Christus als de Bron van levend water Ds. H. Paul – Johannes 4: 10 en 14
Zingen: Lezen: Zingen: Zingen: Zingen:
Psalm 84: 1, 3 Johannes 4: 1-30 Psalm 36: 3 Psalm 147: 2 Psalm 145: 1
Gemeente, de tekst voor deze dienst is Johannes 4 vers 10 en 14: Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij de Gave Gods kendet en Wie Hij is, Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem begeerd hebben en Hij zou u levend water gegeven hebben. Maar zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water dat Ik hem geven zal, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. Onze tekst spreekt ons van: Christus als de Bron van levend water. We zien: 1. Dat Christus het levend water hééft 2. Dat Christus het levend water gééft 3. Wat het levend water uitwerkt 1. Dat Christus het levend water hééft Gemeente, de Heere Jezus preekte en doopte in de omgeving waar Johannes ook werkzaam was. De farizeeën bemerken dat de Heere Jezus meer discipelen maakt dan Johannes. Velen gaan van Johannes naar de Heere Jezus. Het lijkt zo voor de farizeeën dat er een concurrentiestrijd is. En dat mag niet gebeuren. Er is ook met de discipelen van Johannes een gesprek over de reiniging. De Heere Jezus begrijpt dat de farizeeën daar een oneigenlijk gebruik, dus misbruik van gaan maken. Dan gaat Hij weg van die plaats. Hij vertrekt naar het noorden. Hij gaat daar in Galilea der heidenen het Woord verkondigen en Zijn wonderen verrichten. Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien. (Jes.9:1) En dan lezen we: En Hij moest door Samaria gaan. Het staat er bijna opvallend. We zouden misschien verwachten dat het hetzelfde is als: Hij ging door Samaria. Echter, dit was ongewoon voor de Joden wanneer iemand vanuit Juda naar Galilea door Samaria ging. Want de Joden gingen, wanneer ze naar het noorden trokken, van Jeruzalem eerst naar het oosten, gingen dan bij Jericho de Jordaan over, trokken vervolgens door het overjordaanse land noordwaarts en men stak daar weer de rivier over en ging zo Galilea binnen. Er was een veel kortere weg, maar dan moest men door het land van Samaria www.prekenweb.nl
1/12
Ds. H. Paul – Christus als de Bron van levend water
gaan, waar de Samaritanen woonden. Het is u daarnet voorgelezen: de Joden houden geen gemeenschap met de Samaritanen. U weet ook, gemeente, wie de Samaritanen waren: dat was een gemengd volk met een gemengde godsdienst. Gemengd volk; ze waren afstammelingen van de Joden en van die volkeren die binnengebracht waren in dit gebied ten tijde van de Babylonische wegvoering. Het was ook een gemengde godsdienst; het gedeeltelijk dienen van de Heere en het gedeeltelijk vasthouden aan het heidendom. Het waren mensen die de vijf boeken van Mozes hadden, maar ze erkenden de profeten niet. Aan de andere kant hadden ze heidense gebruiken en gewoonten en bezaten ze hun eigen tempel op de Gerizim. Uit Gods Woord weten we hoeveel tegenwerking en strijd de Joden ondervonden hebben bij de herbouw van de tempel. Er was dus vijandschap tussen de Samaritanen en de Joden. En daarom was het ongebruikelijk dat de Heere Jezus Zijn weg door Samaria nam. We lezen: Hij móest door Samaria gaan. Er is hier een goddelijk moeten. Dat goddelijk moeten vloeit voor uit de raad van God; het welbehagen des Heeren, dat door Christus gelukkig zal voortgaan. Dat ‘moest’ was naar Gods raad. Er was ook daar werk voor de Heere Jezus. Ook daar moesten er worden toegebracht tot de gemeente die zal zalig worden. Ook daar zal de Heere Zich verheerlijken in vrije genade. Ook daar zal enkel roem zijn voor Gods werk! En dan lezen we dat wanneer Hij daar is, Hij vermoeid neerzit naast de fontein. Het was een vermoeiende reis. De hete zon brandde. De discipelen waren naar de stad gegaan om broden te kopen. Jezus was vermoeid. Hij was mens, waarlijk mens, de medelijdende Hogepriester. Vermoeid vanwege de reis. Vermoeid vanwege het ongeloof. Vermoeid vanwege de zonde. Hij is de Reine, de Heilige en Hij moest leven op deze aarde te midden van zonde, te midden van ongeloof. Denk nu niet dat dat gering geweest is voor de Heere Jezus. Het was in Zijn leven een voortdurend ‘door Samaria gaan’, om zo de raad Gods te volbrengen. De rechtvaardige Lot kwelde zijn ziel in Sodom, terwijl hij ook alleen maar zondaar was. Hoeveel te meer heeft de Heere Jezus Zijn ziel gekweld bij Zijn verblijf op deze aarde. Midden tussen zondige mensen, te midden van de ervaring van het ongeloof, te midden ook van de discipelen, van wie Hij zeggen moest: Hebt gij nóg uw verharde hart? (Mark.8:17) Aan de andere kant: wat is het ook een rijke tróóst dat de Borg vermoeid was, dat Hij daar nu zit voor vermoeiden, belasten. Dat Hij daar nu zit voor mensen die moeten erkennen: Ik heb de Heere vermoeid met mijn zonden, Hem arbeid gemaakt met mijn ongerechtigheid. Mensen, die niet anders kunnen dan van zichzelf walgen vanwege hun zonde. Die de zonde moe zijn, maar dan op Hem mogen zien, Die daar gezeten heeft, vermoeid, naast een fontein, als de barmhartige en de medelijdende Hogepriester. Maar Die ook te allen tijde het werk zal verrichten dat Hij op Zich genomen heeft. Voor Wie ook geen tijd of plaats ongeschikt is. Op het heetst van de dag volvoert Hij Zijn arbeid. Hij, Die gekomen is om zondaren zalig te maken. Geen plaats en geen tijd was ongeschikt. Nicodemus kwam tot Hem in de nacht en werd niet afgewezen. De Samaritaanse vrouw komt overdag tot Hem, niet direct met de bedoeling om het levend water te verkrijgen. Maar toch zal de Heere haar door het onderwijs dat Hij haar geeft,
www.prekenweb.nl
2/12
Ds. H. Paul – Christus als de Bron van levend water
begerig en verlangend maken. Begerig naar het levend water, naar die schat, naar dat goed dat nooit meer vergaat! En, gemeente, zoals het toen was, zo is het nu nog. Dan is er geen plaats ongeschikt en geen tijd ongelegen. Nicodemus kwam ’s nachts, hij vond een horend oor. Deze vrouw ontmoet Hem op het heetst van de dag, als ieder de schaduw opzoekt, als de brandende zon bijna loodrecht aan de hemel staat. En tóch is Hij met erbarmen vervuld. Levi werd in de vroege morgen geroepen uit het tolhuis. Wat een voorrecht, mag ik het eenvoudig zeggen, dat Hij, de Heere Jezus, dag en nacht spreekuur houdt. Spreekuur voor zondaren. Opdat ze worden onderwezen, opdat ze Hem mogen benodigen en opdat Hij Zijn middelaarswerk zal volvoeren. Ook nu. Hij is wel in de hemel, maar met Zijn godheid, genade en Geest wijkt Hij nimmermeer van Zijn gemeente. En zo zit de Heere Jezus daar aan die fontein. Dan komt er een vrouw uit Samaria om water te putten. Dat is ook wat ongewoon, om het op dat moment van de dag te doen; het was het heetst van de dag. Anderen kwamen ’s morgens, wanneer het nog niet zo warm was. Maar deze vrouw leidt een bepaald leven én ze heeft een verleden. Daardoor beweegt ze zich niet zo vrij onder de andere mensen. Gemeente, zonde ontadelt de mens. En hij beseft dat, als hij tenminste nog niet al te zeer verhard is. Waar nog enig besef is van zonde en nog wetenschap van ongerechtigheid, daar is ook de indruk van het zich niet vrij gevoelen. Daar is een aanklagend geweten, als het nog niet dichtgeschroeid is. Zo wil deze vrouw het contact met andere mensen vanwege haar leven vermijden. Daarom heeft ze het er voor over om op het heetst van de dag die afstand van Sichar naar de Jakobsbron te gaan, om water te halen. Elke dag weer opnieuw. Het is een zwaar werk; dat kun je nog zien op de zendingsvelden. Het vat is elke dag weer leeg en ze moet iedere dag opnieuw weer komen om haar vaten te vullen. Dat was de tredmolen van haar leven. Maatschappelijk gezien is waterhalen en het werk dat daarmee verbonden is een goede zaak. Maar het mag niet het enige zijn. Het mag niet haar léven zijn. Dat geldt niet alleen voor het leven in de zonde, maar het ziet ook op ons dagelijks werk. Dat mag niet het één en al zijn. Jezus zegt ook tot ons: Zoekt het eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. (Matth.6:33) Deze vrouw had genoeg aan het dagelijks leven. Genoeg aan haar leven, hoewel het haar nooit kon bevredigen, omdat ze daarin nooit verzadigd worden kon. Het was steeds maar meer; het werd steeds erger. En nu moet die vrouw leren van het tijdelijke, van het aardse, van het zingenot af te zien. Om omhoog te mogen blikken en te ontvangen wat haar hart vervullen kan met vrede. Dat schenkt innerlijke blijdschap. Niet genoeg hebben aan het water dat ze haalde en zeker niet aan het water van de zonde. Dat water vraagt steeds méér. Dat zegt telkens: Ik heb wéér dorst. Als ze het water drinken zal dat de Heere Jezus haar geven kan en wil, dan ontvangt ze vrede in haar hart. Dan zal ze rust krijgen voor haar ziel. Ze moet met het aardse leven onbevredigd zijn. Het mag niet haar één en al zijn. Ze moet leren naar het hoogste goed, het geestelijke goed te hongeren en te dorsten. Naar dat goed, dat Christus Zelf heeft en dat Hij ons om niet wil schenken.
www.prekenweb.nl
3/12
Ds. H. Paul – Christus als de Bron van levend water
En nu gaat de Heere daar plaats voor maken in haar hart. Hij gaat daar behoefte aan wekken in haar leven. Dat doet Hij niet door haar te verwijten wat ze gedaan heeft. Hij begint niet te zeggen: ‘Wat heb jij gezondigd, wat ben jij goddeloos.’ De Heere begint eenvoudig. Hij begint op een vriendelijke manier te vragen. Eenvoudig als iemand die hulp nodig heeft, vraagt Hij wat ze eventueel kan schenken: ‘Geef Mij water te drinken.’ Maar dan gaat Hij ook vervolgens onderwijzen dat het nodig is om dat levende water te begeren, dat Hij verworven heeft; dat wat eeuwige waarde heeft. En als u nu vraagt: ‘Wat ís dat levende water?’, dan is het antwoord: dat is de gave van de Heilige Geest. We lezen in het volgende hoofdstuk, het zevende, dat de Heere Jezus staat bij de tempel en dat Hij zegt: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn buik vloeien. (En dit zei Hij van de Geest, Dewelke ontvangen zouden die in Hem geloven). (Joh.7:3737-39) Die heeft Hij verworven, de gave van de Heilige Geest. Dat levende water waarvan Jesaja geprofeteerd heeft: Ik zal water gieten op de dorstige en stromen op het droge. (Jes.44:3) Deze zal zeggen: Ik ben des HEEREN; en die zal zich noemen met de naam van Jakob; en gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des HEEREN, en zich toenoemen met de naam van Israël. (Jes.44:5) Het levende water, de gave van de Heilige Geest, die Hij zal verwerven door Zijn dood heen. Dan is het de duur verworven Geest. De Geest Die ontdekt aan zonde, maar ook de Geest Die Christus verheerlijkt, Die toepast wat Hij verworven heeft. En dat is in ons aller leven noodzakelijk. Want we hebben niet alleen een lichaam, maar we hebben ook een ziel. Er is niet alleen lichamelijke dorst, die hier zo gemakkelijk kan worden gelest. Er is ook zielendorst. Een zielendorst, omdat er een leegte gekomen is in ons leven. We zijn van God losgeraakt. Daardoor is er een leegte gekomen in ons hart. Nu zoekt een mens die leegte te vullen. We proberen dat te doen met dingen van deze wereld, met het goed van deze aarde, met eer, enzovoorts. Maar het zal, net als zeewater door het zout, de dorst alleen maar erger maken. Het kan nooit vrede geven, alleen maar meer dorst brengen. Het oog wordt niet verzadigd van zien, het oor niet vervuld van horen. De mens wil meer, steeds maar meer. Denk aan Achab. Hij had een prachtig paleis en schitterende tuinen, maar de tuin van Naboth kon hij er nog best bij hebben. Zo gaat het met de dingen van deze wereld. Die zeggen, net als de dochters van de bloedzuiger, nooit: ‘Het is genoeg’, maar altijd: ‘Geef, geef!’ En zo was het met het zondige leven van deze vrouw. Het water waarvan zij dronk, gaf haar weer dorst. En daarom moest ze geleid worden tot de Bron van levend water. Dat water dat ware vrede geeft in de ziel, dat blijdschap schenkt in God, dat ons doet verlangen, uit liefde tot God en de naaste, anderen te winnen voor Zijn Koninkrijk. En nu zal de Heere daar plaats voor maken in haar leven. Hij begint dus te vragen: Geef Mij te drinken. De vrouw is verbaasd dat Hij, Die een Jood is, aan haar, een Samaritaanse vrouw, vraagt om water voor Hem te putten. Ze zegt het ook: Hoe begeert Gij, Die een Jood zijt, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? Misschien zegt ze het wel spottend of met vijandigheid: ‘Hoe… Gij, Die een Jood zijt…?’ Maar de Heere Jezus gaat er niet op in. Nee, Hij gaat ook in haar leven dat onderwijs geven dat haar leert niet vergenoegd te zijn met de dingen van dit tijdelijk leven. De www.prekenweb.nl
4/12
Ds. H. Paul – Christus als de Bron van levend water
Heere gaat in haar hart een begeerte wekken naar het eeuwig goed, naar wat blijft: het levend water. Daarom zegt Hij ook tot haar: Indien gij de Gave Gods kendet en Wie Hij is, Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd en Hij zou u levend water gegeven hebben. Levend water… Zij meent dat dat bronwater is, water uit een put. En ze vraagt dan ook: ‘Hoe zou U mij levend water kunnen geven, waar U toch geen koord hebt en geen emmer om mee te putten?’ Nu gaat de Heere haar erop wijzen wat dat levend water dan inhoudt; dat goed dat blijft. Zo komt er een levend gemis. Er komt iets openbaar in het leven van deze vrouw, dat ze gaat ervaren wat haar ontbreekt. De Heere maakt de Zijnen onvergenoegd met hetgeen ze hebben in deze wereld. Niet op de wijze waarop satan dit doet; hij maakt ontevreden. Hij probeert te bewerken dat ons hart naar méér uitgaat, naar nóg meer en nóg beter op deze aarde. Maar de Heere maakt heilig onvergenoegd met hetgeen we hebben, opdat we begerig zullen zijn naar goed dat wezenlijke waarde heeft. Dan gaat de Heere de glans ontnemen aan hetgeen de wereld geeft en begeerte wekken naar goed dat blijft. Zo wordt het hart van deze vrouw ook bereid om te zoeken de dingen die boven zijn. Wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem geven zal, die zal in eeuwigheid niet dorsten. Maar hoe zal die vrouw tot die ware dorst komen? Dan zien we dat dat altijd gaat langs die weg waarin de behoefte gewekt wordt, waarin het komt tot de verootmoedigende kennis van de zonde. In de weg van het beleven wie we zijn voor God. Deze vrouw krijgt Godskennis en zelfkennis. De Heere spreekt tot haar: Ga heen, roep uw man en kom hier. Dat is het kwaad in haar leven; dat leven tegen Gods Woord en tegen Gods wet in. Daar wordt ze aan ontdekt; dat is haar boezemzonde. De Heere begint als regel te ontdekken aan de zonden die wij het meest koesteren en vasthouden. Aan een enkele zonde, die ons tot zonde wordt voor God. Later gaat de Heere door het werk van de Heilige Geest verder inleiden. Dan gaat Hij dieper ontdekken en dan leren wij dat we enkel zonde zijn. Dat we niet alleen zonden hebben van bedrijf en nalatigheid, maar dan daalt de Heere dieper af in het leven. Dan laat Hij zien: ‘Uit u geen vrucht meer in der eeuwigheid.’ Maar in het begin ontdekt Hij soms aan een enkele zonde, een boezemzonde. Zo ook in het leven van deze vrouw. De Heere toont haar haar zondige wijze van leven. Dan komt openbaar hoe haar leven is. Hij gebruikt daarvoor Zijn heilige wet. Maar, gemeente, de wet in de hand van Christus! Want de wet werkt toorn. Wanneer de Heere niet anders zou geven dan Zijn heilige wet en daarbij niet zou laten zien Wie Hij is, hoe Hij geroepen heeft en wat Zijn bemoeienissen geweest zijn, dan drijft die kennis van de wet alleen tot wanhoop. Maar het is de wet in de hand van Christus! Prof. G. Wisse zegt het zo: ‘Als de Heere het ontleedmes der ontdekking in de ziel der Zijnen zet, is het mes gedoopt in het bloed van Christus.’ En dát, gemeente, doet buigen voor God. Dat doet ons de zonde erkennen als zonde, met smart voor de ziel. En dat bewaart voor wanhoop. Dat doet ons niet van de Heere weggaan, zoals Kaïn en Judas, maar dat doet ons met de zonde naar God toe kruipen als een onrechtvaardige, een goddeloze. Dus de Heere gebruikt wel Zijn wet, maar die wet gehanteerd in de handen van Christus, in Zijn profetische bediening. Zó gaat Hij door die www.prekenweb.nl
5/12
Ds. H. Paul – Christus als de Bron van levend water
profetische bediening plaats maken voor Zijn priesterlijk werk, om zo Hem te leren benodigen als Hogepriester en als Zaligmaker. De vrouw moet erkennen: Ik heb geen man. Heel kort gezegd. Wie de zonde doet, komt niet tot het licht. En de Heere gaat haar eraan ontdekken wat haar leven is buiten God en zonder God. Gij hebt vijf mannen gehad, en die gij nu hebt is uw man niet; dat hebt gij met waarheid gezegd. Om het in woorden van onze tijd te zeggen: zij leefde samen met een man. Ze heeft vijf mannen gehad. Zijn het vijf huwelijken geweest? Hoe zijn die ontbonden? Haar huidige leven doet er niet veel goeds van verwachten. Maar dáár heeft ze haar leven in gezocht; een leven in de zonde. Een leven buiten God en een leven zonder God. Ze heeft de zonde ingedronken als water. Maar de Heere gaat haar ogen daar nu voor openen. Dat hebt gij met waarheid gezegd. En dan zegt de vrouw tot Hem: Heere, ik zie dat Gij een profeet zijt. Er gaat in haar leven een licht op, als een bliksemstraal die een duistere nacht doorklieft en alles in een helder licht zet. De spiegel wordt haar voorgehouden door de Heere Jezus. Daarin ziet ze haar leven. Hij is een profeet; dan wéét Hij het. Hij is een profeet van God; dan weet God het ook! Het wordt waar in haar leven, dat God haar wandel kent en ziet. En dat is, gemeente, wat ook in ons leven zo nodig is. Dat is wat ons op de knieën brengt, dat we beseffen en doorleven: God weet van mijn leven. Het wordt werkelijkheid. Heeft ze dat dan niet geweten? Was het vóór die tijd dan onbekend voor haar, dat God van haar leven wist? Ze leefde er overheen. De macht van de zonde en de kracht van de verdorvenheid was zo sterk, dat ze die stemmen maar het zwijgen oplegde. Ondanks de roepstemmen, ondanks haar geweten, ondanks het Woord dat ze ook in de wet van Mozes had. Ziehier de kracht van de zonde. Ze wist het best, maar ze ging gewoon door. Dat kloppertje vanbinnen, gemeente, dat heeft wel gewaarschuwd. Maar ze heeft het het zwijgen opgelegd. Ze ging door. Maar nú, nu beseft ze het: ze staat tegenover God als een zondig mens. En zó ontdekt de Heere de Zijnen aan hun zonde en ongerechtigheid. Dat is in ons aller leven nodig. Al zijn we door de genade Gods bewaard voor een leven in de zonde, voor een uitbreken in de zonden, wij allemaal hebben van nature een leven buiten God en zonder God, waarbij we tóch ons eigen leven leiden. We hebben de Heere misschien wel nodig voor Zijn zegeningen, waarbij Hij toch niet in het middelpunt staat en er geen echte liefde is tot Hem. Een zoeken van de dingen van deze tijd, waarbij de Heere wat mag helpen… Het wordt alles anders bij deze vrouw. We zien hier een keerpunt, een ommekeer. Ze krijgt besef, wetenschap van haar leefwijze tegenover God. En dan vraagt ze: Onze vaders hebben op deze berg aangebeden, en gijlieden zegt dat te Jeruzalem de plaats is waar men moet aanbidden. U hoort, gemeente, de begeerte tot gebed ontwaakt; de begeerte om met God verenigd te worden. Het zoeken op welke wijze ze weer de Heere tot haar God kan krijgen. Ze vraagt op welke wijze ze moet bidden, wáár ze moet bidden. Dan brengt de Heere nog meer licht in haar leven, om haar nog duidelijker te laten zien hoe haar bestaan is buiten God. Haar leven deugde niet. Ook haar bidden veroordeelde haar. Nu gaat de Heere haar zeggen op welke wijze God moet worden aangebeden: in www.prekenweb.nl
6/12
Ds. H. Paul – Christus als de Bron van levend water
geest en waarheid, met een oprecht hart, in een eerlijk leven voor de Heere, waarin de zonde wordt gehaat en nagelaten. Het gaat om waarheid en oprechtheid. Het gaat niet om die berg Gerizim of om de tempel in Jeruzalem in eerste instantie. Waar plaats is, daar mag worden gebeden. Maar in geest en in waarheid, in oprechtheid van het hart. Niet met sleurgebeden en niet met gebeden waarin ons hart zich ver van God houdt. Ze zal best wel gebeden hebben, haar gewoontegebedjes, maar haar hart was niet recht voor God. Dan wordt ook ons bidden bij het licht van de Heilige Geest gezien als zonde tegen God. Wél gebeden, wél onze vormen aangehouden, maar het hart hield zich daarbij ver van de Heere. Dan worden we het alleen dáárom al waard dat God ons van voor Zijn aangezicht verstoot. Nog wel durven bidden, terwijl ons hart misschien vól was met plannen en andere dingen om tegen het Woord des Heeren in te gaan. Maar nú wordt het anders. Deze Samaritaanse vrouw verlangt te bidden. En de Heere laat haar zien hoe het gebed behoort te zijn. Het geeft niet op welke plaats, als het maar wáár is, oprecht. In geest en in waarheid. Dit veroordeelt ook deze vrouw. Ze moet bekennen: ‘Ga niet in het gericht met mij, want niemand die leeft zal voor U rechtvaardig zijn.’ Ze verstaat dat alles tegen haar getuigt. Ze heeft misschien gedacht dat ze haar leven nog wel wat kon compenseren, dat ze het nog wel wat kon vergoelijken door een beetje uitwendige godsdienst. Maar de Heere Jezus neemt er helemaal de grond uit weg. Godsdienstig bezig zijn is ook een aanklacht tegen haar. Er blijft alleen een zondares voor God over. Het is niet oprecht geweest. Het is nooit waar geweest. Hij heeft wel geroepen, maar ik ben toch doorgegaan, ik heb mijn hart verre van de Heere gehouden. Zó ontdekt God aan de zonden van bedrijf, aan de zonden van nalatigheid in ons godsdienstig bezig zijn, in ons harteloos godsdienstig ijveren. Dat wordt tot schuld voor God. Ze heeft nergens meer grond in of houvast aan. Dat verstaat ze en doorleeft ze. Gemeente, wat een voorrecht als je eens overal uitgezet wordt, uit heel je godsdienst, uit al je doen en laten. Er uitgezet, nergens een grond meer in… Erkennen: het is niet in geest en waarheid geweest. Dat begrijpt die vrouw. De Vader moet aanbeden worden; die God Die waard is gediend te worden. En wat vraagt ze dan? Ik weet dat de Messias komt… De Messias! Ze heeft dus een Ander nodig. Is er nog enig middel om die welverdiende straf te ontgaan en wederom tot genade te komen? Er komt plaats voor een Ander. Waar zij voor God niet kan bestaan, daar leert de Heere haar vragen of er een andere mogelijkheid is. Of het in de weg van een Ander kan. 2. Dat Christus het levend water gééft Het gaat in deze geschiedenis snel, gemeente, als het ware met grote passen. Hier worden ook alleen de hoofdmomenten weergegeven. Deze vrouw heeft nergens grond meer. En wie nergens grond heeft, die leert verstaan dat het nodig is dat een ander, dé Ander, tussentreedt. Dan krijg je een Borg, een Middelaar nodig. En zo vraagt ze naar de Messias. Wanneer Die zal gekomen zijn, zo zal Hij ons alle dingen verkondigen. Ook de Samartianen hadden een messiasverwachting. Mozes had toch gezegd: Een Profeet uit het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal u de HEERE uw God verwekken; naar Hem zult gij horen. (Deut.18:15) En dat was haar uitzien, dat er een Messias komen www.prekenweb.nl
7/12
Ds. H. Paul – Christus als de Bron van levend water
zou, Die haar de weg der zaligheid zou leren. Die haar de weg zou wijzen waardoor het mogelijk was de Heere op de juiste wijze te dienen. Haar hart gaat tóch uit naar God, verbroken en verbrijzeld, maar tóch met het verlangen om God te mogen dienen, de weg te mogen leren kennen waardoor ze behouden worden kan. Dan slaat de Geest niets over, gemeente. Dan stappen we niet over het voornaamste heen. We zien in het leven van deze vrouw de weg die de Heere met Zijn Kerk houdt. De weg die in ons aller leven nodig is en die de Heere leert. Hij, de grote Leraar der gerechtigheid. En dan zegt de Heere Jezus tot haar: Ik ben het. Ik ben Degene Die komen zou. Wat maakt de Heere Zich hier ruim bekend. Wat geeft Hij hier een helder woord. Tegenover de Joden, tegenover het Sanhedrin heeft de Heere Zich steeds maar versluierd geopenbaard. Maar hier maakt Hij Zich helder en klaar bekend: Ik ben het, Die met u spreek. Ik ben de Messias, voor u! Ik ben die grote Leraar, Die u onderwijzen zál en kán in de weg der zaligheid. Ik ben die enige Hogepriester, Die Zijn bloed geven zal tot betaling van de zonden van de Zijnen. Ik ben het. En dat betekent voor die vrouw ook: Ik ben het ook voor ú! Dat nu is het grootste wonder wat ook deze vrouw kon overkomen. Ze mag het in het geloof aanvaarden. Straks zal ze getuigen dat ze de Messias gevonden heeft, Die haar gezegd heeft wat ze gedaan heeft. Dat ze naar Hem wijst, betekent ook dat ze in Hem alles heeft mogen vinden, al is het nog maar in het begin, al is het nog maar de eerste ontsluiting van die rijke waarheid dat in Hem alles te vinden is. Dat mag ze door het geloof aanvaarden. Ik ben het, Die met u spreek. Ik ben het, Die u als Koning van die machten die u bezetten en gevangen houden, kan bevrijden. Ik ben het, Die alles volbracht heb en zal volbrengen wat tot de zaligheid dient. Ik ben het, Die u de weg der zaligheid leert. Gemeente, wat een rijk woord. U hebt misschien wel eens gezegd of gedacht: Ik heb het nog nooit gehoord. Hebt u er wel behoefte aan? Hebt u behoefte aan die enige Zaligmaker, aan Hem Die de Weg is en de Waarheid en het Leven? Zie toe dat U Hem Die spreekt niet verwerpt! We hebben het uit Gods Woord zo vaak gehoord. Het is in onze doop ons bevestigd en in het Woord ons verkondigd, dat er een Zaligmaker voor zondaren is. Hebt u Hem ook nodig gehad? Hebt u ooit behoefte gehad aan die enige Zaligmaker? Ik ben het. Wat is dat een rijk woord, wanneer het klinkt in het hart van een die neergebogen is. Dat richt Hij op. Een die met vele banden gebonden is, maakt Hij los. Tot een die in het donker is zegt Hij: Ik ben het Licht der wereld. (Joh.8:12) Tot een die hongert en dorst naar de gerechtigheid, klinkt het: Ik ben het Brood des levens. (Joh.6:35) Ik ben het alléén, Ik ben het volkomen, Ik ben het ook voor ú. Dat weet het geloof. Zo past de Heere het toe en zo schenkt Hij te geloven in Hem, in Wie alleen de zaligheid is. Daarvan zingen we samen uit Psalm 147, het tweede vers: Hij heelt gebrokenen van harte, En Hij verbindt z’ in hunne smarte, Die, in hun zonden en ellenden, Tot Hem zich ter genezing wenden. Hij telt het groot getal der starren, www.prekenweb.nl
8/12
Ds. H. Paul – Christus als de Bron van levend water
Die ’t scherpst gezicht op aard’ verwarren; Hij roept dat talloos heir te zamen. En noemt die alle bij haar namen. Ten derde staan we stil bij: 3. Wat het levend water uitwerkt Het geven van dit water draagt rijke vrucht. In de openbaring van het ‘Ik ben’ gaat er licht op over Wie de Heere Jezus is, ook voor haar. Want dat is het geloof. Het geloof, gemeente, is niet dat we mogen weten dat er een mogelijkheid is van zalig worden in Christus Jezus zonder meer. Maar in deze gave ligt ook de kracht van de Heilige Geest, Die toepast wat in Christus Jezus is. Dan geldt het ook haar: Ik ben het, Die met u spreek. En wat is dan de vrucht in haar leven? Dan verlaat ze haar watervat. De discipelen komen terug. Ze zijn verwonderd dat Hij met een vrouw spreekt. Dat was in het oosten in die situatie verdacht. Maar Christus als de Reine en de Heilige heeft hierin Zijn middelaarswerk willen verheerlijken. Hij brengt haar op de plaats waar ze de zonde leert haten en vlieden. Ze gaat verlangen om de zonde te mogen afsterven, vergeving van schuld te mogen ontvangen. De discipelen komen en zij gaat weg. Ze laat haar watervat staan; een bewijs dat dat de hoogste plaats in haar leven niet meer inneemt. Natuurlijk, ze kan straks niet zonder gewoon water. Maar het is een bewijs dat de Heere de eerste plaats in haar leven gekregen heeft. Wat eerst haar leven was, dat is het nu niet meer. Het leven is haar geworden, wat de Heere haar gezegd heeft. Hij heeft haar gezegd wat ze gedaan heeft en dat er nu bij God voor haar vergeving is, dat er een mogelijkheid is om behouden te worden en van haar zonden te worden verlost. Dat is voor haar het grote en het wonderlijke. Dat vat laat ze achter; een stille getuige dat er in haar leven een wonder is gebeurd. Ze was straatarm. Nu heeft ze de Parel van grote waarde gevonden. Ze heeft alle dingen schade en drek leren achten, om de uitnemendheid van de kennis van de Heere Jezus Christus. Het aardse, gemeente, heeft zijn grote aantrekkingskracht voor haar verloren. Ze zal straks heus wel komen om dat vat weer op te halen. Maar toch, er is iets in haar leven gekomen dat belangrijker is. En dat, gemeente, is ook in ons leven zo nodig; dat de wereld en alles wat ze heeft haar grote aantrekkingskracht verliest. Dat we ontdekken dat er een goed is dat daar ver bovenuit gaat. Dat we ons leven niet meer kunnen vinden in het alleen maar bezig zijn met de dingen van dit tijdelijke leven. Ook al mag dit op zichzelf gezien burgerlijk goed zijn. Het mag niet het één en het ál worden. Het hoogste en het voornaamste is: Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. (Matth.6:33) Die vrouw laat haar vat staan en spoedt zich naar de stad. Ze gaat het aan andere mensen zeggen: Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus? Ze gaat de Christus aanprijzen, gemeente. Ze gaat doen wat de discipelen verzuimd hebben. Die hebben nagelaten om in de stad Samaria rond te www.prekenweb.nl
9/12
Ds. H. Paul – Christus als de Bron van levend water
zeggen: ‘Daar bij de Jakobsbron zit de Zaligmaker, Die het levend water geeft.’ Ze gingen broden kopen, maar ze hebben niet gezegd: ‘Daar vindt u het Brood des levens; Hij Die de wereld het leven geeft.’ Dat hebben ze niet verkondigd, deze discipelen. Ze waren zo vol van het boodschappen doen. Ze waren misschien zo vol van zichzelf. Ze hebben wellicht gedacht: Ja, tegen die mensen kun je toch niet zomaar gaan praten? Dat zijn maar Samaritanen, daar is toch geen plaats voor. Je kunt de parels toch maar niet voor de zwijnen werpen? Ze hebben gezwegen, de dienstknechten Gods, de ambtsdragers. Ze zijn met een zwijgende mond over de aarde gegaan. Ze hebben niet goed van de Heere gesproken en niet een goed gerucht van Christus verspreid. Maar hier komt die vrouw, een zondige vrouw. Ze roept het uit: Die mij heeft gezegd alles wat ik gedaan heb… Ze gaat het niet breed uitmeten, niet wapperen met haar vuile kleren. Dat doet ze niet. Schaamte bezet haar. Zonde wordt zonde voor God. Maar ze zwijgt er niet over. Ze erkent het en belijdt het in sobere bewoordingen. De Samaritanen wisten wel wie ze was; daar hoefde ze heus niet over uit te wijden. Ze erkende haar manier van leven als zonde voor God. Dat was toen zo en dat geldt nu nog: Die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb. U zult vragen: Hoe durft ze toch? Hoe durft zo’n vrouw de mensen hierover aan te spreken? Wel, gemeente, dat komt door het geloof. Men heeft geproefd: dat is waar, dat is oprecht. De waarheid klonk er in door. Ik heb geloofd, daarom sprak ik. (Ps.116:10) En ze heeft heus geen goeds van zichzelf gezegd. Ze werd er heus geen bekeerd mens mee. Ze doorleefde het wonder dat er bij God een mogelijkheid is voor zondaren om zalig te worden. Dat de Christus, de Messias was gekomen, Die haar gezegd heeft alles wat ze gedaan had. Heeft Hij dan álles opgesomd? Nee, Hij heeft maar een topje van de ijsberg geopenbaard. Maar het was voor haar genoeg. Het Woord heeft haar hele leven doorlicht. Door dat enkele woord voor háár was ze er ineens mee bekendgemaakt dat haar hele leven verzondigd was. Alles wat ik gedaan heb. Zó diep gaat de ware ontdekking. Ze treedt tegenover de mensen niet in bijzonderheden. Dat hoeft ook niet. Ze geeft ook anderen niet de schuld, bijvoorbeeld: ‘Die mannen hebben me verleid.’ Nee: wat ík gedaan heb. Ze wordt persoonlijk zondares voor God. Gemeente, ze is evangeliste geworden. Het profetisch ambt aller gelovigen is hersteld. Vóór die tijd heeft ze netten uitgespannen; haar handen waren banden en garen. Netten om te verstrikken... Maar nu gaat ze ándere netten uitzetten. Netten om te redden, netten van het Evangelie, opdat ook anderen voor de dienst des Heeren mogen worden gewonnen. Het profetisch ambt wordt hersteld. In priesterlijke bewogenheid weet ze: die mensen hebben het óók nodig. Al zijn ze niet in zulke zonden gevallen, ze hebben het ook nodig. Hun leven is ook een leven buiten de ware God en buiten de Messias. ‘Kom en zie!’ ‘Kom, ga met ons en doe als wij.’ Ze verlangt dat de anderen ook mogen komen tot dat heil dat nooit vergaat: de genade in Christus Jezus. ‘Kom en zie!’ Ga zelf maar kijken, kom zelf maar luisteren. Ze gaat zelf ook weer terug. Ze kan de Heere zelf ook niet meer missen. Ze heeft steeds meer onderwijs nodig, verlangt dieper ingeleid te worden in de waarheid. Wie door genade iets mag kennen van die blijdschap in God en van het wonder van het vinden van www.prekenweb.nl
10/12
Ds. H. Paul – Christus als de Bron van levend water
genade bij de Heere, die blijft ermee bezig. Die krijgt het Woord van God lief. Die zegt niet: ‘Ik heb het mogen weten en heb daar genoeg aan.’ O nee, die verlangt er steeds meer van te weten en die wenst op steeds vaster bodem te mogen staan, om in Christus alles te hebben. Die verlangt meer zekerheid. Ja, die verlangt de Heere Zélf te ontmoeten. Zeg tot mijn ziel: Ik ben uw Heil. (Ps.35:3) Want uitgaven zonder inkomsten, dat houd je niet lang vol. Zo ook in het geestelijke. Waar geestelijke uitgaven zijn, daar moeten ook geestelijke inkomsten zijn. En als nu die vrouw goed van God gaat spreken, dan heeft ze telkens nodig dat de Heere Zelf haar onderwijst. ‘Kom en zie!’ Die nodiging gaat vandaag nog uit, gemeente. Kom en zie! Hoeveel jaren is dat Woord al tot u gekomen? Kom en zie! Hebt u dat steeds nog op een afstand kunnen houden? Hebt u voortdurend nog verontschuldigingen kunnen vinden? Hebt u nog maar steeds de klem van de boodschap van u af kunnen schuiven? We kunnen toch niet zeggen: ‘Ik heb het niet geweten’? Of hebt u geen Zaligmaker nodig? Denk jij, denkt u dat dit van later zorg is, dat u daar de tijd nog voor hebt? Wie zegt ons dat ons die tijd nog gegeven wordt? En nu zegt u misschien ook wel: ‘Ja, als de Heere nog lichamelijk aanwezig was… Die vrouw had het grote voorrecht dat Hij tot haar kwam, dat Hij haar aansprak!’ Gemeente, Hij spreekt ook nú! Hij spreekt door Zijn Woord! We kunnen niet zeggen: ‘Ik heb het niet geweten, de boodschap is niet tot mij gekomen, is niet aan mijn hart gelegd.’ De nodiging is aan íeders hart gelegd die dit Evangelie hoort. En u kunt er ook geen berekening van maken en zeggen: ‘Ja, de Heere is begonnen bij deze vrouw. Ze had er geen behoefte aan, maar de Heere heeft zodanig gewerkt in haar leven dat ze behoefte kreeg aan een Zaligmaker. Als de Heere dat bij mij doet, dan zal het bij mij ook zo zijn.’ Gemeente, het wordt hier als een voorbeeld, als een prediking ons voorgehouden Wie Hij is, opdat u met uw lege kruiken gaan mag tot de volheid van Jezus Christus. Opdat u gáát, met uw hele verloren leven in uzelf, om daar het levend water te begeren. De Springader van levend water hebben we verlaten. De bakken die we zelf uitgehouwen hebben, zijn gebroken bakken. Die lopen leeg. Die kunnen ons hart nooit vervullen met echte vrede en blijdschap. Daarom, laten we niet genoeg hebben aan de dingen van deze tijd. Uw gezondheid misschien, uw kracht; alles wat u nog hebt als gave van God. Op zichzelf goede zaken, maar zoek dat lévend water, de gave van de Heilige Geest. De Heere wil er om gevraagd zijn. Hij wil er ook om gezocht zijn. Hij wil van het huis van Jakob daarom gebeden zijn. Om te mogen ontvangen die gave van genade, die blijvende, die eeuwige waarde heeft. Want wie van het water van dit leven drinkt, wie genoeg heeft aan dingen van dit tijdelijke… het gaat op, het vloeit weg. Die zal daarom ook telkens weer dorsten. Echter, wie het levend water drinken zal, dat de Heere geeft, die zal niet dorsten in der eeuwigheid. Niet, zoals reeds gezegd, dat we dan niet verlangen opnieuw daarvan te drinken. O ja, dan is Hij de onuitputtelijke Bron, de Bron van leven en zaligheid. Hij is de Fontein Zelf. Hij, Die vermoeid en dorstig naast de fontein zat, Die Zelf dorst geleden heeft tot op het kruis toe. Hij heeft de weg willen gaan om levend water te verwerven, om het te kunnen schenken en uitdelen, opdat dorstigen mogen komen tot de wateren des levens om niet. www.prekenweb.nl
11/12
Ds. H. Paul – Christus als de Bron van levend water
Het Woord van God eindigt ermee. In Openbaring 22 lezen we: Die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet. (Openb.22:17) Het kost u niets. U hebt er geen geld noch goed voor nodig. U kunt er niets bij verliezen. Maar het water dat Ik hem zal géven… Hij heeft er een behagen in, het te geven. Hij heeft er vermaak in het te schenken. Zoek dan het levend water dat blijft en eeuwige waarde heeft! En wie het ontvangen heeft, laat die ook iets van die vrucht mogen openbaren. Het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. Een fontein! Dat wat het hart ontvangen heeft, geeft de mond weer uit. Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Dat is ook in het geestelijke zo. De discipelen hebben gezwegen. Er was niet één Samaritaan die later zei: ‘Ik heb het van de discipelen gehoord.’ Er was er niet één die zei: ‘De discipelen hebben zo goed van de Heere Jezus gesproken.’ Nee, ze hebben gezegd tegen de vrouw: ‘Omdat ú gesproken hebt.’ Kijk maar naar vers 42: Wij geloven niet meer om úws zeggens wil; want wij zelf hebben Hem gehoord, en weten dat Deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld. Dat is vrucht op het spreken van deze vrouw. Ze zijn op weg gegaan, ze zijn gekomen! En het zal worden een fontein. Tot in het eeuwige leven zal die uitlopen. In de hemel, daar zal het een heilige vanzelfsheid zijn om goed van God te spreken. Maar dat mag toch ook in beginsel al op aarde gebeuren. Het mag ook hier het verlangen zijn om goed van de Heere te spreken en dan van jezelf af te wijzen. Zelfs voor de grootste zondaar kan het. Ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb. Goed van de Heere spreken en, in sobere bewoordingen, niet goed van jezelf. Wél goed van God! ‘Als het voor zó een kan’, zegt ze, ‘dan kan het voor jullie zeker!’ Kom en zie: een Zaligmaker van zondaren, de Bron van levend water! Wie daarvan zal drinken, gemeente, die zal nimmermeer dorsten. Amen.
Slotzang: Psalm 145:1 O God, mijn God, gij aller vorsten Heer’, Ik zing, verheugd, Uw grote naam ter eer. Ik zal de roem van Uwe majesteit Verhogen tot in d’ eind’looz’ eeuwigheid. ‘k Zal dag aan dag U eer en dank bewijzen. De HEER’ is groot; al ’t schepsel moet Hem prijzen; Zijn grootheid streeft het kloekst begrip te boven; Laat elk geslacht Zijn werk en almacht loven.
Deze preek is eerder gepubliceerd in de prekenserie ‘Een zaaier ging uit…’ (deel 1)
www.prekenweb.nl
12/12