De H. Engelen in de Bijbel
de zuivere en ononderbroken stromende bron van het geestelijk leven”.
De H. Hieronymus heeft eens gezegd: “De Schriften niet kennen betekent CHRISTUS niet kennen” (Vgl. KKK 133). We zouden dan ook kunnen zeggen: De H. Schrift niet kennen, betekent de H. Engelen niet kennen. Inderdaad is de Bijbel zonder meer het “Boek der Engelen”. Als de Bijbel ons GOD openbaart als de Schepper en de Voltooier, als ze ons dus de hele heilsgeschiedenis openbaart, dan is ze ook de openbaring van de Engelen – en wel de fundamentele openbaring over de H. Engelen.
Daarom spoort de Kerk alle gelovigen: “met aandrang en met nadruk aan, zich door het veelvuldig lezen van de GODdelijke Schriften "de alles overtreffende kennis van CHRISTUS JEZUS" (Fil. 3, 8) eigen te maken”(Dei Verbum 25). Als wij de H. Schrift lezen mogen wij ons altijd bewust zijn, dat het het Woord van GOD is. GOD zelf spreekt tot ons door de woorden van de H. Schrift. Wat telt is niet alleen de ontwikkeling, maar vooral het geloof en de bereidheid, om de woorden van de H. Schrift als Woord van GOD aan te nemen, ook als Woord van GOD aan mij.
Daarom willen we ons allereerst afvragen, welke betekenis de H. Schrift voor ons heeft. Hoe belangrijk en hoe verplichtend is voor ons christenen datgene, wat de H. Schrift zegt en hoe bindend is dus ook datgene, wat de Bijbel over de H. Engelen zegt?
De Constitutie “Dei Verbum” leert in overeenstemming met de gehele traditie, dat GOD zelf de grondlegger, de auteur van de H. Schrift is: “Want krachtens het apostolisch geloof houdt onze moeder, de heilige Kerk, de boeken zowel van het Oude als van het Nieuwe Testament, in hun geheel met al hun onderdelen, voor heilig en canoniek, omdat ze, als geschreven onder ingeving van de HEILIGE GEEST, GOD tot auteur hebben en als zodanig aan de Kerk zijn overgeleverd”(Dei Verbum 11).
De betekenis van de H. Schrift Natuurlijk zijn er hoofdstukken en plaatsen in de H. Schrift, die wij niet meteen “begrijpen” of waarvan ons de interpretatie moeilijk valt. Daarom juist zijn er exegeten en theologen, om ons te helpen tot een dieper begrip van de H. Schrift te komen. De Kerk wil heel zeker, dat de gelovigen zich aan de lectuur van de Bijbel wijden.
De geïnspireerde boeken van de H. Schrift leren de waarheid: “Omdat men dus alles, wat de geïnspireerde of gewijde schrijvers zeggen, moet houden als door de HEILIGE GEEST gezegd, moet men ook belijden, dat de boeken van de Schrift met zekerheid, trouw en zonder dwaling de waarheid leren, die GOD omwille van ons heil in de heilige
In de dogmatische Constitutie over de GODdelijke Openbaring (Dei Verbum 21) zegt het Concilie: “En zo groot is de werking en de kracht van het woord GODs, dat dit de grondpijler en de levenskracht van de Kerk uitmaakt en voor de kinderen der Kerk de sterkte is van het geloof, de spijs voor hun ziel,
2
Boeken wilde doen vastleggen”(Dei Verbum 11). Daaruit volgt ook: alles, wat de H. Schrift over de Engelen zegt, zegt uiteindelijk GOD zelf over de Engelen. De H. Schrift leert over de Engelen “met zekerheid, trouw en zonder dwaling de waarheid”. Het is natuurlijk de opgave van de Kerk, om deze waarheid te behoeden, uit te leggen en te verkondigen. Het directe doel bij het lezen van de H. Schrift is niet zo zeer, dat wij alles volmaakt begrijpen, maar, dat wij voedsel opdoen voor het geestelijke leven. Wij moeten ons daarbij de vraag stellen: Wat wil GOD mij nu hiermee zeggen? Als wij persoonlijk in de Bijbel lezen of het Woord GODs in de liturgie horen, dan is het belangrijk, dat wij ons openen, bewust luisteren en ons vragen: Wat heeft dit voor mijn leven te betekenen? Wat wil GOD mij hiermee zeggen?
Wat zegt nu de Bijbel over de Engelen? De Engelen komen meer als 300 keer voor in de H. Schrift, waarbij het woord “Engel” vaker op dezelfde plaats gebruikt wordt.
De Engelen worden in de H. Schrift ook “Dienaren van GOD” genoemd of “Zonen van GOD”. Dan zijn er namen te vinden als “Cherubijnen” en “Serafijnen”, die ons ook bekend zijn vanuit de liturgie. En tenslotte worden in de Bijbel ook Engelen met hun namen genoemd, namelijk de Aartsengelen Gabriel, Michael en Rafael, wiens feest de Kerk op 29 september viert. De Bijbel laat de Engelen spreken en handelen, om GODs boodschap over te brengen, om te beschermen, om te waarschuwen, te troosten en zo nodig ook te straffen.
De H. Augustinus zegt: “'Engel' geeft de functie aan, (de opgave, middelaar en boodschapper tussen GOD en de mensen te zijn) niet de natuur. Vraagt gij naar de naam van deze natuur? Dat is geest. Vraagt gij naar de functie? Dat is Engel. Naar wat hij is, is het een geest, naar wat hij doet, is het een Engel”(KKK 329).
Het bestaan van de Engelen te loochenen zou betekenen, de waarheid van de H. Schrift te ontkennen. Het zou betekenen een heel gedeelte van de Bijbel als vals te verklaren. Het bestaan van de Engelen te ontkennen, zou beduiden, iedere tweede bladzijde van de Bijbel uit te scheuren, zoals Kardinaal Journet het eens heeft uitgedrukt.
De H. Schrift: het “Boek der Engelen”
3
Wij willen nu en in de volgende circulaires enkele concrete Bijbelteksten overwegen, waarin de Engelen een bijzondere rol spelen, eerst in het Oude Testament en dan in het Nieuwe Testament. In de eerste plaats willen we ons de vraag stellen: Wat zegt de H. Schrift over de schepping en het bestaan van de Engelen?
belijdenis neemt deze woorden weer op door GOD de almachtige VADER te belijden als "de Schepper van hemel en aarde", "van al wat zichtbaar en onzichtbaar is"(KKK 279). De geloofsbelijdenis van het vierde concilie van Lateranen stelt dat GOD "tegelijkertijd vanaf het begin van de tijd uit het niet beide scheppingen, de geestelijke en de lichamelijke, d.w.z. de Engelen en de wereld, geschapen heeft; en daarna het menselijk schepsel dat beide in zich verenigt, samengesteld als het is uit geest en lichaam".
De schepping der Engelen: Genesis 1
De KKK legt op een andere plaats uit, dat de benaming 'hemel' niet alleen de hemel als firmament aanduidt, maar vooral als de 'plaats' van GOD en dus ook als de 'plaats' van de Engelen: “In de heilige Schrift betekent de uitdrukking "hemel en aarde" al wat bestaat, heel de schepping. Zij geeft ook de samenhang binnen de schepping aan, die hemel en aarde tegelijkertijd verenigt en scheidt: "De aarde" is de wereld van de mensen. "De hemel" of "de hemelen" kan het uitspansel betekenen, maar ook de "plaats", eigen aan GOD: "onze VADER in de hemel" (Mt. 5, 16) en dus ook de "hemel" die de eschatologische heerlijkheid is. Tenslotte is het woord "hemel" een uitdrukking voor de "plaats" van de geestelijke schepselen - de Engelen die GOD omgeven”(KKK 326).
In het eerste boek van de H. Schrift, het boek Genesis lezen wij: “In het begin schiep GOD de hemel en de aarde. De aarde was woest en leeg; duisternis lag over de diepte, en de Geest van GOD zweefde over de wateren. Toen sprak GOD: 'Er moet licht zijn!' En er was licht. En GOD zag dat het licht goed was”(Gen. 1,1-4a).
GOD sprak: “Er moet licht zijn!” Bij dit licht handelt het zich niet om de hemellichamen zoals zon, maan en sterren, die in het boek Genesis pas op de vierde scheppingsdag genoemd worden, maar
GOD schiep hemel en aarde. De KKK zegt hierover: "In het begin schiep GOD de hemel en de aarde" (Gen. 1, 1). Deze plechtige woorden staan aan het begin van de heilige Schrift. De geloofs-
4
bij dit licht gaat het over de Engelen; zo leggen het veel kerkvaders, bijv. de H. Augustinus uit.
Abraham (rond 1700 voor Chr.) Reeds in het leven van de stamvader van het uitverkoren volk spelen Engelen een grote rol. Een eerste uitdrukkelijke aanwijzing van de Engelen in het leven van Abraham staat in het verhaal over de slavin van Abraham, Hagar, die in de woestijn gevlucht is: “De Engel van
De Engelen werden dus op de eerste dag van de schepping geschapen. Daarom worden ze ook in de theologie de “Eerstgeschapenen” genoemd. De H. Engelen in het leven der aartsvaders in het Oude Testament Deze H. Engelen ontmoeten we dan in het vervolg van het boek Genesis heel concreet in het leven van de aartsvaders. Deze persoonlijkheden van het Oude Testament zijn ons vertrouwd vanuit de liturgie en uit het GODsdienstonderricht, te beginnen bij Abraham via Mozes en de profeten tot aan het boek Tobit, wat het boek der Engelen bij uitstek is van het Oude Testament. We willen, om zo te zeggen, door de heilsgeschiedenis van het Oude Testament gaan, die de komst van de Verlosser JEZUS CHRISTUS heeft voorbereid en we zullen zien, hoe de H. Engelen steeds weer hebben ingegrepen in opdracht van GOD.
Jahwe vond haar bij een waterbron in de woestijn, de bron die aan de weg naar Sur ligt. Hij zei: “Hagar, slavin van Sarai, waar komt gij vandaan en waar gaat gij heen?' Zij zei: “Ik ben weggelopen bij mijn meesteres Sarai”. De Engel van Jahwe zei tot haar: “Ga naar uw meesteres terug en wees haar onderdanig”. De Engel van Jahwe zei ook nog tot haar: “Uw nakomelingen zal ik zeer talrijk maken, zo talrijk dat zij niet meer te tellen zijn”. De Engel van Jahwe verzekerde haar: “Gij zijt nu zwanger; gij zult een zoon baren en hem Ismaël noemen; want Jahwe heeft u verhoord in uw ellende....”(Gen.
Daarbij moet het ons op de eerste plaats om de woorden van de Bijbel zelf gaan, en alleen als het nodig is, wordt een uitleg ervan gegeven. Verwijzingen naar plaatsen in de heilige Schrift mogen daarom ook een aansporing zijn, om het zelf in de Bijbel op te zoeken en in gebed te overwegen. Wij zullen zien: de geschiedenis van het uitverkoren volk is een geschiedenis, die door het handelen en de hulp van de H. Engelen gekenmerkt is.
5
16,7-12). En dan wordt er van Hagar gezegd: “Zij gaf Jahwe, die tot haar gesproken had een naam: 'El-Roï, Gij zijt een GOD die ik zie”. Want, dacht zij, “ik heb GOD werkelijk gezien”(Gen. 16,13).
onder een struik en ging op een afstand zitten, want ze kon niet toezien, hoe het in de woestijn stierf. Toen stuurde GOD haar weer een Engel te hulp, die haar vol medegevoel aanspreekt: “De Engel van GOD riep uit de hemel tot Hagar: 'Wat is er Hagar? Wees niet bang, want GOD heeft in zijn verblijf het schreien van uw kind gehoord. Sta op, neem de jongen en houd hem goed vast, want Ik zal een groot volk van hem maken”(21,17v).
De drie Engelen bij de eik van Mamre
In deze menselijk gesproken uitzichtloze situatie, stuurt GOD haar een Engel, om haar op te beuren, om haar moed te geven haar kind bij zich te nemen en om haar een grote belofte te geven, die haar troost en moed geeft. Het offer van Abraham
Bij het raadselachtige bezoek van drie mannen, wat Abraham ontvangt bij de eik van Mamre, is ook sprake van Engelen. Evenals bij het verhaal over de verwoesting van Sodom: “De twee Engelen kwamen tegen de avond te Sodom aan, terwijl Lot bij de stadspoort zat. Toen Lot hen zag aankomen, stond hij op, ging hun tegemoet en boog diep”(Gen. 19,1).
Tenslotte wordt weer uitdrukkelijk een Engel genoemd bij de beschrijving van het offer van Abraham, als hij op de berg Moria zijn enige, veelgeliefde zoon Isaak moest offeren: “Toen zij de plaats bereikt hadden die GOD hem had aangewezen, bouwde Abraham daar een altaar, stapelde er het hout op, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, boven op het hout. Toen Abraham echter zijn hand uitstak naar het mes om daar zijn zoon te doden, riep de Engel van Jahwe hem van uit de hemel toe: “Abraham, Abraham!” En hij antwoordde: “Hier ben ik”. Hij zei: “Raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets! Ik weet nu dat gij GOD vreest, want gij hebt Mij uw zoon, uw enige, niet willen onthouden”.
De Engel troost Hagar in de woestijn Nadat zich de belofte der drie Engelen vervuld had, en Sarai Isaak had geboren, kwam het tot spanningen tussen Hagar en Sarai vanwege hun beiden zonen. Met een zwaar hart scheidde Abraham van zijn zoon Ismaël en diens moeder Hagar (Vgl. 21,12vv). In de woestijn is Hagar weer de wanhoop nabij. Ze legde het huilende kind
Toen riep de Engel van Jahwe voor de tweede maal uit de hemel tot Abraham
6
en zei: :”Bij Mijzelf heb Ik gezworen – spreekt Jahwe –, omdat gij dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden, daarom zal Ik u overvloedig zegenen en uw nakomelingen even talrijk maken als de sterren aan de hemel en de zandkorrels op het strand van de zee. Uw nakomelingen zullen de poort van hun vijand bezitten. Door uw nakomelingen komt zegen over alle volken van de aarde, omdat gij naar mijn stem hebt geluisterd”(Gen. 22,9-18).
vluchten. Zonder angst gingen ze naar deze schuilplaats toe. In aantal waren zij hopeloos de mindere.
Een waar gebeurd verhaal uit 1977
De jonge mannen werden uit hun hol naar de politiewagen geleid. Toen een van de onbezonnen beambten aan een van de jongeren vroeg, waarom ze zich niet verzet hadden, kreeg hij een ongelofelijk antwoord: “Denkt u dat ik gek ben? Er waren minstens 20 kerels in blauwe uniformen; we zouden stom geweest zijn, als wij gevochten hadden of weggelopen waren!” De politieagent reageerde: “Twintig? Nee, we waren maar met ons tweeën!”
Hoewel twaalf personen aanwezig waren, gaven de beide politieagenten in civiel duidelijke bevelen. De mannen hadden met gemak de beide beambten kunnen overmeesteren, maar ze zaten op de grond, en niet een van hen bood de geringste weerstand. Eindelijk kwam voor de beide moedige agenten versterking.
Twee politie agenten uit New Jersey baden dagelijks samen voordat ze met hun dienst begonnen en lazen in de bijbel. Ze vertrouwden zich bijzonder toe aan de bescherming van hun Heilige Engelen, om hen bij hun gevaarlijk werk terzijde te staan. Op een dag ontdekten ze bij een bosgebied een uitgesleten bospad, dat met takken was toegedekt. Al gauw hadden ze een geraffineerd verstopt hol opgespoord. Ze vonden er alcohol, drugs, pornografische tijdschriften en tabletten. Ze wilden nog in dezelfde nacht een razzia houden in dit hol. Daarom vroegen ze om versterking maar dat werd hen niet toegestaan.
Ze hadden GOD om hulp gevraagd, en Hij had Zijn Engelen gestuurd, om hen voor groot gevaar te behoeden. Uit: Peter Zimmermann, Die Macht und Hilfe Gottes in unserer Zeit, Miriam-Verlag, Jestetten 2002, S.153f.
De beide agenten baden zonder aarzeling om de bijstand van hun Engelen. Langzaam liepen ze in civiel op een groep jonge mannen toe. Ze werden herkend, en de groep liep uit elkaar. Het werd hen meteen duidelijk dat een deel van hen in het hol zou
7