Tsch.Gesch.Gnk.Natuurw.Wisk.Techn.lO{1987)2
Ernst Hamburg* OVER HET BOEKENBEZIT VAN GERRIT JAN MULDER, AAN DE HAND VAN EEN VEILINGCATALOGUS Om zeker twee redenen kan het historisch interessant zijn het boekenbezit van een belangrijke wetenschapsman te kennen. In de eerste plaats vormt zulke kennis een bijdrage tot diens biografie. Immers, de levensloop van een geleerde, zijn intellectuele belangstelling en voorkeuren kunnen aan zijn bibliotheek afgelezen worden. De bestudering van de inhoud van zo'n bibliotheek leert ons vaak ook de minder bekende interessegebieden van haar eigenaar kennen.' Een tweede reden om van de inhoud van zulke bibliotheken kennis te nemen is sociaal-historisch van aard. Gegevens over de aard en omvang van prive-bibliotheken leren ons het een en ander over de maatschappelijke positie van hun bezitters, met name over de verhouding die tussen deze bezitters en de instituties waarbinnen zij werkzaam waren, bestond. Had een hoogleraar, bijvoorbeeld, uitgebreide bibliotheekfaciliteiten op zijn instituut, of werd hij geacht alle boeken en tijdschriften uit eigen middelen aan te schaffen? De beantwoording van deze vraag leert ons het nodige over de geschiedenis van het universitaire onderwijs. Bibliotheekcatalogi vormen een onderdeel van zo'n verhaal.^ De 19e eeuwse Nederlandse chemicus Gerrit Jan Mulder (1802-1880) was — zeker in zijn eigen tijd — een beroemd man. Algemeen wordt hij als de grondlegger van het moderne, op praktisch werk in het laboratorium gebaseerde scheikunde-onderwijs in Nederland gezien.^ Ondanks het vele * Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen, afdeling Chemie en Samenleving, Toernooiveld, 6525 ED Nijmegen. 1. Vergelijk H.A. Feisenberger ed., Sates catalogues of libraries of eminent persons dl. 11: Scientists (London, 1975), besproken door C.A. Ronan, Annals of Science 33 (1976) 114-115, en R.S. Westfall, "Alchemy in Newton's Library", Ambix 31 (1984) 97-101. 2. Biografische en sociaal-historische aspecten komen beide aan bod in M. Crosland, "The Library of Gay-Lussac",ylmWx 28 (1981) 158-170. 3. Over Mulder, zie de volgende drie artikelen en de daarin geciteerde literatuur: H.A.M. Snelders, "De schei- en natuurkunde aan de Utrechtse universiteit in de negentiende eeuw", Tijdschrift voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Natuurwetenschappen, Wiskunde en Techniek (TGGNWT) 7 (1984) 32-48, m.n. 37-44; H.A.M. Snelders, "Het chemisch laboratorium 'De Leeuwenbergh' te Utrecht (1845-1903)", TGGNWTl (1984) 129-140; C.B. Wels, "MULDER, Gerardus Johannis", Biografisch Woordenboek van Nederland dl. 2 (Amsterdam, 1985) 396-398, Binnenkort zal verschijnen: H.A.M. Snelders en M.J. van Lieburg, Gerrit Jan Mulder (1802-1880) en het begin van het moderne scheikunde onderwijs in Nederland.
46 dat er over hem geschreven is bleef zijn boekenbezit tot nog toe onbekend. Met dit artikel wil ik op het bestaan van een veilingcatalogus van Mulders bibliotheek wijzen, zodat hierdoor een nieuwe bron voor het onderzoek van zijn leven en werk toegankelijk wordt gemaakt. Daarnaast wil ik de inhoud van deze catalogus in hoofdlijnen beschrijven, de vraag naar de verhouding tussen de inhoud van Mulders bibliotheek en die van deze catalogus aan de orde stellen en, tenslotte, een aantal algemene opmerkingen op biografisch en sociaal-historisch terrein maken. De openbare verkoop van Mulders boeken vond plaats op 7, 8 en 9 februari 1881 te Utrecht. Verkoper was de boekhandelaar J. de Kruyff. De bij deze veiling behorende Catalogus der nagelaten bibliotheek van wijlen den WelEdl. Z.Gel. Heer Dr. G.J. Mulder, Oud-Hoogleraar aan de Universiteit, te Utrecht. Waarbij een tweede verzameling van verschillende werken uit andere nalatenschappen er bijgevoegd(z.p., z.j. [Utrecht: J. de Kruyff, 1881]) omvat in totaal 54 pagina's. De van Mulder afkomstige boeken zijn, in tegenstelling tot hetgeen vaak bij zulke catalogi het geval is, duidelijk te identificeren: zij vormen de nummers 1-970 op de eerste 33 pagina's. De catalogus is systematisch ingedeeld in de volgende rubrieken; tijdschriften-verzamelingen (nr. 1-54), geschriften van Prof. G.J. Mulder (55-76), algemeene en toegepaste scheikunde (76*-393), natuur- en wiskunde (395-588), geneeskunde (589-670), pharmacie (671-736), Indische aangelegenheden (737-764), verschillende wetenschappen (765-873), brochures en dissertaties (874-895) en defecte werken (896-970). Ook binnen deze rubrieken zijn de boeken systematisch naar onderwerp ingedeeld, nu echter zonder expliciete aanduiding. De rubriek natuur- en wiskunde bevat, bijvoorbeeld, naast boeken op de terreinen wiskunde en fysica, clusters van boeken uit de vakgebieden meteorologie, astronomic, geologic, mineralogie, kristallografie, botanic, zoologie en microscopic. In zijn Rotterdamse jaren heeft Mulder vrijwel al deze vakken zelf ook gedurende kortere of langere tijd gedoceerd.* Ook in de, uiteraard, omvangrijkste rubriek "algemeene en toegepaste scheikunde" treffen we duidelijke parallellen tussen bibliotheek en leven aan. Naast de algemene werken vinden we hier die onderwerpen gegroepeerd waar Mulder zelf over schreef, bijvoorbeeld de fysiologische chemie (187-203 en 348-375), de landbouwchemie en landhuishoudkunde (291-347) en de bier- en wijnbereiding (240-274). Het getal van 970 nummers geeft geen goed beeld van de omvang van het ter veiling gebrachte bestand, dit vooral door de aanwezigheid van seriewerken 4. M.J. van Lieburg, "Gerrit Jan Mulder: docent der Clinische School te Rotterdam" in: J. van Herwaarden ed., Lof der Historie. Opstellen over geschiedenis en maatschappij (Rotterdam 1973) 211-240, m.n. 220-222.
47
1820
1830
1840
1850
1860
1870
1880
1830
1840
1850
1860
1870
1880
40 -
1820
Figuur 1. a: het aantal per jaar aanwezige tijdschriften in de catalogus; b: de in de catalogus aanwezige boeken geordend naar jaar van uitgave.^ 5. Mulder bezat ook een aantal 17e, 18e en vroeg-19e eeuwse boeken; deze zijn met in de figuur opgenomen.
48
en tijdschriften. Bovendien komen er incidenteel meerdere titels per nummer voor. In haar totaliteit omvat de collectie ruim 1300 tijdschriftbanden (van 81 verschillende tijdschriften), ruim 1500 banden van boeken en seriewerken (ongeveer 890 titels) en ongeveer 1150 brochures en dissertaties. Het zou interessant zijn te weten wanneer Mulder deze boeken heeft aangeschaft. De catalogus geeft ons hier uiteraard het definitieve antwoord niet. Wei kunnen de tijdschriftbanden op jaargang en de boeken op jaar van uitgave geordend worden. Met betrekking tot de tijdschriften mogen we aannemen dat het zeer waarschijnlijk is dat Mulder ze ook in het betreffende jaar ontving. De resultaten van het ordenen op jaartal van het boeken- en tijdschriftenbestand worden getoond in figuur 1. De tijdschriftencurve vertoont een gestage stijging vanaf het begin in 1821. Het oudste in de catalogus aanwezige tijdschrift is de Annales de Chimie et de Physique (aanwezig 1821-1896). Daarna volgen het Magazin ftir Pharmacie (later (Liebigs) Annalen der Chemie, aanwezig 1824-1869) en Quetelets Correspondance mathematique et physique {XZIS-MI:^). Het aantal tegelijk in Mulders bezit zijnde tijdschriften stijgt zeer snel in de decennia tussen 1840 en 1860 en daarna lets langzamer, om in de jaren 1866 en 1867 een maximum van 44 te bereiken. Deze stijging, tot 1867, geeft ongetwijfeld een beeld van Mulders toegenomen financiele mogelijkheden, maar meer nog van de explosieve groei van de wetenschappelijke literatuur in de 19e eeuw. Het is opmerkelijk hoe duidelijk de exponentiele groei van het totale aantal per jaar uitgegeven wetenschappelijke tijdschriften hier in Mulders catalogus wordt gereflecteerd. Zeker een teken dat hij op de hoogte van zijn tijd wilde blijven en een hoge opvatting van zijn professorale taken had. Vanaf 1867 echter daalt het aantal per jaar aanwezige tijdschriften in een hoog tempo en de grafiek van het boekenbezit laat deze terugval na 1867 nog dramatischer zien. Deze gegevens kunnen een duidelijke interpretatie krijgen vanuit Mulders biografie, maar alvorens hierop in te gaan stel ik eerst de vraag naar de volledigheid van de catalogus aan de orde. Het vermelden van een aantal opmerkelijke afzonderlijke boeken uit de catalogus kan beter tot zijn recht komen in een meer uitvoerige studie van Mulders leven en werk.* In een eerste verkenning van de waarde van deze veilingcatalogus is veeleer het vraagstuk van de opmerkelijke afwezigheid van bepaalde boeken van belang. Hoe verhoudt de inhoud van deze catalogus zich tot Mulders werkelijke boeken- en tijdschriftenbezit? Op deze vraag zou ik op grond van de door mij bestudeerde bronnen geen definitief 6. Te denken valt hier aan de werken van G. Green van Prinsterer (nrs. 785-787) en C.W. Opzoomer (nr. 886, een pakket van 20 geschriften). Aardig is het te zien dat Mulder de dissertaties van zijn leerlingen W.A.J, van Geuns, A.C. Oudemans Jr., L. Mulder en E. Mulder (twee zoons), waar een gemeenschappelijk onderzoeksprogramma aan ten grondslag lag, in een band had laten inbinden (nr, 171).
49 antwoord durven geven. Wei wijzen een behoorlijk aantal gegevens in een richting: de veilingcatalogus bevat een groot gedeelte van de bibliotheek van Mulder niet. In de eerste plaats is het opvallend dat een aantal van Mulders eigen werken in de catalogus ontbreekt.' Ditzelfde geldt voor een aantal vertalingen waar hij nauw bij betrokken was. Zelfs de bekende — onder Mulders leiding tot stand gekomen — Nederlandse vertaling van het Leerboek der Scheikunde van Berzelius ontbreekt! Dit is een boek dat men in vrijwel alle midden-19e eeuwse Nederlandse chemische bibliotheken kan aantreffen.* In de tweede plaats zoeken we tevergeefs naar de periodieken van een aantal genootschappen waar Mulder lid van is geweest. Vanwege zijn lidmaatschap zal hij deze tijdschriften vrijwel zeker in zijn bezit hebben gehad.' Een derde bewijs voor de onvolledigheid van het geveilde bestand levert ons in overvloed Mulders autobiografie.'° Talloze boeken die in zijn leven een belangrijke rol hebben gespeeld komen in deze catalogus niet voor. Zo ontbreken bijna alle boeken uit Mulders opleidingstijd: "de heelkunde" van David van Gesscher, "de ontleedkunde" van Schaarschmidt, Blumenbachs "physiologic", Orfila's Elements de Chimie Medicate, botanische werken van Linnaeus, Willdenow en Sprengel, en nog vele andere werken." Faraday's Chemical Manipulations, dat een sleutelrol in Mulders vorming tot chemicus speelde, is evenmin aanwezig.'-' Hetzelfde geldt voor de belangrijke Jahresberichte van Berzelius. Het is vrijwel ondenkbaar dat Mulder deze periodieken niet in zijn bezit zou hebben gehad. '^ Ook veel boeken die Mulder met betrekking tot zijn laatste levensjaren noemt ontbreken in de lijst. Ruw geschat treffen we van de boeken die in de Levensschets worden genoemd, meer dan de helft niet in de catalogus aan. Een grote groep onder deze afwezige boeken wordt gevormd door werken van literaire aard. Dichtbundels en romans komen in het geheel niet in de 7. Onder andere de Bijdragen tot de Natuurkundige Wetenschappen (1826-1832) en De Scheikunde der Bouwbare Aarde (1860), terwijl van de Proeve eener algemeene physiologische scheikunde (1843-1850) slechts een onvoUedige editie aanwezig is. 8. Zie noot 18. Wei aangetroffen worden twee Duitse edities van het leerboek van Berzelius, namelijk de tienbandige 3"^ (en 4^) druk (Dresden, 1833-1841) en de vijfbandige 5*^ druk (Dresden, 1843-1848) (nr. 105 resp. 93). 9. Bijvoorbeeld het Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid, de Aanteekeningen van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap en het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde. 10. [G.J. Mulder], Levensschets van G.J. Mulder, door hem zelven geschreven en door drie zijner vrienden uitgegeven (Rotterdam, 1881). 11. Mulder, Levensschets, 59, 80, 92 en 129. De enige werken uit Mulders opleidingsjaren die zowel in de catalogus als in de Levensschets worden genoemd zijn Biots Traite de Physique (nr, 457), Richters "specielle Therapie" (nr. 602) en de "analytische Chemie" van Pfaff (nr. 1.39). 12. Mulder, Levensschets, 143. 13. Hij noemt ze onder andere in de Levensschets, 258.
50 catalogus voor. In Mulders bibliotheek zullen ze echter niet ontbroken hebben. De namen van, bijvoorbeeld. Ten Kate, Tollens, Hofdijk, Beets en Schiller worden regelmatig in Mulders autobiografie genoemd. Bovendien ontbreekt een literaire sectie in catalogi van andere wetenschapsmensen uit die tijd vrijwel nooit.'^ Er is geen reden om aan te nemen dat Mulder hier een uitzondering zou vormen. Een direct bewijs voor de onvolledigheid van de veilingcatalogus wordt gevormd door een boek uit het bezit van Mulder dat aanwezig is in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek: de Pharmacopoea Belgica (1823).'^ In de catalogus komt dit boek niet voor. Waar de overige boeken gebleven zijn is een open vraag. Men zou kunnen veronderstellen dat in ieder geval een deel terecht is gekomen bij Mulders chemisch opgeleide zoons Louis en Eduard. De eerste werd hoogleraar botanic, geognosie, warenkennis en wetenschappelijke landbouw aan het atheneum te Deventer, de tweede hoogleraar scheikunde aan de Utrechtse universiteit. Vanzelfsprekend is deze veronderstelling in het geval van Mulder overigens niet, aangezien Mulders verhouding tot zijn naaste familieleden een verre van ideaal karakter droeg." Een catalogus uit 1897 waarin de bibliotheek van Louis Mulder ter veiling aangeboden werd, bevat echter inderdaad een aantal boeken die aan zijn vader kunnen hebben toebehoord." Zo treffen we in deze catalogus aan: een pakket met 92 geschriften van Gerrit Jan Mulder uit de jaren 1823-1866, waaronder het Leerboek der Scheikunde van Berzelius"; het Tijdschrift ter bevordering van
14. Bijvoorbeeld in de tweede verzameling die bij Mulders boeken was gevoegd, in de catalogus te noemen in noot 17 en in de Catalogus van boeken in de navotgende vakken van wetenschap, kunst en letteren [...] het eerste gedeelte nagelaten door den Hoog. Ed. Gest. Heer Dr. G. Simons, laatstelijk lid van de Tweede Kamer der Stolen Generaal (z.p., z.j. ['s-Gravenhage, 1869]). 15. Van Lieburg, "Gerrit Jan Mulder", 220 en 237 (noot 48). 16. Louis en Eduard worden geen van beiden door Mulder in zijn Levensschets genoemd! Zie verder Van Lieburg, "Gerrit Jan Mulder", 234. 17. Catalogus der belangrijke Bibliotheken, bijeengebracht en nagelaten door de heeren Dr. L. Mulder, Oud-Hoogleraar te Haarlem, T.C. Winkler, Conservator van Teyler's Museum te Haarlem en Dr. J. Linckers, Med. Docter te Boskoop (Amsterdam, 1897). Deze catalogus heeft nog een titeiblad, dat luidt: Catalogus eener belangrijke verzameling boeken over Godgeleerdheid, Kerk- en Wereldgeschiedenis, Nederlandsche Geschiedenis en Plaatsbeschrijving, Zeevaart, Handel, Rechtsgeleerdheid, Technische- en Natuurwetenschap, Landbouw en Veeteelt... etc. Een catalogus van het boekenbezit van Eduard Mulder heb ik niet kunnen achterhalen. 18. Cat. nr. 1363, verder onder andere bevattend: de Bijdragen tot de Natuurkundige Wetenschappen, De Scheikunde der Bouwbare Aarde en een complete editie van de Proeve eener algemeene physiologische scheikunde. Cat, nr, 1369 bevat een tweede exemplaar van de Nederlandse editie van Berzelius' leerboek en cat. nr. 1386 een derde exemplaar.
51 Nijverheid, vanaf de eerste jaargang uit 1833"; een serie banden van het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde die loopt tot 1880 (Mulders sterfjaar)^"; en tenslotte de Wiskundige Lessen van De Gelder'" en de boeken van Van Gesscher en Willdenow.^^ Het is echter verre van zeker dat deze boeken uit de bibliotheek van Mulder komen. In de catalogus zijn de bibliotheken van L. Mulder, T.C. Winkler en J. Linkers geheel dooreen gemengd, zodat het onmogelijk is vast te stellen welke boeken aan Louis Mulder hebben behoord. Bovendien is ook het verband tussen de bibHotheken van vader en zoon Mulder speculatief. De conclusie uit het bovenstaande kan, mijns inziens, niet anders zijn dan dat de veilingcatalogus ons een behoorlijk onvolledig beeld geeft van de werkelijke omvang van Mulders bibliotheek. Ondanks dit gegeven kan de bestudering van de catalogus toch kennis opleveren over Mulders levensloop. Ik geef hier alleen twee algemene punten aan. Ten eerste weerspiegelt en onderstreept de inhoud van de catalogus een aantal bekende gegevens uit Mulders biografie. De breedheid van zijn boekenbezit reflecteert de breedheid van zijn maatschappelijke activiteit. Men denke hierbij aan het spectrum van vakken dat hij te Rotterdam doceerde, aan zijn werkzaamheden voor het Ministerie van Kolonien en de Nederlandsche Handelmaatschappij (vgl. de rubriek "Indische Aangelegenheden") en zijn activiteiten in het politieke vlak (de rubriek "Verschillende Wetenschappen" bevat boeken over onder andere politick, rechtsgeleerdheid en staathuishoudkunde). Ook zijn researchthema's kan men, zoals hierboven vermeld, duidelijk terugvinden. Ondanks zijn onvolledigheid is de catalogus — gezien dit soort parallellen — blijkbaar ook weer niet zo'n onbruikbare bron.^' Ten tweede zet de catalogus in ieder geval een gegeven, hoewel bekend, in een veel scherper licht, namelijk Mulders breuk met de chemie na 1867. In dat jaar staakte Mulder, om gezondheidsredenen, zijn hoogleraarsactiviteiten aan de Utrechtse universiteit." Hij verhuisde naar Apeldoorn en later 19. Cat. nr. 1249 en cat. nr. 1258, vergelijk ook cat.nr. 1263. 20. Cat. nr. 1692. Een tweede serie banden van dit tijdschrift staat vermeld onder cat. nr. 1694. 21. Cat. nrs. 1105 (editie 1823) en 1119 (editie 1828). Mulder gaf omstreeks 1828 aan P.J. van Kerckhoff private lessen in de wiskunde uit een wiskundeboek van De Gelder (Van Lieburg, "Gerrit Jan Mulder", 228 en H.A.M. Snelders, "Petrus Johannes van Kerckhoff (1813-1876) and theoretical organic chemistry in the Netherlands", Janus 69 (1982) 77-95, m.n. 79). In Mulders veilingcatalogus komen de Beginselen der meetkunst van De Gelder voor (nr. 433). 22. Cat. nrs. 1667 resp. 1472. 23. Een uitzondering moet hier gemaakt worden voor het systematisch ontbreken van de belletrie. 24. Mulder, Levensschets, 277-278.
52 naar Bennekom. Daar leefde hij verder betrekkelijk teruggetrokken. De getoonde grafieken maken duidelijk hoe radicaal Mulders breuk met de wetenschapsbeoefening wel is geweest. De tijdschriften die na 1868 nog doorliepen hadden veelal met het lidmaatschap van een wetenschappelijk genootschap van doen.^' Abonnementen op niet door genootschappen uitgegeven tijdschriften zegde Mulder blijkbaar op. Bij de boeken daalde het percentage titels op chemisch gebied van 51 over de periode 1852-1867 tot 16 over de periode 1868-1880.** Hier illustreert, maar vooral ook accentueert, de catalogus Mulders houding tegenover de chemie — althans die welke hij in zijn latere levensjaren bezat. Relativerend en afstandelijk keek hij tegen dit vakgebied aan. Mulder was een verklaard tegenstander van specialisatie binnen de wetenschap. De beoefening van de scheikunde was voor hem geen passie maar, nadrukkelijk, een ambt.^' Toen hij zijn ambt opgaf maakte hij zich tevens vrijwel geheel los van de chemie. In zijn Levensschets schreef hij over zijn Bennekomse tijd: "Ik lees veel, maar weinig chemie, want daaraan heb ik teveel tijd gegeven, wat mij zelven betreft."^* Met Mulders retoriek moet men vaak oppassen, maar ditmaal bevestigen de getoonde grafieken nadrukkelijk wat hij schreef. Deze gedachten over de relatie tussen wetenschap en ambt brengen ons op een sociaal-historisch terrein: dat van de verhouding tussen boekenbezit en ambt. Mulders verhouding tot boeken wordt, anders dan bij de chemie het geval was, door plichtsbesef en passie bepaald. Reeds als kind was hij een hartstochtelijk lezer en zette hij zijn zakgeld in boeken om.^' Later als hoogleraar werd de leesgierigheid in een kader gezet: de aanschaf van vakliteratuur zag hij als zijn eerste plicht. In de Levensschets presenteerde hij een berekening van de kosten van levensonderhoud voor een hoogleraar, waarin boeken op de eerste plaats staan en de gezinsuitgaven duidelijk de sluitpost vormen. Ook de onvermijdelijkheid van hoge woonlasten werd op
25. Bijvoorbeeld het Journal of the Chemical Society (nr. 5) en de Monatsberichte der konigl. preusz. Akademie der Wissenschaften (nr. 34).. 26. Voor de volledigheid; van 1821-1839 maakten de chemische boeken 28% uit van het totaal, van 1840-1851 34% (zie fig. lb). Waarschijnlijk was het percentage chemische boeken onder de door Mulder in de periode 1868-1880 gedane aankopen nog lager dan 16. In die tijd las hij voornamelijk letterkundige en historische werken en reisbeschrijvingen (de eerste categoric ontbreekt en de laatste twee zijn vermoedelijk ondervertegenwoordigd in de catalogus). (Vergelijk de Levensschets, 304-315). Tegelijkertijd moeten we hieruit de conclusie trekken dat de terugval van het totale aangeschafte boekenbestand waarschijnlijk minder dramatisch was dan fig. lb suggereert. 27. Mulder, Levensschets, 288-289 en 292-293. 28. Ibid., 304, 29. Ibid., 13 en 59.
53 grond van de omvang van de prive-bibliotheek beargumenteerd.^" Met betrekking tot de bibliotheekvoorzieningen was de 19e eeuw voor de universiteiten een overgangstijd. Aan het begin van de eeuw werd het tot de persoonlijke verantwoordelijkheid van de hoogleraar gerekend zelf de recente vakliteratuur aan te schaffen.^' Grote professorale bibliotheken kwamen toen veelvuldig voor. Voor boeken en tijdschriften die men zelf niet aanschafte — en dit was vooral voor de minder draagkrachtigen, zoals studenten, van belang — kon men terecht bij de vele leesgezelschappen en genootschappen die in Nederland floreerden. Door, binnen deze verenigingen, voor gemeenschappelijke rekening nieuw verschenen wetenschappelijke werken aan te schaffen konden velen zich zo toch van de meest recente ontwikkelingen op de hoogte houden. Met betrekking tot de diffusie van wetenschappelijke kennis speelden de genootschappen een belangrijke rol." Universiteitsbibliotheken van relatief geringe omvang, grote privebibliotheken en cooperatief boekenbezit binnen genootschappen bepalen zo te zamen het vroeg-19e eeuwse beeld. Honderd jaar later was het onderhouden en opbouwen van een adequate boeken- en tijdschriftencoUectie tot een geinstitutionaliseerde taak van de universiteiten geevolueerd. De universitaire bibliotheken maakten toen een integraal onderdeel van de onderwijs- en onderzoeksvoorzieningen uit.'^ Catalogus en Levensschets maken duidelijk dat Mulder nog tot de generatie hoogleraren behoorde die aan het begin van dit transformatieproces dient te worden gesitueerd. De veilingcatalogus geeft op onderdelen een indrukwekkend beeld van de kwaliteit van Mulders bibliotheek. Zijn tijdschriftenbezit en zijn boekencollectie op het terrein van de algemene chemie (nr. 76*-186) hoeven, zeker als we in aanmerking nemen dat hij nog meer werken heeft gehad, niet voor de latere instituutsbibliotheken onder te doen. De Utrechtse universiteit schafte in de 19e eeuw weliswaar in een toenemende mate recente boeken en tijdschriften op het terrein van de natuurwetenschappen aan, van een werkelijke integratie van onderwijs, 30. "Gij hebt ook ruimte noodig voor uwe boeken" (Levensschets, 168; vergelijk ook 154). Deze kostenberekening staat in het kader van een beschouwing over de geringe omvang van de hoogleraarssalarissen, Mulder klaagde, zowel in Rotterdam als in Utrecht, regelmatig over zijn lage inkomen. 31. D. Grosheide, A.D.A. Monna en P.N.G. Pesch, yier eeuwen Universiteitsbibliotheek Utrecht dl. 1: De eerste drie eeuwen (Utrecht, 1986) 152 en 240. 32. M.J. van Lieburg, "Geneeskunde en de medische professie in het genootschapswezen van Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw", De Negentiende Eeuw 1 (1983) 123-145, m.n. 131 en H.A.M. Snelders, "De natuurwetenschappen in de lokale wetenschappelijke genootschappen uit de eerste helft van de negentiende eeuw", De Negentiende Eeuw 1 (1983) 102-122. Over de rol van leesgezelschappen in Utrecht zie Grosheide e.a., Vier eeuwen Universiteitsbibliotheek, 186-189. 33. Grosheide e.a., Vier eeuwen Universiteitsbibliotheek, 240.
54 onderzoek en bibliotheekgebruik — zoals die belichaamd wordt in instituutsbibliotheken — was tijdens Mulders hoogleraarschap nog nauwelijks sprake. Slechts een paar instituten — botanic, fysiologie en gynaecologie — hadden eigen bibliotheken ingericht.'" Zo'n instituutsbibliotheek kende het chemisch laboratorium in Mulders dagen niet. In de bouwplannen van het laboratorium "De Leeuwenbergh," uit 1845, wordt althans in het geheel niet over een bibliotheekruimte gerept." Ook daarna heeft dit gebouw waarschijnlijk geen bibliotheek gekend. Mulder meldde in 1877 met zekere trots over zijn laboratorium: "onder mij is er niets wezentlijks aan veranderd."" Voor de chemie, evenals voor de meeste andere disciplines in Utrecht, dient de oprichting van een instituutsbibliotheek in ieder geval na 1879 te worden gedateerd. Vlak na de eeuwwisseling was de oprichting van laboratoriumbibliotheken in voile gang." De visie op het universitaire onderwijs en onderzoek was toen veranderd. Gezien zijn taakopvatting en zijn boekenliefde was van Mulder de oprichting van een instituutsbibliotheek niet te verwachten geweest. Mulder was in dit opzicht geenszins uniek. De Utrechtse hoogleraar in de staathuishoudkunde J. Ackersdijck Het bij zijn overlijden een bibliotheek na die 5200 catalogusnummers omvatte.^* De voormalige directeur van de Delftse Polytechnische School — en vriend van Mulder — G. Simons bezat ten tijde van zijn overlijden een bibliotheek van minimaal 2460 catalogusnummers groot." De bibliotheken van L. Mulder, T.C. Winkler en J. Linckers omvatten te zamen, naar ruwe schatting, ruim 30.000 banden (inclusief brochures)."" De universiteit was nog geen plaats voor research op enigszins grote schaal. Het eigen onderzoek van de hoogleraar, al dan niet in samenwerking met assistenten, stond centraal. In het buitenland was de situatie niet veel anders. De wijze waarop Mulder zijn hoogleraarsambt bekleedde vormde ook daar het gebruikelijke patroon. 34. Ibid, 189-190 en 211-212. 35. Snelders, "De Leeuwenbergh", 134-135. 36. E. Cohen, "Chemie" in: De Utrechtsche Universiteit 1636-1936 dl. 2: De Utrechtsche Universiteit 1815-1936 (Utrecht, 1936) 290-301, m.n. 299 en Mulder, Levensschets, 175. 37. Grosheide e.a., Vier eeuwen Universiteitsbibliotheek, 240 en A. Hulshof, "Universiteitsbibliotheek" in: Utrechtsche Universiteit, 391-4(X), m.n. 396-397. 38. Grosheide e.a., Vier eeuwen Universiteitsbibliotheek, 216. 39. Catalogus...Simons. 40. Catalogus...Mulder...Winkler...Linckers. Deze catalogus bevat 2774 nummers op 195 pagina's, maar de totaal aangeboden hoeveelheid boeken is veel en veel groter dan 2774. Per nummer werden meestal tien of meer boeken aangeboden, terwijl er slechts twee of drie met name werden genoemd. De 92 boeken en brochures van G.J. Mulder stonden alle onder een nummer vermeld.
55 Veel chemische universiteitslaboratoria elders functioneerden zonder eigen bibliotheek. Praktisch werk in laboratoria werd steeds meer een vast onderdeel van de universitaire chemie-opleidingen; onderzoeksactiviteiten aan het front van de wetenschap vonden echter slechts binnen enkele laboratoria plaats. Het is binnen die laboratoria dat we de eerste initiatieven om eigen bibliotheken op te richten zien ontstaan. Zonder tegenstand waren deze pogingen overigens niet. Daarvoor was het idee dat de universiteit de boekenkosten van de studenten moest dragen te nieuw. Aan de universiteit van Marburg vond de hoogleraar scheikunde H. Kolbe in 1863 voor zijn idee dat studenten originele publikaties dienden te bestuderen, bij de universitaire bestuurders geen gehoor. Zijn studenten moesten zich buiten het laboratorium in een academisch leesgezelschap van de recente literatuur op de hoogte stellen."' Meer succes had de bekende chemicus J. Liebig te Giessen. Hij richtte, reeds omstreeks 1840, de eerste scheikundige laboratoriumbibliotheek op. Zijn leerling A.W. Hofmann volgde in 1846 zijn voorbeeld aan het Londense Royal College of Chemistry na. Hofmann was bij terugkeer naar Duitsland in 1865 van de absolute noodzaak van zulke laboratoriumbibliotheken overtuigd. Hij formuleerde een nieuwe norm: "Every chemical school should possess a library. [It] should be more or less complete, offering to the student a copius collection of original memoirs which he can consult whenever he may require their assistance."''^ Liebig, zowel als Kolbe en Hofmann hebben bloeiende wetenschappelijke scholen gevormd. De denkbeelden die Hofmann verwoordde waren Mulder echter nog vreemd. Het chemisch laboratorium heeft hij aan de Nederlandse onderwijsinstellingen geintroduceerd, dat blijft een verdienste die moet worden erkend. De transformatie van een onderwijslaboratorium tot een onderzoekslaboratorium kwam onder zijn bewind echter niet op gang."' Zijn bibliotheek legt van deze stand van zaken getuigenis af.
41. C. Meinel, Die Chemie an der Universitiit Marburg sett Beginn des 19. Jahrhunderts (Marburg, 1978) 52, 97, 108-109, 156, 427 en 436. 42. Geciteerd in J.Bentley, "The Chemical Department of the Royal School of Mines. Its origins and development under A.W. Hofmann", Ambix 17 (1970) 153-181, m.n. 167-168. 43. Snelders, "Schei- en natuurkunde", 41.
56 SUMMARY On the library of Gerrit Jan Mulder, judgedfrom the contents of an auction-catalogue Gerrit Jan Mulder (1802-1880) was the most famous Dutch chemist of the mid-19th century, and especially well-known as the founder of a teaching laboratory at the Medical School of Rotterdam and, later, at Utrecht University. This article describes the contents of a recently discovered catalogue of an auction of Mulder's books, which was held in February 1881, and gives an interpretation of the findings. A comparison with Mulder's autobiography shows that large parts of his library are not contained in this catalogue. Nevertheless, Mulder's fields of research and teaching are well mirrored by the contents of this book-list, as is his dramatic turning away from chemistry after his retirement in 1867. Mulder must have had a large collection of books on general chemistry and most of the chemical journals of the day. His university laboratory lacked a chemical library, though, and it is argued that this fact is well in line with Mulder's rather traditional attitude towards his professorship, characterised by a strong emphasis on his personal responsibility. In Mulder's opinion it was the personal duty of a professor — and not of the university — to buy the latest scientific literature. This attitude is compared to that of chemists like Liebig, Kolbe and Hofmann, who all founded flourishing research schools and also stressed the necessity for students to have the most recent chemical publications at hand. They all set up special laboratory libraries. This part of the institutionalisation of the university laboratory was clearly missed by Mulder — his own library gives ample proof of that.