ONTMOETINGSDAG
Zaterdag 30 mei 2015, Triomfatorkerk te Utrecht Thema:
Dorst? Levend water!
STUDIEGIDS Hersteld Apostolische Zendingkerk in Nederland Hogerbeetstraat 32 2242 TR WASSENAAR www.ontmoetingsdag.org
Inhoudsopgave Blz. 2 Inhoudsopgave Blz. 3 Programma Ontmoetingsdag Blz. 4 Inleiding: ‘Over dorst, levend water en de zevende dag’ Blz. 9 Bij de workshop ‘Bekeert u, Jezus komt!’ Blz. 18 Bij de workshop ‘‘Bekeert u, Jezus komt! De oude paden’ Blz. 22 Bij de workshop ‘Uitnodiging van de HEER’ Blz. 27 Bij de workshop ‘Over het (geestelijk) huwelijk en de Sulammith’ Blz. 33 Bij de workshop ‘Over het (geestelijk) huwelijk en de Sulammith’ (2) Blz. 35 Bij de workshop ‘Gods (grote) gebod(en)’
!2
PROGRAMMA
Ontmoetingsdag d.d. 30 mei 2015 9.00 uur
Registratie en ontvangst met koffie
9.50 uur
Inleidende koorzang: Heer in de Hemel : 1, 2 Denk dan aan ons Heer : 1, 3 Samenzang: Ps. 118 : 1, 12
10.00 uur
Openingsgebed Lezen:
Oude Testament: Haggaï 2 : 1 - 10 Epistel: Openb. 22 : 11 - 21 Evangelie: Joh. 7 : 37 - 53
Samenzang : Gez. 109 : 1, 3, 7 10.20 uur
Inleiding
10.40 uur
Pauze
11.15 uur
Workshop
12.15 uur
Afsluiting ochtendprogramma met samenzang Koorzang: Gods beloften Samenzang: Gez. 210 : 4, 9
12.30 uur
Lunchpauze en gelegenheid tot ontmoeting
13.15 uur
Koorzang: U wil ik eren en danken o Vader : 1 - 3 Samenzang: Gez. 87 : 1, 3 Bn. 9 : 1, 2
13.30 uur
Workshop
14.30 uur
Koffie / thee pauze
14.45 uur
Bespreking van de resultaten
15.00 uur
Samenzang: Ps. 81 : 12 Bidstond Samenzang: Bn. 7 : 3 Koorzang: Kroont Hem met gouden kroon : 2, 3 Dankgebed Samenzang: Gez. 300 : 1, 3, 4 (o.w.v. Samen in de Naam van Jezus)
15.30 uur
Zegen Gelegenheid voor persoonlijke ontmoeting / Koffie, thee en vertrek
!3
Veertiende ONTMOETINGSDAG voor allen die behoren tot de ene algemene christelijke kerk
over het thema:
Dorst? Levend water!
Tekst van de inleiding
!4
Over dorst, levend water en de zevende dag Opeens, te midden van alle feestelijkheden, klonk bij de tempel het geroep van Jezus, Die de tempelgangers wel kenden. Hij had halverwege het Loofhuttenfeest de menigte al toegesproken. Ze hadden zich verbaasd over Zijn leer en meer nog: ‘Uit de schare kwamen velen tot geloof in Hem en zij zeiden (toen): Zal de Christus, wanneer Hij komt, soms meer tekenen doen dan deze gedaan heeft’ (Joh.7:31)? Het was nu de laatste dag van het feest, de priester was teruggekomen met het levende water uit de Siloamvijver in de gouden kruik en had deze aan de voet van het brandofferaltaar uitgegoten. De zevenvoudige rondgang van de laatste, grote dag had plaatsgevonden waarbij de priesters zongen: ‘Och Here, geef nu heil, och Here, geef nu voorspoed’ (Ps.118:25). Op dat moment klonk de stem van de Heer Die ‘stond en riep, zeggende: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien’ (vs.37,38). De menigte was onder de indruk: ‘Sommigen dan uit de schare, die naar deze woorden geluisterd hadden, spraken: Deze is waarlijk de profeet. Anderen zeiden: Deze is de Christus; weer anderen zeiden: De Christus komt toch niet uit Galilea?’ De meningen waren verdeeld. En de tempeldienaars waren zo geïmponeerd dat zij tegen de Joodse overheden die hen verweten Christus niet opgepakt te hebben, zeiden: ‘Nooit heeft een mens zo gesproken, als deze mens spreekt!’ Ontmoetingsdag veertien Over die Heer en Zijn woorden zullen wij, gelijkgezinde christenen, allen behorend tot de Una Sancta, het ene lichaam van Christus (Ef.4:1-6), op deze nieuwe ontmoetingsdag gaan spreken. Na deze inleiding zullen we in verschillende groepen uiteengaan om te onderzoeken of bij ons die stromen van levend water uit ons binnenste stromen en of wij genoeg naar die Heer Die dat water verstrekt, toegroeien. Geven wij elke keer gehoor aan Zijn uitnodigingen of hebben we genoeg aan wat de wereld schenkt? Verlangen we wel naar Zijn komst of willen we eerst nog van alles meemaken op deze aarde? Zijn we ons ervan bewust dat het geheimenis van het huwelijk wijst op Christus’ relatie met Zijn gemeente, zoals Paulus schrijft in Ef.5:31,32? Begrijpen wij voldoende dat wie Hem liefhebben Zijn geboden bewaren? Zijn wij op zoek naar de oude paden, waarvan de profeet Jeremia mocht profeteren: ‘Gaat staan aan de wegen, en ziet en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg is, opdat gij die gaat en rust vindt voor uw ziel’ (Jer. 6:16). Het zijn alle onderwerpen die straks in de workshops nader uitgewerkt zullen worden, waarvan we hopen dat een ieder weer genoeg meekrijgt om er de komende tijd mee bezig te zijn en nu al geïnspireerd wordt om mee te denken en te spreken, wanneer men daaraan behoefte heeft. Dankbaarheid Het gebruik van het verzamelen en uitgieten van de gouden kruik met het water uit de Siloambron was zeer waarschijnlijk gebaseerd op de tekst uit Jes.12:2,3 waar we lezen: ‘Mijn sterkte en mijn psalm is de Here HERE, en Hij is mij tot heil geweest. Dan zult gij met vreugde water scheppen uit de bronnen des heils.’ Het Loofhuttenfeest was een feest van dankbaarheid. In Gods Woord wordt het ook het feest der inzameling genoemd en zelfs het feest van de Heer (Lev.23:39). Men moest in loofhutten wonen gedurende de zeven dagen die alles duurde, ‘opdat uw geslachten weten, dat Ik de Israëlieten in hutten heb doen wonen, toen Ik hen uit het land Egypte leidde: Ik ben de HERE, uw God,’ lezen we in Lev.23:43. De oogst was binnen en ook in het nieuwe land was men weer rijkelijk gezegend met allerlei natuurlijke gaven. Men dankte daarvoor en vroeg om nieuwe zegen voor het komende jaar. Zo keek men terug naar Gods leiding en zorg in de woestijn, maar ook naar Zijn hulp gedurende het afgelopen jaar. Daarbij mocht ook de arme en minder !5
bedeelde medemens niet vergeten worden: ‘Gij zult u verheugen op uw feest, gij met uw zoon en uw dochter, uw dienstknecht en uw dienstmaagd, met de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe, die binnen uw poorten wonen’ (Deut 16:14). Het zijn alle wijze lessen voor ons over wie het einde der eeuwen gekomen is, want is er iets dat ons ontbreekt? Dorst De Duitse schrijver van een uitgebreide Bijbelverklaring, Karl August Dächsel, schrijft: ‘De Joden waren gewoon op de laatste dag van het Loofhuttenfeest water te scheppen uit de naast de tempel gelegen bron, het uit te storten als voor het aangezicht van de Heere en er zichzelf mee te besprengen, waarmee zij te kennen gaven dat zij zo hun zonden weggespoeld wilden hebben.’ Toen Christus Zich oprichtte en riep dat wie dorst had tot Hem moest komen om te drinken, gaf Hij aan dat Hij Degene is door Wie de zonden vergeven worden aan hen die dorsten naar genade. Maar meer nog, ook zouden stromen van levend water uit zijn of haar binnenste gaan stromen als men in Hem geloofde, waarmee Hij wees op de Geest die men ontvangen zou. De Heer sprak letterlijk ‘gelijk de Schrift zegt’. Nu is er geen letterlijke Bijbeltekst waarin we dit vinden, maar eigenlijk spreekt het hele Oude Testament erover (zie ook Joh.5:39) en zijn er vele teksten waar de dorst naar God naar voren komt. We citeren er enkele: • ‘Gelijk een hinde die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God. Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God’ (Ps.42:1,2). • ‘O God, Gij zijt mijn God, U zoek ik, mijn ziel dorst naar U, mijn vlees smacht naar U, in een dor en dorstig land, zonder water’ (Ps.63:2). • ‘Zie, de dagen komen, luidt het woord van de Here HERE, dat Ik een honger in het land zal zenden. Geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar om de woorden des HEREN te horen’ (Amos 8:11). ‘Toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden’ (Gal.4:4) om aan de dorst naar genade en gerechtigheid te voldoen. Jezus stond in Jeruzalem op het tempelplein en wees naar Zichzelf, de gezondene (zoals ook Siloam ‘gezondene’ betekent), Die voor ons voldaan heeft aan het kruis. Hij ging vervullen wat Jesaja (49:9,10) mocht profeteren: ‘om tot de gevangenen te zeggen: Gaat uit! tot hen die in de duisternis zijn: Komt te voorschijn! Aan de wegen zullen zij weiden, op alle kale heuvels zal hun weide zijn; zij zullen hongeren noch dorsten, woestijngloed noch zonnesteek zal hen treffen, want hun Ontfermer zal hen leiden en hen voeren aan waterbronnen.’ Het was als in de woestijn, waar het water uit de rots kwam en Israël zich kon laven, waarvan apostel Paulus later de Korintiërs kon schrijven dat ‘allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus’ (1Kor.10:4). Nog altijd klinkt dezelfde oproep in het geestelijke Jeruzalem, de kerk van Christus, tot hen die binnen en buiten zijn om tot Hem te komen Die in staat is alle dorst te lessen. De Heer kon de Samaritaanse vrouw zeggen: ‘Zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven’ (Joh.4:14). We leven nog steeds in het genadetijdperk, dat allen die dorsten kunnen komen tot de Bron van het leven. Wij dienen daartoe te getuigen en Zijn navolgers te zijn. Zegt de Bijbel (Spr.10:11) niet: ‘De mond des rechtvaardigen is een bron van leven…’ Laten we de Heer vragen om degenen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid (Mat.5:6) op onze paden te brengen en geve Hij ons de woorden die Gods Geest kan gebruiken om hen in het hart te werken!
!6
Levend water Johannes voegt aan Christus’ oproep tot de dorstigen toe: ‘Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.’ Het water moest levend zijn, wat betekent dat het moest blijven stromen. Stilstaand water bederft en gaat stinken. God verweet Zijn volk dat men het stromende water niet waardeerde: ‘Mij, de bron van levend water, hebben zij verlaten, om zichzelf bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden,’ lezen we in Jer.2:13. Als we het hoofdstuk lezen, blijkt ermee bedoeld te worden dat Israël de afgoden achterna liep en lust had aan de dingen van de wereld. Men had Hem verlaten en was ongelovig geworden. Leven ook wij niet in een tijd waar de overgrote meerderheid van ons land God verlaat of al verlaten heeft en zichzelf gebroken bakken verkiest, waar zich alleen stinkend en ongezond water in bevindt? Loopt men niet de afgoden van vandaag achterna? Maar houdt zulks niet in dat wij des te meer moeten zoeken naar dat levende water en ons laten inspireren door Gods Geest? Dat zegt de Heer ons toch ook in het laatste hoofdstuk van Zijn Woord: ‘Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; en wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd’ (Opb.22:11). We moeten fris blijven en vruchtbaar, zoals stromend water fris is om te drinken en de aarde bevloeit om planten te doen groeien. Wanneer wij doen wat Gods geboden ons leren, dan geldt: ‘De HERE zal u voortdurend leiden, u in dorre streken verzadigen en uw gebeente krachtig maken; dan zult gij zijn als een besproeide hof en als een bron, waarvan het water niet teleurstelt’ (Jes.58:11). Het is Zijn Geest die dit in ons werkt: ‘ De Geest is het, die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven,’ spreekt de Heer (Joh.6:63). We kunnen dat levende water alleen produceren als we open blijven staan voor Zijn Woord en opdracht: ‘Dit is zijn gebod: dat wij geloven in de naam van zijn Zoon Jezus Christus en elkander liefhebben, gelijk Hij ons geboden heeft. En wie zijn geboden bewaart, blijft in Hem en Hij in hem. En hieraan onderkennen wij, dat Hij in ons blijft: aan de Geest, die Hij ons gegeven heeft’ (1Joh.3:23,24). De zevende dag Dat de zevende dag de ‘grote dag’ werd genoemd, was omdat dit de meest blijde dag van het feest was. Men noemde het wel de dag van het grote Hosanna. De Joodse priesters liepen op de zevende dag van het feest zevenmaal rond het altaar, verwijzend naar de zeven keren dat het oude volk rond de eerste stad van het beloofde land, Jericho, had gelopen en dat daarna de muren vielen en de stad kon worden ingenomen. Ook wij zijn op weg naar het beloofde land en hopen dat de dag spoedig komt dat de door de satan ommuurde wereld zal worden ingenomen, zijn navolgers verslagen en door de Heer de grote oogst zal zijn binnengehaald. Dat is de bijzondere reden waarom de zevende dag een ‘grote’ is. Wij christenen vieren het feest der loofhutten niet, omdat het wijst op die zevende dag van het mensdom op aarde; na zes keer duizend jaren van strijd en geween zal er een duizendjarig rijk komen waar Christus teruggekeerd is in deze wereld en Koning zal zijn over de ganse aarde. Dat is nog niet vervuld. Het ligt in de toekomst. Zacharia 14 spreekt van die tijd. We lezen eerst in vers 8 en 9: ‘Dan zullen te dien dage levende wateren uit Jeruzalem vlieten, (…) in de zomer zowel als in de winter zal dat geschieden. En de HERE zal koning worden over de gehele aarde; te dien dage zal de HERE de enige zijn, en Zijn naam de enige.’ En in vers 16: ‘Allen, die zijn overgebleven van al de volken, die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, zullen van jaar tot jaar heentrekken om zich neer te buigen voor de Koning, de HERE der heerscharen, en het Loofhuttenfeest te vieren.’ De overgeblevenen zijn zij die de grote verdrukking (Mat.24:21) hebben overleefd en zij zullen in het nieuwe duizendjarige rijk, vanuit alle delen van de vernieuwde aarde, optrekken naar de Koning van de gehele wereld, onze Heer Jezus! !7
Een grote dag Het is de zevende, grote dag van het Loofhuttenfeest als de Here spreekt. Dat is eerder voorgekomen. We lezen in Haggaï 2:2 over de 21ste dag van de zevende maand dat het woord des HEREN door de dienst van de profeet Haggaï kwam. Ook dit geschiedde dus op de zevende dag van het Loofhuttenfeest. Als we de profetie lezen, merken we op dat deze vertelt van de mooie toekomst die wacht. Eerst vraagt de Heer of de na de ballingschap opnieuw opgebouwde tempel vergeleken kon worden met het nog door Salomo gebouwde Godshuis: ‘Wie onder u is overgebleven, die dit huis in zijn vroegere heerlijkheid gezien heeft? Hoe ziet gij het nu? Is het niet, daarbij vergeleken, als niets in uw ogen?’ De kerk van vandaag haalt het niet bij vroegere tijden toen de kerk net gesticht was en er ‘op een dag 3000 zielen werden toegevoegd’ aan de gemeente (Hand.2:41). Toch zal de toekomstige tempel mooier zijn: ‘De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt de HERE der heerscharen.’ Waarom? Ook daarover geeft de Heer uitsluitsel: ‘Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HERE der heerscharen.’ Jezus komt namelijk terug op deze aarde en vervult Zijn kerk met Zijn aanwezigheid! Gods tempel zijn wij. ‘In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest, zoals Ef.2:21 en 22 leert. Apostel Petrus roept ons op: ‘laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus’ (1Petr.2:5). We vinden dus in de profeet Haggaï de voorzegging van onze toekomst met Christus Jezus, onze Bruidegom, die ons komt halen, als we maar voortdurend onze dorst lessen met Zijn Woord, Zijn geboden bewaren en het levende water blijven voortbrengen tot zegen van allen om ons heen, maar vooral tot eer van Zijn nooit volprezen Naam. Hij, die met de Vader en de Heilige Geest één Drieënig God is, Die toekomt lof en eer en aanbidding tot in alle eeuwigheid. Hij was Degene Die ons opriep tot Hem te komen om te drinken uit Zijn levensstromen op de zevende dag van het Loofhuttenfeest, de dag die alleen al groot is omdat deze ons verwijst naar Zijn rijk en Zijn toekomst waar we deel van mogen uitmaken als we volharden tot het einde! Jezus komt, Maranatha! Ik dank u voor uw aandacht en wens ons allen een gezegende dag. Utrecht, 30 mei 2015 H.F. Rijnders A.W. Berkhof (o.a. gebruik gemaakt van Alfred Edersheim, De Tempel, (de tempeldienst ten tijde van Jezus Christus))
!8
Bekeert u, Jezus komt! BEKERING, (ZICH) BEKEREN; BETEKENIS IN HET OUDE TESTAMENT In het Oude Testament is Samuël de eerste die oproept tot bekering. De situatie (beschreven in de hoofdstukken1 Sam. 4, 5 en 6) is als volgt: de ark is in handen gekomen v.d. Filistijnen maar wordt weer teruggezonden wegens de onheilen. De omstandigheden onder Gods volk worden eerder slechter dan beter. De Israëlieten worden nog steeds onderdrukt door de Filistijnen. In deze benarde omstandigheden zoekt Gods volk zijn toevlucht tot de Heer. We lezen in 1 Samuël 7: 1 – 6: 1 Toen kwamen de mannen van Kirjath-Jeárim, en haalden de ark des HEEREN op, en zij brachten ze in het huis van Abinadab, op den heuvel; en zij heiligden zijn zoon Eleazar, dat hij de ark des HEEREN bewaarde. 2 En het geschiedde, van dien dag af, dat de ark des Heeren te Kirjath-Jeárim bleef, en de dagen werden twintig jaren; en het ganse huis van Israël klaagde den HEERE achterna. 3 Toen sprak Samuël tot het ganse huis van Israël, zeggende: indien gijlieden u met uw ganse hart tot den HEERE bekeert, zo doet de vreemde goden uit het midden van u weg, ook de Astharoths; en richt uw hart tot den HEERE, en dient Hem alleen, zo zal Hij u uit de hand der Filistijnen rukken. 4 De kinderen Israël nu deden de Baäls en de Astharoths weg, en zij dienden den HEERE alleen. 5 Verder zeide Samuël: vergadert het ganse Israël naar Mizpa, en ik zal den HEERE voor u bidden. 6 En zij werden vergaderd te Mizpa, en zij schepten water, en goten het uit voor het aangezicht des HEREN; en zij vastten te dien dage, en zeiden aldaar: wij hebben tegen den HEERE gezondigd. Alzo richtte (onderwees) Samuël de kinderen Israëls te Mizpa. Gods volk zoekt in deze verdrukking uitkomst bij de Heer: 1 Sam. 7: 2 het ganse huis van Israël klaagde den HEERE achterna. Het is vooral Samuël, bij wie deze klachten terechtkomen. Wanneer dan de nood en het klagen hoog geklommen zijn, lezen wij: 1 Sam. 7: 3 Toen sprak Samuël tot het ganse huis van Israël, zeggende: indien gijlieden u met uw ganse hart tot den HEERE bekeert, zo doet de vreemde goden uit het midden van u weg, ook de Astharoths; en richt uw hart tot den HEERE, en dient Hem alleen, zo zal Hij u uit de hand der Filistijnen rukken. De oproep van Samuël vindt gehoor; Israël zuivert zich van de afgoden en begint God alléén te dienen: 1 Sam. 7: 4 De kinderen Israels nu deden de Baäls en de Astharoths weg, en zij dienden den HEERE alleen.
!9
Dit Schriftgedeelte laat ons de wezenlijke elementen van de bekering zien: 1. Tot bekering wordt opgeroepen tijdens een noodtoestand die veroorzaakt is door zonde tegen God. Deze noodtoestand kan, hier, verstaan worden als een uiting van Gods toorn. 2. Bekering heeft twee kanten: breken met de zonde en terugkeer naar God en Zijn dienst. Het een is niet mogelijk zonder het ander. Het eerste doen om het tweede; wie het tweede doet, moet het eerste doen. Het Hebreeuwse woord bekering heeft twee betekenissen: zich ergens van af wenden en zich ergens naar toe wenden. 3. De bekering is werkelijk bestaand (concreet). In 1 Sam. 7: 4 gaat het om een daadwerkelijke zichtbare daad: de verwijdering v.d. Baäls en Astaroths. De plek waar het heidense beeld of altaar stond, is nu leeg, i.p.v. de heidense leefwijze komt het in gehoorzaamheid onderhouden van de geboden v.d. Heer. 4. Het gaat in de bekering echter om meer dan het zichtbare, het uiterlijke. Samuël, de Schrift, vraagt bekering met het hele hart. Zonder de onzichtbare, innerlijke terugkeer tot de Heer verliezen alle uiterlijkheden hun waarde. 5. Bekering is een terugkeer uit een verkeerd leven tot het door God geopenbaarde goede leven met Hem en onder Hem een toewijding van het gehele leven aan God. 6. Bekering is een zaak die direct, meteen, moet plaatsvinden, als individu, dus persoonlijk, en als gehele volk. Bekering leidt tot een andere leefwijze; zich keren tot een nieuw leven in gehoorzaamheid. 7. Samuël verbindt met de bekering de belofte van Gods genade ‘zo zal Hij u uit de hand der Filistijnen rukken.’ 1 Sam. 7: 3. Dit is echter niet vanzelfsprekend. De genade van de Heer is niet iets wat men zou kunnen afdwingen: Amo. 5: 14, 15 Zoekt het goede, en niet het boze, opdat gij leeft; en alzo zal de HEERE, de God der heerscharen, met ulieden zijn, gelijk als gij zegt. Haat het boze, en hebt lief het goede, en bestelt het recht in de poort, misschien zal de HEERE, de God der heerscharen, aan Jozefs overblijfsel genadig zijn. Het ontvangen van genade is niet het eerste motief van de prediking tot bekering. De waarachtige reden tot bekering ligt in het besef dat men tegen God gezondigd heeft en dat men daarmee niet mag voortgaan. Bekering is in Israël steeds terugkeer tot Hem, bij Wie men eerst was en van Wie men zich afwendde. 8. Wie tot bekering oproept, is met zijn persoon geheel in de gebeurtenis van de anderen betrokken. Hij behoort bij hen, is één van hen, maakt en leeft hun bekering mee, geeft er leiding aan. Ook Samuël doet in alles mee en gaat hen voor in het uitspreken van de schuldbelijdenis en het uitgieten van het water. Hij is volkomen solidair met zijn volk en deelt in de gevolgen van de zonde. Samuël stelt zich op als middelaar tussen God en het volk en bidt voor hen. Vooral in dit gebed is hij één met hen en één van hen. 1 Sam. 7: 5, 6. Verder zeide Samuël: vergadert het ganse Israël naar Mizpa, en ik zal den HEERE voor u bidden. En zij werden vergaderd te Mizpa, en zij schepten water, en goten het uit voor het aangezicht des HEEREN; en zij vastten te dien dage, en zeiden aldaar: wij hebben tegen den HEERE gezondigd. Alzo richtte Samuël de kinderen Israëls te Mizpa.
!10
9. 1 Sam. 7: 6: water wordt uitgegoten; er wordt gevast; er wordt zondebelijdenis gedaan. In dit Schriftgedeelte zien wij bij de bekering ook een dag van boete, geheel gericht op het verkrijgen van genade. Deze dag van boete gaat niet aan de bekering vooraf, maar komt er uit voort als erkenning dat men geen recht heeft op Gods genade, met daarmee onlosmakelijk verbonden de belijdenis, dat men niet kan leven als Hij geen genade schenkt. Ook hier geldt weer dat in deze zaken, als zodanig, geen enkele waarde ligt, als het niet met het schenken van het gehele hart gepaard gaat (uitgieten van water Kla.2:19: beeld v.e. persoon die zich in smart en ellende uitstort voor de Heer). De latere profeten onder het Oude Testament stellen de eis tot bekering tevens met het oog op de nabij gekomen heilstijd van het koninkrijk Gods. Gods heilsbeloften gaan in vervulling! Een nieuwe tijd van heil breekt aan waarin de Heer Zélf de bekering zal schenken. Jer. 31: 31 - 34 Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE; Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. En zij zullen niet meer, een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, leren, zeggende: Kent den HEERE! want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE; want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven, en hunner zonden niet meer gedenken. Meer voorbeelden lezen we in: Kla. 5: 21; Hos. 14; Eze. 11: 19; 36: 25; Zac. 13: 1. BEKERING, (ZICH) BEKEREN; BETEKENIS IN HET NIEUWE TESTAMENT JOHANNES DE DOPER Johannes de Doper stelde de bekering in het centrum van zijn prediking. - Hij predikte de doop der bekering tot vergeving van zonden: Mar. 1: 3,4 De stem des roependen in de woestijn: bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht. Johannes was dopende in de woestijn, en predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden. - Hij sprak: Mat. 3: 2 Bekeert u; want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. - Hij riep op tot het voortbrengen van vruchten die aan de bekering beantwoorden: Mat. 3: 8 Brengt dan vruchten voort, der bekering waardig. - Hij onderscheidde zich van de Messias door te spreken: Mat. 3: 11 Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben [Hem] [na] te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen. Bewogen stelt Johannes de Doper dus de noodzakelijkheid van bekering van zijn volksgenoten op de voorgrond. Het motief is: het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen! Daarom kan deze bekering geen uitstel verdragen. Vanuit de verwachting ‘het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen’ dringt hij sterk aan op bekering. Blijft deze bekering namelijk uit dan rest slechts het verloren gaan in de komende toorn vanwege de zonden. Wie zich echter bekeert, zal deze toorn ontvlieden (Mat. 3: 7). Hetzelfde als de latere profeten onder het Oude Testament stelt Johannes de Doper de noodzakelijke eis tot bekering met het oog op het nabij gekomen zijn van het Koninkrijk !11
der hemelen. De oproep tot bekering is bij Johannes dus niet alléén: zich afwenden van een zondig leven, maar zéker: zich keren tot een nieuw leven in gehoorzaamheid in de verwachting van het komende heil. JEZUS CHRISTUS Mar. 1: 15 (Jezus) De tijd is vervuld, en het Koninkrijk Gods nabij gekomen; bekeert u, en gelooft, het Evangelie. Deze prediking, deze oproep tot bekering, stemt geheel overeen met die van Johannes de Doper. Toch is er een verschil. Jezus verkondigde niet alleen de zondevergeving maar was Zelf in Zijn kruisverdienste het offer en Middelaar. God de Vader zond Zijn eigen Zoon en gaf Hem over om te sterven aan het kruis ten behoeve van de zondige mensheid. Want: 2 Kor. 5: 19 God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende. Hun zonden niet toerekenende is God vergeeft (voorwaarden hiertoe zijn: spijt; oprechtheid des harten; heilig voornemen tot betering). Bekering werd daardoor geloven in Hem, zich omkeren, zich richten naar Hem en navolgen van Hem. De discipelen, die eerst Johannes volgden en daarna volgelingen van Jezus werden, hebben de prediking van Johannes op de juiste manier begrepen (Joh. 1: 35 ev.). Naast de zaken die over de oproep tot bekering van Johannes de Doper zijn vermeld kunnen wij bij de oproep tot bekering van Jezus Christus nog de volgende elementen toevoegen: - Bekering is voorwaarde voor het ingaan in het koninkrijk Gods. - Bekering valt samen met navolging van Jezus. Een christen tracht te leven naar de wil van de Vader, als beelddrager van de Zoon en waardige en waarachtige tempel van de Heilige Geest. - Jezus heeft Zijn discipelen betrokken in Zijn zending, door ook hun uit te zenden met de prediking der bekering: Mar. 6: 12 En uitgegaan zijnde, predikten zij, dat zij zich zouden bekeren. Luk. 24: 45 – 47 Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden. En zeide tot hen: Alzo is er geschreven, en alzo moest de Christus lijden, en van de doden opstaan ten derden dage. En in Zijn Naam gepredikt worden bekering en vergeving der zonden, onder alle volken, beginnende van Jeruzalem. In Mar. 6: 12 blijft deze prediking beperkt tot het Joodse volk, in Luk. 24 wordt zij uitgebreid tot alle volken. Joh. 3: 16, 17, 18 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Want God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordelen zou, maar opdat de wereld door Hem zou behouden worden. Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam des eniggeboren Zoons van God.
!12
DE EERSTE APOSTELEN Ook in de prediking van de eerste apostelen stond de oproep tot bekering op dezelfde wijze in het middelpunt van hun verkondiging als bij Johannes de Doper en Jezus Christus. Tot de mensen die onder de indruk waren geraakt van de prediking op het Pinksterfeest (stichting van de kerk van Jezus Christus) en vervolgens vroegen ‘wat zullen wij doen mannen broeders?’ klonk het antwoord: Han. 2: 37, 38, 39 En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: wat zullen wij doen mannen broeders? En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn, zo velen als er de Heere, onze God, toe roepen zal. Petrus herhaalt deze dringende oproep na de genezing van de verlamde: Han. 3: 19 Betert u dan, en bekeert u, opdat uw zonden mogen uitgewist worden; wanneer de tijden der verkoeling zullen gekomen zijn van het aangezicht des Heeren. Paulus neemt deze oproep over als hij in Lystre de heidenen verkondigt, dat zij zich van ‘deze ijdele dingen’ moeten bekeren tot de levende God: Han. 14: 15 En zeggende: Mannen, waarom doet gij deze dingen? Wij zijn ook mensen van gelijke bewegingen als gij, en verkondigen ulieden, dat gij u zoudt van deze ijdele [dingen] bekeren tot den levenden God, Die gemaakt heeft den hemel, en de aarde, en de zee, en al hetgeen in dezelve is; Van Paulus gekomen zijnde in Athéne op de Areópagus vinden wij opgetekend: Han. 17: 30 God dan, de tijden der onwetendheid overzien hebbende, verkondigt nu allen mensen alom, dat zij zich bekeren. We zien hier de oproep tot alle mensen om zich te bekeren.Er is niemand die deze bekering niet nodig heeft. Tegenover Agrippa zegt Paulus dat de Heer hem gezonden heeft tot de heidenen, om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en uit de macht van satan tot de levende God: Han. 26: 18 Om hun ogen te openen, en [hen] te bekeren van de duisternis tot het licht, en [van] de macht des satans tot God; opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in Mij. Het werk en de prediking van de apostelen waren onmiskenbaar gericht op de bekering, eerst van de Joden en daarna van Joden en heidenen. De bekering voert de heidenen uit de duisternis tot het licht van de kennis van de levende God. Zij bevrijdt hen uit de macht van de satan en brengt hen onder God. De heiden breekt met de afgoderij en de heidense leefwijze om de levende en waarachtige God te gaan dienen overeenkomstig Zijn geboden. In het Nieuwe Testament krijgt de oproep tot bekering een duidelijk christocentrisch (Jezus Christus centraal) karakter; de bekering wordt onlosmakelijk verbonden met het geloof in en de bekering tot de gekruisigde en opgestane Christus. Han. 5: 30, 31 De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, Welken gij omgebracht hebt, hangende Hem aan het hout. Deze heeft God door Zijn rechterhand verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om Israël te geven bekering en vergeving der zonden. Han. 9: 35 zij zagen hem allen, die te Lydda en Sarona woonden, dewelke zich bekeerden tot den Heere. !13
Han. 11: 21 de hand des Heeren was met hen; en een groot getal geloofde, en bekeerde zich tot den Heere. Bekering houdt in het zich afkeren van de vreemde goden, een radicale breuk met de zonden en zich richten, zich wenden tot God. Dit betekent dat men zijn denkrichting en zijn levenshouding verandert. Het komen tot andere gedachten, het verkrijgen van een andere gezindheid van het hart. Een bekering is innerlijk. Het gaat om een innerlijke omkeer en vernieuwing van hart en levenswandel. Een inwendige verandering van gezindheid gepaard gaande met spijt (met afschuw over vorige zonden) en boetevaardigheid. Men moet het evangelie geloven, dat is de blijde boodschap van verzoening met God, door het offer van Zijn Zoon. Er is ook een uiterlijke kant. Men moet de vreemde goden wegdoen. In het mensenleven moet zichtbaar worden, dat men zich bekeerd (omgekeerd) heeft. Het afsterven van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens (Rom. 6: 6). Mat. 3: 8 Brengt dan vruchten voort, der bekering waardig houdt in dat in iemands levenswandel zichtbaar is dat hij/zij zich daadwerkelijk bekeerd heeft (Luk. 3: 10 –14). Een oproep tot bekering is dus een positieve oproep tot het breken met de zonden om vervolgens onder belijdenis van zonden terug te keren tot God en het hart volkomen te richten op de Heer, opdat Hij vanuit Zijn volheid zal/kan schenken. De bekering bestaat in het doen van die besliste keuze tussen God en de zonde, waarbij ons verstand, onze zin, onze wil en ons gedrag zodanig veranderd worden, dat wij niet meer de wereld en de zonde, maar alleen God willen dienen en in heilige wandel met en voor Hem leven (Efe. 4: 23, 24; 5: 8). Het gaat om toetreding tot het van Godswege geschonken heil en het nieuwe leven door de Geest. Daarom is deze bekering noodzakelijk en omvat de hele mens, dringt diep door in zijn hele leven, in zijn totale wezen. Jezus Christus wordt het middelpunt van zijn bestaan: Gal. 2: 20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, [doch] niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. ‘Christus leeft in mij’; ik geloof in Hem en ga verlangend uitzien naar Zijn komst. Voor mijn doen en laten, voor mijn handel en wandel zijn Jezus, Zijn leven en Zijn woorden richtsnoer. Niet uit dwang maar uit vrijwillige wederliefde. De Heilige Geest helpt mij om in vrijwillige gehoorzaamheid te leven. De bekering laat mij binnengaan in de nieuwe wereld van de genade Gods in Christus Jezus. Bekering is zeker geen éénmalige zaak maar is in feite een voortdurend doortrekken van de eerste bekering tot in het leven van elke dag. Als het ware een ‘dagelijkse’ bekering met de Goddelijke eis van heiligmaking voor ogen. Ons leven, onze levenshouding, het gehele leven dient namelijk te beantwoorden aan de Goddelijke eis, aan de koninklijke wet: 1 Pet. 1: 16 Daarom dat er geschreven is: Zijt heilig, want Ik ben heilig. !14
Mar. 12: 29, 30, 31 Jezus: Het eerste van al de geboden is: Hoor, Israël! de Heere, onze God, is een enig Heere. En gij zult den Heere, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht. Dit is het eerste gebod. En het tweede aan dit gelijk, is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Er is geen ander gebod, groter dan deze. 1. ‘uit geheel uw hart’: het hart in geestelijke zin is het meest innerlijke, centrale orgaan v.h. geestelijke leven, het geestelijke centrum waaruit het geestelijke leven uit gaat: Spr. 4: 23 Behoedt uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen des levens. De uitgang des levens is de bron, oorsprong van het leven, waar het geestelijk leven uit gaat. Het hart is de plek die God in wil nemen, waar Hij wil wonen (Joh. 14: 15 – 23). Wij mensen moeten uit heel ons hart Hem liefhebben, belijden en navolgen. Dit is de opdracht tot discipelschap, te leren dat we nederig dienen te zijn en zachtmoedig. Onze affectie (aanhankelijkheid) dient op Hem gericht te zijn. Als we Hem liefhebben, bewaren we Zijn geboden. We zijn dienstbaar. De schat in het hart is de liefde. De bron van alles is de liefde. 2. 'uit geheel uw ziel': de ziel is het meest persoonlijke ‘zelf ‘ van de mens. In de Hebreeuwse taal vinden wij hierover een aanduiding die wijst op de daden en inspanningen van de mens. Wij moeten bereid zijn er moeite voor te doen. Ons er voor willen inspannen; er tijd voor vrij willen maken. 3. 'uit geheel uw verstand': Spr. 1: 18 De vreze des Heren is het begin der kennis; de dwazen verachten wijsheid en tucht. Bij verstand denken we aan wijsheid en kennis. Dat wil dus zeggen kennis van de Heer Zélf, Zijn werk, de heilsfeiten, van de leer, Bijbelkennis. Blijven lezen in Gods Woord en deelnemen aan de godsdienstoefeningen is voorwaarde. 4. 'uit geheel uw kracht': de instructie om te leven als christen. Ons ethisch handelen, ons praktisch leven is gegrond op het richtsnoer, zoals we dat ontvangen hebben in Gods Woord. Onze kracht is van nature klein, maar de ondersteuning krijgen we, door te bidden en waakzaam te zijn, van de Geest van God. 5. 'uw naaste liefhebben als uzelf': van nature zijn we al erg op ons zelf gesteld. We staan als eerste klaar om onszelf te vergeven. Zelfzucht en egoïsme zitten ingebakken in ons bestaan. Zoals we met ons zelf omgaan, zullen we moeten omgaan met onze naaste. Jezus leert in Mat. 7: 12 Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus: want dit is de wet en de profeten. Dit is de positieve wijze van het eraan ontleende bekende spreekwoord: doen aan anderen, wat jij(u) wilt dat anderen jou(u) doen. Dit betekent dat we ons in anderen moeten verdiepen. Als we van mensen houden, leren we hun noden en verwachtingen te doorzien, zoals ook God ons doorziet en geeft wat wij nodig hebben.
!15
BEKERING VAN DODE WERKEN In Hebr. 6: 1-3 lezen we: Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God, van een leer van dopen en van oplegging der handen, van opstanding der doden en van een eeuwig oordeel; en dat zullen wij doen, indien God het vergunt. Als we dit goed tot ons laten doordringen staat er dat het eerste geloofsonderwijs, het fundament zelfs, bestaat uit de volgende punten: 1. de bekering van dode werken 2. het geloof in God 3. de leer van dopen 4. de leer van oplegging der handen 5. de leer van de opstanding der doden 6. de leer van een eeuwig (laatste) oordeel De eerste twee punten staan in nauw verband met elkaar. Door het geloof in God bekeren we ons van dode werken. Onder ongelovigen heerst veelal de opvatting, dat als een mens 'goed leeft' en er toch een God is, dat alles dan wel terecht zal komen. Men moet zich houden aan de tien geboden en dat is het dan wel. Hieruit spreekt de gedachte dat mensen gerechtvaardigd worden door hun werken. Ook onder christenen leeft dit idee. De Hervorming aan het begin van het zesde tijdvak in de kerkgeschiedenis is met name rond de rechtvaardiging uit het geloof gevoerd. In de kerk van die tijd was het niet ongebruikelijk dat je de zonden vergeven kreeg door een flinke geldsom (aflaat) te betalen en allerlei werken golden als een stap in de goede richting van de hemel. Niets is minder waar. De Bijbel leert dit volstrekt niet: Rom. 3: 24 En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is; Psa. 14: 2, 3 De Here ziet neder uit de hemel op de mensenkinderen, om te zien, of er een verstandig is, een, die God zoekt. Allen zijn zij afgeweken, tezamen ontaard; er is niemand die goed doet, zelfs niet een. Dat geldt dus voor alle mensen, ook zij, die geloven. Er is niemand die goed doet. Dat komt, omdat we allen van nature zondaars zijn en de innerlijke neiging hebben telkens te zondigen. De eerste acht hoofdstukken van de Romeinenbrief behandelen dit onderwerp. Lees ook Rom. 3: 9-20 en 7: 14-24. Uitsluitend door het geloof in en het aannemen van het plaatsvervangend offer van de Here Jezus, die onze straf gedragen heeft worden we gerechtvaardigd en kinderen Gods. Zijn bloed reinigt ons van de zonde; enkel en alleen daardoor ontvangen wij volledige vergeving. Zij die de kruisverdienste van Christus niet aannemen, blijven strafwaardig en vinden geen genade in de ogen van God. Al hun goede daden leveren niets op: Hebr. 11: 6 maar zonder geloof is het onmogelijk [Hem] welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken. Rom.8: 8 zij, die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen. De Heer zegt zijn volgelingen iets dergelijks in Luk. 6: 32-34 (vgl. Mat. 5: 43-47). Wat de heidenen aan goeds doen, doen zij voor zichzelf. God vraagt de gelovigen Hem gehoorzaam te zijn en Zijn geboden te bewaren. We doen het voor Hem, Die ons heeft liefgehad, toen wij nog zondaars waren (Rom. 5: 8). Uit het bovenstaande mag duidelijk zijn dat alle werken en mensendaden er niets toe doen, als ze niet met geloof gepaard gaan. Daarom spreekt de schrijver van de Hebreeënbrief over dode werken. Werken die tot de eeuwige dood leiden. Men moet zich daarvan bekeren. !16
Han. 2: 38 Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn, zo velen als er de Heere, onze God, toe roepen zal. Het is dus niet voldoende, dat wij kennis van de Bijbel hebben en hetgeen voor onze zaligheid is geschied. Want hetgeen voor ons heeft plaatsgevonden, moet ook in ons gewerkt worden door de sacramenten, die Jezus Christus heeft ingesteld als gevolg van Zijn verdiensten, opdat de zondaar, bekeerd zijnde, een nieuw leven in Christus deelachtig wordt en blijft. Een sacrament is een uiterlijk, zichtbaar teken waarin en waardoor God ons, innerlijke, geestelijke genade, van onschatbare waarde, schenkt, door Christus ingesteld als een middel, waardoor wij de genade ontvangen en als onderpand om ons dezelve te verzekeren. Een sacrament is teken en zegel van Gods liefde en trouw waardoor de Heer Zijn zegeningen, onzichtbare hemelse goederen, wil uitdelen tot zegen/leven. In de sacramenten van Heilige Waterdoop, Heilige Verzegeling (de beide dopen) en het Heilig Avondmaal is het verlossingswerk van Christus, door zijn komst in nederigheid en alverzoenend sterven verborgen. 1. De Heilige Doop met water. Wedergeboorte, reiniging v.d. erfzonde, opneming in genadeverbond. Geeft ons aandeel in de dood en opstanding van Jezus Christus. 2. Het Heilig Avondmaal. Onderhoud van geestelijk leven dat door de Heilige Waterdoop wordt geschonken en de verzekering van de vergiffenis van onze zonden. 3. De Doop met vuur of de Heilige Geest, de Heilige Verzegeling het onderpand van onze erfenis. De gaven van de H.Geest zijn het zegel en de vrucht van de handoplegging door een apostel. We zien in de Bijbel de werking van de H.Geest hierin openbaar worden. BEKEER U
JEZUS KOMT
VERWACHTING EN VERLANGEN
2 Pet. 3: 9 De Heere vertraagt de belofte niet (gelijk enigen [dat] traagheid achten), maar is lankmoedig over ons, niet willende, dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen. ‘Christus leeft in mij’; ik geloof in Hem en ga verlangend uitzien naar Zijn komst. Ook vandaag wordt de noodzakelijke eis tot bekering gesteld met het oog op de tekenen der tijden waarin wij de naderende voetstappen van de komende Bruidegom herkennen. Gods heilsbeloften gaan in vervulling! Een nieuwe tijd van heil breekt aan: Jezus komt! Haarlem, evangelist J.L.M. Straetemans. Bronnen: De Bijbel in Statenvertaling en NBG-vertaling. A.W.Berkhof Over de bekering van dode werken. Bosch & Keuning Encyclopedie van het Oude en Nieuwe Testament. J.H.Kok Christelijke encyclopedie. F.J.Pop Bijbelse woorden en hun geheim. H.F.Rijnders Diverse notities. F.W.Schwartz Het Boek voor onze Tijd; 100 Stellingen.
!17
Bekeert u, Jezus komt! De oude paden Zo zegt de HEERE: Staat op de wegen, en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel; maar zij zeggen: Wij zullen daarin niet wandelen. Jer.6:16 Over de oude paden wordt nog wel eens gesproken zeker onder ons als gelovigen. De gedachtegang wat de oude paden zijn, lopen sterk uiteen. De één spreekt, dat is de wet, die via Mozes is ontvangen, en de ander spreekt in de ruimste zin van het woord, dat is de gehele Bijbel van kaft tot kaft. U ziet dat hier heel wat ruimte in zit. Om zomaar een Bijbeltekst te gebruiken en die in de ruimste zin van het woord te gebruiken kan gevaarlijk zijn en het doel of de glans van zo’n tekst kan er door verkleind worden. We zijn dus genoodzaakt om ons als mensen te verdiepen in de Bijbelpassage. De toestand van het volk, koning, priester of profeet is dan in zo’n Bijbelpassage van wezenlijk belang. Zo zijn ook de woorden “de oude paden” van belang. Wanneer zijn ze gesproken en tot wie en wie heeft ze gesproken. Wanneer zijn ze gesproken? De profeet Jeremia leefde in de zevende eeuw voor Christus ten tijde van koning Josia, Jojakim en Sedekia . Jer.1: 1-3. Vermoedelijk is de vraag naar de oude paden in de tijd van koning Josia gesproken. Deze koning was acht jaar oud toen hij het koningschap ontving en heeft 31 jaar geregeerd en naar de belofte van de Heer is koning Josia in vrede gestorven en heeft hij het onheil over de stad Jeruzalem en het volk niet meegemaakt. Ten tijde van koning Josia en Jeremia was het volk, priester en profeet diep gezonken tot afgoderij en overspel. “Doch gij hebt ontucht gepleegd met vele minnaars!” lezen we in Jer.3:1. “De priesters zeiden niet: Waar is de HERE; en zij die zich met de wet bezighouden, wilde Mij niet kennen; de herders werden van Mij afvallig; de profeten profeteerden door Baal en liepen hen die geen baat brengen, achterna”.Jer.2:8 In hoofdstuk 3 vanaf het zesde vers wordt de Afkerigheid van Israël benoemd en zo ook haar Trouweloze zuster Juda. Ondanks dat de Here zowel Israël en Juda genade en vergeving wil schenken, indien zij erkennen wil dat zij ongerechtigheid heeft bedreven en bekennen wil dat zij afgevallen is van de rechte wegen, paden. Jer.3:12-13. Jeremia was jong toen hij door de Heer geroepen werd. Jer.1:4-10. En hij kwam uit een priesterlijk geslacht, zijn naam betekend: ‘Door God verhoogd’. In het elfde vers wordt Jeremia een amandeltwijg getoond. De amandelboom is de eerste boom die bloeit. Met de bloei wordt ook gevoeld dat de kracht van de zon toeneemt en de dagen langer worden. Amandelbloesem is dus een beeld van nieuw leven. Het Hebreeuwse woord voor amandel is shaked. Dit woord betekent in het Nederlands niet alleen amandel, maar ook waken. Nadat Jeremia bevestigt: “Ik zie een amandeltwijg”, antwoordt de Heer: “Gij hebt goed gezien, want Ik waak over mijn woord om dat te doen”. Jer.1:12. En het oordeel wordt voorzegd en Zijn woord zal niet ledig wederkeren.
!18
In 2 Kron.34 lezen we dat koning Josia vanaf zijn zestiende jaar, na acht jaar regeren, de God van zijn vader David begon te zoeken en vanaf twintig jaar, na twaalf jaar regeren, begon om Juda en Jeruzalem te reinigen van de afgodendiensten. Op de leeftijd van 26 jaar, na 18 jaar regeren, beval hij om de bouwvallige gedeelten van de tempel te herstellen. 2 Kon.22:3-5. Bij de herstelwerkzaamheden werd het wetboek gevonden, door Mozes gegeven. 2 Kon.22:8; 2 Kron.34:14. Verder beschrijft 2 Kron.34 dat koning Josia het wetboek voorlas ten aanhoren van een ieder. In Jer.25:3 lezen we dat Jeremia profeteerde vanaf het dertiende jaar van koning Josia, dus ruim voordat het wetboek van Mozes gevonden was. Als Jeremia profeteert over de oude paden en oproept om terug te keren naar de goede weg, zodat er weer rust wordt gevonden voor de zielen, antwoordt het volk: “wij willen niet”. Alle wachters en profeten die voor Jeremia gezonden waren en de bazuin hadden geblazen tot oproep van bekering tot de wet zijn afgewezen en zij spraken: “wij willen niet luisteren”. Jer.6:19 vertelt ons: “want zij luisteren niet naar mijn woorden, en mijn wet verwerpen zij”. Als Jeremia profeteert over de oude paden in zijn dagen verwijst hij dus naar de wet die God heeft gegeven aan Mozes en David, de man naar Gods hart. In 2 Kron.17:3-4 en 6 lezen we: “De HERE was met Josafat, want hij bewandelde de oude paden van zijn vader David; hij zocht de Baäls niet, maar de God van zijn vader; hij wandelde naar Diens geboden en deed niet zoals Israel”.vers 6 “Met een moedig hart bewandelde hij de wegen des HEREN” De bede die David opzendt in Ps.25:4 “HERE, maak mij uw wegen bekend, leer mij uw paden,leid mij in uw waarheid en leer mij”, staat haaks op de tijd van Jeremia. In deze dagen was het volk wel de Heer vergeten en Zijn geboden. Jer.18:15 “Nochtans heeft mijn volk Mij vergeten; voor wat onwezenlijk is, ontsteken zij offers; zo zijn zij gestruikeld op hun wegen, de oude paden, door te gaan op de paden van een ongebaande weg”. Als de oproep klinkt, “Zo zegt de HEERE: Staat op de wegen, en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel” dat we dan gehoor geven en onze eigen wegen en gedachten zullen verlaten. Hoe vertalen we dan deze woorden naar het heden om terug te keren naar de goede weg, om daarin te wandelen, zodat het de Heer zal behagen? De vier workshops verwijzen naar de verbondenheid met het levende water Christus. Als de vraag klinkt: ‘vraag naar de oude paden’ dan zijn we misschien wel verdwaald en maken wij als mensen naar eigen inzicht maar het beste ervan. Bij de vraag keer terug naar de oude paden, moeten we opzoek gaan wat we nu misschien verloren zijn. In Opb.2:1-7 lezen we van de gemeente Efeze (betekend verlangen, verwachting) De Heer prijst hun werken en hun inspanning. En plotseling klinkt er een vermanende stem ‘Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe weder uw eerste werken’. Het zou teveel zijn om de zeven brieven te beschrijven en uit te werken, laten we daarom blijven bij de eerste liefde van de eerst gemeente.
!19
In Hand. 2:41-47 wordt ons de eerste gemeente beschreven als een groeiende gemeente, de Heere voegde dagelijks toe aan de kring die behouden werden. De vraag zal niet zijn door Wie, maar waardoor werden zij behouden? In Matth. 28:19-20 lezen we over het zendingbevel, de doop in de Driemaal Heilige Naam en het leren/onderhouden wat Christus aan Zijn apostelen bevolen had. In de eerste gemeente Hand.2 staat duidelijk vermeld ze bleven volharden in het onderwijs der apostelen, in het breken van het brood, eendrachtig in de gebeden. Kortom ze waren allen in de eerste liefde en het werd zichtbaar, ze stonde in de gunst bij het gehele volk. Hoe zichtbaar zijn wij nu christenen? Zijn onze buren, collega’s, familie en vrienden te spreken over ons? Stralen wij het licht uit, zijn we een kandelaar? De laatste brief aan de gemeente Laodicea een tijdperk waarin wij leven, heeft een aantal kenmerken, lauw en traag, noch heet of koud, arm, blind en naakt. De Heer nodigt uit om tot Hem te komen voor ogenzalf om weer duidelijk te kunnen zien. Wat een droevig beeld nemen we hier waar, ook de tijd waarin we nu leven. Hoeveel mensen zijn er daadwerkelijk bekeerd, hoeveel willen wandelen naar Gods geboden, hoeveel nemen nog de uitnodiging van de Heer aan? De vraag van Jeremia is nog even actueel als toen, vraag naar de oude paden, wandel daarin, vindt rust voor uw ziel. We moeten meer opzoek gaan naar eenheid (Joh.17) Weer gezamenlijk verlangen naar Zijn liefde en Wederkomst, terug naar de geestelijke wet en getuigenis. En eenmaal teruggekeerd, zal de kandelaar haar volle licht laten schijnen. Dan zal aanschouwt kunnen worden het licht of het geestelijk leven van de gemeente. En hoe behoort de gemeente te stralen als een Kandelaar? 1. De Kerk moet zijn een licht op aarde [Luk. 11:33]; zij moet het licht van het Hemelse leven, door de Heer in haar ontstoken, overal doen schijnen. Hoe de Kerk dit licht in de loop der eeuwen zou bewaren en doen uitstralen, liet de Heer aan Johannes weten door de voorstelling van de zeven kandelaren: een kandelaar is immers de drager van het licht, en de kandelaar met zeven armen, die in de tabernakel stond en door de Hogepriester steeds brandende gehouden moest worden, had ook deze zinnebeeldige betekenis van het licht dat God in het midden van Zijn volk zou doen schijnen. Maar is de Kerk hier op aarde een licht? 2. Ze is het boek of de rol, beschreven niet met inkt, maar door de Geest van de levende God [2Kor. 3:2,3]. De Kerk van Christus is hier op aarde de draagster en bewaarster van Gods geheimenissen [1Kor. 4:1] en moet Zijn raad aan de volken verkondigen en Zijn geheimen openbaren. Nadat dus de Heer aan Johannes in de zeven kandelaren had geopenbaard hoe het in de Kerk met het licht of Goddelijk leven zou gaan, en Hij daartoe alle zeven tijdperken als met Hem doorwandeld had tot aan het heerlijk einde, het toekomstige rijk van de Heerlijkheid, voerde Hij hem weer terug, om hem nu te laten zien hoe het door de zeven tijden heen met de leer zou gaan. Hierop zag Johannes het boek met zeven zegels, dat niemand waardig was te openen [Opb. 5:1-5] dan het Lam dat geslacht was: en hij zag de zegels één voor één breken en elk verbroken zegel ontsloot een deel van het boek en maakte openbaar welke waarheden en raadsbesluiten de Heer van de gemeente in elk van de zeven tijdperken door Zijn dienaren in de kerken aan de wereld zou openbaren en verkondigen. Is zo de Kerk een licht en een boek, 3. ze is ook een strijdend leger [Efe. 6:10-17]. De gemeente van God heeft hier op aarde vele en velerlei vijanden: die wonen in haar eigen hart, nestelen zich heimelijk in de Kerk, of vallen haar openlijk met vereende krachten aan; ze moeten bestreden en overwonnen !20
worden, willen we de kroon verkrijgen die de Heer ons bereid heeft. Ook de aanstaande worstelingen van de Kerk zou Johannes aanschouwen. Daarom voerde de Heer hem, toen Hij aan het einde van het zevende zegel weer tot aan het rijk van de Heerlijkheid was gekomen, opnieuw naar het begin terug, om hem te laten zien welke vijanden zouden opstaan, en hoe de Kerk alle eeuwen door zou strijden en uiteindelijk overwinnen. Johannes zag daarop, dat de zeven engelen ieder een bazuin ontvingen, als om de strijders van God ten strijde te roepen. Voor elk van de zeven tijdperken werd een bazuin geblazen; elk bazuingeluid had zijn eigen uitwerking, want elk tijdvak van de Kerk heeft ook zijn bijzondere strijd. Maar is de Kerk hier op aarde een licht, een boek en een strijdend leger, tenslotte 4. is ze ook een huisgezin [2Tim.2:20-21], een samenleving van broeders en zusters, kinderen, door de H. Geest geboren uit God. Die kinderen zijn vaak echt ongehoorzame, eigenzinnige en ruziezoekende kinderen, die hun Hemelse Vader veel moeite en leed bezorgen en Hem telkens dwingen de roede op te heffen en hen Zijn toorn te laten voelen. Ook doen Zijn vijanden, de wereld, te midden waarvan ze leven, dit huisgezin zoveel geweld aan dat Hij in straffende gerechtigheid tussenbeide moet komen om de Zijnen uit de macht van de slechten te verlossen en Zijn tegenstanders te laten weten dat hij God is. Daarom moet Hij van tijd tot tijd Zijn toorn over de Kerk en over de wereld uitstorten, tot zuivering van Zijn gemeente en zo mogelijk tot bekering of anders tot uitroeiing van Zijn vijanden. Hoe en met welk gevolg dit gebeuren zou in de loop der eeuwen, liet de Heer aan Johannes zien in de oordelen die in elk van de zeven tijdvakken de Kerk en de wereld zouden treffen. En nu zag Johannes weer vanaf het begin van de christelijke Kerk hoe de zeven engelen, met de gouden fiolen, die vol waren van de toorn van God, Die in alle eeuwigheid leeft (15:7), in ieder tijdvak één fiool uitgoten op de aarde. Toen de zevende fiool was uitgegoten, zag Johannes zich in de geest opnieuw aan de ingang van het rijk van de Heerlijkheid geplaatst, maar nu niet om nog eens terug te keren, maar om die eindelijk binnen te gaan, het Halleluja van de verlosten te vernemen, de volkomen overwinning van Christus en de Zijnen te aanschouwen, en in zalige ontroering rond te gaan in de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarin gerechtigheid woont, om daar in blijde verrukking te aanbidden en met de Geest en de Bruid (gemeente) uit het diepst van zijn ziel te zeggen: Amen! ja, kom Here Jezus!
Bronnen: De Bijbel in Statenvertaling en NBG-vertaling. F.W.Schwartz Het Boek voor onze Tijd. Amersfoort mei 2015. Herder R. van Kommer.
!21
‘Uitnodiging van de HEER’ Inleiding Uitnodigingen komen op vele manieren tot ons. We kunnen mondeling uitgenodigd worden voor een feest: “Kom je ook op mijn feest?” of we kunnen papieren uitnodiging ontvangen. Wij krijgen dan per post of tegenwoordig per e-mail of facebook een uitnodiging voor een bruiloft, een geboortefeest of een jubileumfeest. Er zijn dus vele uitnodigingen in omloop. Dit zelfde geldt voor ons geloofsleven. De HEERE God stuurt ons vele uitnodigingen. Hij wijst ons met deze uitnodigingen op Zijn aanwezigheid en Zijn verlangen om deelgenoot te worden van ons leven. De Here Jezus wijdt zelfs een gelijkenis aan de uitnodigingen van de Heer. In Lukas 14: 15 – 24 lezen wij de gelijkenis van het grote avondmaal. De gelijkenis handelt over een mens die een groot avondmaal houdt voor genodigden. Maar vele van deze genodigden aanvaardden de uitnodiging niet. Deze genodigden hadden “iets beters te doen” dan in te gaan op deze uitnodiging en aanwezig te zijn op het grote avondmaal. We begrijpen dat de gelijkenis een voorbeeld is van een uitnodiging van de HEERE God aan ons. De gelijkenis laat ons zien hoe wij zullen omgaan met de uitnodigingen van de Heer en hoe wij beter niet zullen reageren op Zijn uitnodigingen. Op de volgende bladzijden vindt u enkele voorbeelden van uitnodigingen en daarbij steeds de dezelfde vragen. 1. Kunt u iets vertellen over deze uitnodiging van de Heer? Bijvoorbeeld: Tot wie is deze uitnodiging gericht. Waarvoor worden de genodigden eigenlijk uitgenodigd? En misschien kunt u nog meer vertellen over deze uitnodiging. 2. Indien deze uitnodiging ook voor u is, heeft u deze uitnodiging al aangenomen? 3. Zijn er voorwaarden verbonden aan deze uitnodiging? 4. Is er een volgorde of chronologie in de uitnodigingen van de Heer? Maar eerst een openingsvraag: Welke uitnodigingen van de Heer kent u?
!22
Verschillende uitnodigingen De Bijbel toont ons verschillende uitnodigingen en deze ook nog een verschillend van karakter. Zo komt de Bijbel tot ons met een algemene uitnodiging, met een persoonlijke uitnodiging, met een uitnodiging tot de bruiloft, en over al deze uitnodigingen met een bemoedigende uitnodiging. Dit zijn al 4 uitnodigingen en waarschijnlijk kunt u er nog meer vinden als u de Bijbel er op na zoekt. Wat is het toch geweldig, dat de Heer ons op zovele manieren uitnodigt tot Zijn liefde en genade. Wat is het toch geweldig dat de Heer ons deelgenoot wil maken van Zijn vele geestelijke rijkdommen. Zouden wij dan niet ingaan op de uitnodigingen van de Heer? Behandeling van de uitnodigingen Wij willen de genoemde uitnodigingen met u doornemen aan de hand van enkele vragen. Uitnodiging 1: een algemene uitnodiging Jesaja 55: 1 O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk!
Openbaring 22: 17 En de Geest en de Bruid zeggen: Kom! En die het hoort, zegge: Kom! En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet. Bijbehorende vragen: 1. Kunt u iets vertellen over deze uitnodiging van de Heer? Bijvoorbeeld: Tot wie is deze uitnodiging gericht. Waarvoor worden de genodigden eigenlijk uitgenodigd? En misschien kunt u nog meer vertellen over deze uitnodiging. 2. Indien deze uitnodiging ook voor u is, heeft u deze uitnodiging al aangenomen? 3. Zijn er voorwaarden verbonden aan deze uitnodiging?
!23
Uitnodiging 2: een persoonlijke uitnodiging Lukas 19: 5 En als Jezus aan die plaats kwam, opwaarts ziende, zag Hij hem, en zeide tot hem: Zacheüs! haast u, en kom af; want Ik moet heden in uw huis blijven. Lukas 19: 10 Want de Zoon des mensen is gekomen, om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was Openbaring 3: 20 Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij. Bijbehorende vragen: 1. Kunt u iets vertellen over deze uitnodiging van de Heer? Bijvoorbeeld: Tot wie is deze uitnodiging gericht. Waarvoor worden de genodigden eigenlijk uitgenodigd? En misschien kunt u nog meer vertellen over deze uitnodiging. 2. Indien deze uitnodiging ook voor u is, heeft u deze uitnodiging al aangenomen? 3. Zijn er voorwaarden verbonden aan deze uitnodiging?
Uitnodiging 3: een uitnodiging tot de bruiloft Openbaring 19: 9 En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zijn zij, die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft des Lams. En hij zeide tot mij: Deze zijn de waarachtige woorden Gods. Mattheüs 25: 6 En ter middernacht geschiedde een geroep: Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet! Bijbehorende vragen: 1. Kunt u iets vertellen over deze uitnodiging van de Heer? Bijvoorbeeld: Tot wie is deze uitnodiging gericht. Waarvoor worden de genodigden eigenlijk uitgenodigd? En misschien kunt u nog meer vertellen over deze uitnodiging. 2. Indien deze uitnodiging ook voor u is, heeft u deze uitnodiging al aangenomen? 3. Zijn er voorwaarden verbonden aan deze uitnodiging? !24
Uitnodiging 4: een bemoedigende uitnodiging tot het juk van Christus en Zijn Koninkrijk. Lukas 12: 31,32 Maar zoekt het Koninkrijk Gods, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. Vreest niet, gij klein kuddeken, want het is uws Vaders welbehagen, ulieden het Koninkrijk te geven. Mattheüs 11: 28 – 30 Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen. Want Mijn juk is zacht, en Mijn last is licht. 1 Petrus 5: 7 Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u. Bijbehorende vragen: 1. Kunt u iets vertellen over deze uitnodiging van de Heer? Bijvoorbeeld: Tot wie is deze uitnodiging gericht. Waarvoor worden de genodigden eigenlijk uitgenodigd? En misschien kunt u nog meer vertellen over deze uitnodiging. 2. Indien deze uitnodiging ook voor u is, heeft u deze uitnodiging al aangenomen? 3. Zijn er voorwaarden verbonden aan deze uitnodiging? Steeds weer dezelfde vragen! Steeds komen weer dezelfde vragen aan de orde. Kunt u iets vertellen over de uitnodiging van de Heer, wat houdt deze in. Heeft u deze uitnodiging van de Heer aangenomen en wat zijn de voorwaarden voor het aannemen van de uitnodigingen. Het antwoord op de laatste vraag is cruciaal. De voorwaarde die verbonden is aan alle uitnodigingen van de Heer is slechts GELOOF. In het evangelie van Johannes lezen wij in het 12e vers van Johannes 1, dat wij door het geloof in Jezus Christus een kind van God kunnen worden. Maar hoever gaat ons geloof? Indien u gelooft in Jezus Christus, dan is vraag 2 snel beantwoord. In geloof aanvaarden wij alle uitnodigingen van de Heer. Wij geloven toch immers in Hem. Of is er soms toch nog enige schroom om alle uitnodigingen te aanvaarden? Deze vraag kunnen wij niet voor u beantwoorden. Die vraag dient u voor uzelf in uw hart te beantwoorden. Dan is daar nog die eerste vraag: Kunt u iets vertellen over de uitnodiging? Eigenlijk vragen wij u naar de inhoud van die bepaalde uitnodiging van de Heer. Heeft u, heb ik daar wel eens over nagedacht. Het is mede daarom goed om de uitnodigingen van de Heer te onderzoeken, en over de inhoud van Zijn uitnodigingen na te denken. !25
Slotvragen Nu wij enige richting gegeven hebben aan de antwoorden op de steeds weer terugkerende vragen. Willen wij u nog enkele slotvragen voorleggen. De eerste vraag is: •
Is er een volgorde, een opklimmen in de uitnodigingen van de Heer? Volgt de ene uitnodiging op de andere en heeft deze dan eer hogere waarde?
•
Heeft u wel eens gehoord van een uitnodiging tot het bruidschap? Wat wordt hiermee bedoeld? (Johannes 14: 1 – 3; Handelingen 2: 38, 39; 2 Korinthe 11: 2; Openbaring 14: 1 – 4; e.a.)
Wij wensen u een interessante en verhelderende workshop toe en dat deze tot zegen mag strekken van uw geloofsleven. A.Pesch, F.A.J.M. Thesselaar, J.R.Misset 30 mei 2015
!26
‘Over het (geestelijk) huwelijk en de Sulammith’ Bijgaande overdenking is voor het eerst gepubliceerd in 1867 en geschreven door de apostolische theoloog en herder Heinrich W.J. Thiersch in een boekje over de bergrede van de Heer. Wat hij schrijft over het gebod ‘Gij zult niet echtbreken’ heeft weinig aan actualiteit ingeboet, hoewel het geschrift bezien moet worden in het licht van de tijd van het ontstaan. Niet dat er veel veranderd is of Gods Woord anders geïnterpreteerd, maar wij kennen ook de genade van God, Die het menselijk gebrek kent en zonden wil vergeven. Thiersch behandelt de volgende tekst: (SV) Mat.5: 27 Gij hebt gehoord, dat van de ouden gezegd is: Gij zult geen overspel doen. 28 Maar Ik zeg u, dat zo wie een vrouw aan ziet, om dezelve te begeren, die heeft alrede overspel in zijn hart met haar gedaan. 29 Indien dan uw rechteroog u ergert, trekt het uit, en werpt het van u; want het is u nut, dat een uwer leden verga, en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. 30 En indien uw rechterhand u ergert, houwt ze af, en werpt ze van u; want het is u nut, dat een uwer leden verga, en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. 31 Er is ook gezegd: Zo wie zijn vrouw verlaten zal, die geve haar een scheidbrief. 32 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzake van hoererij, die maakt, dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel.
Een onverlicht mens meent dat hij het zevende gebod gehouden heeft wanneer hij zich niet aan uiterlijke echtbreuk heeft schuldig gemaakt; maar Gods Zoon, Die de zin van Zijn Vader kent, leert ons dieper te zien. Met de woorden: ‘Gij zult niet echtbreken’ verlangt God niet alleen vermijding van uiterlijke echtbreuk en van die onreinheden die onder christenen zelfs niet genoemd behoren te worden (Efez.5:3), maar reinheid van hart, reinheid van gezindheid, van begeerten en van verbeelding. De Heer staat ons niet toe, in gedachten onreine begeerten en verboden verlangens te koesteren en aan de "begeerlijkheid der ogen" (1 Joh.2:16; 2 Petr.2:14) toe te geven, en evenmin "vuile rede" (Efez.4:29) te bezigen of ons aan dergelijke woorden of geschriften te verlustigen. Terecht zegt Luther, dat als er geen ander Gebod dan dit zevende gegeven was, dit alleen reeds genoeg geweest zou zijn om Gods oordeel over ons te brengen. Andere verzoekingen, zegt bisschop Joh. Michael Sailer, zijn te vergelijken met aquarellen in matte tinten, maar de verzoekingen op dit terrein hebben de gloed en de betovering van een olieverfschilderij. Waren wij nu alleen op onszelf en op onze natuurlijke krachten aangewezen, dan konden wij dit Gebod nog minder naleven dan de andere. Maar zo is het niet meer met ons, sinds wij de apostel hebben horen zeggen: "Wij zijn met Christus begraven door de Doop in de dood; houdt het daarvoor, dat gij voor de zonde dood zijt, maar voor God levende in Christus Jezus, onze Heer" (Rom.6:4,11). In Christus' dood is de zonde geoordeeld, en in Zijn opstanding is de menselijke natuur met de onoverwinnelijke kracht van het goddelijke leven vervuld. Nu zijn wij in Christus, en door het geloof blijven wij in Hem. In Hem hebben wij niet alleen de vergeving van onze zonden, maar ook het nieuwe leven en de Geest, door Wie wij de werkingen van het vlees kunnen doden, wat ons zonder Hem niet mogelijk zou zijn (Rom.8:13). Deze Geest leert ons zelfbeheersing en discipline, Hij bewerkt in ons een welgevallen aan zedigheid en kuisheid, en strengheid en afschuw tegenover alles wat daarmee in strijd is. Hij bevestigt de huwelijkstrouw; Hij heiligt het gezinsleven en beschermt het huiselijke geluk. Ondertussen leren de ernstige woorden van de Heer ons, dat ook van onze kant voortdurende oplettendheid en vastbeslotenheid nodig is, opdat wij niet in verzoeking vallen.
!27
Indien dan uw rechteroog u ergert, dat wil zeggen: u een aanstoot is en u tot het boze verleidt, trek het uit en werp het van u! Als een christen niet waakt en bidt, als hij zijn vlees ontziet en toegeeflijk behandelt en als hij aanleidingen tot zondigen niet uit de weg gaat, dan kan hij zelfs na de heiligste ervaringen in de strikken van de duivel geraken. ''Vlucht voor de zonde als voor een slang; want als u haar te dicht nadert, bijt ze u" (Jezus Sirach 21:2). "Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, zonder dat zijn klederen verbrand worden?" (Spr.6:27) De Wijsheid leert ons om het innerlijke begin van de verzoeking te vermijden, en in alle ernst ervoor te waken dat onze verbeelding rein gehouden blijft; want wanneer die eenmaal gevangengenomen is en wij ons innerlijk aan fantasiebeelden van verboden dingen verlustigen, dan is al de eerste stap op de weg naar de val gezet, zoals Jakobus zegt: "Een ieder wordt verzocht, als hij door zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt; daarna de begeerlijkheid, ontvangen hebbende, baart zonde"; dat wil zeggen: wanneer onze wil zich met de binnendringende boze lust verenigt, verkrijgt deze grotere macht, ze groeit meer en meer, ze neemt heel het innerlijk van de mens in beslag; en dan komt het onverwachts, in een ogenblik, zover dat uit deze toestand de uiterlijke zondige daad geboren wordt: "de zonde, voleindigd zijnde, baart de dood" (Jac.1:14-15). Het oog dat wij moeten uitrukken, de hand die wij moeten afhouwen - daarmee bedoelt de Heer niet de betreffende leden van ons lichaam, dat God geschapen heeft, maar die leden van de oude mens, waarvan ook Paulus spreekt: "Doodt dan uw leden die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinheid, schandelijke hartstocht, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst" (Ko1.3:5). Het zijn de verschillende boze begeerten van het hart, die met elkaar samenhangen, met elkaar in verband staan, en een geheel, het "lichaam der zonde" (Rom.6:6) vormen. Deze, die Christus voor ons gedood heeft, moeten wij door de kracht die Hij verleent, in vertrouwen op Hem en uit liefde tot Hem in de dood houden. Als door het afhakken van een lichaamsdeel aan de verzoeking een einde gemaakt en het hart gereinigd kon worden, dan zouden wij inderdaad voor zo'n offer niet mogen terugdeinzen om onze ziel te redden, Maar zo is het niet; veeleer leert de ervaring, dat zelfs door een lichamelijke verminking de neiging tot het boze niet uitgeroeid en het hart niet gereinigd wordt. Zou iemand het woord van de Heer letterlijk ten uitvoer leggen, zoals Origenes dat gedaan heeft, dan zou hij daarmee bewijzen dat hij de zin van Christus niet begrepen heeft; en terecht heeft de oude christelijke Kerk wetten uitgevaardigd tegen mensen die zoiets doen. De vastbeslotenheid die de Heer van ons verlangt, moeten wij speciaal in die gevallen aan de dag leggen, waarin het erop aankomt aanleidingen tot zonde die voor ons vroeger een valstrik geweest zijn, te vermijden. De vriend die ons evenveel waard was als ons rechteroog, moeten wij afwijzen en de vriendschap met hem afbreken, als hij ons tot iets boos wil verleiden. Een gewoonte die ons ogenschijnlijk even onmisbaar geworden is als onze rechterhand, moeten wij opgeven - ook als ons dat evenveel pijn zou doen als het verlies van een van onze ledematen - als zij een hernieuwde aanleiding tot zonde met zich mee zou brengen. Een plaats waar de verleiding op ons loert, moeten wij mijden. Dit alles behoort tot de wijsheid van de rechtvaardigen en de vastberadenheid van de soldaten in de dienst van Christus; en deze wijsheid, deze vastberadenheid is voor onze bewaring even onmisbaar als het gedurige innerlijke vertrouwen op de Heer. '
!28
Er is ook - in de Wet - gezegd: Wie zijn vrouw verlaten zal, die geve haar een scheidbrief. Zo predikten de wetgeleerden, en zij namen het met de echtscheidingsgronden veelal niet zo nauw. De woorden van de Wet luiden: "omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft" (Deut.24:1), Een deel van de schriftgeleerden, de aanhangers van Sjammai, leerden wel dat hiermee alleen op ontrouw in het huwelijk gedoeld werd; maar anderen, de leerlingen van Hillel, legden deze woorden zo uit, als zou het eerste het beste dat de man niet beviel, bijvoorbeeld als de vrouw het eten had laten aanbranden, als echtscheidingsgrond voldoende zijn (vgl. Matth.19 :3 "om allerlei oorzaak", dat is: om elke willekeurige reden). Tegenover dit alles wijst Christus ons op Gods heilige wil en ordening, hier en in Matth. 19:3-9. Het is waar, in, de Mozaïsche Wet heeft God aan de Joden echtscheiding toegestaan . Hij heeft dat gedaan om nog groter kwaad, ontwrichting van het gezin, een ondraaglijke positie van een vrouw onder een tirannieke man, teugelloze echtbreuk, te voorkomen. In deze concessie lag een verwijt aan de Joden opgesloten: zij waren een vleselijk gezind en hardnekkig volk, van hen kon niet verwacht worden dat zij hun huwelijksleven in overeenstemming met Gods bedoeling zouden houden. Trouwens, van heel de gevallen mensheid kon dat niet verwacht worden, eer de "volheid des tijds" gekomen was (Ga1.4:4), eer door Christus de macht van de zonde gebroken en de menselijke natuur geheiligd was. Nu echter is de tijd gekomen dat dit gebeurd is en Gods eigenlijke wil ten uitvoer gelegd moet worden. Tegenover de harteloze schriftgeleerden die zich op die concessie beriepen en haar uitbuitten, spreekt Jezus Christus dat grote woord: "Van den beginne is het alzo niet geweest! Hebt gij niet gelezen, Die van den beginne de mensen gemaakt heeft, dat Hij ze gemaakt heeft man en vrouw, en gezegd heeft: Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot een vlees zijn? alzo dat zij niet meer twee zijn, maar een vlees. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet" (Matth.19:4-8). Zo plaatst de Heer ons in een keer op het juiste standpunt. Hij wijst ons terug naar de staat van onschuld en naar de ordening die God toen ingesteld heeft. Daarin toont Hij ons de uitdrukking van Gods eigenlijke bedoeling, de oervorm van het huwelijk, die aan Gods wil beantwoordt. Christus is echter niet alleen gekomen om Gods wil te verkondigen, maar ook opdat Hij voor zich een volk als Zijn eigendom zou reinigen, dat vol ijver zou zijn voor godgevallige werken (Tit.2:14). Dat volk zijn wij christenen, die taak is ons met het ontvangen van de heilige Doop opgelegd. Onze roeping is niet, terug te vallen in de hardheid van hart van de Joden, maar te wandelen naar de zin van de Geest. Geen geringer doel heeft Christus ons gewezen dan de verwerkelijking van de volkomen wil van God, en de christelijke Kerk mag geen andere maatstaf en geen andere wet erkennen dan het woord van haar Heer. Dat woord luidt; Hetgeen God samengevoegd heeft, scheide de mens niet! De huwelijksband berust dus niet alleen maar op een besluit van de mensen, op een onderlinge afspraak en overeenkomst van de echtelieden, maar op een daad van God. Deze daad, waarmee God deze man en deze vrouw met elkaar verbonden heeft, kan de mens niet ongedaan maken; en als hij zijn ogen daarvoor sluit en in strijd daarmee handelt, als hij zich gedraagt alsof hij niet gebonden was, dan handelt hij tegen God en doet hij zonde. Het huwelijk berust op een innerlijke mystieke band, die de mens wel vergeten of veronachtzamen, maar niet ontbinden kan. Hij kan ertegen zondigen door zich van zijn vrouw los te scheuren en een andere te nemen, maar de band blijft bestaan, voor Gods rechtertroon wordt deze erkend, en de mens als door die band gebonden beoordeeld. Daarom sprak de Heer tot de Samaritaanse vrouw aan de Jakobsbron dat !29
ernstige woord: "Roep uw man" (Joh.4:16). Hij herinnerde haar aan haar eerste en alleen rechtmatige huwelijk. Alleen God kan de huwelijksband ontbinden, en dat doet Hij door de dood. Pas na de dood van de echtgenoot, niet eerder, is voor de andere echtgenoot een nieuw huwelijk geoorloofd (Rom.7:2-3; 1 Kor.7:39). Christus wees ons terug naar die onontwijde oervorm van het huwelijk, die eens op aarde in het paradijs gezien werd. Maar er kwam een tijd, dat Paulus ons kon wijzen op een nog hoger en heiliger voorbeeld waaraan het christelijke huwelijk moet beantwoorden, namelijk de vereniging van Christus en Zijn Kerk (Efez.5:22-33). Daarin is de volmaakte liefde en trouw te zien, de opofferingsgezindheid en zorgzaamheid van de man, de waardigheid en toch tegelijk ook ondergeschiktheid van de vrouw, die in het christelijke huwelijk aan het licht moeten komen. De onontbindbaarheid van de huwelijksband wordt door deze passage bevestigd, want Christus houdt onwankelbaar vast aan het verbond dat tussen Hem en Zijn Gemeente bestaat. Hij heeft zich met haar verloofd tot in eeuwigheid, en ook al is er van haar kant ontrouw ingetreden die Hem smaad en verdriet aandoet, ook al moest Hij voor een tijd Zijn aangezicht voor haar verbergen, Hij is haar toch trouw gebleven, Hij heeft haar niet verstoten, Hij heeft niet met haar gebroken, Hij wacht op haar terugkeer, om Zijn trouw aan haar te bewijzen en haar tot volle heiligheid en tot het delen in Zijn heerlijkheid te verheffen. Daarom mag er onder ons christenen geen sprake zijn van echtscheiding, dat wil zeggen: verbreking van de huwelijksband en sluiting van een nieuw huwelijk. Als deze waarheid op allerlei tegenspraak stuit, dan mag ons dat niet verwonderen, want ook de discipelen hoorden het woord van de Heer met verbazing aan en konden het aanvankelijk niet begrijpen (Matth.19:10). En toch blijft dit woord het fundament van de christelijke zede en van een gelukkig en gezegend gezinsleven. Christus bouwt de leefregel die in Zijn Rijk zal gelden niet, zoals Mohammed de valse profeet, op het vlees en de verstoktheid van de natuurlijke mens, maar op de Geest en de wedergeboorte. Daardoor heeft Hij het in de heidenwereld ontwrichte gezin weer opgericht en tot de kweekplaats van alle deugden gemaakt. Daardoor heeft Hij de waardigheid hersteld van de vrouwen, die tot dan toe aan de ruwheid en tirannie van de mannen prijsgegeven waren, maar nu als medeerfgenamen van de zaligheid erkend en door God met de regel van de onontbindbaarheid van het huwelijk in bescherming genomen zijn. In de heidenwereld, en zelfs onder de Israelieten, had de vrouw niet dezelfde rechten als de man; pas in Christus' Kerk is het tot erkenning van haar ware plaats gekomen. De verplichting tot trouw is voor beide partijen even heilig. Bij Markus (10:11-12) luiden de woorden van de Heer: "Wie zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel tegen haar; en indien een vrouw haar man zal verlaten en met een andere trouwen, die doet overspel." Dat is dus de grondregel, waar allen zich aan te houden hebben die de Naam van Christus belijden, opdat Hij niet tot hen moet zeggen : "Wat noemt gij Mij Heer, Heer! en doet niet wat lk zeg?" Even beslist luiden de woorden van de Heer bij Lukas (16:18): "Een ieder die zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel; en een ieder die de door de man verlatene trouwt, die doet ook overspel" Paulus ten slotte, de trouwe discipel van de Heer, levert ons hetzelfde gebod van zijn Meester over: "Aan de getrouwden gebied niet ik, maar de Heer, dat de vrouw van de man niet scheide en indien zij ook scheidt, dat zij ongetrouwd blijve, of zich met de man verzoene - en dat de man de vrouw niet verlate." En verderop leert dezelfde apostel : "Een vrouw is door de Wet verbonden zo lange tijd haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij om te trouwen met wie zij wil, alleen in de Heer" (I Kor.7:10-11,39). Nogmaals beroept hij zich op deze goddelijke !30
stelregel in zijn brief aan de Romeinen (7:1-3): "Weet gij niet, broeders, dat de Wet heerst over de mens zo lange tijd als hij leeft? Want een vrouw die onder de man staat (gehuwd is), is aan de levende man verbonden door de Wet; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrijgemaakt van de wet van de man. Daarom dan, indien zij (de vrouw) van een andere man wordt terwijl de man leeft, zo zal zij een overspeelster genaamd worden; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrij van de Wet, alzo dat zij geen overspeelster is als zij (de vrouw) van een andere man wordt." De feitelijke toestand van de christenheid, die zo weinig in overeenstemming is met deze woorden, moet ons daarom met droefheid en bezorgdheid vervullen, want in de ontheiliging van het huwelijk door onheilige wandel en in de wetgeving die echtscheiding en hertrouwen van gescheidenen toestaat, herkennen wij bewijzen van de ingetreden afval. Zijn er tussen echtelieden zware krenkingen en zonden voorgevallen, dan kan het zijn dat christelijke zielzorgers het onvermijdelijk achten dat er voor kortere of langere tijd een uiterlijke scheiding plaatsvindt; maar daarbij moet de overtuiging vastgehouden worden, dat de innerlijke band blijft bestaan, totdat God hem door de dood ontbindt. Voor God en de christelijke Kerk zijn de echtgenoten nog aan elkaar verbonden, en zo'n scheiding betekent niet dat de een losgemaakt is van de ander en ,dat elk van beiden, of ook maar alleen de ene die als onschuldig beschouwd wordt, een nieuw huwelijk zou mogen sluiten. Veeleer dient de scheiding daartoe dat elk van beiden tot inkeer komt en zijn aandeel aan de schuld leert inzien. De onschuldige moet op berouw en terugkeer van de schuldige partij hopen; aan het uitzicht op verzoening en de mogelijkheid voor de schuldige om vergeving te vinden moet vastgehouden worden; en ook als het daar niet toe ,komt, dan moet toch de door God gelegde band in ere gehouden worden, totdat door het sterven van de ene partij de verbondenheid van de andere ophoudt te bestaan. Ook in de Bergrede zegt de Heer zonder uitzondering : Wie een verlatene zal trouwen, die doet overspel. Maar wat wil de Heer nu zeggen met die andere zin: Wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt (veroorzaakt) dat zij overspel doet? Wanneer een man tot het harde besluit komt, zijn vrouw uit het huis weg te zenden, dan moet hij de gevolgen bedenken die daar voor zijn vrouw uit voortkomen. De eenzame positie waarin hij haar gebracht heeft, kan gemakkelijk aanleiding worden tot een nieuwe verbintenis. Maar deze, zelfs als zij in de vormen van het Mozaïsche recht tot stand zou komen, is, zoals de Heer ons leert, echtbreuk, zolang haar rechtmatige man leeft. Wie is nu schuldig aan de grote zonde waar de vrouw in geraakt? De man - als hij namelijk zijn vrouw wegens een minder belangrijke reden uit zijn huis verdreven heeft - is mede schuldig, hij geeft haar aanleiding om de echt te breken. Alleen dan is hij zonder schuld en verantwoordelijkheid, als er reeds tevoren door de vrouw zo'n zonde begaan was en de verstoting plaatsvindt op grond van de reeds bedreven zonde. Maar ook dan blijft de grondregel bestaan, dat alleen door de dood de innerlijke band ontbonden wordt.
!31
Op grond van een ander woord van de Heer (Matth.19:9) heeft men in sommige delen van de christelijke Kerk aangenomen, dat in het verschrikkelijke geval dat echtbreuk reeds heeft plaatsgevonden, (Noot I) volledige scheiding en een tweede huwelijk van de onschuldige partij geoorloofd zijn. Toch miskent men daarmee de bedoeling van de Heer. De treurige ervaring heeft aangetoond, dat wanneer eenmaal de juiste grondregel doorbroken is, het hek van de dam is: men wordt dan genoodzaakt ook andere echtscheidingsgronden te laten gelden en uiteindelijk zowel aan de schuldige als aan de onschuldige partij een tweede huwelijk toe te staan. Er is een toenemend bederf opgetreden zowel in de praktijk als in de wetgeving. Er bestaat geen uitweg, geen hulp, geen redding, dan alleen in een terugkeer naar de door Christus bij herhaling verkondigde stelregel, een buigen onder Zijn woord, het belijden van onze gezamenlijke schuld, en het opnieuw invoeren van een waarlijk christelijke huwelijksordening. Omdat wij christenen zo diep gezonken zijn, dat bij ons dikwijls dezelfde hardheid van hart aan de dag treedt als eens bij de Joden, zijn de wereldlijke wetgevers ertoe overgegaan regelingen inzake echtscheiding en hertrouwen te treffen die in strijd zijn met het woord van Christus. Zij mogen zelf toezien hoe zij zich voor Hem kunnen verantwoorden, nadat zij op deze manier de bij ons ingedrongen afval gelegaliseerd hebben. Maar nooit mogen zij verlangen, dat ook de christelijke Kerk wetten uitvaardigt of zich aan wetten onderwerpt die Christus, de hoogste Koning en Wetgever, afwijst. Nooit mag men van dienaren van Christus eisen dat zij ja zeggen waar hun Heer en Meester neen zegt, dat zij voor heilig verklaren wat Hij zonde noemt, en dat zij de Naam van de Drie-enige God misbruiken om te zegenen waar God Zijn zegen onthoudt. Elk christelijk trouwformulier bevat de woorden van Jezus: "Wat God samengevoegd heeft, scheide de mens niet"; hoe kan dan een geestelijke het wagen, deze woorden uit te spreken op het ogenblik waarop hij in strijd met dit woord van de Heer gescheiden personen in een tweede huwelijk verbindt! (Noot van de vertaler) Noch in Matth.5 :32 noch in 19:9 spreekt de Heer van echtbreuk als reden om de vrouw te verstoten (ook al wordt het betreffende woord in sommige vertalingen zo weergegeven); op beide plaatsen gebruikt Hij het woord voor hoererij, ontucht. Veel nieuwere bijbelverklaarders nemen aan, dat dit woord hier, evenals in 1 Kor. 5:1 , slaat op ongeoorloofde, onrechtmatige echtverbindingen, die natuurlijk juist wel ontbonden moeten worden.
!32
‘Over het (geestelijk) huwelijk en de Sulammith’ (2) De Sulammith ‘Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen; en zij twee zullen tot een vlees wezen. Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg dit, ziende op Christus en op de Gemeente. Dit zegt Paulus in Ef.5:31,32. Het huwelijk dat ingesteld is, eigenlijk nog voor de zondeval waar Eva gegeven werd aan Adam als een hulp tegenover hem, ziet dus op de Heer Die eenmaal met Zijn gemeente verenigd zal worden. Met Hem zal in de hemel de bruiloft des Lams gevierd worden (Op.19:7-9). De enige plaats waar de Sulammith in Gods Woord genoemd wordt, vinden we in Hoo. 6:13 (SV): ‘Keer weder, keer weder, o Sulammith! Keer weder, keer weder, dat wij u mogen aanzien. Wat ziet gijlieden de Sulammith aan? Zij is als een rei van twee heiren.’ In de verklaring van F.W. Schwartz, lezen we dat we hier de achtergebleven christenen horen, die de bruid van Christus, bestaande uit opgewekte doden en levend veranderde gelovigen, hebben zien opgaan in de hoogte om met de Bruidegom verenigd te worden (1The.4:17). Dat betekent dat de Sulammith de bruid van Christus is, die bestaat uit degenen die waardig gekeurd zijn ‘deel te verkrijgen aan die eeuw en de opstanding der doden,’ zoals we lezen in Luk.20:35 (NBG). De betekenis van de naam Sulammith wordt weergegeven als ‘de volmaakte’ of ‘de vredige’ en is afgeleid van het Hebreeuwse woord ‘shalam’. Dat betekent ‘vrede’ of ‘volledig, gezond zijn.’ Maar of het de werkelijke naam van deze vrouwelijke persoon is, lijkt onzeker. Er wordt gesproken van dé Sulammith; er wordt het bepaald lidwoord ‘de’ gebruikt. Veel uitleggers hebben daarom aangegeven dat wellicht de afkomst van de liefhebbende bruid is bedoeld. Zoals een Israëliet uit Israël komt, is een Sulammith dan afkomstig uit Salam, Salem of Sunem. Men kan bijvoorbeeld denken aan de mooie Abisag, de Sunamitische, van wie sprake is in 1Kon.1:3.
!33
Er zijn drie mogelijkheden: a) de Sulammith is genoemd naar haar geboorte- en woonplaats, die ‘vrede’ betekent. Bijbeluitlegger Matthew Henry schrijft: ‘De hemel is het Salem, waar de heiligen hun geboorte hebben en waar zij hun burgerschap hebben, zij, die Christus toebehoren en op weg zijn naar de hemel, zullen Sulammieten genoemd worden.’ b) Sulammith is de vrouwelijke vorm van Salomo van wie vermeld staat in Hoo.1:1 dat hij de schrijver is van het Hooglied, maar die hier ook een type is van Christus Jezus, de Bruidegom. Zij is naar Hem genoemd ten teken van haar verbondenheid met Hem. Wij christenen moeten ‘komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus’ (Ef.4:13). Wij zullen Hem gelijk worden, of zoals de apostel Johannes leert: ‘Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is (1Joh.3:2). En, niet te vergeten de tekst waarmee deze tekst begon! c) Dat Sulammith ‘de volmaakte’ kan betekenen, verwijst ook naar uitspraken die Jezus heeft gedaan tijdens Zijn rondwandeling op aarde. ‘De discipel is niet boven zijn meester; maar een iegelijk volmaakt discipel zal zijn gelijk zijn meester,’ leert Hij in Luk.6:40, terwijl Hij in het Hogepriesterlijke gebed Zijn Vader zegt: ‘Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij een zijn, gelijk als Wij Een zijn; Ik in hen, en Gij in Mij; opdat zij volmaakt zijn in een, en opdat de wereld bekenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt’ (Joh.17:22,23). Zo kon de apostel Paulus aan de gemeente te Korinthe schrijven: ‘Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid, om u als een reine maagd aan een man voor te stellen, namelijk aan Christus’ (2Kor.11:2). Het lijkt dat alle drie de mogelijkheden geldig zijn!
!34
Gods (grote) gebod(en) Inleiding over de Tien Geboden. Allereerst iets over de nummering. Sommigen beschouwen het eerste en tweede gebod samen als het eerste en beschouwen de laatste geboden als een. Er is gekozen voor de van oudsher gekende ordening. De tien geboden worden ook wel Decaloog of ‘de tien woorden’ genoemd. Zij werden door de Heer aan Mozes kenbaar gemaakt op de berg Horeb ca. 1500 voor Christus. De Heer ZELF heeft ze op de stenen tafels aangebracht: Exod.31: 18 En Hij gaf aan Mozes, als Hij met hem op den berg Sinai te spreken geëindigd had, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met den vinger Gods. Exod.32: 16 En diezelfde tafelen waren Gods werk; het geschrift was ook Gods geschrift zelf, in de tafelen gegraveerd. De Heer Zelf heeft met Zijn vinger de twee stenen tafelen beschreven. De eerste daarvan bevat de werken waardoor wij onmiddellijk met God te maken hebben, namelijk de belangrijkste innerlijke en uiterlijke verering van God (de eerste vier geboden). De tweede tafel bevat de werken t.o.v. naasten, die voortvloeien uit de eerste tafel. We leren dus twee zaken van de Tien Geboden: onze plicht/houding tegenover God en onze plicht/houding tegenover onze naaste. De Tien Geboden zijn ons gegeven als: 1. GRENDEL/OMHEINING. Zij houden de werken v.h. vlees binnen de perken en ordenen het leven v.d. Christen. N.T. de werken v.h. vlees t.o. de vruchten v.d. Geest. Gal.5: 16-26. 2. SPIEGEL. Zij houden ons een spiegel voor opdat wij onszelf zullen onderzoeken zodat we zullen inzien hoe zwak we zijn en dat we niet buiten de genade van Christus kunnen. Jak.1: 23,24. 3. VOORSCHRIFT. Zij zijn gegeven als voorschrift, voorbeeld om zo aan onszelf te kunnen werken. Hebr.12:14. De wet, hoewel heilig en van Goddelijke Waarheid kan ons niet zalig maken. Gal.3:10 Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. Deut. 27:26 Vervloekt zij, die de woorden dezer wet niet zal bevestigen, doende dezelve! Door de wet krijgen we kennis van onze zonde. Rom.3: 20 Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden, voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde. Gal.3:24 Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden
!35
De Tien Geboden zijn door Gods vinger geschreven. Zo zijn ook Gods geboden door Gods Geest in onze harten geschreven. 2 Cor.3: 2,3 Gijlieden zijt onze brief, geschreven in onze harten, bekend en gelezen van alle mensen; Als die openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods, niet in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen des harten. Vergeving van zonden en de wetten Gods in onze harten geschreven wijst heen op de genade van het Nieuwe Verbond: de liefde van God de Vader, de genade in/door Christus en de leiding en besturing van en door de H.Geest. Zie ook 2 Cor. 13:13 Matth.22: 37-40 En Jezus zeide tot hem: Gij zult liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten. Rom.13:10 De liefde doet den naaste geen kwaad. Zo is dan de liefde de vervulling der wet. Gal.6: 2 Draagt elkanders lasten, en vervult alzo de wet van Christus. Liefde is een gebod, taak, opdracht. Christus is niet gekomen om te wet te ontbinden maar te vervullen. Matth.5: 17,18 Meent niet, dat Ik gekomen ben, om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen, om die te ontbinden, maar te vervullen. Want voorwaar zeg Ik u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet een jota noch een tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied. Wij waren onder de vloek van de wet en die wet bracht een scheiding teweeg tussen ons en de Heer. Christus heeft ons verlost v.d. vloek van die wet door voor onze zonden te sterven aan het vloekhout op Golgotha. ‘Gestorven om en voor onze zonden, opgewekt tot onze rechtvaardigmaking’ Gal. 3:13 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt. 1Kor.15:17 En indien Christus niet opgewekt is, zo is uw geloof tevergeefs, zo zijt gij nog in uw zonden. In Psa. 40:6-8 staat: In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen, brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd. Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de boekrol is over mij geschreven; ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste. Is het ook voor u een lust om de wil van de Vader te doen? Dragen wij de wet van Christus in ons hart? Laten wij in deze workshop gezamenlijk op zoek gaan in hoeverre wij Zijn wil/wet in ons dragen. Het eerste gebod. 2. Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. 3. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. !36
1. Ik ben de HEERE uw God; De Heer heeft alles geschapen en heeft ook de mens geformeerd uit het stof der aarde (Gen.2: 7. Wij zijn niet van onszelf, maar van de Heer. Ook van de natuurlijke zaken zijn wij geen eigenaars, slechts rentmeesters en dus gehoorzaamheid en dankzegging verschuldigd aan onze Maker en onze Man. Jes. 54:5 Want uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israels is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genaamd worden. 2. Ik ben de HEERE uw God; Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. De Heer is dus een God van vrijheid en bevrijding; dit staat tegenover het streven van de machten van de duisternis, die ons trachten te binden. 2Co 3:17. De Heer heeft door Mozes Zijn volk uit het natuurlijke Egypte geleid. Dit wijst heen naar de grotere en volkomen verlossing uit het geestelijke Egypte (vlees) door onze Verlosser en Zaligmaker Christus. Col. 1:12-14 Dankende den Vader, Die ons bekwaam gemaakt heeft, om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht; Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde; In Denwelken wij de verlossing hebben door Zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden; De Heer heeft ons met koorden van liefde getrokken en apart gezet. Jac. 1:18 Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn [als] eerstelingen Zijner schepselen. Het betaamt ons om God BOVEN allen en alles te vrezen. Waarom vraagt Gods Woord dit van ons? De vreze des Heeren is het beginsel der wijsheid. Dit betekent echter niet een vreze uit dienstbaarheid angst voor straf of bedreiging met de dood. Het gaat om een kinderlijk vrezen dat ziet op een innig verbonden zijn met onze hemelse Vader in liefde en vertrouwen. Ro 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader! Kort gezegd betekent dit dat we God boven alle dingen moeten/mogen vrezen, liefhebben en vertrouwen. Alles en iedereen, die we meer achten dan God en Zijn geboden worden als een afgod beschouwd. Liefde tot de Heer overheerst alle andere dingen, onze liefde tot God toont zich in het onderhouden van Zijn geboden en het zich wijden aan Zijn dienst. 1 Joh.5: 3 Want dit is de liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar. GOD IS GETROUW. In goede dagen is het eenvoudiger om ons vertrouwen op de Heer te stellen en te zeggen: ik heb God lief en ik vertrouw Hem. Hoe vergaat het ons echter in dagen van ziekte, armoede, aanvechtingen e.d.? 3. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. Jes.42: 8 Ik ben de HEERE, dat is Mijn Naam; en Mijn eer zal Ik geen anderen geven, noch Mijn lof den gesneden beelden. !37
Er zullen bij ons geen goden gevonden worden, en ook niet naast de Heer aanwezig zijn. De liefde en de dienst aan die éne God gaat niet samen met liefde voor andere goden. De Heer is een jaloers God; dus niet twee heren willen dienen.Wij zullen onszelf dus eerlijk en oprecht ZELF een spiegel moeten voorhouden om te weten of we de grens zijn overschreden tussen ‘houden van’ en ‘verafgoden’. Het is belangrijk in deze op onze hoede te zijn en proberen een eerlijk antwoord te geven op de vraag: kan ik leven zonder dit of dat, hem of haar? In hoeverre staan onze dagelijkse bezigheden ons geestelijk leven in de weg? 1 Joh. 2:15 Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Enkele zaken die de Heer niet aangenaam zijn: Twee heren dienen: Matth.6:24, Het dienen van afgoden: Efeze 5:5, Wellusten, genot 2 Tim.3:4, Het bedenken van aardse dingen. Fil.3:19 Mensen op een hoger plan stellen dan de Heer: Gal.1: 10. Wat de Heer wel aangenaam is: Gal.5:22 Maar de vrucht des Geestes is liefde,blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. Het tweede gebod. 4. Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. 5. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten; 6. En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden. Het tweede gebod is een vervolg op het tweede deel van het eerste gebod: ‘Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben’. Het tweede gebod geldt echter ook voor de dienst aan die éne ware God. Ook van die éne ware God zal men geen voorstellingen en/of afbeeldingen maken. Zowel door Mozes als door de latere profeten ijverde de Heer tegen de dwaasheden en misdaden van de beeldendienst. Jes. 44:9 De formeerders van gesneden beelden zijn al te zamen ijdelheid, en hun gewenste dingen doen geen nut; ja, zij zelven zijn hun getuigen; zij zien niet, en zij weten niet, daarom zullen zij beschaamd worden. Jesaja 44: 9-20. Het tweede gebod heeft natuurlijk ook een geestelijke betekenis. De bedoeling van de Heer bij dit gebod is ons hart te reinigen van alles was maar naar afgoderij ruikt. De bedoeling van dit gebod is om ons opmerkzaam/oplettend te maken voor onszelf om geen andere voorstelling te maken of maatstaf aan te leggen als hetgeen geopenbaard is over de Heer in de Bijbel. Jezus Christus is het Afschijnsel en Beeld van de onzichtbare God. Hebr.1: 3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven te weeg gebracht heeft, is gezeten aan de rechter hand der Majesteit in de hoogste hemelen; Wij zullen ten allen tijde onszelf moeten bezien in het Licht van de H.Schrift. Gods Woord zal het meetsnoer van/voor onze handel en wandel moeten zijn. Laten we waken ons hierin niet te verontschuldigen (Gen.3: 12,13) of onszelf te bedriegen. !38
Na het verbod volgt nu de motivatie: IK DE HEERE UW GOD BEN EEN IJVERIG GOD! IJverig staat voor jaloers, ijveraar, naijverig. Hij ontbrandt in toorn tegen wie Zijn geboden overtreden; Hij ijvert in Zijn liefde voor wie Zijn geboden bewaren. Rom. 6:23 De Heer duldt niets of niemand boven of naast Zich. Jes. 42:8 Ik ben de HEERE, dat is Mijn Naam; en Mijn eer zal Ik geen anderen geven, noch Mijn lof den gesneden beelden. De Heer staat erop dat Hem en ALLEEN Hem alle eer toekomt en dat Zijn wil geschiedt, omdat Hij de Schepper van alles is en geen ander; dat Hij de Liefde is, de Liefde schenkt en geen ander; dat Hij het Leven is en het leven schenkt en geen ander. Gez.186: 1 Wat God doet, dat is welgedaan, Zijn wil is wijs en heilig. 'k zal aan Zijn Hand vertrouwend gaan, die Hand geleid mij veilig. In nood is mij, Zijn Trouw nabij. Ja Hij, de Heer der heren, blijft eeuwig wijs regeren. Hetgeen hier wordt bedoeld is dat een bepaalde handelswijze gevolgen heeft voor het nageslacht zonder dat echter de kinderen in deze hun eigen verantwoordelijkheid zouden verliezen. Indien er geen omkering is dan bezoekt de Heer de misdaden van de vaderen tot in het derde en vierde geslacht. Een voorbeeld hiervan vinden we bij de afgodische koningen van Israël waar vaak hun zonen volharden in de afgoderij van hun vader en zo in het derde of vierde geslacht werden uitgedelgd. De Heer schenkt barmhartigheid aan duizenden dergenen die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden. Abraham en zijn nakomelingen zijn een voorbeeld van de trouw van God. Hij werd een vriend van God genaamd en gebood zijn huis in de wegen Gods te wandelen waardoor zij ook Gods Zegen mochten smaken. Wat hier sterk bij naar voren komt is de keuze mogelijkheid van de mens die altijd heel eenvoudig ligt: dood of leven, vloek of zegen. Wat echter zowel in het O.T. als in het N.T. naar voren komt is altijd de persoonlijke verantwoordelijkheid van elk van ons. De Heer verlangt ons hart, niet half, niet gedeeltelijk maar helemaal. Staan we bij alles wat we doen, stil bij wat Gods Wil is? Wat is het einddoel van God met deze eerste twee geboden? Van de eerste twee geboden hangen alle andere geboden af. Indien ons hart recht is tegenover de Heer dan volgt daaruit vanzelf het onderhouden van de andere geboden. Wij zullen Godvrezend zijn en Hem liefhebben. De vreze des Heeren en onze liefde tot Hem geven ons dan de ijver en kracht om ook de andere geboden te onderhouden. Ps. 111:10 De vreze des HEEREN is het beginsel der wijsheid; allen, die ze doen, hebben goed verstand; Zijn lof bestaat tot in der eeuwigheid. 1 Joh.5: 3 Want dit is de liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar. Het derde gebod. 7. Gij zult den naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden, die Zijn naam ijdellijk gebruikt. Luth.vert. ‘Gij zult de naam van den Heer uwen God niet misbruiken, want de Heer zal niet ongestraft laten wie zijnen naam misbruikt’ Namen, naamgevingen, naamsveranderingen; zijn in H. Schrift van grote betekenis. * drukt het wezen: hoedanigheid, levensroeping, verwachting uit van de persoon Micha 6:9 !39
* drukt het eigene van het wezen; de eigenschappen, aard, hoedanigheden, karakter uit 1 Sa25:25 Nabal: want gelijk zijn naam is, alzo is hij; zijn naam is Nabal, en dwaasheid is bij hem De Naam van de Heer drukt dus het wezen, de hoedanigheid, drukt het eigene van het wezen; de eigenschappen, aard, hoedanigheden, karakter uit. Degene die Zijn Naam veracht of misbruikt vergrijpt zich aan God. Op de aanroeping van Zijn Naam rust zegen. In Zijn Naam gebeuren wonderen. In Zijn Naam is heil; door Zijn Naam worden wij zalig. De Heer heeft ons Zijn Naam en in Zijn Naam Zichzelf geopenbaard. Gods Naam is: Jahweh; dit is te vertalen als: IK ZAL ZIJN, Die IK ZIJN ZAL;IK BEN. De Joden spreken uit eerbied voor God zijn Naam nooit uit. Ze willen tot elke prijs voorkomen dat ze het derde gebod overtreden. Daarom hebben ze een andere aanspreekvorm bedacht: Adonai, dat betekent ‘Heer’. In hun schrijftaal gebruiken ze de vier medeklinkers van het woord Jahweh; JHWH. Vloeken. Vloeken is van God of in Gods Naam zichzelf of onze naaste iets kwaads toewensen, of verwensen. Jak.3:8-10 Maar de tong kan geen mens temmen; zij is een onbedwingelijk kwaad, vol van dodelijk venijn. Door haar loven wij God en den Vader, en door haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis van God gemaakt zijn. Uit denzelfden mond komt voort zegening en vervloeking. Dit moet, mijn broeders, alzo niet geschieden. Rom. 12:14 Zegent hen, die u vervolgen; zegent en vervloekt niet. Omdat de Heer ons in Zijn Zoon zo’n liefde toont, zijn ook wij schuldig elkaar lief te hebben. Wij zijn geen werktuigen tot oordeel maar tot zegen. De vloek valt terug op degene die hem uitspreekt; de zegen valt terug op degene die zegenend bezig is. Het vierde gebod. 8 Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt. 9 Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; 10 Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; 11 Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven. Alle geboden die de Heer ons gegeven heeft zijn zaken waarvoor we de Heer behoren te danken. Het schenken van een rustdag is een van de grootste weldaden aan ons mensen geschonken.Het vierde gebod is het oudste van alle geboden die de mens ontvangen heeft. Het vieren van de rustdag is de oorspronkelijke ordening die de Heer gegeven heeft nadat de Heer Zijn scheppingswerk volbracht had. Gen.2:3 En God heeft den zevenden dag gezegend, en dien geheiligd; omdat Hij op denzelven gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken. De zevende dag waarop de Heer gerust heeft van al Zijn werk is een voorbeeld van het toekomstige Vrederijk. Hebr.4:9 Er blijft dan een rust over voor het volk Gods. Iedere viering van de rustdag is een heenwijzing naar dat komende rijk en dus ook bestemd om ons daarop voor te bereiden. Het vierde gebod, ‘gedenkt de Sabbatdag’, om te rusten van de natuurlijke arbeid werd het volk van Israël ingescherpt op de berg Sinai met een voor het Oude Verbond !40
kenmerkende strengheid. Het was b.v.voor de Joden verboden om op Sabbat vuur aan te steken. Exod.35: 3 Gij zult geen vuur aansteken in enige uwer woningen op den sabbatdag. Dit was een van de oorzaken van het extreem wettisch denken en handelen van de leidslieden van het Joodse volk ten tijde van de omwandeling van Christus op aarde. Door alle zorgvuldigheid te betrachten om toch maar vooral niets verkeerds te doen waren ze huichelaars geworden die zichzelf rechtvaardig achten in overdreven strengheid in het handhaven van regels naar de letter van de wet. Daarbij werd het grootste gebod van de liefde tot God en de naaste nagelaten. Dankbaar mogen wij daartegenover zijn dat de Heer ons het grote gebod van de liefde tot God en onze naaste in onze harten geschreven heeft. De liefde is namelijk de vervulling van de wet (Rom.13: 10 De liefde doet den naaste geen kwaad. Zo is dan de liefde de vervulling der wet.) en ook het vierde gebod valt daaronder. De zevende dag hoort een rustdag te zijn voor alle mensen en allen en alles wat aan de mens onderworpen is. Niemand kan zich ongestraft van dit ‘oer-’gebod onttrekken. Het gebod om zes dagen ons natuurlijke werk te verrichten en de zevende dag te rusten is niet zomaar gegeven. Beide zaken zijn ons als plicht opgelegd maar aan beide zaken is dan ook bij onderhouding zegen verbonden. Het geheim van de rust, de vrede, wordt ons namelijk elke zondag geschonken als voorsmaak van hetgeen we eenmaal in volheid zullen smaken als we bij Hem zullen zijn. Joh.14: 27 Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; Waarom vieren wij christenen de zondag, de eerste dag van de week en niet meer de zevende/laatste? Het vieren van de zondag is begonnen toen Christus op de dag van Zijn opstanding verscheen temidden van Zijn jongeren en hun droefenis in vreugde veranderde. Joh.20:19 Als het dan avond was, op denzelven eersten dag der week, en als de deuren gesloten waren, waar de discipelen vergaderd waren om de vreze der Joden, kwam Jezus en stond in het midden, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden! Zo vaak als deze vreugdevolle dag terugkwam hielden de eerste christenen hun ‘heilige samenkomst’. Op de eerste dag van de week werden offers en liefdesgaven apart gelegd: 1 Cor.16: 2 Op elken eersten dag der week, legge een iegelijk van u iets bij zichzelven weg, vergaderende een schat, naar dat hij welvaren verkregen heeft; opdat de verzamelingen alsdan niet eerst geschieden, wanneer ik gekomen zal zijn. Op de eerste dag van de week werd H. Avondmaal gevierd: Hand.20: 7 En op den eersten dag der week, als de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, handelde Paulus met hen, zullende des anderen daags verreizen; en hij strekte zijne rede uit tot den middernacht. De eigenlijke bedoeling van de Heer om een dag van heilige rust te schenken is dat wij die ware rust in God vinden en genieten. Ook diegene die het zwaar heeft om in zijn natuurlijke zaken te voorzien zal toch de rustdag houden. Israël behoorde de sabbat weliswaar niet alleen te houden ter nagedachtenis aan het goddelijk scheppingswerk, maar ook ter gedachtenis aan de bevrijding uit de onderdrukking door Egypte (Deut.5: 12-15) Wij christenen zijn niet van een lichamelijke (stoffelijke) maar van een geestelijke onderdrukking verlost (Col.1: 13,14. Onze verlossing is door de dood van de Zoon van God volbracht (Joh.19: 30) en door Zijn opstanding bevestigd (1Cor.15:17). Daarom nemen wij, christenen, die met de Opgestane in een nieuw, hemels schepsel overgeplaatst zijn (Ef.2: 6), niet meer de Sabbat in acht, de laatste dag van de week, de gedachtenis aan de oude schepping, maar wij vieren de eerste dag van de week, “De Dag des Heeren”, de dag van de gedachtenis van de !41
zegenrijke opstanding van Christus, door wie het fundament voor een nieuwe onvergankelijke schepping is gelegd (2Tim.1:10). De Heer Zelf heeft aangeduid dat Hij iets nieuws scheppen zou. Daaruit vloeit echter niet voort dat nu elk mens heer over de sabbat is en naar eigen goeddunken erover kan beschikken. Deze volmacht bezit slechts de Zoon des mensen, die de Vader alles overgegeven heeft en aan Hem alleen is de wil van de vader volkomen bekend (Matth.11: 27. Christus heeft die van Hem zijn een nieuwe dag van rust en zegen geschonken, nadat door Zijn verlossingswerk de heerschappij van de wet afgedaan is en de nieuwe orde van genade van kracht is geworden: ‘Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden’ (Joh.1: 17. De zondag is de herdenkingsdag van de verlossing. Deze verlossing is ons Christus aangebracht, Zijn opstanding uit de dood is het begin van de nieuwe schepping. Wij mogen hieraan deel hebben: 2 Cor.5: 17 Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Heilig betekent afgezonderd van; dienstbaar tot. De dag heiligen betekent dus afzonderen van de andere dagen, anders besteden dan de andere dagen. In dit verband betekent heiligen dus: ophouden met werken, rusten, wijden aan de Heer en Zijn dienst. Een dag om te rusten is dus ook aan ons christenen geschonken. Hoe zullen we nu deze dag invullen? Niet naar de letter van Wet maar naar/in de Geest van Christus opdat we niet in dezelfde fout zullen vervallen als het Oude Volk. 2Co 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft, [om] [te] [zijn] dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. Op de eerste plaats hoort hiertoe ons opgaan naar Zijn bedehuis in morgen- en avondoffer. In deze vieringen mogen wij de zegen smaken die verbonden is aan de hemelse goederen. Het gaat erom dat we bezig zijn met de liefde en de werken Gods op Zijn dag. Het opnemen, het tot ons nemen van hetgeen de Heer wil schenken is niet alleen wat de Heer van ons vraagt. De Heer vraagt ook dat we ons aan Hem schenken op het altaar van het Nieuwe Verbond: het kruis; onszelf geven, dienstbaar zijn. De wierook der gebeden opzenden, het zingen, orgelspel, het onszelf stellen is daar allemaal een onderdeel van. Rom.12: 1 Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. Het gaat erom dat we ons laten verkwikken en verfrissen van het werk dat we in de week gedaan hebben. De aardse zaken, beslommeringen achter ons laten. Bezig zijn met heilige zaken. Een hemelse gezindheid, een verlangen om in Zijn huis te vertoeven, de gemeenschap met Christus willen smaken in het H. Avondmaal zijn allemaal zaken die in ons gevonden dienen te worden. Psalm 84:3 Mijn ziel is begerig, en bezwijkt ook van verlangen, naar de voorhoven des HEEREN; mijn hart en mijn vlees roepen uit tot den levenden God. Psalm 43: 3,4 Zend Uw licht en Uw waarheid, dat die mij leiden; dat zij mij brengen tot den berg Uwer heiligheid, en tot Uw woningen; En dat ik inga tot Gods altaar, tot den God der blijdschap mijner verheuging, en U met de harp love, o God, mijn God! Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; Dit geldt voor het werk voor ons dagelijkse brood en ons aardse huis. Het werk voor onze natuurlijke behoeftes dient niet plaats te vinden op zondag. De zondag is ons geschonken om onze hemelse schatten te verzamelen. Om rijker te mogen worden en opgebouwd te worden in hoop, geloof en liefde; een rijke maat van zegeningen te ontvangen van de gaven van de H.Geest, dat !42
moet onze zorg zijn op zondag, daarvoor moeten we strijden, daarvoor moeten we op zondag aan het werk zijn: Fil. 2:12 Alzo dan, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijd gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veelmeer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven: Die de zondag heiligt, wordt zelf geheiligd; die de zondag niet heiligt zal ook die heiliging niet verkrijgen; ‘zonder heiliging zal niemand de Heer zien’ Hebr.12: 14. Hoe zullen wij geheiligd worden als wij niet zelf de Dag des Heeren heiligen? Werken van barmhartigheid zijn zeker toegestaan want we lezen in Gods Woord dat ook Jezus op Sabbat genezingen deed, lees Mattheüs 12: 1 – 8 en 9 –13. Jak.1: 27 De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze: wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking, en zichzelven onbesmet bewaren van de wereld. De dag des Heeren is een getuigenis dat wij niet voor het tijdelijke bestemd zijn, maar voor een eeuwig leven in heerlijkheid. Hebr. 11:16 Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is, naar het hemelse. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid. Luc.12:33 Maakt uzelven buidels, die niet verouden, een schat, die niet afneemt, in de hemelen. Het geheel loslaten van Gods Woord, Zijn geboden en inzettingen, in het bijzonder ook van de huidige invulling die velen geven aan de zondag is een teken van de laatste tijd. Voor ons geldt (Deutr.8: 3): Hebr. 10:25 En laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar [elkander] vermanen; en [dat] zoveel te meer, als gij ziet, dat de dag nadert. Het vijfde gebod. 12 Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft. Voor het woord ‘eren’ wordt het Hebreeuwse kabbed gebruikt, wat betekent: erkennen, respecteren, hoogachten, eren. Met de eerste vier geboden laat God ons zien wie Hij is en worden we onderwezen betreffende de liefde tot Hem. In de volgende geboden worden we onderwezen in de liefde tot onze naaste. Uit de liefde tot God dient onze liefde tot onze naaste te vloeien. De liefde tot de naaste is de proefsteen waaraan we kunnen weten of we God daadwerkelijk lief hebben. 1 Joh.4: 20,21 Indien iemand zegt: Ik heb God lief; en haat zijn broeder, die is een leugenaar; want die zijn broeder niet liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, Dien hij niet gezien heeft? En dit gebod hebben wij van Hem, namelijk dat die God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe. De liefde tot God kent geen grenzen maar de liefde tot de naaste kent wel grenzen, echter slechts indien deze liefde tot de naaste in strijd komt met de liefde tot God. Matth.10: 37 Die vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig; en die zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig. Hand.5: 29 Maar Petrus en de apostelen antwoordden, en zeiden: Men moet Gode meer gehoorzaam zijn, dan den mensen. De ouders staan betreffende de geboden in de liefde tot de naaste bovenaan, door hun te eren, eren wij God. Door aan onze ouders gehoorzaam te zijn leren wij tevens gehoorzaam te zijn aan God. Want als een kind zijn vader niet gehoorzaamt die hij ziet, hoe zal het kind zijn hemelse Vader gehoorzamen dat het niet ziet? De geboden des Heeren zijn weldaden waardoor het leven geordend, beschermt, geheiligd en gezegend wordt. Door het vijfde en het zevende gebod (Gij zult niet echtbreken) heeft !43
de Heer het gezin als basis en hoeksteen van de maatschappij aangewezen. Het gezin, indien geordend naar ’s Heeren wil, is de basis om het ware geluk in te kunnen vinden. Daarom laat apostel Paulus, nadat hij in de brief aan de gemeente in Efeze de goddelijke opbouw, de heiligheid en de toekomende heerlijkheid van de Kerk heeft voorgesteld de ‘huisregels’ volgen, de onderwijzing hoe een christelijk gezin gestalte kan krijgen. Efe.5:21 – 6:9 en Kol.3:18 – 4:1. Uit de christelijke gezinnen komen kinderen en dienaren voor het werk in Zijn Wijngaard, de Kerk; vanuit de kerk ontvangen de gezinnen Gods zegeningen. Het ‘Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft’ is een goddelijke oerinstelling die zeker bij het Joodse volk, tot in onze tijd, altijd in waardigheid door de tijd is gedragen. Ook de Zoon van God, Jezus, heeft dit vijfde gebod onderhouden. In Zijn Kind zijn en in Zijn Jeugd was Hij Zijn moeder Maria en Jozef onderdanig (Luc. 2:51). Het ‘Eert uw vader enz.’ is het eerste gebod met een belofte: Éfeze 6: 2,3 Eert uw vader en moeder (hetwelk het eerste gebod is met een belofte), opdat het u welga, en dat gij lang leeft op de aarde. Weliswaar zijn ook aan de eerste vier geboden zegeningen verbonden, toch noemt apostel Paulus net dit gebod allereerst met een belofte verbonden, omdat van alle geboden dit gebod het eerst sprake is van de onderlinge verhoudingen tussen de mensen. Gehoorzaamheid aan vader en moeder is het eerste wat een kind te leren heeft. Zó wil de Heer de werkende zijn door de ouders om zo het kind de eerste liefde tot Hem bij te brengen en wie zou dat beter kunnen doen dan de beide ouders waarvan we mogen aannemen hun kinderen onvoorwaardelijk lief te hebben, zoals ook de Heer ons onvoorwaardelijk lief heeft. ‘Eert uw vader en uw moeder’: niet slechts gehoorzamen, maar eren, want in eren ligt meer dan in slechts gehoorzamen. Een uiterlijk gehoorzamen met een onvrede of een wrevelig hart kan de Heer niet aangenaam zijn. In het ‘eren’ ligt zowel de vreze als de liefde. Efe. 6:1 Gij kinderen, zijt uw ouderen gehoorzaam in den Heere; want dat is recht. Het is een oproep waarop het geweten en het hart slechts ‘ja’ kunnen zeggen. Omdat de ouders het beeld van de Heer dragen, vraagt dit gebod (dat de ouders door hun kinderen geëerd dienen te worden) dat de ouders naar Gods wil en voorbeeld in Christus degenen die hun zijn toevertrouwd met wijsheid te besturen; al het mogelijke ten goede te doen; beschermen; verzorgen; dragen en tuchtigen. Wat zijn de ouders aan de kinderen schuldig? 1. De opvoeding. Beide ouders horen het kind op te voeden, het kind een thuis te bieden, op hun lichamelijke en geestelijke gezondheid te letten: verzorgen tot ze het huis uit gaan. 2. Tuchtigen. Door de tucht de kinderen van het verkeerde weg te houden en ze naar het goede brengen. 3. De vermaning van de Heer om voor hun geestelijke heil te zorgen. De kinderen de sacramenten (H.Waterdoop, H.Avondmaal en H.Verzegeling) niet te onthouden, hun te onderwijzen en hun te laten onderwijzen (Zondagsschool en catechisatie) Christus is het Hoofd van het gezin en wil door vader en moeder de Werkende zijn. Het zesde gebod. 13 Gij zult niet doodslaan. Gen. 1:26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, !44
en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. De mens is gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van God. Hier vinden we de oorsprong van het leven. De mens ontvangt het leven van zijn Schepper. Hij gaf het niet aan zichzelf. Ook mag hij het zichzelf niet ontnemen, noch aan anderen. Het leven is heilig omdat het door God is gegeven. Gen. 9:6 Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. Het leven van de mens is heilig, de mens mag het niet verwonden/nemen omdat God de mens geschapen heeft naar Zijn Beeld. Daarom mag slechts de Heer over het leven van de mens beschikken. Doet de mens dit toch, dan grijpt hij in, in het Goddelijke gericht. De vergelding blijft dan ook niet uit, we zien dit bij Kaïn nadat hij zijn broer Abel had gedood. Gen. 4:14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan. Het schenken van leven, adem en bekwaamheden omvat feitelijk alles; het is de prachtigste gave die de natuurlijke mens kent. Het ontnemen van leven maakt een einde aan alles; het vernietigt op wrede en onverwachte wijze alle hoop, dromen en plannen van een mens gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van de Schepper zelf. Het is een zondige aanmatiging door de mens van een recht dat alleen God toebehoort, Hij die om te beginnen alle leven geeft en als enige het recht heeft om dat leven weer te nemen. Job 1:21 En hij zeide: Naakt ben ik uit mijner moeders buik gekomen, en naakt zal ik daarhenen wederkeren. De HEERE heeft gegeven, en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd! Daarom behoort elke vorm van doodslag tot de tien hoofdzonden. Het vernietigt de hoogste schepping van de Almachtige God, en het is feitelijk een poging om van de machtige Heerser over het heelal te verijdelen! God is de Schenker van alle leven. En de nietige, sterfelijke mens heeft volstrekt niet het recht om tussenbeide te komen waar het Gods grootste gave betreft. Gij zult niet doodslaan: niet met de vuist, niet met de tong en ook ons hart moeten we terughouden van elke liefdeloosheid tegenover onze naasten (Matth.5: 21,22). Christus spreekt van drie trappen van bestraffing en wijst op de ernst van de Heer en het opklimmende gericht dat door de Eeuwige voltrokken zal worden aan de liefdelozen. Indien wij haat en boosheid in ons hart koesteren, dan herbergen we de geest van doodslag. De Geest van Christus leidt ons niet alleen om onze daden te beheersen, maar ook om onze gedachten en onze geesteshouding te beheersen. God liet Paulus zeggen in Rom.12: 19 Wreekt uzelven niet, beminden, maar geeft den toorn plaats; want er is geschreven: Mij komt de wraak toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere. De mens is niet in staat om wraak te nemen met de juiste wijsheid en de juiste rechtvaardigheid tegenover alle betrokkenen; alleen God heeft de wijsheid, de macht en het recht om wraak te nemen op menselijke wezens, zo nodig zelfs met toepassing van de doodstraf. De ware christen moet leren dat God werkelijkheid is, en dat Gods bescherming en wraak even werkelijk zijn! De kern van de zaak is dat Jezus Christus tégen de geest van moorden is in iedere vorm. Hij is tégen alle boosaardigheid, afgunst en haat. Jezus Christus onderwees de waardigheid van de mens en de heiligheid van het menselijk leven ‘geschapen naar Gods beeld’. !45
Het zevende gebod. 15. Gij zult niet echtbreken. Zie hiervoor elders in deze conferentiemap de bijdrage van H.W.J. Thiersch (workshop Over het (geestelijk) huwelijk en de Sulammith). Het achtste gebod. 16. Gij zult niet stelen. Het Hebreeuwse woord voor stelen is ganab, dit betekent: in het geniep, stilletjes, listig, iets verduisteren. Het achtste gebod kan smal en breed uitgelegd worden. Het kan alleen gaan over materiële zaken maar ook over het stelen van iemands goede naam; het stelen van tijd en aandacht; het stelen van iemands hart en gevoelens. - we kunnen stelen van God; onze familie; onze nationale of lokale overheid; onze werkgever/werknemer; andere mensen en onszelf. - we kunnen stelen door: diefstal, nalatigheid, bedrog, geweld,verwaarlozing,’n oogje dicht te doen’ - we kunnen nemen: geld en goed, respect, aandacht en liefde, tijd en vrijheid. Stelen is: zonder toestemming nemen van God en/of van anderen. Stelen is: slecht beheren, verspilling van geld, tijd, aandacht, gaven en talenten. Stelen is: alles voor jezelf houden en niet delen met anderen. Stelen is: je in beslag laten nemen door wie of wat dan ook, jezelf laten stelen. Overeenkomstig Gods Woord en Zijn wet bestaan er slechts twee correcte manieren om in het, tijdelijke, bezit van iets te komen: de eerste is door vrijwillige schenking – of een erfenis van een ander mens, dan wel van God Zelf; de tweede is door eerlijke arbeid, waardoor iets als rechtmatige beloning ontvangen wordt. Iedere andere manier is diefstal, iets wegnemen wat aan een ander toebehoort. Het achtste gebod erkent de rechtmatige verwerving van bezit en verbiedt diefstal. Roof en diefstal zijn nooit goed te keuren. Ook in nood kan dit niet het geval zijn; want er staat nergens geschreven dat we in geval van nood mogen stelen. Wél echter staat geschreven: Psalm 50:15 Roept Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren. En: Psalm 72:12 Want hij zal den nooddruftige redden, die daar roept, mitsgaders den ellendige, en die geen helper heeft. Natuurlijk staan de armen en verdrukten bloot aan zeer zware beproevingen, maar laat voor hen en voor ons blijven gelden: bid en werk. Laten we zeker ook achten hetgeen Gods Woord ons leert over onze verantwoordelijkheid naar elkaar in deze. Jak.2: 15,16,17. Indien er nu een broeder of zuster naakt zouden zijn, en gebrek zouden hebben aan dagelijks voedsel; En iemand van u tot hen zou zeggen: Gaat henen in vrede, wordt warm, en wordt verzadigd; en gijlieden zoudt hun niet geven de nooddruftigheden des lichaams, wat nuttigheid is dat? Alzo ook het geloof, indien het de werken niet heeft, is bij zichzelven dood. Elk bedrog, elke diefstal verontreinigt de ziel. Als we in het verborgene iemand of b.v. de overheid benadelen is dit weliswaar voor het menselijk oog verborgen, maar bij de Heer zéker niet onbekend. De oproep om tot verandering/betering klinkt in zulke gevallen vanuit Gods Woord tot ons: Efeze 4: 27,28 En geeft den duivel geen plaats. Die gestolen heeft, stele niet meer, maar arbeide liever, werkende dat goed is met de handen, opdat hij hebbe mede te delen dengene, die nood heeft. Wij, christenen, zijn geroepen heilige handen op te heffen om te bidden, handen waaraan geen bedrog kleeft. Van eenieder, die waardig zal worden geacht om als eersteling op de berg Sion te mogen staan, staat geschreven: Openb.14: 5 En in hun mond is geen bedrog gevonden; want zij zijn onberispelijk voor den troon van God. Onder het heilig getal v.d. 144.000 zal géén bedrieger zijn. !46
Handel drijven, kopen en weer verkopen met winst is toegestaan. Als iemand wil weten waar de grens is wat is toegestaan en waar de grens van zonde wordt overschreden die kan zichzelf beproeven aan de koninklijke wet van de liefde: wat u niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet. Een van de meest gangbare zonden in de wereld is het bedriegen van de overheid, door het niet conform de wetgeving, betalen van belasting waar ambtenaren het niet narekenen kunnen doordat ze niet over voldoende of géén gegevens hebben. Matth. 22:21 Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is. Stelen van God Mal. 3: 6> Want Ik, de HEERE, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jakobs! niet verteerd. Van uwer vaderen dag af, zijt gij afgeweken van Mijn inzettingen, en hebt ze niet bewaard; keert weder tot Mij, en Ik zal tot u wederkeren, zegt de HEERE der heirscharen; maar gij zegt: Waarin zullen wij wederkeren? Zal een mens God beroven? Maar gij berooft Mij, en zegt: Waarin beroven wij U? In de tienden en het hefoffer. Met een vloek zijt gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, zelfs het ganse volk. Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijze zij in Mijn huis; en beproeft Mij nu daarin, zegt de HEERE der heirscharen, of Ik u dan niet opendoen zal de vensteren des hemels, en u zegen afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen. En Ik zal om uwentwil den opeter schelden, dat hij u de vrucht des lands niet verderve; en de wijnstok op het veld zal u geen misdracht voortbrengen, zegt de HEERE der heirscharen. In Maleachi 3, waar God spreekt tot de Jakob of Israël (vers 6), van onze tijd, verklaart Hij: ‘Mag een mens God beroven? Toch berooft gij Mij. En dan zegt gij: Waarin beroven wij U? In de tienden en de heffing’ (vers 8). Hier beschuldigt God de volkeren van deze tijd ervan dat ze hun eigen Schepper en zijn Werk beroven! Geen wonder dat er nog maar zo weinig waarachtige religie hier op aarde te vinden is! Geen wonder dat er zoveel verwarring is en zoveel bedrog wordt gepleegd in de naam van het christendom! God vervolgt dan: ‘Met de vloek zijt gij vervloekt en Mij berooft gij, gij volk in zijn geheel,’ Vervolgens belooft God in Zijn Woord: ‘Brengt de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in mijn huis; beproeft Mij toch daarmede, zegt de Here der heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel zal openen en zegen in overvloed over u uitgieten’ (verzen 9,10). Ziehier een krachtige uitdaging van de Almachtige God! God zegt dat Hij ons zal zegenen wanneer wij - naar Zijn bevel door geloof in Hem en in zijn Woord beginnen om de tienden te geven. Er kunnen letterlijk honderden voorbeelden worden genoemd waaruit blijkt dat God inderdaad de gever van de tienden zegent, óók in materieel opzicht. Best mogelijk dat Hij dit niet altijd onmiddellijk doet; het kan zijn dat wij eerst enige tijd gehoorzaamheid en geloof moeten tonen. Maar naar gelang wij Hem dienen, Hem gehoorzamen en Hem vertrouwen, zal God Zijn deel van de overeenkomst uitvoeren, onze zegen zal zeker komen! De Heer vertrouwt ons natuurlijke zaken toe, hetzij veel of weinig, om ons te beproeven, om ons te oefenen in het volbrengen van Zijn wil. Het is een ‘voorschool’ voor de vervulling van onze ‘hogere’ plichten. Hierin zal blijken of Hij ons de hemelse en onvergankelijke zaken kan toevertrouwen. Want lezen we niet in Zijn Woord: Luk 16: 10 - 13 Die getrouw is in het minste, die is ook in het grote getrouw; en die in het minste onrechtvaardig is, die is ook in het grote onrechtvaardig. Zo gij dan in den onrechtvaardigen Mammon niet getrouw zijt geweest, wie zal u het ware vertrouwen? En zo gij in eens anders goed niet getrouw zijt geweest, wie zal u het uwe geven? Geen huisknecht kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten, en den anderen !47
liefhebben, of hij zal den enen aanhangen, en den anderen verachten; gij kunt God niet dienen en den Mammon. Laat ons oog geslagen blijven op de ‘hemelse’ goederen en het rijk dat de Heer ons wil schenken. Wij zijn slechts rentmeesters; de Heer is de Bezitter; alles is Zijn eigendom. Laten we met onze aardse goederen handelen zoals Hij het van ons vraagt: als een goed rentmeester. Het negende gebod. 17. Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste. Het negende gebod luidt dus heel eenvoudig: lieg niet! Op het oog lijkt dit veel minder zwaarwegend als b.v. niet doodslaan. Toch mogen we dit gebod niet ‘klein’ noemen of onderschatten, want door de leugen is immers alle ellende in de wereld gekomen (Adam, Eva). Het negende gebod had oorspronkelijk in de eerste plaats betrekking op de rechtspraak. In het oude Israël was men afhankelijk van getuigen. Getuigen konden een beslissende stem hebben over leven of dood. Twee of meer eenstemmige getuigen konden een beschuldigde ter dood laten brengen. Eén getuige was nooit voldoende, hoe zwaar het misdrijf ook was. Een getuige mocht niet weigeren om te getuigen. Een getuige had en heeft dus grote verantwoordelijkheid. Hij is de aanklager en als hij liegt kan hij iemands dood op zijn geweten hebben. In dit geval kunnen woorden dodelijk zijn. Dit wordt duidelijk in Deut.17: 6 Op den mond van twee getuigen, of drie getuigen, zal hij gedood worden, die sterven zal; op den mond van een enigen getuige zal hij niet gedood worden. Hier neemt de getuige dus de verantwoordelijkheid voor wat hij gezegd heeft. Als een getuige later vals getuigd bleek te hebben, kreeg hij dezelfde straf als de onschuldig veroordeelde Deut.19: 18,19: En de rechters zullen wel onderzoeken; en ziet, de getuige is een vals getuige, hij heeft valsheid betuigd tegen zijn broeder; Zo zult gijlieden hem doen, gelijk als hij zijn broeder dacht te doen; alzo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen; Als echter iemand een zware zonde begaan heeft, is hij niet verloren. Laat hem komen tot het Licht; laat zijn schuld ontdekt worden en geef Gode recht, hij belijdt zijn misdaad en zij zal hem worden vergeven. Echter voor hem die met de leugen omgaat door zich te verontschuldigen, zichzelf te rechtvaardigen, dus de duisternis liever heeft dan het licht, is nauwelijks redding mogelijk. Daarom is het noodzakelijk dat de kinderen zo vroeg mogelijk een afschuw van de leugen wordt bijgebracht; de waarheid diep ingeprent wordt en elke leugen ernstig bestraft wordt. Een kind dat zijn leugens oprecht erkend behoort mild behandelt te worden en volledige vergiffenis te ontvangen. Als liegen echter een gewoonte wordt is het op de lange duur zeer moeilijk hierin verandering te bewerkstellingen. Wij zijn schuldig tegen elkaar de waarheid te spreken. Dit geldt in het bijzonder tegenover hen die de Heer over ons gesteld heeft als zij er naar vragen. Jozua 7:19 Toen zeide Jozua tot Achan: Mijn zoon! Geef toch den HEERE, den God van Israël, de eer, en doe voor Hem belijdenis; en geef mij toch te kennen, wat gij gedaan hebt, verberg het voor mij niet. In een christelijke gemeenschap hoort onbegrensde waarheidsliefde te heersen zodat men geen eed nodig heeft. Jak.5: 12 maar uw ja, zij ja, en het neen, neen; opdat gij in geen oordeel valt. Ons spreken behoort niet alleen de volle waarheid te bevatten, maar dient ook met de liefde overeen te komen. Dat is namelijk de andere kant van dit gebod. We behoren onze naasten lief te hebben als onszelf; ons spreken dient in overeenstemming te zijn met deze koninklijke wet. Onze naaste verraden of over hem roddelen is verboden, zulke zaken maken inbreuk op de onderlinge liefde. Verraden is het openbaar maken van ons toevertrouwde zaken, misbruik maken van het geschonken vertrouwen. Het allerzwaarst !48
weegt in deze het verbreken van het biechtgeheim. Een dief aangeven, of een verkeerde gang van zaken aan het licht brengen is geen verraad. Het nalaten kan eerder als medeplichtigheid worden gerekend. De bedoeling moet natuurlijk wel zuiver en oprecht zijn. Lees hierbij Matth.18: 23-35. In vers 31 wordt aan de koning verteld hetgeen gebeurd was en zo werd aan het onrecht een halt toegeroepen. Als er bepaalde verkeerde zaken zijn in de gemeente behoren die niet achter gehouden te worden maar aan de dienstknechten te worden toevertrouwd. Hoe kan anders de gemeente beschermd worden of zaken geheeld worden. In het koninkrijk van de Heer hebben we een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Achterklap en roddel is in het leven een van de meest verbreidde zonden van de tong. Dit komt helaas ook voor in Christelijke gemeenschappen waar eigenlijk de liefde de boventoon zou moeten voeren. Lees hierover Jakobus 3. Jak. 3:5,6,8. Alzo is ook de tong een klein lid, en roemt nochtans grote dingen. Ziet, een klein vuur, hoe groten hoop houts het aansteekt. De tong is ook een vuur, een wereld der ongerechtigheid; alzo is de tong onder onze leden gesteld, welke het gehele lichaam besmet, en ontsteekt het rad onzer geboorte, en wordt ontstoken van de hel. Maar de tong kan geen mens temmen; zij is een onbedwingelijk kwaad, vol van dodelijk venijn. Matth.15: 18,19,20 Maar die dingen, die ten monde uitgaan, komen voort uit het hart, en dezelve ontreinigen den mens. Want uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen. Deze dingen zijn het, die den mens ontreinigen; maar het eten met ongewassen handen ontreinigt den mens niet. Hoe te handelen als over ons onwaarheden gesproken, of geroddeld wordt? Ook hierover heeft de Heer ons Zijn wil nagelaten: Matth.18: 15,16 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. Maar indien hij u niet hoort, zo neem nog een of twee met u; opdat in den mond van twee of drie getuigen alle woord besta. Dus de broeder die tegen ons gezondigd heeft terechtwijzen, open met hem praten en tegelijkertijd met alle anderen over deze zaak zwijgen, dat is de gouden regel ons van Christus geschonken. Op die manier wordt de naaste verbeterd, de satan weerstaan en de vrede bewaard. Laten we zeker niet graven bij onze naasten en/of oordelen over onze naasten. De Heer heeft een omheining om de familie gesteld en die omheining dient gerespecteerd te worden. Rom. 14:4 Wie zijt gij, die eens anderen huisknecht oordeelt? Hij staat, of hij valt zijn eigen heer; doch hij zal vastgesteld worden, want God is machtig hem vast te stellen. Laten we alles in waardigheid dragen en verdragen ziende op onze Heiland en in alles trachten Zijn voetstappen te drukken in woord en daad, in handel en wandel: 1 Petr. 3:9 Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen; wetende, dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beërven. Op die manier zal ons zwijgen en ons spreken met de volkomen Christelijke liefde in overeenstemming zijn en zal dit gebod naar zijn diepste en geestelijke zin kunnen worden volbracht. Het tiende gebod. 18 Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is. De Heer somt in dit gebod een aantal zeer waardevolle zaken op, maar aan het eind voegt de Heer toe dat we totaal niets van onze naasten mogen begeren. Wat betekent eigenlijk !49
precies begeren? Het woordenboek geeft als definitie: lusten naar, sterk wensen, verlangen te bezitten. Dat hoeft nog niet per definitie slecht te zijn. Het Hebreeuwse woord hamad duidt op een diep, actief en uiteindelijk ongecontroleerd verlangen naar iets dat niet van onszelf is. In het Bijbelboek Deuteronomium komen we dit gebod ook tegen en dan wordt het woord avah gebruikt. Dit woord heeft een nog iets sterkere betekenis: ‘een verlangen dat iemand ertoe aanzet zichzelf iets toe te eigenen’. Met andere woorden: het gaat hier over het verlangen onszelf dingen toe te eigenen ongeacht wie de eigenaar is. In het N.T. wordt voor ’begeerte’ het woord epithumia gebruikt, dat ‘lust’ betekent en dat meer te maken heeft met verlangen naar iets dat ongepast is: zondige begeerte, wellust. Dit gebod lijkt op het achtste gebod: niet stelen. Maar er is een belangrijk verschil. Het tiende gebod gaat over de houding achter de daad, in plaats van de daad zelf. Het achtste gebod zegt dat we met onze handen van het bezit van een ander af moeten blijven; het tiende gebod zegt dat we ook met onze gedachten van andermans bezit af moeten blijven. In het tiende gebod laat de Heer ons zien dat dingen en de macht over dingen nooit het verlangen naar het echte leven kunnen (ver)vullen. Alleen de Heer kan dat vullen/vervullen. Daarom zegt de Heer in het eerste gebod: Ik ben de Heere uw God. Met het tiende gebod is de cirkel rond.
De toepassing van het tiende gebod verloopt via drie trappen: 1. Het achtste gebod: Gij zult niet stelen wordt bevestigd. Eigendom en familie wordt nog éénmaal onder de bescherming, de hoede van de Heer gesteld. 2. Ieder verlangen om via verkeerde wegen rijk te willen worden wordt voor zonde verklaart. Iedere christen behoort te werken en matig te zijn opdat iedereen zijn eigen brood zal eten. 2 Thes.3: 10 Want ook toen wij bij u waren, hebben wij u dit bevolen, dat, zo iemand niet wil werken, hij ook niet ete. 3. Dit tiende gebod voert ons nog verder in de diepere kennis aangaande de wil van God en de kennis van onszelf. Indien de Heer zelfs het verlangen naar hetgeen Hij ons niet toestaat verbiedt wordt zo de lust naar hetgeen verboden is tot zonde en verlangt van ons een hart dat rein is van begeerte van hetgeen de Heer ons niet toestaat. De Heer ziet in het verborgene en verlangt heiligheid van onze gezindheid. Hebr.4: 12,13 Door dit laatste gebod worden de vorige geboden: Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft, Gij zult niet doodslaan, Gij zult niet echtbreken, Gij zult niet stelen, Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste, extra verscherpt. We worden door het tiende gebod in ons binnenste ingeleid. Wanneer gaat kijken, verlangen en kopen – wat op zichzelf niet verkeerd is – over in zonde? Op het moment dat we meer waarde hechten aan de gave dan aan de Gever. Als iets of iemand anders dan God ons leven gaat regeren worden die afgoden. Door de wet is kennis der zonde: Rom. 3:20 en door dit tiende gebod Gij zult niet begeren wordt onze zelfkennis verdiept. We worden gewezen op de bron van alle zondige daden: de lust naar hetgeen verboden is die van naturen in ons woont. In het eerste gebod wordt de liefde van de Heer geboden die de bron van al het goede is; in het laatste gebod wordt ons het zondige verlangen onthuld die de bron van alle kwaad is. De Heer wil !50
ons door dit gebod naar zelfkennis voeren en wij moeten het verloop, de ontwikkeling in ons binnenste in het licht van Zijn geboden bezien en beoordelen. Zoals in het eerste gebod de liefde tot God gevraagd wordt zo geraakt ook het laatste gebod door de liefde tot vervulling! De Geest van Christus is het, Die ons in onze harten verzekert van de liefde waarmee de Heer ons lief heeft en ons daardoor de liefde tot God en de naaste inblaast. 1 Joh.5: 3 Want dit is de liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar. Fil. 4: 8,9 Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wel luidt, zo er enige deugd is, en zo er enige lof is, bedenkt datzelve; Hetgeen gij ook geleerd, en ontvangen, en gehoord, en in mij gezien hebt, doet dat; en de God des vredes zal met u zijn.
!51
De erediensten worden op zondag gehouden te: Amersfoort
Banckertstraat 3
10 en 17 uur informatie 033 – 4 75 12 46
Amsterdam
Burg. Röellstraat 199
10:30 en 17 uur informatie 023 – 5 24 69 20
Arnhem
Uitzichtkerk, Zaslaan 22
10 en 17 uur informatie 026 – 3 64 15 84
Enkhuizen
Zuiderhavendijk 25
10:30 en 17 uur informatie 0228 – 31 46 12
’s-Gravenhage
Willemstraat 69
10 en 2e en laatste 17 uur informatie 070 – 4 27 75 30
Groningen
Geulstraat 14
10 uur informatie 0598 – 45 16 60
Haarlem
Wilhelminastraat 21
10 en 17 uur informatie 023 – 5 28 55 61
Utrecht
Herenweg 7
10 en 17 uur informatie 030 – 2 30 07 44
Wageningen
Churchillweg 138 hoek Kolkakkerweg
10 en 16.30 uur informatie 0318 – 63 41 85
Zierikzee
Lutherse kerk twee zondagen per maand Gat van West-Noord-Westen informatie 070 – 4 27 75 30
!52