Over de kerk van Marum De kerk van Marum is een van de oudste bakstenen kerken in Groningen. Het oudste gedeelte, e e het koor, dateert uit de 12 eeuw. De toren is 13 -eeuws. De preekstoel werd in 1826 door D. Duursma uit Drachten gemaakt. De zuilen van de preekstoel zijn versierd met bladfiguren. Het orgel werd oorspronkelijk in 1658 gebouwd voor de hervormde kerk van Ginneken door Johann Reimschmitt uit Breda. Dit orgel werd in 1890 verbouwd door J. van Gelder uit Leiden. Dit Van Gelder-orgel werd in 1939 verkocht aan de hervormde gemeente van Marum. Verder staat in de kerk nog een herenbank uit de periode rond 1700 met het wapen van Carel Ferdinand von Inn und Kniphausen. Bouwgeschiedenis De kerk bestaat uit een westtoren en een vrij kort schip met een inspringend, vijfzijdig gesloten koor. Het oudste gedeelte is het koor dat stamt uit de tweede helft van de twaalfde eeuw. Duidelijk zichtbaar is dat de sluitingsmuren van de absis naar boven smaller uitlopen, dit om de druk van het verdwenen halfronde koepelgewelf beter te kunnen verwerken. In de zuidmuur bevindt zich een dichtgemetselde rondbogige priesteringang. De boog van dit portaal rust op een latei van rode zandsteen. Van de Romaanse vensters in het koor is slechts in de noordelijke muur een klein rondbogig exemplaar in dichtgemetselde toestand bewaard gebleven. Oorspronkelijk zaten in de koorsluiting geen vensters. In de zestiende eeuw was er kennelijk behoefte aan meer licht en werd in het meest zuidelijk muurvlak van de koorsluiting een laag venster ingebroken dat naderhand weer is dichtgemetseld. Het schip, iets jonger dan het koor, stamt uit het eerste kwart van de dertiende eeuw. De beide lange gevels zijn voor een deel om de 2 koormuren heen gemetseld. Zowel de noord- als de zuidgevel had oorspronkelijk een ingang. Het noordelijke portaal is echter dichtgemetseld en voor een deel verborgen achter een steunbeer. Tegenwoordig geeft alleen het zuidelijke portaal toegang tot de kerk. De opening is rondbogig en omgeven door een rondstaaf. Boven de boog zit een halfsteens rollaag en een rij in gebogen vorm gebakken stenen. De huidige grote rondbogige vensters in het schip en het koor zijn bij een grondige renovatie in 1770 ingebroken. Om het verder verzakken van de muren te voorkomen werd in de tweede helft van de achttiende eeuw aan de noord- en zuidzijde van het schip een steunbeer gemetseld. De toren stamt uit dezelfde tijd als het schip; het eerste kwart van de dertiende eeuw. De romp bestaat uit twee geledingen en is vrijwel onversierd. De oostmuur van de toren vormt samen met de vleugelmuren de westgevel van het schip. Door verzakking helt de toren ongeveer twintig centimeter naar het noordwesten over. De toren heeft in de loop van de eeuwen verschillende spitsen gehad. De huidige spits werd in 1925 geplaatst, nadat de voorganger door blikseminslag was beschadigd. In de westgevel bevindt zich een dichtgemetseld rondbogig portaal. Smalle rechthoekige spleetvensters zijn aangebracht in de noord-, west- en zuidgevel. Op dertien meter hoogte heeft elke gevel een rondbogig galmgat. Zowel het schip als de toren hebben een plint. Opmerkelijk is dat deze plint nog zichtbaar is, wat duidt op het feit dat het kerkhof in de loop van de eeuwen nauwelijks is opgehoogd. Het is binnen duidelijk zichtbaar waar het schip in het koor overgaat, door een verspringing van het muurwerk. Ook de absis spring iets naar binnen ten opzichte van het koor. Het koor is thans in- en uitwendig vijfzijdig gesloten. Oorspronkelijk was de absis aan de binnenzijde tot ongeveer halve muurhoogte halfrond opgemetseld. Hierdoor ontstond de basis waarop het halfronde koepelgewelf rustte, zoals nog steeds te zien is in de kerk van Doezum. Een naderhand ingehakte nis voor het bewaren van het H. Sacrament, zit verscholen achter de herenbank. Zowel schip als koor hebben een houten zoldering die rust op eiken balken. Bij een aantal balken heeft men bij de restauratie in 1963 sleutelstukken aangebracht omdat de uiteinden vermolmd waren. De ingang naar de toren bevindt zich achter het orgel. De rondboog van deze opening rust op impostlijsten. De preekstoel werd door D. Duursma uit Drachten in 1826 vervaardigd. Op de hoeken van de zeszijdige kuip staan rechthoekige halfzuiltjes met kapitelen voorzien van een bladversiering waartussen onversierde rechthoekige panelen zijn aangebracht. Het forse klankbord en het rugschot stammen uit dezelfde periode. Op de kuip staat een dubbele messing kaarshouder uit de periode rond 1800.
Het orgel werd oorspronkelijk in 1658 gebouwd voor de hervormde kerk van Ginneken door Johann Reimschmitt uit Breda. In 1708 voegde Jacobus Zeemans een vrij pedaal toe aan het instrument. J. van Gelder uit Leiden bouwde in 1890 een nieuw orgel in een deel van de oude kas. Dit Van Gelder-orgel werd in 1939 verkocht aan de hervormde gemeente van Marum. Omgeving In het zuidelijk Westerkwartier, bestaande uit de landschappen Vredewold en Langewold, ligt een viertal ongeveer parallel van zuidwest naar noordoost verlopende, vrij vlakke zandruggen. Op de zuidelijkste rug, in Vredewold, ligt het dorp Marum. Het tamelijk geïsoleerd gelegen landschap Vredewold bestond grotendeels uit ontoegankelijk hoogveenmoeras en raakte waarschijnlijk pas bewoond in de Merovingisch-Karolingische tijd. Het ontbreken van opgravingvondsten daterend van voor het midden van de achtste eeuw versterkt deze veronderstelling. Marum is het oudste dorp op deze zandrug. Op oude kaarten wijst de onregelmatige blokverkaveling op eeuwenoud gebruik van de landerijen.
Over de kerk van Marum De kerk van Marum is een van de oudste bakstenen kerken in Groningen. Het oudste gedeelte, e e het koor, dateert uit de 12 eeuw. De toren is 13 -eeuws. De preekstoel werd in 1826 door D. Duursma uit Drachten gemaakt. De zuilen van de preekstoel zijn versierd met bladfiguren. Het orgel werd oorspronkelijk in 1658 gebouwd voor de hervormde kerk van Ginneken door Johann Reimschmitt uit Breda. Dit orgel werd in 1890 verbouwd door J. van Gelder uit Leiden. Dit Van Gelder-orgel werd in 1939 verkocht aan de hervormde gemeente van Marum. Verder staat in de kerk nog een herenbank uit de periode rond 1700 met het wapen van Carel Ferdinand von Inn und Kniphausen. Bouwgeschiedenis De kerk bestaat uit een westtoren en een vrij kort schip met een inspringend, vijfzijdig gesloten koor. Het oudste gedeelte is het koor dat stamt uit de tweede helft van de twaalfde eeuw. Duidelijk zichtbaar is dat de sluitingsmuren van de absis naar boven smaller uitlopen, dit om de druk van het verdwenen halfronde koepelgewelf beter te kunnen verwerken. In de zuidmuur bevindt zich een dichtgemetselde rondbogige priesteringang. De boog van dit portaal rust op een latei van rode zandsteen. Van de Romaanse vensters in het koor is slechts in de noordelijke muur een klein rondbogig exemplaar in dichtgemetselde toestand bewaard gebleven. Oorspronkelijk zaten in de koorsluiting geen vensters. In de zestiende eeuw was er kennelijk behoefte aan meer licht en werd in het meest zuidelijk muurvlak van de koorsluiting een laag venster ingebroken dat naderhand weer is dichtgemetseld. Het schip, iets jonger dan het koor, stamt uit het eerste kwart van de dertiende eeuw. De beide lange gevels zijn voor een deel om de 2 koormuren heen gemetseld. Zowel de noord- als de zuidgevel had oorspronkelijk een ingang. Het noordelijke portaal is echter dichtgemetseld en voor een deel verborgen achter een steunbeer. Tegenwoordig geeft alleen het zuidelijke portaal toegang tot de kerk. De opening is rondbogig en omgeven door een rondstaaf. Boven de boog zit een halfsteens rollaag en een rij in gebogen vorm gebakken stenen. De huidige grote rondbogige vensters in het schip en het koor zijn bij een grondige renovatie in 1770 ingebroken. Om het verder verzakken van de muren te voorkomen werd in de tweede helft van de achttiende eeuw aan de noord- en zuidzijde van het schip een steunbeer gemetseld. De toren stamt uit dezelfde tijd als het schip; het eerste kwart van de dertiende eeuw. De romp bestaat uit twee geledingen en is vrijwel onversierd. De oostmuur van de toren vormt samen met de vleugelmuren de westgevel van het schip. Door verzakking helt de toren ongeveer twintig centimeter naar het noordwesten over. De toren heeft in de loop van de eeuwen verschillende spitsen gehad. De huidige spits werd in 1925 geplaatst, nadat de voorganger door blikseminslag was beschadigd. In de westgevel bevindt zich een dichtgemetseld rondbogig portaal. Smalle rechthoekige spleetvensters zijn aangebracht in de noord-, west- en zuidgevel. Op dertien meter hoogte heeft elke gevel een rondbogig galmgat. Zowel het schip als de toren hebben een plint. Opmerkelijk is dat deze plint nog zichtbaar is, wat duidt op het feit dat het kerkhof in de loop van de eeuwen nauwelijks is opgehoogd. Het is binnen duidelijk zichtbaar waar het schip in het koor overgaat, door een verspringing van het muurwerk. Ook de absis spring iets naar binnen ten opzichte van het koor. Het koor is thans in- en uitwendig vijfzijdig gesloten. Oorspronkelijk was de absis aan de binnenzijde tot ongeveer halve muurhoogte halfrond opgemetseld. Hierdoor ontstond de basis waarop het halfronde koepelgewelf rustte, zoals nog steeds te zien is in de kerk van Doezum. Een naderhand ingehakte nis voor het bewaren van het H. Sacrament, zit verscholen achter de herenbank. Zowel schip als koor hebben een houten zoldering die rust op eiken balken. Bij een aantal balken heeft men bij de restauratie in 1963 sleutelstukken aangebracht omdat de uiteinden vermolmd waren. De ingang naar de toren bevindt zich achter het orgel. De rondboog van deze opening rust op impostlijsten. De preekstoel werd door D. Duursma uit Drachten in 1826 vervaardigd. Op de hoeken van de zeszijdige kuip staan rechthoekige halfzuiltjes met kapitelen voorzien van een bladversiering waartussen onversierde rechthoekige panelen zijn aangebracht. Het forse klankbord en het rugschot stammen uit dezelfde periode. Op de kuip staat een dubbele messing kaarshouder uit de periode rond 1800.
Het orgel werd oorspronkelijk in 1658 gebouwd voor de hervormde kerk van Ginneken door Johann Reimschmitt uit Breda. In 1708 voegde Jacobus Zeemans een vrij pedaal toe aan het instrument. J. van Gelder uit Leiden bouwde in 1890 een nieuw orgel in een deel van de oude kas. Dit Van Gelder-orgel werd in 1939 verkocht aan de hervormde gemeente van Marum. Omgeving In het zuidelijk Westerkwartier, bestaande uit de landschappen Vredewold en Langewold, ligt een viertal ongeveer parallel van zuidwest naar noordoost verlopende, vrij vlakke zandruggen. Op de zuidelijkste rug, in Vredewold, ligt het dorp Marum. Het tamelijk geïsoleerd gelegen landschap Vredewold bestond grotendeels uit ontoegankelijk hoogveenmoeras en raakte waarschijnlijk pas bewoond in de Merovingisch-Karolingische tijd. Het ontbreken van opgravingvondsten daterend van voor het midden van de achtste eeuw versterkt deze veronderstelling. Marum is het oudste dorp op deze zandrug. Op oude kaarten wijst de onregelmatige blokverkaveling op eeuwenoud gebruik van de landerijen.
Over de kerk van Marum De kerk van Marum is een van de oudste bakstenen kerken in Groningen. Het oudste gedeelte, e e het koor, dateert uit de 12 eeuw. De toren is 13 -eeuws. De preekstoel werd in 1826 door D. Duursma uit Drachten gemaakt. De zuilen van de preekstoel zijn versierd met bladfiguren. Het orgel werd oorspronkelijk in 1658 gebouwd voor de hervormde kerk van Ginneken door Johann Reimschmitt uit Breda. Dit orgel werd in 1890 verbouwd door J. van Gelder uit Leiden. Dit Van Gelder-orgel werd in 1939 verkocht aan de hervormde gemeente van Marum. Verder staat in de kerk nog een herenbank uit de periode rond 1700 met het wapen van Carel Ferdinand von Inn und Kniphausen. Bouwgeschiedenis De kerk bestaat uit een westtoren en een vrij kort schip met een inspringend, vijfzijdig gesloten koor. Het oudste gedeelte is het koor dat stamt uit de tweede helft van de twaalfde eeuw. Duidelijk zichtbaar is dat de sluitingsmuren van de absis naar boven smaller uitlopen, dit om de druk van het verdwenen halfronde koepelgewelf beter te kunnen verwerken. In de zuidmuur bevindt zich een dichtgemetselde rondbogige priesteringang. De boog van dit portaal rust op een latei van rode zandsteen. Van de Romaanse vensters in het koor is slechts in de noordelijke muur een klein rondbogig exemplaar in dichtgemetselde toestand bewaard gebleven. Oorspronkelijk zaten in de koorsluiting geen vensters. In de zestiende eeuw was er kennelijk behoefte aan meer licht en werd in het meest zuidelijk muurvlak van de koorsluiting een laag venster ingebroken dat naderhand weer is dichtgemetseld. Het schip, iets jonger dan het koor, stamt uit het eerste kwart van de dertiende eeuw. De beide lange gevels zijn voor een deel om de 2 koormuren heen gemetseld. Zowel de noord- als de zuidgevel had oorspronkelijk een ingang. Het noordelijke portaal is echter dichtgemetseld en voor een deel verborgen achter een steunbeer. Tegenwoordig geeft alleen het zuidelijke portaal toegang tot de kerk. De opening is rondbogig en omgeven door een rondstaaf. Boven de boog zit een halfsteens rollaag en een rij in gebogen vorm gebakken stenen. De huidige grote rondbogige vensters in het schip en het koor zijn bij een grondige renovatie in 1770 ingebroken. Om het verder verzakken van de muren te voorkomen werd in de tweede helft van de achttiende eeuw aan de noord- en zuidzijde van het schip een steunbeer gemetseld. De toren stamt uit dezelfde tijd als het schip; het eerste kwart van de dertiende eeuw. De romp bestaat uit twee geledingen en is vrijwel onversierd. De oostmuur van de toren vormt samen met de vleugelmuren de westgevel van het schip. Door verzakking helt de toren ongeveer twintig centimeter naar het noordwesten over. De toren heeft in de loop van de eeuwen verschillende spitsen gehad. De huidige spits werd in 1925 geplaatst, nadat de voorganger door blikseminslag was beschadigd. In de westgevel bevindt zich een dichtgemetseld rondbogig portaal. Smalle rechthoekige spleetvensters zijn aangebracht in de noord-, west- en zuidgevel. Op dertien meter hoogte heeft elke gevel een rondbogig galmgat. Zowel het schip als de toren hebben een plint. Opmerkelijk is dat deze plint nog zichtbaar is, wat duidt op het feit dat het kerkhof in de loop van de eeuwen nauwelijks is opgehoogd. Het is binnen duidelijk zichtbaar waar het schip in het koor overgaat, door een verspringing van het muurwerk. Ook de absis spring iets naar binnen ten opzichte van het koor. Het koor is thans in- en uitwendig vijfzijdig gesloten. Oorspronkelijk was de absis aan de binnenzijde tot ongeveer halve muurhoogte halfrond opgemetseld. Hierdoor ontstond de basis waarop het halfronde koepelgewelf rustte, zoals nog steeds te zien is in de kerk van Doezum. Een naderhand ingehakte nis voor het bewaren van het H. Sacrament, zit verscholen achter de herenbank. Zowel schip als koor hebben een houten zoldering die rust op eiken balken. Bij een aantal balken heeft men bij de restauratie in 1963 sleutelstukken aangebracht omdat de uiteinden vermolmd waren. De ingang naar de toren bevindt zich achter het orgel. De rondboog van deze opening rust op impostlijsten. De preekstoel werd door D. Duursma uit Drachten in 1826 vervaardigd. Op de hoeken van de zeszijdige kuip staan rechthoekige halfzuiltjes met kapitelen voorzien van een bladversiering waartussen onversierde rechthoekige panelen zijn aangebracht. Het forse klankbord en het rugschot stammen uit dezelfde periode. Op de kuip staat een dubbele messing kaarshouder uit de periode rond 1800.
Het orgel werd oorspronkelijk in 1658 gebouwd voor de hervormde kerk van Ginneken door Johann Reimschmitt uit Breda. In 1708 voegde Jacobus Zeemans een vrij pedaal toe aan het instrument. J. van Gelder uit Leiden bouwde in 1890 een nieuw orgel in een deel van de oude kas. Dit Van Gelder-orgel werd in 1939 verkocht aan de hervormde gemeente van Marum. Omgeving In het zuidelijk Westerkwartier, bestaande uit de landschappen Vredewold en Langewold, ligt een viertal ongeveer parallel van zuidwest naar noordoost verlopende, vrij vlakke zandruggen. Op de zuidelijkste rug, in Vredewold, ligt het dorp Marum. Het tamelijk geïsoleerd gelegen landschap Vredewold bestond grotendeels uit ontoegankelijk hoogveenmoeras en raakte waarschijnlijk pas bewoond in de Merovingisch-Karolingische tijd. Het ontbreken van opgravingvondsten daterend van voor het midden van de achtste eeuw versterkt deze veronderstelling. Marum is het oudste dorp op deze zandrug. Op oude kaarten wijst de onregelmatige blokverkaveling op eeuwenoud gebruik van de landerijen.