De Bijbel als bron van levenskunst (Frans Maas) Levenskunst is een modewoord, sinds een jaar of vier. Dat betekent niet dat het onzinnig of oppervlakkig is. Modewoorden zeggen alleen dat iets op een gegeven moment sterk in de aandacht staat. Aandacht die door dat woord vervolgens weer versterkt wordt. Zo had je bijvoorbeeld in de jaren zestig medemenselijkheid, in de jaren zeventig ideologiekritiek en later solidariteit. De jaren negentig brachten een publieke verschuiving naar no-nonsense en individualisering. De opkomst van levenskunst in de meer seculiere en van spiritualiteit in de religieuze levensbeschouwing zijn daarvan uitlopers. In 2002 stelde Joep Dohmen van de Universiteit voor Humanistiek een bloemlezing samen van wijsgerige teksten over het goede en schone leven, onder de titel Over de levenskunst. Een jaar eerder werd het boek van de Duitse filosoof Wilhelm Schmid uit 1998 in het Nederlands vertaald: Filosofie van de levenskunst. Inleiding in het mooie leven. Die boeken hebben het goed gedaan. Zij nemen een thematiek op, die de Franse filosoof Michel Foucault vooral op het eind van zijn leven tot leidraad van zijn denken maakte en die daarmee voor een breder voetlicht gebracht. Filosofie wordt in deze boeken gezien en beoefend als een intellectuele bezinning op praktische levensvragen, eerder dan als een ingewikkelde theorie over diepzinnige maar abstracte kwesties. Filosofie als levenskunst wil op haar eigen wijze bijdragen aan het beeld van en het streven naar wat het goede leven wordt genoemd. Een vergelijkbare wending naar de praktische levensvragen speelt zich af op het vlak van religie. Daar heet dat spiritualiteit. Sinds enige jaren is zij sterk op de voorgrond getreden. Hoe veelvormig en divers spiritualiteit ook moge wezen, zij vertegenwoordigt in geloof en theologie de kant van de praktisch beleving en het vinden en ontwikkelen van een grondhouding: een wijze van in het leven staan, levensvorm, stijl en alles wat daarbij komt kijken. Iemands grondhouding kleurt in sterke mate alles wat van iemand uitgaat of binnenkomt. Spiritualiteit en levenskunst, hoewel als term nog veelal gelieerd aan verschillende circuits, komen globaal op hetzelfde neer: ze zijn oefening in en reflectie op de vormgeving van het eigen leven. Nu valt in de boeken van Schmid en Dohmen over levenskunst een eigen karakteristiek op, die verschilt van de hoofdstroom in de christelijke spiritualiteit. In die spiegel verschijnt dan ook, bij wijze van reflex, iets van het eigene van de christelijke, bijbelse levenskunst. Ik sluit me hier aan bij de observaties, bedenkingen zo u wilt, van de Nijmeegse theoloog Erik Borgman. Het is opvallend hoe levenskunst in deze boeken toegespitst wordt op actief en vooral ook zelfstandig vorm-geven aan het eigen bestaan. Het gaat om het verantwoord in beheer nemen van het eigen leven, geheel in de lijn van de verplichte keuzevrijheid die onze eigentijdse culturele situatie, veelal aangeduid met de term individualisering met zich meebrengt. Wij moeten het tegenwoordig allemaal zelf weten en bewust onze keuzes maken. Doordat tradities intussen sterk afgekalfd zijn, ontbreekt daarvoor veelal de infrastructuur: geen voorbeelden en denkbeelden van betrouwbaar gebleken wegen. Dat maakt de verplichte en verplichtende keuze van normen en waarden, maar ook concreet van de inrichting van je huis en de opvoeding van je kinderen, vaak vermoeiend. Wanneer levenskunst vooral verantwoordelijkheidsethiek geworden is en er veel in vrijheid gekozen moet worden, zonder
veel assistentie van de traditie, voelen veel mensen zich er alleen voor staan. Dat drukt de vrijheid. Intussen is het de vraag of het wegvallen van de traditionele normerende instanties meteen zoveel meer vrijheid heeft opgeleverd. Hebben zich niet ongemerkt andere standaarden aangediend, die wellicht even verplichtend zijn als de sociale en religieuze codes vroeger? Zo zijn er de wetten van de markt en van de mode, van de media en de reclame, van de prestatiecultuur en de flexibiliteitsdwang. Zo komt de vrijheid opnieuw onder druk te staan, en men staat er nu alleen voor om verantwoord te kiezen. Dat kan benauwend zijn. Mensen moeten zelf de orde scheppen die niet meer is voorgegeven, zich nauwelijks meer laat navolgen. We moeten het zelf doen, verantwoord en weloverwogen. Zin bestaat niet meer buiten de eigen zingeving. Wie niet permanent aan die zingeving werkt, voelt de zinloosheid toeslaan. Want er is geen zin zomaar voorhanden. Waar verantwoorde zingeving hapert, zakt de ervaren zinvolheid onder het kritisch peil. Levenskunst als permanente keuze-ethiek wordt, naast alles wat er goed aan is en verhelderend, zo een eenzame en vermoeiende aangelegenheid. Religie daarentegen cultiveert primair de gegevenheid en de gratuïteit. Zij stelt dat het leven ten diepste niet door mensen gemaakt hoeft te worden, maar ontvangen wordt. Zij zegt dat de werkelijkheid, hoe angstaanjagend soms ook - uiteindelijk voor mensen geen bedreiging is, geen beklemmende want te grote opgave, maar gave. Ons bestaan is niet een door onszelf opgespoten eilandje van zingeving, midden in een zee van zinloosheid. Ons bestaan is eerder een verdichting van ontvankelijkheid en mogelijkheden, een concentratie van vlees en adem die kan openstaan naar en delen in een veel grotere zinvolheid. Religieuze levenskunst is in die zin op de eerste plaats vormgeving van openheid. Het is cultuur van het vermogen om te ontvangen en open te gaan voor wat ons toevalt. Genade en gave zijn de beginwoorden van religie. 1: Autonome levensstijl en ontvankelijkheid Staan de beide posities, de seculiere levenskunst en de religieuze christelijke spiritualiteit, nu hier plots weer in een soort patstelling tegenover elkaar? Enerzijds levenskunst als een autonoom eigen vormgeven van het bestaan en anderzijds levenskunst als ontvangen? Nee, zo zwart-wit liggen de zaken niet, lijkt me. Om dat te illusteren zal ik eerst perspectieven van ontvankelijkheid aanwijzen in hedendaagse levenskunstfilosofie en omgekeerd immanente autonomie in de christlijke spiritualiteit. Om vervolgens De Bijbel spiritueel te typeren als bijbellezing die beide sporen bewandelt (De Bijbel spiritueel. Bronnen van geestelijk leven in de bijbelse geschriften, onder redactie van Frans Maas, Jacques Maas en Klaas Spronk, uitgeverij Meinema 2004). Transcendentie in de levenskunstfilosofie Op de eerste plaats kun je ook binnen de filosofie van de levenskunst grensoverschrijdingen naar transcendentie constateren. Daarmee wordt de autonome vormgeving van het menselijk leven in relatie gebracht met ontvankelijkheid. Men zal overigens die transcendentie vaak niet invullen. Rudiger Safranski spreekt van een 'vacante transcendentie' die volgens hem misschien wel gehoorzaamt aan het religieuze beeldverbod 'Gij zult u geen beelden maken'. Deze transcendentie heeft volgens hem een functie in de vormgeving van het goede leven, namelijk die van relativerende of waarborgende instantie achter de menselijke beslissingen.
Alsof de menselijke keuzes niet het laatste woord hebben, maar plaatsbepaling ontvangen van elders. Relativerend is die transcendentie, waar het verantwoord autonome kiezen zich verengt tot bijvoorbeeld economisme, d.w.z. dat de laatste maatstaf van alles een economische is, zoals wanneer het stadsbestuur van Leipzig zich met een hoogwaardige uitvoering van de Matthäus-Passion engageert vanwege de verwachte aantrekking van het toerisme, of dat in Duitsland de moord op allochtonen door skinheads veroordeeld wordt omdat dit het land economische schade toebrengt. Relativerend ook bij wat hij noemt een biologistisch nihilisme, waar bij afwezigheid van waardekader de zingeving vanuit de bio-techniek de richting bepaalt, bijvoorbeeld wanneer men door middel van gentechnologie en prenatale diagnostiek het menswaardige leven herprogrammeert naar de maat van een welbepaald veelal zeer versimpeld mensbeeld. Die kant ziet Safranski het opgaan en tegen de verabsolutering van zulke vormgevingen van het sociale en indivuele bestaan acht hij transcendentie noodzakelijk. Transcendentie heeft hier geen positief inhoudelijke vulling, zij vormt echter wel een doorslaggevend voorbehoud tegen autonoom menselijke versmallingen van zinvol bestaan. Soms is die transcendentie ook een waarborg voor het menselijk vormgeven. Als de Bondsrepubliek per grondwet besloten heeft tot respect voor de menselijke waardigheid en zij dit respect niet afhankelijk wil laten zijn van toevallige meerderheidsbesluiten of de loop der geschiedenis - Duitsland heeft zoals bekend op dat punt slechte ervaringen - dan doet zij beroep op God als waarborgende instantie. 'In het bewustzijn van zijn verantwoording voor God en de mensen', zo begint het voorwoord van die grondwet. Alle nadruk op het autonomie in de vormgeving van het bestaan, maar een niet nader ingevulde transcendentie als bufferzone. Zoiets is ook waar te nemen in de levenskunstfilosofie van Schmid. Ook hij vindt transcendentie belangrijk voor levenskunst. Er is volgens hem iets nodig - transcendentie wat aan elk systeem van menselijke denken en handelen ontsnapt en het mogelijk maakt ten aanzien van een dergelijk systeem een buitenperspectief in te nemen. Wat voor mij in mijn autonome vormgeven uiteindelijke waarheid, laatste horizon en criterium is, wordt altijd weer omvat door iets wat voorbij is aan mijn ultieme instanties. Levenskunst is niet alleen mijn eigen stijl van bestaan uitvinden maar ook een verhouding aangaan met dat buitenperspectief, dat altijd ontsnapt. Dat buitenperspectief relativeert al mijn concrete levenskunst. Dat kan soms bevrijdend zijn en troostend, bijvoorbeeld wanneer mijn levensstijl toch niet het geluk geeft wat ik ervan verwacht. Anderzijds, zou je moeten zeggen, kan en zal dat veronderstelde buitenperspectief ook een vorm van 'ongelukkig bewustzijn' genereren. Immers, het besef dat we het nooit halen met onze eigen autonome projecten, dat alles wat we tot stand brengen uiteindelijk opgebroken, in ieder geval in vraag gesteld wordt door iets wat we niet kennen en waarmee we geen vertrouwdheid kunnen krijgen, dat verbant onze autonomie in een eindeloze onvoltooidheid . 'Onrustig blijft ons hart', maar deze zin wordt niet voltooid door het 'totdat het rust in U' van Augustinus. Doen en laten gebeuren, maken en ontvangen in de spiritualiteit Evenmin als in de filosofie staan in de religie het actieve vormgeven en het ontvangen in oppositie tegenover elkaar. Hiermee beginnen we het spirituele project te naderen, wat we in *De Bijbel spiritueel* ten aanzien van de Schrift hebben uitgevoerd. Maar eerst wil ik bij
Augustinus laten zien hoe het eigen vormgeven en het ontvangen juist op het vlak van geloof elkaar niet kunnen missen en hoe hun verband in de Godsrelatie gelegen is. Augustinus vraagt zich in het 10de boek van zijn Confessiones af wat menselijk geluk is en hij brengt daarvoor zijn leven voor het aanschijn van God. Die Belijdenissen zijn eigenlijk één lang gebed met zijn levensverhaal als grondstof. Op een gegeven moment is er de vraag of geluk in het eigen leven gevonden kan worden. Hij begint ermee die vraag positief te beantwoorden. In allerlei dingen zoeken we actief het geluk, dat maakt voor een belangrijke deel ons leven uit. Vooral in het actief zoeken naar waarheid en naar gemeenschap met mensen (X,21) vinden we geluk, en we bewaren dat in ons geheugen. Geluk en God horen wezenlijk bijeen. Daarom kan hij zeggen dat we in ons geheugen God vinden. In de ontplooiing van het eigen leven, in het vinden van waarheid en gemeenschap is God aanwezig (X,24). Daarom is de herinnering daaraan zo belangrijk, we hoeven het niet ver te zoeken, het eigen levensverhaal vertelt het. Helaas luisteren we daar vaak aan voorbij: 'Gij waart in mij, maar ik was buiten' (X,27). Enerzijds moet dus gezegd worden dat God niet buiten ons eigen leven gevonden wordt, niet buiten het eigen actief stileren van het eigen bestaan, niet buiten onze poging er iets van te maken. Anderzijds valt God toch niet samen met mijn geslaagde levensverhaal, er is ook een buiten en een boven (X,17). Augustinus vraagt ook naar geluk en God aan de grenzen van het eigen geheugen (X,37). Het blijkt dat ik in de poging iets van mijn leven te maken eigenlijk niet veilig verankerd ben in God of geluk, want het licht van mijn zoeken is eindig, terwijl God het oneindige blijvende Licht is. Ik ben zelfs niet thuis bij mezelf, want in dat zoeken ben ik verspreid in de veelheid. Pas wanneer God mij in dat verspreide zoeken verzamelt, dan ben ik thuis. Pas dan ben ik in mijn binnenste, waar niet ik God maar omgekeerd God mij vindt. Dat zijn momenten waarop ik besef dat twee dingen tegelijk waar zijn: dat slechts in de breedte van de zoekende zelfontplooiing ik mij God te binnen kan brengen enerzijds, én anderzijds dat ik daarin door God gevonden wordt, God die mijn leven verre te boven en te buiten gaat. Mijn eigen zoeken grenst onmiddellijk aan het zelf door God gevonden-worden. Zo laat God zich vinden: binnen én buiten de eigen vormgeving van het bestaan (VII,10). Augustinus schetst het vruchtbare midden tussen enerzijds actief en immanent werken en anderzijds passief laten gebeuren vanwege God de Transcendente. Christelijke levenskunst moet zich enerzijds concentreren op het concrete leven, in zijn materiële, psychische, sociale en culturele gestalten. Daar is God te vinden, zegt Augustinus, daarmee rechtdoend aan de christelijke overtuiging dat de Allerhoogste zijn scheppende aanwezigheid in onze menswording gestalte wil zien krijgen. Christelijke spiritualiteit heeft aandacht voor het aardse, niet alleen als startfase voor de beginners maar ook als bestemming voor de gevorderden. Als men te weinig aandacht geeft aan het concrete leven, vervluchtigt het geloof in een haast onchristelijke spiritualisme. Aan die bloedarmoede heeft de spiritualiteit helaas menigmaal geleden. De nadruk op het incarnatorische echter behoeft de vruchtbare spanning van de aanraking door de Transcendente, door God boven en buiten mij. Dit moment trekt de spirituele groei open naar een oneindig perspectief. Slechts daar komt het eigen menselijk zoeken en vormgeven werkelijk tot zijn recht. Zonder dit contrapunt van het geraakt-worden door Gods Transcendentie zou de incarnatorische Godsrelatie in deze wereld niet tot zijn volle recht komen. Haar perspectief zou verkleind worden, terwijl dit door de spanning vanwege de Transcendente nu verlengd en geïntensiveerd wordt tot over de grenzen van menselijke eindigheid.
Als er een grote lijn te vinden is in de levenskunst, die ons boek De Bijbel Spiritueel in de H.Schrift ontwaart - en dat in alle diversiteit die aan dit boek der boeken eigen is, dan heeft die lijn zeker te maken met de spanning die Augustinus zo scherpt tekent: enkel in de actieve vormgeven van het goede leven van sjaloom en liefde, laat God zich vinden, in de zin dat wij daar gevonden en aangeraakt worden door de Transcendente; maar die actieve vormgeving wordt op haar beurt geopend naar de mensonmogelijke mogelijkheden van God zelf. De bijbel is allerminst een verhaal van resignatie, nee het boek staat vol verhalen van het leven ter hand nemen en in goede banen leiden. Juist in die richting laat God zijn Verbond gelden en houdt Hij zijn volk, in de vele misslagen en ontrouw, op dat spoor. Relativering, waarborg, stimulering en aanmaning vanwege de Transcendente zijn hier volop aan de orde, net als Safranski en Schmid dat willen, maar er is een groot verschil: de Transcendentie is niet meer vacant, zij heeft Naam als geen ander en er is een intense communicatie met en in haar. Levenskunst vanuit werkelijke contact met de Transcendente Dit is misschien wel het belangrijkste punt waarop de religieuze levenskunst, die aanlegt bij de Bijbel, werkelijk verschilt van de filosofische. We zagen dat die seculiere levenskunst alle nadruk legt op het actief en verantwoordelijk vormgeven van het bestaan, waarbij er aan de marge toch wel gevoel is voor iets wat daarbovenuit gaat. Dat zou de autonoom menselijk vormgegeven stijl relativeren waar die absolutistisch dreigt te worden en waarborgen waar die werkelijk het goede en schone leven gestalte geeft. Maar hoe kan dat, als die transcendentie louter formeel, inhoudelijk leeg en oningevuld is? Dan kan die transcendentie enkel een formeel voorbehoud zijn ten aanzien van de menselijke vorm. Het is dan enkel een buitenperspectief, als voorbehoud of bevestiging. De enige inhoud is dat het niet samenvalt met het menselijke, en in die zin is de transcendentie louter negatief: buiten-menselijk of nietmenselijk. Maar hoe kan iets wat louter negatief is een positief steunpunt vormen? Juist dát is nu anders in de religieuze, laat ik het hier houden bij de christelijke levenskunst. Daar is werkelijk contact met de Transcendente gegeven, men is werkelijk in aanraking, niet uit eigen kracht maar gegeven, uit genade, met de Transcendente. Hoe dit werkelijke contact nu precies gedacht moet worden, daarover verschillen de veelal sterk confessioneel bepaalde meningen. Of men in de lijn van het patristische theologie de mens zodanig als beeld van God mag denken dat in de natuur en in de aard van de wereldlijke en menselijke werkelijkheid sporen van Gods goedheid en heiligheid aangetroffen worden, zoals de rooms-katholieke scheppingstheologie dat doet, - of dat in de menswording van God in Christus de mensheid als geheel weer van God is, - of dat het werkelijke contact met God gestalte krijgt in het luisteren naar het Woord in de Schrift, zoals de reformatorische traditie dat houdt, - daarover lopen de meningen uiteen. Natuurlijk zijn die verschillen niet onbelangrijk. Zij brengen in hun confrontatie met elkaar scherpere onderscheiden en scherpere begrippen met zich mee. Maar voor onze vraag zijn die verschillen niet zo wezenlijk. In vergelijking met de filosofische levenskunst bestaat er een fundamentele gelijkgerichtheid tussen die uiteenlopende meningen: christelijke levenskunst is in het eigen levensontwerp openstaan voor de gave, het is in alle zelfrealisatie uiteindelijk toch ontvangen, en het is bovendien ontvangen van God die ons mensen niet alleen maar oneindig te boven gaat, maar ook wezenlijk nabij is. Er is een intieme vertrouwensrelatie tussen de mens en de transcendente God. Dat maakt dat de openheid waarin de eigen menselijke levensvorm gesteld wordt, geen onherbergzame oneindigheid is, maar ruimte waarin de eigen concentratie kan opengaan en gedijen. Als redactie van De Bijbel spiritueel hebben we op die wijze ook onze auteurs benaderd. We zeiden: probeer met heel uw wetenschapelijk vermogen en uw levensbeschouwelijk talent
gestalte te geven aan de spiritualiteit die u in dit betreffende boek of brief aantreft en laat vervolgens, tegen uw specifiek eigen achtergrond en vormgevingen, het boek eens zeggen wat het juist dan te zeggen heeft. Misschien spreekt het boek dan, zoals het nog nooit sprak, doordat het reageert op uw vormgeving. Schrift die mensenlevens schrijft, eigen levensvormen én openheid voor het altijd nieuwe van God. U kunt daarover lezen in onze inleiding op het boek: 'Honderd schalen van overvloed', waarin de vragen gesteld werden zoals wij ze aan onze auteurs stelden. We hebben daar gezegd wat wij onder spiritualiteit verstaan: de grondhouding waarmee mensen in het leven staan, levenskunst, al valt het woord daar nog nauwelijks. Vervolgens luidde de eerste vraag: hoe is in uw bijbelgedeelte die grondhouding te ontwaren, hoe richten mensen daar hun leven in, hoe geven zij hun bestaan vorm en hoe treedt juist daarin hun werkelijk verband met God aan het licht, God de Transcendente die niet tot hun eigen levensvorm te herleiden is, al probeert men dat soms wel te doen - dat is juist de zonde of ontrouw in de Schrift. Dat was de eerste vraag: de spiritualiteit binnen de tekst van de Schrift. De tweede vraag gaat buiten de tekst. Als hedendaagse lezer die elke auteur is, staat hij/zij buiten de tekst en geeft hier en nu vorm aan het bestaan, het individuele, sociale en culturele. In ieder geval participeert de auteur aan die vormgeving. Hoe is in die vormgeving de verhouding met de Transcendente werkzaam, vroegen wij. Of met andere woorden: hoe is de spiritualiteit die je in de tekst aantreft, ook nu nog actueel? Dat is nooit eenvoudig een kopie van het verleden naar het heden. Het is een herwerking, een herneming, het is opnieuw van dichtbij in de eigen hedendaagse levenskunst openstaan naar de stem van God. Het is juist in die actualiteit het Woord horen, en daardoor gericht tot levensinrichting en bestaansstijl komen. Dat was de tweede vraag, voor geleerde exegeten meestal de moeilijkere vraag. En dan is er de derde vraag: datgene wat onze auteurs onthullen kan de lezer ook niet zomaar kopiëren. Zoals de Schrift zelf een talent is waarmee gewerkt moet worden, zo is op afgeleide wijze ons boek over de bijbelse spiritualiteit dat ook. Pas wanneer de lezer in de eigen levensvormgeving de bevindingen van onze auteurs hernemen naar eigen maat en situatie, voldoet dit boek aan de verwachting. Het is een werkboek. Zonder het werken, eerst van de auteur en vervolgens van de lezer, zal de aanraking door de Transcendente op zich laten wachten. Als lezer van de Schrift, of dit nu rechtstreeks is of onrechtstreeks via het boek dat vandaag hier gepresenteerd wordt - als lezer van de Schrift worden we aan het werk gezet om in het eigen leven Gods Woord te horen en het te laten geschieden. Pas dan is de Bijbel een bron van levenskunst. Dat betekent niet dat men op voorhand al over een luxueuze hoeveelheid spiritualiteit moet beschikken. Het is eerder zo dat rijkdom of overvloed ontstaat door het te doen. Performativiteit is de term die daarvoor wordt gebruikt. Al doende ontstaat méér dan je doet. Zo is het ook met de Godsrelatie. Je hoeft er niet over te beschikken om je te oefenen in de bijbelse levenskunst. Zij ontstaat door het te doen. Pas later merk je dat er méér gebeurd is dan je gedaan hebt. Dit is het springende punt. Als we hierboven zeiden dat het verschil tussen seculiere en religieuze levenskunst gelegen is in het in de religie gecultiveerde vertrouwen dat het leven uiteindelijk gegeven is en dat werkelijk contact met de Gever van die gave mogelijk is, dan lijkt het alsof dat vertrouwen een kant en klare zaak is, die de gelovige bezit. En de ongelovige niet. Zo is het niet. Het vertrouwen ontstaat door naar best vermogen zó met de werkelijkheid en de dingen in het leven om te gaan, alsof je die niet allemaal voor eigen rekening hoeft te nemen, alsof leven gegeven is. Door dat te doen ontstaan er mogelijkheden die er niet zouden zijn als je wel alles in beheer zou nemen. De
eigen vormgeving opent zich, niet vanuit een vooraf bestaand veilig geloofsbezit maar vanuit een van elders gegeven vertrouwen. Oriëntatie daarin en opdracht daartoe geeft de Bijbel als bron van levenskunst. Literatuur
De Bijbel Spiritueel. Bronnen van geestelijk leven in de bijbelse geschriften , Onder redactie van Frans Maas, Jacques Maas en Klaas Spronk, Meinema/ Zoetermeer en Pelckmans/Kapellen 2004, 793 blz. Erik Borgman, "Het leven: te doen of geschenk. Bedenkingen bij de filosofie van de levenskunst", in Tijdschrift voor Geestelijk Leven 58 (2004) nr 4, 393-407. Joep Dohmen (red), Over levenskunst. De grote filosofen over het goede leven, Ambo, Amsterdam 2002. Wilhelm Schmid, Filosofie van de levenskunst. Inleiding in het mooie leven , Ambo, Amsterdam 2001
Rüdiger Safranski, "Wat moeten we hopen? Nihilisme in de cultuur en de plicht om te vertrouwen", in: R.Safranski e.a., Wat moeten we hopen? Nihilisme en geestelijke gezondheid, KSGV, Tilburg 2001.
De auteur is docent theologie aan de Theologische Faculteit Tilburg en bijzonder hoogleraar vanwege de Radboudstichting aan de Universiteit van Utrecht.