Inhoud Openbaring in gewone taal Annemieke ter Brugge
2
De Stem in de stam Stamconcordantie in bijbelvertalingen Lourens de Vries
12
De Bijbel als een bron voor aangenaam en nuttig tijdverdrijf Cees Houtman
24
De ene vriend is de andere niet Chusai en David als testcase voor ‘vriendschap’ in het Bijbels Hebreeuws Peter de Niet
40
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
1
Openbaring in gewone taal Annemieke ter Brugge Het Nederlands Bijbelgenootschap werkt momenteel aan de Bijbel in Gewone Taal (BGT). Dit wordt een vertaling in eenvoudig Nederlands, die voor iedereen begrijpelijk moet zijn, ook voor mensen die weinig lezen of moeite hebben met lezen. De vertaling zal verschijnen in 2014. Informatie is te vinden op www.bijbelgenootschap.nl, onder ‘Bijbel in Gewone Taal’. Met Andere Woorden schenkt aandacht aan deze nieuwe vertaling met een serie artikelen over specifieke vertaalkwesties. In deze aflevering gaat het over vertalen van apocalyptische literatuur.
p C. van Sichem, Het nieuwe Jeruzalem, uit: Biblia sacra [...], [Amsterdam] 1657. Foto: NBG/Sandra Haverman
2
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
Op het eerste gezicht lijkt het vertalen van apocalyptische literatuur zoals het bijbelboek Openbaring een van de lastigste opgaven voor een project als de Bijbel in Gewone Taal. Het boek staat immers vol met uitbundige visioenen met mythische personages, abrupte veranderingen in werkwoordstijden en ‘gaten’ in de verhaallijn. Tot verbazing van velen blijkt het echter mee te vallen: als geheel is het boek Openbaring juist bijzonder geschikt om in eenvoudig Nederlands te vertalen. De belangrijkste reden hiervoor is de stijl waarin het boek geschreven is. Een vertaling in eenvoudig Nederlands wordt namelijk vergemakkelijkt doordat Openbaring zelf al geschreven is in eenvoudige taal, koinê-Grieks in dit geval. Vooral de zinsbouw is eenvoudig; het boek is opgebouwd uit korte, heldere zinnen met een eenvoudige grammatica. Het beschrevene is allemaal bijzonder kleurrijk, maar moeilijk te volgen is het niet. De lezer wordt duidelijk voor een keuze gesteld: ofwel eeuwig lijden in de zee van vuur en giftig gas, ofwel eeuwig heersen met Christus in het nieuwe Jeruzalem. Daartussenin bestaat niets, want in Openbaring is alles of zwart of wit. Toch moeten er vertaalkeuzes gemaakt worden die in zekere zin specifiek zijn voor dit genre. Het boek presenteert zichzelf voor het grootste deel als verslag van een visioen. Daarmee is het in feite al een bijzonder soort metafoor. Binnen de visioenen zijn er voorstellingen die de ziener voor zijn ogen ziet gebeuren, en als concrete gebeurtenis beschrijft. Dikwijls gebruikt hij echter ook Me t Andere Wo orden [ 31] 1
3
metaforen binnen de beschrijvingen van de visioenen. En soms combineert hij zijn beschrijving met de toepassing die hij voor zijn beoogde lezers op het oog heeft. Voor het vertalen van metaforisch taalgebruik zijn in de Bijbel in Gewone Taal vertaalregels afgesproken, maar de toepassing daarvan in een boek als Openbaring vergt bijzondere doordenking. In dit artikel zal ik twee voorbeelden daarvan bespreken. Openbaring 14:4 Analyse
Een eerste type probleem wordt veroorzaakt doordat Johannes in een groot deel van Openbaring indirect zijn tegenstanders lijkt te bekritiseren. Nadat deze tegenstanders in de brieven aan de zeven gemeenten in Klein-Azië met naam en toenaam zijn geïntroduceerd (Izebel en de aanhangers van de leer van de Nikolaïten), worden ze in de rest van het boek niet meer genoemd. Maar bepaalde termen en constellaties waarmee de tegenstanders werden getypeerd (zoals ‘valse profeet’, ‘verleiden’ en ‘ontucht’) keren wel voortdurend terug. Deze signalen zijn lastig op een begrijpelijke wijze in een vertaling weer te geven. Daarin speelt ook mee dat het boek met het oog op een publiek in een heel andere tijd geschreven is, een probleem dat we ook in andere nieuwtestamentische en historische boeken aantreffen. Een auteur kan soms kort en cryptisch formuleren omdat hij ervan uitgaat dat zijn publiek wel begrijpt wat hij bedoelt. Tweeduizend jaar later is die vanzelfsprekendheid verdwenen en is de analyse van een exegeet of historicus noodzakelijk geworden. In de BGTvertaalprincipes staat de begrijpelijkheid van een tekst voorop. Daarom wordt van de vertalende exegeet verwacht dat informatie die impliciet aanwezig is in de tekst (en in de tijd van het schrijven bekend verondersteld werd door de auteur) expliciet gemaakt wordt in de vertaling. Openbaring 14:4 is hiervan een goed voorbeeld. Daar staat namelijk, in een letterlijke vertaling: ‘Zij zijn degenen die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk.’ De zin maakt deel uit van een passage over de 144.000 uitverkorenen die samen met het lam op de berg Sion staan. In recente Nederlandse vertalingen wordt de zin in min of meer gelijke trant weergegeven: ‘Dat zijn degenen die zich niet met vrouwen hebben afgegeven maar maagdelijk zijn gebleven’ (NBV). ‘Zij zijn het die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, maar maagdelijk zijn gebleven’ (WV). ‘Zij zijn het die zich rein gehouden hebben door niet om te gaan met vrouwen, want ze zijn maagdelijk’ (GNB). Omdat Johannes twee keer min of meer hetzelfde zegt, eerst negatief geformuleerd (‘zij zijn degenen die zich niet met vrouwen hebben bevlekt’), 4
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
daarna positief geformuleerd (‘want zij zijn maagdelijk’) zou een vertaling in eenvoudig Nederlands bijvoorbeeld kunnen luiden: ‘Deze mannen hebben nooit met een vrouw geslapen.’ Een dergelijke expliciete vertaling roept echter de vraag op, of dit inderdaad de bedoeling van Johannes goed weergeeft. Past deze vertaling wel in de directe context en moet het maagdelijk zijn wel letterlijk begrepen worden? Dit veronderstelt namelijk niet alleen dat uitverkorenheid afhankelijk is van maagdelijkheid, maar ook dat de groep van 144.000 uitverkorenen enkel en alleen uit mannen zou bestaan. Zijn er wel aanwijzingen in het boek Openbaring die dit ondersteunen? En als dat niet zo is, moeten we dan niet voor een andere vertaling kiezen? Maagdelijke mannen?
Om deze vragen te beantwoorden richten we ons eerst op de 144.000 uitverkorenen. Is dit een groep die inderdaad alleen uit mannen bestaat? In de directe context van de uitspraak wordt over deze groep gezegd dat ze van de aarde zijn vrijgekocht, als eerstelingen van de mensheid (14:3 en 4). Maar dat wordt in 5:9 van alle christenen, mannen en vrouwen, gezegd! Hetzelfde geldt voor het teken van God dat de 144.000 op hun voorhoofd dragen (14:1). Datzelfde teken draagt in 22:4 iedereen die toegang heeft tot het hemelse Jeruzalem. In 5:9 en 22:4 zijn de kenmerken van de 144.000 dus niet beperkt tot mannen alleen, terwijl het wel steeds om dezelfde groep lijkt te gaan. Openbaring 7:4 toont verder aan dat het getal 144.000 symbolisch begrepen moet worden. Want daar wordt uitgelegd dat 144.000 het veelvoud is van steeds 12.000 mensen uit de twaalf stammen van Israël. Ook daar worden dus met de 144.000 niet alleen mannen bedoeld. Al met al zijn er in het boek Openbaring geen aanwijzingen te vinden die de uitspraak ondersteunen dat alleen mannen uitverkoren kunnen worden. Hoe zit het dan met Johannes’ houding ten opzichte van het celibaat? Dat blijkt in Openbaring geen onderwerp te zijn. Het celibaat komt nergens ter sprake, tenzij we 14:4 als een verwijzing ernaar interpreteren. Als Johannes over verkeerd gedrag spreekt, bekritiseert hij moord, toverij, ontucht (porneia) en diefstal. En natuurlijk het vereren van afgoden (9:20-21, 21:8). Maar in die opsomming noemt hij het huwelijk niet. Mensen die zich met gruwelijke dingen en leugens inlaten, komen de heilige stad niet in (21:27), maar mensen die getrouwd zijn, worden niet genoemd. Johannes laat zich ook nergens minachtend over het huwelijk uit. Integendeel, in hoofdstuk 19 gebruikt Johannes juist zeer positieve huwelijksterminologie als hij het huwelijk tussen het lam en het nieuwe Jeruzalem (representant van de christelijke gemeenMe t Andere Wo orden [ 31] 1
5
schap) beschrijft. We weten ook dat in het Jodendom van die tijd seksuele onthouding een rol kon spelen bij rituele reinheid, maar maagdelijkheid op zich geen criterium was. Priesters waren bijvoorbeeld gewoon getrouwd. En ook in nieuwtestamentische geschriften wordt het celibaat nergens als voorwaarde gesteld voor eschatologisch heil.1 Al met al lijkt het niet waarschijnlijk dat Johannes in 14:4 zomaar opeens uitverkorenheid afhankelijk zou maken van maagdelijkheid. Dat zou betekenen dat onze eerste, letterlijke, vertaling de bedoeling en de betekenis van de tekst niet goed weergeeft. Maar als het maagd-zijn niet letterlijk begrepen moet worden, waar heeft het dan wel betrekking op? Volgens sommige exegeten heeft Johannes ‘afgoderij in het algemeen’ op het oog. Zij stellen dat de maagden de christenen zijn die zich altijd verre gehouden hebben van de verering van afgoden. Uit het Oude Testament kennen we inderdaad veel voorbeelden van teksten waarin het navolgen van andere goden dan de God van Israël in seksuele termen wordt omschreven. Bekend is Hosea 2 waar Israël wordt geportretteerd als een hoer die andere mannen achternaloopt. In het licht van deze interpretatie zou Openbaring 14:4 iets kunnen betekenen als ‘het zijn de christenen die geen afgoden vereerd hebben’. Maar ook deze interpretatie overtuigt niet helemaal. Johannes’ keuze voor de bevlekking met ‘vrouwen’ is namelijk dermate specifiek, dat hij ook een specifieke vorm van gedrag lijkt te bekritiseren. En de gelijkstelling van vrouwen aan afgoden is in het boek zonder precedent. In 9:20 wordt het vereren van afgoden geridiculiseerd en veroordeeld, maar vrouwen worden in die passage niet genoemd. ‘Afgoden’ heten daar gewoon ‘afgoden’. Natuurlijk is de grote hoer Babylon vanaf hoofdstuk 17 een belangrijk karakter in Openbaring, maar dat is slechts één vrouw. En afgoderij is slechts een van haar zonden. Zijn er in het boek Openbaring geen duidelijkere aanwijzingen die de specifieke keuze voor het bevlekken met vrouwen kunnen verklaren? Relaties met ongelovigen
Gelukkig zijn er passages in Openbaring die ons met onze vragen verder kunnen helpen. In het bijzonder de opmerkingen in hoofdstuk 2 en 3 over Johannes’ tegenstanders in de zeven gemeenten van Klein-Azië tot wie het boek is gericht. Deze tegenstanders zijn volgelingen van Izebel, ‘een vrouw die zichzelf profetes noemt’. Zij verleidt de christenen tot ontucht en het eten van heidens offervlees (2:18-25). Over het eten van heidens offervlees spreekt ook Paulus in 1 Korintiërs 8 en 10:23-33. Zijn conclusie is, dat het wel of niet eten van heidens offervlees in feite niets uitmaakt: ons voedsel zal ons niet bij God brengen, maar ons ook niet van hem weghouden. Wel waarschuwt hij chris6
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
tenen er voor om gevoelens en ideeën van medegelovigen op dit punt te respecteren. 1 Korintiërs 10:28-29: ‘Wanneer iemand u erop wijst dat u vlees van offerdieren eet, laat het dan omwille van hem staan. Houd rekening met het geweten. Ik bedoel nu niet uw eigen geweten, maar dat van die ander’ (NBV). Johannes nu, lijkt precies zo’n christen die grote moeite heeft met medegelovigen die offervlees eten.2 Hij becommentarieert het niet alleen met betrekking tot Izebel, maar ook al eerder in de brief die gericht is aan de gemeente in Pergamum. Daar bekritiseert hij de aanhangers van de leer van de Nikolaïten (2:14-16). Oudere commentaren stellen vaak dat Johannes in beide gevallen de libertijnse opvattingen van een gnostische groepering bestrijdt. In dat geval zou Johannes in conflict zijn met christenen die uiting gaven aan hun verlichte geloof door een onverschilligheid ten toon te spreiden ten opzichte van maatschappelijke en religieuze regels. Maar de ontucht waarnaar Johannes in 2:14 verwijst, wordt op een heel andere wijze ingekaderd. Johannes spreekt namelijk niet over incest of seks met beesten (samen met kannibalisme de standaardbeschuldigingen tegen gnostici). In plaats daarvan lijkt hij ontucht te betrekken op seksuele omgang met ongelovigen: ‘Maar enkele dingen heb ik tegen u: sommigen houden vast aan de leer van Bileam, die Balak liet weten hoe hij voor de Israëlieten een val moest opzetten, waardoor ze heidens offervlees zouden gaan eten en ontucht zouden plegen’ (NBV). Dit is een allusie op het bijbelboek Numeri, waarin verteld wordt hoe Balak, de koning van Moab, tevergeefs de hulp inroept van de waarzegger Bileam om de vele Israëlieten die zijn land binnendringen te vervloeken. Het boek vervolgt met de beschrijving van de Israëlitische mannen die relaties aangaan met Moabitische vrouwen, en de woede en straf van God die daarop volgt (Numeri 25:1-9). Blijkbaar denkt Johannes bij ontucht dus niet, zoals zijn tijdgenoten, aan allerlei vormen van seksuele gemeenschap buiten het huwelijk. In plaats daarvan betrekt hij het op relaties tussen gelovigen en ongelovigen. Terwijl andere nieuwtestamentische geschriften een huwelijk met een ongelovige beschouwen als een mogelijkheid tot bekering van de ongelovige partner (zie bijvoorbeeld 1 Petrus 3:1, 1 Korintiërs 7:15), lijkt Johannes dergelijke relaties ten zeerste af te keuren. Hij lijkt van mening dat omgang met ongelovigen tot de ondergang leidt. Concluderend kunnen we zeggen dat er in Openbaring geen aanwijzingen te vinden zijn dat Johannes in 14:4 beweert dat slechts 144.000 maagdelijke mannen uitverkoren zullen zijn. In plaats daarvan biedt het boek wel een verklaring waarom de terminologie opeens genderspecifiek wordt en spreekt over de bevlekking met vrouwen. Johannes verwijst namelijk, net als in 2:14, naar de omgang van Israëlitische mannen met Moabitische vrouwen. Het is Me t Andere Wo orden [ 31] 1
7
de relatie met ongelovigen die tot de ondergang van het volk van God leidt.3 Omgekeerd betekent dit dat distantie tot ongelovigen tot heil leidt. Het is op die manier dat de 144.000 zuiver en maagdelijk zijn. Voorgestelde vertaling
Als dat de boodschap is van Johannes, moet dat ook in de vertaling duidelijk worden. Daarom is Openbaring 14:4 op dit moment als volgt in de BGT weergegeven: ‘Toen zag ik het lam op de berg Sion staan, en bij het lam waren 144.000 mensen. Op hun voorhoofd stond de naam van het lam geschreven, en de naam van God (…) Ze zongen een nieuw lied voor God op zijn troon, voor de vier dieren en voor de 24 leiders van het volk. Niemand kon dat lied leren, behalve de 144.000 mensen die bij het lam waren. Want zij zijn bevrijd van hun schuld, als enigen op aarde. Zij zijn de christenen die niet met ongelovigen trouwden.’
beschrijving van een visioen, dat het voor de herkenbaarheid van de tekst van belang is om het motief te behouden. De BGT hanteert met betrekking tot het gebruik van beeldtaal de regel dat het punt van vergelijking duidelijk moet zijn. Als dat niet het geval is, kan het beeld geëxpliciteerd worden, vervangen of vereenvoudigd worden, of doorvertaald worden naar de betekenis. Om een voor de BGT geschikte vertaling van Openbaring 3:4, 7:14 en 22:14 te krijgen, zijn uiteindelijk alle beschikbare vertaalstrategieën rond metaforen ingezet: NBV
BGT
3:4
Maar enkelen in Sardes hebben hun kleren schoon gehouden. Zij zullen bij me zijn, in het wit gekleed, want ze verdienen het.
In jullie stad zijn ook een paar christenen die trouw gebleven zijn aan Jezus. Zij zullen bij mij wonen en de witte kleren van Gods nieuwe wereld dragen. Want dat verdienen ze.
7:14
Dat zijn degenen die uit de grote verschrikkingen gekomen zijn. Ze hebben hun kleren witgewassen met het bloed van het lam.
Het zijn de mensen die bij Christus horen, die voor hen gestorven is. Zij hebben de tijd van de grote moeilijkheden meegemaakt, maar ze zijn Christus steeds trouw gebleven. Daarom mogen ze nu witte kleren dragen.
Openbaring 7:14
Soms is een tekst moeilijk te begrijpen vanwege een kloof in achtergrond, cultuur of kennis. In Openbaring staan echter ook verzen die op een heel andere manier een probleem vormen voor een BGT-vertaler. Zoals Openbaring 7:14, waar Johannes in gesprek met een van de hemeloudsten vraagt naar de identiteit van een grote menigte in witte kleren voor de troon van God. Het antwoord van de hemeloudste luidt als volgt: ‘Dat zijn degenen die uit de grote verschrikkingen gekomen zijn. Ze hebben hun kleren witgewassen met het bloed van het lam’ (NBV). Dit is niet alleen een moeilijk antwoord omdat het onlogisch is om kleren met bloed wit te wassen. Het is voor een vertaling in eenvoudig Nederlands ook lastig doordat beeld en realiteit door elkaar lopen. Want aan de ene kant dragen deze uitverkorenen daadwerkelijk witte kleren (dat is wat de verteller in zijn visioen ziet), en aan de andere kant zijn de witte kleren een metafoor voor de hemelse toetreding. We vinden min of meer dezelfde situatie in Openbaring 3:4 en 22:14, in de NBV vertaald met: ‘Maar enkelen in Sardes hebben hun kleren schoon gehouden. Zij zullen bij me zijn, in het wit gekleed, want ze verdienen het’, en ‘Gelukkig zijn zij die hun kleren wassen: zij kunnen over de levensboom beschikken en zullen de stad door de poorten binnengaan.’ Het is de vraag hoe deze uitspraken het beste voor de BGT vertaald kunnen worden. Want aan de ene kant moet duidelijk zijn dat deze teksten niet over het wassen van kleren gaan, maar aan de andere kant keren de witte kleren zo vaak in Openbaring terug (onder andere 3:18, 4:4, 6:11, 19:14), ook als concrete 8
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
22:14 Gelukkig zijn zij die hun kleren wassen: zij kunnen over de levensboom beschikken en zullen de stad door de poorten binnengaan.
Gelukkig zijn de mensen die ervoor kiezen om trouw te blijven aan Jezus. Want zij mogen eten van de boom die eeuwig leven geeft, en in hun witte kleren de stad binnengaan.
In de voorgestelde BGT-vertaling is steeds geprobeerd het motief van de witte kleren te behouden, maar tegelijkertijd het punt van vergelijking duidelijk te maken. Gelukkig valt uit de passages zelf vrij makkelijk af te leiden wat de witte kleren representeren. Ook zijn er aanvullende teksten die ons in dit geval behulpzaam zijn. Zoals Openbaring 6:9-11 waar staat: ‘Toen het lam het vijfde zegel verbrak, zag ik aan de voet van het altaar de zielen van al degenen die geslacht waren omdat ze over God hadden gesproken en vanwege hun getuigenis. Ze riepen luid: “O heilige en betrouwbare Heer, wanneer zult u de mensen die op aarde leven eindelijk straffen en ons bloed op hen wreken?” Me t Andere Wo orden [ 31] 1
9
Ieder van hen kreeg witte kleren’ (NBV). Uit deze passage valt duidelijk af te leiden dat de witte kleren uitdrukking geven aan toetreding tot de hemelse wereld, en dat deze toetreding bereikt kan worden door ondanks moeilijkheden trouw te blijven aan God en Jezus. In 3:4 is die kennis vervolgens expliciet gemaakt door te spreken over de ‘witte kleren van Gods nieuwe wereld’, en de onbevlekte kleren zelf door te vertalen met ‘trouw blijven aan Jezus’. In 22:14 is eerst overwogen: ‘Gelukkig zijn de mensen met witte kleren die trouw blijven aan Jezus.’ Maar die vertaling deed niet voldoende recht aan het actieve ‘wassen’ (een daad die een christen vanuit zichzelf besluit te ondernemen) en daarnaast klonk de verwijzing naar de witte kleren vreemd, alsof het ook om blauwe kleren had kunnen gaan, of gele, of groene. Daarom is er in 22:14 uiteindelijk in de vertaling gekozen voor het kiezen voor trouw aan Jezus. En zijn de witte kleren, in een poging ze toch te behouden, doorgeschoven naar de volgende zin. Daar staan ze nu als explicatie tussen de beloningen die het resultaat zijn van de juiste keuzes die door de christenen gemaakt zijn. Een geschikte vertaling voor de uitspraak in 7:14 bleek, tot slot, het meest ingewikkeld vanwege de verwijzing naar het bloed van het lam. In eerste instantie werd een dubbelvertaling overwogen, waarin de verwijzing naar het wit wassen met bloed behouden bleef, maar ook direct geduid werd met een explicatie: ‘Het zijn de mensen die de tijd van de grote moeilijkheden hebben meegemaakt. Ze hebben hun kleren witgewassen met het bloed van het lam. Want ze zijn trouw gebleven aan Christus, die voor hen gestorven is.’ Maar iets wit wassen met bloed is zoals gezegd een moeilijke combinatie in een vertaling in eenvoudige taal, en de verwevenheid van de verwijzingen naar de dood van de historische Jezus (het bloed) met de verwijzingen naar het hemelse lam, is ook ingewikkeld. Het leek daarom beter om de verwijzingen naar het lam en het bloed door te vertalen, en een volgend voorstel werd gedaan: ‘Het zijn de mensen die de tijd van de grote moeilijkheden hebben meegemaakt. Ze zijn trouw gebleven aan Christus, die voor hen gestorven is. Daarom mogen ze nu witte kleren dragen.’ Een onbedoeld effect van deze versie was echter dat de dood van Christus zich leek te hebben voltrokken ten tijde van ‘de grote moeilijkheden’. De enige manier om dat te vermijden was om de volgorde waarin de informatie gepresenteerd wordt, aan te passen, en eerst het sterven van Christus te benoemen en pas daarna de tijd van de grote moeilijkheden. Omdat in Openbaring 14:4 het wassen van de kleren in het verleden ligt, is het actieve aspect van het wassen, en het maken van de eigen keuze, weergegeven met ‘steeds’. Zo kwamen we dan tot: ‘Het zijn de mensen die bij Christus horen, die voor hen gestorven 10
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
is. Zij hebben de tijd van de grote moeilijkheden meegemaakt, maar ze zijn Christus steeds trouw gebleven. Daarom mogen ze nu witte kleren dragen.’ Tot slot
De exegeet die Openbaring in gewone taal wil vertalen, wordt geconfronteerd met een gelaagdheid van beelden, interpretaties en toepassingen binnen de visioenen waaruit het boek bestaat. Dat is eigen aan het genre, maar voor een moderne lezer moeilijk te volgen. In de BGT wordt uiteraard het genre gerespecteerd: een visioen is een visioen; de draken en monsters met zeven koppen en tien hoorns worden niet uitgelegd in de vertaling, noch wordt een poging gedaan om in de vertaling te identificeren naar wie precies verwezen wordt met het getal 666. Maar voor metaforen binnen de visioenen gelden dezelfde vertaalregels als voor metaforen in andere bijbelboeken. Met de voorbeelden uit Openbaring 14:4 en 7:14 heb ik willen laten zien welke vertaaltechnieken gebruikt kunnen worden om de tekst begrijpelijk en eenvoudig te vertalen, zonder de kenmerkende motieven kwijt te raken.
Noten 1
1 Tim. 3:2, 3:12 en Tit. 1:6 stellen wel dat een priester niet mag hertrouwen/hertrouwd mag zijn. En volgens Paulus is (met het oog op ‘timemanagement’) trouwen goed, maar niet trouwen beter (1 Kor. 7:29-38).
2
In de oudheid was het vlees op de markt bijna altijd afkomstig uit de tempels, waar het eerst aan de goden geofferd was. Vlees was ook duur en voor veel mensen niet betaalbaar. Wat dat betreft is het opvallend dat Johannes alleen de gemeente van Smyrna die ‘in ellende en armoede verkeert’ niet bekritiseert (2:8-11), terwijl de rijke gemeente van Laodicea wordt opgeroepen te breken met het leven dat ze leidt (3:14-22).
3
Dit is een breder thema in het Oude Testament, vgl. bijvoorbeeld Gen. 28:1 of Tob. 4:12.
Geraadpleegde literatuur: D.E. Aune, Revelation 1–22, Dallas 1998. W. Barclay, Letters to the Seven Churches, Louisville 2001. D.L. Barr (ed.), The Reality of Apocalypse. Rhetoric and Politics in the Book of Revelation, Atlanta 2006. P. Duff, Who Rides the Beast? Prophetic Rivalry and the Rhetoric of Crisis in the Churches of the Apocalypse, Oxford 2001. A.P. van Schaik, De Openbaring van Johannes, Roermond 1971. Dr. A. ter Brugge werkt als nieuwtestamenticus mee aan het project Bijbel in Gewone Taal, en heeft onder andere aan de vertaling van Openbaring gewerkt. Me t Andere Wo orden [ 31] 1
11
De Stem in de stam Stamconcordantie in bijbelvertalingen
Lourens de Vries
p De aankondiging, uit: J.O. Westwood, Illuminated illustrations of the Bible. Copied from select mss. of the Middle Ages, London 1846.
Wat is het verbindende element in de volgende vertaalkeuzes: Wezer (JHWH, de godsnaam, in de vertaling van Waaijman), vroomvogel (Naardense Bijbel in Leviticus 11:19, meeste andere vertalingen: ooievaar), aankondig-engelen (Naardense Bijbel, Marcus 1:13, andere vertalingen: engelen), miskennen (Naardense Bijbel, 1 Johannes 3:20, andere vertalingen: veroordelen, aanklagen) en königen (Buber in 1 Koningen 12:1, andere vertalingen zum König machen)? Je zou kunnen denken dat neologisme deze vertaalkeuzes verbindt omdat woorden als wezer, vroomvogel, königen en aankondig-engel niet bestonden voordat bijbelvertalers ze bedachten. Maar miskennen is geen neologisme, dus dat kan het niet zijn. Wat deze vertalingen wel verbindt is de poging de stammen van (sommige) Hebreeuwse en Griekse woorden concordant te vertalen, dat wil zeggen dat de stam van het bronwoord, in welk woord die ook voorkomt, telkens met dezelfde stam uit de doeltaal wordt weergegeven.
Foto: NBG/Sandra Haverman
Deze stamconcordantie is geen mechanisch, star vertaalprincipe, het wordt alleen ingezet als de vertalers denken dat de herhaling van de stammen te maken heeft met het idion, het eigene van de Bijbel, in een vertaaltraditie die daarom wel idiolect wordt genoemd. Vaak lukt het alleen stamconcordant te vertalen door zelf nieuwe woorden te maken, dus neologisme is inderdaad vaak de consequentie van stamconcordant vertalen. Stamconcordantie is een drastische ingreep en heeft dan ook opvallende gevolgen, zowel wat betreft de retorische effecten in de vertaling (bijvoorbeeld neologisme) als wat betreft de relatie met de bron omdat een weergave van de bronstammen een brontekstgetrouwe weergave van de Hebreeuwse en Griekse woorden veelal in de weg zit. Stamconcordantie vraagt dus een hoge prijs, zowel aan de kant van bron als aan de kant van het doel. Stamconcordante vertalers zijn zich zeer bewust van die hoge prijs, ook al wordt de verminderde 12
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
13
brontekstgetrouwheid op woordniveau in de vermarkting van deze vertalingen enigszins op de achtergrond gehouden. Vertalingen in de idiolecte traditie zitten namelijk in het marktsegment van de ‘letterlijke’ vertalingen. De Naardense Bijbel presenteert zichzelf daarom bijvoorbeeld als ‘nog letterlijker dan de Statenvertaling’.1 In dit stuk probeer ik de vraag te beantwoorden waarom sommige bijbelvertalers stamconcordant vertalen. Waar komt het vandaan en wat zit erachter? Waarom doen andere ‘letterlijke’ vertalingen zoals de Statenvertaling er niet aan mee? Om deze vragen te beantwoorden moeten we naar het Duitsland van de negentiende eeuw en naar twee Joodse intellectuelen die de geest van dat negentiende-eeuwse Duitsland zouden uitdrukken in hun vertaling van de Hebreeuwse Bijbel, en wel op zo’n inspirerende manier dat er overal, in Europa en de Verenigde Staten, bijbelvertalingen zouden komen volgens hun vertaalprincipes. In Nederland is de Naardense Bijbel de bekendste vertegenwoordiger van deze vertaaltraditie. Martin Buber en Franz Rosenzweig
Martin Buber en Franz Rosenzweig werkten samen aan de Duitse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel, Die Schrift, vanaf 1926. Na de dood van Rosenzweig in 1929 werkte Buber alleen verder. Tussen 1954 en 1962 voltooide Buber de laatste versie van de vertaling. Buber en Rosenzweig werden sterk beïnvloed door de negentiende-eeuwse Duitse filosofie en ideologie. Hun vertaalprincipes (onder meer stamconcordantie, woordconcordantie, etymologiserend vertalen, kolometrie, op de voet volgen van Hebreeuwse syntaxis wegens eenheid van inhoud en vorm) zijn daartoe direct te herleiden. De student filosofie Buber werd in de jaren 1897-1909, onder meer in Leipzig, gevormd door de filosofie en ideologie van de Duitse (Neo-)Romantiek, mystiek en idealistische filosofie.2 Uiteraard ontwikkelde de filosofie van Buber zich in de loop van zijn leven, maar een aantal kernthema’s van die Duitse negentiende-eeuwse filosofie en ideologie zijn altijd herkenbaar gebleven, zeker waar het gaat om zijn (ver)taalfilosofie. Het betreft dan vooral het thema van de Einheit (eenheid van vorm en inhoud, de eenheid van taal en cultuur, eenheid van traditie en canon, de eenheid van God),3 het thema van de dialogische hermeneutiek waarin betekenisvolle uitwisseling ontstaat in persoonlijke ontmoeting, het thema van de Sprachgeist 4 en het thema van het primaat van de diachronie in de beschouwing van taal, leidend tot een sterke focus op woordstammen en etymologie.
14
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
Het thema van de Einheit domineerde in de taalkundige ideologie van het negentiende-eeuwse Duitsland. Taalkundige ideologie staat nooit los van bredere sociale en politieke contexten. In het geval van de Romantische taalideologie was die context de poging van politieke en sociale elites om uit een lappendeken van koninkrijkjes, baronieën en graafschappen een verenigde Duitse natiestaat te scheppen. Duitsers bestonden nog niet, die moesten uitgevonden worden en dat kon uitstekend in termen van een taalkundige ideologie die een eenheid predikte van cultuur, taal en territorium/land. De verschillende Germaanse dialecten werden onder de noemer van één taal gebracht, één Sprache, die één Duitse Geist uitdrukte en daarmee één was. Elk Volk, homogeen en puur gedacht, had zijn eigen Geist, onlosmakelijk verbonden met zijn Sprache, in de unieke Sprachgeist. Deze bijna mystieke ideologie, vol eenheidsgedachten over taal, cultuur en volk, in een Romantische en Duits-nationalistische context, duikt overal in Duitsland op in de negentiende eeuw. Bijvoorbeeld in ideologische beschouwingen over vertaling (onder meer bij Schleiermacher). Vertaling kan slechts op twee manieren worden begrepen in dit denkkader: of de vertaler honoreert de Sprachgeist van de ontvangende taal of die van de gevende taal. In dat laatste geval probeert de vertaler fremdes Sprachgeist in de ontvangende taal over te brengen door de grammaticale en lexicale patronen van de bron creatief en met neologismen op te leggen aan de doeltaal. Bij lexicale patronen moeten we denken aan wat in die eeuw centraal stond in lexicale studie: (i) etymologie en woordgeschiedenis geven de eigenlijke Ur-waarde van een woord aan (in plaats van de synchrone waarde van een woord in zijn gebruikscontexten); (ii) woordstammen en wortels van woorden zijn de echte kernen van woorden, en daarom is het wortel- en stamniveau belangrijker dan het woordniveau. Buber en Rosenzweig verbonden deze Duits-Romantische ideologie over Einheit van Sprache en Geist, over het primaat van etymologie en diachronie van de taal, over fremdes Sprachgeist en over dialogische hermeneutiek aan theologische gedachten over de Einheit van rabbijnse traditie en Hebreeuwse canon, en aan een traditionele rabbijnse hermeneutiek die overal en zeer creatief verbanden legt tussen woordstammen, woorden en woordcombinaties in (zeer) verschillende geschriften van de canon. Ze geloofden dat de Hebreeuwse Bijbel een eenheid was, één Boek (Die Schrift, enkelvoud), als gevolg van een Einheitsbewusstsein5 of bibelstiftende Bewusstsein, 6 reeds werkzaam voordat canonisering plaatsvond. Me t Andere Wo orden [ 31] 1
15
In Bubers centrale notie van de Gesprochenheit van de Schrift, de orale-aurale Urwort-dimensie van de Schrift, komen zo’n beetje alle thema’s van de Duitse Romantiek samen. In de gesproken of gezongen verklanking van het Woord benaderen we die eigentliche Wirklichkeit der Bibel.7 Die notie vormt ook de brug naar de vertaalpraktijk, want het is vooral via de Gesprochenheit dat Buber de taalideologie van het negentiende-eeuwse Duitsland de vertaling van de Bijbel binnenleidt. Het wezen, het idion van de Hebreeuwse Bijbel ligt niet in de geschreven vorm; die is eerder een gevangenis waaruit het gesproken en te beluisteren oerwoord bevrijd moet worden. Die bevrijding komt tot stand wanneer mensen gaan luisteren naar de Stem die ademt en spreekt in de fundamenteel orale Hebreeuwse Bijbel. Daarom is kolometrie ook zo belangrijk. Buber en Rosenzweig verdeelden de bijbeltekst in kola of ademeenheden, eenheden van tekst die in één ademtocht (Atemzug) gesproken of zingend voorgedragen konden worden, met name in de liturgie. Die kola zien ze als eenheden van adem en tegelijk als eenheden van betekenis. Elk kolon krijgt een eigen regel en door die kolometrische indeling ziet de hele Bijbel eruit als poëzie, ongeacht of het om psalmen of hofkronieken gaat. De kola zijn vaak kleine eenheden en ze leiden tot een sterke fragmentering van de tekst. Toch is deze opdeling in duizenden kleine kolometrische stukjes geen bedreiging voor de onderliggende eenheid, vanwege het Einheitsbewusstsein dat ze in de Schrift werkzaam zien. Dat Einheitsbewusstsein uit zich in een dicht web van hoorbare intertekstuele verbindingen tussen de ademeenheden (kola). Schriftplaatsen gaan met elkaar in dialoog in allusie en citaat, en in herhaling van stammen en woorden, een Schrift-interne dialoog waarbinnen betekenis ontstaat, een dialogische hermeneutiek die de luisteraar de Schrift intrekt, partner maakt in de dialoog en zo actualiserende verkondiging wordt aan die luisteraar. Het gaat hier niet slechts om bij voorlezing hoorbare herhaling van woorden en stammen binnen kleinere, literaire eenheden van hetzelfde geschrift, maar om verbanden door de hele canon heen. Deze Leitworte, herhaalde woorden of woordstammen, zijn de kern van de dialogische ontmoeting in de Schrift als geheel en als eenheid. Aankondig-engelen en vroomvogels
We hebben nu iets gezien van de ideologische, filosofische en theologische omgeving waarin stamconcordantie naar voren kwam als vertaalstrategie. We kijken nu naar enkele voorbeelden uit de Nederlandse vertaalpraktijk: stamconcordantie in de Naardense Bijbel. In de Griekse tekst van Marcus 1 komt de woordstam anggel meerdere keren 16
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
voor, in de Naardense Bijbel stamconcordant vertaald als aankondig, bijvoorbeeld in vers 1, 14 en 15 eu-anggelion ‘aankondiging’, in vers 2 in anggelos ‘aankondiger’, in vers 13 anggeloi ‘aankondig-engelen’. Vanuit de idee van de Gesprochenheit is deze stamherhaling niet toevallig: als je luistert naar de voorlezing in het Grieks zou je de herhaling van de woordstam anggel (kunnen) horen. En in het begin van Marcus staat inderdaad de figuur van Johannes centraal, de aankondiger van Jezus. Dus de herhaling van die woordstam anggel ‘aankondig’ zou een literaire uitdrukking kunnen zijn van het verbindende thema in dit tekstdeel: de aankondiging door Johannes van Jezus. Daarom vertaalt de Naardense Bijbel deze Griekse woorden op een manier die sterk afwijkt van andere letterlijke vertalingen en die ook afwijkt van de glossen die standaardwoordenboeken geven voor deze contexten (bijvoorbeeld evangelie of goed nieuws in vers 14, bode in vers 2 en engelen in vers 13): Begin van de aankondiging van Jezus Christus. 2 Zoals geschreven staat bij de profeet Jesaja: ‘zie, ik zend mijn aankondiger voor uw aanschijn uit, die uw weg zal gereed maken’; Hij wordt in de woestijn veertig dagen lang beproefd door de satan, en is daar bij de wilde dieren, maar ook hebben de aankondig-engelen hem bediend.
13
In de stamconcordante vertaalkeuzes aankondiging, aankondiger en aankondig-engelen vallen twee dingen op. In relatie tot de bron valt op dat precieze weergave van de Griekse woorden is opgeofferd om overal dezelfde stam te kunnen laten klinken. Want aankondiging dekt de lading van euanggelion minder dan bijvoorbeeld evangelie of goed nieuws waarin het element eu- ‘goed’ wel is weergegeven. En aankondig-engelen is een zeer gemarkeerde weergave van die eerder dienende dan aankondigende anggeloi in vers 13. Het is duidelijk dat de precieze en getrouwe weergave van de Griekse bronwoorden onder spanning komt te staan door de wens stamconcordantie vast te houden in de vertaling. In relatie tot het Nederlands valt het retorisch effect op van stamconcordante Me t Andere Wo orden [ 31] 1
17
weergave. Neologismen zijn uit de aard van de zaak zeer vreemd en zullen de volle aandacht van de Nederlandse lezer of luisteraar hebben. Een samenstelling van het type aankondig-engelen zal bovendien begrepen worden als een soort van engelen: je hebt bescherm-engelen en aankondig-engelen en misschien nog wel meer soorten engelen. Zowel die onbedoelde retorische effecten in de doeltekst als de gespannen verhouding met de brontekst op woordniveau is voor idiolecte vertalers collateral damage, gevolg van de noodzaak het idion van Marcus 1 uit het Grieks in het Nederlands na te zeggen en hoorbaar te houden. Want juist dat aspect van de herhaalde anggel/aankondig-stammen wordt als het idion ‘eigene’ van deze aankondigingsperikoop geselecteerd. Merk op dat in de Naardense Bijbel, net als bij Buber en Rosenzweig, die stamconcordantie in de vertaalpraktijk zo’n hoge prioriteit krijgt dat weergave daarvan de letterlijke vertaling op woordniveau verdringt. Stamconcordantie vernietigt vaak woordconcordantie: bijvoorbeeld anggelos als woord wordt niet concordant vertaald in onze passage uit Marcus, de ene keer is het aankondiger, de andere keer aankondig-engel, en op andere plaatsen in Marcus engel. Euanggelion is een themawoord in Marcus, dat regelmatig terugkomt en dat ook aan het begin en aan het eind van dit geschrift voorkomt. Maar stamconcordantie is ook hier voor de Naardense Bijbel belangrijker dan woordconcordantie en dat leidt tot variërende vertaling van euanggelion: aankondiging in hoofdstuk 1, maar ook evangelie (bijvoorbeeld 8:35) en evangelieverkondiging (16:15). In dit voorbeeld zien we verbanden tussen herhaalde woordstammen binnen een perikoop waarbij die stamherhaling als literair middel opgevat kan worden om het aankondigingsthema als rode draad door dit tekstdeel te weven. Maar stamconcordantie wordt ook ingezet als er in de literaire eenheid waarin de stam voorkomt geen directe aanleiding lijkt te zijn. Neem de vroomvogel in deze passage uit Leviticus 11:13-19 in de Naardense Bijbel (en let ook op andere vreemde vogels zoals de brokkelspecht, steppendochter en de vouwvleermuis): En van deze zult ge gruwen bij de vogels,ze mogen niet gegeten worden, een gruwel zijn zij: de gieradelaar, de splijthoefgier en de zeearend; 14 de gaffelgier en de havik in al haar soorten; 15 alles wat raaf is in zijn soorten; 13
18
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
‘de steppendochter’, de bekeruil, de visdief en de velduil; 18 de vleermuis, de roerdomp en de reiger; 19 de vroomvogel, de kraanvogel in haar soorten; de brokkelspecht en de vouwvleermuis. 16
17
Dubbink geeft een kritische bespreking van deze keuze voor vroomvogel in een van de uitleidingen van de Naardense Bijbel.8 In andere vertalingen vinden we hier in vers 19 ooievaar. Maar omdat in het Hebreeuwse woord voor ooievaar, chasida, de wortelconsonanten van chesed ‘trouw, vriendelijkheid’ voorkomen (dat soms met vroomheid wordt vertaald in de Naardense Bijbel) en omdat sommige uitleggers denken dat ooievaars, bekend om hun trouwe zorg voor hun jongen, daarom chasida zijn gaan heten in het Hebreeuws, verwerkt de Naardense Bijbel dat verband tussen de woordstammen in de vertaling vroomvogel. Dubbink ziet geen aanwijzing voor zo’n verband. Inderdaad, in deze perikoop worden we gemaand te ‘gruwen’ van een lange lijst onreine vogels, waaronder de ooievaar, en wijst niets op een literair spel met Hebreeuwse woordstammen. Een probleem bij stamconcordantie in het Griekse Nieuwe Testament is dat het Grieks rijk is aan met voorzetsels samengestelde werkwoorden. De betekenissen van die samengestelde werkwoorden is (meestal) meer en anders dan de som van hun delen, de stam en het voorzetsel. Als je toch die stammen concordant wilt vertalen verdwijnt de betekenis van het samengestelde Griekse werkwoord meestal geheel of deels uit beeld in de vertaling. De spanning tussen brontekstgetrouwheid op het niveau van de stam en op het niveau van het woord kan dan gevaarlijk oplopen. Neem kataginooskoo in 1 Johannes 3:20. Dat bestaat uit ginooskoo ‘kennen, weten’ en kata dat een hele reeks dingen kan betekenen, afhankelijk van de naamval die het regeert, waaronder ‘tegen’, ‘beneden’, ‘volgens’. Als de vertaler hier stamconcordant wil vertalen, moet hij een vertaling kiezen waarin de stam kennen voorkomt, en dat beperkt de keuze nogal. Dat vraagt veel creativiteit van de vertaler. De Naardense Bijbel kiest in 1 Johannes 3:20 voor miskennen. Maar kataginooskoo ‘veroordelen, aanklagen’ is een woord uit de sfeer van de rechtspraak, hier metaforisch gebruikt voor het menselijke hart als rechter of aanklager. Nu betekent miskennen in het Nederlands dat iets positiefs in iemand niet erkend of herkend wordt (‘miskend genie’) maar het gaat hier om iets negatiefs dat veroordeeld wordt. Het concordant weergeven van stammen bij Griekse samengestelde werkwoorden is dus exegetisch en wat betreft woordbetekenissen een riskante aangelegenheid. Me t Andere Wo orden [ 31] 1
19
Veel dominees zullen vanaf de kansel zeggen, als deze stamconcordante vertalingen in hun preektekst voorkomen, dat het Hebreeuwse of Griekse woord dat is vertaald met vroomvogel of aankondig-engel of miskennen ‘eigenlijk’ ooievaar, engel of veroordelen betekent. Het is de vraag of dat erg is: elke vertaling van de Bijbel leidt tot verzuchtingen over ‘wat er eigenlijk staat’. En in 1 Johannes 3, in de verzen voorafgaand aan en volgend op 3:20, wordt onmiskenbaar en zeer hoorbaar gespeeld met stamherhaling. Die stamherhaling staat er ‘eigenlijk’ dus ook. Je kunt niet alle ‘eigenlijke’ aspecten van de bron in één vertaling weergeven. De keuze tussen engel of aankondig-engel of tussen veroordelen of miskennen, kan niet worden gemaakt op basis van de bronteksten maar wordt bepaald door wat vertalers, hun opdrachtgevers en de gemeenschappen die ze dienen als het meest ‘eigenlijke’, het idion, van de Bijbel zien. Soorten van letterlijkheid: Statenvertaling en Naardense Bijbel
De geschiedenis van de bijbelvertaling laat dan ook zien dat elke letterlijke vertaling letterlijk is op zijn eigen unieke manier, een manier die de tijdgeest, de ideologie, de hermeneutiek, de theologie en de spiritualiteit laat zien van de gemeenschappen waarvoor de vertalers vertaalden en waartoe zij zelf behoorden. De letterlijkheid van de Statenvertaling is daarom een heel andere dan die van de Naardense Bijbel. Voor de zeventiende-eeuwse vertalers ging het volgens Hof bij het Woord van God vooral om de Hebreeuwse en Griekse woorden van God, woordelijk geïnspireerd door de Heilige Geest.9 Woorden toevoegen die niet correspondeerden met woorden in de bron stond op gespannen voet met Openbaring 22 (Statenvertaling): Want ik betuig aan een iegelijk, die de woorden der profetie dezes boeks hoort: Indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal hem toedoen de plagen, die in dit boek geschreven zijn. 19 En indien iemand afdoet van de woorden des boeks dezer profetie, God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens, en uit de heilige stad, en uit hetgeen in dit boek geschreven is. 18
Daarom was deze vertaalregel tevoren geformuleerd: II. Dat zij, om den zin van den tekst, die niet ten volle uitgedrukt is, te vervullen, zoo weinig woorden daarbij doen als mogelijk is, en deze in den tekst met eene andere letter, en tusschen haakjes besluiten, opdat ze van de woorden van den tekst mogen onderscheiden worden.
20
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
Die woordelijke inspiratie van de Schrift leidde tot een vertaalstrategie van letterlijkheid die het woordniveau centraal stelde. Van der Louw heeft de soort letterlijkheid van de Statenvertaling en Die Schrift van Buber en Rosenzweig vergeleken op vier soorten letterlijkheid: handhaving van woordsoorten uit de bron, handhaving van woordvolgorde, handhaving van het aantal woorden, stereotypie (=concordantie).10 Volgens Van der Louw hebben Die Schrift en de Statenvertaling omgekeerde prioriteitenlijstjes. Die Schrift heeft deze prioriteiten: in de eerste plaats concordantie, daarna handhaving woordvolgorde, vervolgens handhaving woordsoorten, en ten slotte handhaving aantal woorden. Bij de Statenvertaling gaat het precies omgekeerd: handhaving van het aantal woorden gaat voorop, gevolgd door woordsoorthandhaving, woordvolgorde en als laatste prioriteit concordantie, zeker waar het om woordstammen gaat. Het eerste vers in de Naardense Bijbel zou daarom direct gesneuveld zijn als vertaalvoorstel bij de Statenvertalers, als volstrekt niet sporend met hun theologisch gemotiveerde prioritering van kwantitatieve handhaving en woordsoorthandhaving: Genesis 1:1 Naardense Bijbel Sinds het begin is God schepper,van de hemelen en de aarde. Statenvertaling In den beginne schiep God den hemel en de aarde. Het ene Hebreeuwse werkwoord voor scheppen krijgt drie woorden in vertaling (is schepper van) en wordt in de Naardense Bijbel ook nog eens een zelfstandig naamwoord. Dat is allemaal niet best binnen de idee van Dordtse letterlijkheid. Woordstamconcordantie in de vorm zoals die voorkomt in de vertaling van Marcus 1 met aankondig-engelen, aankondiging en aankondigers, ontbreekt in de Statenvertaling. De negentiende-eeuwse denkkaders waarbinnen woordstammen en etymologie als belangrijke aspecten van de vertaling naar voren konden komen, ontbreken binnen de verstaanshorizon van de zeventiende eeuw. Maar belangrijker is dat de gevolgen van stamconcordantie onaanvaardbaar zijn binnen de theologische en ideologische kaders van de zeventiende-eeuwse Dordtse vaderen met hun woordletterlijkheid, vooral waar het om voor hen theologisch gezien belangrijke woorden gaat zoals euanggelion. Het opgeven van woordconcordantie ten gunste van stamconcordantie zoals in Marcus in de Naardense Bijbel waar euanggelion soms als aankondiging, dan weer als evangelie en later ook nog eens als evangelieverkondiging wordt Me t Andere Wo orden [ 31] 1
21
vertaald, zou bij de Statenvertalers een serieus probleem zijn geweest. En de aankondig-engelen overtreden het gebod van de kwantitatieve handhaving door de ‘onnodige’ toevoeging van aankondig. Doorbreking van de kwantitatieve handhaving mag alleen als het echt niet anders kan, als uiterste noodmaatregel die typografisch als zodanig gemarkeerd wordt.
Noten 1
‘Ter Verantwoording’ in: Naardense Bijbel, 1619.
2
Zie: Gerda G. Schmidt, Martin Buber’s Formative Years: From German Culture to Jewish Renewal, 1897–1909, Alabama 1995; Hans-Christoph Askani, Das Problem der Übersetzung-dargestellt an Frans Rosenzweig: die Methoden und Prinzipien der Rosenzweigschen und Buber-Rosenzweigenschen Übersetzungen, Tübingen 1997; Theo van der Louw, ‘Vertalen volgens de Duitse romantiek (Schleiermacher, Buber) en soorten letterlijkheid’ in: Kerk en Theologie 57/1 (2006), 59-79.
3
Zie voor de centrale rol van de notie Einheit in Bubers filosofie en (ver)taalbeschouwing: Hans Schravesande, Jichud. Eenheid in het werk van Martin Buber, Zoetermeer 2009.
4
Zie: Klaus Reichert, ‘It Is Time. The Buber-Rosenzweig Translation in Context’ in: The Translatabi-
5
Martin Buber, Werke. Zweiter band. Schriften zur Bibel, München 1964, 1113.
6
Buber, 1186.
7
Buber, 1114–1115.
8
Joep Dubbink, ‘Bijbelvertalen na de Naardense Bijbel’ in: Theo van Willigenburg en Joep Dub-
lity of Cultures: Figurations of the Space Between, 169–186. Stanford, California 1996, 174.
bink, Van aanschijn tot zaaizaad. In gesprek met de vertaler van de Naardense Bijbel, Vught 2007, 82, 85-86. 9
Eleonora Hof, Vertaalprincipes van de Amsterdamse School en de Statenvertaling. Een kwalitatieve en theologische vergelijking. MA Thesis Vrije Universiteit Amsterdam, faculteit Godgeleerdheid 2009, 56. Het gedeelte van dit artikel over theologische soorten van letterlijkheid is gebaseerd op deze scriptie en op een artikel van Van der Louw, Vertalen volgens de Duitse romantiek’ zoals samengevat in de scriptie.
10 Van der Louw, ‘Vertalen volgens de Duitse romantiek’.
Dr. L.J. de Vries is hoogleraar Bijbelvertalen aan de Vrije Universiteit
22
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
23
De Bijbel als een bron voor aangenaam en nuttig tijdverdrijf Cees Houtman Voor het Protestantisme is de eeuwen door de opvatting maatgevend geweest dat de Bijbel de primaire bron is van de geloofsleer en de moraal. Bijgevolg werd groot belang gehecht aan kennis van de Bijbel. Die te verkrijgen door het nuttige aan het aangename te paren, was een ideaal dat door auteurs en uitgevers kon worden nagestreefd.1 Op twee boeken die ten doel hadden kennisvermeerdering te bereiken door middel van verpozing, wordt hier de aandacht gevestigd. Het ene is uit de zeventiende eeuw afkomstig en was klaarblijkelijk met name bestemd voor leergierige volwassenen, 2 het andere is uit de achttiende eeuw afkomstig en was bedoeld voor kinderen. Een zeventiende-eeuwse protestantse ‘bijbelse encyclopedie’ in catechismusstijl
p Titelpagina van Lusthof der Goddelyke Historien Foto: C. Houtman
24
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
In 1679 verscheen bij Jan ten Hoorn te Amsterdam in octavo een omvangrijk boekwerk met een zeer uitgebreide, hier verkort weergegeven titel: Lusthof der Goddelyke Historien of den Christelijken Tijdverdrijver; Behelsende de alderdoorlugtighste Vragen met haar daar op gegevene Antwoorden (...). Alles getrokken uit het Merg der Heilige Schrifture, en Historisch wijze in ordre by een gestelt (...).3 Het uit twee delen bestaande boek van in totaal vierentachtig (36 + 48) hoofdstukken en meer dan zevenhonderd pagina’s is een vertaling in het Nederlands van een oorspronkelijk in het Duits gepubliceerd werk. Auteur en vertaler worden op de titelpagina respectievelijk aangeduid als M. Saxen en H.I.S. De schrijver, een protestants theoloog, biografisch bekend als Michael Sachse of Sachs, leefde in de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw.4 De vertaler is geïdentificeerd als Hendrik Jacobsz. Soeteboom (1616-ca.1678), schrijver en onder meer boekverkoper.5 Leerboeken in catechismusstijl die de gebruiker in staat stellen om kennis te verwerven door het bestuderen van opgeworpen vragen en de antwoorden daarop, hebben een rijke historie binnen het Protestantisme. Zij dienden ter Me t Andere Wo orden [ 31] 1
25
inwijding in hetzij de geloofsleer, hetzij de bijbelse geschiedenis.6 Aan Lusthof der Goddelyke Historien ligt een aanmerkelijk ambitieuzer doelstelling ten grondslag. In zijn ‘Woord vooraf’ pretendeert Jan ten Hoorn een boek op de markt te brengen dat zich onderscheidt van de vele andere boeken die ten doel hebben de ‘heylige Letteren’ te verhelderen en bestemd zijn om stof te bieden ‘voor alle Christenen tot het Hoogste Goed, te weten, de Zaligheid der Ziele, nootsakelijk, buyten de welke alle waereldse dingen niet als rook en ydelheid zijn’. Zijn uitgave is, zo stelt hij, uniek, want zij verrijkt tegelijkertijd de kennis ‘van de opregte Godtsdienst, en van de Bybelsche Historien’. De gebruiker zal daarin ‘met groot vermaak en weynig moeite’ alles kunnen vinden dat hem ‘tot een grondige kennis van het Oude en Nieuwe Verbond dienstig kan sijn’. Ook in rijm wordt de lezer vooraf een beeld gegeven van de inhoud van het boek. Meer dan vermeerdering van zakelijke kennis is beoogd. Onder meer wordt ter illustratie van de inhoud het volgende opgemerkt: Gy vind’er in het geen dat God den Heer behaagt, En dat sijn groote Liefd’ een mensch ten nut voordraagt. (...). Gy vind ook Voorbeelden, die u den wegh aanwijsen, Kwaê wegen afgesneên, niet waardig om te prijsen. Betoogd wordt dat de schrijver een gids door de Bijbel is die laat zien: Hoe dat Godts Kerke in geluk en ongelukken Gehandhaaft is van God tegens het onderdrukken; Hoe hy haar heeft verlost, geleid, gevoed, volleert, En hoe hy over al de selve regeert. Den Schepper van ’t Heel-al, die vol van zegeningen Sijn werken onderhoud, en alles kan doordringen; Die met sijn sterken arm noch alles draeit, en sweit, Dat niemand ’t minst vermach tegens sijn mogentheid, Die wil uw herte soo met Godlijke ernst aansteken, Dat gy tot Tijd-verdrijf van ’t Goede altijdt moogt spreken. Wanneer men de tijd van publicatie in ogenschouw neemt, is er inderdaad alle reden Lusthof der Goddelyke Historien als een bijzonder boek te karakteriseren. Het is een voor de zeventiende eeuw imponerend encyclopedisch werk. Onder verwijzing naar teksten uit de Bijbel passeert, thematisch geordend in
26
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
hoofdstukken, een lange reeks onderwerpen over onder andere de geloofsleer, de ethiek, het maatschappelijke en het godsdienstige leven de revue. Het boek biedt de gebruiker de mogelijkheid zich talloze wetenswaardigheden eigen te maken. Hij vindt er antwoorden op vragen zoals: Waer wordt van het hertste voorhooft gedaght? (I, 113 [zie Jesaja 48:4]);7 Waer is het voorseydt, dat de Joden in hongers-noodt haer eygen Kinderen souden eeten? (I, 133 [Deuteronomium 28:53]); Wie is in Stormwindt omgekomen? (I, 232 [Jobs zonen en dochters, zie Job 1:18]); Waer is de grootste singende Dans gehouden geworden? (II, 114 [Exodus 15:21; 32:18]); Welke Hoere heeft het grootste geschenk bekomen? (II, 117 [Delila, zie Richteren 16:19 (5)]); Wie zijn in ’t openen van een Kamer het seerste verschrikt? (II, 232 [zij die Holofernes zonder hoofd in zijn kamer aantroffen, zie Judit 13:9 (14:3)]); Door welke Poorten gaen de menschen meest uyt ende in? (II, 235 [die van geboorte en dood, zie Wijsheid 7:6]); Wie is het langhsaemsten ter aerden besteldt? (II, 246 [Jozef, zie Genesis 50:24; Jozua 24:32]); Wie is de grootste Groot-Vader geweest? (II, 257 [Abraham, zie Genesis 12:3; 15:5; 17:6]). Het lijdt echter geen twijfel dat het primaire doel van de schrijver is geweest zijn lezers kennis van en inzicht in het christelijke geloof en de christelijke moraal te verschaffen, hen in te leiden in de wijze waarop zij zich ten opzichte van God en de medemens behoorden te gedragen, hen duidelijk te maken wat gepast is en niet gepast. Enkele voorbeelden uit zijn werk laten we de revue passeren ter illustratie van zijn ‘Anliegen’. In de hoofdstukken over respectievelijk ‘de Kinderen’ (I, 129-134) en ‘Rijkdommen, en Schatten, Armoede, Winst ende Woeker’ (II, 224-228) wordt Jezus Christus als volgt ter sprake gebracht: Vra. Welke is het wonderbarelijkste Kindt? Antw. Iesus Christus, want die is wonderbarelijker wijse uyt een Maegt sondermans toedoen geboren. Hy is Godt en Mensche in een Persoon. Godt van den eeuwigen Vader sonder Moeder, Mensche van Maria sonder Vader, daarom hij ooit wonderbaar genoemt wordt, Esai. [Jesaja] 9.6 [9:5]. (I, 129-130) Vra. Wanneer is de rijkste het armste geworden? Antw. Ten tijde des geboorte Christi, want doen is Godts Soon, de Heere en Schepper en Onderhouder van Hemel en van Aerde, in sulken armoede Mensche gebooren, dat hy noch warme Kamer noch Wiege heeft konnen hebben: maer is in de Stalle by de onvernuftige Dieren geboren, in een harde Kribbe geleyt, en heeft sijnen gantschen wandel op Aerden, in sulken grooten armoede gevoert, (...[verwezen wordt naar Lucas 9:58, Me t Andere Wo orden [ 31] 1
27
zie ook Lucas 2:7]). In dese armoede heeft Christus ons ten goede geleeft, op dat hy ons in den Hemel soude rijk maken, en de eeuwige Hemelsche schatten verwerven, 2 Corinth. [Korintiërs] 8.7 [8:9]. (II, 224-225) In het hoofdstuk ‘Van de Kinderen’ komt breedvoerig aan de orde hoe kinderen zich moeten gedragen, maar ook komt daarin ter sprake de vraag: ‘Welke Kinderen zijn oneenig geweest eer datse waren geboren?’ Het antwoord luidt: Esau en Iacob, de twee Soonen Isaaks, dese stieten sich onderling in haer Moeders lichaem, en scheurden sich om de eerste geboorte, alsoo dat Iacob met sijn hand hieldt de Verssenen sijns Broeders Esau, die het eerste geboren wierdt: gelijck Iacob oock eyndelijck het recht der eerste geboorte en den zegen verkregen, en Esau onder gehouden heeft. Gen. [Genesis] 25. vers 22 [zie ook Genesis 25:26, 31-34; 27]. (I, 130) Aan de hand van het antwoord illustreert de auteur een verschil dat er naar zijn mening bestaat in de uitleg van de Bijbel tussen enerzijds protestanten en anderzijds rooms-katholieken. Mirabile dictu licht hij zijn uitgesproken voorkeur voor ‘de eenvoudige tekst’ toe met behulp van allegorische uitleg: Sy [de geschiedenis van Genesis 25] is een voorbeeldt der rechte en valsche Kerke; der recht Gelovigen en werk-Heyligen, die sich tot allen tijden om de Heylige Schrift gescheurt en getwist hebben. De rechte Kerke blijft by den eenvoudigen Text, voert die in recht naturelijck verstandt. Maer de valsche Kerke en de Werk-heyligen verdrayen den eenvoudigen Text der Schrift, en schrijven schoonschynende, doch valsche uytleggingen op deselve, en trecken hem op hare dwalingen, en vervolgen daer over de Recht-gelovigen, doch de gelovigen leggen eyndelijck boven, en behouden de eenvoudige waerheydt en de overwinninge. (I, 130) In het hoofdstuk ‘Van Sloten, Sleutelen, en besloten dingen, Poorten en Deuren, Wegen en Straten’ (II, 232-238) leidt ‘sleutel’ in overdrachtelijke zin tot beschouwingen over de ‘sleutelmacht’ van enerzijds de mens en anderzijds God. Aan de mens heeft God twee ‘sleutelen’ toevertrouwd: De eerste is de bindt-sleutel, om de goddeloosen de sonden daer mede te behouden. De ander is de los-sleutel, om de geloovigen daer mede de sonden te ontbinden, de Helle toe, en den Hemel on te sluyten, (... [verwezen wordt naar Matteüs 18:18; Johannes 20:23]). (II, 232-233) 28
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
Zelf heeft God zich het gebruik van vijf sleutels voorbehouden: De eerste is, Clavis Pluvie, de sleutels des regens of de regen-sleutel, (... [verwezen wordt naar achtereenvolgens 1 Koningen 8:35; Job 36:27; Deuteronomium 28:12; Leviticus 26:4]). De andere is, Clavis sepulchrorum, de sleutel tot de graven, want Godt alleen is het, die ten Jonghsten dage aller dooden graven ontsluyten, en alle gestorvene daer uyt brengen sal, (... [verwezen wordt naar Ezechiël 37:6; Johannes 5:26; 6:51]). De derde is, Clavis Sterilitatis, den sleutel der onvruchtbaerheydt, want hy alleen is het, die der Vrouwen lijven toesluyt, datse onvruchtbaer sijn, en weder ontsluyt, dat se vruchtbaer werden. (... [verwezen wordt naar Genesis 29:3 (31); 30:2; Psalm 113:9]). De vierde is Clavis cibationes, de Spijs-sleutel, want hy alleen is het, die alle Menschen en Creaturen spijst en onderhout, (... [verwezen wordt naar achtereenvolgens Psalm 145:15; 104:14]). De vijfde is Clavis inferni & mortis, de sleutel der Helle en des Doots. (... [verwezen wordt naar Openbaring 1:18]). (II, 232-234) In het hoofdstuk ‘Van menigerley Leven, Doodt ende Begraeffenisse’ (II, 238250) worden door vraag en antwoord vele aspecten van de dood belicht, onder andere de volgende: Vra. Wie is den doodt het liefsten? Antw. Die hier ongeluk en wederwaerdigheydt hebben. (... [verwezen wordt naar Tobit 3:6; Jezus Sirach 41:3]). Vra. Wie komt de doodt het bitterste aen? Antw. Dien, die gestadigh in geluk geleeft hebben.(... [verwezen wordt naar Spreuken 41:3 (sic)]). Vra. Welker menschen doodt is het schrikkelijksten? Antw. Der goddeloosen. Want sy gaen door de tijdelyke doodt, als door een Poorte in den eeuwigen doodt. (... [verwezen wordt naar Psalm 33 (34):22; 73:19]). Vra. Welker menschen doodt is het beste? Antw. Der geloovigen. Want sy gaen door den doodt, als door een Poorte in het eeuwige leven. (... [verwezen wordt naar Psalm 116:15]). (II, 244245) In het hoofdstuk ‘Van de Lidtmaten des Menschelijken Lichaems’ (I, 108-121) Me t Andere Wo orden [ 31] 1
29
loopt het antwoord op de vraag ‘Hoe veel Litmaten heeft het Menschelijke Lichaem?’ te weten: ‘Eeven soo veel als’er dagen in ’t Jaer zijn, namelijk 365’, uit op een beschouwing over de dank aan God: Daerom, wanneer gy alle dagen Godt dankt, soo komt gy in het gansche Jaer slechts eenmael om, soo wanneer gy hem op ieder dagh voor de welvaert van een uwer Ledematen bidt: waer blijven dan de andere veelvuldige weldaden? daerom seyde Syrach [Jezus Sirach] te recht Cap. 43.32 [43:30] Looft en pryst den Heere, so veel als gy kondt, hy is doch noch hooger. Prijst hem van alle krachten, ende en laet niet af, noch en sult gy ’t niet bereyken. (I, 108-109) In het hoofdstuk ‘Van Danssers en Danssen’ (II, 112-115) komen niet alleen ‘historische’ vragen, zoals ‘Welke Jonk-vrouwe is de vreughde van ’t Danssen ten grootsten leedt gekomen?’ (II, 113 [de dochter van Jefta, zie Richteren 11:34]) of ‘Welke Konink is over ’t Danssen bespot geworden?’ (II, 113 [David, zie 2 Samuel 6:16]) aan de orde, maar ook de ‘actuele’ vraag ‘Is het ook geooreloft eerelijk Danssen te Houden?’ Het antwoord is bevestigend: Ja: Want Salomon seght in zijn Predikker [Prediker] Cap. 3.4. Alles heeft eenen bestemden tijdt. Daer is een tijdt om te kermen, ende een tijdt om op te springen. Jerem. [Jeremia] 31.4. O! Ionk-vrouwe Israëls, ghy sult weder verçiert zijn met uwe Trommelen, ende uytgaen met den rey der spelenden. (II, 112) Het hoofdstuk ‘Van Hoererye en Echt-breuk, en van der selver grouwel en straffe’ (II, 116-121) mondt via de vraag ‘Wie geeft den besten raedt tegens de Hoererye?’ uit in een verwijzing naar uitspraken van de apostel Paulus in 1 Korintiërs 7:2 en Hebreeën 13:4: I Corinth. 7.2. Om der Hoereryen wille sal een iegelijk Man sijn eygen Wijf hebben, ende een iegelijk Wijf sal haren eygenen Man hebben. De Man sal aen het Wijf de schuldige goedtwilligheyt betalen: ende desgelijks ook het Wijf aen den Man. En in den Brief tot de Hebreen, Cap. 13.4. seght hy, Het houwelik is eerlik onder allen, ende het bedde onbevlekt: maer hoereerders ende overspeelders sal Godt oordeelen. (II, 121) p Pagina uit Lusthof der Goddelyke Historien Foto: C. Houtman
30
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
De uitgever heeft zijn ‘bijbelse encyclopedie’ gepubliceerd met gebruikmaking van de trefwoorden ‘Lusthof’ en ‘Tijdverdrijver’, mikkend op leergieriMe t Andere Wo orden [ 31] 1
31
gen die er een waar genoegen in scheppen hun geest te scherpen en hun kennis van de Bijbel te vervolmaken. Die zullen er geweest zijn. Anoniem is Lusthof der Goddelyke Historien in de achttiende eeuw in een nieuwe editie en met een gewijzigde titel, zonder de term ‘Tijdverdrijver’, herhaaldelijk opnieuw uitgebracht.8 Aan het slot van zijn ‘Woord vooraf’ veroorlooft Jan ten Hoorn zich de stelling ‘dat’er geen korter noch bekwaamer weg voor de aankomende Jeught kan bedagt worden, om de selve in de Godts-dienst te onderwijsen, en tot een volkome kennis van alle Bybelsche geschiedenissen te brengen’ dan zijn Tijdverdrijver. Met behulp daarvan zullen, zo houdt hij de lezers voor, volwassenen jonge mensen kunnen inwijden in de geloofsleer en de bijbelse geschiedenis. Niet minder hooggestemd is de verwachting ten aanzien van het vernuft en de bereidheid van de jeugd zich in te spannen om kennis van de inhoud van de Bijbel te verwerven bij de schrijver van het boek dat als tweede onze aandacht vraagt. Het is aanmerkelijk bescheidener van opzet en specifiek op kinderen gericht. De intellectuele uitdaging waarvoor het stelt, is echter eveneens groot. In tegenstelling tot Lusthof der Goddelyke Historien bevat het een aanwijzing voor het gebruik. Een achttiende-eeuwse bijbelse geschiedenis in raadselen
Foto: C. Houtman
Uit de achttiende eeuw zijn verscheidene bijbelse raadselboeken bekend: Het nieuw Geestelyk Blomhofje, Ofte Schriftuurlyk Raatsel-Boekje, Den Christelijken Tijd-verdrijver, Ofte Geestelijk Raadzel-boek en de Schriftuyrlijcke Onderwyser, Ofte Jeugds Onderrichter van Gerrit Hesman, alle drie beschreven door P.J. Buijnsters en L. Buijnsters-Smets.9 Een ‘vergeten’ achttiende-eeuws bijbels raadselboek is het anonieme Leidsman ter Bybelkennisse, of Onderrigter der jeugd in de Gewyde Geschiedenissen, Voorgesteld in 222 Raadselen, Bevattende de Aanmerkelykste Zaaken, die in het Oude en Nieuwe Testament voorkomen, een door P.J. Entrop te Amsterdam uitgegeven boekje van 88 pagina’s10 dat qua formaat, duodecimo, overeenkomt met de eveneens door Entrop verzorgde Nuttige huis- en bybelsche almanach.11 Een vermelding van het jaar van uitgave ontbreekt op de titelpagina. Daar Pieter Jan Entrop in 1773 is overleden en de tekst van het boekje ook opgenomen is in de Nuttige huis- en bybelsche almanach voor ’t jaar 1771,12 kan het boekje ca. 1770 gedateerd worden. Leidsman bevat 150 raadsels naar aanleiding van in het Oude Testament beschreven gebeurtenissen en 72 raadsels gebaseerd op in het Nieuwe Testament verhaalde geschiedenissen. Wat het Oude Testament betreft, is geput uit de boeken Genesis tot en met Koningen, Ruth en Ester én uit de profetische boeken Daniël, Amos, Jona en Zacharia. Wat het Nieuwe Testament betreft, is de
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
p Titelpagina van Leidsman ter Bybelkennisse
32
33
stof ontleend aan de evangeliën, de Handelingen der Apostelen, 2 Korintiërs en de Openbaring van Johannes. In het in rijm gestelde ‘Bericht aan den Leezer’ wordt de jeugd, voor wie het boekje bestemd is, geïnformeerd over het doel van het raadselboek. Het biedt kinderen de mogelijkheid ‘met nut en vreugd’ hun vrije tijd door te brengen en zich ‘met lust, bedaard en kloek’ op de hoogte te stellen van ‘Zaaken door Godts Geest beschreven’, een zinvolle bezigheid, daar ‘Bybelwaarheid zegepraalt’. Ook ontvangen zij instructie over de wijze van gebruik van het boekje: wanneer zij bijeen zijn, moet één van hen het raadsel voorlezen en moeten de anderen raden welke geschiedenis bedoeld is. Vervolgens moet het betreffende gedeelte ‘uit de Heilge Bladen’ gelezen worden. Die aanpak is doeltreffend, want: Zo kunt gy leeren, ô Jeugd! In weinig tyds, al wat Ooit Deugd en Kennis kan vermeêren, En ’t Heilig Bybelboek bevat. De in het ‘Woord vooraf’ gememoreerde deugd komt in het boekje zelf niet heel duidelijk uit de verf. De raadsels zijn doorgaans neutraal geformuleerd. In de Bijbel beschreven afkeurenswaardige en aanstotelijke gebeurtenissen worden gewoonlijk zonder commentaar vermeld. Wel treedt zo nu en dan het aanvaarde godsbeeld aan het licht. We geven een impressie van de inhoud van het boekje aan de hand van vijf oudtestamentische en vijf nieuwtestamentische raadsels. Wie mogt door Leugentaal veel’ Kinderen behouên; Waarom de Waarheid zelv’ haar’ Huizen kwam te bouwen. (nr. 32) [Bedoeld zijn de Egyptische vroedvrouwen die door een leugen de Israëlitische jongens in leven hielden en daarvoor door God, getypeerd als ‘de Waarheid’, beloond werden, zie Exodus 1:15-21].
p Pagina uit Leidsman ter Bybelkennisse
Wie werden door een zeker slag van Beesten Gedood, en wie geneezen door ’t gezicht Van zulk een Beest, dat, zonder Levensgeesten, Het Leven gaf, zo dra ’t was opgericht. (nr. 49) [Gerefereerd wordt aan de levende slangen door wier beten de Israëlieten in de woestijn stierven als straf voor hun gemor én aan de koperen slang die hen genezing bracht, zie Numeri 21:4-9].
Foto: C. Houtman
34
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
35
Wie, schoon de Doodslag is verboôn, Doorstak met éénen steek twee Menschen, In ’t smaaken van hun Lust en Wenschen? Wie deedt hierin naar Gods behaagen, En stuitte door deez’ Daad veel’ Plaagen? (nr. 53) [Bedoeld is de priester Pinechas die, toen de Israëlieten zich schuldig maakten aan cultische ontucht met als gevolg het uitbreken van een plaag, daadkrachtig optrad door de onderlijven van een ontuchtig paar met het zwaard te doorsteken, zie Numeri 25:1-8; het moorddadig optreden wordt, bij uitzondering, gelegitimeerd]. ’k Viel, na ’t verwinnen eens aan ’t rooven. Verborg myn buit, daar ’t niemand zag, Dan Hy, die alles ziet van booven, Des zag ik haast den laatsten Dag Van myn te ras verloopen Leeven, En moest door ’t vuur elendig sneeven. (nr. 59) [Bedoeld is Achan die tegen het voorschrift van de Heer in, zich krijgsbuit toe-eigende en dat met de dood moest bekopen, zie Jozua 7; God wordt als de alziende getekend]. Wie deed een wondere Offerhand? Wie sloeg vierhonderd vyftig Mannen? Wien zag men de Afgodsdienst verbannen, Tot heil en hulp van Volk en Land? Wie badt voor ’t volk tot Godt om Regen, Die sints drie jaar niet was verkregen? (nr. 118) [Gerefereerd wordt aan het geding tussen de profeet Elia en de Baälsprofeten op de berg Karmel, dat de laatstgenoemden met de dood moesten bekopen, zie 1 Koningen 18:20-46]. Wie droeg hem, die het alles draagt, En door zyn Almagt onderschraagt? Waar droeg het Schepsel Hem, door wien aan hem het Leven En all’ wat zichtbaar is, zyn Oorsprongk werd gegeeven? (nr. 158) [Gerefereerd wordt aan Simeon die het kind Jezus en daarmee God zelf in zijn armen nam, zie Lucas 2:28].
36
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
Een, die de Waarheid eens deed hooren, Heeft daarom ’t Leven ook verlooren, Wanneer een booze Vorst, geraakt door wulps gedans, Zyn Eed hield, om het Hoofd te leeveren diens Mans. (nr. 170) [Bedoeld is Johannes de Doper wiens hoofd Herodes ten geschenke gaf aan de dochter van Herodias, zie Matteüs 14:1-12]. ’k Was een bewooner van de Zee, En bragt een goede Munte meê, Doch wyl ik daarmeê niet kon handlen, Schonk ik se aan een, gewoon te wandlen, Die met dit Geld de schatting gaf, Die men van hem, en van zyn Dienaar vorderde af. (nr. 176) [Gerefereerd wordt aan de in Matteüs 17:24-27 beschreven geschiedenis]. Zeg, waar het spreekwoord zeeker gaat, Dat waare Deugd in ’t midden staat? (nr 184) [Gerefeerd wordt aan Matteüs 27:38: aan het kruis hing Jezus tussen twee moordenaars in]. Wie zag met opgeklaard Gezicht, Veel Hagelsteenen, wier gewicht, Elk een Talent vermogt te haalen, Terwyl ze op ’t Aardryk nederdaalen? (nr. 220) [Johannes, zie Openbaring 16:21]. Volgens de voorbeelden moesten de jonge mensen die zich het hoofd wilden breken over de raadsels, over bijzonder vernuft en/of grote animo beschikken om zich zeer gedetailleerde bijbelkennis eigen te maken. De confrontatie met de rauwheid van diverse bijbelverhalen bleef hen niet bespaard. Zij werd klaarblijkelijk niet als problematisch ervaren. Tot besluit
Middelen om spelenderwijs de inhoud van de Bijbel te leren kennen zijn ook momenteel verkrijgbaar. Evangelische boekhandels hebben een ruim aanbod van bijbelse kleur-, teken-, puzzel- en knutselboeken, sodoku’s en dergelijke. Boeken als hierboven beschreven behoren tot het verleden en het verre verleden. Een vage echo ervan weerklinkt echter in de door christelijke omroepen gekoesterde De Grote Bijbelquiz. Me t Andere Wo orden [ 31] 1
37
Noten 1
Zie C. Houtman, Bijbelse geschiedenis herverteld. Woord en beeld – Vraag en antwoord, Heerenveen 2010, 135-138.
2
Voor een zeventiende-eeuws boek voor leergierige kinderen: Sleutel, Dewelke verklaard de Bybelse Figuuren oover de vier evangelisten, Handelingen der Apostelen, en Openbaaringe Johannis (...) (1682), van de hand van Johannes Möller, zie J. Landwehr, ‘Geheugenoefeningen voor een oud kinderbijbeltje’ in: Boekenpost, jan./febr. (2000), 16-17.
3
Voor een gedetailleerde bibliografische beschrijving van het met een titelprent van Jan Luyken uitgegeven boek zie N. Klaversma, K. Hannema, Jan en Caspar Luyken te boek gesteld. Catalogus van de boekencollectie Van Eeghen in het Amsterdams Historisch Museum, Hilversum 1999, nr. 1269. Gebruik is gemaakt van het exemplaar in de bibliotheek van de Protestantse Theologische Universiteit (123 H 14). Ook de UB-Amsterdam beschikt over een exemplaar (604 J 16).
4
Zie C.G. Jöcher (Hrsg.), Allgemeines Gelehrten-Lexicon, Darinne die Gelehrten aller Stände (...), IV, Leipzig 1751 (reprint Hildesheim 1961), Sp. 16. Volgens www.stcn.nl leefde Sachs van 1542-1618. Ik heb de juistheid van die informatie niet kunnen vaststellen.
5
Zie voor hem Nieuw Nederlands biografisch woordenboek, II, Leiden 1921, col. 765-767.
6
Zie Houtman, 85-142.
7
In Lusthof worden de vragen beantwoord aan de hand van aan de Statenvertaling van 1637 ontleende bewoordingen. Ik volsta hier en verderop in het artikel in de regel met een verwijzing tussen vierkante haken – zij markeren de grenzen van verklarende opmerkingen – naar de bijbelteksten waar het antwoord gevonden kan worden. De tekstverwijzingen in Lusthof zijn niet altijd correct. Tussen ronde of vierkante haken wordt in het geval van een onjuiste verwijzing de correcte tekst genoemd. Voor de schrijfwijze van de namen van de bijbelboeken en de bijbelse namen is gebruik gemaakt van de richtlijnen in Bijbelse namen. Lijst van bijbelse persoons- en plaatsnamen, Haarlem, Brussel, vijfde druk, 1988.
8
In de periode 1718-1772 verschenen vijf uitgaven in een vertaling naar de zesde Duitse druk onder de titel Lusthof der goddelyke historien. Zynde een korte verhandeling van alles wat in de boeken des Ouden en Nieuwen Testaments, vervat is. By vrage en antwoort opgestelt. (...). Zie www.stcn.nl.
9
Zie Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800, Zwolle 1997, nrs. 1293, 1287, 990. Nr. 1287 (Den Christelyken Tijd-verdrijver) is samengesteld met als bron Ten Hoorns Lusthof.
10 Aanwezig in de UB-Amsterdam als deel van een convoluut (OK 62-3546:1). 11 Zie Houtman, 31. 12 Aanwezig in de UB-Leiden (1155 H 15).
Dr. C. Houtman is emeritus hoogleraar Oude Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit.
38
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
39
De ene vriend is de andere niet Chusai en David als testcase voor ‘vriendschap’ in het Bijbels Hebreeuws
Peter de Niet In dit artikel wordt aan de hand van de reʿa-verhouding tussen David en Chusai het gebruik van Hebreeuwse woorden die in bijbelvertalingen geregeld met ‘vriend’ vertaald worden, onderzocht. Het blijkt dat het vriendschapsconcept in het Bijbels Hebreeuws een andere aard en invulling heeft dan de westerse conceptualisering van vriendschap. In het slot van dit artikel wordt een verklaring gegeven voor de variatie waarmee bijbelvertalingen de woorden voor ‘vriendschap’ uit het Bijbels Hebreeuws weergeven. Inleiding
p Jan Luyken, David en Jonathan, uit: J. Luyken, Bybel Printen, Amsterdam 1712. Foto: NBG/Sandra Haverman
40
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
Het zijn doorgaans weinig of snel gelezen bijbelgedeelten: de lange lijsten met namen in geslachtsregisters en opsommingen van functionarissen aan een koninklijk hof. Toch kunnen zulke lijsten een interessante kijk geven op de bijbelse cultuur. Een voorbeeld daarvan is de functie van Chusai1 in 1 Kronieken 27:33. In de lange lijst waarin Chusai voorkomt, wordt er telkens iemand bij naam genoemd, gevolgd door zijn functie in de hofhouding van David. Chusai wordt de reʿa ha-mèlèch van de koning genoemd. In De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV), de Groot Nieuws Bijbel (GNB) en de Willibrordvertaling (WV95) staat dat Chusai de ‘vertrouwensman’ van de koning is. Andere vertalingen kiezen voor ‘vriend’. Hoe zijn deze uiteenlopende vertalingen te verklaren? Was de verhouding tussen David en Chusai formeel, of bestond er een persoonlijke vriendschapsband tussen die twee? En als dat laatste het geval is, waarin kwam die vriendschapsband dan tot uitdrukking? Is deze verhouding wel vergelijkbaar met het beeld dat het woord ‘vriend’ bij westerse mensen uit de eenentwintigste eeuw oproept? Het is niet ondenkbaar dat zij hun voorstelling van vriendschap opdringen aan het Bijbels Hebreeuws en de cultuur die deze taal vertolkt.2 Me t Andere Wo orden [ 31] 1
41
In dit artikel beschrijf ik ‘vriendschap’ zoals het zich vanuit het Bijbels Hebreeuws aandient. Deze impressie begint met enkele opmerkingen over de methode die voor een goede interpretatie van belang zijn. Daarna leg ik het gebruik van vooral het woord reʿa uit. Nadat ik het vriendschapsconcept van het Hebreeuws met dat van het Nederlands heb vergeleken, geef ik ten slotte een verklaring van het hierboven opgemerkte verschil in vertalingen. Methode
Woorden hebben geen zelfstandige betekenis.3 Dat geldt ook voor de woorden die westerse lezers met het begrip ‘vriendschap’ associëren.4 Betekenisvorming is een dynamisch proces: woorden kunnen in diverse tijden en culturen anders gebruikt worden. Het gebruik van woorden roept uiteenlopende associaties op, afhankelijk van het zins- en tekstverband, maar ook van tijd en omstandigheden waarin een tekst gebruikt wordt. Tot op zekere hoogte is dit in vertalingen aan te voelen. Als in het Hooglied de bruidegom ‘vriend’ genoemd wordt, roept dat heel andere voorstellingen bij ons op dan wanneer Jezus in de nacht van het verraad Judas met ‘vriend’ aanspreekt. Dit sociaal-cultureel bepaalde en situatieafhankelijke gebruik van woorden is echter niet altijd uit vertalingen op te maken. Om zulke culturele aspecten helder te krijgen, is een analyse van de uitgedrukte verhoudingen over de volle breedte van het beschikbare Hebreeuwse materiaal nodig. Aan de hand van zo’n corpusbrede analyse kan het onderscheid tussen het gebruik van woorden in verschillende tekstuele en culturele verbanden gewogen worden. In zo’n analyse zijn diverse aandachtspunten van belang. Het eerste dat aandacht verdient is de functie die de betreffende woorden vervullen in de zinnen waarin ze voorkomen. Verder kunnen werkwoorden en voorzetsels die in dezelfde zin gebruikt worden op patronen wijzen in de handelingen die een ‘vriend’ uitvoert of ondergaat. Ten slotte kan een identificatie van de personen die door de onderzochte woorden met elkaar worden verbonden, licht werpen op de inhoud van de relaties die deze woorden uitdrukken. Bij het onderwerp vriendschap werpt zo’n participantenanalyse licht op de aard van een verhouding. Wie wordt een vriend van wie genoemd? En wat wordt er in de omliggende tekst gezegd over de sociale positie van beide participanten? Op basis van deze participantenanalyse is het ook mogelijk eventuele hiërarchische relaties systematisch in kaart te brengen. Heeft een van de participanten een hogere sociale status of functie dan de ander? En wat is de positie van de ‘vriend’ in andere sociale verbanden, zoals een familie, stam of volk?
42
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
Loyaliteit als vereiste voor ‘vriendschap’
Terug naar het voorbeeld van David en Chusai. 1 Kronieken 27:33 is niet de enige tekst waar de verhouding tussen David en Chusai uitgedrukt wordt. Ook bij de beschrijving van de opstand van Absalom en Davids pogingen om de macht te herwinnen, wordt zijn naam genoemd (2 Samuel 15:37; 16:16-17). Chusai wordt door David ingezet om de plannen van Absalom te verijdelen (2 Samuel 15:32vv). Als Chusai uiteindelijk Absalom ontmoet, zegt deze tegen hem: zè chasdecha ʾèt- reʿècha; lamma lo halachta ʾèt-reʿècha ‘Is dit je trouwbetoon aan je vriend? Waarom ben je niet met je vriend meegegaan?’ De verhouding wordt hier omgekeerd geschetst: David is de reʿa van Chusai. In de ogen van Absalom begaat Chusai afvalligheid. Absalom doet een beroep op de verantwoordelijkheid van Chusai. Dit verwachtingspatroon is blijkbaar chèsèd, ‘goedheid’, ‘trouw’ of ‘loyaliteit’ aan de reʿa (David) bewijzen. Een reʿa blijf je loyaal, zeker als deze een hogere sociale rang heeft dan je zelf hebt, zoals hier het geval is. In het geval van David en Chusai vertoont de reʿa een duidelijk gemarkeerde sociale rol en verwachtingspatroon. Maar niet altijd vallen die rol en dat verwachtingspatroon op te maken uit het gebruik van reʿa. Dat blijkt uit andere constructies waarin het woord wordt gebruikt. Het woord reʿa komt ook veel voor in wederkerigheidsconstructies en dient verder als een algemene aanduiding voor ‘de ander’. Op die laatste manier wordt het woord vaak gebruikt in de Pentateuch. De reʿa komt daar veel voor in casuïstiek, die we in vertalingen geïntroduceerd zien met bijvoorbeeld ‘Wanneer iemand tegen zijn naaste …’ In zulke constructies is de relatie tussen de beide participanten vaak heel algemeen of toevallig van aard (Deuteronomium 19:4-5, 11). Een belangrijk aspect in de benadering van de reʿa in de Pentateuch is het liefhebben van hem (Leviticus 19:18) en het niet misgunnen van zijn leven en aan sociale positie verbonden bezittingen (Exodus 20:17; Deuteronomium 23:26). In de wijsheidsliteratuur (tevens in enkele psalmen, waaronder 15:3 en 28:3) hangt de waardering van de reʿa vooral af van de houding die je tegenover hem inneemt. Een loyale houding bestendigt de vriendschap. Wie zijn naaste/ vriend zo bejegent, kan veel goeds verwachten (Spreuken 27:9). Aan de andere kant: een te royale houding levert geen echte vriendschap maar slechts vleiers op (Spreuken 19:4, 6; vergelijk 14:20). Net als in de verhouding tussen Chusai en David verwacht ook Job van zijn vrienden goedertierenheid (Job 6:14; vergelijk 6:27; 12:4 en 16:20-21). Me t Andere Wo orden [ 31] 1
43
In de profeten functioneert reʿa vooral in het kader van aanklachten en oordeel: de profeten keuren de heersende praktijken van onder andere uitbuiting van de naaste af (Jeremia 22:12-13). Afgoderij wordt vaak ook figuurlijk voorgesteld als overspel met de vrouw van de naaste (Jeremia 3:1) Het begrip reʿa wordt dus breed en veelal ‘neutraal’ gebruikt. De waardering van de reʿa is afhankelijk van de bejegening en de sociale omgeving waarin hij optreedt. De houding van degene van wie iemand ‘vriend’ is, is beslissend. Die houding moet er een van loyaliteit zijn. Het Spreukenboek geeft een idee hoe die loyaliteit concreet gestalte krijgt: belangrijke zaken zijn dat je je jegens de reʿa aan je beloofde woord houdt en hem (in het gericht of elders) niet in een kwaad daglicht zet. Ook in de wetsteksten worden instructies gegeven om de reʿa zodanig te benaderen, dat hij niet benadeeld wordt. Andere woorden voor ‘vriendschap’
In het Hebreeuws van het Oude Testament komen behalve reʿa meer woorden voor die een verhouding tussen twee of meer mensen uitdrukken en daarmee met ‘vriendschap’ in verband gebracht kunnen worden. • Ook voor andere woorden met de wortel rʿh geldt dat de sociale context de functie van de met het woord benoemde persoon kleurt. • Woorden met de wortel chbr worden altijd gebruikt wanneer er een samenwerking op zeker niveau (commercieel, politiek of religieus) is aangegaan. Iemand behoort tot een chbr – een collectief of bondgenootschap zouden wij kunnen zeggen (zie Psalm 119:63; Spreuken 28:24; Job 40:30 [sommige andere vertalingen 25]; Hosea 6:9). • Net als reʿa geldt ook voor jadid en dod dat loyaliteit een vereiste is om de verhouding in stand te houden. Er is wel een verschil met reʿa: zeker bij jadid is er sprake van een hiërarchische verhouding (Deuteronomium 33:12; Psalm 60:7=108:7; 127:2; Jesaja 5:1; Jeremia 11:15). Een van de participanten heeft een beschermende functie. In ruil daarvoor wordt trouw aan de beschermheer verwacht. Deze patronaatsfunctie kenmerkt ook het gebruik van dod, dat altijd relaties uitdrukt waarin de man de dod is van de vrouw (vele keren in Hooglied).5 • Het woord ʾalloef ten slotte, geeft het beeld van vriendschap dat misschien nog het meest aansluit bij het westerse beeld van vriendschap: in vertrouwen en vertrouwdheid samen spreken en in een sfeer van gelijkwaardigheid dezelfde dingen ondernemen. Verraad en lastertaal worden in zo’n verhouding als des te schokkender ervaren (Psalm 55:14). Dat zegt iets over het gezichtspunt van waaruit ʾalloef wordt gebruikt: Het is altijd
44
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
degene die de vriendschap of de noodzakelijkheid daarvan ervaart die het over de ʾalloef heeft. In het vervolg van dit artikel noem ik alleen voorbeelden van het gebruik van reʿa om duidelijk te maken hoe ‘vriendschap’ in het Bijbels Hebreeuws gestalte krijgt. Uit een analyse van de andere, hier opgesomde woorden blijkt echter hetzelfde beeld voort te komen. Het karakter van ‘vriendschap’ in het Bijbels Hebreeuws
Wie over een ‘vriend’ in het Oude Testament leest, krijgt al snel een verkeerd beeld voor ogen. De oorzaak daarvan is het westerse perspectief van waaruit de vertaling van de genoemde woorden gelezen wordt. Het gaat in het Bijbels Hebreeuws om twee personen die niet allereerst vanwege elkaars karaktereigenschappen en voorkeuren een verhouding hebben, maar vanwege wederzijdse sociale verplichtingen.6 De manier waarop lezers in verschillende tijden en culturen het begrip ‘persoonlijkheid’ conceptualiseren, verklaart voor een belangrijk deel de verschillen in conceptualisering van ‘vriendschap’. Het westerse beeld van een persoonlijkheid is veelal dat van een uniek, zelfstandig geheel van zelfbewustzijn, emoties, opvattingen en gedrag.7 Iemands persoonlijkheid wordt bijvoorbeeld omschreven aan de hand van karaktereigenschappen. In deze zogeheten egocentrische visie op persoonlijkheid, wordt het belang van de maatschappij ondergeschikt aan dat van het individu.8 Daarom zijn gelijke interesse en doorgaans ook een egalitaire verhouding noodzakelijk voor vriendschap. Je moet als individuen wel ‘bij elkaar passen’ om elkaars vriend te zijn. In een sociocentrische maatschappij zijn echter niet de interesses of voorkeuren, maar de sociale positie doorslaggevend voor het beeld van een persoonlijkheid. In deze culturen zijn de belangen en structuur van de groep fundamenteel. Individuele behoeften zijn ondergeschikt aan het maatschappelijk belang.9 Je kunt iemand niet als een zelfstandig geheel beschrijven. Een persoon kun je alleen omschrijven als onderdeel van het sociale netwerk waarin hij of zij optreedt. Iemands persoonlijkheid is een optelsom van sociale rollen en verhoudingen.10 Ook het Oude Testament kent een sociocentrisch persoonlijkheidsbeeld. Dat blijkt uit het feit dat in het gebruik van de onderzochte woorden niet bijvoorbeeld interesses, maar vooral erkenning en instandhouding van de sociale structuren belangrijk zijn. Voor het vaststellen van iemands sociale positie zijn verwantschap en afkomst cruciale factoren. Achter een naam wordt behalve deze genealogische informatie vaak ook de politieke of economische relatie tot andere personen genoemd – veel vaker dan wij gewend zijn. Me t Andere Wo orden [ 31] 1
45
Een sociocentrische benadering van een persoon betekent ook dat wanneer een vriendschap aangegaan of verbroken wordt, dit implicaties heeft die verder strekken dan de levens van twee mensen. Wie niet handelt overeenkomstig de sociale orde die in vriendschappen bevestigd wordt, beïnvloedt de hele structuur van de samenleving. De sociale ongelijkheid van David en Chusai hoeft dan ook niet ontkend te worden als zij reʿa van elkaar worden genoemd. Dat Chusai de reʿa van koning David is (1 Kronieken 27:33; vergelijk 1 Koningen 16:11; 2 Samuel 13:3 en de gevallen van reʿè in 2 Samuel 15:37, 16:16; 1 Koningen 4:5), betekent niet direct dat hun verhouding egalitair was. Integendeel, juist in de erkenning van David als zijn meerdere betoont Chusai trouw en loyaliteit (chèsèd) aan David. De basis voor hun verhouding was niet primair dat Chusai koning David sympathiek vond of vice versa. Chusai’s raadgevende functie behoorde bij zijn maatschappelijke positie ten opzichte van David. Achtergronden bij het veranderde vriendschapsbeeld
Een cultuur is voortdurend aan verandering onderhevig – en woordgebruik daardoor ook. Daarom schuilt er al een risico in om met ons woord ‘vriendschap’ over de onderzochte verhoudingen te spreken. In ieder geval past daarbij de gedachte dat onze conceptualisering van vriendschap anders is dan het Hebreeuwse beeld ervan. Dat heeft te maken met veranderingen in de structuur van de westerse samenlevingen. Groeps- en statusvorming vinden niet langer op dezelfde manier plaats. De gemeenschap waarin iemand geboren wordt is niet beslissend voor de relaties die men in de loop van het leven aangaat en hoe men zich binnen bestaande verhoudingen heeft te gedragen. Een recente ontwikkeling is de opkomst van sociale media als Facebook en Hyves. Zij veranderen opnieuw het vriendschapsbeeld. Beter gezegd: ze veroorzaken een nieuw gebruik van het woord ‘vriend’, waardoor een nieuwe dimensie in de ervaring van vriendschap ontstaat. Een ‘vriend’ op een sociale netwerksite heeft niet dezelfde emotionele waarde als een andere vriend. De breedte van zulk soort vriendschap doet denken aan het gebruik van reʿa voor ‘de ander’, maar er zijn verschillen. Vriendschappen in moderne sociale media brengen vrijwel geen wederzijdse sociale verplichtingen met zich mee, terwijl de sociale positie van ‘vrienden’ in het Hebreeuws wederzijdse verplichtingen schept. Van een hiërarchie in de verhoudingen van netwerkvrienden is nog minder sprake. In het Hebreeuwse vriendschapsconcept is een dergelijke hiërarchie juist beslissend.
46
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
Vertaling van woorden voor ‘vriendschap’
Het is ingewikkeld om als vertaler om te gaan met deze grote verschillen tussen het vriendschapsconcept van het hedendaags Nederlands en dat van het Bijbels Hebreeuws. De vraag die ons rest, is waarom vertalers verschillende oplossingen aandragen voor deze problematiek. Waarom heeft de ene vertaling ‘vertrouwensman’ en houdt de andere het bij ‘vriend’? Dit verschil is te verklaren vanuit het doel van vertalingen, waarin soms aanmerkelijke verschillen aan de dag treden. Tussen deze hoofddoelen (skopoi) van vertalingen zijn diverse onderscheidingen mogelijk. Een daarvan, die het verschil tussen vertalingen van reʿa ha-mèlèch verklaren kan, komt van Nord.11 Zij beschrijft een spectrum van documenterende tot instrumentele vertalingen.12 Documenterende vertalingen vragen van de lezers dat ze zich naar het communicatiepatroon van de brontekst en -cultuur voegen. Instrumentele (of: functionele) vertalingen streven een functie na die vergelijkbaar is met die van de brontekst. In dergelijke vertalingen wordt een communicatiepatroon gevolgd dat juist aansluit bij de taal en cultuur van de huidige lezers. Ik heb al kort opgemerkt dat reʿa ook gebruikt wordt in wederkerigheidsconstructies. In de Statenvertaling wordt het woord dan vrij consequent vertaald met ‘naaste’. Terwijl de constructie in andere vertalingen met ‘elkaar’ vertaald is, geeft deze vertaling bijvoorbeeld in Zacharia 8:16: ʾellè ha-devarimʾasjèr taʿasoe dabberoeʾèmèt ʾisj ʾèt-reʿehoe ‘Dit zijn de dingen, die gij doen zult: spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste.’ Bij vertalers met een documenterende strategie bestaat vaak de wens om concordant te vertalen, maar omdat geen van de glossen in alle gevallen bruikbaar is, is men gedwongen om toch, afhankelijk van de context, gevarieerd te vertalen. In de Statenvertaling wordt reʿa daarom afwisselend met ‘ander’, ‘naaste’, ‘metgezel’ en ‘vriend’ vertaald. Maar ook bij vertalingen die meer functioneel beogen te zijn, lijkt er een worsteling aanwezig om tot een consequente vertaling van de onderzochte woorden te komen. Vertalingen als de NBV, GNB en WV95 kiezen bij de vertaling van reʿa op grote schaal niet voor ‘naaste’, maar expliciteren de relatie (bijvoorbeeld 1 Koningen 20:35 NBV: ‘een andere profeet’). Welke maatschappelijke rol een woord uitdrukt is echter lang niet altijd uit de tekst op te maken (zoals Psalm 45:15; Rechters 14:11). In het geval van Chusai in 1 Kronieken 27 zijn diverse vertalingen het er wel over eens dat hier de sociale inkleuring Me t Andere Wo orden [ 31] 1
47
‘vertrouwensman’ passend is (GNB, NBV, WV9513). In 2 Samuel 16 doet zich echter weer het probleem voor dat de vertaling ‘vertrouwensman’ in vers 16 het verband met Absaloms beroep op ‘vriendentrouw’ in vers 17 niet langer laat zien. Daarom vertalen alle vertalingen behalve de NBV reʿa in vers 16 met ‘vriend’. Kijkend naar het doel van vertalingen zijn de verschillende vertalingen verklaarbaar. Elke vertaalstrategie brengt mogelijkheden met zich mee, maar ook beperkingen. Aan de ene kant claimen uitgevers van documenterende vertalingen de bronzijde van het vertaalproces voluit recht te doen. Hoewel dat voor wat betreft de taalconstructies van de brontaal vaak wel geldt, is de broncultuur in dergelijke vertalingen minder ‘gedocumenteerd’. Vertalingen als de Statenvertaling vragen van de lezer om zelf de sociale dimensie van de onderzochte woorden te ontdekken. Het is moeilijk na te gaan in hoeverre dat in de praktijk gebeurt. Vertalingen die meer functioneel zijn (bijvoorbeeld WV95, NBV) proberen de sociale dimensie in de geschetste verhoudingen te verdisconteren. Door niet overvloedig het woord ‘vriend’ te gebruiken in de vertaling, wordt voorkomen dat de lezer een vriendschapsbeeld in de tekst gaat veronderstellen dat niet eigen is aan de cultuur die deze tekst vertolkt. Aan deze kant hebben vertalers echter het probleem dat de inzichten in de rol van de participanten vaak beperkt zijn en dat een explicitering van een verhouding niet in alle gevallen mogelijk is.14 Conclusie
Vertalen is keuzes maken uit soms breed uiteenlopende betekenismogelijkheden van een tekst. Dat geldt zeker ook wanneer woorden ‘vriendschapsverhoudingen’ uitdrukken waarvan de invulling lang niet altijd uit de tekst zelf op te maken is. Door op brede schaal deze woorden te analyseren, wordt wel duidelijk dat ‘vriendschap’ in het Bijbels Hebreeuws sterk samenhangt met sociale structuren en met het functioneren volgens daarin heersende verwachtingspatronen. Dat ‘vriendschap’ in het Bijbels Hebreeuws een heel ander beeld oproept dan in hedendaagse westerse samenlevingen, stelt vertalers voor de vraag in hoeverre dergelijke culturele factoren in vertalingen tot uitdrukking gebracht kunnen worden. Afhankelijk van de skopos van een vertaling zijn uiteenlopende keuzes daarin te verklaren en te rechtvaardigen. In het geval van David en Chusai is het duidelijk dat een persoonlijke vriendschapsband een ongelijke verhouding niet uitsluit.
48
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
Noten 1
In oudere vertalingen is het Hebreeuwse choesjai getranscribeerd als Husaï.
2
Anna Wierzbicka, Semantics, Culture, and Cognition. Universal Human Concepts in Culture-Specific Configurations, New York 1992, 23 en 354.
3
Een gedachte die prominent aanwezig is bij James Barr (The Semantics of Biblical Language, Londen 1961) en veel structuralistische taalwetenschappers in zijn voetspoor.
4
Respectievelijk heb ik onderzocht het gebruik van reʿa (en verwante vormen als als reʿè en mereʿa), het werkwoord rʿh, het woord chaveer (en verwante vormen), het werkwoord chbr, en de woorden jadid, dod en ʾalloef.
5
Althans, wanneer de participanten identificeerbaar zijn en er geen abstract gebruik van plaatsvindt. Het woord wordt in meervoud ook gebruikt voor ‘liefde’.
6
Robert Bascom, ‘The Role of Culture in Translation’ in: Timothy Wilt (red.), Bible Translation: Frames of Reference, Manchester 2003, 81-111, 98.
7
C. Geertz, Local Knowledge, New York 1983, 59. Vgl. Lourens de Vries, ‘Bible translations: forms and functions’ in: The Bible Translator 52 (2001), 306-320.
8
A. Foley, Anthropological Linguistics: An Introduction, Malden 1997, 256.
9
Foley, 266.
10 De Vries, ‘Bible translations: forms and functions’. 11 Christiane Nord, Translating as a Purposeful Activity: Functionalist Approaches Explained, Manchester 1997, 47. 12 Onder beide vertaalstrategische ‘polen’ zijn diverse subvormen te onderscheiden. Nord, 48 en 51. 13 In het geval van reʿè brengt de WV95 een variatie aan die mij niet helder is. Terwijl deze vertaling in 1 Kon. 4:5 spreekt over ‘een persoonlijke vriend’, wordt een soortgelijke verhouding in 2 Sam. 15:37 en 16:16 enkel met ‘vriend’ vertaald. 14 Een voorbeeld is het gebruik van mereʿa in Recht. 14:11, 20 en 15:2. Het is daar onduidelijk of de ‘metgezel’ (SV) van Simson een getuigende rol had in de huwelijksceremonie en hem echt goedgezind was, of dat hij juist uit voorzorg door de Filistijnen als wacht aan Simsons zijde werd gesteld.
P. de Niet MA volgde de specialisatie ‘Bible Translation’ van de masteropleiding theologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Dit artikel is gebaseerd op zijn scriptieonderzoek naar vriendschap in het Bijbels Hebreeuws.
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
49
Uitgaven Nederlands Bijbelgenootschap voorjaar 2012
(advertentie)
De Bijbel Tapes
Half maart 2012 verschijnt het eerste deel van de 20-delige audiofilm De Bijbel Tapes. Het NBG brengt dit bijzondere project met de Bijbel graag onder uw aandacht. Een audiofilm is een vorm van hoorspel. Er wordt gebruikgemaakt van de volledige tekst van De Nieuwe Bijbelvertaling. Onder de regie van Peter te Nuyl worden alle boeken van de Bijbel opgenomen als audiofilm. Aan de opnames werken bekende acteurs mee zoals Bram van der Vlugt, Hadewych Minis, Mark Rietman, Krijn ter Braak, Hans Dagelet, Tycho Gernandt en Matteo van der Grijn. Deel 1 van De Bijbel Tapes bevat de boeken Ester, Hooglied en Marcus. Meer informatie over dit project is te vinden op www. debijbeltapes.nl. p Logo De Bijbel Tapes
De Bijbel Tapes 1: Ester, Hooglied, Marcus Prijs: € 39,90 Te bestellen via www.debijbeltapes.nl.
Allemaal vrouwen. 21 bijbelse portretten
Nederlandse theologes portretteren toegankelijk en inspirerend 21 vrouwen uit de Bijbel, onder wie Eva, Dina, Hagar, de vrouw van Lot en Lydia. De bijdragen worden geleverd door onder andere Anne Marijke Spijkerboer, Willien van Wieringen, Berthe van Soest, Hanna van Dorssen en Wilma Hartogsveld. Bij iedere bijdrage is een kunstafbeelding te zien. Het boek verschijnt bij de tentoonstelling ‘Vrouwen voor het voetlicht’ die vanaf 31 maart 2012 te zien is in Museum Catharijneconvent, Utrecht. De uitgave bevat een cd met opnames van bijbelteksten uit het NCRV-radioprogramma Schepper & Co.
p Omslag Allemaal vrouwen 50
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
Uitgeverij Jongbloed, i.s.m. NBG, NCRV en Museum Catharijneconvent isbn 978 90 8912 051 9 Prijs: € 15,95 (NBG-leden kunnen het boek met korting bestellen, zie BijbelNieuws maart 2012).
Me t Andere Wo orden [ 31] 1
51
52
Me t Andere Wo orden [ 31] 1