIKKELING VAN MEDICATION-OVERUSE HEADACHE (MOH)
-8-
COPEN MET PIJN: DUAL PROCESS MODEL ALS ACHTERGRONDMODEL
- 12 -
ONDERZOEKSVRAGEN VOOR DEZE STUDIE
- 18 -
METHODE
- 20 -
DEELNEMERS
- 20 -
MEETINSTRUMENTEN
- 21 -
PROCEDURE
- 26 -
STATISTISCHE ANALYSE
- 27 -
RESULTATEN
- 28 -
DESCRIPTIEVE ANALYSE VAN DE STEEKPROEF
- 28 -
CORRELATIONELE ANALYSES
- 29 -
VERSCHILLEN TUSSEN PATIËNTEN MET MIGRAINE EN PATIËNTEN MET MOH (T-TOETSEN)
- 32 -
VOORSPELLENDE FACTOREN VAN MOH: LOGISTISCHE REGRESSIES
- 34 -
DISCUSSIE
- 37 -
BEVINDINGEN UIT HET ONDERZOEK
- 37 -
STERKTES, BEPERKINGEN EN SUGGESTIES VOOR TOEKOMSTIG ONDERZOEK
- 43 -
IMPLICATIES VOOR DE KLINISCHE PRAKTIJK
- 46 -
CONCLUSIE
- 47 -
LITERATUURLIJST BIJLAGEN
Woord vooraf Dit Masterjaar, en in het bijzonder deze Masterproef werd tot een goed einde gebracht met de hulp van enkele bijzondere personen. Een dankwoord is hierdoor zeker en vast gerechtvaardigd. Deze masterproef is gegroeid tot huidig resultaat, mede door de uitstekende begeleiding die ik kon genieten. In eerste instantie wil ik mijn dank betuigen aan Prof. Dr. Geert Crombez, mijn promotor. Ik wil hem bedanken voor de kans die hij mij aanbood om mee te werken aan dit onderzoek. Verder wil ik hem bedanken voor de begeleiding en het advies die hij me gaf. Die begeleiding gebeurde meestal in samenspraak met mijn begeleidster, Emelien Lauwerier. Ik wil haar oprecht bedanken voor de tussentijdse opvolging, constante feedback, het vertrouwen en de aanmoedigingen. Het samen werken aan deze opdracht maakte het een stuk aangenamer! In derde instantie wil ik ook mijn copromotor, Prof. Dr. Koen Paemeleire bedanken. Hij organiseerde het onderzoek op de hoofdpijnkliniek van het UZ Gent. Ik wil hem ook bedanken voor zijn tips betreffende de dataverzameling en het in goede banen leiden van het onderzoek. Als laatste wil ik ook het personeel van de hoofdpijnkliniek mijn oprechte dank betuigen voor het helpen aan het onderzoek. Uiteraard zou ik niet tot dit punt gekomen zijn zonder de steun van enkele mensen rondom mij. Ik wil mijn welgemeende dank betuigen aan mijn ouders, voor hun steun en bezorgdheid. Vervolgens wil ik ook Ine Cloet bedanken voor haar steun, het lachen, het praten en het kritisch uitwisselen van enkele ideeën. Ine werkte ook een masterproef af over dit onderwerp. Ook mijn vriendin, Jill, heeft een groot aandeel in het resultaat van deze scriptie. Bedankt voor het luisteren en aanmoedigen, maar vooral voor alle eindeloze geduld. Ook mijn lieve collega’s van C3 wil ik even vermelden. Bedankt voor de steun, het ruilen en zo verder, in de gevallen wanneer het iets te druk voor me werd. Als laatste wil ik Bas bedanken voor de ontspanningsmomenten, het plezier en de Spaanse intermezzo’s!
Dank jullie wel
Inleiding Hoofdpijn is in de huidige maatschappij een probleem van grote omvang. In deze studie worden twee hoofdpijn pathologieën van naderbij bekeken, namelijk migraine en medication-overuse headache. Migraine is één van de meest voorkomende hoofdpijnvarianten in de hedendaagse gezondheidszorg (Lipton & Bigal, 2005). Het heeft gevolgen voor de patiënt op verschillende levensterreinen (D’amico et al., 2005) Migraine
en
medication-overuse
headache
zijn
twee
vaak
voorkomende
hoofdpijnvarianten die vaak aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Van beide groepen werd aangetoond in de literatuur dat ze gerelateerd zijn aan elkaar. Uit onderzoek van Dodick & Freitag (2006), Dowson et al. (2005) en Olesen et al. (2006) blijkt dat migraine bij 66% als primaire onderliggende hoofdpijnpathologie voor MOH gediagnosticeerd kan worden. Personen gediagnosticeerd met (chronische) migraine hebben een significant hogere kans om medication-overuse headache te ontwikkelen (Rainero et al., 2006).
Toch is onderzoek omtrent de onderliggende factoren van
medication-overuse headache schaars (Katsarva & Jensen, 2007). Via een cross-sectioneel vragenlijstonderzoek werd nagegaan of er verschillen bestaan tussen patiënten met migraine en patiënten met MOH. Dit onderzoek vond plaats op de hoofdpijnkliniek van het Universitair Ziekenhuis Gent. Aan de hand van het literatuuroverzicht wordt een theoretisch kader aangeboden die verder in deze studie van belang is. De resultaten worden in de discussie uitvoerig becommentarieerd en de zwakke punten van dit onderzoek worden blootgelegd in de discussie die deze masterproef afsluit.
-1-
Literatuuroverzicht Classificatie van de hoofdpijnpathologie In de vakliteratuur kan een resem aan verschillende types hoofdpijn onderkend worden. Het uitwerken van een classificatie voor hoofdpijn was dan ook een noodzaak. Er zijn verschillende pathologieën te onderscheiden, die vaak een gelijklopend ziektebeeld hebben. In dit werk wordt de classificatie van de International Headache Society gehanteerd. Deze werd herzien in 2004. In de ‘International Classification of Headache Disorders II’ (ICHD-II) komen diagnostische categorieën en criteria aan bod die zoveel mogelijk gebaseerd zijn op wetenschappelijke gegevens. Op die manier probeert men een optimale validatie van de categorieën en criteria te waarborgen. De hoofdpijnvormen zijn onderverdeeld in veertien hoofdgroepen. Deze worden verder opgesplitst in hoofdpijntypes, subtypes en subvormen. De veertien hoofdpijngroepen werden door de IHS in drie grote categorieën opgesplitst: de primaire hoofdpijn (hoofdpijn die op zichzelf staat), de secundaire hoofdpijn (veroorzaakt door een primaire pathologie of trauma) en de craniale neuralgieën (Couturier et al., 2007). In dit werk zullen vooral de primaire hoofdpijntypes van belang zijn. Onder deze categorie vallen vier hoofdgroepen: migraine, spanningstype hoofdpijn, clusterhoofdpijn en andere primaire hoofdpijnen. Uit de secundaire hoofdpijn is er voor dit werk één hoofdgroep zeer belangrijk. Het gaat hier over hoofdpijn die veroorzaakt wordt door een substantie of door het stopzetten van die substantie (Bousser & Massiou, 2005). Hiervoor zal de term medication-overuse headache gehanteerd worden. Een diepgaande uitwerking betreffende medication-overuse headache kan verder in dit werk teruggevonden worden. Er kunnen twee soorten migraine onderscheiden worden bij een onderverdeling volgens tijdsframe, namelijk acute en chronische migraine. Chronische (dagelijkse) hoofdpijn (CDH) wordt door de ‘International Headache Society’ gedefinieerd als een hoofdpijn die aanwezig is op ten minste vijftien dagen per maand gedurende meer dan drie maanden (Paemeleire, 2005). Men onderscheidt hierin kortdurende (<4 uur) en langdurende (>4 uur) CDH. Chronische migraine valt onder de langdurende groep (Ward, 2004). Chronische dagelijkse hoofdpijn kan niet gezien worden als een diagnose maar als een koepelbegrip dat verscheidene pathologieën
-2-
omvat uit de mogelijke primaire en secundaire hoofdpijnen (Dodick, 2006). 4-5 % van de bevolking heeft CDH (>4 uur/dag); de twee belangrijkste zijn chronische spanningshoofdpijn, ongeveer 3 % van de bevolking, en medication-overuse headache, ongeveer 1-2 % van de bevolking; chronische migraine is minder frequent, precieze epidemiologische gegevens ontbreken nog. Medication-overuse headache kan ook onder de koepelterm CDH gebracht worden (Saper, Dodick & Gladstone, 2005; Dowson, Dodick & Limmroth., 2005).
Migraine uitgediept Migraine werd door de ‘International Classification of Headache Disorders II’ (2004) onderverdeeld in de groep van de primaire hoofdpijn. Migraine is een neurologische stoornis die gekarakteriseerd wordt door recurrente (terugkerende) episodes van hoofdpijn en geassocieerde symptomen zoals nausea, licht –en geluidsovergevoeligheid, … . Deze episodes houden 4 tot 72 uur aan (Lipton & Bigal, 2005; Vincent & Hadjikhani, 2007). Wanneer de hoofdpijn langer dan 72 uur aanhoudt, behandeld of niet, spreekt men over status migrainosus. De hoofdpijn kan hier continu persisteren, maar kan ook onderbroken worden door hoofdpijnvrije intervallen die niet langer duren dan vier uur (Wang, Silberstein & Young, 1997). In de literatuur kan een resem aan epidemiologische cijfers worden gevonden. Incidentie (figuur 1) en prevalentie (figuur 2) van migraine verschillen naargelang leeftijd en geslacht. De incidentie van migraine varieert in de literatuur van 2.9 per 1000 persoonjaren tot 18,9 per 1000 persoonjaren. De initiële symptomen starten later bij vrouwen dan bij mannen. Bij vrouwen kon men de hoogste incidentie van migraine situeren tussen 12 en 17 jaar (Stewart, Linet, Celentano, Van Natta & Ziegler, 1991; Lipton & Bigal, 2005). De 1-jaarsprevalentie van migraine varieert tussen drie procent en 21 procent (Lipton et al., 2005). In de periode voor de puberteit, is het voorkomen van migraine hoger bij jongens dan bij meisjes. Wanneer het begin van de puberteit nadert, verhoogt de prevalentie (en incidentie) sneller bij meisjes. Bij vrouwen blijft de prevalentie toenemen tot ongeveer 40 jaar, daarna is er terug een daling waar te nemen. Algemeen gezien is de prevalentie van migraine het hoogst tussen 25 en 55 jaar, dit zowel bij mannen als vrouwen. Voorgaand leeftijdsinterval omvat de topjaren van economische productiviteit. De prevalentie verschilt verder ook naargelang het
-3-
geografische gebied, dit wordt weergegeven in figuur 3 (Lipton & Bigal, 2005; Scher, Stewart, Liberman & Lipton, 1998a). Het voorkomen van migraine bij kinderen wordt onderschat. De prevalentie bij kinderen zou vier procent bedragen (Silberstein, 2005). In een artikel van Vincent & Hadjikhani (2007) heeft men het over 10 tot 12 procent van de populatie die aan migraine zou lijden.
Figuur 1 & 2: Incidentie en prevalentie van migraine naargelang leeftijd en geslacht (Lipton & Bigal, 2005)
Figuur 3: Prevalentie van migraine naargelang geografisch gebied en geslacht (Lipton & Bigal, 2005)
De literatuur maakt het onderscheid tussen twee grote groepen migraine. Dit onderscheid wordt gemaakt op basis van het aantal dagen hoofdpijn (Bigal et al., 2008; Katsarva et al., 2004a; Bigal & Lipton, 2006). Men onderscheidt een eerste groep, gedefinieerd als episodische migraine, wanneer de hoofdpijnaanvallen minder dan 15 dagen per maand voorkomen. Bij de tweede groep, chronische migraine, komen de symptomen 15 dagen of meer per maand voor. Bijkomend criterium is dat deze
-4-
aanvallen zich gedurende een periode van minstens 3 maanden manifesteren in de afwezigheid van medicatiemisbruik (Karakurum et al., 2004; Dowson et al., 2005). Uit wetenschappelijk onderzoek van onder andere Katsarva et al. (2004a) blijkt dat 15 procent van patiënten met episodische migraine transformeert naar chronische migraine. Ander onderzoek van Bigal et al. (2008) spreekt van drie procent van de patiënten die per jaar evolueert in de algemene populatie. In hoofdpijnklinieken kan dit cijfer oplopen tot 14 procent. De termen chronische migraine en getransformeerde migraine worden in de literatuur door elkaar aangewend. ‘Chronische migraine’ wordt gezien als een overkoepelend concept waarin mensen met een zeer frequente hoofdpijn kunnen worden ondergebracht. De term ‘getransformeerde migraine’ wijst meer op de evolutie die de migraine(patiënt) heeft doorgemaakt. De Amerikanen spreken van ‘transformed migraine’ wanneer een episodische migraine patiënt evolueert naar ‘chronic daily headache’. De hoofdpijnaanvallen zijn getransformeerd van episodisch naar chronisch (Olesen et al, 2006). Chronische migraine wordt beschouwd als een subtype van hoofdpijn die valt onder de categorie ‘chronische dagelijkse hoofdpijn’. Met deze term duidt men aan dat de persoon 15 dagen of meer hoofdpijn ervaart (Bigal & Lipton, 2006; Scher, Stewart, Ricci & lipton, 2003). Er kan geconcludeerd worden dat migraine evolueert bij sommige individuen, dit evolueert niet systematisch. Migraine kan het best omschreven worden als een pathologie met episodische manifestaties, die bij sommige personen transformeert naar een chronische vorm (Bigal & Lipton, 2006). Een andere manier om migraine in groepen te delen is op basis van de gegeven ‘aura’. Er bestaat migraine met aura en zonder aura. Een aura manifesteert zich net voor de hoofdpijnaanval en wordt gekenmerkt door gekleurde of donkere lichtvlekken in het gezichtsveld. Naast deze visuele abnormaliteiten, kunnen ook sensorische of motorische effecten plaatshebben (Vincent & Hadjikhani, 2007). Bij chronische migraine ervaart de patiënt ook enkele geassocieerde symptomen van migraine zonder aura op meer dan acht dagen per maand, dit ook gedurende minimum drie maanden (Olesen et al., 2006). Migraine is één van de meest voorkomende hoofdpijnvarianten in de hedendaagse gezondheidszorg (Lipton & Bigal, 2005). Het heeft gevolgen voor de patiënt op verschillende levensterreinen (D’amico et al., 2005). Het wordt beschouwd als een belemmering voor het individu zelf, maar ook voor zijn familie en de maatschappij (Lipton & Bigal, 2005; Vincent & Hadjikhani, 2007). De meestal
-5-
kloppende pijn, die zich vaak lokaliseert in de frontale delen van het cranium kan intens genoeg zijn om de dagelijkse activiteit te verstoren. Deze pijn verergert dikwijls bij het uitvoeren van fysische activiteit (Vincent & Hadjikhani, 2007). Naast de lichamelijke klachten kunnen er ook beperkingen op emotioneel en sociaal vlak optreden. Het is vooral de chronische variant van migraine die wordt beschouwd als een groot gezondheidsprobleem (Juang, Wang, Fuh, Lu & Su, 2000; Rainero et al., 2006). Dit kan op een concrete wijze vertaald worden naar een verminderde kwaliteit van leven voor de patiënt en zijn omgeving. Verder is er ook nog het hoge oplopen van de kosten voor de maatschappij (Lipton & Bigal, 2005). Wetenschappelijk onderzoek toonde aan dat depressie in 80 procent van de patiënten met chronische migraine voorkomt (Bigal, Rapoport & Sheftell, 2004). De grootste maatschappelijke kosten van (chronische) migraine worden veroorzaakt door het hoge absenteïsme, de verminderde productiviteit en de verhoogde consumptie van ‘over the counter’ medicatie (Lipton & Bigal, 2005; Ward, 2004). Dit is medicatie die zonder medisch voorschrift kan verkregen worden. Aanvallen van migraine worden vaak getriggerd door bepaalde factoren. Een eerste type trigger die onderscheiden kan worden uit de literatuur, is de gedragsmatige, waaronder bijvoorbeeld stress kan geplaatst worden. Uit studies blijkt dat stress de meest gerapporteerde trigger is van migraine (Van den Bergh, Amery & Waelkens, 1987). Onder de omgevingsgerichte triggers, een tweede type, vallen fel licht en andere visuele stimuli, bepaalde geuren, weersveranderingen en sigarettenrook. Een derde type, de voedingstriggers, omvat onder andere cafeïne en wijn. Chocolade is in de wetenschappelijke literatuur nog een punt van controverse (Marcus, Scharff, Turk & Gourley, 1997). Een laatste type zijn de chemische triggers. Uit onderzoek werd aangetoond dat nitraten en nitrieten en sommige voedingssupplementen ook een hoofdpijnaanval tot stand kunnen laten komen. Ook de menstruatie kan als trigger optreden voor migraine (Martin & Behbehani, 2001). Chronische migraine kan beschouwd worden als een belemmerende, ondergediagnosticeerde, ondergewaardeerde en onderbehandelde pathologie (Bigal, Serrano, Reed & Lipton, 2008). Deze feiten zouden het onderzoek naar het veroorzakende mechanisme van chronische migraine moeten aanwakkeren. Het ontdekken van dit mechanisme zou er voor zorgen dat er in de zorgsector een veel agressievere preventiemethode gehanteerd kan worden (Bigal & Lipton, 2006). Het
-6-
exacte mechanisme dat de transformatie van een episodisch naar een chronisch patroon veroorzaakt is echter nog steeds onduidelijk. Toch konden aan de hand van wetenschappelijk onderzoek, enkele factoren aan het licht worden gebracht (Karakurum et al., 2004). Een publicatie van Bigal en Lipton (2006) stelt dat de risicofactoren kunnen verdeeld worden in een beïnvloedbare en in een niet-beïnvloedbare groep. Nietbeïnvloedbare factoren zijn leeftijd (hoe ouder, hoe minder het risico), geslacht (vrouwen lopen meer risico dan de mannen), graad van educatie en socio-economische status (hoe lager de SES, hoe groter het risico) (Bigal & Lipton, 2006; Scher et al., 2003a). De beïnvloedbare factoren worden in deze scriptie onderverdeeld in enerzijds een mineure en anderzijds een majeure groep. In de mineure groep kunnen slaapstoornissen, snurken (Bigal & Lipton, 2006; Scher, lipton & Stewart, 2003b), depressie (Scher, Stewart & Lipton, 1998), het gebruik van cafeïne (Scher, Stewart & Lipton, 2004) en het ervaren van stressvolle levensgebeurtenissen (Scher et al., 1998) ondergebracht worden. Uit onderzoek werden echter drie majeure beïnvloedbare (of veranderbare) factoren aangetoond. Een eerste majeure, beïnvloedbare factor die de transformatie van migraine in de hand zou werken is de frequentie van de hoofdpijnaanvallen. Het risico op transformatie zou exponentieel toenemen naargelang de pijnaanvallen drie of meerdere keren voorkomen per maand (Bigal & Lipton, 2006). Een tweede majeure risicofactor, blijkt uit onderzoek van Scher et al. (2003) is obesitas (BMI van 30 of meer). Obesitas is een risicofactor voor de chronische evolutie van migraine, maar ook in de evolutie van andere pijnsyndromen. Het risico bij dit type patiënten zou tot vijf maal hoger liggen dan bij andere personen (Bigal & Lipton, 2006). Een derde majeure, veranderbare factor is het overgebruik van acute hoofdpijnmedicatie (Katsarva et al., 2004a; Dowson et al., 2005; Zwart, Dyb & Hagen, 2003). Deze resultaten werden ook ontdekte in de Head-Hunt studie (Zwart et al., 2003). Er wordt in deze studie aangetoond dat patiënten met een probleem van overgebruik van pijnstillende medicatie, tot zes keer meer risico vertonen in het ontwikkelen van chronische hoofdpijn in vergelijking met patiënten die geen analgeticamisbruik vertonen. Zelfs wanneer de overgebruikte medicatie aangewend werd voor andere redenen dan hoofdpijn, kunnen ze toch in associatie gebracht worden met de ontwikkeling van CDH (Wilkinson, Becker & Heine, 2001; Bahra et al., 2003) ). Uit een studie van Bahra et al. (2003) werd aangetoond dat het overmatige gebruik van
-7-
acute medicatie enkel leidt tot CDH, indien deze persoon daar biologische aanleg voor heeft. Uit onderzoek blijkt dus dat het overgebruik van medicatie een majeure risicofactor kan zijn in het chronisch worden van hoofdpijn. Uit onderzoek van Rainero et al. (2006) blijkt dit aanleiding te kunnen geven naar een ander type hoofdpijn. Dit type wordt gedefinieerd als medication-overuse headache. Chronische migraine wordt vaak gecompliceerd ten gevolge van overgebruik van analgetica (Olesen et al., 2006).
Naar de ontwikkeling van medication-overuse headache (MOH) Uit literatuur blijkt dat medication-overuse kan voorkomen bij alle primaire hoofdpijntypes: migraine, spanningshoofdpijn en clusterhoofdpijn. Personen met chronische migraine hebben een significant hoger risico om MOH te ontwikkelen (Rainero et al., 2006). Uit onderzoek blijkt dat bij 66 procent, migraine als primaire onderliggende aandoening gediagnosticeerd kan worden. Dit wordt geïllustreerd in figuur 4. (Docick & Freitag, 2006; Dowson et al., 2005; Olesen et al., 2006).
UNDERLYING HEADACHE
SYMPTOMATIC DRUGS USED
SUBTYPE
Figuur 4: Chronische dagelijkse hoofdpijn geassocieerd met overgebruik van analgetica. CTTH = chronic tension type headache; NDPH = new daily persistent headache; TM = transformed migraine. (Docick & Freitag, 2006)
Medication-overuse headache is een fenomeen waar het frequent (verkeerde) gebruik van pijnmedicatie, bestaande hoofdpijn verergert of een nieuwe vorm van dagelijks verschijnende hoofdpijn creëert (Diener & Limmroth, 2004). Typerend zijn de verhoogde intensiteit van de pijn en de verhoogde frequentie van de pijnaanvallen
-8-
(Olesen, 2006; Rothrock, 2007; Trucco, Meineri & Ruiz, 2005). Volgende criteria worden door de International Classification of Headache Disorders gebruikt om medication-overuse headache te definiëren: de hoofdpijn verergert of ontwikkelt zich tijdens een periode waarin een patiënt (hoofd)pijnmedicatie overmatig gebruikt. De pijn moet tenminste 15 dagen per maand aanwezig zijn. Het overmatig gebruiken van de medicatie moet geregeld voorkomen, hierbij bedoelt men meer dan 3 maanden. De criteria van overgebruik verschillen naargelang het soort geneesmiddel dat verkeerd wordt
aangewend.
Overgebruik
van
eenvoudige
analgetica
(paracetamol,
acetylsalicylzuur en niet-steroïdale anti-inflammatoire) moet minimum 15 dagen per maand plaatsvinden. Indien er overgebruik van opioïde pijnstillers, barbituraten, combinatieanalgetica, ergotamine of triptanen gesignaleerd wordt, moet dit overgebruik tenminste 10 dagen per maand plaatsvinden. Wanneer de verkeerd aangewende medicatie stopgezet wordt, moet de hoofdpijn stoppen of terug worden zoals voorheen binnen twee maanden. Slechts dan kan gesproken worden van MOH (Dodick & Freitag, 2006; Olesen et al., 2006; Lake, 2008; Dowson et al., 2005). In verschillende studies werd aangetoond dat alle geneesmiddelen, gebruikt in de behandeling van hoofdpijn, MOH kunnen veroorzaken. (Diener & Limmroth, 2004; Paemeleire, 2005). Vaak is er overgebruik van verschillende types geneesmiddelen samen (Dowson et al., 2005). Uit wetenschappelijk onderzoek komt naar voor dat de meest gebruikte behandeling bij hoofdpijn van chronische aard, het voorschrijven van medicatie is (McCracken, Hoskins & Eccleston, 2006). Dit is mede te wijten aan de huidige evoluties in de maatschappij. Constant worden nieuwe technieken en farmacologische producten ontwikkeld waardoor medicatie altijd ter beschikking van patiënten (en voorschrijvers) staat (Logie, Van Damme & Crombez, 2006). Epidemiologische studies tonen aan dat meer dan 60 procent van de hoofdpijnpatiënten medicatie aanwenden om hun pijn te bestrijden. In centra, gespecialiseerd in de behandeling van pijn, kan dit percentage oplopen tot 80 procent (Broekmans et al., 2008). Uit verscheidene publicaties blijkt dat het gebruik van deze medicatie niet volgens voorschrift gebeurt. Hierbij wordt bedoeld dat de patiënt de medicatie niet correct inneemt: ofwel te veel of te weinig, ofwel onregelmatig. Dit nonadherente gedrag blijkt multipel gedetermineerd te zijn door o.a. emoties en pijngewaarwording (McCracken, Becker & heine, 2004). Het zou kunnen dat personen op eigen houtje de in te nemen dosis van hun geneesmiddel verhogen omdat ze geen
-9-
pijnstillend effect meer voelen bij de voorgeschreven dosis. Dit kan leiden tot een ‘rebound’ effect waarbij de hoofdpijn na inname van een geneesmiddel verdwijnt maar ook zeer snel terugkeert. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat de patiënt zijn dosis weer verhoogt om steeds verder in deze vicieuze cirkel verstrikt te raken (Dowson et al., 2005). Medication-overuse headache kan als een wereldwijd probleem gezien worden (Obermann, Bartsch & Katsarva, 2006; Von Korff, Galer & Stang, 1995). Epidemiologische cijfers, geven aan dat 1% van de populatie lijdt aan dagelijkse hoofdpijn gecombineerd met MOH. Meer dan 10% van de patiënten uit een hoofpijnkliniek rapporteerden met MOH geconfronteerd te worden (Dowson, et al., 2005). Medication-overuse headache komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen (Dodick & Freitag, 2006). Het probleem wordt onderkend, daar de diagnose moeilijk te stellen is door de sterke gelijkenissen met andere hoofdpijntypes. In veel gevallen is het isoleren van een specifiek veroorzakend geneesmiddel moeilijk. Oorzaak hiervan is dat 90% van de patiënten meerdere, mogelijke risicomedicijnen inneemt (Diener & Limmroth, 2004). De primaire maatregel bij het aanpakken van medication-overuse headache is het stopzetten van de (oorzakelijke) medicatie (Paemeleire, 2005; Dowson et al., 2005). Klinische ervaring leert dat medische –en gedragstherapie faalt zolang de patiënt de overgebruikte medicatie niet staakt (Paemeleire, 2005). De gehele behandeling bestaat uit meerdere facetten en schuift volgende doelstellingen naar voor: het stoppen van de overmatig gebruikte medicatie, stoppen van de persisterende hoofdpijn, onderliggende patronen die leiden tot MOH aanpakken, ernst en voorkomen van hoofdpijn preventief verminderen en de patiënt leren omgaan met acute hoofdpijnmedicatie (Dodick & Freitag, 2006). Er is nog geen klasse I evidentie uit placebogecontroleerde, dubbelblinde, gerandomiseerde klinische studies voorhanden die de behandeling van MOH bestudeerden. Wat men wel reeds uit onderzoek kon aantonen is dat door het plots stopzetten van de veroorzakende medicatie abstinentieverschijnselen kunnen optreden (Diener & Limmroth, 2004). Ontwenningsverschijnselen duren gemiddeld drie en een halve dag, maar kunnen ook veel langer aanhouden. Vaak verschijnen ze onder de vorm van hoofdpijn, nausea en braken, arteriële hypotensie, tachycardie, slaapstoornissen, rusteloosheid, angst en nervositeit (Dowson et al., 2005). Om deze
- 10 -
fase van ontwenning kans tot slagen te bieden kan het gebruik van strikt gedoseerde medicatie
oplossing
bieden.
Hierbij
worden
NSAID’s,
di-hydro-ergotamine,
neuroleptica, corticosteroiden, natriumvalproaat en lidocaine aangewend (Paemeleire, 2005; Dowson et al., 2005). Deze verschijnselen zijn een valkuil voor het slagen van de therapie en zorgen dat MOH in stand gehouden wordt (Diener & Limmroth, 2004). Indien een patiënt zonder begeleiding de inname van (hoofd)pijnmedicatie stopzet, zal deze interventie falen binnen de eerste twee tot drie dagen. Oorzaak van dit falen, is een toename van de hoofdpijn en het ontstaan van ontwenningsverschijnselen. Vaak herstart de patiënt zijn medicatie opnieuw waardoor deze verschijnselen ook terug verdwijnen. Hierdoor krijgt de patiënt een valse indruk van de noodzaak van deze medicatie (Paemeleire, 2005). Ontwennen van medicatie kan zowel in de thuissituatie als in een ziekenhuissetting (Dodick & Freitag, 2006). Indien de fase van ontwenning achter de rug is, kunnen patiënten ofwel volledig pijnvrij zijn ofwel terugkeren naar hun oorspronkelijk patroon van primaire hoofdpijn. Over de lange termijn behandeling van MOH werden nog maar weinig studies uitgevoerd. Klinische ervaring en enkele gelimiteerde studies leren ons dat het gebruik van de klassieke profylactische hoofdpijnmiddelen effectief kunnen zijn. Ook het strikt gedoseerde gebruik van medicatie die de hoofdpijnaanvallen afbreken lijkt aangewezen (Dowson et al., 2005). Verder kan ook gedragstherapie een plaats krijgen in de behandeling van MOH (Dodick & Freitag, 2006). Herval in medication-overuse headache is realiteit. Herval wordt gedefinieerd door de ICHD-II (2004) als het terugkeren naar een patroon van acute medication-overuse headache voor een periode van drie maand of langer. Herval is een significant probleem in de behandeling van MOH. Uit de studie van Katsarva et al. (2004b) besluit men dat de meerderheid van het herval plaatsvindt in het eerste jaar na het stopzetten van de medicatie. Het lange termijn succes van het stopzetten van medicatie hangt af van het type primaire hoofdpijn en het type medicatie dat overmatig gebruikt werd. Het herstel van medication-overuse headache kan een levenslang proces zijn (Lake, 2008). Preventie van medication-overuse headache bestaat er in om de patiënt te instrueren en informeren over het gebruik van zijn medicatie, voornamelijk over het belang van het innemen van een strikte dosis (Limmroth, Katsarva, Fritsche, Pryzwara & Diener, 2002; Dodick & Freitag, 2006). Het opsporen van factoren die bijdragen tot
- 11 -
het ontstaan van medication-overuse headache is een andere preventieve maatregel die kan toegepast worden. Essentieel naar preventie toe van medication-overuse headache, of het herval hierin, is inzicht krijgen in de beïnvloedende factoren die bijdragen tot het ontwikkelen of het herval van MOH. Het onderzoek hieromtrent is echter schaars (Katsarva & Jensen, 2007). Onderzoek benadrukt voornamelijk angst en depressie als mogelijk belangrijke factor voor het ontstaan van medication-overuse headache. Er werd aangetoond dat bij 76 procent van de patiënten met medication-overuse headache, een depressie vooraf ging. Deze depressie wordt veroorzaakt door het telkens niet slagen om pijnvrij te leven, ondanks het gebruik van pijnmedicatie. Deze negatieve gevoelstoestand zal de patiënt aanzetten om meer medicatie te gebruiken dan oorspronkelijk gedoseerd (Jelinski, Magnusson & Becker, 2007; Saper & Lake, 2006). De literatuur beschouwt een hogere hoofdpijnfrequentie als een gevolg van medicationoveruse headache, maar ook als een risicofactor. Onderzoek toonde aan dat mensen met migraine en MOH verhoogde frequenties van hoofdpijnaanvallen rapporteerden voordat ze hun medicatie overgebruikten (Bigal & Lipton, 2006). Tot nog toe blijkt uit de literatuur nog weinig geweten over de onderliggende factoren die leiden tot medication-overuse headache (Katsarava & Jensen, 2007). In volgend onderdeel van deze masterproef wordt het concept coping gedefinieerd en wordt een dynamisch-motivationele visie aangeboden. In een verdere fase, wordt pijn gekaderd in dit model.
Copen met pijn: Dual Process Model als achtergrondmodel Bij patiënten met chronische hoofdpijn wordt onzekerheid een niet meer weg te denken deel van het leven. Met die onzekerheid omgaan vraagt belangrijke copingmechanismen. Coping wordt meestal gedefinieerd als het intentioneel proberen aanpassen aan een bepaalde storende situatie (Viane, Crombez, Eccleston, Poppe & Devulder, 2003). In de vroegere literatuur en theorieën over coping heeft men coping vaak categoriaal proberen indelen. Een eerste indeling die kan onderscheiden worden is deze van probleemgerichte en emotiegerichte coping (Billings & Moos, 1984). Bij probleemgerichte coping gaat de persoon in kwestie proberen de stressverwekkende situatie te veranderen. Bij emotionele coping zal men proberen de negatieve emoties te verminderen die de situatie oproept. Emotiegerichte coping kan vermijdend zijn of
- 12 -
benaderend. Benaderend wil zeggen dat de personen met de stressverwekkende situatie bezig zijn, erop afgaan, er zich op voorbereiden, … Vermijdend is meer naast het probleem leven, er geen acht op slaan of afleiding zoeken, … (Affleck et al., 1999). Een tweede mogelijke indeling is deze van actieve en passieve coping (Brown & Nicassio, 1987). Actieve coping heeft als doel het probleem op zich aan te pakken, de oorzaak van het probleem weg te nemen Passieve coping richt zich meer op de gevolgen, waardoor de situatie op zich onveranderd blijft, maar het leven leefbaar wordt gehouden (Brown & Nicassio, 1987). In hun overzichtsartikel rond coping, wijzen Skinner, Edge, Altman & Sherwood (2003) op een aantal tekorten aan deze categoriale indelingen. Zo wordt er nauwelijks rekening gehouden met het multidimensionele en multifunctionele karakter van coping. Er is nood aan een meer dynamische - motivationele visie op coping, waarbij ook rekening wordt gehouden met de context waarin gedrag optreedt, alsook met de finaliteit waarmee gedrag wordt gesteld (Skinner et al., 2003). Een mogelijke conceptualisatie die te plaatsen valt binnen een dergelijk dynamisch – motivationeel perspectief is het model van Brandtstädter en Renner (1990) (zie figuur 5 voor een schematische voorstelling ervan). Dit model was oorspronkelijk ontwikkeld om een verklaring te bieden aan de bevinding dat de levenskwaliteit stijgt met het ouder worden, ondanks de toenemende fysieke beperkingen. Het model onderscheidt
twee
tegenovergestelde
copingprocessen:
de
assimilatieve
en
accommodatieve. Bij het ouder worden, kan aan bepaalde doelstellingen niet meer voldaan worden. Hierdoor ontstaat een discrepantie tussen de huidige toestand (het reële beeld) en hetgeen vooropgesteld werd (het ideale beeld). In de assimilatieve fase probeert een persoon de onaangename situatie te veranderen. Het doel van dit copingproces is de vooropgestelde levensdoelen toch nog te kunnen bereiken. Assimilatieve coping is meestal de eerste keuze. Wanneer de genomen acties onsuccesvol blijken te zijn wordt steeds harder geprobeerd nieuwe acties te stellen. Indien de gewenste resultaten na deze extreme poging van assimilatie nog steeds niet bereikt zijn, kan het zijn dat men de overgang maakt naar de accommodatieve fase (Brandtstädter, Wentura & Rothermund, 1999). Accommodatieve coping wijst op het feit dat de patiënt zijn leven boven de ziekte uittilt. Deze fase volgt meestal op een periode van emoties gekenmerkt door hopeloosheid, depressie en door desoriëntatie en desorganisatie. Gevoelens van hulpeloosheid en depressie worden als intermediair
- 13 -
beschouwd in de transitie van assimilatie naar accommodatie. Deze transitie volgt geen vast stramien (Brandtstädter et al., 1999).
Figuur 5: Schematische voorstelling van het Dual Process Model (Brandtstädter & Renner, 1990)
- 14 -
Bij accommodatieve coping leeft de patiënt niet meer in functie van zijn pijn. De persoon gaat zijn levensdoelen aanpassen en ondanks de discrepantie, zijn leven een zin en betekenis geven. Dezelfde processen van assimilatie en accommodatie lijken ook aanwezig te zijn wanneer men wordt geconfronteerd met pijn (Logie et al., 2006). Pijn kan gezien worden als een bron van bedreiging voor het vervullen van vooropgestelde doelen. Hierbij kan gedacht worden aan bepaalde doelen op familiaal vlak, gezondheidsvlak, arbeidsvlak, financieel vlak, … die men door de chronische pijn niet meer kan vervullen (Schmitz, Saile & Nigles, 1996). In een eerste fase zal men altijd proberen een oplossing te zoeken voor de pijn, en dus zal assimilatie op de voorgrond staan (Logie et al., 2006). Uit onderzoek blijkt dat chronische pijnpatiënten blijven zoeken naar een oplossing om op de eerste plaats de pijn zo veel mogelijk te verminderen (Eccleston & Crombez, 2007). Een meest gebruikt medium om dit doel te bewerkstellingen is een oplossing te gaan zoeken in de medische wereld, waar voornamelijk farmacologische producten aangewend worden (McCracken et al., 2006). De aandacht richt zich op de pijn waardoor de pijn als ernstiger gepercipieerd wordt en waardoor de patiënt gestimuleerd wordt om oplossingen te zoeken (Aldrich, Eccleston & Crombez, 2000). De patiënt blijft geloven in een oplossing voor zijn pijnproblematiek. Uit verschillende prospectieve studies van onder andere Andersson (2004) blijkt nochtans dat het herstel bij chronische pijnpatiënten laag is (Andersson, 2004; Elliott, Smith, Hannaford, Smith & Chambers, 2002). In het bijzonder in de context van chronische pijn, lijkt er dikwijls geen pasklare oplossing voorhanden te zijn (De Vlieger et al., 2006). In die zin lijkt het niet steeds zinvol te zijn te blijven zoeken naar een oplossing voor pijn (Logie et al., 2006). Echter, er kan worden geobserveerd dat heel wat patiënten blijven vastzitten in assimilatieve pogingen om een oplossing te zoeken voor een in wezen oncontroleerbaar pijnprobleem (Logie et al., 2006). Heel wat patiënten met chronische pijn komen als het ware vast te zitten in een vicieuze cirkel en lijkten te persevereren in het willen controleren en/of oplossen van hun pijn (Van Damme et al., 2004). Er bestaat evidentie voor het feit dat deze perseveratie een aantal negatieve effecten teweeg kan brengen op lange termijn, zoals sociale beperkingen, fysieke deconditionering en depressie (Crombez, Eccleston, Van Hamme & De Vlieger, 2008). Zeker in de context van een chronisch oncontroleerbaar pijnprobleem, lijkt het aangewezen te zijn eerder te
- 15 -
accommoderen aan de pijn (Logie et al., 2006). De pijnpatiënt in de accommodatieve fase leert leven met zijn pijnprobleem. In principe kan gesteld worden dat de patiënt zijn chronische pijn aanvaardt. Hierdoor wordt de aandacht niet enkel meer gericht op de pijn met als gevolg dat de gepercipieerde pijn vermindert en de levenskwaliteit verhoogt (Logie, et al., 2006). Er moet ook aangegeven worden dat niet iedereen dit stadium bereikt. Het model rond misgericht probleemoplossen (Eccleston & Crombez, 2007) geeft een nadere omschrijving van het vastzitten in assimilatieve coping of het zoeken naar een oplossing voor pijn en een aantal uitwegen hierbij (figuur 6). Patiënten in een situatie van chronische pijn bevinden zich in een vicieuze cirkel waar ze over-alert zijn voor hun pijngewaarwording. Ze bekommeren zich over de oorzaken van hun pijn en de voortdurende ongemakken die ze ondervinden. Alle aandacht is gericht op het aspect pijn en op het oplossen van die pijn. Deze hypervigilantie kan leiden tot een verhoogde pijngevoeligheid (Aldrich et al., 2000). Hypervigilantie en een verhoogde pijngevoeligheid zullen de chronische pijnpatiënt motiveren om verder te zoeken naar oplossingen voor de pijn (Aldrich et al., 2000). In vele gevallen wordt deze pijnverlichting niet bereikt (Logie et al., 2006) en ontstaat er een vicieuze cirkel waar ontgoocheling steeds de bron is van het zoeken naar pijnoplossing (Aldrich et al., 2006). Er wordt een ‘perseverance loop’ tot stand gebracht door het versterken van de bekommeringen die een persoon heeft omdat hij zijn probleem niet kan oplossen. Hierdoor zal de persoon een inefficiënt pijnoplossend gedrag vertonen waardoor het probleem onopgelost blijft en de zorgen rond het probleem versterkt worden. Pijn is een situatie waar personen zich snel zorgen gaan maken en blijven maken. Aangezien patiënten zich constant zorgen maken blijven de problemen op de voorgrond, dit is ook de natuurlijke functie van ‘zich zorgen maken’ (Eccleston & Crombez, 2007). Het wordt pas problematisch als het oncontroleerbaar, intens en storend wordt. Op deze manier zullen er meer problemen ontstaan, dan er opgelost geraken (De Vlieger et al., 2006). Wanneer men het gewenste doel niet onmiddellijk bereikt is het mogelijk dat men catastrofaal gaat denken. Catastroferen kan het best gedefinieerd worden als een sterk negatieve oriëntering naar een actuele of geanticipeerde pijngewaarwording (Van Damme, Crombez & Eccleston, 2004; Sullivan et al., 2001). Uit onderzoek blijkt dat personen die catastrofaal denken over hun pijnproblematiek sneller medicatie overgebruiken in vergelijking met patiënten die niet
- 16 -
catastroferen (Sullivan et al., 2000). Zij zullen ook significant meer negatieve pijngerelateerde gedachten rapporteren, meer emotionele stress ervaren en een groter pijnintensiteit percipiëren (Snaith, 2003).
Figuur 6: Misdirected problem solving model (Eccleston & Crombez, 2007)
Wanneer deze feiten geanalyseerd worden, is het niet verwonderend dat een deel van chronische pijnpatiënten hun medicatie op een verkeerde, overmatige manier aanwenden. Wanneer de patiënt uiteindelijk toch een oplossing vindt stopt het persevereren en wordt de vicieuze cirkel doorbroken (Eccleston & Crombez, 2007). In de literatuur beginnen steeds meer verschillende auteurs er op te wijzen dat het niet altijd zinvol is om te blijven zoeken naar een oplossing voor pijn. Ze pleiten voor het zoeken naar een nieuwe zingeving in het leven. Een leven waarin pijn een plaats heeft (Logie et al., 2006). Het probleem zou herkaderd moeten worden, zodat de patiënt kan ontsnappen uit de vicieuze cirkel (Eccleston & Crombez, 2007). Aanvaarding kan een belangrijke stap zijn in het proces om accommodatieve coping te bereiken. De persoon moet bereid zijn om met de pijn te leven en niet meer verder te trachten de pijn te verlichten (McCracken, 1998).
- 17 -
Binnen deze masterproef worden het Dual Process Model van Brandstädter & Renner (1990) en het model rond misgericht probleem oplossen aangewend om meer inzicht te krijgen in factoren die mogelijks belangrijk zijn in het bestaan of de ontwikkeling
van
medication-overuse
headache.
Deze
twee
theoretische
conceptualisaties laten toe MOH te herformuleren als een vastzitten in coping met (hoofd)pijn. Aan de hand van deze herformulering en specifieke assumpties van de theoretische onderbouwingen, werden een aantal concrete onderzoeksvragen opgesteld die we met deze studie proberen te toetsen.
Onderzoeksvragen voor deze studie In een eerste luik van deze masterproef wordt nagegaan of er verbanden kunnen worden aangetoond tussen verschillende variabelen: pijnfrequentie, pijnintensiteit, catastroferen, depressie, angst, assimilatie, verslaving, nood aan medicatie, wantrouwen artsen, ontwenning, tolerantie, hulpeloosheid, duur van de hoofdpijn en acceptatie. Binnen een tweede luik in dit onderzoek, werd gekeken naar verschillen in een aantal factoren tussen patiënten met medication-overuse headache en patiënten met episodische migraine. Binnen een eerste onderzoeksvraag werd nagegaan of er verschillen te vinden met betrekking tot een aantal uitkomstmaten zoals depressie, angst, pijnintensiteit, pijnfrequentie, hinder en emotionele stress. Er wordt verwacht dat medication-overuse headache patiënten op al deze variabelen een hogere score zouden rapporteren in vergelijking met de migrainegroep. In een tweede onderzoeksvraag binnen dit tweede luik wordt nagegaan of er verschillen te achterhalen zijn in de cognities omtrent het (chronische) ziektebeeld. Er wordt verwacht dat de medicationoveruse heachache groep hogere gemiddelden zal rapporteren in hulpeloosheid in vergelijking met de migrainepatiënten terwijl net het omgekeerde wordt verwacht wanneer gekeken wordt naar acceptatie. De graad van aanvaarding zal lager zijn bij de MOH-groep. Binnen een derde onderzoeksvraag werd nagegaan of MOH patiënten een significant hogere mate van catastroferen vertoonden in vergelijking met patiënten met migraine. Binnen een vierde onderzoeksvraag werd gekeken naar de manier van omgaan met pijn, coping. Meer specifiek werd verwacht dat MOH patiënten sterker de neiging zouden hebben te blijven zoeken naar een oplossing voor hun pijn en minder aanvaardend zouden staan ten opzichte van hun pijn in vergelijking met patiënten met
- 18 -
episodische migraine. In een vijfde onderzoeksvraag werd onderzocht of er significante verschillen waren in zorgen omtrent medicatiegebruik tussen patiënten met MOH en patiënten met episodische migraine. In een derde luik binnen de onderzoeksvragen werd gepoogd te onderzoeken welke variabelen een bijdrage leverden in het voorspellen van medication-overuse headache. Specifiek werd er vanuit gegaan dat een assimilatieve copingstijl en het hebben van veel zorgen omtrent de pijnmedicatie, een belangrijke bijdrage zouden leveren in het voorspellen van medication-overuse headache, bovenop de bijdrage van demografische factoren, de duur van de hoofdpijn en de pijnintensiteit.
- 19 -
Methode Deelnemers In dit niet-experimentele vragenlijstonderzoek werd gebruik gemaakt van een convenience samplingmethode om personen voor de steekproef te selecteren uit de populatie. Patiënten werden gerekruteerd van op een polikliniek neurologie van een universitair ziekenhuis. Criteria voor inclusie waren: achttien jaar zijn of ouder, Nederlandstalig zijn, diagnose van migraine en/of medication-overuse headache. Patiënten waar er complexe mengvormen van hoofdpijn bestonden, werden geëxcludeerd uit de studie, net als patiënten die niet in staat bleken te zijn een vragenlijst in te vullen (bijvoorbeeld ten gevolge van een taalbarrière). Er werden verspreid over een periode van anderhalf jaar 490 vragenlijsten uitgedeeld aan patiënten van de hoofdpijnkliniek van het UZ Gent. Er werden er 159 teruggestuurd zodat er een response rate van 32% berekend kon worden. De definitieve steekproef bestond na exclusie van 10 deelnemers uit 149 deelnemers. Deze deelnemers werden niet opgenomen in de steekproef omdat er van deze proefpersonen gegevens ontbraken of de diagnose onduidelijk was. De steekproef werd verdeeld in een ‘migrainegroep’ en een ‘medication-overuse headache groep’. De migrainegroep bestond uit personen met episodische migraine, al dan niet met een voorgeschiedenis van MOH, deze groep beslaat 75,8% van de steekproef. De andere groep bestond uit patiënten met medication-overuse headache (24,2%). De totale steekproef bestond uit 83,8% vrouwen en 16,2% mannen. De migrainegroep bestond uit 113 episodische migrainepatiënten, al dan niet met een voorgeschiedenis van MOH (19 mannen en 84 vrouwen). De gemiddelde leeftijd in de ‘migrainegroep’ was 39 jaar (SD = 12.38; range = 17 – 68 jaar). Het merendeel van deze migrainepatiënten volgde hoger onderwijs (langer dan de leeftijd van 18 jaar) (60,7%). Het grootste aantal patiënten was gehuwd of samenwonend (65,8%). De meesten verrichten betaald werk (64,8%). 42,1% verrichtte een baan als bediende en 13,1% verrichtte een beroep als arbeider. 33,7% van deze patiënten beschouwden hun job als lichamelijk inspannend. Het gros van de patiënten in de ‘migrainegroep’ ontving geen uitkering omwille van de hoofdpijn (89,8%). 22,5% van
- 20 -
de patiënten in de migrainegroep wijten hun werkloosheid of deeltijds werken aan de hoofdpijn. Het ontstaan van de hoofdpijn ontstond in deze groep bij 37,1% geleidelijk en bij 62,9% plotseling. De gemiddelde gerapporteerde duur van de hoofdpijn bij de groep migrainepatiënten bedroeg 179 maanden (SD = 128.83; range = 3 – 660 maanden). Vertaald in jaren is de gemiddelde duur van de hoofdpijn 14 jaar en 11 maanden. De ‘medication-overuse headache groep’ bestond uit 36 patiënten (6 mannen en 30 vrouwen). De gemiddelde leeftijd in de ‘MOH groep’ was 45 jaar (SD = 10.76; range = 23 – 75 jaar). Het merendeel van deze ‘MOH groep’ volgde hoger onderwijs (44,4%). Het grootste aantal patiënten was gehuwd of samenwonend (80,6%)
en verrichte
betaald werk (66,7%). 41,7% verrichtte een baan als bediende en 22,2% verrichtte een beroep als arbeider. 41,7% van deze patiënten beschouwden hun baan als lichamelijk inspannend. Het gros van de patiënten in deze tweede groep ontving geen uitkering omwille van de hoofdpijn (68%). 66,7% van de patiënten in de ‘medication-overuse headache groep’ wijten hun werkloosheid of deeltijds werken aan de hoofdpijn. Het ontstaan van de hoofdpijn ontstond in deze groep bij 79,4% geleidelijk en bij 20,6% plotseling. De gemiddelde gerapporteerde duur van de hoofdpijn bij deze groep bedroeg 241 maanden (SD = 150.95; range = 14 – 600 maanden. Vertaald in jaren is de gemiddelde duur van de hoofdpijn 20 jaar en 1 maand.
Meetinstrumenten Er werd voor deze studie een vragenlijstbundel afgenomen die peilde naar volgende constructen: demografische gegevens, beperkingen door hoofdpijn, angst en depressiviteit, catastroferen, assimilatie en accommodatie, cognities betreffende de ziekte en attitudes omtrent medicatiegebruik. Deze vragenlijsten worden in volgend onderdeel kort besproken. In eerste instantie werd via een algemene vragenlijst (bijlage 1) gepolst naar de algemene gegevens van onze steekproef. Aan de hand van deze vragenlijst werden gegevens verworven over de leeftijd, de burgerlijke staat, de schoolopleiding, het beroep, de huidige arbeidsstatus, duur van de pathologie en het ontstaan van de hoofdpijn. Iedere deelnemer werd gevraagd de geneesmiddelen die hij de laatste drie maanden innam te rapporteren op een voorgestructureerde medicatielijst. Er werd
- 21 -
gevraagd naar de naam van het medicijn, de dosis, het aantal dagen per maand en het aantal dosissen per dag. Aan de hand van de Migraine Disability Assessment score (MIDAS; Stewart et al., 1999) werd nagegaan in welke mate de hoofdpijn beperkingen teweeg bracht in het leven van de patiënt (bijlage 2). De vragenlijst is een korte en bondige vragenlijst die door middel van self-assessment de hoofdpijn gerelateerde inactiviteit van de voorbije drie maanden gaat kwantificeren. De score is gebaseerd op het antwoord op zeven vragen (Stewart et al., 2000). Onderzoek kon een goede interne consistentie aantonen. De alpha-waarden varieerden van 0.73 tot 0.86 (Stewart et al., 1999). Vijf vragen peilen naar de mate van hinder die ervaren wordt bij het uitvoeren van dagelijkse activiteiten. Deze dagelijkse activiteiten kunnen onderverdeeld worden in drie domeinen. Een eerste domein vraagt naar de ondervonden hinder bij activiteiten die uitgevoerd worden op het werk of op de school (“Hoeveel dagen tijdens de laatste drie maanden bent U op het werk of op school afwezig geweest wegens hoofdpijn?”). Een tweede gaat navragen of er hinder ervaren wordt tijdens zaken aangaande de vrije tijd (“Hoeveel dagen tijdens de laatste drie maanden was U afwezig op familiale, sociale of vrijetijdsactiviteiten wegens hoofdpijn?”). Een derde domein bevraagt de gepercipieerde hinder bij het verzetten van huishoudelijke taken (“Hoeveel dagen tijdens de laatste drie maanden kon U geen huishoudelijke taken doen wegens hoofdpijn?”). Naast die vijf vragen die peilen naar de mate van hinder, zullen twee bijkomende vragen peilen naar de hoofdpijnfrequentie (“Hoeveel dagen tijdens de laatste drie maanden had U hoofdpijn?”) en naar de hoofdpijnintensiteit (“Op een schaal van 0 tot 10, hoe pijnlijk was de hoofdpijn gemiddeld?). Een totaalscore wordt bekomen door het antwoord op de eerste vijf vragen op te tellen. Deze totaalscores kunnen onderverdeeld worden in vier klassen gaande van MIDAS I (score 0-5), MIDAS II (score 6-10), MIDAS III (score 11 – 20) MIDAS IV (score 21 en meer). Hoe hoger de score, hoe meer hinder de ondervraagde ondervond. De mate van angst en depressiviteit in de steekproef werden gemeten aan de hand van de Nederlandse vertaling van de Hospital Anxiety Depression Scale, (HADS; Spinhoven et al. 1997). De HADS (bijlage 3) is een schaal gebaseerd op zelfrapportage en bestaat uit 14 items. De vragenlijst omvat in principe twee 7-item schalen, één bedoeld om angst (“Ik krijg een soort angstgevoel alsof er elk moment iets vreselijks zal gebeuren”) te meten en de andere bedoeld om depressie (“Ik kan best rustig zitten en me
- 22 -
ontspannen”) te meten, die afzonderlijk bekeken moeten worden (Snaith, 2003). Iedere vraag kan beantwoord worden door middel van een vierpunt-Likertschaal (0 tot en met 3). De totaalscore van iedere subschaal wordt bepaald door de scores op ieder afzonderlijk item op te tellen. De minimumscore is 0 en de maximumscore 21. In het onderzoek van Spinhoven et al. (1997) toont men aan dat de HADS een instrument is die enkel geschikt is voor screening, niet voor diagnostische doelen. Daarom zal de score wijzen op een vermoeden van angst of depressie. Hoe hoger de totaalscore, hoe hoger de aanwezigheid van depressie of angst. Een score tussen 0 en 7 is een normale score, een score tussen 8 en 10 wijst op een mogelijke depressie- en of angststoornis. Scores vanaf 11 en hoger duiden op een vermoedelijke depressie- en of angststoornis. Veel verschillende studies bevestigden de validiteit van de HADS in de setting waarvoor het oorspronkelijk ontwikkeld was, de ziekenhuissetting (Snaith, 2003). Uit het valideringsonderzoek van Spinhoven et al. (1997) blijkt dat de interne consistentie van de subschalen en de totaalschaal goed is (α varieerde tussen 0.71 en 0.90). Er werd ook een voldoende interne consistentie aangetoond voor de subschalen (tussen 0.10 en 0.50). Ook alle 14 items bleken significant positief gecorreleerd te zijn met de andere items. De correlaties schommelden tussen 0.20 en 0.74. De dimensionele structuur en betrouwbaarheid van de HADS was stabiel voor zowel de medische settings en de verschillende leeftijdgroepen. Een vierde instrument, de Pain Catastrophizing Scale Nederlandse vertaling (PCS-DV; Crombez & Vlaeyen, 1996), werd aangewend om de catastrofale gedachten te bevragen in de steekproef (bijlage 4). De vragenlijst bestaat uit 13 items die beantwoord kunnen worden aan de hand van een vijfpunt-Likertschaal die varieerde van 0 (helemaal niet) tot 4 (altijd). In de lijst worden drie factoren ondervraagd: ruminatie, magnificatie en hulpeloosheid. De eerste factor, ruminatie, bestaat uit 4 items en peilt naar de mate waarin men piekert of zich zorgen maakt over de pijn en het onvermogen om pijngerelateerde gedachten te onderdrukken (“Als ik pijn heb wordt ik bang dat de pijn erger zal worden”). De tweede factor, magnificatie, bestaat uit 3 items en gaat na of men negatieve gevolgen verwacht door de pijngewaarwording en of men het onaangename karakter van de pijn uitvergroot (“Als ik pijn heb is dat verschrikkelijk en denk ik dat het nooit beter zal worden”). De derde factor, hulpeloosheid, bestaat uit 5 items en peilt naar het vermogen van de patiënt om met de pijnervaringen om te gaan
- 23 -
(“Als ik pijn heb voel ik dat ik het niet meer uithoud”) (Crombez et al., 1996). Men bekomt een totaalscore door alle scores op de items op te tellen, deze totaalscore varieert tussen 0 en 52. Uit onderzoek blijkt de vragenlijst valide te zijn en over een zeer hoge betrouwbaarheid te beschikken. Ook een goede interne consistentie van de PCS (Nederlandse vertaling) werd aangetoond (Cronbach’s α tussen 0.85 en 0.91). Er werd ook evidentie gevonden voor de constructvaliditeit en de concurrente validiteit (Van Damme et al., 2002). Voor de subschalen ruminatie, magnificatie en hulpeloosheid werden respectievelijk interne consistenties teruggevonden van 0.87, 0.60 en 0.79 (Sullivan, Bishop & Pivik, 1995). De mate van assimilatie en accommodatie kan worden nagegaan aan de hand van de Pain Solutions Questionnaire (bijlage 5), verder afgekort als (PaSol; De Vlieger et al. 2006). Deze schaal bestaat uit 14 items die beantwoord kunnen worden aan de hand van een zevenpunt-Likertschaal. De antwoordmogelijkheden varieerden van 0 (helemaal niet van toepassing) tot 6 (helemaal van toepassing). De PaSol bestaat uit vier subschalen. Een eerste subschaal, de ‘Solving Pain scale’, bestaat uit 4 items en peilt naar de mate waarin een persoon hardnekkig blijft zoeken naar een oplossing voor zijn pijn ( “Ik blijf zoeken naar een oplossing voor mijn pijn”). Een tweede, de ‘Acceptance of Insolubility of Pain schaal’, bestaat uit 3 items en peilt naar de mate waarin een persoon zich kan neerleggen bij het feit dat er geen oplossing kan gevonden worden voor de pijn (“Ik kan leven met de gedachte dat er geen afdoende oplossing bestaat voor mijn pijn”). Een derde subschaal is de ‘Meaningfulness of life despite pain scale’. Deze bestaat uit 5 items en gaat na in hoeverre de patiënt zijn leven, ondanks de pijn, nog zinvol vindt (“De pijn krijgt me niet klein”). De laatste subschaal, ‘Belief in a Solution scale’ bestaat uit 2 items. Deze gaat na in welke mate de patiënt nog gelooft in een oplossing tegen zijn pijn (“Ik ben er van overtuigd dat er een behandeling voor mijn pijn bestaat”). Assimilatieve processen worden gekenmerkt in de PaSol door een hoge score op de “Solving Pain scale” en de “Acceptance of Insolubility of Pain schaal” en een lage score op de “Acceptance of Insolubility of Pain schaal” en de “Meaningfulness of life despite pain scale”. In deze masterproef zal gebruik gemaakt worden van de totaalscore assimilatie. Deze werd berekend aan de hand van de subschalen Solving Pain scale’, ‘Meaningfulness of Life Despite Pain scale’ en ‘Acceptance of the Insolubility of Pain scale’. Aangezien er een totaalscore assimilatie wilde bekomen
- 24 -
worden, werden de laatste twee subschalen omgekeerd gescoord. Deze bevragen normaliter het concept accommodatie. De validiteit en de interne consistentie van de PaSol werd getest en goed bevonden (α tussen 0.77 en 0.86). Ook de constructvaliditeit werd bevestigd (De Vlieger et al., 2006). Door middel van de Ziekte-cognitie-lijst (ZCL; Evers, Kraaimaat, van Lankveld, Jacobs & Bijlsma, 1998) werd de betekenis gemeten die mensen met een chronische aandoening geven aan hun ziekte (bijlage 6). Het kwantificeert de cognities van deze personen De vragenlijst bestaat uit 18 items die beantwoord kunnen worden aan de hand van een vierpunt-Likertschaal. Antwoordmogelijkheden gingen van 1 (niet) tot 4 (helemaal). De 18 items worden gelijk verdeeld over drie subschalen: hulpeloosheid, acceptatie en ziektevoordelen. De eerste subschaal hulpeloosheid gaat na in welke mate een negatieve betekenis gegeven wordt aan de ziekte (“Mijn ziekte beperkt me in alle dingen die belangrijk voor me zijn”). Acceptatie gaat na in welke mate die negatieve betekenis wordt afgezwakt (“Ik kan mijn ziekte goed accepteren”). De laatste subschaal, ziektevoordelen, kijkt of er een positieve betekenis gegeven kan worden aan de ziekte (“Door mijn ziekte ben ik het leven meer gaan waarderen”) . De interne consistentie van de subschalen bleek uit onderzoek goed te zijn (Cronbach’s α varieert tussen 0.84 en 0.91). Deze schaal werd ook gevalideerd (Evers et al., 1998). Met behulp van de Pain Medication Attitude Questionnaire (PMAQ; McCracken et al., 2006) werd de attitude van de chronische pijnpatiënt omtrent zijn/haar pijnmedicatie nagegaan (bijlage 7). Deze vragenlijst bestaat uit 47 items die beantwoord kunnen worden met een zespunt-Likertschaal (0 is “nooit” en 5 is “altijd”). Via factoranalyse toonde men aan dat de items konden verdeeld worden onder zeven categorieën. Een eerste categorie, ‘verslaving’, gaat na in welke mate een patiënt zich zorgen maakt over een aanwezige of toekomstige verslaving aan de pijnmedicatie (“Ik vrees dat ik een verslaafde aan het worden ben”). De categorie ‘tolerantie’ peilt naar de zorgen die een patiënt heeft over het mogelijk gewennen aan medicatie of over de reeds aanwezige tolerantie (“Ik moet mijn gebruik van pijnmedicatie beperken in geval mijn pijn in de toekomst verergert”). Dit domein bestaat uit acht items. Een derde subschaal gaat kijken of een patiënt zich zorgen maakt over bijwerkingen van medicatie. Deze bijwerkingen kunnen bestaand en niet-bestaand zijn. Deze subschaal, omschreven als “bijwerkingen”, bestaat eveneens uit acht items (“Ik heb overwogen het innemen van
- 25 -
mijn pijnmedicatie te stoppen omwille van de bijwerkingen”). Een vierde subschaal gaat verder in op de kritiek die een patiënt ervaart uit zijn omgeving ten gevolge van het medicatiegebruik (“Ik ben bezorgd wat anderen denken over mijn gebruik van pijnmedicatie”). Deze subschaal, “scrutiny” bestaat uit acht items. De subschaal “nood”, peilt naar in de mate waarin een patiënt het nodig acht om medicatie te gebruiken (“Ik wil mijn pijnmedicatie vaker innemen dan voorgeschreven”). Deze schaal bestaat uit acht items. De subschaal “wantrouwen in artsen”, bestaande uit zeven items, gaat na in welke mate een patiënt wantrouwen heeft in zijn of haar behandelende arts (“Ik heb vertrouwen in het advies en management van mijn arts met betrekking tot mijn pijnmedicaties”). Een laatste subschaal, ‘onthouding’, peilt naar de vrees of zorgen die een patiënt heeft met betrekking tot het optreden van ontwenningsverschijnselen bij het stopzetten van de medicatie (“Ik ben bezorgd dat ik enkele ontwenningsverschijnselen zal ervaren wanneer ik stop met mijn medicatie”). Deze subschaal bestaat uit zes items. In het onderzoek van McCracken et al. (2006) werd een uitstekende interne consistentie aangetoond met α-waarden die varieerden tussen 0.77 en 0.84. Ook de intercorrelatie tussen de verschillende subschalen werd in rekening gebracht. Deze waarden toonden aan dat alle domeinen die de bezorgdheid van een patiënt met pijn nagaan mits een negatieve consequentie ten gevolge van medicatiemisbruik, positief significant gecorreleerd zijn met alle andere gelijksoortige schalen in de vragenlijst. De deelnemer werd ook gevraagd een hoofdpijnagenda bij te houden. Aan de hand van dit instrument werd opgespoord wanneer de hoofdpijn optreedt. Verder kon ook de ernst en het medicatiegebruik opgevolgd worden.
Procedure Patiënten die zich voor de eerste maal aanmelden op de polikliniek neurologie van het Universitair Ziekenhuis te Gent kwamen ook in aanmerking om een vragenlijst in te vullen. Na hun eerste consultatie besliste de behandelende arts dan of ze uiteindelijk
voldeden
aan de
inclusiecriteria
en overhandigde
de
arts
de
vragenlijstbundel aan de patiënten. De patiënt kon op volledige vrijwillige basis deelnemen aan het onderzoek. Vooraf werd hen een informatiebrief aangeboden waardoor mogelijke deelnemers een beeld konden vormen wat van hen verwacht werd. Patiënten die toestemden deel te nemen werden gevraagd om het informed consent, die
- 26 -
bijgevoegd was in de vragenbundel, te ondertekenen (bijlage 8 en bijlage 9). Nadien werd ook gevraagd een medicatielijst in te vullen. Dit moest voor de consultatie gebeuren. Het invullen van de vragenlijst zelf zou ongeveer een uur in beslag nemen. Hierbij werd de deelnemer gevraagd iedere vragenlijst zo waarheidsgetrouw en volledig als mogelijk vervolledigde. Patiënten konden dit doen tijdens het wachten, maar konden dit ook thuis vervolledigen. Bij iedere vragenbundel stak een voorgefrankeerde enveloppe om de vragenlijsten terug te sturen naar de polikliniek neurologie. De studie werd goedgekeurd door de Ethische Commissie van het UZ Gent (bijlage 10).
Statistische analyse De statistische analyses in deze masterproef werden uitgevoerd met het statistische pakket SPSS (versie 17). Als eerste werd een descriptieve analyse van de steekproef uitgevoerd door middel van de ‘one-sample t-test’. De gemiddelden gevonden in de steekproef werden vergeleken met de gemiddelden gevonden in steekproeven van andere studies. Door middel van correlationele analyses wordt het verband tussen variabelen bestudeerd. Ook de betrouwbaarheid van de gebruikte vragenlijsten werd nagegaan via betrouwbaarheidsanalyses. Om verschillen tussen de beide groepen in deze steekproef (MOH-groep versus migraine-groep) te onderzoeken werden ‘independent sample ttests’ uitgevoerd. Om de predictieve waarde van enkele vooropgestelde predictoren van medication-overuse headache na te gaan werd een bivariate logistische regressie uitgevoerd.
- 27 -
Resultaten Descriptieve analyse van de steekproef De mate van depressie binnen de steekproef is significant lager vergeleken met een steekproef van chronische lage rugpijnpatiënten uit een studie van Van Damme et al. (2002). Het gemiddelde op de subschaal depressie (HADS) binnen de patiëntengroep was 6.66 (SD = 4.13; M van de vergelijkingsgroep = 7.65; t (147) = -2.87; p = .005). In vergelijking met een steekproef van chronische pijnpatiënten uit een studie van Mead et al. (2007) rapporteert de patiëntengroep significant lagere gemiddelden voor de subschaal angst. In de steekproef was de gemiddelde score voor de subschaal angst 7.93 (SD = 4.56; M van de vergelijkingsgroep = 9.96; t (148) = -5.45; p < .001). De mate van catastroferen is te vergelijken met een vergelijkingsgroep van patiënten met chronische pijn uit een studie van De Vlieger et al. (2006b). Het gemiddelde van de patiëntengroep bedroeg 26.49 (SD = 10.94; M van de vergelijkingsgroep = 26.98; SD = 10.89; t (147) = -0.545; p = .587). De patiëntengroep maakt zich significant meer zorgen omtrent verslaving aan pijnmedicatie en geeft een grotere nood aan medicatie aan, in vergelijking met een vergelijkingsgroep van chronische pijnpatiënten (McCracken et al., 2006). Het gemiddelde op de subschaal ‘verslaving’ in de patiëntengroep was 9.66 (SD = 7.13; M van de vergelijkingsgroep = 7.05; t (148) = 4.46, p < .001). Het gemiddelde van de patiëntengroep op de subschaal ‘nood aan pijnmedicatie’ was 21.10 (SD = 7.17; M van de vergelijkingsgroep = 22.48; t (148) = -2.35; p = .020). Verder zijn ook de subschalen ‘wantrouwen’ en ‘tolerantie’ verschillend in vergelijking met dezelfde groep chronische pijnpatiënten uit de studie van McCracken et al. (2006). Verder had de patiëntengroep gemiddeld meer wantrouwen in artsen, met een gemiddelde van 6.06 (SD = 4.29; M van de vergelijkingsgroep = 9.1; t (144) = -8.15; p < .001), en hadden ze meer vrees voor tolerantie, met een gemiddelde van 14.55 (SD = 7.33; M van de vergelijkingsgroep = 13.08; t (144) = 2.42; p = 0.017), in vergelijking met diezelfde groep van patiënten met chronische pijn. De patiëntengroep rapporteerde wel eenzelfde mate van gerapporteerde zorgen over ontwenningsverschijnselen in vergelijking met dezelfde groep van chronische pijnpatiënten. Het gemiddelde van de patiëntengroep op de subschaal ‘ontwenningsverschijnselen’ was 9.95 (SD = 7.54; M van de
- 28 -
vergelijkingsgroep = 10.08; t (144) = -1.351; p = .179). De gemiddelde pijnfrequentie in deze steekproef is in overeenstemming met gemiddelde gevonden bij een groep migrainepatiënten (D’Amico et al., 2005). Het gemiddelde op de subschaal ‘pijnfrequentie’ in de patiëntengroep is 34.23 (SD = 26.78; M van de vergelijkingsgroep = 34.58; t (142) = -0.156; p = .876). De patiëntengroep in huidige studie rapporteert minder pijnintensiteit in vergelijking met dezelfde migrainepatiënten. Het gemiddelde op de subschaal ‘pijnintensiteit’ in de patiëntengroep was 6.29 (SD = 1.72; M van de vergelijkingsgroep = 7.7; t (142) = -9.81; p < .001). De gemiddelde scores op de PaSol subschalen van de patiëntengroep werden vergeleken met een vergelijkingsgroep van chronische pijnpatiënten uit een studie van De Vlieger et al. (2006b). Het gemiddelde op de subschaal ‘Solving pain’ lag significant hoger in de patiëntengroep, met een gemiddelde van 20.36 (SD = 4.07; M van de vergelijkingsgroep = 17.92; t (147) = 7.30; p < .001). Ook rapporteerde de patiëntengroep een significant sterker geloof in een oplossing in vergelijking met de vergelijkingsgroep van chronische pijnpatiënten, met een gemiddelde van 8.07 (SD = 3.29; M van de vergelijkingsgroep = 6.07; t (146) = 7.39; p < .001). De patiëntengroep rapporteerde daarentegen lagere gemiddelden op de subschaal ‘Acceptance of insolubility of pain’ ten opzichte van de vergelijkingsgroep. Het gemiddelde op de subschaal ‘Acceptance of insolubility of pain’ in de patiëntengroep was 8.36 (SD = 4.86; M van de vergelijkingsgroep = 9.58; t (144) = 3.03; p = .003). De gemiddelden van de subschaal ‘Meaningfulness of life despite pain’ van de
patiëntengroep
waren wel
identiek
aan de
gemiddelden
van de
vergelijkingsgroep , met een gemiddelde van 21.37 (SD = 7.02; M van de vergelijkingsgroep = 20.48; t (148) = 1.62; p = .125). De patiëntengroep vertoont een significant hogere mate van assimilatie (totaalscore assimilatie) in vergelijking met een vergelijkingsgroep van acute en chronische pijnpatiënten. Het gemiddelde van de patiëntengroep bedraagt 38.60 (SD = 10.63; M van de vergelijkingsgroep = 21.6; t (147) = 19.45, p < .001).
Correlationele analyses Vooreerst werd de interne consistentie van de vragenlijsten nagegaan. De vragenlijsten hadden een matige tot zeer goede interne consistentie, met Cronbach’s alpha variërend van .57 tot .91.
- 29 -
Via correlatieanalyses werd nagegaan of er verbanden gevonden konden worden tussen verschillende variabelen. Een opmerkelijk resultaat in deze analyse was dat de variabele pijnintensiteit (MIDAS) met geen enkele variabele correleert, uitgezonderd met de variabele catastroferen (PCS-DV). Hoe hoger de pijnintensiteit, hoe hoger de mate van catastroferen zal zijn. Depressie en angst zijn sterk positief gecorreleerd aan elkaar (r = .60, p < .001), hoe meer angst, hoe meer depressieve gevoelens worden gerapporteerd. Verder was ook pijnfrequentie positief gecorreleerd met depressie (r = .42, p = <.001). Dit wil zeggen hoe frequenter de pijn optreedt, hoe meer gevoelens van depressie gerapporteerd zullen worden. De variabele catastroferen correleert met verschillende andere variabelen. Catastroferen (PCS-DV) en acceptatie (ZCL) waren negatief gecorreleerd (r = -.43, p < .001) terwijl catastroferen en hulpeloosheid (ZCL) positief gecorreleerd waren (r = .55, p < .001). Dit impliceert dat hoe hoger de mate van catastroferen is, hoe minder acceptatie en hoe meer hulpeloosheid zal gerapporteerd worden. Opvallend was ook de significante positieve correlatie tussen catastroferen (PCS-DV) en de variabele ‘nood aan medicatie’ (PMAQ) (r = .44, p < .001). Zoals verwacht, blijkt assimilatie (PaSol) sterk negatief gecorreleerd met acceptatie (ZCL) (r = -.65, p < .001). Dit wil zeggen dat hoe hoger de score op assimileren, hoe lager de score op aanvaarden. Assimilatie is verder ook positief gecorreleerd met angst (HADS) (r = .33, p < .001), met depressie (HADS) (r = -.40, p < .001) en met catastroferen (PCS-DV) (r = .54, p < .001). Dit impliceert dat hoe hoger de score op assimileren is, hoe hoger de score op angst, depressie en catastroferen zal zijn. Verdere opvallende resultaten in deze analyse waren de positieve correlaties tussen assimileren en hulpeloosheid (r = .48, p < .001). Ook enkele subschalen van de PMAQ werden opgenomen in de correlatieanalyse. Opvallend was de positieve correlatie tussen (PMAQ) en ontwenning (PMAQ) Dit impliceert dat hoe hoger de score op verslaving is, hoe hoger de score op ontwenning zal zijn. De variabele ‘pijnduur’ correleert slechts met één variabele, namelijk ‘nood aan medicatie’ (PMAQ, r = .25, p < .01).. Dit wil zeggen dat hoe langer de pijn duurt, hoe meer nood aan medicatie wordt gerapporteerd door de deelnemer. Tabel 1 biedt een overzicht van de interne consistentie en Pearson correlatiecoëfficiënten (r).
- 30 -
Tabel 1: Interne consistenties (α), aantal deelnemers (N) en Pearson correlatie coëfficiënten (r) tussen Pijnfrequentie (MIDAS), Pijnintensiteit (MIDAS), Catastroferen (PCS-DV), Depressie (HADS), Angst (HADS), Totaalscore Assimilatie (PaSol), Verslaving (PMAQ), Nood aan medicatie (PMAQ), Wantrouwen artsen (PMAQ), Ontwenning (PMAQ), Hulpeloosheid (ZCL) en Acceptatie (ZCL) en duur hoofdpijn.
Schaal
α
N
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
1. Pijnfrequentie (MIDAS)
-
143
-.11
.18*
.42***
.23**
.27**
.33***
.39***
.22**
.34***
.41***
-.29***
. 30***
.12
2. Pijnintensiteit (MIDAS)
-
143
1
.25**
.009
.06
.11
-.09
-.05
-.05
-.02
.07
-.03
.06
.06
3. Catastroferen (PCS-DV)
.91
145
-
1
.40***
.45***
0.54***
.29***
.44***
.20**
.43***
.55***
-.43***
.41***
-.01
4. Depressie (HADS)
.81
144
-
-
1
.60***
0.40***
.37***
.37***
.36***
.38***
.39***
-.42***
.28**
-.02
5. Angst (HADS)
.84
147
-
-
-
1
0.33***
.31***
.34***
.30***
.33***
.35***
-.36***
.33**
-.06
6. Totaal assimilatie (PaSol)
.66
142
-
-
-
-
1
.31***
.30***
.26**
.37***
.48***
-.65***
.36***
-.16
7. Verslaving (PMAQ)
.90
145
-
-
-
-
-
1
.60***
.28***
.75***
.27***
-.36***
.64***
.13
8. Nood à medicatie(PMAQ)
.72
137
-
-
-
-
-
-
1
.20*
.63***
.46***
-.34***
.54***
.25**
9. Wantrouwen artsen(PMAQ)
.57
141
-
-
-
-
-
-
-
1
.24**
.25**
-.36***
.31***
-.05
10. Ontwenning (PMAQ)
.86
133
-
-
-
-
-
-
-
-
1
.37***
-.42***
.62**
.13
11. Hulpeloosheid (ZCL)
.85
145
-
-
-
-
-
-
-
-
-
1
-.52***
.36***
-.03
12. Acceptatie (ZCL)
.91
143
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
1
-.41***
.02
13. Tolerantie (PMAQ)
.85
137
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
1
.14
-
136
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
1
14. Duur hoofdpijn
NOOT :MIDAS = Migraine Disability Assessment Questionnaire; PCS-DV = Pain Catastrophizing Scale-Dutch Version; HADS = Hospital Anxiety and Depression Scale; PaSol = Pain Solution Questionnaire ; PMAQ = Pain Medication Attitude Questionnaire ; ZCL = Ziekte Cognitie Lijst. * p < .05, ** p < .01, *** p < .001
31
Verschillen tussen patiënten met migraine en patiënten met MOH (t-toetsen) Significante verschillen tussen de Medication-overuse headache groep en de migrainegroep werden onderzocht aan de hand van t-toetsen voor onafhankelijke steekproeven. De twee patiëntengroepen werden vergeleken op een aantal uitkomstvariabelen, zoals depressie, angst, pijnintensiteit –en frequentie en hinder, een aantal cognities zoals hulpeloosheid, acceptatie en ziektevoordelen, catastroferen, copinggedrag en zorgen omtrent pijnmedicatie. Tabel 2 geeft een overzicht van de exacte t-waarden en bijhorende significantieniveaus. Uit de analyse van enkele uitkomstvariabelen blijkt dat MOH-patiënten gemiddeld meer depressie (t (146) = - 4.185, p < .001), angst (t (147) = -2.244, p = 0.026) en een hogere frequentie van pijn (t (41) = -6.238, p < 0.001) rapporteren dan de patiënten met migraine. Voor de andere uitkomstvariabelen, pijnintensiteit (t (141) = 1.237, p = .11) en hinder (t (30) = -1.567, p = .13) kon geen significant verschil tussen de groepen worden aangetoond. Met betrekking tot de cognities, werden enkel verschillen gevonden voor de subschalen hulpeloosheid (t (144) = -5.522, p < 0.001) en acceptatie (t (145) = 3.639, p < 0.001). Uit deze analyse blijkt dus patiënten met MOH meer gevoelens van hulpeloosheid rapporteren dan migrainepatiënten, maar dat ze hun ziekte minder accepteren. Voor de subschaal ‘ziektevoordelen’ kon geen significant verschil worden aangetoond (t (143) = .736, p = .46). Verder bleek dat patiënten uit de MOH-groep significant meer gaan catastroferen dan patiënten uit de migrainegroep (t (146) = -2.852, p = 0.005). Met betrekking tot copinggedrag bleek dat patiënten met medication-overuse headache hoger scoren op de totaalscore assimilatie (t (146) = -2.644, p = 0.009), vergeleken met patiënten met episodische migraine. Dit wil zeggen dat patiënten met MOH eerder geneigd zijn een oplossing te blijven zoeken voor hun pijn, in vergelijking met migrainepatiënten. Bij analyse van de subschalen bleek vreemd genoeg geen significant verschil te zijn voor de subschaal ‘Acceptance of insolubility’ (t (40) = .820, p = .42). Hetzelfde geldt voor ‘Belief in a solution’ (t (145) = .915, p = .36). Medication-overuse headache patiënten scoorden weliswaar significant hoger op de subschaal ‘solving pain’ (t (146) = -1.989, p = 0.049) dan migrainepatiënten.
- 32 -
Tabel 2: gemiddelden (M), standaarddeviaties (SD), exacte t-waarden en bijhorende significantieniveaus in het onderzoeken van significante verschillen tussen migrainepatiënten en Medication Overuse Headache .
Variabelen
Migraine (N=113) M
SD
MOH (N=36) M
t-waarde SD
Uitkomstvariabelen Depressie (HADS)
5.90
3.96
9.06
3.82
-4.19***
7.46
4.48
9.39
4.55
-2.24 *
Pijnintensiteit (MIDAS)
6.44
1.71
5.78
1.66
1.24
Pijnfrequentie (MIDAS)
26.66
20.92
60.50
28.56
-6.24***
Hinder(MIDAS)
31.32
36.60
50.31
58.84
-1.567
Hulpeloosheid
13.19
3.73
17.32
4.12
-5.52***
Acceptatie
14.78
4.15
11.86
4.08
3.64***
Ziektevoordelen
12.48
4.48
11.85
3.78
0.74
25.07
10.48
30.91
11.29
-2.85**
Solving pain
19.99
4.30
21.53
3.03
-1.99*
Meaningfulness of life
22.05
6.71
19.22
7.61
2.13**
Acceptance of insolubility
8.56
4.63
7.71
5.54
0.82
Belief in solution
8.22
3.21
7.64
3.51
0.92
Totaalscore assimilatie
37.31
10.10
42.59
11.39
-2.64**
Verslaving
7.71
6.18
15.76
6.50
-6.72***
Nood aan pijnmedicatie
19.24
6.70
26.95
5.23
-6.31***
Wantrouwen in artsen
5.47
4.13
7.95
4.29
-3.07**
Ontwenning
8.26
6.83
15.29
7.24
-5.23***
Tolerantie
13.43
7.25
18.24
6.42
-3.48**
Angst (HADS)
.
Cognities (ZCL)
Catastroferen (PCS) Totaalscore
Copinggedrag (PaSol)
Pijnmedicatie (PMAQ)
NOOT: HADS = Hospital Anxiety and Depression Scale; MIDAS = Migraine Disability Assessment Questionnaire; MPI = Multidimensional Pain inventory; ZCL = ZiekteCognitie Lijst; PCS = Pain Catastrophizing Scale (Dutch Version); PaSol = Pain Solutions Questionnaire; PMAQ = Pain Medication Attitude Questionnaire. * p < .05, ** p < .01, *** p < .001
- 33 -
Op de subschaal ‘meaningfulness of life’ scoren migrainepatiënten significant hoger dan de MOH groep (t (147) = 2.130, p = 0.035). Betreffende de zorgen en opvattingen over de pijnmedicatie, maken patiënten die met MOH groep zich significant meer zorgen over verslaving (t (147) = -6.717, p < 0.001) en ontwenningsverschijnselen (t (143) = -5.226, p < 0.001) in vergelijking met de migrainegroep. Hetzelfde geldt voor de nood aan medicatie (t (147) = -6.313, p < 0.001),
MOH
patiënten
percipiëren
een
hogere
nood
aan
medicatie
dan
migrainepatiënten. Patiënten met medication-overuse headache rapporteren meer wantrouwen t.o.v. artsen (t (143) = -3.066, p = 0.003) in vergelijking met de patiënten met migraine. Ook voor de subschaal tolerantie (t(143) = -3.477, p = 0.001) werd een significant verschil gevonden. MOH patiënten geven aan vrees te hebben betreffende tolerantie tegenover patiënten met migraine.
Voorspellende factoren van MOH: logistische regressies In dit derde luik van deze masterproef wordt op zoek gegaan naar de invloed van verschillende variabelen op de variabele diagnose. Aangezien de afhankelijke variabele, diagnose (0= migraine; 1= MOH), dichotoom en niet normaal verdeeld is, wordt gebruik gemaakt van een logistische regressie – analyse. In een eerste stap werden enkele demografische factoren (leeftijd en geslacht) ingebracht. In een tweede stap worden de variabelen ‘duur van hoofdpijn’ en pijnintensiteit toegevoegd. In een laatste stap wordt de variabele assimilatie totaalscore en enkele subschalen van de PMAQ, namelijk tolerantie, zorgen over verslaving, nood aan medicatie en vrees voor ontwenning, ingebracht. De pseudo R2 maten, die de sterkte van de samenhang uitdrukken tussen de predictoren enerzijds en de afhankelijke variabele anderzijds, variëren tussen .29 en .44. De -2LL bedraagt 93.25, hoe kleiner deze waarde, hoe beter de fit van het model Daarna wordt gekeken of het model dat geschat werd, goed bij de data past. Hierbij wordt gekeken naar de Chi-square toets, deze
vergelijkt
de aannemelijkheidratio
van het
geschatte
model met
de
aannemelijkheidratio van een model met alleen maar een constante. Dit model is significant beter dan het nulmodel, χ2 (9) = 43.74, p < .001. Dit betekent dat de predictoren, vanuit statistisch oogpunt, een significant effect hebben op de afhankelijke variabele diagnose. Voor deze data blijkt echter dat dit model met negen predictoren,
- 34 -
enkel de variabele nood aan medicatie (PMAQ) (β = .16, p = .01) een significant effect heeft op de onafhankelijke variabele (diagnose). De geëxponentieerde regressiecoëfficiënt voor deze variabele is groter dan 1 (Exp(β) = 1.172). Hieruit kan worden besloten dat hoe hoger de score op de subschaal ‘nood aan medicatie’ (PMAQ), hoe waarschijnlijker
het
is
dat
bij
de
patiënt
Medication
Overuse
Headache
gediagnosticeerd wordt. Sterker nog, de resultaten laten toe te concluderen dat voor een patiënt die 1 punt hoger scoort op de variabele ‘nood aan medicatie’ (PMAQ), het 1.172 keer meer waarschijnlijk is dat Medication Overuse Headache bij de patiënt gediagnosticeerd wordt. Het totale percentage correcte predicties op basis van dit model is 84.4%, waarbij 95 % migrainepatiënten en 48% Medication Overuse Headache patiënten correct werden voorspeld. De resultaten van deze eerste regressie-analyse zijn terug te vinden in tabel 3.
Tabel 3: Bivariate logistische regressie – analyses met leeftijd, geslacht, duur hoofdpijn, pijnintensiteit (MIDAS), nood aan medicatie (PMAQ), zorgen ontwenning (PMAQ), zorgen verslaving (PMAQ), vrees tolerantie (PMAQ) en totaalscore assimilatie (PaSol) als voorspellers voor diagnose.
Criteriumvariabele Diagnose
Blok 1
2
3
Voorspeller
β
Wald
Exp(β)
Leeftijd
.03
1.26
1.031
Geslacht
.14
.04
1.145
Duur hoofdpijn
.001
.007
1.000
Pijnintensiteit (MIDAS)
-.25
2.71
.778
Totaal assimileren (PaSol)
.05
2.19
1.048
Nood aan medicatie (PMAQ)
.16
6.54*
1.172
Zorgen ontwenning (PMAQ)
-.02
.13
.981
Zorgen verslaving (PMAQ)
.11
3.52
1.115
Vrees tolerantie (PMAQ)
-.04
.47
.964
NOOT: PaSol = Pain Solutions Questionnaire; PMAQ = Pain Medication Attitude Questionnaire. * p < .05, ** p < .01, *** p < .001
In een verdere analyse werd een logistische regressie uitgevoerd met de variabelen van de PMAQ (nood aan medicatie), die significant zijn gebleken ingevoerd in tweede stap en enkel de variabele assimilatie totaalscore (PaSol) in derde stap. De pseudo R2 maten variëren tussen .26 en .40, de -2LL bedraagt 101.1. Door naar de Chi-
- 35 -
square toets te kijken wordt gekeken of het model dat werd geschat wel goed bij de data past. Dit model is significant beter dan het nulmodel, χ2 (6) = 40.39, p < .001. Dit betekent dat de predictoren ook in dit model een significant effect hebben op de afhankelijke variabele diagnose. Voor dit model met zes predictoren blijkt enkel de variabele ‘nood aan medicatie’ (PMAQ) (β = .20, p < .001) een significant heeft op de onafhankelijke variabele (diagnose). De geëxponentieerde regressie-coëfficiënt voor deze variabele is groter dan 1 (Exp(β) = 1.219). Hieruit kan worden besloten dat hoe hoger de score op de subschaal ‘nood aan medicatie’ (PMAQ), hoe waarschijnlijker het is dat bij de patiënt Medication Overuse Headache gediagnosticeerd wordt. Voor een patiënt die 1 punt hoger scoort op deze variabele is het 1.219 meer waarschijnlijk is dat Medication Overuse Headache bij de patiënt gediagnosticeerd wordt. Het totale percentage correcte predicties op basis van dit model is 81.8%, waarbij 95 % migrainepatiënten en 36.7% Medication Overuse Headache patiënten correct werden voorspeld. De resultaten van deze tweede regressie-analyses werden samengevat in tabel 4. Tabel 4: Bivariate logistische regressie – analyses met leeftijd, geslacht, duur hoofdpijn, pijnintensiteit (MIDAS), nood aan medicatie (PMAQ) en totaalscore assimilatie (PaSol) als voorspellers voor diagnose.
Criteriumvariabele Diagnose
Blok 1
2
3
Voorspeller
β
Wald
Exp(β)
Leeftijd
.04
2.40
1.040
Geslacht
.26
.15
1.295
Duur hoofdpijn
.001
.17
1.001
Pijnintensiteit (MIDAS)
-.26
3.15
.772
Nood aan medicatie (PMAQ)
.20
15.35***
1.219
Totaal assimileren (PaSol)
.05
2.56
1.047
NOOT: PaSol = Pain Solutions Questionnaire; PMAQ = Pain Medication Attitude Questionnaire. * p < .05, ** p < .01, *** p < .001
- 36 -
Discussie In wat volgt worden de gevonden resultaten uit deze masterproef gelinkt aan de hypotheses die voor dit onderzoek werden opgesteld. De resultaten worden verder op een kritische manier besproken. Er wordt ook getracht om een antwoord te vinden op de vraag of medication-overuse headache kan beschouwd worden als het vastzitten in een vicieuze cirkel. Een verder onderdeel van deze discussie bestaat er in om de sterktes en beperkingen van het uitgevoerde onderzoek bloot te leggen, net als suggesties voor toekomstig onderzoek mee te geven. De klinische implicaties van de bevindingen van dit onderzoek sluiten dit onderdeel af.
Bevindingen uit het onderzoek Correlationeel onderzoek Binnen een eerste luik in dit onderzoek werd nagegaan of er verbanden konden gevonden worden tussen verschillende variabelen. Uit de correlatieanalyses bleek assimilatie sterk negatief gecorreleerd met acceptatie. Dit wil zeggen dat hoe meer een patiënt gaat assimileren, hoe minder snel hij zijn pijnprobleem gaat accepteren. De variabelen catastroferen en assimileren waren sterk positief met elkaar gecorreleerd. Met andere woorden: hoe meer men gaat catastroferen, hoe meer men gaat assimileren. Hierbij wordt bedoeld dat de patiënt blijft zoeken naar een oplossing voor zijn pijnprobleem of blijft zoeken naar een manier om zijn pijn te controleren. In een studie van Crombez et al. (2008) komen vergelijkbare resultaten naar voor. Uit deze studie blijkt dat catastroferen meer voorkomt bij chronische pijnpatiënten in vergelijking met acute pijnpatiënten. Catastroferen komt verder ook meer voor bij personen die een assimilatieve copingstijl hanteren. Verder blijkt uit de studie van Crombez et al. (2008) dat het niet aanvaarden van een pijnprobleem kan leiden tot het vast geraken in een assimilatief copingproces. Het verkregen resultaat, dat de patiënt die blijft zoeken naar een oplossing voor zijn probleem een hoge mate van catastroferen rapporteert, was een te verwachten resultaat. Het is te kaderen binnen het Dual Process Model van Brandtstädter en Renner (1990) aangezien aanvaarden sterke gelijkenissen vertoont met het concept accommodatie (Logie et al., 2006).
- 37 -
Verdere opmerkelijk resultaat is de positieve correlatie tussen nood aan medicatie en de zorgen betreffende verslaving. Het lijkt er op dat de patiënten die het meer nodig achten om medicatie te gebruiken, ook meer zorgen hebben omtrent verslaving. Het lijkt er op dat patiënten wel weten dat ze hun medicatie overgebruiken, ze achten het nodig, maar dat ze niet zonder kunnen en dat ze daardoor meer zorgen hebben omtrent verslaving. Hetzelfde kon opgemerkt worden voor de variabelen nood aan medicatie en wantrouwen in artsen, die ook sterk correleerden, net als de sterk positieve correlatie tussen zorgen omtrent verslaving en wantrouwen in artsen. Hoe meer men het nodig acht medicatie te gebruiken, hoe meer wantrouwen in artsen wordt gerapporteerd. En hoe meer wantrouwen in artsen wordt gerapporteerd, hoe meer zorgen om verslaving men heeft. Het lijkt er op dat de patiënt beseft dat hij het nodig acht meer medicatie te gebruiken en dat door dit besef meer wantrouwen heerst in artsen. Ze vrezen verslaving en de arts kan het probleem niet onmiddellijk verhelpen. Migraine versus Medication-overuse headache Binnen een tweede luik in dit onderzoek werd onderzocht op gebied van welke variabelen medication-overuse headache patiënten significant verschilden van migrainepatiënten. Hiervoor werden variabelen geselecteerd vanuit verschillende modellen namelijk het Dual Process Model (Brandtstädter & Renner, 1990) en het misdirected problem solving model (Eccleston & Crombez, 2007). Naast deze modellen werden ook nog variabelen geselecteerd aan de hand van ander wetenschappelijk onderzoek. Van beide groepen werd aangetoond in de literatuur dat ze gerelateerd zijn aan elkaar. Uit onderzoek van Dodick & Freitag (2006), Dowson et al. (2005) en Olesen et al. (2006) blijkt dat migraine bij 66% als primaire onderliggende hoofdpijnpathologie voor MOH gediagnosticeerd kan worden. Personen gediagnosticeerd met (chronische) migraine hebben een significant hogere
kans om medication-overuse headache te
ontwikkelen (Rainero et al., 2006). Uit dit onderzoek blijkt ook Medication-overuse headache vaker voorkomt bij vrouwen dan bij mannen. Dit werd in een onderzoek van Dodick & Freitag (2006) aangegeven en hier bevestigd.. Binnen een eerste onderzoeksvraag werd aangenomen dat patiënten met medication-overuse headache hogere scores zouden rapporteren op uitkomstvariabelen
- 38 -
zoals: depressie, angst, pijnintensiteit, pijnfrequentie en hinder. Deze hypothese kan deels bevestigd worden uit dit onderzoek. Het is inderdaad zo dat MOH-patiënten significant verschillen met migrainepatiënten op het gebied van depressie en angst. MOH-patiënten rapporteren een hogere mate van angst en depressie en een hogere frequentie van de pijn. Onderzoek benadrukt voornamelijk angst en depressie als mogelijk belangrijke factor voor het ontstaan van medication-overuse headache. Er werd aangetoond dat bij 76 procent van de patiënten met medication-overuse headache, een depressie vooraf gaat (Jelinski, Magnusson & Becker, 2007; Saper & Lake, 2006). Er waren ook een significant verschil te vinden tussen beide groepen op het gebied van pijnfrequentie. Patiënten met
medication-overuse headache rapporteerden een
significant hogere frequentie van de pijn in vergelijking met de migrainepatiënten. Dit resultaat was te verwachten en kan teruggekoppeld worden naar de criteria die gebruik worden voor MOH. Deze geven aan dat de hoofdpijn tijdens het overgebruik van medicatie toegenomen blijkt te zijn (Olesen et al., 2006). Deze criteria stellen dat patiënten met MOH op 15 dagen of meer per maand hoofdpijn ervaren, voor migrainepatiënten is dit minder (Bigal & Lipton, 2006). Uit verschillende wetenschappelijke literatuur kon afgeleid worden dat de verhoogde intensiteit van de pijn en de verhoogde frequentie van de pijnaanvallen typerend zijn voor medicationoveruse headache (Olesen, 2006; Rothrock, 2007; Trucco et al., 2005). Opvallend is dat in dit onderzoek geen significant verschil werd gevonden voor de variabele pijnintensiteit. Het niet vinden van een verschil voor de variabele pijnintensiteit tussen de beide groepen kan mogelijks verklaard worden door het feit dat deze variabele werd bestudeerd op één enkel item van de MIDAS. In de literatuur wordt immers gesuggereerd dat de pijnintensiteit zou verhogen
bij medication-overuse headache
patiënten (Trucco et al.,2005), in dit onderzoek werd deze variabele vergeleken met migrainepatiënten. Er werd dus niet gekeken naar individuele veranderingen, maar een vergelijking tussen twee groepen. Het lijkt aangewezen om in toekomstig onderzoek individuele veranderingen voor deze variabelen binnen de MOH groep na te gaan. Ook werd er geen significant verschil gevonden voor de variabele ‘hinder’, nochtans werd verwacht dit wel te vinden. Een alternatieve verklaring voor dit resultaat is dat migrainepatiënten ook een grote mate van hinder ervaren door hun hoofdpijn. Migraine heeft gevolgen voor de patiënt op verschillende levensterreinen (D’amico et al., 2005).
- 39 -
De hoofdpijn die er bij gepaard gaat kan intens genoeg zijn om de dagelijkse activiteiten te verstoren. Naast de lichamelijke klachten kunnen er ook beperkingen op emotioneel en sociaal vlak optreden ( Vincent & Hadjikhani, 2007). Het zou dus kunnen dat migrainepatiënten inderdaad geen verschillen in hinder ervaren in vergelijking met medication-overuse headache patiënten. Binnen een tweede onderzoeksvraag werd nagegaan of medication-overuse headache patiënten significant verschilden op het gebied van cognities betreffende hun pathologie. Er werd aangenomen dat patiënten met medication-overuse headache hogere scores zouden rapporteren voor hulpeloosheid en lagere scores voor acceptatie in vergelijking met migrainepatiënten. Deze hypothese werd bevestigd uit dit onderzoek. Onder andere gevoelens van hulpeloosheid worden als intermediair beschouwd in de transitie van assimilatie naar accommodatie (Brandtstädter et al., 1999). Hieruit kan eventueel afgeleid worden dat aangezien er meer patiënten met medication-overuse headache hulpeloosheid rapporteren, zij zich nog eerder in een assimilatief copingproces bevinden. In een publicatie van Logie et al. (2006) wordt gesuggereerd dat patiënten die vastzitten in de assimilatieve fase moeten trachten een leven op te bouwen naast de pijn. Het niet aanvaarden van een pijnprobleem kan leiden tot het vastzitten in een assimilatief copingproces (Crombez et al., 2008). Om het pijnprobleem te kunnen loslaten is het belangrijk dat de patiënten hun probleem leren accepteren, ze moeten ophouden met het zoeken naar een oplossing (McCracken & Eccleston, 2003). Aanvaarding van chronische pijn wordt in een studie van McCracken en Eccleston (2003) gedefinieerd als de bereidheid om met de pijn te leven zonder verdere pogingen te ondernemen om de pijn te verminderen of te vermijden, en ondanks de pijn te streven naar een bevredigend leven. Hieruit kan besloten worden dat aanvaarding kan beschouwd worden als een vorm van accommodatieve coping. Binnen een derde onderzoeksvraag werd nagegaan of migrainepatiënten significant verschillen van de medication-overuse headache patiënten op het gebied van catastroferen. Uit het onderzoek bleek dat MOH-patiënten significant meer catastroferen dan migrainepatiënten. Het concept catastroferen kan op verschillende manieren gepercipieerd worden. Ofwel wordt het gezien als een uitkomstvariabele, ofwel wordt het gezien als een procesvariabele die op zijn beurt invloed heeft op andere uitkomstvariabelen. Patiënten die catastroferen, blijven pogingen ondernemen om hun
- 40 -
pijnprobleem om te lossen (De Vlieger et al., 2006). Uit onderzoek van Sullivan et al., blijkt dat personen die catastrofaal denken sneller medicatie overgebruiken in vergelijking met patiënten die niet catastroferen. In een vierde onderzoeksvraag werd verondersteld dat medication-overuse headache patiënten hogere gemiddelden zouden rapporteren voor de totaalscore assimilatie in vergelijking met de migrainegroep. Deze veronderstelling werd bevestigd. Er kan echter niet gesteld worden dat de patiënt of assimileert of de pijn aanvaardt. Een opmerking binnen deze onderzoeksvraag is dat er enkel gekeken werd naar de totaalscore assimilatie. Er werd geen rekening gehouden met de subschalen van de Pain Catastrophing Scale. Dit zou een suggestie kunnen zijn voor verder onderzoek om ook deze subschalen in de analyse afzonderlijk aan bod te laten komen. Een laatste onderzoeksvraag handelde over de attitudes omtrent het medicatiegebruik van beide groepen. Uit de statistische analyses bleek dat de medication-overuse-headache patiënten significant hogere scores rapporteerden voor de subschalen ‘nood aan pijnmedicatie’,
‘wantrouwen in artsen’,
‘vrees
voor
ontwenningsverschijnselen’, ’ vrees voor verslaving’ en ‘zorgen over tolerantie’. Deze bevindingen komen overeen met een onderzoek van McCracken et al. (2006).
De meeste hypotheses, die voor het onderzoek werden opgesteld, werden bevestigd. De bevestigde veronderstellingen kunnen nu terug gekoppeld worden naar de modellen die de basis waren voor de hypotheses. Het blijkt dat patiënten met medication-overuse headache hun pijnprobleem minder aanvaarden dan episodische migrainepatiënten. Het niet aanvaarden van de pijn leidt tot negatieve gevolgen zoals meer angst, meer depressie en een minder algemeen functioneren. Een blijvend vastzitten in een fase van assimilatie wordt vaak benoemd als persevereren en wordt binnen het model rond misgericht probleem oplossen beschreven als een vicieuze cirkel (Eccleston & Crombez, 2007). In de literatuur werd aangehaald dat de zorgen van patiënten over hun pijnprobleem, hypervigilantie op pijn kan veroorzaken. In deze masterproef werden verschillen blootgelegd betreffende de zorgen over pijnmedicatie (Viane et al., 2004). Er bestaat een mogelijkheid dat deze zorgen de hypervigilantie op de hoofdpijn versterken en op deze manier kunnen aansturen op meer hoofdpijn. Hypervigilantie kan beschreven worden als een onderliggend proces dat deels kan
- 41 -
verklaren waarom de aandacht zo sterk gevestigd blijft op de pijn. Heel waarschijnlijk worden mensen gestuurd door doelen en het doel is voor hen pijnverlichting (Van Damme, 2008). Een verhoogde pijngevoeligheid zal de chronische pijnpatiënt motiveren om verder te zoeken naar oplossingen voor de pijn (Aldrich et al., 2000). Een meest gebruikt medium om dit doel te bewerkstellingen is een oplossing te gaan zoeken in de medische wereld, waar voornamelijk farmacologische producten aangewend worden (McCracken et al., 2006). Vaak leidt deze actie niet tot een oplossing (Andersson, 2004). Patiënten kunnen hun dosis daardoor opdrijven en zorgen hebben om verslaafd te worden aan hun medicatiegebruik. Een onderzoek van Eccleston en Crombez (2007) geeft aan dat chronische pijnpatiënten vaak een onaangepaste copingwijze aanwenden. Deze groep patiënten blijft vaak vastzitten in de assimilatieve copingfase. Een studie van Crombez et al. (2008) geeft aan dat het niet accepteren van pijn kan sturen naar een vastzitten in een assimilatieve copingstijl. Uit dit onderzoek kan worden vermoed dat patiënten met medication-overuse headache ook vastzitten in de assimilatieve fase. Ze rapporteren immers hogere scores op assimilatie en ze rapporteren meer catastrofale gedachten. Of pijnstillende medicatie echt als bron van meer hoofdpijn kan beschouwd worden, kan door dit onderzoek geen sluitend antwoord gevonden, hiervoor is een longitudinaal onderzoek voor nodig die het effect van pijnstillende medicatie op zich nagaat. Predictoren voor medication-overuse headache Uit de logisistische regressie-analyses kwam enkel de variabele ‘nood aan medicatie’ naar voor als significante predictor voor de diagnose. Dit wil zeggen dat patiënten die achten veel nood te hebben aan medicatie, een verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van medication-overuse headache. De patiënt krijgt een valse indruk van de noodzaak van medicatie wanneer ontwenningsverschijnselen verdwijnen bij het herstarten van de medicatie (Paemeleire, 2005). Assimilatie werd niet als significante predictor gevonden uit de analyse. Dit is in tegenstrijd met wat initieel werd verwacht. Verschillende verklaringen kunnen hieraan ten grondslag liggen. Zoals bijvoorbeeld de karakteristieken van de patiëntengroep of de grote van de steekproef. Ook de wijze van verdeling in groepen van de steekproef kan
- 42 -
een verklaring zijn voor dit opmerkelijke resultaat. Verder onderzoek is nodig om dit punt verder te verhelderen.
Sterktes, beperkingen en suggesties voor toekomstig onderzoek Een kritische reflectie op dit onderzoek laat toe om enkele zwakheden bloot te leggen. Deze beperkingen leiden ertoe dat in sommige gevallen voorzichtig moet worden omgesprongen met deze resultaten. Het onderzoek, gevoerd in het kader van een masterproef, kan gedefinieerd worden als een cross-sectioneel onderzoek. Het betreft een bevraging via vragenlijsten waarbij iedere deelnemer van een groep éénmaal wordt gevraagd de vragenlijstenbundel te vervolledigen. Dit heeft implicaties voor de gevonden verbanden in deze studie. De resultaten kunnen niet worden veralgemeend en kunnen niet algemeen bewezen worden. Er kan enkel verondersteld worden aangezien de gebruikte analyses statistisch moeten worden opgevat. Er kan niet gesproken worden van causaliteit. Mogelijke oplossing is het opzetten van een longitudinaal onderzoek. Bij een longitudinaal onderzoek worden de metingen bij iedere deelnemer op een aantal achtereenvolgende tijdstippen herhaald. De patiënten worden gevolgd in de tijd en de variabelen worden op verschillende tijdstippen gemeten. Op deze manier zou kunnen onderzocht worden welke patiënten effectief transformeren van episodische naar getransformeerde migraine, maar ook welke patiënten medication-overuse headache ontwikkelen. Er kan bij longitudinaal onderzoek zelfs een follow-up ingebouwd worden, die eventueel belangrijke resultaten aan het licht kan brengen. De analyses zouden dan kunnen gebeuren voor de verschillende periodes. Naast het feit dat dit onderzoek cross-sectioneel is, is het verder ook een vragenlijstonderzoek. Het is een onderzoek die gebaseerd is op zelfrapportage, de deelnemers moeten zelf de vragenlijsten invullen. Hierin schuilt een volgende zwakte van het onderzoek. Er is geen controle op hetgeen de deelnemers invullen. De kans bestaat dat verscheidene resultaten de antwoorden van de deelnemer op de één of andere manier hebben beïnvloed. Enerzijds bestaat het risico dat de concentratie waarmee de vragenlijst wordt ingevuld daalt naarmate de deelnemer aan het einde van de bundel komt. De vragenlijstbundel bestond uit meerdere vragenlijsten die toch enige tijd in beslag namen om deze te vervolledigen. Anderzijds kunnen ook de omgevingsfactoren, waarin de vragenlijstbundel werd ingevuld, een rol spelen. Het kan dat op het ogenblik
- 43 -
van de afname, de patiënt in zijn antwoorden beïnvloed werd door andere variabelen. Een mogelijke ‘storende’ variabele, in de situatie van een hoofdpijnpatiënt, kan ‘het hebben van een hoofdpijnaanval’ zijn. Uit onderzoek van Vincent & Hadjikhani (2007) bleek dat een hoofdpijnaanval de dagelijkse activiteit kan verstoren. Naast het gegeven dat een onderzoek gebaseerd op zelfrapportage kan worden beïnvloed door storende factoren, bestaat er ook de kans dat de deelnemer zijn antwoorden gaat aanpassen aan wat sociaal wenselijk is. De deelnemer gaat antwoorden geven, waarvan hij denkt dat de meeste deelnemers dit zouden antwoorden. Op deze manier kan een belangrijke bias optreden in het onderzoek. Er moet steeds in het achterhoofd gehouden worden dat de deelnemer zijn eigen situatie onderschat of overschat waardoor de betrouwbaarheid van zijn antwoorden met een kritische blik bekeken moeten worden. Belangrijk om te weten is dat de doelgroep van dit onderzoek een populatie is die de laatste jaren overbevraagd is geweest. Er is de laatste tijd veel belangstelling naar onderzoek omtrent hoofdpijn. Dit zou kunnen verklaren waarom de response rate slecht 32% bedroeg. In principe kan, gezien de overbevraagde populatie, nog gesproken worden over een goede response rate. De steekproef die werd gebruikt in dit onderzoek bestond uit 149 patiënten. Het aantal teruggekregen vragenlijsten zou door verschillende interventies eventueel verhoogd kunnen worden. In de vooropgestelde procedure ontvingen de deelnemers hun vragenlijstbundel door de behandelende arts. Door tijdsgebrek van de artsen zou het kunnen zijn dat de deelnemer te weinig informatie kreeg. Oplossing kan zijn om als onderzoeker zelf de deelnemers te voorzien van een vragenlijstbundel en ondertussen de deelnemer ook te informeren. De deelnemer zou zich meer persoonlijk aangesproken kunnen voelen waardoor de kans eventueel groter kan zijn dat hij/zij participeert aan het onderzoek. De steekproef werd via een convenience sampling methode onttrokken uit de populatie. Strikt methodologisch gezien is deze methode van sampling het minst representatief en het meest gevoelig aan bias. Er is geen randomisatie en enkel de geschikte patiënten werden gevraagd om deel te nemen. Er dient dus voorzichtigheid aan de dag gelegd te worden bij het generaliseren van de resultaten. De conclusies kunnen door de kleine groep medication-overuse headache patiënten (n = 36), niet veralgemeend worden naar de hele populatie. Verder moet ook de aandacht gevestigd worden op de plaats van de dataverzameling. Deze vond plaats in slechts één
- 44 -
universitair ziekenhuis werd uitgevoerd. Bovendien is het feit dat de dataverzameling enkel in een ziekenhuis plaatsvond al een punt die bias kan opleveren. Er bestaat een mogelijkheid dat patiënten die op consultatie komen op de polikliniek, zich anders opstellen tegenover pijn en pijnmedicatie in vergelijking met patiënten die niet op consultatie komen. De onderliggende reden dat patiënten op consultatie komen, is mogelijk te wijten aan een assimilatieve copingstijl. Oplossing voor dit probleem is het betrekken van patiënten die niet op consultatie komen, wat praktisch veel moeilijkheden inhoudt. Het is moeilijk om patiënten te bereiken en om deze aan te zetten tot medewerking aan een onderzoek. Een ander punt dat ertoe leidt om dit onderzoek op een kritische manier te beoordelen is de manier van verdeling in groepen van de steekproef. Er wordt gewerkt met twee groepen: een groep met patiënten met migraine, al dan niet met een voorgeschiedenis van MOH en een groep met medication-overuse headache patiënten. Het feit dat patiënten die eerder MOH hebben gehad worden onderverdeeld in de migrainegroep kan mogelijks een effect hebben op de gevonden resultaten. Een suggestie voor verder onderzoek kan zijn om te werken met drie groepen: migraine, medication-overuse headache en voorgeschiedenis van MOH. Zoals migraine beschreven werd in de inleiding van deze masterproef kon blijken dat er naast psychologische variabelen, ook nog pathosfysiologische variabelen van belang kunnen zijn. In dit onderzoek werden enkel psychologische variabelen gehanteerd. Het feit dat in deze masterproef de steekproef bestond uit medication-overuse headache patiënten én migrainepatiënten kan ook gezien worden als sterk punt. Het vergelijken van deze groepen is gerechtvaardigd aangezien medication-overuse headache het meest bij migrainepatiënten wordt gesteld (Dodick & Freitag, 2006; Dowson et al., 2005; Olesen et al., 2006). Deze vergelijking wordt echter in weinig onderzoek teruggevonden. Een volgend sterk punt is dat de variabelen die werden gebruikt in het onderzoek zeer breed waren. Op deze manier konden veel factoren omvat worden die een rol speelden in het leven van de patiënten in de steekproef. Hierdoor kon een beeld gevormd worden van de verschillende betrokken variabelen.
- 45 -
Het feit dat in dit onderzoek getracht werd om factoren te achterhalen die bijdragen tot MOH is een derde sterk punt van dit onderzoek. Toch is het zelden onderwerp in de huidige literatuur waardoor het vormen van hypothesen omtrent dit onderdeel vaak een sprong in het duister was.
Door het blootleggen van deze zwakke punten in het onderzoek, kunnen suggesties voor verder, toekomstig onderzoek geformuleerd worden. Deze suggesties houden in dat de zwakke punten van dit onderzoek, vermeden worden in verder onderzoek. In de toekomst is het zeker aangewezen om met een groter aantal medication-overuse headache patiënten te werken. Het lijkt ook aangewezen, maar moeilijker realiseerbaar, om deelnemers niet enkel te putten uit hoofdpijnklinieken. Er kan overwogen worden om patiënten op te sporen met migraine of medication-overuse headache in de thuissituatie. Verder zou het voeren van een longitudinaal onderzoek een grote meerwaarde kunnen zijn in het onderzoek naar medication-overuse headache. Een longitudinaal onderzoek waarbij hoofdpijnpatiënten over een langere periode gevolgd kunnen worden. Op deze manier kunnen individuele veranderingen nagegaan worden, zoals het moment van overgang naar medication-overuse headache. Voorspellende factoren zouden op deze manier specifieker onderzocht kunnen worden. Verder zou men in toekomstig onderzoek, als onderzoeker meer betrokken kunnen worden in de dataverzameling. Dit door bijvoorbeeld het geven van voorafgaande informatie aan de deelnemers om het steekproefaantal eventueel op te drijven. Het zou ook een aanbeveling kunnen zijn om te werken met subschalen binnen de analyses. Op deze manier kunnen eventuele verschillen binnenin subschalen onderzocht worden en kan het effect op de totaalscores bekeken worden.
Implicaties voor de klinische praktijk Het hebben van een breed wetenschappelijk kader lijkt belangrijk in de preventie en behandeling van medication-overuse headache. Dit onderzoek draagt bij tot het beter begrijpen van verschillen tussen medication-overuse headache en migraine op het vlak van enkele psychologische variabelen. Het weten waar de verschillen tussen beide groepen zitten, laat toe om de aanpak te differentiëren voor zowel MOH patiënten als patiënten met episodische migraine. Verder probeerde dit onderzoek ook om enkele
- 46 -
predictoren voor de diagnose bloot te leggen. Met dit gegeven kunnen de voorspellende variabelen sneller aan banden gelegd worden door middel van preventieve interventies.
Conclusie Uit het literatuuroverzicht kwam naar voor dat medication-overuse headache een wereldwijd stijgend gezondheidsprobleem is, dat omwille van de ernstige gevolgen de aandacht eist. Toch blijkt er nog weinig gekend over de onderliggende factoren die leiden naar de ontwikkeling van medication-overuse headache (Diener & Limmroth, 2004; Dodick & Freitag, 2006; Katsarava & Jensen, 2007). Dit onderzoek probeerde na te gaan of de zorgen omtrent medicatiegebruik en coping een rol spelen in het bestaan van medication-overuse headache. Er werd een significante bijdrage van de variabele ‘nood aan medicatie’ gevonden in het voorspellen van MOH. Hoe meer een patiënt het nodig acht medicatie te gaan gebruiken, hoe meer kans hij heeft om medication-overuse headache te ontwikkelen. Een bijdrage van een assimilatieve copingstijl in het voorspellen van medication-overuse headache werd niet gevonden in deze masterproef. Verder werden in deze masterproef ook duidelijke verschillen weergegeven tussen patiënten met medication-overuse headache en migrainepatiënten op het gebied van assimileren, accepteren en catastroferen. Het lijkt er op dat de copingprocessen assimilatie en accommodatie aanwezig zijn bij chronische pijnpatiënten. De aandacht richt zich op de pijn waardoor de pijn als ernstiger gepercipieerd wordt en waardoor de patiënt gestimuleerd wordt om oplossingen te zoeken. De patiënt blijft geloven in een oplossing voor zijn pijnproblematiek. Daar het onderzoek enkele belangrijke beperkingen heeft, kan het resultaat van deze masterproef niet zomaar veralgemeend worden. Pijnstillende medicatie als mogelijke bron van meer hoofdpijn werd niet aangetoond in deze masterproef. Wel werden aanwijzingen gevonden dat enkele psychologische variabelen een mogelijke bron zijn van meer hoofdpijn. Verder onderzoek moet uitwijzen of de factoren, waar in deze scriptie verschillen werden gevonden tussen beide groepen, ook bijdragen tot de ontwikkeling van medicationoveruse headache. Dit gebeurt het best in een longitudinale studie.
- 47 -
Medication-overuse headache is en blijft een onrustwekkend gezondheidsprobleem die wereldwijd de aandacht op zich vestigt. Het onderzoek naar de factoren die bijdragen tot medication-overuse headache staat nog niet op punt. Daarom lijkt het een uitdaging voor de toekomst om deze factoren trachten te identificeren.
- 48 -
Literatuurlijst Affleck, G., Tennen, H., Keefe, F. J., Lefebvre, J. C., Kashikar-Zuck, S., Wright, K., et al. (1999). Everyday life with osteoarthritis or rheumatoid arthritis: independent effects of disease and gender on daily pain, mood, and coping. Pain, 83, 601-609.
Aldrich S., Eccleston C., & Crombez G. (2000). Worry about chronic pain: Vigilance to threat and misdirected problem solving. Behaviour Research and Therapy, 38, 457-470.
Andersson, H. I. (2004). The course of non-malignant chronic pain: a 12-year follow-up of a cohort form the general population. European Journal of Pain, 8, 47-53.
Bahra, A., et al. (2003). Chronic daily headache arise de novo in association with regular use of analgesics? Headache, 43, 179-190.
Bigal, M.E., Rapoport, A.M., & Sheftell, F.D. (2004). Transformed migraine and medication overuse in a tertiary headache centre—Clinical characteristics and treatment outcomes. Cephalalgia, 24, 483-490.
Bigal, M.E., Sheftell, F.D., Rapoport, A.M., et al. (2005). Chronic migraine is an earlier stage of transformed migraine in adults. Neurology, 65, 1556-1561.
Bigal, M.E., & Lipton, R.B. (2006). Modifiable Risk Factors for Migraine Progression. Headache, 46, 1334-1342.
Bigal, M. E., Serrano, D., Reed, M., & Lipton, R.B. (2008b). Chronic migraine in the population: burden, diagnosis and satisfaction with treatment. Neurology, 71, 559566.
- 49 -
Bigal, M. E., Serrano, D., Buse, D., Scher, A., Stewart, W. F., & Lipton, R. B. (2008). Acute migraine medications and evolution from episodic to chronic migraine: a longitudinal population-based study. Headache, 48, 1157-1168.
Billings, A.G., & Moos, R.H. (1984). Coping, stress, and social resources among adults with unipolar depression. Tournai of Personality and Social Psychology, 46, 877-891.
Bousser, M.G., & Massiou, H. (2005). De nieuwe internationale classificatie van hoofdpijn. Migraine Contact, 3, 12-14.
Brandtstädter, J., & Renner, G. (1990). Tenacious goal pursuit and flexible goal adjustment:
explication
and
age-related
analysis
of
assimilative
and
accommodative strategies of coping. Psychology and Aging, 5, 58–67.
Brandtstädter, J., Wentura, D., & Rothermund, K. (1999) Action and self-development: Theory and research through the life span. Thousand Oaks, CA: Sage.
Broekmans, S., et al. (2008). Medication adherence in patients with chronic nonmalignant pain: Is there a problem? European Journal of Pain, IN PRESS.
Brown, G. K., & Nicassio, P. M. (1987). Development of a questionnaire for the assessment of active and passive coping strategies in chronic pain patients. Pain, 31, 53-64.
Couturier, E. G. M., Bomhof, M. A. M., Gooskens, R. H. J. M., Keyser, A., & Mulleners, W. M. (2007). Richtlijnen diagnositiek en behandeling chronisch recidiverende hoofdpijn zonder neurologische afwijkingen.
Nederlandse
Vereniging voor Neurologie, 1-104.
Crombez, G., Van Damme, S., & Eccleston, C. (2005). Hypervigilance to pain: An experimental and clinical analysis. Pain, 116, 4-7.
- 50 -
Crombez, G., & Vlaeyen, J. W. S. (1996). De Pain Catastrophizing Scale (PCS). Ongepubliceerde geautoriseerde Nederlandstalige bewerking.
Crombez, G., Eccleston, C., Van Hamme, G. & De Vlieger, P. (2008). Attempting to solve the problem of pain: A questionnaire study in acute and chronic pain patients. Pain, 137, 556-563. D’Amico, L., Grazzie, S., Usai, G., Rigamonti, M., Curone, G., & Bussone, G. (2005). Disability pattern in chronic migraine with medication overuse: A comparison with migraine without aura. Headache, 45, 553-560.
De Vlieger, P., Van den Bussche, E., Eccleston, C., & Crombez, G. (2006). Finding a solution for the problem of pain: conceptual formulation and the development of the pain solutions questionnaire (PaSol). Pain, 123, 285-293.
Diener, H. C., & Limmroth, V. (2004). Medication-overuse headache: a worldwide problem. The Lancet Neurology, 3, 475-483.
Dodick, D. (2006). Chronic Daily Headache. The new england journal of medicine, 354 (2), 158-184.
Dodick, D., & Freitag, F. (2006). Evidence-Based Understanding of MedicationOveruse Headache: Clinical Implications. Headache, 46, S202-S211.
Dowson, A. J., Dodick, D. W., & Limmroth, V. (2005). Medication overuse headache in patiënts with primary headache disorders. CNS Drugs, 19(6), 483-497.
Eccleston, C., & Crombez, G. (2007). Worry and chronic pain: a misdirected problem solving model. Pain, 132, 233-236.
Evers, A. W. M., Kraaimaat, F. W., van Lankveld, W., Jacobs, P. W. G., & Bijlsma, J. W. J. (1998). De Ziekte Cognitie-lijst. Gedragstherapie, 31, 205-220.
- 51 -
Elliott, A. M., Smith, B. H., Hannaford, P. C., Smith, W. C., & Chambers, W. A. (2002). The course of chronic pain in the community: results of a 4-year followup study. Pain, 99, 299-307.
Jelinski, S.E., Magnusson, J.E., & Becker, W.J. (2007). Factors associated with depression in patients referred to headache specialists. Neurology, 68, 489-495.
Juang, K., Wang, S.J., Fuh, J.L., Lu, S.R., & Su, T.P. (2000). Comorbidity of depressive and anxiety disorders in chronic daily headache and its substypes. Headache, 40, 818-823.
Karakurum, B.A., et al. (2004). Personality, depression, and anxiety as risk factors for chronic migraine. International Journal of Neuroscience, 114, 1391-1399.
Katsarva, Z., Muessig, M., Dzagnidze, A., Fritsche, G., Diener, H. C., & Limmroth, V. (2004b). Medication overuse headache: rates and predictors for relapse in a 4-year prospective study. Cephalalgie, 25, 12-15.
Katsarva, Z., Schneeweis, S., Kurth, T., Kroener, U., Fritsche, G., Eikermann, A., et al. (2004a). Incidence and predictors for chronicity of headache in patients with episodic migraine. Neurology, 62, 788-790.
Katsarava, Z., & Jensen, R. (2007) Medication-overuse headache: where are we now? Neurology, 20, 326-330. Lake, A. E. (2008). Screening and Behavioral managment: medication overuse headache, the complex case. Headache, 48, 26-31.
Lipton, R. B., & Bigal, M. E. (2005). Migraine: Epidemiology, Impact, and Risk Factors for Progression. Headache, , S3-S13.
- 52 -
Limmroth, V., Katsarva, Z., Fritsche, G., Pryzwara, S., & Diener, H. C. (2002). Features of medication overuse headache following overuse of different acute headache drugs. Neurology, 59, 1011-1014.
Logie, H., Van Damme, S., & Crombez, G. (2006). Coping met chronische pijn: nieuwe inzichten en perspectieven. In B. J. P. Crul, B. van Houdenhove, R. S. G. M. Perez, K. C. P. Vissers & R. de Wit (Eds.). Pijnfo, 11 (pp. 15-28). Houten/Antwerpen: Bohn Stafleu Van Loghum.
Lousberg, R., Groenman, N., & Schmidt, A. (1996). Profile characteristics of the MPIDLV clusters of pain patients. Journal of Clinical Psychology, 52, 161-167.
Lousberg, R., Van Breukelen, G., Groenman, N., Schmidr, A., Arntz, A., & Winter, F. (1999). Psychometric properties of the Multidimensional Pain Inventory, Dutch language version (MPI-DLV). Behaviour Research and Therapy, 37, 167-182.
Marcus, D.A., Scharff, L., Turk, D., & Gourley, L.M. (1997). A double-blind provocative study of chocolate as a trigger of headache. Cephalalgia, 17(8), 85562.
Martin, V.T., & Bebbehani, M.M. (2001). Towards a rational understanding of migraine trigger factors. Headache, 85(4), 922-941.
McCracken, L. M., Hoskins, J., & Eccleston, C. (2006). Concerns about medication an medication use in chronic pain. The Journal of Pain, 7(10), 726-734.
McCracken, L.M., Becker, W.J., & Heine, J.A. (2004). Acceptance and change in the context of chronic pain. Pain, 109, 4-7.
McCracken, L. M. & Eccleston, C. (2003) Coping or acceptance: what to do about chronic pain? Pain, 105, 197-204.
- 53 -
McCracken, L. M. (1998) Learning to live with the pain: acceptance of pain predicts adjustment in persons with chronic pain. Pain, 74, 21-27.
Obermann, M., Bartsch, T., & Katsarava, Z. (2006). Medication overuse headache. Expert Opinion on Drug Safety, 5, 49-56.
Olesen, J. Bousser, M. G., Diener, H. C., Dodick, D., First, M., Goadsby P. et al. (2006). New appendix criteria open for a broader concept of chronic migraine. Cephalalgia, 26, 742–746.
Paemeleire, K. (2005). Medication-overuse headache. Migraine Contact, 3, 12-14.
Rainero, I., et al. (2006). Endocrine Function Is Altered in Chronic Migraine Patients with Medication-Overuse. Headache, 46, 597-603.
Rothrock, J. F. (2007). Chronic migraine: Medication overuse headache. Headache, 47, 467-468.
Saper, J. R., & Lake, A. E. (2006). Medication overuse headache: type I and type II. Cephalalgia, 26, 1262-1262.
Saper, J.R., Dodick, D., & Gladstone, J.P. (2005). Management of Chronic Daily Headache: Challenges in Clinical Practice. Headache, 45, S74-S85.
Scher, A.I., Stewart, W.F., Liberman, J.,
& Lipton,
R.B. (1998a). Prevalence of
frequent headache in a population sample. Headache, 38, 497-506.
Scher, A.I., Stewart, W.F., & Lipton, R.B. (1998). Migraine and headache: a metaanalytic approach. Headache, 38, 159-170.
Scher, A.I., Lipton, R.B., & Stewart, W.F. (2003b). Habitual snoring as a risk factor for chronic daily headache. Neurology, 60, 1366-1368.
- 54 -
Scher, A.I., Stewart, W.F., & Lipton, R.B. (2004). Caffeine as a risk factor for chronic daily headache: A population based study. Neurology, 63, 2022-2027.
Scher, A.I., Stewart, W.F. Ricci, J.A., & Lipton, R.B. (2003a). Factors associated with the onset and remission of chronic daily headache in a population-based study. Pain, 106, 81-89.
Skinner, E. A., Edge, K., Altman, J., & Sherwood, H. (2003) Searching for the Structure of Coping: A Review and Critique of Category Systems for Classifying Ways of Coping. Psychological Bulletin, 129(2), 216-269.
Snaith, P.R. (2003). The hospital anxiety and depression scale. Health and Quality of Life Outcome, 1(29), 1-4.
Spinhoven, P., Ormel, J., Sloekers, P. P. A., Kempen, G. J. M., Speckens, A. E. M., & Van Hemert, A. M. (1997). A validation study of the Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) in different groups of Dutch subjects. Psychological Medicine, 27, 363-370.
Stewart, W. F., Lipton, R. B., Whyte, J., Dowson, A., Kolodner, K., Liberman, J. N., et al. (1999). An international study to assess reliability of the Migraine Disability Assessment (MIDAS) score. Neurology, 53, 998-994.
Stewart, W.F., Linet, M.S., Celentano, D.D., Van Natta, M., & Ziegler, D. (1991). Age and sex-specific incidence rates of migraine with and without visual aura. American Journal of Epidemiology, 134,1111-1120.
Silberstein, S.D. (2005). Preventive treatment of headaches. Neurology, 18, 289-292.
- 55 -
Schmitz, U., Saile, H., & Nigles, P. (1996). Coping with chronic pain: flexible goal adjustment as an interactive buffer against pain-related distress. Pain, 67, 41-51.
Sullivan, M. J. L., Bishop, S. R., & Pivik, J. (1995). The Pain Catastrophizing Scale: development and validation. Psychology Assessment, 7, 524-532.
Sullivan, M.J., Thorn, B., Haythornthwaite, J.A., Keefe, F., Martin, M., Bradley, L.A., & Lefebvre, J.C. (2001). Theoretical perspectives on the relation between catastrophizing and pain. Clinical Journal of Pain,17, 52–64.
Trucco, M., Meineri, P., & Ruiz, L. (2005). Preliminary results of a withdrawal and detoxification therapeutic regimen in patients with probable chronic migraine and probable medication overuse headache. The Journal of Headache and Pain, 6, 334-337.
Van Damme, S., Crombez, G. & Eccleston, C. (2004). Disengagement from pain: the role of catastrophic thinking about pain. Pain, 107, 70-76.
Van Damme, S., Crombez, G. & Eccleston, C. (2008). Coping with pain: A motivational perspective. Pain, 139, 1–4.
Van Damme, S., Crombez, G., Bijttebier, P., Goubert, L., & Van Houdenhove, B. (2002). A confirmatory factor analysis of the Pain Catastrophizing Scale: invariant factor structure across clinical and non-clinical populations. Pain, 96, 319-324.
Van den Bergh, V., Amery, W.K., & Waelkens, J. (1987). Trigger factors in migraine: A study conducted by the Belgian Migraine Society. Headache, 27, 191-196.
Viane, I., Crombez, G., Eccleston, C., Poppe, C., Devulder, J., Van Houdenhove, B., et al. (2003) Acceptance of pain is an independent predictor of mental well-being in patients with chronic pain: empirical evidence and reappraisal. Pain, 106, 65-72.
- 56 -
Vincent, M. & Hadjikhani, N. (2007). Headache Medicine in Brazil: Review. Headache, 47, 820-833.
Von Korff, M., Galer, B. S., & Stang, P. (1995). Chronic use of symptomatic headache medications. Pain, 62, 179-186.
Wang, S.J., Silberstein, S.D., & Young, W.B. (1997). Droperidol Treatment of Status Migrainosus and Refractory Migraine. Headache, 37, 377-382.
Ward, T. (2004). Medication overuse headache. Primary care clinical office practice, 31, 369-380.
Wilkinson, S.M., Becker, W.J., & Heine, J.A. (2001). Opiate use to control bowel motility may induce chronic daily headache in patients with migraine. Headache, 4, 303-309.
Zwart, J.A., Dyb, G., & Hagen, K., et al. (2003). Analgesic use: a predictor of chronic pain and medication overuse headache. The Head-HUNT Study. Neurology, 61, 160-164.
- 57 -
Bijlagen Bijlage 01: Algemene vragenlijst voor deelnemers
Bijlage 02: Migraine Disability Assessment score (MIDAS; Stewart et al., 1999)
Bijlage 03: Hospital Anxiety Depression Scale - Nederlande vertaling, (HADS - DV; Spinhoven et al. 1997)
Bijlage 04: Pain Catastrophizing Scale (PCS-DV; Crombez & Vlaeyen, 1996)
Bijlage 05: Pain Solutions Questionnaire (PaSol; De Vlieger et al. 2006)
Bijlage 06: Ziekte-cognitie-lijst (ZCL; Evers, Kraaimaat, van Lankveld, Jacobs & Bijlsma, 1998)
Bijlage 07: Medication Attitude Questionnaire (PMAQ; McCracken et al., 2006)
Bijlage 08: Begeleidende brief bij het onderzoek
Bijlage 09: Informatiebrief voor de deelnemers + informed consent formulier
Bijlage 10: Goedkeuring ethisch commissie
Bijlage 1: ALGEMENE VRAGENLIJST Geboortedatum : ____/__/ 19__
Datum vandaag : __ __/__ __/ 20_ _ Geslacht: MAN
VROUW
Wat is uw huidige burgerlijke staat?
Ongehuwd Gehuwd / samenwonend Gescheiden Weduwe / weduwnaar
Wat is uw hoogst genoten schoolopleiding? Lager onderwijs (tot 12 jaar) Lager secundair onderwijs (tot 15 jaar) Hoger secundair onderwijs (tot 18 jaar) Hoger onderwijs (langer dan 18 jaar) Wat is uw beroep?
huisvrouw/-man arbeid(st)er bediende vrij beroep hoger kader ander beroep
Verricht u momenteel (betaald) werk? (meerdere antwoorden mogelijk) werkloos betaald werk voor ____ uur per week onbetaald werk (vrijwilligerswerk) voor ____ uur per week school of studie voor ____ uur per week huisvrouw/-man mutualiteitsuitkering omwille van de hoofdpijn, sinds: invaliditeitsuitkering omwille van de hoofdpijn, sinds: er loopt een juridische procedure (bv. Arbeidsongeval) gepensioneerd Indien werkend: is uw werk lichamelijk inspannend? ja, vermoeiend: ja / nee
I
nee Indien u momenteel niet werkt of een deeltijdse baan hebt, is dit te wijten aan de hoofdpijn? ja nee
Duur van de hoofdpijn sinds het allereerste begin van de pijn: ______ jaar, ______ maand, ______ weken Hoe is uw hoofdpijn ontstaan? plotseling geleidelijk Diagnose: ___________________________
II
Bijlage 2: Migraine Disability Assessment score
I
Bijlage 3: Hospital Anxiety Depression Scale H.A.D.S. (A.S. Zigmond en R.P. Snaith) Artsen zijn er zich van bewust dat de emoties een belangrijke rol spelen bij ziekte. Als uw arts meer weet over uw gevoelens zal hij of zij beter in staat zijn u te helpen. Deze vragenlijst dient als hulpmiddel om te weten te komen hoe u zich voelt. Lees iedere vraag goed door en geef uw antwoord aan met een kruisje in het hokje dat het beste weergeeft hoe u zich gedurende de laatste week gevoeld heeft. Denk niet te lang na over uw antwoord. Het gaat bij al deze uitspraken over uw eigen indruk. Er bestaan geen foute antwoorden, elk antwoord is goed, zolang het maar uw eigen indruk weergeeft.
Ik voel me gespannen:
Ik heb het gevoel dat alles moeizamer
gaat: Meestal
Bijna altijd
Vaak
Heel vaak
Af en toe, soms
Soms
Helemaal niet
Helemaal niet
Ik geniet nog steeds van de dingen waar ik
Ik heb een soort angstig, gespannen gevoel in
vroeger van genoot:
mijn buik:
Zeker zo veel
Helemaal niet
Niet zo veel als vroeger
Soms
Weinig
Vrij vaak
Haast helemaal niet
Heel vaak
Ik krijg een soort angstgevoel alsof er elk
Het interesseert me niet hoe ik er uit
zie: moment iets vreselijks zal gebeuren:
Inderdaad, helemaal niet meer
Heel zeker en vrij erg
Niet meer zoveel als eigenlijk zou
Het interesseert me wel, maar iets
moeten Ja, maar niet zo erg minder dan Een beetje, maar ik maak me er geen
vroeger
I
zorgen over
Het interesseert me nog net zoveel
als vroeger Helemaal niet
Ik kan lachen en de dingen van de vrolijke
Ik ben onrustig en voel dat ik iets te
doen moet kant zien:
hebben:
Net zo veel als vroeger
Inderdaad, heel duidelijk
Niet zo goed als vroeger
Duidelijk
Beslist niet zo veel als vroeger
Enigszins
Helemaal niet
Helemaal niet
Ik voel me vaak ongerust:
Ik verheug me vantevoren op dingen
die komen gaan: Heel erg vaak
Net zoveel als vroeger
Vaak
Een beetje minder dan vroeger
Af en toe maar niet vaak
Veel minder dan vroeger
Heel soms
Bijna nooit
Ik voel me opgewekt:
Ik raak plotseling in paniek:
Helemaal niet
Inderdaad, zeer vaak
Heel af en toe
Tamelijk vaak
Soms
Soms
Meestal
Helemaal nooit
Ik kan best rustig zitten en me ontspannen:
Ik kan van een goed boek genieten, of
van zoiets zoals Jazeker
een radio- of televisieprogramma:
Meestal
Vaak
Af en toe
Tamelijk vaak
Helemaal niet
Af en toe Heel zelden Wilt u nu controleren of u alle vragen beantwoord hebt
Adapted and translated, with permission, by Dr. B. Bonke and Drs. A.W. Serlie
II
Bijlage 4: Pain Catastrophing Scale
PCS Iedereen ervaart wel eens pijn in zijn leven, zoals hoofdpijn, tandpijn, gewrichts- of spierpijn. Mensen komen ook vaak in situaties terecht die pijn veroorzaken zoals een behandeling bij de tandarts of een chirurgische ingreep.
Wij zijn geïnteresseerd in de soort gedachten en gevoelens die u ervaart als u pijn hebt. In de onderstaande lijst staan dertien beweringen die verschillende gedachten en gevoelens beschrijven die mogelijk met pijn te maken hebben. Probeer aan te geven in welke mate deze gedachten en gevoelens ook voor u van toepassing zijn. Maak daarbij gebruik van de volgende puntenschaal.
0 – helemaal niet
1 – in lichte mate
2 – in zekere mate
3 – in grote mate
4–
altijd
Als ik pijn heb…
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
vraag ik mij voortdurend af of de pijn wel zal ophouden. voel ik dat ik zo niet verder kan. is dat verschrikkelijk en denk ik dat het nooit beter zal worden. is dat afschuwelijk en voel ik dat de pijn mij overweldigt. voel ik dat ik het niet meer uithoud. word ik bang dat de pijn erger zal worden. blijf ik denken aan andere pijnlijke gebeurtenissen. verlang ik hevig dat de pijn weggaat. kan ik de pijn niet uit mijn gedachten zetten. blijf ik eraan denken hoeveel pijn het wel doet.
I
11. 12. 13.
blijf ik denken hoe graag ik zou willen dat de pijn ophoudt. is er niets dat ik kan doen om de intensiteit van de pijn te verminderen. vraag ik mij af of er iets ernstig kan gebeuren.
II
Bijlage 5: Pain Solutions Questionnaire PaSol De Vlieger P., Van den Bussche, E., Viane I. & Prof. Dr. Crombez G.(2004)
Mensen die pijn ervaren, gaan hier op verschillende manieren mee om. Wij zouden willen nagaan hoe u met uw pijn omgaat. Hieronder vindt u een lijst met uitspraken. Zou u voor elk van deze uitspraken willen aangeven in welke mate deze uitspraken de afgelopen 4 weken voor u van toepassing zijn. Omcirkel daartoe het cijfer rechts van elke uitspraak van 0 ‘helemaal niet van toepassing’ tot 6 ‘helemaal van toepassing’.
0
1
2
3
4
helemaal niet van toepassing
5
6 helemaal van toepassing
1. Ook als ik hevige pijn heb, vind ik mijn leven nog zinvol
0 1 2 3 4 5 6
2. Zelfs bij hevige pijn, zie ik nog een uitweg
0 1 2 3 4 5 6
3. Ik probeer te leven met mijn pijn
0 1 2 3 4 5 6
4. Ik kan leven met de gedachte dat er geen afdoende 0 1 2 3 4 5 6 oplossing bestaat voor mijn pijn
5. Ik kan aanvaarden dat ik geen meester ben over mijn pijn
0 1 2 3 4 5 6
6. Ik heb er vertrouwen in dat ze een oplossing zullen vinden 0 1 2 3 4 5 6 voor mijn pijn
I
7. Ik blijf zoeken naar manieren om mijn pijn onder controle te 0 1 2 3 4 5 6 krijgen
8. Ondanks de pijn probeer ik het beste van mijn leven te 0 1 2 3 4 5 6 maken
9. Ik kan er mee leven dat er geen oplossing is voor mijn pijn
0 1 2 3 4 5 6
10. Ik doe er alles aan om van de pijn verlost te zijn.
0 1 2 3 4 5 6
11. Ik blijf zoeken naar een oplossing voor mijn pijn
0 1 2 3 4 5 6
12. Ik heb er veel voor over om geen pijn meer te hebben.
0 1 2 3 4 5 6
13. De pijn krijgt me niet klein.
0 1 2 3 4 5 6
14. Ik ben ervan overtuigd dat er een behandeling voor mijn
0 1 2 3 4 5 6
pijn bestaat.
II
Bijlage 6: Ziekte Cognitie Lijst
ZIEKTE-COGNITIE-LIJST Evers, A.W.M. & Kraaimaat, F.W. (1998)
Instructie:
Op de volgende bladzijde vindt u een lijst met diverse uitspraken van mensen met een langdurige ziekte. Wij willen u vragen aan te geven in welke mate u het met deze uitspraken eens bent. U doet dit door één van de antwoordmogelijkheden achter de uitspraak te omcirkelen.
Hieronder vindt u een voorbeeld van de manier waarop u de uitspraken kunt beantwoorden.
Voorbeeld: Als u het in sterke mate eens bent met de onderstaande uitspraak, dan omcirkelt u het getal 3:
niet
Ik heb met de ziekte leren leven.
1
een
in sterke
beetje
mate
2
3
helemaal
4
Op deze manier werkt u de gehele lijst uitspraak voor uitspraak af. Denkt u niet te lang na en geef uw eerste indruk; die is meestal de beste.
I
ZIEKTE-COGNITIE-LIJST
1. Door mijn ziekte mis ik de dingen die ik het liefst doe. . 1
2
3
4
2. Ik kan de problemen, die de ziekte met zich
1
2
3
4
.1
2
3
4
4. Het omgaan met mijn ziekte heeft mij sterker gemaakt. . 1
2
3
4
5. Mijn ziekte beheerst mijn leven. .
mee brengt aan
3. Ik heb met de ziekte leren leven. .
.
.
.
.
.1
2
3
4
.
.1
2
3
4
7. Mijn ziekte geeft me soms het gevoel nutteloos te zijn. . 1
2
3
4
8. Door mijn ziekte ben ik het leven meer gaan waarderen. . 1
2
3
4
.1
2
3
4
10. Ik heb de beperkingen van mijn ziekte leren aanvaarden. 1
2
3
4
.1
2
3
4
.1
2
3
4
6. Ik heb een heleboel geleerd door mijn ziekte.
9. Mijn ziekte houdt mij ervan af om te doen wat ik graag zou willen doen. .
.
.
.
.
.
11. Achteraf gezien, hebben er door mijn ziekte ook positieve veranderingen in mijn leven plaats gevonden.
12. Mijn ziekte beperkt me in alle dingen die belangrijk voor me zijn. .
.
.
.
.
.
II
13. Ik kan mijn ziekte goed accepteren.
1
2
3
4
zelfs als de ziekte erger wordt.
1
2
3
4
15. Door mijn ziekte voel ik mij vaak hulpeloos.
1
2
3
4
belangrijk is in het leven.
1
2
3
4
17. Ik kan goed met mijn ziekte omgaan.
1
2
3
4
1
2
3
4
14. Ik denk dat ik de problemen van mijn ziekte aan kan,
16. Mijn ziekte heeft mij geholpen te realiseren wat
18. Mijn ziekte heeft mij geleerd meer van het moment te genieten.
III
Bijlage 7: Pain Medication Attitude Questionnaire PMAQ
nooit
bijna zelden soms
bijna
nooit
altijd
altijd
1. Ik ben bezorgd om verslaafd te worden aan mijn pijnmedicatie
0
1
2
3
4
5
2. Ik vertrouw op mijn pijnmedicatie
0
1
2
3
4
5
3. Ik ben bezorgd over hoe andere mensen mijn gebruik van pijnmedicatie zien
0
1
2
3
4
5
4. Ik heb zorgen over de bijwerkingen van mijn pijnmedicatie
0
1
2
3
4
5
5. Ik ben bezorgd dat ik meer pijnmedicatie nodig zal hebben in de toekomst
0
1
2
3
4
5
6. Ik ben bezorgd dat ik bij verschillende artsen verschillende informatie kreeg over mijn pijnmedicatie
0
1
2
3
4
5
7. Ik ben bezorgd dat ik enkele ontwenningsverschijnselen zal ervaren wanneer ik stop met mijn medicatie 0
1
2
3
4
5
8. Ik ben bezorgd dat langdurig medicatiegebruik tot verslaving zal leiden
0
1
2
3
4
5
9. Ik vrees dat mijn pijmedicatie kan opraken
0
1
2
3
4
5
10. Ik probeer te verbergen dat ik pijnmedicatie gebruik
0
1
2
3
4
5
11. Ik ben bezorgd dat mijn pijnmedicatie een effect heeft op mijn denkvermogen
0
1
2
3
4
5
12. Ik ben bezorgd dat mijn pijnmedicatie niet meer zal werken
0
1
2
3
4
5
13. Mijn arts begrijpt mijn pijnmedicatie volledig
0
1
2
3
4
5
14. Ik ben bang om me ziek te voelen wanneer ik mijn pijnmedicatie beëindig
0
1
2
3
4
5
15. Ik vrees dat ik een verslaafde aan het worden ben
0
1
2
3
4
5
I
16. ik zou mijn pijnmedicatie niet willen verminderen
0
1
2
3
4
5
17. Andere mensen steunen mijn gebruik van pijnmedicatie
0
1
2
3
4
5
18. Ik ben bang dat ik niet voldoende weet over bijwerkingen
0
1
2
3
4
5
19. ik vrees dat ik uiteindelijk geen pijnmedicatie meer zal hebben die de pijn zal verhelpen
0
1
2
3
4
5
20. ik vertrouw erop dat mijn arts me de correcte dosis voorschrijft
0
1
2
3
4
5
21. Ik ben bezorgd het stoppen van mijn pijnmedicatie me wat schade zal berokkenen
0
1
2
3
4
5
22. Ik ben bang dat ik de controle zal verliezen over het gebruik van mijn pijnmedicatie
0
1
2
3
4
5
23. Ik zou zonder mijn pijnmedicatie kunnen
0
1
2
3
4
5
24. Ik ben bezorgd dat andere mensen me als een verslaafde zullen zien
0
1
2
3
4
5
25. Ik vind het moeilijk om de bijwerkingen van mijn pijnmedicatie te verdragen
0
1
2
3
4
5
26. Het baart me zorgen dat ik de dosis moet verhogen om dezelfde pijnvermindering te ervaren
0
1
2
3
4
5
27. Mijn arts vertelt me alles over mijn pijnmedicatie
0
1
2
3
4
5
28. Ik zou eerder verkiezen mijn pijnmedicatie te blijven innemen, dan ontwenning te ervaren
0
1
2
3
4
5
29. Ik ben bezorgd dat ik misschien verslaafd ben aan mijn pijnmedicatie
0
1
2
3
4
5
30. Ik voel dat ik meer pijnmedicatie nodig heb dan mijn arts me geeft
0
1
2
3
4
5
31. Het moeten nemen van mijn pijnmedicatie brengt me in verlegendheid
0
1
2
3
4
5
32. Ik heb overwogen het innemen van mijn pijnmedicatie te stoppen omwille van de bijwerkingen
0
1
2
3
4
5
33. Ik moet mijn gebruik van pijnmedicatie beperken in geval mijn pijn in de toekomst verergert
0
1
2
3
4
5
34. Ik ben bang dat ik de verkeerde pijnmedicatie voorgeschreven krijg
0
1
2
3
4
5
35. Ik ben bang om mijn medicatie te vlug te verminderen
0
1
2
3
4
5
36. Ik wil mijn pijnmedicatie vaker innemen dan voorgeschreven
0
1
2
3
4
5
37. Ik ben bezorgd wat anderen denken over mijn gebruik van pijnmedicatie
0
1
2
3
4
5
38. Ik ben bezorgd om beschadiging van mijn interne organen door mijn pijnmedicatie
0
1
2
3
4
5
II
39. Uiteindelijk zal ik geen pijnmedicatie meer hebben die ik kan gebruiken om mijn pijn te verlichten
0
1
2
3
4
5
40. Ik heb vertrouwen in het advies en management mijn arts met betrekking tot mijn pijnmedicatie
0
1
2
3
4
5
41. Ik vind ontwenningsverschijnselen ondraaglijk
0
1
2
3
4
5
42. Ik ben afhankelijk van mijn pijnmedicatie
0
1
2
3
4
5
43. Andere mensen begrijpen mijn gebruik van pijnmedicatie
0
1
2
3
4
5
44. Ik vind het moeilijk om bijwerkingen van mijn medicatie te verdragen
0
1
2
3
4
5
45. Ik voel me tevreden over de informatie die mijn arts me geeft over medicatie
0
1
2
3
4
5
46. Zonder medicatie zou mijn pijn ondraaglijk zijn
0
1
2
3
4
5
47. Mensen aanvaarden dat ik pijnmedicatie moet nemen
0
1
2
3
4
5
III
Bijlage 8: Begeleidende brief bij het onderzoek
POLIKLINIEK VOOR NEUROLOGIE
1K12 De Pintelaan 185
Dir.: Prof. Dr. P. BOON
B-9000 Gent Tel: 09-240.64.80
Prof. Dr. K. Paemeleire
Betreft: Onderzoek Medication Overuse Headache
Geachte Mevrouw, Geachte Heer,
U weet beter dan wie ook dat hoofdpijn een grote impact heeft op het dagelijkse leven. De ondraaglijke pijn die een aanval met zich meebrengt zijn vaak een zware last. En dit niet alleen gedurende uw dagdagelijkse bezigheden, maar ook tijdens uw vrijetijdsbesteding. Soms stuit u wellicht ook op onbegrip vanuit uw omgeving, omdat men het vaak moeilijk heeft om te begrijpen wat u meemaakt.
Onderzoek naar Medication Overuse Headache is schaars. De afdeling Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie van de Universiteit Gent zal in samenwerking met de polikliniek onderzoek verrichten naar de wijze
I
waarop hoofdpijnpatiënten omgaan met hun pijn en de invloed van pijnstillende medicatie op de ervaren pijn.
Het uiteindelijke doel van de studie is de zorgen rond medicatiegebruik bij hoofdpijnpatiënten in kaart te brengen, evenals de ervaren hoofdpijn en de invloed daarvan op het dagelijks leven. De resultaten van deze studie zullen aanwijzingen opleveren voor de verbetering van de behandeling van patiënten met hoofdpijn.
In bijlage vindt u naast dit begeleidend schrijven ook de bundel vragenlijsten en het toestemmingsformulier. Als u bereid bent deel te nemen aan dit onderzoek, kan u dit doen door bijgaande bundel vragenlijsten in te vullen. Deze zal ongeveer 1 uur van uw tijd in beslag nemen. Mogen wij u vragen om de ingevulde bundel vragenlijsten, samen met het toestemmingsformulier, in de gefrankeerde envelop terug te sturen. De door u verstrekte gegevens zullen vertrouwelijk worden verwerkt.
Met vriendelijke groeten,
Prof. Dr. Koen Paemeleire
II
Bijlage 9: Informatiebrief voor de deelnemers + informed consent formulier
I
II
III
IV
V
VI
Bijlage 10: Goedkeuring ethische commissie
I