NEDERLANDS JURISTENBLAD
OUTRIGHT MONETARY TRANSACTIONS: DE CONCLUSIE • De strafbeschikking: kinderziekten of structurele fouten?
• Voorzorg in het bestuursrecht • Wetsvoorstel woonoverlast P. 417-485 JAARGANG 90 20 FEBRUARI 2015
10311890
7
CONFERENTIE
‘Vanuit het Huurrecht bekeken’ In vervolg op een reeks succesvolle conferenties organiseren redactie en uitgever van het Tijdschrift voor Huurrecht Bedrijfsruimte een conferentie met als thema ‘Vanuit het huurrecht bekeken’. Inclusief twee van de volgende workshops naar keuze:
Donderdag 12 maart 2015 12.00 - 18.00 uur
Kasteel De Wittenburg, Wassenaar Dagvoorzitter: mevr. mr. M.T.H. de Gaay Fortman
Workshop 1 - Huurrecht en mededinging
Gastsprekers: Jhr. mr. J.L.R.A. Huydecoper
Mw. mr. N. Amiel (Houthoff Buruma) en mr. B.M.M. Reuder (Houthoff Buruma)
(o.a. voormalig A-G bij de Hoge Raad), Prof. mr. dr. M.H. Wissink (o.a. A-G bij de Hoge Raad)
Workshop 2 - Huurrecht en bestuursrecht Mw. Mr. A. de Fouw (Bricks Advocaten) en mr. A. Kamphuis (Lexence Advocaten en Notarissen)
Prijs: € 495,- p.p. (abonnees Tijdschrift voor Huurrecht Bedrijfsruimte, VHA of VVJ leden € 425,-). Genoemde prijzen zijn exclusief btw.
Workshop 3 - Huurrecht en Europees recht Mr. dr. M.L. van Emmerik (Universiteit Leiden) en mr. H.M. Hielkema (Hielkema & co)
Workshop 4 - Huurrecht en fiscaliteit Mw. Mr. S. van der Kamp (Boekel De Nerée) en Prof. dr. B. van Zadelhoff (Lexence Advocaten en Notarissen)
Workshop 5 - Huurrecht en insolventie
Aanmelden en meer informatie:
Prof. mr. A.W. Jongbloed (Molengraaff Instituut Universiteit Utrecht) en mr. P.L. Visser (Loyens & Loeff)
0570 - 751225 of
[email protected]
Mr. april
Mr. mei
Ŷ De bedrijfsjurist
Ŷ Deal van het jaar
Ŷ Europees recht
Ŷ Informatierecht (ICT-recht + IE)
Bel: 024-360 77 10 of mail:
PROFILERING +
[email protected]
NEW BUSINESS?
www.mr-online.nl
Allgemene wet bestuursrecht, A
Lexplicatie De complete wetgeving toegelicht
Ar tikel 1:1. [Bestuur 1. Ondder bes estu tuur tuur urso rso orga rgaa rg aan wo worrddt ve v rs rsta t an: a. ee een n or orga gaan gaa n van een recch httsp s er erso soon die kra rach chtte ch tens n pub ublililiek ekre ek rech re chtt iss inge ch in steld, o b. eeen an ande d r pe pers rsoo rs oo on of co olle ol lege le ge, ge , met enig en ig g o pen pe nb baa aar ge gez zag za a g wetsb be ekl k kl e ee d d. . 2. De vol o ge gend nde e or orgga gane ntie nen n,, perrsso one nen n en col udsebe geschiedenis olle leegge gess wo orddeen njunrie iet ispt ralals bessttuu uurrssor orggaa o aan n aa a.. de we wetg tgev eveen ndee maccht ht;; b. de de kamer ers en en de ve vere vere ren niigd gde ve verg rgad rg addeerrin ingg de derr St Stat ateen at en-G -Geen ner eraa aal;l; c on c. o af afha haank h nke kel elij eli lijijkke, e bi b j dde wet ing bij ngees este steeld lde or orgga gan ane nen en di die e m me e t r re e c ch h tsspr aakk zi zijn jn bellas ast voo vo orr -de re r ch htsp praak en het Col pr npraa ogaa olle legggee vpaanrleame le n fgev fg nt ev evaa vaa aard air rd v d ig g de d e e n n; e ; g e m in l e d. dkeesrRa v R e ij aad ad ge v r r an sc S tate t ta hie te h e de n e zijn zi c nis jn a fdel fd xtra’s! elin el ingge in gen; be A ge e de Al g m Rk k
Met meer dan 7.000 regelingen en meer d dan 100.000 individuele commentaren is Lexplicatie de grootste verzameling becommentarieerde wet- en regelgeving in Nederland. Lexplicatie is uitgebreider dan wetten.nl, omdat de wetsartikelen voorzien zijn van commentaar en ook de voor het Nederlands recht van belang zijnde internationale regelingen zijn opgenomen. De wetteksten worden doorlopend up-to-date gehouden door Kluwer. Het commentaar is in handen van meer dan 160 auteurs. Zij verzorgen o.a. de volgende redactionele bewerkingen binnen Lexplicatie: ■
■ ■
kernbeschrijving (korte beschrijving van een regeling) inleiding (per regeling) wettelijk kader (algemeen, internationale context, overgangsrecht)
■ ■ ■ ■ ■
parlementaire behandeling toelichting beleid jurisprudentiecitaten literatuur
Links naar overige brondocumenten (denk aan NJ-uitspraken!) maken het geheel compleet.
NEEM NU EEN PROEFABONNEMENT Ga voor een gratis proefabonnement op één of meerdere Collecties met daarin Lexplicatie naar www.kluwer.nl/collecties.
MEER INFORMATIE OF BESTELLEN? Ga naar www.kluwer.nl/lexplicatie
Inhoud
Mr. Y. Buruma De buurtbullebak
Wetenschap 349
S.P. Poppelaars LLM, BSc Conclusie OMT-programma De dans tussen de ECB, het Bundesverfassungsgericht en het Hof van Justitie
Focus 350
Prof. mr. J.M. Reijntjes De strafbeschikking Kinderziekten of structurele fouten?
Focus 351
419
420
Mr. J.H.A. van der Grinten Mr. dr. A.E.M. van den Berg Initiatiefwetvoorstel ‘Wet aanpak woonoverlast’
Rubrieken 353-377 Rechtspraak 378 Boeken 379-387 Tijdschriften 388-397 Wetgeving 398-399 Nieuws 400 Universitair nieuws 401 Personalia 402 Agenda
NEDERLANDS JURISTENBLAD
kan het STRAFRECHT
OUTRIGHT MONETARY TRANSACTIONS: DE CONCLUSIE
zijn als we de
• De strafbeschikking: kinderziekten of structurele fouten?
• Voorzorg in het bestuursrecht • Wetsvoorstel woonoverlast
BEPERKINGEN ervan,
P. 417-485 JAARGANG 90 20 FEBRUARI 2015
7
zoals die blijken uit het 429
verhaal van mevrouw Courage, tot ons LATEN DOORDRINGEN
435
Mr. W.R. van der Velde Voorzorg in het bestuursrecht Over zeehonden, zoönosen en wat als Groningen op Antarctica zou liggen
Opinie 352
Hoe BETEKENISVOL
442
10311890
Vooraf 348
Pagina 419
De DANS tussen de ECB, het BUNDESVERFASSUNGSGERICHT en het HOF VAN JUSTITIE blijft voorlopig nog wel even VOORTDUREN
Pagina 428
Wordt met het voorstel ‘Wet aanpak WOONOVERLAST’ niet TEVEEL meegegaan in de gedachte dat de OVERHEID VERANTWOORDELIJK is voor ieders WELBEVINDEN op velerlei gebied?
Pagina 443 444 464 465 473 481 482 484 484
Het RAPPORT heeft zichtbaar gemaakt hoe NUTTIG het is dat de P-G dit soort RECHTMATIGHEIDSonderzoek doet; ondanks alle bedenkingen SMAAKT het Pagina 434 naar MEER
De veronderstelling dat MILIEU en NATUUR meer behoefte hebben aan het VOORZORGSBEGINSEL dan MENSEN lijkt te ROOSKLEURIG
Pagina 440
Omslag: Europese Centrale Bank, Frankfurt © Rob Wilson / Shutterstock.com
GEEN rechtsregel gebiedt de rechter te MOTIVEREN op grond waarvan hij de OVERTUIGING heeft bekomen dat de VERDACHTE het tenlastegelegde feit heeft Pagina 454 BEGAAN
Het valt te hopen dat SERVIË en KROATIË met dit vonnis een ZWARTE pagina in hun geschiedenis kunnen omdraaien en hun onderlinge SAMENWERKING intensiveren
Pagina 445
De verwachting is dat GEDRAGSDESKUNDIGEN de BELANGEN van kinderen, die in de strijd tussen hun ouders in de knel raken, goed kunnen BEHARTIGEN
Pagina 481
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion
Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
(vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens WoltersKluwer BV legt de
Peter J. Wattel
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
gegevens van abonnees vast voor de uitvoering van de
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
(abonnements-)overeenkomst. De gegevens kunnen door
zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Internet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nl
Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
om u te informeren over relevante producten en diensten.
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Adjunct-secretaris Berber Goris
Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
opnemen.
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Uitgever Simon van der Linde
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Capital Media Services
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
voorwaarden van toepassing, zie www.wolterskluwer.nl.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Kluwer Afdeling Klantcontacten, www.wolterskluwer.nl/
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
klantenservice, tel. (0570) 673 555.
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
(excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combina-
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
tieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
(excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw).
16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002,
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt
Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB).
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
€ 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
kluwer.nl/strafrecht
De snoepwinkel voor iedere strafrechtspecialist
MELD JE NU AAN VOOR DE GRATIS NIEUWSBRIEF
Nieuws # Vakinformatie # Blogs # Opleidingen Voor ieder wat wils. Alle kennis en informatie die je nodig hebt als strafrechtspecialist vind je nu op één plek: kluwer.nl/strafrecht. Hét platform met nieuwsberichten, (online) vakliteratuur, jurisprudentie en wetgeving, opleidingen en blogs. Gratis snoepen van de meest complete website voor strafrechtspecialisten? Ga nu naar kluwer.nl/strafrecht
Volg @KluwerStrfRecht ook op Twitter
Vooraf
348
De buurtbullebak
7
Deze zomer deed mevrouw Courage aangifte. De aan drank en drugs verslaafde vriend van haar buurvrouw had haar autoruit vernield. Mevrouw Courage wil, zo schrijven de verbalisanten, de schade op hem verhalen. Dezelfde avond belt ze dat er ruzie is bij de buren. De agenten houden de man aan, waarbij hij helemaal door het lint gaat. Er blijken drie eerdere aangiften ter zake van huiselijk geweld te bestaan. ‘Op ZSM’ rapporteert de reclassering dat de verdachte in 2009 is veroordeeld en dat ook in 2013 een reclasseringsrapport is gevraagd na aangifte van huiselijk geweld. Het verzoek is geretourneerd omdat contact met de verdachte niet mogelijk was. De officier besluit nu dan eindelijk de verdachte te dagvaarden. In de maanden voorafgaand aan de zitting zijn er al weer drie meldingen zonder aangifte en twee aangiftes bedreiging en mishandeling geweest. Uiteindelijk heeft hij twee maanden gekregen. Of drie weken? Dat is bij de politie niet bekend. Drie hulpverleners hebben hun handen van de man afgetrokken en de GGD komt niet in actie omdat niemand de verdachte formeel heeft aangemeld. Mevrouw Courage vertelt zelf dat ze aangifte deed om de man te stoppen. “Ik heb geen schadevergoeding gevraagd. Van een kale kip kun je niet plukken en ik wil hem niet in mijn leven. Ik wil dat die jongen opgepakt wordt en van de straat is, want hij terroriseert de hele buurt. Maar hij hoort niet in de gevangenis thuis, daar wordt hij alleen maar slechter van, hij moet geestelijk geholpen worden. Hij beschadigt nu zichzelf, drukt sigaretten uit op zijn borstkas. De hele buurt is bang voor hem. Een van de wijkagenten heeft me stiekem verteld dat hij naar de reclassering is gestuurd. Daar vertelt hij dan dat hij boodschappen voor mij doet, maar dat is helemaal niet waar en niemand belt mij om dit te controleren. Die wijkagent vindt ook dat er iets moet gebeuren, maar zegt dat hij niets anders kan doen dan afwachten nu het gedeponeerd is bij de rechter en die luistert niet. Ik had al geen vertrouwen meer in de politie, die krijgen toch niets voor elkaar. Daarom was ik zo blij dat het voor de rechter kwam. Maar ook daar hoor ik niets van. Mijn vertrouwen in de rechtsstaat is nu helemaal weg. Alleen door de woningbouwvereniging en de sociale dienst voel ik me gesteund.” De politie heeft de handen vol gehad aan deze buurtbullebak. De buurvrouw deed in een jaar tijd vier keer aangifte tegen haar vriend en er is drie keer een tijdelijk huisverbod opgelegd. Ik ontleen een en ander aan ‘ZSM Context Noord Holland, verslag van een zelfonderzoek van de politie naar het snel en betekenisvol afhandelen van veel voorkomende criminaliteit via ZSM’. Hoe betekenisvol kan het strafrecht zijn als we de beperkingen ervan zoals die blijken uit het verhaal van mevrouw Courage tot ons laten doordringen? Er doemt uit dat verhaal een beeld op van goedwillendheid en onmacht bij de politie. Dit beeld wordt bevestigd door een recent onderzoek naar ‘Politiemensen over het strafrecht’.1 Bij een (zeer) groot deel van de Nederlandse politie bestaat onvrede over de toepassing van het strafrecht. De agenten zijn van
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
mening dat het strafrecht onvoldoende aansluit op hun eigen werkzaamheden en daaraan onvoldoende ondersteuning biedt. Daar is van alles over te zeggen, maar een belangrijke factor is het verschil in perspectief. Tegenover de veelal intuïtieve en op praktische ervaring gebaseerde straatkennis waarmee politiemensen urgente vraagstukken moeten oplossen staat het perspectief van de juristen die in een gedistantieerde en door bureaucratische drukte gedefinieerde omgeving met precisie ingaan op het tenlastegelegde feit en de eisen waaraan het bewijs moet voldoen. Dat verschil in perspectief leidt over en weer tot verbazing en onbegrip. Het is frustrerend voor politiemensen als ze naar hun gevoel onvoldoende kunnen optreden tegen enge mensen zoals de buurtbullebak of verwarde types zoals recent enkele malen in het nieuws zijn gekomen. Vanuit dat perspectief is wel begrijpelijk dat zij detentie van twee maanden in deze zaak beschouwen als een betekenisloze druppel op een gloeiende plaat. Die straf is echter niet onbegrijpelijk vanuit het perspectief van de rechter die kijkt naar de ernst van de feiten en de persoon van de dader. Wat wordt bij vergelijkbaar nadeel opgelegd en heeft de verdachte de kansen die hem bij eerdere veroordelingen zijn geboden al dan niet gegrepen? Zeker is dat de rechter niet alleen let op de betekenis van de straf voor de buurt, terwijl de opvatting van de agenten wordt ingegeven door de waarneming dat heel wat plegers van veelvoorkomende criminaliteit na een korte detentie in hun oude doen vervallen. Er bestaat een kloof tussen de wereld van de politie en die van het recht en dat is in het licht van het voorgaande begrijpelijk. Maar die kloof is te groot geworden, als 71% van de politiemensen vindt dat ze hun werk moeilijk kunnen doen omdat strafrechtelijke reacties tekort schieten. Soms hebben politieagenten te grote verwachtingen van de betekenis van het strafrecht. Natuurlijk kan de buurtbullebak niet lang worden opgesloten en zitten in de juridische gereedschapskist geen definitieve oplossingen. De kloof tussen agent en jurist wordt echter pijnlijk als de agent na de vierde aangifte alleen maar hoort … geen tijd … beleid … bewijsmoeilijkheid. De jurist die vervolgens weg kijkt – alsof er geen probleem is omdat er geen ‘betekenisvolle’ oplossing voor is – maakt een fout. De betekenis van het overheidsoptreden schuilt juist in het voortduren van het streven van de agent om effectieve bescherming te bieden. Niet het resultaat maar het mee-streven is essentieel voor het vertrouwen in de rechtsstaat van de agent en van mevrouw Courage. Ybo Buruma
1. J. Kort, M.I. Fedorova, J.B. Terpstra, Politiemensen over het strafrecht, Politie & Wetenschap, Apeldoorn; Radboud Universiteit Nijmegen 2014.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
419
349
Wetenschap
Conclusie OMT-programma De dans tussen de ECB, het Bundesverfassungsgericht en het Hof van Justitie Suzanne Poppelaars1
Op het dieptepunt van de Europese schuldencrisis sprak de president van de Europese Centrale Bank (ECB) Mario Draghi de inmiddels fameuze woorden: ‘Within our mandate, the ECB is ready to do whatever it takes to preserve the euro. And believe me, it will be enough.’2 Hiermee kondigde hij het zogenoemde Outright Monetary Transactions-programma (OMT-programma) aan, in het kader waarvan de ECB onbeperkt staatsobligaties van eurolanden kan opkopen.3 Tegen dit programma bestonden vanaf het begin bezwaren, met name gericht op de vraag of de ECB hiermee niet haar mandaat te buiten ging. In Duitsland leidde dit tot een klacht bij het Bundesverfassungsgericht. Het Duitse constitutionele hof stelde in een verwijzende uitspraak, voor de eerste keer ooit, prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie en plaatste kritische kanttekeningen bij het OMT-programma.4 Deze bijdrage bespreekt de conclusie van advocaat-generaal (A-G) Cruz Villalón bij het Hof van Justitie van 14 januari 2015 over deze zaak, die niet alleen interessant is vanwege de vraag of het OMTprogramma in lijn is met het Unierecht, maar ook voor de verhouding tussen het Bundesverfassungsgericht en het Hof van Justitie.5
1. Inleiding De aankondiging van het OMT-programma van de ECB is tot nu toe bijzonder effectief gebleken. Alleen al de bekendmaking van het programma halverwege 2012 was voldoende om de markten tot rust te brengen. De ECB heeft het programma daarom nog niet hoeven toepassen. Economen bestempelen de verklaring van Draghi ‘to do whatever it takes’, in een tijd waarin hardop werd getwijfeld aan het voortbestaan van een gemeenschappelijke Europese munt, daardoor vaak als de redding van de euro. Juristen lijken echter meer oog te hebben voor de problematische kanten van het OMT-programma. De vraag of de ECB hiermee niet haar mandaat te buiten is gegaan, speelt hierbij een belangrijke rol. Het Duitse constitutionele hof schaarde zich in januari 2014 achter de critici. Het Bundesverfassungsgericht stelde in de verwijzende uitspraak weliswaar prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie, maar overwoog tegelijkertijd dat het OMT-programma op het eerste gezicht in strijd is met het Unierecht.6 De prejudiciële vra-
gen richten zich met name op de vraag of de ECB met het OMT-programma niet haar bevoegdheden heeft overschreden. Ondanks de stellingname van het Duitse hof, formuleerde het tevens enkele voorwaarden waaronder het OMTprogramma met het Unierecht in lijn zou kunnen worden gebracht.7 In de conclusie van 14 januari 2015 pareert de A-G bij het Hof van Justitie niet alleen de bezwaren van het Bundesverfassungsgericht, maar neemt hij ook een harde opstelling in richting het Duitse hof. De conclusie roept daarom de vraag op wat haar gevolgen zijn, indien het Hof van Justitie die conclusie in grote lijnen volgt, voor het definitieve oordeel van het Duitse hof over het OMTprogramma. De conclusie is bovendien interessant omdat daaruit kan worden afgeleid hoe de A-G zou oordelen over de rechtmatigheid van het recente besluit van de ECB om over te gaan tot zogenoemde kwantitatieve verruiming (Quantitive Easing, QE). Slechts een week na het verschijnen van de OMT-conclusie maakte de ECB dit QE-besluit bekend.8
Economen bestempelen de verklaring van Draghi ‘to do whatever it takes’ vaak als de redding van de euro 420
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
De QE-activiteiten van de ECB zijn anders dan die in het kader van het OMT-programma. Een overeenkomst is dat in beide gevallen de ECB op zeer grote schaal (onder meer) staatsobligaties kan opkopen. QE richt zich echter op schuldbewijzen van alle eurolanden, terwijl met het OMT-programma staatsobligaties van specifieke eurolanden worden opgekocht. Dit verschil vloeit voort uit de uiteenlopende doelen die beide programma’s willen bereiken. QE richt zich op het realiseren van een bepaald inflatiepeil voor de gehele eurozone, dat nodig is voor de prijsstabiliteit die de ECB nastreeft.9 Het gevaar van deflatie en de daarmee gepaard gaande algemene prijsdalingen waren de belangrijkste redenen voor de ECB om in januari 2015 het QE-besluit te nemen. Hoewel het idee van lagere prijzen voor dezelfde producten in eerste instantie aantrekkelijk klinkt, kan dit leiden tot een stilstand van de economie, omdat consumenten hun aankopen uitstellen, sparen aantrekkelijker wordt en schulden meer waard worden. De ECB probeert daarom met QE deflatie tegen te gaan.10 Het OMT-programma daarentegen werd tijdens de heftigste fase van de eurocrisis gelanceerd, omdat de rentes op staatsleningen voor sommige eurolanden tot onhoudbare hoogtes stegen. Het idee van besmetting, het risico dat financiële problemen in het ene land via de markten overspringen op een ander land, speelde daarbij een belangrijke rol. Door die hoge rentes werd het steeds lastiger voor deze landen om hun schulden te financieren. De aankondiging van het onbeperkt en selectief opkopen van staatsobligaties van een of meer eurolanden zou hun financieringsvoorwaarden sterk verbeteren, zo was de redenering van de ECB. Niet alleen het OMT-programma van de ECB is door sommigen kritisch ontvangen. Ook de eerste juridische stappen tegen het QE-besluit zijn al aangekondigd, nota bene door dezelfde initiatiefnemer als degene achter de OMT-zaak (het Duitse parlementslid Gauweiler).11 Het is daarom tevens interessant om te bezien wat de gevolgen zijn van de OMT-conclusie voor het QE-besluit van de ECB. De OMT-conclusie behandelt mijns inziens vier belangwekkende punten, waarop ik hieronder nader inga.
Ten eerste komt de verhouding tussen het Bundesverfassungsgericht en het Hof van Justitie EU aan bod (par. 2). Vervolgens ga ik kort in op de ontvankelijkheid van deze zaak (par. 3), waarna de beantwoording van de prejudiciële vragen over de reikwijdte van de bevoegdheden van de ECB aan de orde komt (par. 4). Tot slot behandel ik de gevolgen van deze conclusie voor het definitieve oordeel van het Bundesverfassungsgericht over het OMT-programma en voor het QE-besluit van de ECB (par. 5).
2. De verhouding tussen het Bundesverfassungsgericht en het Hof van Justitie Het Bundesverfassungsgericht heeft een reputatie hoog te houden als kritische volger van Europese integratie. Al sinds de jaren zeventig is een indrukwekkende reeks jurisprudentie tot stand gekomen waarin het Duitse hof eerst via de toetsing van grondrechten en vervolgens op grond van de Duitse soevereiniteit Europese integratie met een scherpe blik benadert.12 De kern van deze jurisprudentielijn is het democratiebeginsel van artikel 20 Grundgesetz (GG). Op grond hiervan moet de Bondsdag voldoende invloed houden op het overheidsgezag en is iedere vorm van Kompetenz-Kompetenz uit den boze. EU-instellingen mogen alleen optreden op basis van hun bevoegdheden zoals die in de Unieverdragen zijn vastgelegd en waarmee de Bondsdag heeft ingestemd. Dit heeft geleid tot de zogenoemde ultra vires-toets van het Bundesverfassungsgericht, gericht op de vraag of EU-instellingen hun bevoegdheden niet overschrijden (gebaseerd op artikel 23 lid 1 GG). Daarnaast acht het Duitse hof zich bevoegd om te toetsen of bepaalde handelingen geen afbreuk doen aan de kern van de Duitse Grondwet, dat wordt aangeduid met de term ‘constitutionele identiteit’ (gebaseerd op artikel 79 lid 3 GG). Uniek in deze OMT-zaak is dat het Bundesverfassungsgericht prejudiciële vragen stelt aan het Hof van Justitie. De verwijzende uitspraak gaat zeer uitgebreid in op het hierboven omschreven Duitse toetsingskader.13 De conclusie benadrukt met name de complexiteit hiervan.14 Volgens de
Auteur
europa.eu/press/pr/date/2012/html/
6. BVerfG 14 januari 2014, 2 BvR 2728/13,
11. Zie bijvoorbeeld: Reuters, German
1. S.P. Poppelaars LLM, BSc is junior-docent
pr120906_1.en.html.
r.o. 39, 56-94.
Eurosceptic readies lawsuit even before
en promovenda Staatsrecht aan de Radboud
4. BVerfG 14 januari 2014, 2 BvR 2728/13.
7. BVerfG 14 januari 2014, 2 BvR 2728/13,
ECB bond-buying decision, 22 januari
Universiteit Nijmegen en schrijft een proef-
Zie hierover onder meer het Special Issue
r.o. 99-100.
2015, te raadplegen via: www.reuters.com/
schrift over de vraag hoe de invulling van het
van de German Law Journal (2014-2),
8. Persbericht ECB, ECB announces expan-
article/2015/01/22/ecb-policy-germany-
budgetrecht door het nationale parlement is
geheel gewijd aan deze verwijzingsbeslis-
ded asset purchase programme, 22 januari
challenge-idUSL6N0V128420150122.
veranderd door Europese economische en
sing van het Duitse constitutionele hof. Zie
2015, te raadplegen via: www.ecb.europa.
12. Zie hierover: J.J.J. Sillen, ‘Het Bundes-
monetaire integratie. De auteur dankt mr.
ook: Editorial Comments, ‘An uninteded
eu/press/pr/date/2015/html/pr150122_1.
verfassungsgericht, Europa en het ESM’,
drs. J.J.J. Sillen en prof. mr. P.P.T. Bovend’Eert
side-effect of Draghi’s bazooka: An oppor-
en.html.
NJB 2012/2413, afl. 42, p. 2946-2953;
voor hun waardevolle commentaar op een
tunity to establish a more balanced relation-
9. Persbericht ECB, ECB announces expan-
W.T. Eijsbouts & J.H. Reestman, ‘Watching
eerdere versie van dit artikel.
ship between the ECJ and Member States’
ded asset purchase programme, 22 januari
Karlsruhe/Karlsruhe Watchers’, European
highest courts’, Common Market Law
2015, te raadplegen via: www.ecb.europa.
Constitutional Law Review 2012-3, p.
Noten
Review 2014-2, p. 375-388; M. Wendel,
eu/press/pr/date/2015/html/pr150122_1.
367-374; H.G. Hoogers, ‘Karlsruhe en Euro-
2. Speech van Mario Draghi op de Global
‘Exceeding Judicial Competence in the
en.html. De ECB streeft naar een inflatieni-
pa deel zoveel: de ESM-uitspraak van het
Investment Conference in Londen, 26 juli
Name of Democracy: The German Federal
veau net onder, maar in de buurt van twee
Bundesverfassungsgericht’, TvCR 2013-3,
2012, te raadplegen via: www.ecb.europa.
Constitutional Court’s OMT Reference’,
procent.
p. 205-223.
eu/press/key/date/2012/html/sp120726.
European Constitutional Law Review 2014-
10. Binnen de ECB bestonden echter flinke
13. BVerfG 14 januari 2014, 2 BvR
en.html.
2, p. 263-307.
meningsverschillen over de vraag of het
2728/13, onder meer r.o. 16-32. Zie ook
3. Persbericht ECB, Technical features of
5. Conclusie A-G Cruz Villalón, 14 januari
gevaar van deflatie op het moment van het
punt 30 van de conclusie.
Outright Monetary Transactions, 6 septem-
2015, C-62/14, ECLI:EU:C:2015:7
QE-besluit al dermate ernstig was dat de
14. Punt 32.
ber 2012, te raadplegen via: www.ecb.
(Gauweiler).
inzet van QE gerechtvaardigd is.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
421
Wetenschap
© dieKleinert/Alamy
A-G is er hierdoor sprake van een zogenoemde functional difficulty rondom het verzoek van het Duitse hof.15 De A-G doelt hiermee op het feit dat de antwoorden van het Hof van Justitie op de prejudiciële vragen van het Bundesverfassungsgericht niet doorslaggevend zijn voor de definitieve
Uniek in deze OMT-zaak is dat het Bundesverfassungsgericht prejudiciële vragen stelt aan het Hof van Justitie 422
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
uitspraak van het Duitse hof over het OMT-programma.16 Het Hof van Justitie richt zich immers uitsluitend op de uitleg van het Unierecht. Het Bundesverfassungsgericht past deze uitleg vervolgens toe, maar toetst daarnaast, in het kader van het democratiebeginsel, of de handelingen van de ECB verenigbaar zijn met de Duitse Grondwet. De A-G stelt voor deze problematiek nauw te benaderen en alleen te behandelen voor zover relevant voor deze zaak.17 De A-G toont zich in dit opzicht optimistisch en stelt dat de criteria voor beide vormen van toetsing, aan het Unierecht en aan de Duitse Grondwet, voor een groot deel hetzelfde zullen zijn. Als voorbeeld sluit hij aan bij het begrip ‘prijsstabiliteit’, dat zowel in het Verdrag betref-
fende de werking van de Europese Unie (VWEU) als in de Duitse Grondwet voorkomt.18 De A-G gaat hierbij echter voorbij aan het feit dat twee hoven die aan dezelfde maatstaf toetsen niet noodzakelijkerwijs tot gelijke conclusies hoeven te komen. Aansluitend gaat de A-G in algemene zin in op de verhouding tussen nationale rechters en het Hof van Justitie. De A-G doet hierbij stevige uitspraken in de richting van het Bundesverfassungsgericht. Zo overweegt hij dat het een onmogelijke taak is om de EU in stand te houden als lidstaten, ieder naar eigen goeddunken, absolute en vage voorbehouden kunnen formuleren.19 Ook stelt de A-G dat de constitutionele identiteit van lidstaten niet lichtjaren verwijderd kan zijn van de gemeenschappelijke constitutionele cultuur die in de loop der jaren binnen de EU is ontwikkeld.20 Sterker nog, een duidelijk open houding in de richting van het Unierecht zou op lange termijn moeten leiden tot convergentie tussen de constitutionele identiteit van de EU en die van de lidstaten.21 Een definitieve oplossing voor de door hem benoemde functional difficulty geeft de A-G niet. Hij wijst op het beginsel van een loyale samenwerking, dat in het Unierecht een belangrijke rol speelt. Bovendien overweegt hij dat ook het Bundesverfassungsgericht door het stellen van prejudiciële vragen het belang van een open dialoog tussen de hoven heeft erkend.22 Enige vertwijfeling klinkt echter door in de overwegingen dat het te hopen is dat de constitutionele toetsing door het Bundesverfassungsgericht niet leidt tot conclusies die in tegenspraak zouden zijn met het antwoord van het Hof van Justitie, en dat het Hof van Justitie erop moet vertrouwen dat nationale hoven een antwoord als beslissende factor accepteren.23 Deze OMT-zaak gaat daarmee niet alleen over de reikwijdte van de bevoegdheden van de ECB, maar is ook het voorwerp van een strijd tussen twee rechterlijke instanties over de vraag wie het laatste woord heeft om te beslissen over de rechtmatigheid van een EU-handeling. Enerzijds lijkt de A-G tevreden dat het Bundesverfassungsgericht nu voor de eerste maal prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie, maar anderzijds signaleert hij met nadruk het risico dat het Duitse hof te veel een eigen koers gaat varen en ingaat tegen arresten van het Hof van Justitie.24 De A-G doet daarbij het enige dat vanuit het oogpunt van het Unierecht mijns inziens mogelijk is: het belang van loyale samenwerking en van eenduidige rechtspraak ferm benadrukken. Of dit (indien gevolgd door het Hof van Justitie) voldoende indruk maakt op het Bundesverfassungsgericht zullen we moeten afwachten. Overigens is het de vraag of de A-G niet had kunnen volstaan met een strikte beantwoording van de prejudiciële vragen, waardoor hij de spanning tussen het Bundesverfassungsgericht en het Hof van Justitie links had kunnen laten liggen. Hoewel hij dan een evidente moeilijkheid van de prejudiciële vragen zou hebben genegeerd,
en niet zou zijn ingegaan op de mogelijkheid van dialoog die de vragen van het Bundesverfassungsgericht bieden, stipt de A-G nu slechts een probleem aan, zonder daarvoor een oplossing te bieden.
3. De ontvankelijkheid Het tweede interessante punt uit de conclusie betreft de ontvankelijkheid. Dat de A-G voorstelt om deze zaak ontvankelijk te verklaren, zal, gezien het gewicht van de zaak, geen verrassing zijn.25 Enige hobbels moeten hiervoor echter nog wel worden genomen. Van belang is met name dat het OMT-programma slechts is aangekondigd in een toespraak van ECB-president Draghi en via een persbericht. Niet alle aspecten en details van het OMT-programma zijn daarom al bekend. Dit staat volgens de A-G de ontvankelijkheid echter niet in de weg.26 Een van de redenen die de A-G hiervoor geeft is het bijzondere belang dat openbare mededelingen van de ECB tegenwoordig hebben voor het voeren van monetair beleid. Als maatregelen ook zonder officiële publicatie effect sorteren, simpelweg door het uitgeven van een persbericht, dan zou het systeem van juridische controle ernstig ondermijnd raken indien de rechtmatigheid van zulke maatregelen niet kan worden aangekaart, aldus de A-G.27 De A-G concludeert onder meer daarom dat de bezwaren tegen de ontvankelijkheid moeten worden verworpen.28
4. De beantwoording van de vragen Na deze inleidende beschietingen komt de A-G toe aan de beantwoording van de twee prejudiciële vragen van het Bundesverfassungsgericht. Ten eerste vraagt het Duitse hof zich af of het OMT-programma niet eerder een economisch dan een monetair beleidsinstrument is, hetgeen buiten het bereik van het mandaat van de ECB zou vallen. Ten tweede stelt het Bundesverfassungsgericht de vraag of dit programma niet in strijd is met het Unierechtelijke verbod op monetaire financiering. 4.1. Economisch vs. monetair beleid De vraag of er sprake is van economisch of van monetair beleid is van belang voor het mandaat van de ECB. Sterk gesimplificeerd richt monetair beleid zich hoofdzakelijk op het stabiliseren van de waarde van een munt, terwijl economisch beleid gaat over de inrichting van de begroting. Op grond van het Verdrag van Maastricht, dat in 1992 werd ondertekend, vormt de ECB samen met nationale centrale banken het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB). Het ESCB heeft als hoofddoel het handhaven van prijsstabiliteit, aldus artikel 127 VWEU. Daarnaast ondersteunt het ESCB op grond van die bepaling het algemene economische beleid binnen de EU. Artikel 127 VWEU ligt daarmee ten grondslag aan de exclusieve bevoegdheid van de ECB om voor de EU monetair beleid
15. Punt 37.
21. Punt 61.
in een rechtstreekse actie tegen het OMT-
nog uitspraak moet worden gedaan.
16. Punt 33.
22. Punt 63-66.
programma van de ECB eerder niet-ontvan-
26. Punt 73.
17. Punt 37-39.
23. Punt 63 en 67.
kelijk (zie: Gerecht EU 10 december 2013,
27. Punt 89.
18. Punt 53-54.
24. Punt 63.
T-492/12, ECLI:EU:T:2013:702). Hiertegen
28. Punt 91.
19. Punt 59.
25. Desalniettemin verklaarde het Gerecht
is een hogere voorziening ingesteld bij het
20. Punt 61.
een zaak van grotendeels dezelfde klagers
Hof van Justitie (zie: C-64/14 P), waarin
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
423
Wetenschap
te voeren. Met het Verdrag van Maastricht is het monetair beleid dus overgedragen naar Europees niveau, terwijl het economisch beleid grotendeels in handen bleef van de lidstaten. Doordat deze onevenwichtigheid volgens sommigen heeft bijgedragen aan het ontstaan en de ontwikkeling van de Europese schuldencrisis zijn sindsdien vele Europese maatregelen genomen om de coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten te versterken.29 Van groot belang voor het voeren van deugdelijk monetair beleid is de onafhankelijkheid die de ECB op grond van het VWEU toekomt.30 Zonder deze onafhankelijkheid verwordt een centrale bank tot een speelbal van de politiek, hetgeen het streven naar prijsstabiliteit bemoeilijkt. Vanwege de onafhankelijkheid benadrukt de
Zonder deze onafhankelijkheid verwordt een centrale bank tot een speelbal van de politiek, hetgeen het streven naar prijsstabiliteit bemoeilijkt A-G dat aan de ECB een ruime discretionaire bevoegdheid moet worden toebedeeld.31 Rechterlijke instanties dienen daarom uiterst voorzichtig te zijn bij de beoordeling van de activiteiten van de ECB.32 Bovendien wijst de A-G op het feit dat het monetair beleid een zeer technisch terrein omvat, waarvoor ruime expertise en ervaring nodig is.33 Ook hieruit blijkt de harde opstelling van de A-G ten opzichte van het Bundesverfassungsgericht, dat in de verwijzende uitspraak geen enkele terughoudendheid kende ten aanzien van de ECB. Ondanks het feit dat vergelijkbare interventies door een meerderheid van de centrale banken tijdens de wereldwijde financiële crisis werden toegepast, is het OMT-programma geen gebruikelijk, maar een onconventioneel instrument voor monetair beleid.34 Hoewel ook gangbaar monetair beleid kan bestaan uit het opkopen van staatsobligaties, was de aankondiging dat deze obligaties onbeperkt en selectief binnen een specifiek programma zouden worden opgekocht bijzonder. De aankondiging van het OMT-programma bleek op het dieptepunt van de Europese schuldencrisis nodig om de rentes op staatsobligaties voor sommige eurolanden omlaag te brengen. Vanwege de onconventionele aard van het OMT-programma dient volgens de A-G, ondanks de discretionaire ruimte die de ECB toekomt, nader onderzocht te worden of het OMT-programma wel geschaard kan worden onder het monetaire beleid, of dat toch eerder sprake is van economisch beleid, hetgeen in eerste instantie aan de lidstaten toekomt en dat de ECB op grond van artikel 127 VWEU slechts mag ondersteunen. Uit de Unieverdragen blijkt niet expliciet wanneer er nu precies sprake is van monetair beleid.35 Het onderscheid tussen monetair en economisch beleid speelde eer-
424
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
der ook een rol in de zogenoemde Pringle-zaak, over de rechtmatigheid van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM, het permanente EU-noodfonds voor eurolanden die niet langer zelf op de markt kunnen lenen).36 Voortbouwend op die overwegingen, merkt de A-G allereerst op dat monetair en economisch beleid sterk met elkaar verweven zijn.37 Dat monetair beleid effecten heeft op economisch beleid, wil nog niet zeggen dat het daarmee ook economisch beleid wordt, aldus de A-G.38 Deze link doet zich bijvoorbeeld voor als een euroland meer gaat uitgeven nadat de rente op staatsobligaties voor dat land door monetair beleid is gedaald. De rentelasten worden dan immers lager, waardoor er meer ruimte ontstaat op de begroting. De conclusie merkt vervolgens zowel het doel als de inhoud van het OMT-programma aan als monetair beleid.39 De A-G gaat hierbij in op verschillende argumenten die door het Bundesverfassungsgericht in de verwijzende uitspraak naar voren werden gebracht voor de stelling dat het OMT-programma hoofdzakelijk bestaat uit economisch beleid. Voor het grootste deel van deze punten concludeert de A-G dat de aangevoerde punten, wat daar verder ook van zij, niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van economisch beleid. Zo werd in de verwijzende uitspraak bijvoorbeeld het punt van selectiviteit naar voren gebracht: in tegenstelling tot de gangbare praktijk binnen de ECB, richt het OMT-programma zich niet tot alle eurolanden.40 Volgens het Duitse hof zorgt deze selectiviteit voor een verstoring van de financieringsvoorwaarden op de markt, waar andere staatsobligaties nadeel van kunnen ondervinden. De A-G vindt deze redenering, mijns inziens terecht, niet overtuigend, omdat het feit dat het OMT-programma is gericht op specifieke in plaats van op alle eurolanden er op zichzelf nog niet voor zorgt dat die maatregel economisch in plaats van monetair van aard wordt.41 Op één punt gaat de A-G echter deels mee met de argumentatie van het Bundesverfassungsgericht. Een van de voorwaarden van het OMT-programma is dat het alleen kan worden ingezet in combinatie met financiële steun vanuit het ESM (het permanente EU-noodfonds).42 Aan een dergelijk steunpakket worden allerlei economische voorwaarden verbonden, zoals het doorvoeren van hervormingen. Nu een dergelijk steunpakket zich duidelijk richt op het economisch beleid van een lidstaat, laat de koppeling met het OMT-programma volgens het Duitse hof zien dat het handelen van de ECB meer bestaat uit economisch dan uit monetair beleid.43 De A-G wijst in dit verband op de rol van de ECB in de zogenoemde Trojka, een term die overigens in de conclusie geheel niet voorkomt. Samen met de Europese Commissie en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) onderhandelt de ECB als onderdeel van de Trojka op grond van het ESM-verdrag over de voorwaarden voor het verlenen van steun, waarna toezicht wordt gehouden op de naleving daarvan. Volgens de A-G heeft de ECB de impact van deze betrokkenheid op de monetaire aard van het OMT-programma onvoldoende afgewogen.44 Toch betekent dit niet het einde van de Trojka in de huidige vorm. Slechts op het moment dat het OMT-programma daadwerkelijk geactiveerd wordt, dient de ECB zich volgens de A-G afzijdig te houden van het monitoren van een financieel steunpakket voor de betrokken lidstaat,
Het idee achter het verbod op monetaire financiering is het verwezenlijken van begrotingsdiscipline binnen de EU, die vervolgens bijdraagt aan de algemene financiële stabiliteit om de grens tussen monetair en economisch beleid te behouden.45 De A-G acht het wel toegestaan dat de ECB wordt geïnformeerd en gehoord over het pakket, zoals ook in het ESM-verdrag is vastgelegd. Deze conclusie noodzaakt daarom niet tot een aanpassing van dat verdrag. Het laatste punt dat de A-G in het kader van de eerste vraag behandelt, is of het OMT-programma voldoet aan het evenredigheidsbeginsel, zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).46 De A-G beantwoordt die vraag bevestigend, voor zover dat beoordeeld kan worden nog voordat het programma is ingezet.47 Het OMT-programma is naar het oordeel van de A-G geschikt, noodzakelijk en proportioneel, gelet op het daarmee te bereiken doel van verlaging van de rentetarieven voor staatsobligaties van de betrokken lidstaten.48 De A-G benadrukt in dit kader nogmaals de ruime discretionaire bevoegdheid van de ECB.49 Wel dient de ECB de daadwerkelijke toepassing van het programma uitgebreid te motiveren en daarbij aan te geven welke buitengewone omstandigheden ertoe nopen om hiertoe over te gaan.50 Opvallend bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is dat de ECB in het kader hiervan heeft moeten toegeven dat, hoewel bij de aankondiging van het programma werd gesteld dat het zou gaan om het onbeperkt opkopen van staatsobligaties, hiervoor wel degelijk (interne) grenzen gesteld zijn.51 Vanwege de effectiviteit van de maatregel kunnen die echter niet openbaar gemaakt worden, aldus de ECB, hetgeen de A-G accepteert.52 4.2. Het verbod op monetaire financiering Nadat de A-G heeft vastgesteld dat het OMT-programma monetair beleid is en dus past binnen het mandaat van de ECB, gaat hij in op de tweede prejudiciële vraag van het Bundesverfassungsgericht. Hierbij staat het punt centraal of het OMT-programma in strijd is met het zogenoemde verbod op monetaire financiering. Om de beantwoording van deze vraag in het juiste perspectief te plaatsen, ga ik eerst in op de achtergrond en het doel van dit verbod. De oorsprong van het verbod op monetaire financiering ligt in het Verdrag van Maastricht. Zoals gezegd werd daarmee het monetair beleid overgedragen naar Europees
niveau, terwijl het economisch beleid het terrein bleef van de lidstaten. Om de werking van een gemeenschappelijke munt te laten slagen, maar tegelijkertijd wel een nationaal economisch beleid te kunnen voeren, zijn er in het verdrag verschillende bepalingen opgenomen die moeten zorgen voor begrotingsdiscipline. De schulden van de ene lidstaat kunnen immers onder meer vanwege het gevaar van besmetting leiden tot grote problemen voor andere lidstaten, zoals de Europese schuldencrisis overduidelijk heeft laten zien. Een gezond begrotingsbeleid is daarom essentieel. Het streven naar begrotingsdiscipline komt in verschillende bepalingen van het VWEU tot uitdrukking.53 Zo is daarin een procedure opgenomen voor het geval dat een lidstaat een buitensporig begrotingstekort heeft, die tot doel heeft om dit tekort weg te werken.54 Daarnaast kent het VWEU twee verboden. Enerzijds is de financiering van lidstaten door andere lidstaten niet toegestaan (de zogeheten no bail-out clausule), en anderzijds verbiedt het VWEU financiering van lidstaten door de ECB en nationale centrale banken.55 Dit laatste wordt het verbod op monetaire financiering genoemd: het is op grond van het Unierecht niet toegestaan dat de ECB of nationale centrale banken lidstaten rechtstreeks financieren. Artikel 123 VWEU, waarin dit verbod is vastgelegd, verbiedt onder meer expliciet het rechtstreeks kopen van schuldbewijzen van lidstaten door de ECB. Het idee achter het verbod op monetaire financiering is dus het verwezenlijken van begrotingsdiscipline binnen de EU, die vervolgens bijdraagt aan de algemene financiële stabiliteit. Ook de A-G benadrukt dit beoogde doel.56 Eerder hanteerde het Hof van Justitie dezelfde teleologische interpretatiemethode in de Pringle-zaak, toen ten aanzien van de no bail-out clausule (het beginsel dat lidstaten niet aansprakelijk zijn voor elkaars verbintenissen).57 Het Hof van Justitie stelde in Pringle vast dat ook die clausule een gezond begrotingsbeleid van lidstaten bevordert en daarmee bijdraagt aan de financiële stabiliteit van de EU. In Pringle was die constatering een van de argumenten van het Hof van Justitie om het ESM (het permanente EU-noodfonds) in overeenstemming te ach-
29. Denk bijvoorbeeld aan de totstandko-
33. Punt 111.
Outright Monetary Transactions, 6 septem-
50. Punt 166, 167 en 170.
ming van het zogenoemde six-pack, het
34. Punt 114 en 117.
ber 2012, te raadplegen via: www.ecb.
51. Punt 191.
daaruit voortvloeiende Europees Semester,
35. Punt 127.
europa.eu/press/pr/date/2012/html/
52. Punt 199.
en het daaropvolgende two-pack.
36. HvJ EU 27 november 2012, C-370/12,
pr120906_1.en.html.
53. Zie onder meer art. 123, 125 en 126
30. Artikel 282 lid 3 VWEU.
ECLI:EU:C:2012:756 (Pringle), punt 46-70.
43. Punt 140.
VWEU.
31. Punt 108.
37. Punt 129.
44. Punt 147.
54. Art. 126 VWEU.
32. Zie hierover ook: M. Wendel, ‘Exceeding
38. Punt 129.
45. Punt 149-150.
55. Art. 125 en 123 VWEU.
Judicial Competence in the Name of Demo-
39. Punt 134-158.
46. Artikel 5 lid 4 VEU.
56. Punt 219.
cracy: The German Federal Constitutional
40. Punt 152-154.
47. Punt 162-163 en 188.
57. 5 HvJ EU 27 november 2012,
Court’s OMT Reference’, European Constitu-
41. Punt 153.
48. Punt 171-202.
C-370/12, ECLI:EU:C:2012:756 (Pringle),
tional Law Review 2014-2, p. 301 en 305.
42. Persbericht ECB, Technical features of
49. Punt 187.
punt 135-136 en 142.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
425
Wetenschap
ten met de no bail-out clausule.58 Op het eerste gezicht lijkt het ESM immers in strijd met die clausule, omdat lidstaten elkaar via dat EU-noodfonds financieel te hulp schieten. Volgens het Hof van Justitie is dit echter niet het geval, nu het ESM juist vanwege het doel van financiële stabiliteit in het leven is geroepen. Het ESM en de no bailout clausule hebben daarmee hetzelfde oogmerk, waardoor zij niet met elkaar conflicteren, aldus het Hof van Justitie. De A-G ziet zich in deze zaak gesteld voor de vraag of het opkopen van staatsobligaties door de ECB in het kader van het OMT-programma in strijd is met het verbod op monetaire financiering, in het licht van de achtergrond en het doel waarmee dit verbod in het VWEU is opgenomen. Het antwoord op deze vraag lijkt eenvoudig. Het OMT-programma richt zich namelijk op het opkopen van staatsobligaties door de ECB op de secundaire markt, en daarmee niet op het rechtstreeks financieren van overheden.
Het verbod op monetaire financiering lijkt niet in de weg te staan aan aankopen van de ECB op de secundaire markt In tegenstelling tot bij de primaire markt, waar rechtstreeks van overheden wordt gekocht, zit er bij de secundaire markt altijd een marktpartij tussen de betreffende lidstaat en de ECB. Het verbod op monetaire financiering, dat gelet op het daarmee beoogde doel van begrotingsdiscipline uitsluitend het rechtstreeks kopen van schuldbewijzen van lidstaten door de ECB uitsluit, lijkt dus niet in de weg te staan aan aankopen van de ECB op de secundaire markt. Zo makkelijk komt de ECB er echter niet vanaf. Het Bundesverfassungsgericht erkent dat het OMT-programma formeel voldoet aan het verbod op monetaire financiering, nu het gaat om het opkopen van staatsobligaties op de secundaire markt.59 Het programma omzeilt volgens het Duitse hof op deze wijze echter dit verbod, omdat de interventies van de ECB op de secundaire markt, net zoals aankopen op de primaire markt, in feite neerkomen op financiële hulp aan lidstaten, hetgeen het streven naar begrotingsdiscipline zou ondermijnen.60 Ter ondersteuning van deze stelling wijst het Bundesverfassungsgericht op een flink aantal technische details van het OMT-programma. De A-G erkent, onder meer op grond van een verordening, dat het verbod op monetaire financiering niet omzeild mag worden.61 Het verbod op monetaire financiering sluit dus niet alleen directe aankopen van staatsobligaties op de primaire markt uit, maar ook interventies op de secundaire markt die het verbod omzeilen doordat zij zorgen voor financiële hulp aan een staat. De A-G gaat vervolgens de verschillende technische details af waar door het Bundesverfassungsgericht op is
426
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
gewezen ter onderbouwing van de stelling dat het OMTprogramma het verbod op monetaire financiering omzeilt.62 Het belangrijkste punt gaat over het moment van aankopen. Het Bundesverfassungsgericht wees in de verwijzende uitspraak op het feit dat de ECB staatsobligaties zeer kort, soms zelfs enkele seconden, na de uitgifte op de primaire markt kan kopen.63 Het effect van de aankoop is daarmee volgens het Duitse hof gelijk aan het opkopen van staatsobligaties op de primaire markt. De A-G geeft toe dat het onderscheid tussen beide markten bij aankopen op de secundaire markt enkele seconden na uitgifte volledig kan vervagen.64 De ECB voert echter aan dat dit onderscheid altijd blijft bestaan vanwege de zogenoemde embargoperiode die zij binnen het OMT-programma hanteert. Deze embargoperiode houdt in dat de ECB enige dagen wacht na een uitgifte voordat zij de obligaties aanschaft. Los van de invloed die de ECB bij het voeren van monetair beleid vanzelfsprekend heeft op de markten, kan er door de gehanteerde periode zo veel mogelijk een marktprijs tot stand komen voor de betreffende obligaties. Hierdoor blijft er sprake van onderscheid tussen de primaire en de secundaire markt, waardoor het OMT-programma het verbod op monetaire financiering niet omzeilt en dus geen financiële hulp verstrekt aan lidstaten. Hoewel het persbericht waarmee het OMT-programma werd aangekondigd, niets vermeldt over een dergelijke embargoperiode, gaat de A-G mee met dit betoog van de ECB dat de aankopen door inachtneming van die periode op de secundaire markt en tegen marktprijzen zullen plaatsvinden.65 Tevens accepteert hij dat de embargoperiode, wederom gelet op de ruime discretionaire bevoegdheid van de ECB, door haar wordt vastgesteld en niet vooraf bekend wordt gemaakt.66 Nu ook de overige argumenten van het Bundesverfassungsgericht door de A-G worden weerlegd, luidt het antwoord op de tweede vraag dat het OMT-programma het verbod op monetaire financiering niet omzeilt, waardoor er geen sprake is van strijd met deze Unierechtelijke bepaling.67
5. De gevolgen De conclusie keurt het OMT-programma van de ECB dus goed, maar wel onder enkele voorwaarden. Zo zal de ECB zich, op het moment dat het OMT-programma geactiveerd wordt, ten aanzien van dat land moeten terugtrekken uit de Trojka, om het monetaire karakter van het programma te behouden. Tevens zal de ECB de activering van het programma uitgebreid moeten motiveren om te voldoen aan het evenredigheidsbeginsel. Tot slot moet de ECB ervoor zorgen dat er een verschil blijft bestaan tussen de primaire en de secundaire markt door bij de inzet van het OMTprogramma een periode in acht te nemen waarbinnen marktprijzen voor staatsobligaties tot stand kunnen komen. Hoewel bij sommige overwegingen van de A-G zeker kanttekeningen te plaatsen zijn, sluit ik mij in grote lijnen aan bij zijn voorgestelde beantwoording van de vragen en zijn argumentatie, die leiden tot de conclusie dat het OMT-programma in essentie monetair beleid is en dat het niet in strijd is met het verbod op monetaire financiering. De conclusie roept de vraag op wat de gevolgen hiervan zijn voor het definitieve oordeel van het Bundesver-
fassungsgericht over het OMT-programma en voor het recente QE-besluit van de ECB. 5.1. Het definitieve oordeel van het Bundesverfassungsgericht Indien dit oordeel in grote lijnen door het Hof van Justitie wordt gevolgd, zoals vaak het geval is, ligt de bal vervolgens weer bij het Bundesverfassungsgericht. Het is moeilijk te voorspellen hoe het Duitse hof zal reageren op deze Luxemburgse afwegingen. Drie punten spelen hierbij mijns inziens in ieder geval een belangrijke rol. Het eerste interessante aspect is dat er op het eerste gezicht een grote tegenstelling bestaat tussen enerzijds de houding van het Bundesverfassungsgericht ten opzichte van de ECB en anderzijds die van de A-G. Het Duitse hof komt in de verwijzende uitspraak tot de conclusie dat het OMT-programma slechts onder bepaalde voorwaarden in lijn kan zijn met het Unierecht.68 Het Bundesverfassungsgericht lijkt zich daarmee op het standpunt te stellen dat er, mede gezien het democratiebeginsel van artikel 20 GG, altijd enige controle moet zijn op de uitvoering van monetair beleid en dat de ECB zich moet verantwoorden voor de aankondiging van het OMT-programma. De A-G zet echter de ruime discretionaire bevoegdheid van de ECB voorop. Volgens de A-G is die nodig vanwege de onafhankelijkheid die de ECB op grond van het VWEU toekomt. Rechterlijke instanties moeten daarom terughoudend zijn ten opzichte van de ECB. Een nadere bestudering van deze schijnbare tegenstelling laat echter zien dat het Duitse hof en de A-G elkaar in het midden tegenkomen. Hoewel allebei vanuit een ander perspectief, formuleerde immers zowel het Duitse hof als de A-G voorwaarden waaronder het programma met het Unierecht in lijn is.69 Wanneer deze voorwaarden naast elkaar worden gelegd, valt een zekere mate van overeenstemming op. Op grond hiervan zou een voor de ECB positief arrest van het Bundesverfassungsgericht niet verrassend zijn.
De ECB heeft wegens de juridische procedures meer informatie bekend moeten maken over het OMT-programma dan voor de effectiviteit daarvan wenselijk is
Ten tweede is te hopen dat het Duitse hof zich laat inspireren door de beschouwingen van de A-G over de discretionaire ruimte van de ECB. Het standpunt dat het Bundesverfassungsgericht, hoewel niet met zoveel woorden, lijkt in te nemen, dat de macht van de ECB aan controle onderhevig moet zijn, is enerzijds begrijpelijk, met name gelet op de onconventionele en vergaande aard van het OMT-programma.70 Anderzijds is het voor de onafhankelijkheid en het gezag van een centrale bank van groot belang dat haar handelen niet met enige regelmaat het voorwerp wordt van langdurige juridische geschillen. Zo heeft deze zaak laten zien dat de ECB wegens de juridische procedures meer informatie bekend heeft moeten maken over het OMT-programma dan voor de effectiviteit daarvan wenselijk is. De ECB heeft bijvoorbeeld moeten toegeven dat er wel degelijk interne grenzen zitten aan de mate waarmee staatsobligaties binnen het OMT-programma zullen worden opgekocht, ondanks de oorspronkelijke boodschap dat het zou gaan om het ongelimiteerd opkopen van dergelijke schuldbewijzen. Dit is mijns inziens schadelijk voor het handelen van de ECB, nu juist dat aspect mede voor de impact van het programma zorgde. Daarnaast wijst de A-G het Bundesverfassungsgericht op een paar punten terecht, waar het gaat om de interpretatie van monetaire zaken.71 Dit ondersteunt het punt van de A-G dat monetair beleid een zeer technisch terrein is, waarvoor veel expertise en ervaring nodig is.72 Hoewel dat als zodanig geen argument is voor rechterlijke terughoudendheid (een rechter mengt zich immers met enige regelmaat in uiterst gecompliceerde zaken), is het voor de uitoefening van effectief monetair beleid wel nodig dat een centrale bank voldoende gezag heeft. Rechters moeten zich daarom beperken tot de toets of de ECB haar mandaat niet heeft overschreden, rekening houdend met de in het VWEU neergelegde onafhankelijkheid. Indien de lidstaten naar aanleiding van de eurocrisis van mening zijn dat meer of andere vormen van controle op de ECB gewenst zijn, dan dient daarvoor een regeling te worden getroffen. Die extra controle, nog afgezien van de vraag of die gelet op het belang van onafhankelijkheid van een centrale bank wenselijk is, moet een rechter zich mijns inziens niet zelf toe-eigenen. Het Duitse hof moet zich daarom beperken tot de vraag of de ECB met het OMT-programma haar mandaat op grond van het Unierecht heeft overschreden. Mocht het Bundesverfassungsgericht deze zienswijze overnemen, hoewel de verwijzende uitspraak geen aanleiding geeft om daarvan uit te gaan, dan zou ook dit de kans op een goede afloop voor de ECB vergroten.
58. HvJ EU 27 november 2012, C-370/12,
64. Punt 248.
hierbij in het kader van het democratiebe-
hanteert binnen het OMT-programma. Een
ECLI:EU:C:2012:756 (Pringle), punt 135-
65. Punt 251-254.
ginsel onder meer op de financiële risico’s
faillissement van de ECB is daardoor niet
136 en 142.
66. Punt 253.
die de tenuitvoerlegging van het OMT-pro-
reëel (punt 194-199). Bovendien overweegt
59. Punt 204.
67. Punt 262.
gramma met zich brengt voor de ECB en de
de A-G dat het voeren van monetair beleid
60. Punt 204.
68. BVerfG 14 januari 2014, 2 BvR
lidstaten (zie punt 189). Deze kunnen vol-
altijd risico’s heeft, hetgeen de lidstaten bij
61. Punt 225-227. Zie ook de zevende
2728/13, r.o. 99-100.
gens het Duitse hof zelfs leiden tot een
het creëren van de ECB zich gerealiseerd en
considerans bij Verordening (EG) nr.
69. BVerfG 14 januari 2014, 2 BvR
faillissement van de ECB, met grote financi-
geaccepteerd hebben (punt 194).
3603/93.
2728/13, r.o. 99-100; punt 203 en 262 van
ele gevolgen voor Duitsland. De A-G acht
71. Punt 246 en 256-257.
62. Punt 233-261.
de conclusie.
deze zorgen, mijns inziens terecht, onge-
72. Punt 111.
63. Punt 247.
70. Het Bundesverfassungsgericht wijst
grond, onder meer omdat de ECB grenzen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
427
Wetenschap
Ten derde is het de vraag hoe het Bundesverfassungsgericht zal reageren op deze conclusie en het daaropvolgende arrest van het Hof van Justitie, waar het gaat om de zogenoemde functional difficulty. Deze conclusie schijnt nieuw licht op de verhouding tussen het Bundesverfassungsgericht en het Hof van Justitie door, in reactie op de eerste maal dat het Duitse hof prejudiciële vragen stelt, mijns inziens terecht het belang te benadrukken van uniforme rechtspraak over het Unierecht. Zou het Bundesverfassungsgericht in deze zaak tot een andere conclusie komen dan het Hof van Justitie, dan zou daarmee de betekenis van de prejudiciële procedure danig afnemen. De kern daarvan is immers om tot een eenvormige uitleg van het Unierecht te komen. In hoeverre het Bundesverfassungsgericht hierdoor de uitgebreide jurisprudentie over Europese integratie gaat aanpassen, zal moeten blijken. 5.2. Het QE-besluit van de ECB Tot slot is het de vraag wat de gevolgen zijn van deze conclusie voor het recente QE-besluit van de ECB. De omvang van dat besluit (vanaf maart 2015 tot ten minste eind september 2016 heeft de ECB € zestig miljard per maand beschikbaar voor aankopen) riep meer weerstand op dan de aankondiging van het eerdere OMT-programma. Toch lijken aan het QE-besluit juridisch minder haken en ogen te zitten. Beide programma’s richten zich (onder meer) op het opkopen van staatsobligaties. De programma’s ver-
Gelet op het doel ervan, past QE, meer dan het OMT-programma, binnen het mandaat van de ECB om monetair beleid te voeren
schillen echter van elkaar in de daarmee te bereiken doelen. Het OMT-programma is met name gericht op het omlaag brengen van de rentes op staatsobligaties.73 QE wordt ingezet om het gevaar van deflatie (prijsdalingen) te ontwijken.74 Het doel van het OMT-programma is daarmee verder verwijderd van de kerntaak van de ECB om te zorgen voor prijsstabiliteit dan het doel van QE. De A-G heeft in de hierboven besproken conclusie het OMT-programma echter rechtmatig bevonden. Ervan uitgaande dat het Hof van Justitie deze lijn zal volgen, valt daarom te verwachten dat, mocht het Hof van Justitie zich op enig moment moeten uitspreken over de rechtmatigheid van QE, het ook het QE-besluit van de ECB zal goedkeuren. Gelet op het doel ervan, past QE, meer dan het OMT-programma, binnen het mandaat van de ECB om monetair beleid te voeren.75 Dit laat overigens onverlet dat ook QE, net als de toepassing van het OMT-programma, wel economische neveneffecten kan hebben. Zo is een belangrijk gevolg van het QE-besluit dat de waarde van de euro ten opzichte van de belangrijkste andere valuta daalt. Europese export wordt zo goedkoper, waarmee Europese economische groei bewerkstelligd wordt. Dit is echter geen officieel doel van de ECB, maar slechts een belangrijk neveneffect.
6. Afronding Het staat vast dat deze zaak nog een vervolg zal krijgen. Het is nu eerst wachten op het oordeel van het Hof van Justitie, waarna het Bundesverfassungsgericht met een definitieve uitspraak in deze zaak zal komen. Hierbij moet in het achterhoofd worden gehouden dat het OMT-programma tot nu toe nog niet is ingezet.76 De daadwerkelijke toepassing ervan kan vervolgens opnieuw tot juridische procedures leiden.77 Bovendien zijn er zoals gezegd al (Duitse) stappen aangekondigd tegen het QE-besluit van de ECB. De dans tussen de ECB, het Bundesverfassungsgericht en het Hof van Justitie blijft dus voorlopig nog wel even voortduren.
73. Punt 175.
pr150122_1.en.html.
van Peter Wattel in NJB 2015/204, afl. 4,
hierop de nadruk door te overwegen dat
74. Persbericht ECB, ECB announces
75. Waarmee ik overigens niet wil zeggen
p. 204 dat het Hof van Justitie zich in de
een definitief oordeel over bepaalde aspec-
expanded asset purchase programme, 22
dat het QE-besluit van de ECB per se nood-
OMT-zaak buigt over een handeling van de
ten pas mogelijk is bij de daadwerkelijke
januari 2015, te raadplegen via: www.ecb.
zakelijk of wenselijk is.
ECB die niet terug te draaien zou zijn.
toepassing van het programma, zie bijvoor-
europa.eu/press/pr/date/2015/html/
76. Ik deel daarom ook niet de zienswijze
77. Op verschillende plaatsen legt de A-G
beeld punt 162-163 en 188.
428
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
Focus
350
De strafbeschikking Kinderziekten of structurele fouten? Jan Reijntjes1 De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft een rapport uitgebracht over de manier waarop het OM de bevoegdheid hanteert om strafbeschikkingen op te leggen. Zijn bevindingen liegen er niet om: op nogal wat punten blijkt het met de wet niet zo nauw te worden genomen. Betreft het kinderziekten, zoals het OM in een eerste reactie stelde, of is er meer aan de hand?
Een nieuwe bevoegdheid De vraag of het Openbaar Ministerie de bevoegdheid kan worden verleend om zelfstandig, buiten de rechter om, strafzaken af te doen, heeft veel pennen in beweging gezet. Aanvankelijk ging het erom of het OM voorwaarden mag stellen teneinde vervolging bij de rechter te voorkomen: de transactie2 en het voorwaardelijk sepot. Vanuit de wetenschap werd geklaagd over bijvoorbeeld een gebrek aan transparantie (vooral bij hoge transacties) en de vraag opgeworpen of wel altijd sprake was van vrijwilligheid, maar dit heeft er niet aan in de weg gestaan dat deze wijze van afdoening een hoge vlucht nam. Consensualiteit heeft echter een prijs: zij kost tijd en geld. Daarom koos men, mede wegens de gunstige ervaringen die waren opgedaan met de administratieve afdoening van verkeerszaken, voor meer dwang, en in elk geval meer drang. Bij wet van 7 juli 2006, Stb. 2006, 330 (Wet OM-afdoening) werd het fenomeen van de strafbeschikking geïntroduceerd. Die strafbeschikking moet de transactie in een geleidelijk proces geheel verdringen. Dit proces is inmiddels ver gevorderd. Kon de verdachte vroeger een aanbod van het OM, om door het naleven van voorwaarden strafvervolging te voorkomen, gewoon naast zich neerleggen, nu moet hij, wanneer hem een strafbeschikking wordt opgelegd, zelf in beweging komen om te beletten dat de opgelegde sanctie onherroepelijk wordt. Alleen door in verzet te komen krijgt hij een rechterlijk oordeel. Dat het niet gaat om administratief recht, maar om strafrecht, komt vooral hierin tot uiting dat de rechter niet (de juistheid van) de opgelegde beschikking toetst, maar – evenals in een gewone strafzaak, en volgens de gewone regels – beoordeelt of de verdachte heeft gedaan waarvan het OM hem beticht en, zo ja, welke sanctie gepast is. De strafbeschikking is hierbij echter wel leidend, zoals ook de vordering van het OM dit is. De uitspraak van de rechter impliceert daarom toch een oordeel over de beschikking zelf.
En een nieuwe werkwijze Vroeger was het OM een toonbeeld van bedachtzame ambtelijkheid. Strafzaken werden van de politie naar het parket geleid, waar de officier van justitie de tijd nam om welover-
wogen een beslissing te nemen. Sinds de zeventiger jaren van de vorige eeuw werd die beslissing bij overtredingen of lichtere misdrijven steeds vaker overgelaten (deftiger gezegd: gemandateerd) aan parketsecretarissen, en later zelfs aan administratieve medewerkers. Dan krijgt de officier de zaak meestal pas onder ogen wanneer zij ‘op de zit-
Vroeger was het OM een toonbeeld van bedachtzame ambtelijkheid ting komt,’ en niet gemakkelijk meer valt te stoppen. De toenemende behoefte aan spoedige, en liefst ook krachtige, afdoening (‘lik op stuk’) leidde er toe om de beslissing in lichte strafzaken zelfs al op het politiebureau te nemen. Dit culmineerde in een werkwijze die wordt aangeduid als ZSM-afdoening, waarbij ZSM onder meer staat voor ‘zo snel mogelijk’. De beslissing dient binnen zes uur na aanhouding van de verdachte te worden genomen of, indien hij in verzekering werd gesteld, binnen drie dagen daarna.3 Deze aanpak steunt in aanzienlijke mate op de bevoegdheid tot het afdoen per strafbeschikking.4
Auteur
3. Zie nader bijv. J.J.A. Lucas, ‘ZSM – een
1. Prof. mr. J.M. Reijntjes was voorheen
huis dat samen gebouwd wordt, staat stevi-
hoogleraar strafrecht aan de Open universi-
ger’, Strafblad 2013, p. 282/288.
teit te Heerlen, nadien raadsheer in het
4. Tegen ZSM worden vooral vanuit de
gerechtshof te ’s Hertogenbosch.
advocatuur nogal eens bezwaren ingebracht, maar dan heeft men in de eerste
Noten
plaats het oog op de zwaardere feiten, en
2. Zie bijv. P. s’ Jacob, Geschiedenis, theorie
zelden specifiek op de afdoening per straf-
en practijk van artikel 74 Wetboek van
beschikking; vergelijk bijv. P.T.C. van Kam-
Strafrecht, Strafrechtelijke en Criminologi-
pen, ‘ZSM (&) tegenspraak’, Strafblad, p.
sche Onderzoekingen, deel 6, Den Haag:
289/296, en P.W. van de Kruijs, ‘ZSM is niet
Nijhoff 1936, en mijn commentaar op art.
Zo Secuur Mogelijk, maar TV, Totale Verloe-
167 in Melai/Groenhuijsen, Het Wetboek
dering’, Strafblad 2013, p. 297/308.
van Strafvordering.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
429
Focus
Zevenmijlslaarzen (de Efteling) © Spaarnestad Photo/Hollandse Hoogte
(Nieuw) leven voor een oude bevoegdheid De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad (hierna: de P-G) heeft vanouds de opdracht om te waken over de handhaving en uitvoering van de wet bij de gerechten.5 Dit raakt die gerechten zelf, maar ook het OM. Op beide heeft de P-G, in enigerlei vorm, toezicht te houden. Tot gericht toezicht kwam het nooit; maar nu is dit anders geworden. In 1999 werd in de wet vastgelegd dat de P-G, indien hij merkt dat het OM bij de uitoefening van zijn taak de wettelijke voorschriften niet naar behoren handhaaft of uitvoert, de Minister van Veiligheid en Justitie daarvan in kennis kan stellen (artikel 122 lid 1 RO). Op zichzelf was hiervoor natuurlijk geen wettelijk voorschrift nodig; de wetgever lijkt vooral te hebben willen benadrukken dat de P-G met zijn toezichthoudende taak ernst diende te maken en daarbij het OM niet uit het oog mocht verliezen. Dit hing samen met een gelijktijdige, veel ingrijpender, wetswijziging, waardoor de P-G buiten (de hiërarchie van) het OM werd geplaatst en zijn formele gezag over dit apparaat verloor. Juist dit deed overigens zijn toezicht over het OM en de gerechten aan geloofwaardigheid winnen. Het valt op dat de P-G pas vanaf 2012 aan die taak inhoud is gaan geven, en dit niet eens op eigen initiatief, maar omdat het College van procureurs-generaal er uitdrukkelijk om vroeg.6 De P-G nam zich voor om thematische onderzoeken te laten uitvoeren naar de manier waarop het OM zijn taken vervult; de juridische kwaliteit zou hierbij voorop staan.7 De doelmatigheid van het beleid en de rechtmatigheid in individuele zaken dienden buiten beschouwing te blijven. Op zichzelf is deze benadering niet onbegrijpelijk; de P-G gaat immers niet over het beleid, hij richt zich als van nature alleen op rechtmatigheidsaspecten.
430
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
Het was geen toeval dat het eerste thematische onderzoek zich richtte op de nieuwe bevoegdheid van het OM: het uitvaardigen van strafbeschikkingen; van meer dan incidenteel rechterlijk toezicht is daar immers geen sprake. Onvermijdelijk kwam hierbij ook de ZSM-werkwijze in het vizier. Het onderzoek leidde tot een in januari jongstleden aan de minister aangeboden en tegelijkertijd gepubliceerd rapport, Beschikt en gewogen, over de naleving van de wet door het openbaar ministerie bij het uitvaardigen van strafbeschikkingen.8
Vijf stromen De rapporteurs stootten, volgens verwachting, op een stroom zaken die op klassieke wijze door de parketten wordt afgedaan (‘loopzaken’) en op een stroom die vanuit de parketten, gewoonlijk door secretarissen en administratieve medewerkers, ZSM wordt behandeld. Bekend was dat de Centrale Verwerking OM (CVOM, sinds kort een zelfstandig parket, dat zich onder meer bezig houdt met lichtere verkeerszaken) eveneens beslissingen neemt, volgens dezelfde twee werkwijzen: als loopzaak en ZSM. Dit gebeurt vooral door administratieve medewerkers. Verrassend was echter dat nog een vijfde stroom zaken bleek te bestaan. Het gaat hierbij om feiten waarvoor een vast boetebedrag is bepaald, maar waarvoor de politie geen strafbeschikking mag geven; dan is op zichzelf een min of meer automatische afwikkeling denkbaar, zonder dat dit aan de politie mag worden overgelaten. Die afwikkeling bleek te zijn opgedragen aan het CJIB. Het gaat om een niet gering aantal zaken (in 2013 ca. 16 200). Zij worden afgedaan zonder een voorafgaande beoordeling door of vanwege de officier van justitie. Een parketnummer krijgen zij dan ook niet, en in de
door het OM bijgehouden registraties komen zij niet voor. Er is dus sprake van een onzichtbaar en min of meer geheim traject.
Wettelijke grondslag De vraag is nu of dit alles voldoende grondslag vindt in de wet. Ten aanzien van CVOM en CJIB kwamen de onderzoekers tot een ontkennend antwoord. Het verlangen naar een efficiënte, en daarmee goedkopere, afdoening blijkt het OM op wegen te hebben gedreven die de wetgever niet heeft voorzien. In de praktijk is in sterke mate afscheid genomen van de gedachte dat afdoening dient te geschieden door de officier van justitie zelf, of onder zijn rechtstreeks toezicht. Kennelijk is geredeneerd dat zaken, waaraan weinig of niets te beoordelen valt, niet thuis horen op het niveau van een officier, en zelfs niet op dat van een parketsecretaris. Het ligt dan voor de hand om zoveel mogelijk te kiezen voor een volautomatische verwerking; maar een wettelijke grondslag hiervoor ontbreekt. Ten aanzien van het CVOM, waar dikwijls wel wat meer te beoordelen valt, is geprobeerd om de situatie af te dekken met een ingewikkeld systeem van mandaten en sub-mandaten waar de onderzoekers weinig van heel laten. Is dit allemaal erg, en moet het anders? Het zal niemand verwonderen dat de P-G de situatie vanuit de wet heeft bekeken, en er daardoor niet aan ontkomt om haar in niet mis te verstane termen te gispen. Hij beveelt aan om de CVOM expliciet de bevoegdheid te verlenen om strafbeschikkingen uit te vaardigen; dit verdient zonder meer steun. Ten aanzien van de CJIB-zaken suggereert hij om ‘de individuele beoordeling die de wet eist’ aan de CVOM op te dragen – met andere woorden: om de kraan naar de ‘geheime’ vijfde zaakstroom dicht te draaien. Zo wordt gedacht vanuit het ‘oude’ systeem; maar voldoet dat nog wel? Het heeft alleen zin om zaken ‘ter individuele beoordeling’ naar de CVOM te leiden wanneer er ook echt iets te beoordelen is. Moet niet worden erkend dat er ook onder de zaken die niet geheel aan de politie mogen worden overgelaten vele zijn die hoogstens marginaal toezicht van een juridisch gekwalificeerd functionaris vergen? Dit raakt dan ook de CVOM. Misschien is het inderdaad nodig om het bestaande systeem te perfectioneren en zo de vastgestelde gaten in de bevoegdheid van de daadwerkelijk met de afhandeling belaste personen te dichten; maar voordat het zo ver komt behoort de vraag onder ogen te worden gezien of geen ander, efficiënter, systeem denkbaar is, dat voldoende ruimte laat voor automatisering zonder onbeheersbare risico’s op te roepen. Alleen als het niet anders kan moet worden geprobeerd om de feiten binnen de te nauwe kluisters van het bestaande wettelijke systeem te persen, dat dwingt tot een onoverzichtelijk woud van mandaten en submandaten; het is beter om dat systeem in overeenstemming te brengen met de realiteit, en helder aan te geven wie waarop toezicht houdt, op welke manier dit moet gebeuren en wat ieders verantwoordelijkheid is. Dit kan betekenen dat de vaststelling van schuld soms geheel bij de verbalisant komt te liggen (of, beter, de persoon die de apparatuur installeert waarmee de overtreding geregistreerd wordt), en dat dan de afdoening, bij voorkeur volautomatisch, geschiedt overeenkomstig de door het OM verschafte kaders, zonder verdere beleidsvrijheid. De
De vraag of geen ander, efficiënter, systeem denkbaar is, dat voldoende ruimte laat voor automatisering zonder onbeheersbare risico’s op te roepen behoort onder ogen te worden gezien verdachte zelf bedient het veiligheidsventiel, door waar nodig gebruik te maken van zijn recht op toegang tot de rechter, en verzet te doen. Dit betekent dat de door de onderzoekers gesignaleerde manco’s in de bevoegdheid aandacht verdienen, maar dat voor bezorgdheid geen reden bestaat – mits de noodzakelijke discussie gevoerd wordt. Erg is alleen dat de CJIB-zaken uit de statistiek van het OM zijn verdwenen, zodat die daardoor in niet geringe mate wordt vertekend. Maar dat is gemakkelijk te verhelpen.
Andere wettelijke voorschriften Strafbeschikkingen mogen alleen worden uitgevaardigd voor feiten waarop naar de wettelijke omschrijving geen hogere straf is gesteld dan gevangenisstraf van zes jaar (artikel 257a lid 1 Sv). Hieraan bleek goed de hand te worden gehouden. Uit het rapport wordt echter niet duidelijk wat als criterium is genomen: het door de politie vastgestelde feitencomplex, of het aan de beschikking ten grondslag gelegde feit. Hierdoor is onzichtbaar gebleven of het OM feiten binnen de door artikel 257a gestelde grens brengt door bijvoorbeeld strafverzwarende omstandigheden ‘weg te seponeren’. De vraag, of dit geoorloofd is, bleef daardoor eveneens onbeantwoord. Zelden was duidelijk wie de strafbeschikking had opgelegd, maar de onderzoekers kregen uit de door hen afgenomen interviews niet de indruk dat het door onbevoegden gebeurde. Toch ligt hier een probleem: wanneer niet vast ligt voor wiens rekening een beslissing komt, valt moeilijk na te gaan wie voor gemaakte fouten verantwoordelijk is – en waarschijnlijk ook niet hoe zij mogelijk waren. Dit tast niet alleen het zelfreinigend vermogen van de organisatie aan, maar de zo geschapen anonimiteit kan de betreffende functionarissen ook het gevoel ontnemen dat zij verantwoordelijk zijn voor hun eigen product. De onderzoekers suggereren zelfs dat het heeft bijgedragen aan, hieronder nader te bespreken, onzorgvuldigheden bij
5. Tot de wet van 19 april 1999, Stb 1999,
toezicht op gebreken stuit. Hoe het precies
194 in art. 52 Reglement I, sindsdien in art.
zit is uiteengezet in J.W. Fokkens & N.N.
121 RO.
Kirkels-Vrijman, ‘De procureur-generaal bij
6. En voor het eerste onderzoek ook midde-
de Hoge Raad en het openbaar ministerie’,
len ter beschikking stelde.
in Twee eeuwen Openbaar Ministerie, Den
7. Opvallenderwijs ziet hij dit niet als een
Haag: Sdu 2011, p. 191/212.
uitvloeisel van art. 121, maar van art 122
8. Het werd uitgevoerd door A-G Knigge en
RO – waar alleen te lezen valt wat hij kan
de gerechtsauditeur C.H. de Jonge van
doen indien hij bij het uitoefenen van zijn
Ellemeet. Het betreft het jaar 2013.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
431
Focus
het nemen van de beschikking. Wordt dit verholpen door de beschikking te laten ondertekenen? De P-G geeft in overweging om de verplichting hiertoe uitdrukkelijk in de wet op te nemen (rapport p. 62). Dat bemoeilijkt automatisering – en wie wordt er wijzer van? Bij het horen van verdachten doen zich ook problemen voor. Op zichzelf bleek aan de in de ernstiger zaken bestaande hoorplicht (artikel 257c lid 1 Sv) keurig te worden voldaan,9 maar de van het gehoor opgemaakt verslagen waren zo beknopt dat zij zelden zichtbaar maakten of op door de verdachte gevoerde verweren werd gereageerd, zoals de wet vergt.10 Nog minder goed blijkt het te gaan bij de aanduiding en de kwalificatie van de feiten waarvoor de beschikking wordt gegeven. Dat de tekst van strafbeschikkingen soms moeilijk te begrijpen valt, en zelfs misleidend kan zijn, bleek al in de rechtspraak.11 Ook de onderzoekers stelden vast dat de feitsopgave vaak louter kwalificatief is ‘en soms zelfs ronduit cryptisch’ (rapport p. 47); nu en dan blijkt te worden gekozen voor alternatieve omschrijvingen (rapport p. 48), en de kwalificatie is in maar liefst 80 % fout of ontbreekt. ‘Het betreft een structurele omissie, die onder meer de vraag doet rijzen hoe een OM-strafbeschikking in de daarvoor in aanmerking komende gevallen in de justitiële documentatie wordt verwerkt’ (rapport p. 48). Een goede vraag! Wanneer onvoldoende duidelijk is voor welk feit de beschikking is gegeven, valt naderhand bovendien moeilijk vast te stellen of, wanneer na verzet een nieuwe beschikking tot stand komt, nog wel sprake is van hetzelfde feit (zoals gevergd door artikel 257e lid 8), of na verzet de omschrijving van de gedraging in de, als tenlastelegging dienende, oproeping betrekking heeft op datzelfde feit (artikel 257f lid 3) en of, bij herhaalde vervolging, sprake is van bis in idem.12 Een juiste tekst is echter nog veel meer van belang om de verdachte duidelijk te maken waarvoor hij bestraft wordt. De vraag rijst of de afdoening van zaken niet is weggemandateerd naar functionarissen die tot goed kwalificeren gewoon niet in staat zijn. Opvallend is dat de P-G zich hier van iedere suggestie tot verbetering heeft onthouden.
De vraag rijst of de afdoening van zaken niet is weggemandateerd naar functionarissen die tot goed kwalificeren gewoon niet in staat zijn Tot slot: de wet13 vergt dat van de uitreiking of verzending van iedere strafbeschikking aantekening wordt gehouden in een landelijk register. Dit blijkt niet te gebeuren; men kan zich zelfs afvragen of het register bestaat. En is het wel nodig?
Het bewijs ‘De OM-strafbeschikking houdt een schuldoordeel in’, zo stelden de onderzoekers nadrukkelijk vast (rapport p. 30; zie ook p. 10); zij lijken te menen dat dit bij de transactie
432
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
anders was. In ieder geval hebben zij onderzocht of er telkens voldoende bewijs was, wat leidde tot de op het eerste gezicht onthutsende conclusie dat het hier nogal eens aan mankeerde. ‘De resultaten van het onderzoek kunnen (..) aangemerkt worden als een ernstig te nemen indicatie dat de grondigheid en de zorgvuldigheid waarmee de schuldvaststelling dient te geschieden, bij CVOM-zaken en ZSM-zaken (…) te wensen over laat’ (rapport p. 60). Dit was de bevinding die in de pers de meeste aandacht trok. NRCH kopte bijvoorbeeld: ‘OM straft zelf zonder het bewijs goed te controleren’.14 Wat is er precies aan de hand? Allereerst kan men zich afvragen of de suggestie, dat de strafbeschikking zich van de transactie hierin onderscheidt dat zij berust op een vaststelling van schuld, wel juist is. Ook van de transactie is altijd aangenomen dat zij alleen mocht worden aangeboden wanneer een veroordeling kon worden verwacht, dus wanneer de zaak ‘haalbaar’ was. Bij weigering van transactie was immers vervolging geboden, wilde de transactiepraktijk geloofwaardig blijven, en de officier van justitie mocht daarbij niet in zijn hemd komen te staan. Dit is bij de strafbeschikking niet anders! Alleen de wettelijke gevolgen zijn in die zin gewijzigd, dat wie niet tegen een strafbeschikking opkomt, nu ook formeel geacht wordt schuldig te zijn: de onherroepelijke strafbeschikking staat (behoudens uitzonderingen) gelijk aan een veroordeling (artikel 78b Sr). Het is eigenlijk raar dat dit ten aanzien van de transactie nooit werd vastgelegd; lag daarin, gezien de consensuele wijze van totstandkoming, niet ook nog een erkenning van schuld? Zowel voor de strafbeschikking als voor de transactie geldt dat zij berust op een inschatting van partijen omtrent de bewijsbaarheid van het verwijt. Dat is wezenlijk. De ene partij, de officier, zal vanuit zijn standpunt allicht sneller tot bewijsbaarheid besluiten dan de rechter – anders zouden vrijspraken niet voorkomen. Juist daarom is verzet mogelijk gemaakt. Maar wat moet hij doen wanneer hij twijfelt? De Aanwijzing OM-strafbeschikking15 bepaalt: ‘Indien er twijfel bestaat over de schuld, mag (…) geen strafbeschikking worden uitgevaardigd.’ De onderzoekers sluiten zich hierbij aan: ‘het devies (zou) moeten zijn dat een strafbeschikking achterwege blijft als betwijfeld kan worden of er voldoende bewijs is’ (rapport p. 60). Dit is de heel voorzichtige weg; als werkelijk iets te beslissen valt wordt de rechter ingeschakeld. Zeg dan niet dat het de officier is, die straf oplegt! Maar is deze benadering ook juist wanneer de verdachte zich wil aansluiten bij het oordeel van de officier, die er tenslotte voor heeft geleerd? Om er achter te komen of hier werkelijk iets aan de hand is, lijkt veel interessanter dan de inschatting van de onderzoekers (die tenslotte ook geen rechter zijn), hoe vaak strafbeschikkingen waartegen de verdachte in verzet komt alsnog worden ingetrokken (ik kom daar op terug), en in hoeverre zij, indien dit niet gebeurt, aanleiding geven tot een aanzienlijk lagere of helemaal geen sanctie dan de door het OM opgelegde. Die cijfers worden in het rapport niet verstrekt. Dan de andere partij, de burger; ook hij zal zijn kansen schatten, maar anders dan de officier is hij geen deskundige; hij weet echter wel ‘of hij het gedaan heeft’. Dit zal hem misschien wat eerder geneigd maken om maar geen verzet aan te tekenen. Is dit erg? Alleen wanneer hij zich door het justitiële overwicht zo laat imponeren dat
hij van verzet afziet om van de zaak af te zijn – zonder zich precies de gevolgen te realiseren (denk aan recidive en de verklaring omtrent het gedrag). Ook dit gebeurt! Hier ligt een reëel probleem – maar een dergelijke houding is niet gemakkelijk te voorkomen. Een weloverwogen beslissing en deugdelijke voorlichting zullen helpen – maar zijn zij afdoende? Het is in elk geval veel meer de haastige afdoening via ZSM, die risico’s oproept, dan het fenomeen van de strafbeschikking zelf. In het bijzonder ten aanzien van de onmondige verdachte rijst de vraag, of deze bij ZSM voldoende tot en aan zijn recht komt. Helaas biedt het rapport hierover geen informatie; die valt ook moeilijk te krijgen. Soms blijkt het lelijk fout te gaan. Het rapport beschrijft het geval van een mevrouw die bij een soort kringloopwinkel een goedkope fiets aanschaft, en vervolgens moet ervaren dat die als gestolen geregistreerd staat (p. 36, casus 2): schuldheling of niet? Op zichzelf is dit weer een geval waarin verschil van inzicht mogelijk is, al zou ook ik hier niet voor strafbaarheid kiezen, zoals het OM deed. Er wordt een strafbeschikking opgelegd, de verdachte komt daartegen in verzet, waarop de officier (die haar nu vermoedelijk voor het eerst onder ogen krijgt) de verstandigste weg kiest, haar intrekt en seponeert16 – maar niet wegens gebrek aan bewijs, maar wegens de geringheid van het feit. Gelukkig is de gemaakte fout op tijd hersteld, zal men zeggen. Vooral hier komt de rol van de officier zelf uit de verf; hij fungeert niet als beslisser, maar als de eerste controlerende instantie, en voorkomt zo nodeloze berechting. Hij behoort zijn bevindingen terug te koppelen naar de persoon, die de gewraakte beschikking nam (als die te traceren valt!), en zo wordt men al doende wijzer. Lelijk is echter dat het sepot werd gegrond op ‘gering feit’. Een officier die zo iets doet, zou krachtig op de vingers moeten worden getikt – maar dat gebeurt vast niet, al was het alleen omdat ook hij niet gemakkelijk kan worden geïdentificeerd. Laten we nog wat nauwkeuriger kijken naar de bevindingen van de onderzoekers. Zij vonden geen onwettige bewijsmiddelen (maar laat dat zich zo gemakkelijk vaststellen?), maar één geval waarin niet bleek of de voorgeschreven cautie was gegeven (p. 33; zonder dat dit invloed had op de bewijsbaarheid), en (mij viel dat mee) acht gevallen waarin niet bleek of de verdachte was gewezen op zijn recht om een raadsman te raadplegen, terwijl dit wel had moeten gebeuren (p. 34; in zeven gevallen had dit verder geen invloed). De onderzoekers maken er een probleem van dat in nogal wat gevallen de stukken niet compleet waren. Vooral in ZSM-zaken ontbraken vaak processen-verbaal (rapport p. 57). Juist bij die zaken is dit verwijt echter verrassend. Het doel van ZSM is ‘lik op stuk’; het OM kruipt dicht op de politie om meteen
Hier spreekt de studeerkamerjurist na opheldering van een strafbaar feit een passende sanctie te kunnen opleggen. Hierbij hoort dat dikwijls op grond van mondelinge relazen wordt geoordeeld. Daar willen de onderzoekers kennelijk niets van weten; zij citeren uit de Kamerstukken dat een strafbeschikking pas mag worden uitgevaardigd ‘nadat het vooronderzoek is afgerond’ en dat zij ‘gebaseerd moet zijn op de resultaten van dat onderzoek’.17 ‘Een praktijk waarin die resultaten niet worden afgewacht, verdraagt zich daarmee slecht’ (rapport p. 60). Hier spreekt de studeerkamerjurist. De onderzoekers geven een voorbeeld van een geval (één uit vijf) waarin bovendien het bewijsminimum niet zou zijn gehaald (rapport p. 35): iemand heeft bekend een paar XTC-tabletten op zak te hebben gehad. In het ‘dossier’ bevindt zich verder alleen een kennisgeving van inbeslagneming. In de ZSM-context lijkt dit alleszins voldoende; wanneer verzet wordt aangetekend kunnen het proces-verbaal van bevindingen en een verslag van laboratoriumonderzoek alsnog worden bijgevoegd. Wie hier bezwaar tegen maakt blokkeert een vlotte afdoening. Maar het gaat niet alleen daarom; ook bij de loopzaken van het parket bleken de dossiers nogal eens onvolledig. Is dat een vorm van besmetting? Ik denk het niet; ook vroeger, bij transactie, werden dikwijls pas bij niet-betaling de stukken gecompleteerd. Dat is gewoon praktisch: het voorkomt nodeloos werk. De onderzoekers bekeken 375 dossiers.18 Naast de vijf gevallen waarin naar hun mening het bewijsminimum niet werd gehaald (zie boven) zou in nog twaalf andere het bewijs beslist onvoldoende zijn geweest, er werden 18 grensgevallen gevonden en in twee zaken bestond volgens hen ernstige twijfel aan de betrouwbaarheid van het bewijs. Van het laatste gaven zij een voorbeeld: er is een hekje omver gereden, volgens een getuige door een Mercedes. Hij noteert het kenteken, de auto wordt achterhaald, maar blijkt onbeschadigd. De bezitter ontkent; toch wordt een boete opgelegd.19 Er is voldoende wettig bewijs; maar mag de getuige worden geloofd? Eigenlijk gaat het er om of een Mercedes zonder krassen en deuken hekjes om kan rijden. Ik rijd zelf een Mercedes en denk dat dit, als het hekje niet te stevig is, best lukt20 – maar de onderzoekers, die misschien wel een Franse auto gewend zijn, zien het onmiskenbaar anders. Is hier dan sprake van een misslag van het OM, waar we ons zorgen over behoren te maken? Onder de zaken waarin het bewijs ontoereikend werd geacht bevonden zich – vermoedelijk niet toevallig, zo menen ook de onderzoekers – nogal wat gevallen van al dan niet vermeende verstoring van de openbare orde. Pro-
9. En horen helpt de verdachte: in 15 zaken
zou gaan; die hoop is nu ijdel gebleken.
2013, 33003. Deze formule kwam ook al
werd ontdekt.
werd na horen een sanctie opgelegd die
12. Zie HR 1 februari 2011, NJ 2011/394
voor in de eerdere aanwijzingen
19. Rapport p. 40 (casus 5).
niet tot horen zou hebben verplicht.
m.nt. Buruma en HR 10 december 2013, NJ
16. Van der Kruijs (o.c. p. 305) beklaagt
20. Mijn echtgenote slaagde er in om, ach-
10. De vraag rijst echter of die verplichting
2014, 526 m.nt. Reijntjes.
zich hierover, maar ten onrechte.
teruit rijdend, een geparkeerde auto flink te
zinvol is.
13. Art. 257d lid 4 Sv jo. art. 2.2 lid 1
17. Is dat overigens pas voltooid wanneer
beschadigen zonder zelf een krasje op te
11. HR 10 december 2013, NJ 2014/526.
Besluit OM-afdoening.
de resultaten schriftelijk zijn vastgelegd?
lopen.
In mijn noot onder dit arrest sprak ik nog de
14. NRC Handelsblad 14 januari 2015, p. 4.
18. Daaronder waren er geen uit het
hoop uit dat het niet om structurele fouten
15. Aanwijzing OM-strafbeschikking, Stcrt.
‘geheime’ traject, omdat dit pas later
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
433
Focus
In feite is het OM opgezadeld met vragen die eerder hadden moeten worden beantwoord, en met een probleem dat elders diende te worden opgelost blematisch blijkt dan bijvoorbeeld, of (al) een vordering ex artikel 184 Sr had mogen worden gedaan. Hier lijkt te gelden dat als het OM dicht op de politie kruipt, dit snel (en misschien wat te snel) geneigd zal zijn om het standpunt van de ordehandhavers te volgen. Het gevonden resultaat is dan weer een gevolg van ZSM. Maar juist bij verstoring van de openbare orde is de roep om ZSM zo sterk! De rechter breit de oneffenheden wel weer recht; maar het is inderdaad beter die te voorkomen. Zorgelijker vind ik dat de politie (zoals de onderzoekers bijna terloops vermelden) niet altijd even zorgvuldig blijkt met het vaststellen van de identiteit van de verdachte, en dat het OM daar – en weer is dit vooral zo bij ZSM − onvoldoende toezicht op houdt.
Conclusies De afdoening per strafbeschikking betreft grote aantallen zaken. Zij maakt echter bepaald geen belangrijk deel uit van het werk van de officier van justitie; integendeel, deze komt er nauwelijks aan te pas, daarvoor is hij, kort gezegd, te duur. De strafbeschikking is ingevoerd ter wille van een efficiënte afdoening, om tijd, maar vooral geld te besparen. Men ging er stilzwijgend van uit dat wie zich onschuldig of de sanctie niet juist acht, verzet zal aantekenen. Vanuit dit gezichtspunt is het niet verontrustend dat het OM wel eens wat sneller een beschikking oplegt dan een rechter zou hebben gedaan; tenslotte is de officier ook geen rechter. Daarmee wordt een stevige wissel getrokken op de zelfredzaamheid van de burger; maar de politiek lijkt dit tegenwoordig zo te willen – wat niet wegneemt dat het OM alle zeilen bij moet zetten om tot een juist oordeel te komen. Zonder overtuiging mag de officier geen beschikking opleggen, maar moet hij seponeren. Bij ‘dun’ bewijs heb ik met een strafbeschikking minder moeite, en helemaal niet wanneer het bewijs nog niet helemaal ‘rond’ is, zoals in het geval van de man met de XTC-tabletten. Dan wordt de rechter door dagvaarding nodeloos belast. Men kan zich afvragen of de problemen aan de beleidszijde, waar het niet gaat om het bewijs, maar om de vraag of, alle omstandigheden van het geval tezamen genomen, wel een beschikking behoort te worden gegeven, niet veel groter zijn; maar daar heeft de P-G niet naar gekeken. Veel zwaarder dan aan de bewijskwestie moet worden getild aan de bedroevende kwaliteit van de beschikkingen zelf. Te vrezen valt dat dit niet valt op te lossen met een beetje meer scholing. Het lijkt in elk geval van belang om de eigen verantwoordelijkheid van de betrokken functionarissen aan te scherpen. Wanneer zij niet hoeven in te staan voor wat zij verrichten kunnen zij nooit komen tot de noodzakelijke reflectie op eigen gedrag. Van kinderziektes kan bij dit alles moeilijk worden gesproken. De kwestie van het bewijs is een storm in een glas water, maar een aantal andere van de gesignaleerde gebreken dwingt er toe om nog eens ernstig te overwegen hoeveel offers we bereid zijn te brengen ter wille van een
434
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
snelle en efficiënte afwikkeling van zaken. Hoe ver laten we de automatisering voortschrijden? Wie kan tot wat worden gemandateerd? Kunnen we werkelijk rustig gaan slapen, zo lang aan het eind van de lijn maar een magistraat zit die de burger zijn recht geeft? In feite is het OM opgezadeld met vragen die eerder hadden moeten worden beantwoord, en met een probleem dat elders diende te worden opgelost. Gelukkig werkt er een type mensen dat niet blijft afwachten, maar zelf naar uitwegen zoekt – met het risico dat voor de muziek uit wordt gelopen, zoals destijds bij de bijzondere opsporingsmethoden, en nu bij het CJIB. Het College van procureurs-generaal heeft inmiddels besloten dat niemand nog aan een strafbeschikking mag voldoen, zo lang hij niet in de gelegenheid is geweest om zich door een advocaat te laten adviseren. Contant afrekenen is er dus niet meer bij. Geprobeerd zal worden om de dossiervorming te verbeteren en ook aan de manco’s in de bevoegdheden zal iets worden gedaan.21 Dat is allemaal heel mooi, maar aan de kern van het probleem wordt zo toch wel voorbijgegaan.
Tot slot Het rapport heeft zichtbaar gemaakt hoe nuttig het is dat de P-G dit soort rechtmatigheidsonderzoek doet; ondanks alle bedenkingen smaakt het naar meer. De afhandeling van internationale en interregionale verzoeken om rechtshulp zou een volgend onderwerp kunnen zijn. Dit soort onderzoek kan ook zicht bieden op de gevallen waarin vormverzuimen ‘naar uit objectieve gegevens blijkt zozeer bij herhaling (voorkomen) dat (hun) structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich (…) onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen.’ Zij leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM, mits de verdediging het verzuim ‘aan de hand van buiten de voorliggende zaak reeds bekende gegevens’ aannemelijk maakt.22 Die hoort hiermee echter niet te worden opgezadeld; bovendien is het beter dit soort situaties te signaleren voordat het echt fout gaat. Maar wie financiert dat? Tegelijkertijd rijst de vraag of de beleidsaspecten niet te veel onderbelicht zijn gebleven. Zeker, de P-G heeft in de eerste plaats met de rechtmatigheid te maken; maar valt de rechtmatigheid wel van het beleid te scheiden? Is ondoelmatige dwang niet per definitie disproportioneel en dus onrechtmatig? Een benadering, waarin het beleid iets meer aandacht kreeg, had waarschijnlijk kunnen voorkomen dat de onderzoekers zich zo sterk fixeerden op het bewijs, en de kernvraag misten: welke offers we ter wille van de efficiëntie bereid zijn te brengen. Die kernvraag, daarover moet de verdere discussie gaan.
21. Zie de reactie op het onderzoeksrapport, die is geplaatst op de website van het OM. 22. HR 19 februari 2013, NJ 2013/308 m.nt. Keulen.
Focus
351
Voorzorg in het bestuursrecht Over zeehonden, zoönosen en wat als Groningen op Antarctica zou liggen Robert van der Velde1 Het lijkt er op dat Antarctica, zeehonden en hoogveengebieden voorzorgsrechtelijk beter beschermd zijn dan omwonenden van intensieve veehouderijen en bewoners van het aardbevingsgebied. Met de ontwikkeling van het voorzorgsbeginsel buiten het natuurbeschermingsrecht wil het in Nederland nog niet erg lukken. Om die ontwikkeling een impuls te geven verdient het aanbeveling om het voorzorgsbeginsel, althans tenminste de voorzichtige variant daarvan (bij twijfel niet niets doen) als leidraad voor het bestuur op te nemen in de Algemene wet bestuursrecht. Dat verplicht overheden om het beginsel bij hun besluitvorming te betrekken, onderzoek te doen naar risico’s en onzekerheden, transparant te formuleren welke risico’s nog wel en welke niet meer zullen worden geaccepteerd en daarop zo nodig beleid te ontwikkelen.
Inleiding Voorzorg in Groningen De gaswinning in Groningen is met veel onzekerheden omgeven. Deskundigen hebben sterk uiteenlopende opvattingen over het aardbevingsrisico en de gevolgen van aardbevingen. Voor de periode 2014-2016 wordt rekening gehouden met een aardbeving van 4,1 op de schaal van Richter (met een kans van 10% dat deze sterker wordt). Wat daarvan de gevolgen zullen zijn is onduidelijk. Voor de jaren daarna kan geen redelijke risicoschatting worden gemaakt.2 Wel voorspelt het winningsplan van de NAM dat op basis van de huidige modellen en zonder versterkende maatregelen bij bevingen met een magnitude van 4,5 of hoger een aantal gebouwen zwaar beschadigd wordt of instort, waarbij de kans op slachtoffers niet volledig uitgesloten kan worden. De onzekerheden zijn zodanig dat de toezichthouder, het Staatstoezicht op de mijnen, heeft laten weten de veiligheid van de bewoners niet te kunnen garanderen. In reactie op alle onzekerheden zegt Minister Kamp het voorzorgsbeginsel te hanteren.3 In het Dagblad van het Noorden van 8 januari 2014 schrijft oud-staatssecretaris Henk Bleker dat het er desondanks op lijkt dat zeehonden in de Waddenzee qua voorzorg beter beschermd zijn dan Groningers. Hij doelt op de toepassing van het voorzorgsbeginsel bij besluitvorming over enerzijds de natuurbeschermingswetvergunning voor de RWE centrale in de Eemshaven en anderzijds de besluitvorming over gaswinning in Groningen. Voor zeehonden – althans voor het Natura 2000-gebied Wadden-
zee – geldt de geschreven voorzorgregel van artikel 19g Nbw 1998. Kort gezegd: bij twijfel niet doen. Mede vanwege die voorzorgregel strandde de eerste natuurbeschermingswetvergunning voor de RWE-centrale.4 Volgens de Raad van State was onvoldoende verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van – onder meer − de Waddenzee en de instandhoudingsdoelstelling voor zeehonden niet zouden worden aangetast. De besluitvorming rond dat andere mega energieproject in Groningen – gaswinning uit het Groningenveld – is met tenminste zoveel onzekerheden omgeven als de besluitvorming over de RWE-centrale. Echter, waar de Waddenzee en zeehonden worden beschermd door de geschreven voorzorgregel van artikel 19g Nbw 1998, geldt die geschreven voorzorgregel niet voor lijf, have en goed van de bewoners van het aardbevingsgebied. Groningen is geen Natura 2000-gebied en zijn inwoners geen beschermde diersoort.
Auteur
Noten
1. Mr. W.R. van der Velde is als advocaat
2. Kamerstukken 2013/14, 33529, 28, p. 3.
verbonden aan PlasBossinade Advocaten,
3. Kamerstukken 2013/14, 33529, 30, p. 28.
Groningen. De auteur dankt prof. mr. dr.
4. ABRvS 24 augustus 2011, TBR
H.E. Bröring voor zijn reactie op en het spar-
2011/169. De nieuwe natuurbeschermings-
ren over een eerdere versie van dit artikel.
wetvergunning voor de RWE centrale lijkt na een tussenuitspraak van 16 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1312, BR 2014/92) in stand te kunnen blijven.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
435
Focus
© Illustration Works/Alamy
Voorzorg in Nederland? Geïnspireerd door de vergelijking tussen zeehonden en Groningers ga ik in dit artikel na wat – buiten het natuurbeschermingsrecht – in Nederland de betekenis en inhoud zijn van het voorzorgsbeginsel. Opvallend vind ik namelijk het contrast tussen enerzijds de bijna verlammende werking van het voorzorgsbeginsel in het natuurbeschermingsrecht en anderzijds de tandeloosheid van dat beginsel buiten het natuurbeschermingsrecht. Van het voorzorgsbeginsel zijn veel verschillende definities en omschrijvingen in omloop. Drie elementen (de gevarendriehoek) komen in vrijwel alle beschrijvingen terug: dreigende (milieu)schade, wetenschappelijke onzekerheid en actie. Vertrekpunt voor deze bijdrage is de omschrijving van Trouwborst:5 ‘wanneer er, op basis van de best beschikbare informatie, redelijke gronden zijn om te vrezen voor ernstige en/of onomkeerbare milieuschade, moet effectieve en proportionele actie ondernomen worden om die schade te voorkomen en/of tegen te gaan, mede in situaties van wetenschappelijke onzekerheid aangaande de oorzaak, omvang en/of waarschijnlijkheid van de mogelijke schade’. De betekenis van het voorzorgsbeginsel is uiteraard niet beperkt tot gaswinning. Ook op andere terreinen wordt steeds vaker een beroep op het voorzorgsbeginsel gedaan. De laatste tijd speelt het voorzorgsbeginsel bijvoorbeeld een prominente rol in discussies over de volksgezondheidsrisico’s van intensieve veehouderijen (gevaar van zoönosen, dat wil zeggen van dier op mens overdraagbare ziekten zoals Q-koorts en vogelgriep).6 Ook buiten
436
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
het bestuursrecht is het voorzorgsbeginsel niet onbekend, maar in deze bijdrage beperk ik mij tot het voorzorgsbeginsel als normering van bestuurshandelen.7
Waar vinden we het voorzorgsbeginsel? Internationaal De bron van het voorzorgsbeginsel ligt in het internationale milieurecht.8 Het voorzorgsbeginsel is opgenomen in tientallen multilaterale milieuverdragen en talrijke andere verklaringen en heeft de status verworven van
De bron van het voorzorgsbeginsel ligt in het internationale milieurecht universeel internationaal gewoonterecht. Een van de bekendste geschreven internationale verschijningsvormen van het voorzorgsbeginsel is beginsel 15 van de Verklaring van Rio (1992): ‘Ter bescherming van het milieu moet het voorzorgsbeginsel door de landen afhankelijk van de mogelijkheden op zoveel mogelijk gebieden worden toegepast. Als er gevaar bestaat voor ernstige of irreversibele schade mag wetenschappelijke onzekerheid niet als reden worden aangevoerd om kosteneffectieve maatregelen ter voorkoming van achteruitgang van het milieu uit te stellen.’
Het internationale voorzorgsbeginsel strekt ter bescherming van het milieu als zodanig. Niet de bescherming van personen of goederen staat centraal, maar de bescherming van ‘het milieu’ (kwetsbare soorten, natuurlijke systemen, habitats, natuurlijke kenmerken enz.).9 Indirect worden daardoor ook personen beschermd, maar dat is niet het primaire oogmerk van het internationale voorzorgsbeginsel. Het internationale voorzorgsbeginsel beschermt personen enkel tegen de gevolgen van milieuschade, niet tegen de onveiligheid van producten, voedsel of geneesmiddelen. Met name Trouwborst10 benadrukt dat de reikwijdte van het voorzorgsbeginsel zowel van oorsprong als in het huidige internationale recht beperkt is tot het milieurecht. Daarvoor is volgens Trouwborst een goede reden. Het beschermingsniveau van de volksgezondheid zou altijd hoger hebben gelegen dan het beschermingsniveau voor het milieu. Voorzorg zit in het gezondheidsbeleid ‘ingebakken’. Een afzonderlijk voorzorgsbeginsel zou daarvoor niet nodig zijn. Europees recht De milieurechtelijke oorsprong van het voorzorgsbeginsel heeft er toe geleid dat het voorzorgbeginsel in 1992 – via het Verdrag van Maastricht in de milieutitel van het EGverdrag11 is terecht gekomen. Met zoveel woorden bepaalt (thans) artikel 191 lid 2 VWEU dat het beleid van de Unie berust op het voorzorgsbeginsel. De niets vermoedende lezer zou denken dat dat alleen geldt voor het milieubeleid van de Unie, maar niets is minder waar. Na opneming in het EG-verdrag deed het voorzorgbeginsel van zich spreken in zaken die met milieubeleid en milieuschade helemaal niets te maken hadden, maar wel alles met volksgezondheid; de BSE-crisis, de dioxine-crisis en een internationaal handelsconflict over het gebruik van hormonen in rundvlees.12 Om ieder misverstand over de reikwijdte van het Europese voorzorgsbeginsel te voorkomen, maakte de Commissie in 2000 in zijn ‘Mededeling van de Commissie over het Voorzorgsbeginsel’13 volstrekt helder dat plaatsing van het voorzorgsbeginsel in de milieutitel van het Verdrag niet betekent dat dit beginsel alleen van toepassing is op milieugebied. De Commissie beschouwt het voorzorgsbeginsel als een algemeen beginsel waarmee vooral bij de bescherming van het milieu en de gezondheid van mensen, dieren en planten rekening moet worden gehouden.
EVRM; recht op family life impliceert toepassing voorzorgsbeginsel Naast het unierecht verlangt ook het EVRM – althans artikel 8, het recht op family life – toepassing van het voorzorgsbeginsel, zo oordeelde het EHRM in de zaak Tatar vs. Roemenië.14 De afwezigheid van zekerheid over het intreden van milieuschade kan niet rechtvaardigen dat een staat effectieve en personele maatregelen nalaat die zijn gericht op het voorkomen van ernstige en onomkeerbare gevolgen. Dit mensenrechtelijke voorzorgsbeginsel heeft in principe niets te maken met milieubescherming. Artikel 8 EVRM beschermt immers niet het milieu als zodanig. In het EVRM en daarbij behorende protocollen is geen recht op behoud van natuur of een schoon milieu opgenomen. Artikel 8 EVRM is eerst van toepassing als – bijvoorbeeld door een verslechtering van het milieu, maar dat kan ook om redenen zijn die met het milieu niets te maken hebben – de woning dan wel het privé- of familieleven van personen ernstig in het geding is.15 Het EHRM heeft het voorzorgsbeginsel (nog) niet in verband gebracht met het recht op leven uit artikel 2 EVRM. Nu dit recht een ‘sterker’ recht is – want een van de meest fundamentele mensenrechten dan het recht op family life (artikel 8 EVRM) is het niet gewaagd om te veronderstellen dat het EHRM zal oordelen dat het voorzorgsbeginsel óók – misschien wel juist – geldt als het recht op leven in het geding is. Nationaal recht Vergeleken met het internationaal- en Europees recht staat het voorzorgsbeginsel in het Nederlands recht nog in de kinderschoenen. Gecodificeerde voorbeelden zijn er nauwelijks. De bekendste geschreven voorzorgregel is arti-
Vergeleken met het internationaalen Europees recht staat het voorzorgsbeginsel in het Nederlands recht nog in de kinderschoenen
5. A. Trouwborst, ‘De harde kern van het
7. Zie over voorzorg in het privaatrecht: E. de
8. Trouwborst, ‘De harde kern van het
COM/2000/0001 def; EUR-Lex-52000 DC
voorzorgsbeginsel’, MenR 2007, nr. 4,
Jong, ‘Onzekerheid troef? Zorgplichten bij
voorzorgsbeginsel’, MenR 2007, p. 198
0001.
p. 198 t/m 205, met daarbij de kantteke-
wetenschappelijke onzekerheid, het voor-
(verder: Trouwborst 2007).
14. EHRM 27 januari 2009, zaaknummer
ning dat volgens Trouwborst het voorzorgs-
zorgsbeginsel en een typologie van weten-
9. Naar aansprakelijkheid voor (de gevolgen
67021/01, AB 2009, 285 m.nt. T. Barkhuy-
beginsel beperkt is tot het milieu.
schappelijke onzekerheid’, NJB 2014/305,
van) klimaatverandering, VMR, Den Haag:
sen en Van Emmerik. Zie voor een iets meer
6. Zie daarover bijvoorbeeld T. Barkhuysen,
afl. 6, p. 382-389. Zie voor een vergelijking
Boom Juridische uitgevers 2012, p. 26.
impliciete toepassing van het voorzorgsbe-
‘Gezondheidsrisico’s door dieren en omge-
tussen het bestuursrechtelijk voorzorgsbegin-
10. Trouwborst, 2007, p. 204.
ginsel ook Europees Hof voor de Rechten
vingsrecht’, NJB 2013/1203, afl. 19,
sel en het voorzorgsbeginsel in het aansprake-
11. Art. 174 VEG, thans art. 191 WVEU.
van de Mens 5 december 2013, appl. nrs.
p. 1253; J.K. van de Poel & M. van Harten,
lijkheidsrecht: L.J. Smale & J.P van der Sluijs,
12. Zie daarover uitgebreide Heyvaert,
52806/09 en 22703/10, AB 2014/105,
‘De bescherming van de volksgezondheid in
‘Magnetische velden van hoogspanningslijnen
‘Overleven in het Europees Gemeenschaps-
NJB 2014/418 (Vilnes e.a. vs. Noorwegen).
het omgevingsrecht’, StAB 3/2014 en
en kinderleukemie: het voorzorgsbeginsel in
recht: Het voorzorgsbeginsel tussen integra-
15. Aldus bijvoorbeeld EHRM 2 december
P. Bokelaar, ‘Volksgezondheid in de ruimte-
het Nederlands omgevingsrecht en in het
tie en identiteitsverlies’, SEW 2006/78.
2010, EHRC 2011/34, appl. nr. 12853/03;
lijke ordening’, JM 2014/910.
aansprakelijkheidsrecht’, TMA 2010/143.
13. Gepubliceerd in februari 2000,
(Atanasov vs. Bulgarije).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
437
Focus
kel 19g Nbw-98, zijnde de implementatie van artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn. Een ander voorbeeld uit de gebiedsbescherming is artikel 13 lid 3 sub b Wet bescherming Antarctica: een vergunning wordt in ieder geval geweigerd indien onvoldoende zekerheid bestaat dat ernstige nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu kunnen worden voorkomen.16 In de memorie van toelichting bij de Omgevingswet worden maar weinig woorden gewijd aan het voorzorgsbeginsel.17 Het beginsel wordt genoemd als beleidsbeginsel van de EU,18 waarna wordt opgemerkt dat de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving dus uitdrukking zullen geven aan (onder meer) dit beginsel, echter zonder dat dit beginsel zelf deel uitmaakt van de regels. Blijkens het Verslag19 nemen veel fracties daarmee geen genoegen. Zij willen weten waarom het voorzorgsbeginsel niet in de Omgevingswet wordt opgenomen of pleiten er voor dat alsnog te doen. De leden van de PvdA fractie menen zelfs dat met de Omgevingswet het voorzorgsprincipe wordt verlaten en roepen de regering op het voorzorgsbeginsel expliciet op te nemen in de Omgevingswet. Met een codificatie van het voorzorgsbeginsel wil het dus nog niet helemaal lukken, zulks ondanks het advies in 2008 van Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid om een vorm van het voorzorgsbeginsel op te nemen in de Grondwet, de Awb en het BW.20 Een afzonderlijke codificatie van het voorzorgsbeginsel vond de regering echter niet nodig21 omdat bestaande wetgeving al voldoende handvatten zou bevatten voor inlezing en toepassing van het voorzorgsbeginsel. Zo moest volgens de (toenmalige) Minister van VROM22 het voorzorgsbeginsel worden ingelezen in bijvoorbeeld de artikelen 21 en 22 Grondwet, houdende de opdracht aan de overheid om zorg te dragen voor de fysieke veiligheid, in de artikelen 3:2 Awb (zorgvuldige voorbereiding van besluiten) en 3:46 Awb (dragende motivering van besluiten) en in algemene zorgplichtbepalingen. Dat Nederland geen algemeen geschreven voorzorgsregel kent, betekent niet dat het voorzorgsbeginsel in Nederland niet leeft. Het voorzorgsbeginsel mag zich juist in een toenemende populariteit verheugen.23 Zo wordt het voorzorgsbeginsel in stelling gebracht in zaken over gezondheidsrisico’s door intensieve veehouderijen,24 van magnetische velden rond hoogspanningsverbindingen,25 door de effecten van straling van UMTS masten26 van verslechterende luchtkwaliteit27 en van bodembeweging.28 Op het gebied van voedsel en productveiligheid speelt het voorzorgsbeginsel al veel langer een belangrijke en tamelijk onomstreden rol.29 De opmerking van de regering dat het voorzorgsbeginsel moet worden ingelezen in reeds bestaande wettelijke verplichtingen klinkt mooi, maar in de praktijk komt daar weinig van terecht. Mij zijn buiten het natuurbeschermingsrecht – met zijn geschreven voorzorgsregel – geen uitspraken bekend waarin de bestuursrechter naar aanleiding van een beroep op het ongeschreven voorzorgsbeginsel dat beginsel formuleert in toetsbare criteria, en daaraan ook daadwerkelijk toetst. In de hiervoor genoemde gevallen waarin het voorzorgsbeginsel in stelling wordt gebracht, oordeelde de bestuursrechter over het algemeen dat het beginsel niet was geschonden omdat geen sprake zou zijn van (wetenschappelijke) onze-
438
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
kerheid, zonder ook maar een poging te doen om dat voorzorgsbeginsel in de voorliggende casus te concretiseren. Dicht in de buurt komt een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 12 juli 2013.30 Naar aanleiding van een expliciet beroep op het voorzorgsbeginsel oordeelde de rechtbank dat er indicaties zijn dat intensieve veehouderijen negatieve gevolgen kunnen hebben op de volksgezondheid van omwonenden. Dat leidde tot vernietiging wegens strijd met artikel 3:2 Awb en de opdracht om nader onderzoek te verrichten. Naar mijn gevoel heeft de door de rechtbank geformuleerde onderzoeksplicht niet zozeer te maken met het voorzorgsbeginsel, maar met de normale bestuursrechtelijke onderzoeksplicht van artikel 3:2 Awb. Voorzorgsrechtelijk echt interessant wordt het pas wanneer ook dat nader onderzoek geen uitsluitsel over de risico’s geeft. Pas dan staat het voorzorgsbeginsel echt op scherp.
De inhoud van het voorzorgsbeginsel in het Nederlands recht Voorzorgsbeginsel niet beperkt tot milieurecht of natuurbescherming Dat het voorzorgbeginsel in Nederland niet is beperkt tot alleen de bescherming van natuur en milieu, mag inmiddels wel duidelijk zijn. Uit het Europese recht en het EVRM blijkt duidelijk dat het voorzorgsbeginsel ook geldt wanneer wél de veiligheid van personen in het geding is, zonder dat sprake is van blijvende milieuschade. Ook ter bescherming van materiële belangen? Het lijkt er op dat de werking van het voorzorgsbeginsel beperkt is tot de bescherming van immateriële belangen (veiligheid, gezondheid, milieu, natuur). Het voorzorgsbeginsel wordt niet in verband gebracht met het voorkomen van materiële schade. Ook de Mededeling van de Europese Commissie spreekt steeds over de gevolgen van activiteiten voor het milieu of de gezondheid van mensen, dieren en planten. Toch lijkt de Commissie in nr. 3 van de Mededeling een opening te bieden om het voorzorgsbeginsel ook te hanteren bij andersoortige belangen: ‘De Commissie beschouwt het voorzorgsbeginsel dus als een algemeen beginsel waarmee vooral bij de bescherming van het milieu en de gezondheid van mensen, dieren en planten rekening moet worden gehouden.’ (cursivering auteur). Ik zie geen reden om de bescherming van materiële belangen31 categorisch van het voorzorgsbeginsel uit te sluiten. Ook als het gaat om dreigende zaakschade (bijvoorbeeld door overstromingen of aardbevingen) ligt toepassing van het voorzorgsbeginsel voor de hand. Wel zal de toepassing van het voorzorgsbeginsel bij zaakschade uiteraard tot andere uitkomsten kunnen leiden, dan wanneer levens op het spel staan. Het voorzorgsbeginsel op twee niveaus Het voorzorgsbeginsel speelt een rol op twee niveaus: 1. bij de beslissing om al dan niet te handelen; 2. als wordt besloten tot actie, welke maatregelen zijn dan aangewezen? Die eerste trede van het voorzorgsbeginsel is niet erg ingewikkeld of omstreden. Het komt er in feite op neer dat, zodra de overheid onraad ruikt, de overheid niet mag
blijven stil zitten, maar in actie moet komen, óók als dat onraad wetenschappelijk (nog) niet is aangetoond of omstreden is. Dat is het voorzorgsbeginsel zoals wij dat kennen uit het internationaal milieurecht en het EVRM: bij twijfel niet niets doen. Die actie kan bijvoorbeeld bestaan uit het doen van onderzoek (zoals in Nederland ten aanzien van zoönosen en gaswinning in Groningen) en publieksvoorlichting.32 Zo beschouwd is het voor de overheid makkelijk om te ‘roepen’ dat men aan het voorzorgsbeginsel voldoet. Het doen van nader onderzoek is daarvoor al voldoende. Bij de volgende trede van het voorzorgsbeginsel wordt het lastiger. Het gaat dan om de vraag welke actie het voorzorgsbeginsel exact verlangt. Dat valt in zijn algemeenheid niet te zeggen, maar zal in ieder afzonderlijk geval steeds afhangen van de waardering van de ernst van de dreigende schade en de waarschijnlijkheid daarvan. De waardering van de ernst van de dreigende schade staat niet op zichzelf, maar is afhankelijk van het door de overheid gewenste beschermingsniveau. Welk beschermingsniveau? Een juiste en eerlijke toepassing van het voorzorgsbeginsel in een concrete situatie veronderstelt dat het bevoegd gezag helderheid geeft over het voorgestane beschermingsniveau. Welke gevolgen zijn nog wel en welke gevolgen zijn niet meer aanvaardbaar? In de Mededeling van de Europese Commissie komt dit aspect regelmatig terug. Pas als het ‘gewenste beschermingsniveau’ of ‘aanvaardbaar geachte risiconiveau’ in gevaar komt, kunnen uitspraken worden gedaan over de vraag welke wetenschappelijke onzekerheid men accepteert en welke maatregelen nodig zijn. Het gaat er niet zozeer om dát (milieu)schade ontstaat, maar hoe die schade zich verhoudt tot het maatschappelijk aanvaardbaar geachte risico. In de woorden van de Mededeling van de Europese Commissie: het juiste antwoord op de vraag – welke maatregelen nodig zijn – is dus het uitvloeisel van een bij uitstek politiek
besluit en hangt af van het door de maatschappij aanvaardbaar geachte risiconiveau, want de maatschappij moet het risico dragen. Het RIVM33 spreekt in dit verband over morele dimensies die van invloed zijn op afwegingen over onzekere, complexe of omstreden risicoproblemen. Het is daarbij de vraag of de autoriteiten in alle gevallen een discretionaire bevoegdheid hebben. Die discretionaire bevoegdheid wordt namelijk beperkt door internationale mensenrechtenverdragen, zoals artikel 2 EVRM (het recht op leven) en artikel 8 EVRM (het recht op family life). Voorbeelden: natuurbescherming en zoönosen In het natuurbeschermingsrecht heeft Europa gekozen voor een zeer hoog beschermingsniveau. Pas als de zekerheid is verkregen dat een activiteit de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000 gebied niet aantast, kan in beginsel vergunning worden verleend voor zo’n activiteit (artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn). Een mogelijke achteruitgang van zo’n natuurgebied wordt niet getolereerd en het is aan het bevoegd gezag om te bewijzen dat zo’n achteruitgang zich niet zal voordoen. In de RWE-uitspraak34 hanteert de Afdeling bestuursrechtspraak een stringent voorzorgscriterum: ‘Uit artikel 19 g zoals hierboven weergegeven, de aangehaalde rechtspraak van het Hof van Justitie en jurisprudentie van de Afdeling (zoals de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007, in zaak nr. 200606028/1) volgt dat ten tijde van het nemen van een besluit tot het verlenen van een vergunning de beoordeling van de gevolgen van het project moet hebben plaatsgevonden en de zekerheid over het uitblijven van aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied ten gevolge van dit project zijn verkregen. Dit laat onverlet dat er enige marge kan zijn in de te verwachten gevolgen van het project, waarin verweerders aanleiding kunnen zien een zogenoemd monitoringssysteem voor te schrijven. Een dergelijk systeem kan, gelet op voormelde recht-
Een juiste en eerlijke toepassing van het voorzorgsbeginsel in een concrete situatie veronderstelt dat het bevoegd gezag helderheid geeft over het voorgestane beschermingsniveau 16. Als Groningen in Antarctica lag, zou
p. 10.
p. 143.
ECLI:NL:RBOBR:2014:3163.
het gezien dit beschermingsniveau nog niet
23. Aldus ook Timmer, ‘Het voorzorgsbe-
26. ABRvS 14 januari 2009, BR 2009/584.
31. Denk bijvoorbeeld aan cultuurhistorisch
zo eenvoudig zijn om winningsplannen
ginsel als algemeen beginsel van behoorlijk
27. Rb. Rotterdam 21 november 2013,
erfgoed.
goed te keuren.
bestuur’, AA 2014/0601.
ECLI:NL:RBROT:2013:9074.
32. Of meer in het bijzonder de personen
17. Kamerstukken II, 33962, 3.
24. Zie noot 6 en bijv. Rb. Oost-Brabant 12
28. ABRvS 29 augustus 2007,
die gevaar lopen, zoals de duikers uit het
18. Kamerstukken II, 33962, 3, p. 37.
juli 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:2855.
JM 2007/162 en ABRvS 30 oktober 2013,
arrest Vilnes e.a. vs. Noorwegen (EHRM 5
19. Kamerstukken II, 33962, 6.
25. ABRvS 9 oktober 2013,
AB 2014/74.
december 2013, ECLI:NL:XX:2013:292,
20. Onzekere veiligheid – verantwoorde-
ECLI:NL:RVS:2013:1455, JW 2013/225; zie
29. K.J. Defares & B.M.J. van der Meulen,
AB 2014/105, NJB 2014/418).
lijkheden rond fysieke veiligheid, Amster-
ook L.J. Smale & J.P. van der Sluis, ‘Magne-
‘Het begin van wetenschappelijk bewijs, het
33. Gezondheid en veiligheid in de Omge-
dam: WRR 2008. Zie ook G.H. de Vries &
tische velden van hoogspanningslijnen en
voorzorgsbeginsel in het levensmiddelen-
vingswet, Doelen, normen en afwegingen
I. Verhoeven, RM Themis 2009, p. 93-95.
kinderleukemie: het voorzorgsbeginsel in
recht’, SEW 2009, afl. 12, p. 462.
bij de kwaliteit van de leefomgeving,
21. Kamerstukken II 2008/09, 28089, 23.
het Nederlandse omgevingsrecht en in het
30. ECLI:NL:RBOBR:2013:2855. Zie ook
RIVM rapport 2014/138, p. 59-78.
22. Kamerstukken II 2008/09, 28089, 23,
aansprakelijkheidsrecht’, TMA 2010-4,
Rb. Oost-Brabant 6 juni 2014,
34. Zie noot 4.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
439
Focus
Het door het bevoegd gezag gekozen beschermingsniveau ligt voor natuurgebieden kennelijk hoger dan voor omwonenden van intensieve veehouderijen
spraak, enkel aanvaardbaar worden geacht indien deze marge een na de beoordeling van de significantie van de te verwachten gevolgen overblijvend overzienbaar restrisico betreft, de voorgeschreven monitoring ziet op dat risico en geen andere mogelijkheid bestaat om dat risico uit te sluiten.’ Daarnaast kan worden gewezen op eerdere gaswinningsuitspraken van de Raad van State over gaswinning onder de Waddenzee.35 In deze zaken ging het niet om bodemtrillingen (aardbevingen) maar om de mogelijk negatieve gevolgen van bodemdaling voor met name het Natura 2000-gebied de Waddenzee. De desbetreffende gaswinningsbesluiten konden slechts rechtmatig worden genomen omdat de minister na langdurig onderzoek de zekerheid kon geven dat gaswinning geen schadelijke gevolgen zou hebben voor de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee. Weliswaar waren er nog enkele onzekerheden maar met het in de besluiten opgenomen ‘hand aan de kraan principe’ konden de gevolgen van de gaswinning effectief worden bijgestuurd. Het gewenste beschermingsniveau van omwonenden van intensieve veehouderijen daarentegen ligt kennelijk een stuk lager. Uit jurisprudentie over dit onderwerp blijkt het voorzorgsbeginsel daar namelijk heel anders uit te pakken.36 Bij het ontbreken van eenduidige wetenschappelijke inzichten over volksgezondheidsrisico’s in verband met zoönosen, kunnen deze risico’s niet leiden tot weigering van vergunningen37 of het zekerheidshalve voorschrijven van minimumafstanden,38 tenzij omwonenden kunnen wijzen op algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten waaruit volksgezondheidsrisico’s blijken. Dat kunnen zij uiteraard niet, omdat die algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten er nog niet zijn. Waar bij bescherming van natuur de overheid dus moet verzekeren dat negatieve gevolgen voor natuurgebieden uitblijven, geldt dat niet voor het uitblijven van volksgezondheidsrisico’s voor omwonenden van intensieve veehouderijen. Waarom willen we bij vergunningverlening wel vooraf verzekerd zien dat negatieve gevolgen voor bijvoorbeeld een stikstofgevoelig hoogveengebied uitblijven (bij twijfel niet doen), maar verlangen we niet vooraf de zekerheid dat gezondheidsschade bij omwonenden uitblijft? Deze wat merkwaardige uitkomst heeft niet zozeer te maken met het voorzorgsbeginsel als zodanig, maar met het door het bevoegd gezag gekozen beschermingsniveau. Dat ligt voor natuurgebieden kennelijk hoger dan voor omwonenden van intensieve veehouderijen. Deze omwonenden zouden graag worden beschermd door de hiervoor geciteerde voorzorgsregel uit de RWE uitspraak. Die regel zou, vrij vertaald vanuit het natuurbeschermingsrecht naar volksgezondheidsrisico’s, als volgt luiden:
440
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
‘Uit het voorzorgsbeginsel volgt dat ten tijde van het nemen van een besluit tot het verlenen van een vergunning de beoordeling van de gevolgen van het project moet hebben plaatsgevonden en de zekerheid over het uitblijven van aantasting van de veiligheid en gezondheid van omwonenden ten gevolge van dit project moet zijn verkregen. Dit laat onverlet dat er enige marge kan zijn in de te verwachten gevolgen van het project, waarin verweerders aanleiding kunnen zien een zogenoemd monitoringssysteem voor te schrijven. Een dergelijk systeem kan, gelet op voormelde rechtspraak, enkel aanvaardbaar worden geacht indien deze marge een na de beoordeling van de significantie van de te verwachten gevolgen overblijvend overzienbaar restrisico betreft, de voorgeschreven monitoring ziet op dat risico en geen andere mogelijkheid bestaat om dat risico uit te sluiten.’ Ik schat in dat de besluitvorming over gaswinning in Groningen en besluitvorming over omgevingsvergunningen voor intensieve veehouderijen niet aan deze hoge voorzorgsnorm, voortvloeiend uit een hoog beschermingsniveau, kan voldoen. Daarvoor is immers nodig dat de overheid met (nagenoeg) zekerheid kan uitsluiten dat sprake zal zijn van significante (gezondheids)schade.
Conclusie Het voorzorgsbeginsel is in Nederland nog lang niet uitontwikkeld,39 maar heeft zijn bestaansrecht al bewezen. Het verplicht de overheid in actie te komen en milieu-, gezondheids- en materiële belangen te beschermen, ook als wetenschappelijke kennis tekortschiet. Het dwingt overheden na te denken over het gewenste beschermingsniveau en kan aanleiding zijn om dat beschermingsniveau vast te leggen in beleid of wetgeving. Het verplicht de overheid om verder te gaan waar artikel 3:2 Awb (verplichting tot zorgvuldig onderzoek) ophoudt en om uitdrukkelijk rekening te houden met wetenschappelijke onzekerheden. Het verplicht de overheid tot actieve openbaarheid over volksgezondsheidsrisico’s, ook al zijn die wetenschappelijk nog omstreden. Het biedt handvatten voor de verdeling en versoepeling van de bewijslast van het uitblijven of het zich juist voordoen van schade. Het biedt een grondslag voor hand aan de kraan voorschriften, om risicovolle activiteiten te monitoren en zo nodig bij te stellen, als nieuwe kennis daartoe noopt. Desniettemin moet worden vastgesteld dat het voorzorgsbeginsel zeer sterk is verankerd in het natuurbeschermingsrecht, maar niet of nauwelijks daarbuiten. De veronderstelling van Trouwborst dat milieu en natuur meer behoefte hebben aan het voorzorgsbeginsel dan mensen, omdat voorzorg in het veiligheids- en gezondheidsbeleid is ingebakken, lijkt te rooskleurig. Ook de aanname van de regering in 2008 dat bestaande wetgeving voldoende
ruimte laat voor inlezing van het voorzorgsbeginsel lijkt zeven jaar later te optimistisch. Gechargeerd en met weglating van alle nuances lijkt het er op dat Antarctica, zeehonden en hoogveengebieden voorzorgsrechtelijk beter beschermd zijn dan bijvoorbeeld omwonenden van intensieve veehouderijen en bewoners van het aardbevingsgebied. Met de ontwikkeling van het voorzorgsbeginsel buiten het natuurbeschermingsrecht wil het dus nog niet erg lukken. Om die ontwikkeling een impuls te geven verdient het aanbeveling om het voorzorgsbeginsel, althans tenminste de voorzichtige variant daarvan (bij twijfel niet niets doen) als leidraad voor het bestuur op te nemen in de Algemene wet bestuursrecht. Dat verplicht overheden meer dan thans het geval is om dat beginsel bij hun besluitvorming te betrekken, onderzoek te doen naar risico’s en onzekerheden, transparant te formuleren welke risico’s nog wel en welke niet meer zullen worden geaccepteerd en daarop zo nodig beleid te ontwikkelen. Daarnaast zouden voor afzonderlijke beleidsterreinen, net als in het natuurbeschermingsrecht, specifieke beschermingsniveaus opgenomen kunnen worden, bijvoorbeeld in de Omge-
vingswet of daarop gebaseerde regelingen. Eerst als – net als in het natuurbeschermingsrecht – voor bijvoorbeeld risicovolle activiteiten, zoönosen of toepassing van nieuwe technologieën voorop wordt gesteld welke schade aan milieu of volksgezondheid nog wel en welke zeker niet meer wordt geaccepteerd, wordt het voorzorgsbeginsel pas echt een kompas voor besluitvorming.
35. ABRvS 29 augustus 2007,
ter, zo blijkt uit Kamerstukken II 2013/14,
ECLI:NL:RVS:2007:BB2499, NJB
28973, 137.
2007/1743, JM 2007/162 en ABRvS 30
38. ABRvS 10 september 2014,
oktober 2013, AB 2014/74.
ECLI:NL:RVS:2014:3355, JM 2014/120.
36. Zie daarover uitgebreid P.P.A. Bodden,
39. Aldus ook T. Barkhuysen & F. Onrust,
‘Gezondheidsrisico’s van veehouderijen’,
‘De betekenis van het voorzorgsbeginsel
TO mei 2014, nr. 1 en P. Bokelaar, ‘Volksge-
voor de Nederlandse (milieu)rechtspraktijk’,
zondheid in de ruimtelijke ordening’,
in: M.N. Boeve, Kansen in het omgevings-
JM 2014/910.
recht, Groningen: Europa Law Publishing
37. Aldus ook het standpunt van de minis-
2010, p. 49-51.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
441
352
Opinie
Initiatiefwetsvoorstel ‘Wet aanpak woonoverlast’ Jan van der Grinten & Anita van den Berg1 Het initiatiefwetsvoorstel ‘Wet aanpak woonoverlast’ introduceert een bevoegdheid voor de burgemeester om specifieke gedragsaanwijzingen te geven aan veroorzakers van woonoverlast. Volgens auteurs is het wetsvoorstel ongelukkig geformuleerd en mist het daardoor vrijwel iedere betekenis. Bovendien is het de vraag of met dit voorstel niet teveel wordt meegegaan in de gedachte dat de overheid verantwoordelijk is voor ieders welbevinden op velerlei gebied.
1. Inleiding In september 2014 maakte het Tweede-Kamerlid Dijkhoff het initiatiefwetsvoorstel ‘Wet aanpak woonoverlast’ aanhangig. Hierin wordt de bevoegdheid voor de burgemeester geïntroduceerd om specifieke gedragsaanwijzingen te geven aan de veroorzakers van woonoverlast, althans, dat is de bedoeling van de indiener. Wij zijn van mening dat het wetsvoorstel in zijn huidige vorm niet deugt.
2. Aanleiding wetsvoorstel Er zijn verschillende manieren om woonoverlast aan te pakken: civielrechtelijk (buur/buur, verhuurder/huurder, gemeente/bewoners ex 3:305b BW enz.), strafrechtelijk (bijvoorbeeld op grond van artikel 431 Sr dat burengerucht strafbaar stelt) of bestuursrechtelijk. Voor wat betreft de bestuursrechtelijke handhaving beschikt de burgemeester op grond van artikel 174a Gemw over de bevoegdheid een woning te sluiten als door gedragingen in die woning de openbare orde rond de woning wordt verstoord. Aan de toepassing van deze bevoegdheid worden strenge eisen gesteld, waardoor zij in de praktijk moeilijk bruikbaar is.2 De praktijk heeft volgens de indiener van het wetsvoorstel dan ook behoefte aan een verfijnder en genuanceerder instrumentarium om woonoverlast aan te pakken.3
3. Toevoeging van artikel 151d aan de Gemeentewet Voorgesteld wordt om artikel 151d aan de Gemeentewet toe te voegen.4 De voorgestelde bepaling luidt: ‘De raad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen tot oplegging van een last onder bestuursdwang aan degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, indien door gedragingen in of van-
uit die woning of dat erf omwonenden ernstig worden gehinderd.’ Het voorstel betreft dus een getrapte bevoegdheidstoedeling van de wetgever via de raad aan de burgemeester. De last onder bestuursdwang waarop wordt gedoeld, bestaat volgens de memorie van toelichting uit het geven van een specifieke gedragsaanwijzing: het opleggen van de verplichting dat bepaalde handelingen moeten worden verricht of juist moeten worden nagelaten. Gedacht moet bijvoorbeeld worden aan de verplichting een hond te muilkorven of binnen te houden, de muziek zachter te zetten of het opleggen van een bezoekersverbod.5 Op grond van artikel 5:32 lid 1 Awb geldt dat de bevoegdheid een last onder bestuursdwang op te leggen impliceert dat in plaats daarvan ook een last onder dwangsom kan worden opgelegd. Als verzuimd wordt aan de last te voldoen hoeft het bestuursorgaan dan niet zelf in te grijpen, maar verbeurt de overtreder een dwangsom.
4. Juridische bezwaren Volgens ons is het wetsvoorstel ongelukkig geformuleerd en mist het daardoor vrijwel iedere betekenis. De gedragsaanwijzing die het wetsvoorstel mogelijk wil maken, heeft de gedaante van een last onder bestuursdwang. De memorie van toelichting vermeldt ook dat titel 5.3 van de Awb (‘herstelsancties’) van toepassing is. Bestuursdwang is een herstelsanctie in de zin van artikel 5:2 lid 1 aanhef en onder b Awb: ‘een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding’ (cursief auteurs). ‘Overtreding’ wordt in artikel 5:1 lid 1 Awb gedefinieerd als: ‘een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of
Bestuursdwang is slechts mogelijk na overschrijding van een publiekrechtelijke norm 442
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
© Shutterstock.com
krachtens enig wettelijk voorschrift’. Voor de goede orde: daarmee wordt niet gedoeld op privaatrechtelijke bepalingen. Bestuursdwang is met andere woorden slechts mogelijk na overschrijding van een publiekrechtelijke norm. Wat is in dit licht de betekenis van het wetsvoorstel? Het regelt niet dat het veroorzaken van ernstige hinder verboden is of kan worden.6 Voor zover het de bedoeling zou zijn dat de raad een dergelijk verbod in een verordening opneemt, is de bevoegdheid tot handhaving daarvan op grond van artikel 125 Gemw reeds gegeven. Het wetsvoorstel zou dan hooguit de betekenis hebben dat de burgemeester in plaats van het college de bevoegdheid tot handhaving van een dergelijk verbod krijgt toebedeeld voor het geval hij die niet reeds heeft, wat het geval is als de openbare orde in het geding is.7 Veel van de gedragingen die voor een gedragsaanwijzing in aanmerking zouden komen, kunnen op grond van artikel 172 lid 3 Gemw of het openbareordehoofdstuk uit de APV al worden aangepakt. Het lijkt echter de bedoeling een bestuursdwangbevoegdheid zonder meer toe te kennen om de door het wetsvoorstel bedoelde vormen van overlast tegen te gaan. Voor zover het wetsvoorstel beoogt daarmee een eigen invulling te geven aan het begrip ‘last onder bestuursdwang’ is dat juridisch gezien niet onmogelijk maar systematisch bezien uiterst onwenselijk vanwege de uniformerende functie van de Awb. Bovendien is het de vraag hoe in dat geval de uitdrukkelijke verwijzing in de
memorie van toelichting naar titel 5.3 van de Awb moet worden geduid. Het ziet er dan ook naar uit dat over deze kwestie eenvoudigweg niet goed is nagedacht. Volgens ons ligt het meer voor de hand de met het wetsvoorstel beoogde bevoegdheid gedragsaanwijzingen te geven in de vorm van een nieuw te creëren bevelsbevoegdheid te gieten. Voor de inzet van een bevelsbevoegdheid is een schending van een wettelijk voorschrift immers niet noodzakelijk, ook de naleving van een zorgvuldigheidsnorm, zoals geen ernstige hinder veroorzaken, kan aan een bevel ten grondslag liggen.8 Een bevel roept voor degene aan wie het is gericht de verplichting in het leven het bevel na te leven. Geeft deze daar geen gehoor aan dan is dat een overtreding in de zin van de Awb en ontstaat alsnog de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang (of dwangsom) op te leggen. We eindigen deze opinie met de meer fundamentele vraag of het wel de taak is van de gemeente om zich te mengen in burenoverlast. Wordt met dit voorstel niet teveel meegegaan in de gedachte dat de overheid verantwoordelijk is voor ieders welbevinden op velerlei gebied? Als geen sprake is van verstoring van de openbare orde of een (andere) strafrechtelijke gedraging, komt het gebruik van de voorgestelde bevoegdheid er feitelijk op neer dat de burgemeester de private rechten van burgers vaststelt. Dat lijkt ons uit principiële en praktische overwegingen niet zonder meer toe te juichen.
Auteurs
andersoortige overlast.
België, Groningen 2013.
omwonenden ontstaat dan wel voortduurt.
1. Mr. J.H.A. van der Grinten en mr. dr.
3. Hij verwijst hiervoor naar J.G. Brouwer &
5. Kamerstukken II 2013/14, 34007, 3, p.
Volgens lid 2 kan een last onder bestuurs-
A.E.M. van den Berg zijn beiden advocaat
A.E. Schilder, ‘Woonoverlast en de persoon-
1-2.
dwang worden opgelegd bij overtreding
bij Kennedy Van der Laan, Amsterdam. Jan
lijke levenssfeer. Naar een balans tussen
6. Anders dan het conceptwetsvoorstel dat
van de zorgplicht uit lid 1.
van der Grinten is daarnaast als gastdocent
bescherming en beperking’, NJCM-Bulletin
op www.internetconsultatie.nl is gepubli-
7. In dit verband wijzen wij op art. 172 lid 1
verbonden aan de Universiteit Leiden.
2001, 3, p. 308 en 324.
ceerd. In dat voorstel bepaalt lid 1 van art.
en 2 Gemw en HR 11 oktober 2005,
4. Kamerstukken II 2013/14, 34007, 2. Het
151d dat een ieder die een woning of een
ECLI:NL:HR:2005:AS9222.
Noten
wetsvoorstel is gebaseerd op onderzoek van
bij die woning behorend erf gebruikt er
8. Vergelijk J.G. Brouwer & A.E. Schilder,
2. Daarnaast kan de burgemeester in geval
Vols naar de aanpak van overlastveroorza-
voor moet zorgdragen dat door gedragin-
‘Daadkrachtig door besluitloos optreden.
van drugshandel gebruik maken van de
kers: M. Vols, Woonoverlast en het recht
gen in die woning of op dat erf geen
Onmiddellijke ordehandhaving en de Awb’,
sluitingsbevoegdheid ex art.13b Opw. Deze
op privéleven. De aanpak van woonover-
bedreiging van de leefbaarheid of gevaar
in: Bestuursrecht harmoniseren: 15 jaar
bevoegdheid biedt echter geen soelaas voor
last in Nederland, Engeland, Wales en
voor de gezondheid of veiligheid voor
Awb, p. 438.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
443
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
gepleegde genocide in Srebrenica, alsook
de procedure werd gevoerd (FRY) – was het
NJB 2015/ … (nummer uitspraak)
voor het niet bestraffen van de vermoedelij-
Hof van oordeel dat het Hof toch rechts-
ke daders (IGH, Application of the Conventi-
macht had over de voor 1992 gepleegde fei-
IGH
444
on on the Prevention and Punishment of the
ten. In de fase betreffende de grond van de
EHRM
445
Crime of Genocide (Bosnia and Herzegovi-
zaak zou het Hof dan eventueel kunnen oor-
Hof van Justitie EU
446
na vs. Serbia and Montenegro), vonnis van 26
delen of de FRY/Servië de SFRY had opge-
Hoge Raad (civiele kamer)
446
februari 2007).
volgd in haar aansprakelijkheid.
Hoge Raad (strafkamer)
452
De onderhavige zaak betrof misdaden die de
Zover kwam het echter niet, aangezien het
Afd. bestuursrechtspraak RvS
457
Serviërs – begrepen als Kroatische Serviërs
Hof ten gronde vaststelde dat Servië noch
Centrale Raad van Beroep
459
en leden van het door Servië gecontroleerde
Kroatië genocide hadden gepleegd. In afwe-
Joegoslavische regeringsleger – zouden heb-
zigheid van een internationaal onrechtmati-
ben begaan tegen etnische Kroaten in Kroa-
ge daad die binnen de rechtsmacht van het
Internationaal Gerechtshof
tië, onder meer in het zwaar beschadigde
Hof viel, werd geen van de partijen dan ook
Deze rubriek wordt verzorgd door de mede-
Vukovar in 1991. Op basis van een door Ser-
aansprakelijk gesteld; het Hof wees zowel de
werkers van het Volkenrechtelijk Instituut
vië in 2010 ingediende tegenclaim betrof de
Kroatische claim als de Servische tegenclaim
van de Universiteit Utrecht. Onderstaande
zaak ook vermeende misdaden begaan door
over de gehele lijn af. Die afwijzing vindt
bijdrage is van de hand van prof. C. Ryngaert,
Kroaten tegen Serviërs, in de Kroatische Kra-
haar grondslag in de strenge eisen die het
hoogleraar internationaal publiekrecht.
jina-regio in 1995 (‘Operatie Storm’). Gezien
internationaal recht stelt aan de misdaad
de politieke gevoeligheid van de zaak – beide
van genocide. De klagende partij dient
partijen hebben de laatste jaren succesvol
immers niet enkel het materiële element van
toenadering tot elkaar gezocht – lag een salo-
deze misdaad te bewijzen, maar ook het bij-
353
monsoordeel van het Hof in de lijn der ver-
zonder opzet (dolus specialis) van de beweer-
3 februari 2015, General List No. 118,
wachtingen.
delijk schuldige partij, namelijk de bedoeling
International Court of Justice
Het is belangrijk te beseffen dat de zaak niet
om, geheel dan wel gedeeltelijk, een nationa-
alle mogelijke misdaden tegen het internati-
le, etnische, raciale of religieuze groep te ver-
Vonnis in contentieus geding
onaal recht betrof, maar slechts genocide.
nietigen (art. 2 Genocideverdrag).
Application of the Convention on the
Deze beperking heeft een jurisdictionele oor-
Vaak is het materiële element van genocide
Prevention and Punishment of the Crime of
sprong: het IGH heeft in deze zaak – net
relatief eenvoudig te bewijzen, omdat het
Genocide
zoals in de zaak tussen Bosnië en Servië –
deels samenvalt met het materiële element
slechts rechtsmacht over genocide, op basis
van andere internationale misdrijven die
van een gerechtelijke clausule in het Genoci-
typisch worden gepleegd in conflicten, zoals
deverdrag (artikel IX), en niet over andere
doden, toebrengen van ernstig lichamelijk of
Dit vonnis van het Internationaal Gerechts-
misdaden. De partijen slaagden er niet in
geestelijk letsel, of opzettelijk opleggen van
hof (IGH) in een dispuut tussen Kroatië en
een bilateraal compromis te sluiten dat het
slechte levensvoorwaarden (art. 2 (a)-(c)
Servië is de zoveelste gerechtelijke beslissing
Hof ook rechtsmacht gaf over oorlogsmisda-
Genocideverdrag). Op basis van het voorge-
met betrekking tot de oorlogen die zich in de
den, misdaden tegen de mensheid, of schen-
legde bewijsmateriaal stelde het Hof vast dat
jaren 1990 in het voormalige Joegoslavië
dingen van de mensenrechten.
het materiële element van genocide inder-
afspeelden. Eerder werden vonnissen geveld
In een eerder tussenvonnis uit 2008 had het
daad aanwezig was. Wat de claim tegen Ser-
door het Internationaal Straftribunaal voor
IGH vastgesteld dat het inderdaad rechts-
vië betrof, achtte het Hof het met name
het voormalige Joegoslavië (ICTY − specifiek
macht had over het geschil tussen beide par-
bewezen dat de Serviërs een groot aantal
in het leven groepen om tijdens die oorlogen
tijen, voor zover het misdaden van genocide
Kroaten hadden gedood en verwond − en
begane misdrijven te berechten), door natio-
betrof gepleegd nadat ‘romp-Joegoslavië’ (FRY,
klaarblijkelijk zelfs systematisch als doelwit
nale rechtbanken in het voormalige Joegosla-
het deel van Joegoslavië dat nog overbleef na
hadden genomen. Het Hof achtte het even-
vië en daarbuiten (zoals in Nederland), en
successieve afscheidingen van andere
wel niet bewezen dat de Serviërs de bedoe-
door het IGH, in een zaak tussen Bosnië-Her-
delen – in de praktijk Servië en Montenegro)
ling hadden om een substantieel deel van de
zegovina en Servië. Preliminair wordt nog
partij was geworden bij het Genocideverdrag,
Kroaten te vernietigen; althans. deze bedoe-
even in herinnering gebracht dat het IGH in
namelijk op 27 april 1992. Voor het IGH was
ling was niet de eigen redelijke conclusie die
contentieuze geschillen slechts rechtsmacht
nu of het IGH ook rechtsmacht had over fei-
konden worden getrokken uit het gedragspa-
heeft over interstatelijke zaken. Het Hof
ten die voor die datum waren gepleegd, bij-
troon van de Serviërs, ook al was duidelijk
heeft, anders dan het ICTY of nationale recht-
voorbeeld in Vukovar in 1991. Op het eerste
dat zij grootschalige aanvallen met dezelfde
banken, geen strafrechtelijke rechtsmacht
gezicht botst het verlenen van rechtsmacht
modus operandi uitvoerden.
over individuen.
over feiten die zijn begaan voor het desbe-
Het IGH steunde zich daarbij met name op
Kroatië had in 1999 voor het IGH een zaak
treffende verdrag in werking is getreden voor
rechtspraak van het ICTY, dat eerder al had
aangespannen tegen Servië voor de rol van
de aangeklaagde staat, met het verbod op
vastgesteld dat de Serviërs in Kroatië geen
die laatste in het plegen van een vermeende
retroactieve toepassing van het verdrags-
genocide hadden gepleegd. De aanklager van
genocide in Kroatië. Kroatië werd daarbij
recht. Het IGH gaf evenwel aan dat het fede-
het ICTY had zelfs geen enkele Servische poli-
kennelijk geïnspireerd door een vergelijkbare
rale Joegoslavië (SFRY), zoals dat tot begin
tieke of militaire leider gedagvaard voor
zaak die het naburige Bosnië in 1993 voor
jaren 1990 bestond, partij was bij het Genoci-
genocide gepleegd in Kroatië (wel in Bosnië).
het Hof had aangespannen, eveneens tegen
deverdrag. Aangezien artikel IX van het
Volgens het IGH had Servië niet de bedoeling
Servië. In die laatste zaak achtte het IGH Ser-
Genocideverdrag − het rechtsmachtsartikel −
om de Kroaten te vernietigen, maar veeleer
vië uiteindelijk aansprakelijk voor het niet
slechts verwijst naar de aansprakelijkheid
om hen te dwingen hun grondgebied te ver-
voorkomen van de door Bosnische Serviërs
van ‘een’ staat – niet per se de staat tegen wie
laten, of hen te straffen, met het oog op de
Croatia vs. Serbia
444
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
Rechtspraak
creatie van een etnische homogene, aaneen-
Schending.
daarbij op het feit dat de Servische troepen
(EVRM art. 6 lid 2; Protocol nr. 1 art. 1)
meer specifiek de strafrechtelijke en fiscale aansprakelijkheid van klaagster. Dit verband
Kroatische burgers uit Vukovar evacueerden en niet alle gevangen Kroatische soldaten
het EHRM hadden beide procedures betrekking op de belastingschuld van het bedrijf en
sluitende groot-Servische staat. Het Hof wees
Melo Tadeu vs. Portugal
tussen beide procedures plaatst het geval binnen de reikwijdte van art. 6 lid 2 EVRM.
executeerden. Al bij al vielen ook relatief weinig slachtoffers: volgens de wellicht ruimhar-
A. Feiten
Het EHRM benadrukt vervolgens dat het zijn
tige berekening van Kroatië 12500.
Klaagster, Maria Fernando de Melo Tadeu, is
oordeel niet in de plaats wil stellen van het
Wat de Servische tegenclaim tegen Kroatië
woonachtig in Corroios in Portugal. Klaagster
oordeel van de nationale autoriteiten. Het
betrof, was het IGH eveneens van oordeel dat
werd opgedragen om de belastingschuld te
beoogt enkel te beoordelen of de bestuurs-
het bijzonder opzet om genocide te plegen
betalen van het bedrijf waarvan zij als de fac-
rechters door hun werkwijze, de motivering
niet bewezen was, ook al executeerden Kroa-
to manager werd aangezien. Tijdens een
die ten grondslag ligt aan hun oordelen en
ten Serviërs of gaven ze hen een slechte
ondervraging door de belastingdienst maak-
het taalgebruik in hun uitspraken de
behandeling. Opnieuw, deze daden zijn niet
te klaagster kenbaar dat zij een gewone
onschuldspresumptie van klaagster hebben
te vergoelijken; het gaat hier om schendin-
medewerker van het bedrijf was en daardoor
aangetast. Het EHRM is van oordeel dat een
gen van het internationaal recht, maar niet
niet hoofdelijk aansprakelijk kon worden
vrijspraak in een strafrechtelijke procedure
om daden van genocide waarover het IGH in
gesteld voor de belastingschuld. Het Open-
in overweging dient te worden genomen in,
deze zaak rechtsmacht kon uitoefenen.
baar Ministerie startte een onderzoek naar
strafrechtelijke en andersoortige, zaken die
Uiteindelijk vangen zowel Kroatië als Servië
de belastingfraude van het bedrijf en de
daarop volgen. Volgens het EHRM hebben de
bot bij het Hof, wat gezien de eerdere recht-
managers, waarbij ook klaagster werd aange-
fiscale autoriteiten een formalistische bena-
spraak van het Joegoslavië-tribunaal betref-
sproken. Het strafgerechtshof in Alamada
dering laten zien door geen acht te willen
fende (de afwezigheid van) genocide in de
oordeelde dat klaagster niet kon worden aan-
slaan op de vrijspraak van klaagster die was
Servisch-Kroatische strijd geen verrassing is.
gemerkt als manager van het bedrijf en
vastgesteld in de strafrechtelijke procedure.
Niettemin documenteert het Hof wel de door
sprak haar vrij. Hierna werd alsnog een fisca-
De fiscale autoriteiten en de bestuursrechters
beide partijen begane misdaden, ter gelegen-
le procedure gestart tegen klaagster om de
hebben hiermee bovendien een element voor
heid van zijn onderzoek naar het materiële
openstaande belastingschuld terug te vorde-
waar aangenomen dat niet kon worden bewe-
element van genocide. Het Hof roept beide
ren. Hiertoe werd beslag gelegd op de aande-
zen in een eerdere procedure. Hiermee heb-
partijen ook op om samen te blijven werken
len van klaagster in een ander bedrijf.
ben zij de gegrondheid van vrijspraak van
in hun zoektocht naar vermiste personen.
Klaagster gaat hiertegen in beroep op grond-
klaagster ter twijfel gesteld en daarmee een
Het valt te hopen dat Servië en Kroatië met
slag van haar vrijspraak in de eerdere straf-
inbreuk gemaakt op de onschuldpresumptie
dit vonnis – alsook met de nakende sluiting
rechtelijke procedure. De bestuursrechters
zoals gewaarborgd onder art. 6 lid 2 EVRM.
van het ICTY – een zwarte pagina in hun
verklaarden de beroepen niet-ontvankelijk
Het EHRM oordeelt vervolgens dat de klacht
geschiedenis kunnen omdraaien en hun
doordat het beroep te laat was ingesteld en
aangaande de beslaglegging op de aandelen
onderlinge samenwerking intensiveren. De
accepteerden het verweer op grond van de
van klaagster onder het bereik van art. 1 Eer-
initiële reacties van Servië en Kroatië op het
vrijspraak niet. Het hoger beroep van
ste Protocol valt, hoewel de aandelen geen
vonnis waren in ieder geval hoopgevend.
klaagster werd evenmin ontvankelijk ver-
geldelijke waarde bezaten ten tijde van de
klaard. De fiscale procedure duurde hierna
beslaglegging. Het EHRM overweegt dat een
alsnog voort.
beperking van het recht op eigendom in
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
B. Procedure
liteitsbeginsel en geen arbitrair karakter kan
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
Op 3 mei 2010 dient klaagster een verzoek-
aannemen. Naar het oordeel van het EHRM
kers van de Universiteit Leiden, de VU
schrift in bij het EHRM. Zij klaagt over een
hebben de Portugese autoriteiten geen juiste
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
schending van art 6 lid 2 EVRM en art. 7
belangenafweging gemaakt door de beslag-
de bewerking is verzorgd door mr. M.P. Beijer
EVRM omdat zij schuldig is bevonden voor
legging niet op te heffen nadat de vrijspraak
(RU Nijmegen). Alle uitspraken van het
een overtreding in een fiscale procedure
van klaagster in de strafrechtelijke procedure
EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec-
waarvoor zij eerder in een strafrechtelijke
werd vastgesteld. Hiermee heeft er een
tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg-
procedure is vrijgesproken. Daarnaast klaagt
schending van art. 1 Eerste Protocol plaatsge-
ments and Decisions. De uitspraken van
zij dat de beslaglegging door de belastingau-
vonden.
kamers van het EHRM worden drie maanden
toriteiten een inbreuk op art. 1 van Protocol
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
nr. 1 bij het EVRM oplevert.
overeenstemming dient te zijn met het lega-
intern appel wordt ingesteld bij de Grote Kamer van het Hof.
354
D. Slotsom Het Hof oordeelt met vier stemmen tegen
C. Uitspraak van het Hof
drie dat er sprake is van een schending van
(Eerste Kamer: Berro-Lefèvre (president),
art. 6 lid 2 EVRM en een schending van art. 1
Steiner, Hajiyev, Trajkovska, Laffranque, Pinto
van Protocol nr. 1 bij het EVRM. Eveneens
de Albuquerqua, Sicilianos)
met vier stemmen tegen drie wordt besloten dat aan klager een billijke genoegdoening
Het EHRM beoordeelt de klacht als eerste
dient te worden toegekend bestaande uit
onder art. 6 lid 2 EVRM. Volgens de Portugese
€ 4300 aan immateriële schade en € 6154
Art. 6 lid 2 EVRM. Bestuursrechtelijke pro-
overheid valt de klacht buiten de materiële
aan gemaakte kosten.
cedures in verband met belastingschuld na
reikwijdte van deze bepaling, omdat de straf-
Aan de uitspraak is een concurring opinion
vrijspraak in strafrechtelijke procedure.
rechtelijke en de fiscale procedure niet op
van rechter Pinto de Albuquerque en een
Onschuldpresumptie. Recht op eigendom.
precies dezelfde voorwerpen zagen. Volgens
dissenting opinion van rechters Berro-Lèfevre,
23 oktober 2014, appl. nr. 27785/10
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
445
Rechtspraak
Prejudiciële vragen
een lidstaat, deeltijds werkzaam wordt bij
De Centrale Raad van Beroep legt het Hof de
een andere werkgever in dezelfde lidstaat, de
vraag voor of art. 71 lid 1 onder a), i) Verorde-
hoedanigheid heeft van gedeeltelijk werkloze
Hof van Justitie van de Europese Unie
ning 1408/71 aldus moet worden uitgelegd
grensarbeider in de zin van die bepaling.
Deze rubriek is verzorgd door mr. M.K. Bul-
ting op een voltijds dienstverband bij een
terman, hoofd van de Afdeling Europees
werkgever in een lidstaat die niet zijn woon-
Hoge Raad (civiele kamer)
Recht binnen de Directie Juridische Zaken
staat is, deeltijds werkzaam wordt bij een
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
andere werkgever in dezelfde lidstaat, de hoe-
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
De volledige uitspraken van het EU-Hof zijn
danigheid heeft van gedeeltelijk werkloze
van Justitie van het Caribische deel van het
beschikbaar via www.curia.europa.eu.
grensarbeider in de zin van die bepaling.
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
Steiner en Hajiyev gehecht.
dat een grensarbeider die in directe aanslui-
zien op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak van het Hof
355
Het Hof overweegt dat art. 71 van Verordening 1408/71 bijzondere bepalingen bevat
Arrest van 5 februari 2015, zaak C-655/13
356
voor werklozen die tijdens het verrichten van hun laatste werkzaamheden op het grondge-
6 februari 2015, nr. 13/04872
Sociale zekerheid. Verordening (EEG) nr.
bied van een andere dan de bevoegde lid-
(Mrs. E.J. Numann, G. Snijders, G. de Groot,
1408/71. Artikel 71. Begrip gedeeltelijk werk-
staat woonden. De in dit artikel opgenomen
M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek;
loze grensarbeider. Weigering van de woon-
bepalingen moeten waarborgen dat aan de
A-G mr. L. Timmerman)
lidstaat en van de bevoegde lidstaat om een
migrerende werknemer werkloosheidsuitke-
ECLI:NL:HR:2015:246
werkloosheidsuitkering toe te kennen.
ringen worden uitgekeerd onder voorwaarden die het gunstigst zijn voor het zoeken
Bestuurdersaansprakelijkheid. Persoonlijk
(A. Ó Caoimh, kamerpresident (rapporteur),
van nieuw werk (zie arrest Miethe, 1/85). Zo
ernstig verwijt. Een bestuurder van een ven-
C. Toader en C.G. Fernlund, rechters)
is volgens art. 71 lid 1 onder a), ii), de volle-
nootschap wijst de vennootschap aan als
dig werkloze grensarbeider onderworpen aan
koper. De vennootschap komt de koopover-
de wettelijke regeling van de lidstaat op het
eenkomst niet na en biedt geen verhaal. Het
grondgebied waarvan hij woont. Naar het
hof oordeelt dat de bestuurder onrechtmatig
Feiten en nationale procedure
oordeel van het Hof veronderstelt deze bepa-
jegens de verkoper heeft gehandeld. HR: Uit
De in Nederland woonachtige Mertens is tus-
ling stilzwijgend dat een dergelijke werkne-
de overwegingen van het hof blijkt niet dat
sen 1 januari 2003 en 28 februari 2009 voltijds
mer in die lidstaat recht heeft op de voor-
het heeft onderzocht of de bestuurder per-
in dienst geweest bij een onderneming in Vre-
waarden die het gunstigst zijn voor het
soonlijk een ernstig verwijt kan worden
den (Duitsland). Met ingang van 1 maart 2009
zoeken van nieuw werk. Eenzelfde veronder-
gemaakt.
is Mertens deeltijds, te weten voor tien uur per
stelling geldt ten aanzien van art. 71 lid 1
week, in dienst getreden van een onderne-
onder a), i) op grond waarvan de grensarbei-
ming te Ahaus (Duitsland). Zij vraagt bij het
der die in de onderneming waarin hij werk-
UWV een uitkering aan op grond van de Werk-
zaam is gedeeltelijk of door onvoorziene
X (de bestuurder) en Crane (de vennoot-
loosheidswet. Deze aanvraag wordt afgewezen
omstandigheden werkloos is, onderworpen is
schap), adv. mrs. D.M. de Knijff en M.S. van
omdat Mertens volgens het UWV op grond
aan de wettelijke regeling van de bevoegde
der Keur, vs. Antea c.s. (de verkopers), adv.
van verordening 1408/71 betreffende de toe-
staat. Volgens het Hof is irrelevant de
mrs. J.W.H. van Wijk en S.M. Kingma.
passing van de socialezekerheidsregelingen op
omstandigheid dat de onderneming waarbij
werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun
Mertens in het kader van een arbeidsover-
Feiten en procesverloop
gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap
eenkomst voor voltijdarbeid in dienst was,
Bij overeenkomst van 12 september 2008
verplaatsen (PB L 209, p. 1) moet worden aan-
niet dezelfde is als de onderneming die haar
hebben Antea c.s. hun aandelen in een beslo-
gemerkt als grensarbeider en zij, aangezien zij
nadien in het kader van een arbeidsovereen-
ten vennootschap verkocht aan een door X
gedeeltelijk werkloos was, een aanvraag voor
komst voor deeltijdarbeid in dienst heeft
aan te wijzen koper voor een prijs van € 4,6
een werkloosheidsuitkering diende in te die-
genomen. Een uitlegging van art. 71 lid 1
miljoen. De overeenkomst bevat een finan-
nen in de lidstaat waar zij werkte, dus in Duits-
onder a), i) volgens welke voor toepassing
cieringsvoorbehoud. X is indirect bestuurder
land. In Duitsland wordt hier echter anders
van deze bepaling vereist zou zijn dat de
van de besloten vennootschap Crane en heeft
over gedacht. Daar oordeelt de bevoegde
onderneming waarbij de grensarbeider in
Crane aangewezen als koper. Op 18 novem-
instantie (de Bundesagentur für Arbeit) dat
deeltijd werkzaam is dezelfde is als die waar-
ber 2008 heeft X een beroep gedaan op het
Mertens een volledig werkloze grensarbeider
bij de werknemer voorheen voltijds in dienst
financieringsvoorbehoud.
is en zij om die reden in Nederland een werk-
was, zou het toepassingsgebied van die bepa-
In dit geding hebben Antea c.s. vergoeding
loosheidsuitkering moet aanvragen.
ling zodanig beperken dat afbreuk zou wor-
door X gevorderd van de schade die zij heb-
De procedure in Nederland tegen de afwij-
den gedaan aan het nuttig effect van de
ben geleden als gevolg van de niet-nakoming
zing van een uitkering brengt Mertens uit-
bepaling.
van de overeenkomst. De rechtbank heeft bij
H.J. Mertens vs. UWV
eindelijk bij de Centrale Raad van Beroep.
(BW art. 6:162)
tussenvonnis geoordeeld dat X onrechtmatig
Deze besluit vragen over de uitleg van veror-
Conclusie
jegens Antea c.s. heeft gehandeld en tussen-
dening 1408/71 aan het Europese Hof van
Art. 71 lid 1 onder a), i), Verordening 1408/71
tijds appel opengesteld. Het hof heeft het
Justitie voor te leggen.
moet aldus worden uitgelegd dat een grens-
vonnis van de rechtbank bekrachtigd en tus-
arbeider die in directe aansluiting op een
sentijds cassatieberoep opengesteld. Het hof
voltijds dienstverband bij een werkgever in
heeft daarbij overwogen dat X enerzijds
446
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
Rechtspraak
namens Crane contractuele verplichtingen
procedure die uitmondt in het onteigenings-
king komt voor vergoeding van de kosten
heeft aanvaard waaraan Crane niet kon vol-
besluit, kunnen voor vergoeding in aanmer-
van herbelegging, hetzij onvoldoende inzicht
doen en waarvoor Crane geen verhaal bood
king komen. Dit betekent niet dat de kosten
gegeven in haar gedachtegang.
en dat X anderzijds niet de nodige middelen
van zodanige bijstand steeds (in volle
Onderdeel 2 klaagt over de beslissing van de
heeft verschaft en evenmin het financie-
omvang) dienen te worden vergoed.
rechtbank dat de kosten van bijstand in de bestuurlijke fase niet voor vergoeding in aan-
ringsvoorbehoud tijdig en op correcte wijze heeft ingeroepen.
(Ow art. 40b, 50 lid 4; Eerste Protocol bij het
merking komen. Ook deze klacht slaagt.
EVRM art. 1; Gw art. 14)
Daartoe is het volgende redengevend.
Hoge Raad
a. De aan een onteigeningsbesluit vooraf-
Bij zijn oordeel dat X onrechtmatig heeft
X, adv. mr. J.F. de Groot, vs. de gemeente
gaande bestuurlijke procedure is een voorbe-
gehandeld jegens Antea c.s. heeft het hof tot
Weert, adv. mr. J.A.M.A. Sluysmans.
reidingsprocedure, waarop Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepas-
uitgangspunt genomen dat X namens Crane contractuele verplichtingen heeft aanvaard.
Procesverloop
sing is. Dit is een procedure die als zodanig
Onderwerp van beoordeling was dan ook het
In dit geding heeft de rechtbank vervroegd
losstaat van het geding tot onteigening. De
handelen van X in zijn hoedanigheid van (indi-
de onteigening uitgesproken van twee aan-
Algemene wet bestuursrecht biedt echter
rect) bestuurder van Crane. Indien een ven-
eengesloten percelen onbebouwde cultuur-
geen mogelijkheid voor een kostenveroorde-
nootschap tekortschiet in de nakoming van
grond, toebehorende aan X, en een voorschot
ling in een zodanige procedure.
een verbintenis of een onrechtmatige daad
op de schadeloosstelling bepaald. In het eind-
b. Het recht van eigendom is een door het
pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennoot-
vonnis heeft de rechtbank de schadeloosstel-
EVRM gewaarborgd grondrecht (art. 1 Eerste
schap aansprakelijk is voor daaruit voortvloei-
ling en een bedrag ter zake van de kosten
Protocol bij het EVRM). Onteigening is een
ende schade. Onder bijzondere omstandighe-
van bijstand vastgesteld. De rechtbank heeft
zeer ingrijpend instrument dat de overheid
den is evenwel, naast aansprakelijkheid van die
daarbij geoordeeld dat noch de door X opge-
ten dienste staat, hetgeen tot uitdrukking is
vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijk-
voerde kosten van wederbelegging, noch de
gebracht in de genoemde bepaling van het
heid van een bestuurder van de vennootschap.
kosten van bijstand in de bestuurlijke fase
Eerste Protocol en in art. 14 van de Grondwet.
Voor het aannemen van zodanige aansprake-
voor vergoeding in aanmerking komen.
De procedure ter voorbereiding van een onteigeningsbesluit kan daarom wat betreft de
lijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig ver-
Hoge Raad
rechtvaardiging van het inschakelen van des-
wijt kan worden gemaakt. (Zie laatstelijk HR 5
Onderdeel 1 is gericht tegen het oordeel van
kundige bijstand niet zonder meer met ande-
september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ
de rechtbank dat de kosten van wederbeleg-
re bestuurlijke voorbereidingsprocedures
2015/22 (RCI vs. K.) en HR 5 september 2014,
ging niet voor vergoeding in aanmerking
worden gelijkgesteld. Dit blijkt ook uit de
ECLI:NL:HR:2014:2628, NJ 2015/21 (Hezemans
komen. Het onderdeel slaagt. De rechtbank is
omstandigheid dat – in afwijking van het-
vs. X)) Uit de overwegingen van het hof blijkt
veronderstellenderwijs ervan uitgegaan dat X
geen in het algemeen geldt bij procedures
niet dat het heeft onderzocht of X ter zake van
als een duurzaam belegger dient te worden
waarin besluiten van de overheid worden
de benadeling van Antea c.s. persoonlijk een
aangemerkt. Hierin ligt besloten dat de
getoetst – de onteigende in de procedure
ernstig verwijt kan worden gemaakt.
rechtbank veronderstellenderwijs ervan is
voor de rechtbank waarin het onteigenings-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
uitgegaan dat X de onteigende percelen als
besluit wordt getoetst, steeds aanspraak kan
komstig de conclusie van de A-G.
duurzame belegging aanhield. In dat geval
maken op een kostenvergoeding voor des-
De A-G verwijst onder 3.10 en 3.11 naar de
komen de kosten van herbelegging voor ver-
kundige bijstand in die procedure, ook
maatstaf van HR 8 december 2006,
goeding in aanmerking indien het redelijke
indien deze niet leidt tot vernietiging van
ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659 (Ont-
belang van X, gelet op de vooruitzichten van
dat besluit.
vanger vs. Roelofsen).
de desbetreffende wijze van beleggen en op
c. Het verweer in de bestuurlijke fase staat in
diens persoonlijke omstandigheden, herbe-
een onmiskenbaar rechtstreeks verband met
legging in onroerende zaken vorderde. De
het onteigeningsgeding. De rechtbank mag
rechtbank heeft echter volstaan met de over-
zelfs in beginsel geen acht slaan op verweren
weging dat bij het afstoten van de grond een
tegen de onteigening die niet in de bestuur-
6 februari 2015, nr. 13/05261
vergoeding daarvoor kan worden verkregen
lijke fase naar voren zijn gebracht (HR 20
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp,
die veel hoger is dan de agrarische waarde.
februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4852, NJ
C.E. Drion, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den
Daarmee is niet uitgesloten dat het redelijke
2000/418 (Strijpse vs. Eindhoven)). Deskundi-
Broek; wnd. A-G mr. J.C. van Oven)
belang van X op het tijdstip van de onteige-
ge bijstand in de bestuurlijke fase kan dus
ECLI:NL:HR:2015:250
ning vergde dat hij zou herbeleggen in
noodzakelijk zijn om effectief verweer in
onroerende zaken (in plaats van de percelen
rechte te kunnen voeren.
Onteigening. 1. Kosten van herbelegging. De
afstoten), gelet op de vooruitzichten van
d. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van
kosten van herbelegging komen voor ver-
belegging in landbouwgrond – bijvoorbeeld
art. 50 lid 4 Ow volgt dat kosten van rechts-
goeding in aanmerking indien de onteigen-
in verband met de te verwachten prijsont-
bijstand en bijstand door andere deskundi-
de persoon de onteigende percelen als duur-
wikkeling van dergelijke grond – of de per-
gen voor vergoeding in aanmerking komen,
zame belegging aanhield en het redelijke
soonlijke omstandigheden van X. Omtrent
ongeacht of die kosten voor of tijdens het
belang van de onteigende persoon, gelet op
zodanige vooruitzichten en omstandigheden
onteigeningsgeding voor de rechtbank zijn
de vooruitzichten van de desbetreffende wij-
heeft de rechtbank niets vastgesteld. Aldus
gemaakt, en dat aan de vergoeding van deze
ze van beleggen en op diens persoonlijke
heeft de rechtbank hetzij blijk gegeven van
kosten geen nadere eis is gesteld dan dat zij
omstandigheden, herbelegging vorderde. 2.
een onjuiste rechtsopvatting omtrent de
naar het oordeel van de rechtbank in rede-
Kosten van bijstand in de bestuurlijke fase.
maatstaf die dient te worden aangelegd bij
lijkheid zijn gemaakt (zie HR 6 maart 1991,
De kosten van bijstand in de bestuurlijke
de beoordeling of een onteigende in aanmer-
ECLI:NL:HR:1991:AB9358, NJ 1991/818 (Per-
357
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
447
Rechtspraak
son vs. Amsterdam)). Deze wetsgeschiedenis
die uitoefening heeft kunnen komen. In een
gangspunt te gelden dat het verstrijken van
laat toe dat ook de kosten van bijstand in de
zodanig geval heeft dit tot gevolg dat de
een door de curator op de voet van art. 58 lid
bestuurlijke fase worden aangemerkt als pre-
pand- of hypotheekhouder na het verstrijken
1 Fw gestelde – en eventueel door de rechter-
processuele kosten die voor vergoeding in
van de termijn zijn positie als separatist
commissaris verlengde – termijn tot gevolg
aanmerking komen.
behoudt en dat de curator niet bevoegd is de
heeft dat de pand- of hypotheekhouder zijn
Uit het bovenstaande volgt dat er geen grond
goederen op te eisen. De oordelen van het
positie als separatist verliest en dat de cura-
is om de onteigende principieel een aan-
hof zijn niet onjuist of onbegrijpelijk.
tor bevoegd is de goederen op te eisen, maar de omstandigheden van het geval kunnen
spraak te ontzeggen op vergoeding van kosten van deskundige bijstand in de bestuurlijke
(Fw art. 58 lid 1; BW art. 3:13 lid 2)
meebrengen dat op dit uitgangspunt een uitzondering wordt gemaakt. Voor een zodanige
procedure die uitmondt in het onteigeningsbesluit. De kosten van zodanige bijstand kun-
W.M. Welage q.q., curator in het faillissement
uitzondering is onder meer plaats indien, in
nen dus op grond van art. 50 lid 4 Ow voor
van A, adv. mr. D. Rijpma, vs. Rabobank, adv.
aanmerking nemende de onevenredigheid
vergoeding in aanmerking komen. De recht-
mr. R.J. van Galen.
van de betrokken belangen, moet worden geoordeeld dat de curator misbruik maakt
bank heeft derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Dit betekent echter
Feiten en procesverloop
van zijn uit art. 58 lid 1 Fw voortvloeiende
niet dat de kosten van bijstand in de bestuur-
Rabobank heeft als financier van A een stil
bevoegdheid om de pand- of hypotheekhou-
lijke fase van de onteigeningsprocedure
pandrecht verkregen op een voorraad tuin-
der een redelijke termijn te stellen om tot
steeds (in volle omvang) dienen te worden
meubelen. Op 27 juli 2010 is A in staat van
uitoefening van zijn rechten over te gaan,
vergoed. De onteigeningsrechter toetst
faillissement verklaard. Op 4 augustus 2010
dan wel van zijn uit dezelfde bepaling voort-
immers of dergelijke kosten redelijkerwijs zijn
heeft de curator aan Rabobank een termijn
vloeiende bevoegdheid om na het verstrijken
gemaakt en of deze binnen een redelijke
van vier weken gesteld om haar rechten als
van die termijn de goederen op te eisen.
omvang zijn gebleven. De rechter heeft daarbij
separatiste uit te oefenen. De rechter-com-
Indien een uitzondering als hiervoor bedoeld
een grote vrijheid, terwijl art. 50 lid 4 Ow hem
missaris heeft de termijn verlengd tot 4 okto-
wordt gemaakt, heeft dit tot gevolg dat de
in belangrijke mate ontheft van zijn motive-
ber 2010. Op 28 september 2010 heeft de
pand- of hypotheekhouder na het verstrijken
ringsplicht (zie het arrest van 6 maart 1991 en
curator aan Rabobank meegedeeld er geen
van de termijn van art. 58 lid 1 Fw zijn positie
HR 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY0547,
bezwaar tegen te hebben dat Rabobank de
als separatist behoudt en dat de curator niet
NJ 2013/303 (Van Zuijlen vs. Staat)).
zaken in vuistpand neemt. Op 1 oktober
bevoegd is de goederen op te eisen. Het oor-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
2010 heeft Rabobank de zaken opgehaald en
deel van het hof dat Rabobank in de omstan-
komstig de conclusie van de wnd. A-G.
de rechter-commissaris verzocht de termijn
digheden van het geval uit de gedragingen
De wnd. A-G noemt onder 3.3, 3.4 en 3.9
nogmaals te verlengen. Bij brief van 5 okto-
van de curator mocht afleiden dat deze zou
rechtsbronnen over kosten van herbelegging
ber 2010 heeft de curator aan de rechter-
meewerken aan een nieuwe verlenging van
en somt onder 3.11 vragen op die in dit ver-
commissaris bericht dat hij geen voorstander
de termijn van art. 58 lid 1 Fw, zodanig dat
band na verwijzing aan de orde kunnen
is van de termijnverlenging. Van deze brief
Rabobank de geplande veiling probleemloos
komen. Hij acht onderdeel 2 over de kosten
heeft Rabobank geen kopie ontvangen. De
zou kunnen laten doorgaan, is niet onjuist of
van bijstand in de bestuurlijke fase niet
rechter-commissaris heeft het verzoek afge-
onbegrijpelijk. In dit verband mocht het hof
gegrond (3.15-3.21).
wezen. Op 14 oktober 2010 heeft de curator
betekenis toekennen aan de omstandigheden
de zaken opgeëist. Rabobank heeft geweigerd
dat a. de curator Rabobank op 28 september
daaraan gevolg te geven. Op 30 november
2010 desgevraagd heeft meegedeeld geen
2010 heeft Rabobank de zaken via het inter-
bezwaar te hebben tegen het in vuistpand
net geveild. De veiling heeft een netto-
nemen van de zaken;
6 februari 2015, nr. 13/05266
opbrengst van € 257 613 opgeleverd.
b. de curator zijn medewerkster op 1 oktober
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, C.E.
In dit geding heeft de rechtbank Rabobank
2010 hierop toezicht heeft laten houden;
Drion, G. Snijders, M.V. Polak; wnd. A-G mr.
bevolen ervoor zorg te dragen dat de netto-
c. de curator kon weten dat er twintig opleg-
A. Hammerstein)
opbrengst wordt voldaan op de faillisse-
gers nodig waren om de zaken te vervoeren
ECLI:NL:HR:2015:228
mentsrekening. Het hof heeft de curator ver-
naar de opslagplaats van Rabobank; en
oordeeld de netto-opbrengst aan Rabobank
d. de curator tussen 28 september 2010 en 5
Faillissement. Separatist. Opeising door de
te betalen. Het hof heeft daarbij geoordeeld
oktober 2010 geen enkele indicatie aan Rabo-
curator. Misbruik van bevoegdheid. Nadat de
dat de curator misbruik heeft gemaakt van
bank heeft gegeven dat hij van plan was de
termijn voor de bank als pandhouder is ver-
zijn bevoegdheid om de zaken op te eisen.
zaken op korte termijn op te eisen.
358
Het oordeel van het hof dat niet valt in te
streken om haar bevoegdheden als separatiste uit te oefenen, eist de curator de verpande
Hoge Raad
zien welk rechtens te respecteren belang
zaken op. Het hof oordeelt dat de curator
Onderdeel 1 klaagt dat het hof heeft miskend
was gediend met het opeisen van de zaken
misbruik van deze bevoegdheid heeft
dat het verstrijken van een door de curator op
en het afbreken van de organisatie van de
gemaakt. HR: De uitoefening door de curator
de voet van art. 58 lid 1 Fw gestelde (en even-
internetveiling, waaraan Rabobank was
van de bevoegdheid kan in de omstandighe-
tueel door de rechter-commissaris verlengde)
begonnen, is niet onbegrijpelijk in het licht
den van het geval misbruik van bevoegdheid
termijn van rechtswege en zonder meer leidt
van de omstandigheden van het geval, waar-
behelzen. Van een zodanig misbruik kan
tot het verval van de hoedanigheid van sepa-
onder de hiervoor genoemde omstandighe-
onder meer sprake zijn indien de curator, in
ratist, althans dat het opeisen van goederen
den. Voor zover het middel opkomt tegen
aanmerking nemende de onevenredigheid
door de curator op de voet van art. 58 lid 1 Fw
het oordeel van het hof dat de curator mis-
tussen zijn belang bij de uitoefening van de
van rechtswege en zonder meer leidt tot het
bruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid
bevoegdheid en het belang dat daardoor
verval van de hoedanigheid van separatist.
om de zaken op te eisen, geldt het volgende.
wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot
Deze klacht faalt. Weliswaar heeft als uit-
De uitoefening door de curator van een voor
448
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
Rechtspraak
hem uit art. 58 lid 1 Fw voortvloeiende
streepjeslijn op het veldwerk, is onbegrijpe-
bestuursrechtelijke geldschulden. Het hof
bevoegdheid kan in de omstandigheden van
lijk. Het hof heeft meer toegewezen dan
heeft miskend dat het CAK geldschulden als
het geval misbruik van bevoegdheid in de
was gevorderd. De HR doet zelf de zaak af.
de onderhavige kan vorderen bij de burgerlijke rechter. 2. Formele rechtskracht. Het hof
zin van art. 3:13 BW behelzen. Van een zodanig misbruik kan onder meer sprake zijn
(Rv art. 23)
heeft ten onrechte nagelaten de stelling van het CAK te beoordelen dat bepaalde facturen
indien de curator, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen zijn belang bij
A, adv. mr. J.A.M.A. Sluysmans, vs. B, adv. mr.
de uitoefening van een bevoegdheid uit
B.J. van Dorp.
formele rechtskracht hebben verkregen. (Awb art. 1:3, 4:124)
hoofde van art. 58 lid 1 Fw en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijk-
Feiten en procesverloop
heid niet tot die uitoefening heeft kunnen
Partijen zijn buren. Tussen hun erven is een
Het CAK, adv. mr. M.W. Scheltema, vs. X, niet
komen, een en ander als bedoeld in art. 3:13
afrastering aanwezig.
verschenen.
lid 2, laatste zinsnede, BW (vgl. HR 16 janua-
In dit geding heeft B gevorderd dat de erf-
ri 2015, ECLI:NL:HR:2015:87 (X vs. Van der
grens wordt bepaald. De rechtbank heeft
Feiten en procesverloop
Molen q.q.)). Het oordeel van het hof dat
bepaald dat de erfgrens loopt zoals met een
In 2006-2009 heeft het CAK facturen aan Y
sprake is van misbruik van bevoegdheid,
rode lijn is aangegeven op veldwerk X. Het
gestuurd inzake eigen bijdragen voor hulp
berust op een afweging van het belang van
hof heeft overwogen dat voor zover de afras-
die aan Y is verleend op de voet van de des-
de curator bij de uitoefening in het belang
tering niet op de kadastrale grens staat, spra-
tijds geldende wetten Algemene Wet Bijzon-
van de boedel van zijn bevoegdheid uit
ke is van verjaring, zodat de erfgrens thans
dere Ziektekosten (ABWZ) en Wet maatschap-
hoofde van art. 58 lid 1 Fw enerzijds en het
toch loopt op de plaats van de afrastering.
pelijke ondersteuning (Wmo). In 2011 is Y
belang van Rabobank om de door haar
Het hof heeft een dictum gegeven waarbij
overleden. Haar weduwnaar X is als erfge-
geplande internetveiling doorgang te laten
verwezen wordt naar een aan het arrest van
naam rechtsopvolger onder algemene titel.
vinden anderzijds. Deze belangenafweging
het hof gehechte kopie van veldwerk X.
In dit geding heeft het CAK betaling van
heeft het hof gebracht tot de bevinding dat
€ 5778 gevorderd, met rente en kosten, ter
sprake is van onevenredigheid tussen het
Hoge Raad
zake van de eigen bijdragen volgens de factu-
belang van de curator en het belang van
Onderdeel 1 klaagt terecht dat het oordeel van
ren. De rechtbank heeft de vordering afgewe-
Rabobank in de zin van art. 3:13 lid 2, laat-
het hof dat de afrastering is gesitueerd op de
zen. Het hof heeft de vordering alsnog voor
ste zinsnede, BW. Dit oordeel geeft geen blijk
zwarte streepjeslijn op het veldwerk, onbegrij-
een klein deel toegewezen. Voor zover de vor-
van een onjuiste rechtsopvatting met
pelijk is. De afrastering is immers niet ingete-
dering eigen bijdragen voor vanaf 1 juli 2009
betrekking tot art. 3:13 BW en is niet onbe-
kend op het veldwerk en de toelichting daarop
verleende hulp betreft, heeft het hof het CAK
grijpelijk of onvoldoende gemotiveerd in
vermeldt dat zwarte streepjeslijnen geen gren-
niet-ontvankelijk in de vordering verklaard
het licht van de omstandigheden van het
zen zijn, maar hulplijnen vormen die zijn
op grond van zijn overweging dat de
geval, waaronder de hiervoor genoemde
gebruikt bij de meting. Het hof heeft, uitgaan-
bestuursrechter bevoegd is daarover te oor-
omstandigheden, alsmede de omstandig-
de van zijn onjuiste situering van de afraste-
delen. Voor zover de vordering bijdragen voor
heid dat de curator op 5 oktober 2010 aan
ring op de zwarte streepjeslijn op het veldwerk,
in 2006-2008 verleende hulp betreft, heeft
de rechter-commissaris heeft meegedeeld
over en weer meer toegewezen dan is gevor-
het hof de vordering aan het CAK ontzegd op
dat hij geen voorstander was van het verlen-
derd. De Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen.
grond van zijn overweging dat het CAK geen
gen van de termijn van art. 58 lid 1 Fw
Volgt vernietiging, waarna de Hoge Raad ver-
beschikkingen met betrekking tot perioden
omdat Rabobank te weinig had gedaan om
staat dat de erfgrens loopt op de plaats van
in 2006-2008 in het geding heeft gebracht,
tijdig een aanvang te maken met de verkoop
de afrastering en voor recht verklaart dat B
zodat het hof niet kan nagaan of deze zijn
van de zaken, zowel onderhands als open-
door verjaring eigenaar is geworden van een
gegeven en formele rechtskracht hebben
baar.
bepaald stuk grond, voor zover gelegen aan
gekregen.
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
zijn zijde van de afrastering en dat A door
sie van de wnd. A-G.
verjaring eigenaar is geworden van een ander
Hoge Raad
De wnd. A-G geeft de regeling in de Faillisse-
bepaald stuk grond, voor zover gelegen aan
Onderdeel 1 klaagt dat het hof heeft miskend
mentswet weer onder 4.2-4.8. Onder 4.19 ver-
zijn zijde van de afrastering.
dat een bestuursorgaan op de voet van art.
gelijkt hij misbruik van bevoegdheid met de
De A-G concludeert dienovereenkomstig.
4:124 Awb betaling van bestuursrechtelijke
redelijkheid en billijkheid.
359
geldschulden kan vorderen bij de burgerlijke
360
rechter. De klacht slaagt. Het gaat in deze zaak om de invordering van bestuursrechtelijke geldschulden in de zin van Titel 4.4 van
6 februari 2015, nr. 14/00188
de Awb. Noch enige bepaling in die wet, noch
6 februari 2015, nr. 13/05418
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, G. de
enige andere wettelijke bepaling verklaart de
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek;
bestuursrechter met uitsluiting van de bur-
Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, M.V Polak;
A-G mr. L.A.D. Keus)
gerlijke rechter bevoegd tot kennisneming
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
ECLI:NL:HR:2015:233
van een vordering zoals de onderhavige. Art. 4:124 Awb bepaalt integendeel dat een
ECLI:NL:HR:2015:249 Het bestuursorgaan CAK vordert bij de bur-
bestuursorgaan bij de invordering van
Ultra petita. Erfgrens. Het hof bepaalt dat
gerlijke rechter betaling van facturen ter
bestuursrechtelijke geldschulden ook
de erfgrens op de plaats van de afrastering
zake van eigen bijdragen voor verleende
beschikt over de bevoegdheden die een
loopt. HR: Het oordeel van het hof dat de
hulp als bedoeld in de Algemene Wet Bijzon-
schuldeiser op grond van het privaatrecht
afrastering is gesitueerd op de zwarte
dere Ziektekosten. 1. Invordering van
heeft. Het CAK kan dus betaling van die
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
449
Rechtspraak
schulden vorderen in de onderhavige proce-
361
komen te rusten om die te veel betaalde kinderalimentatie aan de man terug te betalen
dure (vgl. HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:397, NJ 2014/202 (K. vs. Ont-
6 februari 2015, nr. 14/02362
(vgl. HR 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1001,
vanger)). Onderdeel 2 klaagt dat het hof heeft
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
NJ 2014/225). De man heeft niettemin een
miskend dat de facturen over perioden in
G. Snijders, M.V. Polak; A-G mr. E.M.
rechtens te respecteren belang bij zijn ver-
2006-2008 formele rechtskracht hebben op
Wesseling-van Gent)
zoek tot veroordeling van de vrouw tot terug-
dezelfde gronden als het hof heeft gebezigd
ECLI:NL:HR:2015:232
betaling van de te veel betaalde kinderalimentatie, doordat hij bij toewijzing daarvan
ten aanzien van de facturen over perioden in de jaren 2005 en 2009. Bij de beoordeling van
Alimentatie. Terugwerkende kracht. Het hof
een executoriale titel verkrijgt. Een dergelijk
deze klacht strekt het volgende tot uitgangs-
vermindert een alimentatieverplichting
verzoek is voorts in overeenstemming met
punt. Voor zijn oordeel dat de facturen over
met terugwerkende kracht. HR: Het hof
de eisen van een goede procesorde (vgl. HR 9
perioden in 2005 en 2009 besluiten zijn
heeft ten onrechte niet geoordeeld over het
september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4039, NJ
waartegen bezwaar en beroep heeft openge-
verzoek om veroordeling tot terugbetaling
2007/140). In de bestreden beschikking heeft
staan, heeft het hof verwezen naar CRvB 12
van de te veel betaalde alimentatie. Het
het hof niet geoordeeld over het verzoek van
januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BK8934.
heeft niet kenbaar de regels met betrekking
de man tot veroordeling van de vrouw tot
Aldus heeft het hof kennelijk bedoeld dat die
tot de door de rechter te bepalen ingangsda-
terugbetaling van de te veel betaalde kinder-
facturen hebben te gelden als besluiten in de
tum van een (gewijzigde) alimentatiever-
alimentatie. Aldus heeft het hof art. 23 Rv
zin van art. 1:3 Awb in verband met de
plichting toegepast en niet kenbaar onder-
geschonden.
omstandigheid dat daarin is vastgesteld dat
zocht of een terugbetalingsverplichting in
In het incidentele beroep: het middel klaagt
in een bepaalde periode hulp of zorg op de
redelijkheid kan worden aanvaard.
dat het hof heeft verzuimd te onderzoeken of een terugbetalingsverplichting ten laste
voet van de AWBZ of de Wmo is genoten, waarbij tevens de hoogte van de verschuldig-
(Rv art. 23; BW 1:401, 1:402, 6:203)
van de vrouw in redelijkheid kan worden aanvaard. Op grond van vaste rechtspraak
de eigen bijdrage is vastgesteld. In cassatie is de juistheid van dit oordeel niet bestreden.
De man, adv. mr. B.J. van Dorp, vs. de vrouw,
– zie laatstelijk HR 25 april 2014,
Daarvan uitgaande heeft het hof terecht
adv. mr. M.E.M.G. Peletier.
ECLI:NL:HR:2014:1001, NJ 2014/225 – gelden met betrekking tot de door de rechter te
geoordeeld dat die besluiten formele rechtskracht hebben verkregen doordat daartegen
Feiten en procesverloop
bepalen ingangsdatum van een (gewijzigde)
niet tijdig bezwaar is gemaakt. Het hof heeft
Uit de affectieve relatie tussen partijen is in
onderhoudsverplichting de volgende regels:
als vaststaand aangemerkt dat de facturen
2001 een dochter geboren. De man heeft de
a. De rechter die beslist op een verzoek tot
over perioden in 2006-2008, evenals de factu-
dochter erkend. In 2004 is de relatie beëin-
wijziging van een eerder vastgestelde bijdra-
ren over perioden in 2005 en 2009, betrek-
digd. De dochter heeft haar hoofdverblijf bij
ge in het levensonderhoud, zal in het alge-
king hebben op eigen bijdragen die op de
de vrouw. In 2007 is de man veroordeeld om
meen behoedzaam gebruik moeten maken
voet van de AWBZ en de Wmo zijn verschul-
€ 873 per maand aan kinderalimentatie aan
van zijn bevoegdheid de wijziging te laten
digd wegens in die perioden verleende hulp.
de vrouw te betalen.
ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen
Ook dit is in cassatie niet bestreden. Gezien
In dit geding heeft de man verzocht de kin-
datum, met name indien dit ingrijpende
hetgeen hiervoor is overwogen, hebben ook
deralimentatie met ingang van 1 januari
gevolgen kan hebben voor de onderhoudsge-
deze facturen te gelden als besluiten in de
2011 op nihil te stellen, althans te verminde-
rechtigde in verband met een daardoor in
zin van art. 1:3 Awb waartegen bezwaar inge-
ren, en de vrouw te veroordelen tot terugbe-
het leven geroepen verplichting tot terugbe-
volge de Awb kon worden gemaakt. Het CAK
taling van de te veel betaalde kinderalimen-
taling van hetgeen in de daaraan voorafgaan-
heeft voor het hof gesteld dat ook deze
tatie. De rechtbank heeft het verzoek
de periode in feite is betaald of verhaald.
besluiten formele rechtskracht hebben ver-
afgewezen. Het hof heeft bij uitvoerbaar bij
b. Deze behoedzaamheid geldt ook voor de
kregen. Het hof heeft ten onrechte nagelaten
voorraad verklaarde beschikking van 6 febru-
rechter in hoger beroep die met ingang van
die stelling te beoordelen. Indien de facturen
ari 2014 de kinderalimentatie alsnog met
een vóór zijn uitspraak gelegen datum een
over perioden in 2006-2008 formele rechts-
ingang van 1 januari 2011 op lagere bedra-
zodanige wijziging brengt in de door de rech-
kracht hebben verkregen, dient immers voor
gen vastgesteld.
ter in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage dat zij kan leiden tot de hiervoor
de burgerlijke rechter tot uitgangspunt dat zij een toereikende juridische grondslag heb-
Hoge Raad
bedoelde ingrijpende gevolgen.
ben en is niet van belang dat de onderliggen-
In het principale beroep: het middel klaagt
c. Deze behoedzaamheid brengt mee dat de
de beschikkingen ontbreken. In zoverre
terecht dat het hof niet heeft beslist op het
rechter naar aanleiding van hetgeen partijen
slaagt de klacht.
verzoek van de man om de vrouw te veroor-
hebben aangevoerd, zal moeten beoordelen
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
delen tot terugbetaling van de te veel betaal-
of, en in hoeverre, in redelijkheid van de
komstig de conclusie van de A-G.
de kinderalimentatie. Uitgangspunt is dat de
onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan
De A-G bespreekt onder 2.4-2.10 het open sys-
beslissing van het hof om de door de man
worden verlangd van hetgeen in overeen-
teem van invordering van bestuursrechtelijke
verschuldigde kinderalimentatie met ingang
stemming met diens behoefte aan levenson-
geldschulden en onder 2.18 het leerstuk van
van 1 januari 2011 – dat wil zeggen: op een
derhoud reeds is uitgegeven, en dat de rech-
de formele rechtskracht.
vóór de uitspraak van het hof gelegen
ter, indien dit naar zijn oordeel het geval is,
datum – op lagere bedragen vast te stellen
van zijn beoordeling rekenschap zal moeten
dan voorheen golden, ertoe leidt dat met
geven in de motivering.
terugwerkende kracht de rechtsgrond is ont-
In deze regels ligt besloten dat de rechter die
vallen aan de door de man na 1 januari 2011
een onderhoudsverplichting verlaagt met
te veel betaalde kinderalimentatie, en dat
ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen
daarmee op de vrouw de verplichting is
datum, steeds aan de hand van hetgeen ten
450
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
Rechtspraak
processe is gebleken, zal moeten beoordelen
verzocht. De rechtbank heeft VDV en X in
2004/212 (Hitz vs. Theunissen)). Gelet op dit
in hoeverre een daaruit voortvloeiende
staat van faillissement verklaard en het door
een en ander is het niet noodzakelijk dat het
terugbetalingsverplichting in redelijkheid
X ingestelde verzet ongegrond verklaard. X
faillissement van de vennoten steeds en zon-
kan worden aanvaard. Hij is derhalve bij die
heeft in hoger beroep verzocht de faillietver-
der meer intreedt als een gevolg van het fail-
beoordeling niet afhankelijk van een door de
klaring van hemzelf te vernietigen en hem
lissement van de vof. Ook de invoering per 1
onderhoudsgerechtigde gevoerd, op die
alsnog toe te laten tot de schuldsanering. Het
december 1998 van de schuldsaneringsrege-
terugbetaling betrekking hebbend verweer.
hof heeft het vonnis van de rechtbank
ling voor natuurlijke personen heeft tot
Het hof heeft niet kenbaar de hiervoor
bekrachtigd. Het heeft daarbij overwogen dat
gevolg dat de zojuist bedoelde regel niet lan-
bedoelde regels toegepast. Evenmin heeft het
het vonnis tot faillietverklaring van VDV
ger op zijn plaats is. De toepassing van de
hof kenbaar onderzocht of een terugbeta-
onherroepelijk is geworden en dat dit mee-
schuldsaneringsregeling staat immers open
lingsverplichting ten laste van de vrouw in
brengt dat ook X in staat van faillissement
voor natuurlijke personen met zakelijke
redelijkheid kan worden aanvaard, mede in
verkeert.
schulden (vgl. onder meer Kamerstukken II 1992/93, 22969, 3, p. 22-24 en 29-30, en 6, p.
het licht van hetgeen in het middel wordt aangevoerd.
Hoge Raad
27-29). Dat brengt mee dat vennoten (natuur-
Volgt in het principale beroep en in het inci-
Het middel betoogt dat het onherroepelijk
lijke personen) die een wsnp-verzoek hebben
dentele beroep vernietiging en verwijzing,
geworden vonnis tot faillietverklaring van
ingediend, niet zonder meer failliet verklaard
overeenkomstig de conclusie van de A-G.
VDV niet (noodzakelijkerwijs) het faillisse-
dienen te worden indien het faillissement
De A-G vermeldt onder 2.3-2.5 dat het hof
ment van de vennoten meebrengt en bepleit
van de vof wordt uitgesproken. Voorts is van
twee verzoeken om aanvulling van de
dat de Hoge Raad terugkomt van zijn vaste
belang dat in HvJEU 15 december 2011, zaak
beschikking heeft afgewezen. Onder 2.6-2.11
rechtspraak terzake (zie onder meer HR 14
C-191/10, ECLI:EU:C:2011:838, NJ 2012/258
noemt zij regels met betrekking tot de door de
april 1927, NJ 1927/725 (De Eendracht) en
(Rastelli), besloten ligt dat de rechter ten aan-
rechter te bepalen ingangsdatum van een
laatstelijk HR 22 december 2009,
zien van elke schuldenaar afzonderlijk dient
(gewijzigde) alimentatieverplichting.
ECLI:NL:HR:2009:BK3574, NJ 2010/15 (Van
te bepalen of hem op grond van art. 3 lid 1
Kester vs. FFB)). Dit betoog is gelet op het
dan wel art. 3 lid 2 Insolventieverordening
navolgende gegrond. Hoewel een vof geen
(Verordening (EG) nr. 1346/2000) internatio-
rechtspersoonlijkheid heeft, kan zij wel als
nale bevoegdheid toekomt om een insolven-
zodanig failliet worden verklaard. Wat de
tieprocedure te openen. De regel van de hier-
6 februari 2015, nr. 14/03627
positie van de vennoten in dat faillissement
voor genoemde rechtspraak is daarmee niet
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
betreft, bepaalt de Faillissementswet slechts
te verenigen indien de vennootschap in
Heisterkamp, C.E. Drion, G. Snijders; A-G mr.
dat de aangifte tot faillietverklaring van een
Nederland is gevestigd en de vennoten in
L. Timmerman)
vof ook de naam en de woonplaats van de
een andere lidstaat of andere lidstaten
ECLI:NL:HR:2015:251
vennoten moet inhouden (art. 4 lid 3 Fw).
wonen. Ook in zoverre is die regel dus niet
Hieruit kan niet worden afgeleid dat een fail-
(langer) op zijn plaats. Ten slotte staat het op
Faillietverklaring. Vennootschap onder fir-
lissement van de vof steeds en zonder meer
gespannen voet met de aan art. 6 EVRM ten
ma. Een schuldeiser verzoekt de faillietver-
het faillissement van de vennoten mee-
grondslag liggende beginselen om een ven-
klaring van een vof en haar vennoten. Een
brengt. Indien een vof failliet verklaard
noot in privé failliet te verklaren, zonder dat
van de vennoten verzoekt te worden toege-
wordt zal, gelet op art. 18 WvK, het faillisse-
dit ook ten aanzien van hem afzonderlijk is
laten tot de schuldsanering. Het hof oor-
ment van de vennoten doorgaans onvermij-
verzocht en zonder dat is onderzocht of hij
deelt dat het faillissement van de vof nood-
delijk zijn, maar dat behoeft niet noodzakelij-
ook in privé verkeert in de toestand dat hij
zakelijkerwijs het faillissement van de
kerwijs het geval te zijn. Zo kan een vennoot,
heeft opgehouden te betalen. Op grond van
vennoot ten gevolge heeft. HR: De HR komt
in tegenstelling tot de vof zelf, voldoende
het voorgaande komt de Hoge Raad terug
terug van zijn vaste rechtspraak dat het
(privé)vermogen hebben om zowel de schuld-
van de hiervoor bedoelde regel dat het faillis-
faillissement van een vof steeds en noodza-
eisers van de vof als zijn privéschuldeisers te
sement van een vof steeds en noodzakelijker-
kelijkerwijs het faillissement van de venno-
voldoen; ook als hij bepaalde vorderingen
wijs het faillissement van de vennoten ten
ten ten gevolge heeft. Indien een vof fail-
niet voldoet, brengt dat nog niet noodzakelij-
gevolge heeft. Gelet hierop dient een schuld-
liet verklaard wordt, zal het faillissement
kerwijs mee dat hij in de toestand verkeert
eiser, indien hij niet alleen het faillissement
van de vennoten doorgaans onvermijdelijk
dat hij heeft opgehouden te betalen. Voorts
van de vof maar ook dat van de vennoten wil
zijn, maar dat behoeft niet noodzakelijker-
is van belang dat, in verband met het feit dat
bewerkstelligen, dat in zijn verzoekschrift ten
wijs het geval te zijn.
de vof een afgescheiden vermogen heeft, de
aanzien van ieder van hen afzonderlijk te
vorderingen op de vof en op de vennoten als
verzoeken, en dient de rechter te onderzoe-
(WvK art. 18; Fw art. 3a lid 2, 4 lid 3; Insolven-
afzonderlijke (samenlopende) vorderingen
ken of ook ten aanzien van de vennoten
tieverordening art. 3 lid 1 en 2; EVRM art. 6)
moeten worden beschouwd, die onafhanke-
afzonderlijk aan de voorwaarden voor failliet-
lijk van elkaar kunnen worden ingesteld en
verklaring is voldaan. Gelet op art. 18 WvK
X (de vennoot), adv. mr. R.J. van Galen, vs.
verhaald. In verband daarmee is het mogelijk
en de wenselijkheid dat de faillissementen
Bepro (de schuldeiser), niet verschenen.
dat een vennoot een hem persoonlijk toeko-
van de vof en van de vennoten zoveel moge-
mend verweermiddel (bijvoorbeeld een
lijk tegelijk worden uitgesproken en afgewik-
Procesverloop
tegenvordering) kan aanvoeren tegen de vor-
keld, verdient het overigens aanbeveling dat
In dit geding heeft Bepro de rechtbank ver-
dering van de aanvrager van het faillisse-
deze verzoeken zoveel mogelijk tezamen wor-
zocht onder meer de vennootschap onder
ment of van andere schuldeisers (vgl. HR 18
den gedaan en behandeld. Voor zover in een
firma VDV en haar (mede)vennoot X in staat
december 1959, ECLI:NL:HR:1959:BG9455, NJ
procedure het faillissement van (alleen) de
van faillissement te verklaren. X heeft her-
1960/121 (De Gouw vs. De Hamer) en HR 13
vof is verzocht en daarbij de namen en
haaldelijk toelating tot de schuldsanering
december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9261, NJ
woonplaatsen van de vennoten zijn vermeld,
362
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
451
Rechtspraak
heeft de verzoeker de mogelijkheid – in eer-
hoger beroep, omdat niet was gebleken dat
ste aanleg – zijn verzoek in die zin aan te
de adviseur bevoegd was namens X die vol-
vullen dat het mede betrekking heeft op de
macht te verstrekken.
faillietverklaring van de vennoten. De rechter
364 3 februari 2015, nr. 13/01399 (Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
dient daarbij het beginsel van hoor en weder-
Hoge Raad
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I.
hoor in acht te nemen en de vennoten de
Middel 1 voert onder verwijzing naar HR 28
van de Griend)
gelegenheid te bieden tot het voeren van
november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM2314, NJ
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strek-
afzonderlijk verweer. Het voorgaande kan
2005/464 (Achmea vs. Brada), aan dat het hof
kende tot vernietiging wat betreft de straf-
meebrengen dat de vof failliet wordt ver-
heeft miskend dat het op grond van art. 3:71
oplegging, tot vermindering van de straf en
klaard en (een van) de vennoten niet. In dat
lid 2 BW niet bevoegd was om van de advo-
tot verwerping voor het overige; adv. mr. S.J.
verband heeft de rechter de mogelijkheid om
caat overlegging van een bewijs van een vol-
van der Woude, Amsterdam)
niet tegelijkertijd op de onderscheiden faillis-
macht te verlangen. Het middel ziet eraan
ECLI:NL:HR:2015:199
sementsverzoeken te beslissen, bijvoorbeeld
voorbij dat de beslissing van het hof niet ziet
in het geval dat een vennoot in reactie op
op de volmacht van de advocaat om hoger
Bestanddeel ‘krachtens wettelijk voor-
het faillissementsverzoek een verzoek tot
beroep in te stellen, maar op de volmacht die
schrift’ art. 184 lid 1 Sr: een dergelijk voor-
toepassing van de schuldsaneringsregeling
de tussenpersoon van de procespartij heeft
schrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de
heeft gedaan (in welk geval te zijnen aanzien
ontvangen om volmacht aan de advocaat te
betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het
de behandeling van het verzoek tot failliet-
geven tot het instellen van het hoger beroep.
geven van een bevel of het doen van een
verklaring ingevolge art. 3a lid 2 Fw wordt
De volmacht van die tussenpersoon volgt
vordering. Een algemeen taakstellend voor-
geschorst).
niet uit de aanstelling van de advocaat als
schrift, zoals art. 3 Politiewet 2012, zal zoda-
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
bedoeld in art. 3:71 lid 2 BW en het arrest
nige uitdrukkelijke bevelsbevoegdheid niet
komstig de conclusie van de A-G.
van 28 november 2003 heeft op die volmacht
kunnen verschaffen, terwijl een wettelijk
De A-G meent dat het faillissement van een
dan ook geen betrekking. Het hof mocht
voorschrift waarin uitsluitend een ver-
vof ook kan meebrengen dat een vennoot
daarom bewijs van deze volmacht verlangen.
plichting of gebod wordt geformuleerd te
wordt toegelaten tot de schuldsanering (2.5).
Middel 2 voert aan dat de advocaat de mach-
voldoen aan een bevel of vordering van de
Voorts bepleit hij (met succes) dat de HR
tiging van X aan de tussenpersoon heeft toe-
betreffende ambtenaar doorgaans niet een
terugkomt van zijn rechtspraak dat het faillis-
gezonden aan het hof. Bij het cassatiever-
uitdrukkelijke bevelsbevoegdheid zal
sement van een vof steeds en noodzakelijker-
zoekschrift zijn kopieën overgelegd van een
inhouden. Ook een vordering krachtens art.
wijs het faillissement van de vennoten ten
faxbericht, een machtiging en een faxjour-
160 lid 1 WVW 1994 kan niet gelden als een
gevolge heeft (2.7-2.10).
naal. Het middel voert voorts aan dat de grif-
krachtens wettelijk voorschrift gegeven
fie telefonisch aan de advocaat heeft mede-
bevel of gedane vordering in de zin van art.
gedeeld dat volgens de computer het
184 lid 1 Sr.
faxbericht was ontvangen. In de loop van de
Vervolging wegens niet naleven van een
cassatieprocedure heeft het hof aan de advo-
gegeven bevel of gedane vordering terzake
6 februari 2015, nr. 14/04700
caat en aan de griffie van de Hoge Raad een
andere strafbaarstelling: indien de strafver-
(Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders, T.H. Tanja-
brief gezonden waaruit blijkt dat fax en
volging geen betrekking heeft op art. 184
van den Broek; A-G mr. L. Timmerman)
machtiging wel door het hof ontvangen
Sr, zoals in gevallen van overtreding van in
ECLI:NL:HR:2015:248
(moeten) zijn, maar dat deze stukken de
bepalingen van een APV neergelegde ver-
raadsheren die het arrest hebben gewezen,
plichtingen of geboden, is veelal niet ver-
Advocaat. Volmacht. Een advocaat verklaart
niet hebben bereikt en dat deze raadsheren
eist dat de vordering of het bevel door de
ter zitting in hoger beroep dat zij van een
ook niet op de hoogte zijn gesteld van het
politieambtenaar is gedaan of gegeven
tussenpersoon volmacht heeft gekregen
bedoelde telefoongesprek. Het middel is
krachtens een wettelijk voorschrift dat uit-
hoger beroep in te stellen. Het hof verklaart
gegrond. Uit de stukken die bij het cassatie-
drukkelijk inhoudt dat de betrokken amb-
de appellant niet-ontvankelijk in het hoger
verzoekschrift zijn overgelegd en de brief van
tenaar gerechtigd is tot het doen van de
beroep, omdat geen bewijs is verstrekt van
het hof blijkt dat de machtiging door het hof
vordering of het geven van het bevel.
volmacht van de appellant aan de tussen-
is ontvangen. Het hof had derhalve bij zijn
persoon. HR: Het hof mocht zodanig bewijs
beslissing van de machtiging kennis behoren
verlangen. In cassatie is echter gebleken dat
te nemen (vgl. HR 20 februari 1998,
het hof wel een machtiging had ontvangen.
ECLI:NL:HR:1998:ZC2590, NJ 1998/474 (Rain-
Inleiding:
bow vs. Ontvanger)).
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
gezegd – opzettelijk niet heeft voldaan aan
komstig de conclusie van de A-G.
een bevel krachtens art. 160 lid 1 WVW 1994
De A-G bespreekt onder 2.14 de bevoegdheid
gedaan door [betrokkene 1] en [betrokkene
van de Hoge Raad om inlichtingen in te win-
2] ‘die waren belast met de uitoefening van
nen bij de feitelijke instanties.
enig toezicht en bevoegd verklaard tot het
363
(BW art. 3:71 lid 2) X, adv. mr. J. van Weerden.
Procesverloop
(Sr art. 184; WVW 1994 art. 160, 177, 178)
opsporen en onderzoeken van strafbare fei-
In dit geding heeft de rechtbank de schuldsa-
ten, immers heeft verdachte toen en daar
nering tussentijds beëindigd zonder toekenning van de schone lei. De advocaat van X
Hoge Raad (strafkamer)
opzettelijk, nadat deze ambtenaren hem had-
heeft ter zitting in hoger beroep verklaard
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
den bevolen althans van hem had[den]
dat zij van een adviseur van X volmacht had
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
gevorderd het voertuig stil te doen brengen
gekregen hoger beroep in te stellen. Het hof
straf(proces)recht Radboud Universiteit
geen gevolg gegeven aan dit bevel’. Het hof
heeft X niet-ontvankelijk verklaard in het
Nijmegen.
heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd
452
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
Rechtspraak
onder art. 184 Sr.
gesteld < en niet uitdrukkelijk inhoudt dat
naar een pensioenverzekeraar ten behoeve
Het middel bevat de klacht dat het hof het
de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het
van een pensioenvoorziening, waardoor voor-
onder 1 bewezenverklaarde ten onrechte
doen van de vordering.
noemde [betrokkene 1] werd bewogen tot
heeft gekwalificeerd als een overtreding van
2.4.3. Het middel is terecht voorgesteld.
bovenomschreven afgifte.’ Ook voor (feit 7) en (feit 8) is verdachte veroordeeld vanwege
art. 184 lid 1 Sr.
Hoge Raad, onder meer:
365
gedragingen ‘met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels’.
2.4.1. De tenlastelegging is toegesneden op art. 184, eerste lid, Sr. Deze bepaling, die een
3 februari 2015, nr. 13/04493
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring
algemene strafbaarstelling als misdrijf
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
onder 6, onder 7 en onder 8 ontoereikend is
behelst voor uiteenlopende gevallen van niet-
Lohman, N. Jörg, V. van den Brink,
gemotiveerd voor zover telkens inhoudende
naleving van bevelen of vorderingen, eist een
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
dat sprake is van een ‘samenweefsel van ver-
‘krachtens wettelijk voorschrift’ gegeven
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben,
dichtsels’ (in de zin van art. 326 Sr).
bevel of gedane vordering. Een dergelijk
strekkende tot verwerping; adv. mr. H.K. ter
voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat
Brake, Hoorn)
Hoge Raad, onder meer:
de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het
ECLI:NL:HR:2015:200
4.3. De tenlastelegging onder 6, 7 en 8 is toe-
geven van een bevel of het doen van een vor-
gesneden op deze bepaling. Daarom moet de
dering (vgl. HR 29 januari 2008,
Bestanddeel ‘samenweefsel van verdicht-
in de tenlastelegging voorkomende uitdruk-
ECLI:NL:HR:2008:BB4108, NJ 2008/206).
sels’ art. 326 Sr: voor de vraag of hiervan
king ‘samenweefsel van verdichtsels’ geacht
Aan een algemeen taakstellend voorschrift,
sprake is komt het aan op alle omstandig-
worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde
zoals art. 3 Politiewet 2012, zal zodanige uit-
heden van het geval. Tot die omstandighe-
betekenis als toekomt aan dezelfde in die
drukkelijke bevelsbevoegdheid niet kunnen
den behoren de vertrouwenwekkende aard,
bepaling voorkomende uitdrukking.
worden ontleend, terwijl een wettelijk voor-
het aantal en de indringendheid van de
4.4. Voor het antwoord op de vraag of uit
schrift waarin uitsluitend een verplichting of
(geheel of gedeeltelijk) onware mededelin-
door een verdachte gebezigde leugenachtige
gebod wordt geformuleerd te voldoen aan
gen in hun onderlinge samenhang, de mate
mededelingen kan worden afgeleid dat het
een bevel of vordering van de betreffende
waarin de in het algemeen in het maat-
slachtoffer door een samenweefsel van ver-
ambtenaar doorgaans niet een uitdrukkelijke
schappelijk verkeer vereiste omzichtigheid
dichtsels werd bewogen tot afgifte van een
bevelsbevoegdheid zal inhouden. In dergelij-
degene tot wie de mededelingen zijn
goed, tot het verlenen van een dienst, tot het
ke gevallen voorziet de wet bovendien veelal
gericht aanleiding had moeten geven de
ter beschikking stellen van gegevens, tot het
in strafbaarstelling van handelen in strijd
onwaarheid te onderkennen of zich daar-
aangaan van een schuld of tot het teniet
met de op dat voorschrift gebaseerde ver-
door niet te laten bedriegen en de persoon-
doen van een inschuld als bedoeld in art. 326
plichting of gebod.
lijkheid van het slachtoffer. In casu kon het
Sr, komt het aan op alle omstandigheden van
Indien de strafvervolging niet betrekking
hof tot een bewezenverklaring van een
het geval. Tot die omstandigheden behoren
heeft op het misdrijf van art. 184 Sr, zoals in
‘samenweefsel van verdichtsels’ komen
de vertrouwenwekkende aard, het aantal en
gevallen van overtreding van in bepalingen
gelet op onder meer de vertrouwensrelatie
de indringendheid van de (geheel of gedeel-
van een APV neergelegde verplichtingen of
waarin betrokkenen stonden tot de ver-
telijk) onware mededelingen in hun onder-
geboden, is veelal niet vereist dat de vorde-
dachte in zijn hoedanigheid van verzeke-
linge samenhang, de mate waarin de in het
ring of het bevel door de politieambtenaar is
ringsadviseur en het feit dat telkens sprake
algemeen in het maatschappelijk verkeer ver-
gedaan of gegeven krachtens een wettelijk
is van meer dan een enkele leugenachtige
eiste omzichtigheid degene tot wie de mede-
voorschrift dat uitdrukkelijk inhoudt dat de
mededeling.
delingen zijn gericht aanleiding had moeten
betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van de vordering of het geven van het
geven de onwaarheid te onderkennen of zich (Sr art. 326)
bevel (vgl. HR 16 december 2014,
daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer. (Vgl. HR 15
ECLI:NL:HR:2014:3639). In die gevallen steunt
Inleiding:
november 2011, ECLI:NL:HR:2011: BQ8600, NJ
de vervolging immers niet op handelen in
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
2012/279.)
strijd met art. 184 Sr, maar op overtreding
gezegd – (feit 6) ‘met het oogmerk om zich
4.5. Uit de bewijsvoering van het Hof kan
van een APV.
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
worden afgeleid dat het Hof bij zijn oordeel
2.4.2. Blijkens de bewezenverklaring heeft het
bevoordelen door een samenweefsel van ver-
dat [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrok-
Hof geoordeeld dat het door de betrokken
dichtsels, [betrokkene 1] heeft bewogen tot
kene 3] alsmede [betrokkene 6], ieder voor
politieambtenaren gegeven bevel het motor-
de afgifte van fl 124.554,75 hebbende ver-
zich, door een samenweefsel van verdichtsels
rijtuig te doen stilhouden een krachtens art.
dachte met vorenomschreven oogmerk
is bewogen tot afgifte van het in de onder-
160, eerste lid, WVW 1994 gedane vordering
< zakelijk weergegeven < bedrieglijk en/of in
scheiden bewezenverklaringen vermelde
is, die heeft te gelden als krachtens wettelijk
strijd met de waarheid in zijn functie als ven-
geldbedrag, heeft betrokken de vertrouwens-
voorschrift gegeven bevel of gedane vorde-
noot en adviseur van assurantiekantoor [A]
relatie waarin zij stonden tot de verdachte in
ring in de zin van art. 184, eerste lid, Sr.
BV voornoemde [betrokkene 1] geadviseerd
zijn hoedanigheid van verzekeringsadviseur.
Dat oordeel geeft blijk van een onjuiste
voornoemd bedrag aan te wenden voor een
De bewijsvoering houdt in dat verband in dat
rechtsopvatting, in aanmerking genomen dat
pensioenvoorziening, en vervolgens met
de verdachte telkens betrokken is geweest bij
art. 160, eerste lid, WVW 1994 verplichtingen
voornoemde [betrokkene 1] afgesproken dat
het concrete advies een beschikbaar komend
bevat voor de bestuurder waarvan niet-
voornoemd geldbedrag door [B] BV zou wor-
geldbedrag door tussenkomst van hem of
naleving in de WVW 1994 (art. 177, eerste lid
den overgemaakt naar [A] BV en dat
van het assurantiekantoor waaraan hij was
onder a, in verbinding met art. 178, tweede
genoemd bedrag vervolgens door hem, ver-
verbonden, te benutten voor het afsluiten,
lid) specifiek als overtreding is strafbaar
dachte, en/of [A] BV zou worden doorgestort
aflossen of volstorten van een verzekerings-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
453
Rechtspraak
polis. Voorts volgt uit de bewijsvoering dat de
onderbouwd standpunt in de zin van art.
bedoeld, is ook zonder nadere motivering
verdachte telkens specifieke mededelingen
359 lid 2 Sv.
niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is dan ook naar de eis der wet met redenen
heeft gedaan over de wijze waarop de daarvoor benodigde betaling aan de verschillende
(Sr art. 284; Sv art. 338, 359)
omkleed. 3.5. Het middel faalt.
verzekerings-maatschappijen zou moeten plaatsvinden, terwijl hij in werkelijkheid die
Inleiding:
betalingen voor zichzelf aanwendde. Ten slot-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
te heeft het Hof in de context van de bewe-
gezegd – ‘tezamen en in vereniging met
Inleiding derde middel, eerste klacht:
zenverklaring van (onder meer) feit 7 en feit
anderen, met het oogmerk om zich en ande-
Het middel bevat in de eerste plaats de
8 betekenis toegekend aan ‘het zichtbare
ren wederrechtelijk te bevoordelen door
klacht dat de bewezenverklaring ontoerei-
gedragspatroon, waarin verdachte telkenma-
bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft
kend is gemotiveerd op de grond dat de
le onder valse voorwendselen bedragen leent
gedwongen tot de afgifte van een portemon-
inhoud van de bewijsmiddelen onder 4, 5 en
of op rekeningen laat storten en deze geldbe-
nee met inhoud, toebehorende aan Pizza [A]
6 innerlijk tegenstrijdig is wat betreft de bij
dragen vervolgens ten eigen nutte aanwendt’.
en/of [betrokkene] en/of [slachtoffer], welke
de uitvoering betrokken personen. In de toe-
Mede gelet op hetgeen onder 4.4 is vooropge-
bedreiging met geweld bestond uit het: met
lichting op het middel wordt erop gewezen
steld geeft het oordeel van het Hof ten aan-
bedekt gelaat en dreigend met de handen in
dat volgens bewijsmiddel 4, de verklaring
zien van (telkens) de bewezenverklaring van
de zakken agressief tegen die [slachtoffer]
van de bedreigde, verdachte een van de drie
een ‘samenweefsel van verdichtsels’, waarin
zeggen “geef mij je geld” en omdat hij – kort
personen was die hem heeft beroofd, terwijl
besloten ligt het oordeel dat telkens sprake is
gezegd – tezamen en in vereniging met
volgens bewijsmiddel 5 de beroving is
van meer dan een enkele leugenachtige
anderen, met het oogmerk van wederrechte-
gepleegd door vier personen, anderen dan
mededeling, niet blijk van een onjuiste
lijke toeëigening (…) heeft weggenomen piz-
verdachte, volgens bewijsmiddel 6 door drie
rechtsopvatting. Dat oordeel is voorts toerei-
za’s en pakjes sigaretten, toebehorende aan
personen, eveneens anderen dan verdachte.
kend gemotiveerd.
Pizza [A] en/of [betrokkene], welke diefstal
4.6. Het middel faalt.
werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd
Hoge Raad, derde middel, eerste klacht onder meer:
met het oogmerk om die diefstal voor te
4.2. De innerlijke tegenstrijdigheden waar in
bereiden en gemakkelijk te maken, welke
de klacht op wordt gedoeld, betreffen het
bedreiging met geweld bestond uit het: met
aantal personen dat actief bij de beroving
3 februari 2015, nr. 13/03063
bedekt gelaat en dreigend met de handen in
van het slachtoffer betrokken was en het
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
de zakken agressief tegen die [slachtoffer]
daderschap van [medeverdachte 1]. Aan het
Lohman, Y. Buruma)
zeggen “geef mij je geld”’.
daderschap van de verdachte, die de roep-
366
naam [verdachte] droeg (bewijsmiddel 1) en
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga, strekkende tot vernietiging en tot terugwij-
Inleiding tweede middel:
wiens betrokkenheid uit de bewijsmiddelen 5
zing dan wel verwijzing; adv. mr. J.M. Lintz,
Het middel richt zich tegen de motivering
en 6 blijkt, doen die tegenstrijdigheden even-
‘s-Gravenhage)
van de bewezenverklaring ten aanzien van de
wel niets af, terwijl uit die bewijsvoering
ECLI:NL:HR:2015:207
‘bedreiging met geweld’.
eveneens blijkt dat de beroving tezamen en
Bestanddeel ‘bedreiging met geweld’ art.
een behoorlijke motivering van de bewezen-
284 Sr: dit vereist dat de bedreiging van
Hoge Raad, tweede middel onder meer:
dien aard is en onder zodanige omstandig-
3.2. Voor een veroordeling ter zake van
den dan ook niet in de weg, zodat de klacht
heden is geschied dat bij de bedreigde in
bedreiging met geweld is vereist dat de
tevergeefs is voorgesteld.
redelijkheid de vrees kon ontstaan dat
bedreiging van dien aard is en onder zodani-
geweld jegens hem zou worden uitgeoe-
ge omstandigheden is geschied dat bij de
fend. In casu – een overval op een pizzakoe-
bedreigde in redelijkheid de vrees kon ont-
Inleiding derde middel, tweede klacht:
rier – is daarvan sprake.
staan dat geweld jegens hem zou worden
In de tweede plaats bevat het middel de
Bewezenverklaring steunt op innerlijk
uitgeoefend (vgl. HR 7 juni
klacht dat het Hof, door de verklaringen van
tegenstrijdige bewijsmiddelen: deze tegen-
2005,ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448).
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] tot
strijdigheden – die het aantal personen
3.3. Uit de vaststellingen van het Hof valt af
het bewijs te bezigen, in strijd met art. 359,
betreffen dat actief bij de beroving van het
te leiden:
tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd
slachtoffer betrokken was – doen aan het
− dat het slachtoffer, een pizzakoerier met
in het bijzonder de redenen op te geven
daderschap van de verdachte niets af en
door de daders bestelde pizza’s, ’s avonds naar
waarom het is afgeweken van een door de
staan dan ook niet aan een behoorlijke
een adres met een niet bestaand huisnum-
verdediging naar voren gebracht uitdrukke-
motivering van de bewezenverklaring in de
mer is gelokt;
lijk onderbouwd standpunt inzake de
weg. A-G: anders.
− dat de daders hem aldaar op straat met een
betrouwbaarheid van die verklaringen.
Motivering van de rechterlijke ‘overtuiging’
paar man hebben opgewacht;
De raadsman heeft in hoger beroep onder
in de zin van art. 338 Sv? Geen rechtsregel
− dat twee van hen hun gelaat hadden
meer aangevoerd: ‘Cliënt dient te worden
gebiedt de rechter te motiveren op grond
bedekt en dus kennelijk niet herkend wilden
vrijgesproken wegens het ontbreken van
waarvan hij de overtuiging heeft bekomen
worden;
overtuigend bewijs. Wanneer u cliënt wilt
dat de verdachte het tenlastegelegde feit
− dat zij hem op agressieve wijze zeiden dat
veroordelen, kan dat. Wettig bewijs is er vol-
heeft begaan. Een betoog daarover van de
hij geld moest geven.
doende. Wanneer u door zijn strafblad of
verdediging behoeft de rechter dan ook
3.4. ’s Hofs oordeel dat aldus sprake is van
door zijn verklaring tegenover de politie van
niet op te vatten als een uitdrukkelijk
bedreiging met geweld in de zin als hiervoor
20 april 20101 of welke andere reden dan
in vereniging met anderen is gepleegd. Aan
454
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
verklaring staan de gestelde tegenstrijdighe-
Rechtspraak
ook ervan overtuigd bent dat hij schuldig is,
Inleiding:
streeks gevolg van die onrechtmatige aan-
kunt u de verklaringen van [medeverdachte
OM-cassatie. Het gaat in cassatie om een
houding van de verdachte. Hieruit zou
2] en [medeverdachte 1] voor het bewijs
beschikking van het gerechtshof, inzake een
kunnen volgen dat de strafrechter, later oor-
gebruiken. Wanneer de overtuiging van zijn
bezwaarschrift als bedoeld in art. 262 Sv,
delend, dit materiaal van het bewijs van die
schuld en de wil om te veroordelen niet op
waarbij het hof het bezwaarschrift tegen de
feiten zal moeten uitsluiten. Op grond van
voorhand aanwezig zijn, denk ik dat geen
aan de betrokkene uitgebrachte dagvaarding
het hiervoor overwogene is het hof van oor-
andere uitkomst dan vrijspraak mogelijk is.
gegrond heeft verklaard en de betrokkene
deel dat het hoogst onaannemelijk is dat de
Door de beschikbare bewijsmiddelen kunt u
buiten vervolging heeft gesteld ter zake van
strafrechter, later oordelend, tot een bewe-
niet overtuigd raken. En dat is wel wat art.
de hem in die dagvaarding ten laste gelegde
zenverklaring van het aan verdachte in de
338 Sv eist. Ik licht dat toe. (…)’
feiten, kort gezegd: 1. grooming (art. 248e Sr),
dagvaarding met parketnummer 09/751201-
2. bezit/verspreiden van kinderpornografie
12 ten laste gelegde zal komen.’
Hoge Raad, derde middel, tweede klacht onder meer:
(art. 240b lid 1 Sr) en 3. een beroep of een
Het middel klaagt dat het hof bij zijn oordeel
gewoonte maken van het bezit/verspreiden
dat de betrokkene ter zake van de hem onder
4.5. Hetgeen door de verdediging ter toelich-
van kinderpornografie (art. 240b lid 1 en lid
2 en onder 3 tenlastegelegde feiten buiten
ting is aangevoerd, heeft het Hof kennelijk
2 Sr).
vervolging moet worden gesteld, een onjuiste
aldus opgevat dat het slechts betrekking
’s Hofs bestreden beschikking houdt onder
maatstaf heeft aangelegd, althans dat het
heeft op de door de rechter overeenkomstig
meer het volgende in: ‘Uit de Memorie van
oordeel van het hof niet zonder meer begrij-
art. 338 Sv te bekomen overtuiging dat het
toelichting blijkt dat artikel 248e Wetboek
pelijk is.
tenlastegelegde feit door de verdachte is
van Strafrecht uitvoering geeft aan artikel 23
gepleegd. Geen rechtsregel gebiedt de rechter
van het Verdrag van de Raad van Europa
Hoge Raad, onder meer:
te motiveren op grond waarvan hij die over-
inzake de bescherming van kinderen tegen
2.4. Bij de beoordeling van het middel moet
tuiging heeft bekomen. Het Hof heeft dat
seksuele uitbuiting en seksueel misbruik
worden vooropgesteld dat het onderzoek in
betoog dan ook niet behoeven op te vatten
(Trb. 2008,58), tot stand gekomen op 25 okto-
raadkamer naar aanleiding van een bezwaar-
als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt
ber 2007 te Lanzarote en strekt tot bescher-
schrift als bedoeld in art. 262 Sv een sum-
in de zin van art. 359, tweede lid, Sv.
ming van personen beneden de leeftijd van
mier karakter draagt. Wanneer in zaken als
4.6. Het middel faalt in beide onderdelen.
zestien jaar. De Minister van Justitie heeft
deze een op art. 262 Sv gegrond juridisch
tijdens de parlementaire behandeling van
verweer wordt gevoerd, is de rechter ver-
het betreffende wetsvoorstel gesteld dat als
plicht zich over de al dan niet doeltreffend-
het slachtoffer objectief achttien was, maar
heid van het verweer uit te laten, zulks even-
de verdachte subjectief dacht dat het om een
wel met inachtneming van evenbedoeld
3 februari 2015, nr. 13/03630
minderjarige ging, van strafbaarheid geen
summier karakter van het onderzoek. (Vgl.
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
sprake is. Daartoe bestaat geen aanleiding,
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4112).
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan)
omdat de bescherming van minderjarigen
2.5.1. Het Hof heeft geoordeeld dat ‘het
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
het uitgangspunt van het hiervóór genoem-
hoogst onaannemelijk’ is dat de strafrechter,
kende tot vernietiging van de bestreden
de verdrag is, aldus de minister. Uit het voor-
later oordelend, tot een bewezenverklaring
beschikking voor zover het de feiten 2 en 3
gaande volgt naar het oordeel van het hof
van het aan de verdachte onder 2 en 3 tenlas-
betreft, in zoverre tot terugwijzing dan wel
dat voor een strafbaar handelen in de zin
tegelegde zal komen. Daaraan heeft het Hof
verwijzing, en tot verwerping voor het ove-
van artikel 248e van het Wetboek van Straf-
ten grondslag gelegd dat moet worden aan-
rige; OM-cassatie, schriftelijke reactie adv.
recht rechtens als een voorwaarde heeft te
genomen dat de verdachte onrechtmatig is
mr. G. Spong, Amsterdam)
gelden dat het beoogde slachtoffer van dat
aangehouden en dat de in de tenlastelegging
ECLI:NL:HR:2015:212
feit de leeftijd van zestien jaren nog niet had
genoemde bestanden met kinderpornogra-
bereikt. De intenties van de verdachte aan-
fisch materiaal zijn verkregen als recht-
Bezwaarschrift tegen dagvaarding, art. 262
gaande de leeftijd van het slachtoffer zijn in
streeks gevolg van die onrechtmatige aan-
Sv: het onderzoek in raadkamer daarover
dit verband niet doorslaggevend. Het voor-
houding. Daaraan heeft het Hof de conclusie
draagt een summier karakter. Wanneer een
gaande leidt tot de conclusie dat naar het
verbonden dat “[h]ieruit zou kunnen volgen
op art. 262 Sv gegrond juridisch verweer
oordeel van het hof, de strafrechter, later oor-
dat de strafrechter, later oordelend, dit mate-
wordt gevoerd, is de rechter verplicht zich
delend, niet tot een bewezenverklaring zal
riaal van het bewijs van die feiten zal moe-
over de al dan niet doeltreffendheid van
kunnen komen. De aanhouding van de ver-
ten uitsluiten”.
het verweer uit te laten, zulks evenwel met
dachte ter zake van het onder 1 ten laste
2.5.2. Gelet op het summiere karakter van
inachtneming van evenbedoeld summier
gelegde wordt gelet op het vorenoverwogene
het onderzoek en de aard van de hier gelden-
karakter van het onderzoek. Gelet hierop
door het hof als onrechtmatig beoordeeld
de, tot terughoudendheid nopende, maatstaf
en gezien de uitgangspunten die gelden
omdat er aan de zijde van de politie immers
of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de straf-
voor bewijsuitsluiting, komt het hof in casu
wetenschap bestond omtrent het feit dat ver-
rechter, later oordelend, door de voor hem
tot een niet begrijpelijk oordeel over bewij-
dachte geen contact had gezocht in de zin
geleverde bewijsvoering het tenlastegelegde
suitsluiting en in het verlengde daarvan tot
van artikel 248e van het Wetboek van Straf-
geheel of gedeeltelijk bewezen zal verklaren,
de conclusie dat het onaannemelijk is dat
recht met een persoon die de leeftijd van 16
is, zonder nadere motivering, het oordeel van
de strafrechter later tot een bewezenverkla-
jaren nog niet had bereikt nu de lok-agent
het Hof niet begrijpelijk. Daarbij wordt in
ring zal komen.
meerderjarig was. De onder 2 en 3 in de ten-
aanmerking genomen dat het Hof − dat in
lastelegging genoemde bestanden met kin-
zijn overwegingen niet kenbaar aandacht
derpornografisch materiaal zijn afkomstig
heeft besteed aan het in het arrest van de
van verdachte’s apparatuur en na de inbe-
Hoge Raad van 19 februari 2013,
slagneming daarvan verkregen als recht-
ECLI:NL:HR:BY5321, NJ 2013/308 gegeven
367
(Sv art. 262)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
455
Rechtspraak
toetsingskader voor de beoordeling van aan
(Sv art. 322; RO art. 80a)
samenstelling, en aldus het onderzoek ter terechtzitting opnieuw te laten aanvangen.
een eventueel vormverzuim in de zin van art. 359a Sv te verbinden rechtsgevolgen − niet
Inleiding:
Hieruit volgt dat de naleving van het voor-
heeft duidelijk gemaakt waarom de door
Het eerste middel behelst de klacht dat bij de
schrift dat bij een gewijzigde samenstelling
hem aan zijn oordeel ten grondslag gelegde
behandeling van de zaak in hoger beroep het
het onderzoek opnieuw moet worden aange-
omstandigheden zo evident tot bewijsuitslui-
in art. 322, lid 3 Sv gegeven voorschrift niet
vangen, afhankelijk is van het belang dat de
ting leiden, dat het hoogst onwaarschijnlijk
is nageleefd. Art. 322 lid 3 Sv – dat ingevolge
verdediging daaraan in een concreet geval
is dat de strafrechter tot enige bewezenver-
art. 415 lid 1 Sv in hoger beroep van overeen-
hecht. Tegen die achtergrond en gelet op HR
klaring van het onder 2 en 3 tenlastegelegde
komstige toepassing is – luidt: ‘De rechtbank
11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146,
zal komen.
beveelt dat het onderzoek op de terechtzit-
NJ 2013/241, r.o. 2.6.2 brengt het voorgaande
2.6. Het middel slaagt.
ting opnieuw wordt aangevangen in het
mee dat in cassatie aan een schriftuur waar-
Volgt vernietigt van de bestreden beschik-
geval de samenstelling van de rechtbank bij
in wordt geklaagd over de niet-naleving van
king, voor zover daarbij het bezwaarschrift
de hervatting gewijzigd is, tenzij de officier
het in die bepaling gegeven voorschrift, de
gegrond is verklaard en de verdachte buiten
van justitie en de verdachte instemmen met
eis moet worden gesteld dat wordt aangege-
vervolging is gesteld voor het onder 2 en 3
hervatting in de stand waarin het onderzoek
ven in welk in rechte te respecteren belang
tenlastegelegde, in zoverre terugwijzing en
zich op het tijdstip van schorsing bevond.’
de verdachte door die niet-naleving is getrof-
verwerping voor het overige.
Achtergrond van het middel. 1. In hoger
fen. (Vgl. HR 28 januari 2014,
beroep hebben terechtzittingen plaatsgevon-
ECLI:NL:HR:2014:180, NJ 2014/289.)
den op 24 mei 2012, 13 augustus 2012, 27
2.6. Het in de schriftuur aangevoerde belang
september 2012, 31 januari 2013 en 13 juni
− kort gezegd dat voornoemd verzuim mee-
2013. 2. Ter terechtzitting van 27 september
brengt dat het Hof ten onrechte de door de
3 februari 2015, nr. 14/03259
2012 is de zaak inhoudelijk behandeld. Op
verdachte ter terechtzitting van 27 septem-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink,
deze terechtzitting was het Hof samenge-
ber 2012 afgelegde verklaring tot het bewijs
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
steld uit mrs. Tebbenhoff Rijnenberg, Foppen
heeft gebezigd − brengt niet mee dat de ver-
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
en Rietveld. 3. Ter terechtzitting 13 juni 2013
dachte een in rechte te respecteren belang
kende tot vernietiging en tot terugwijzing
is de inhoudelijke behandeling van de zaak
heeft bij vernietiging van de bestreden uit-
dan wel verwijzing; adv. mr. M.C. van Linde,
voortgezet. Het proces-verbaal van die
spraak en hernieuwde behandeling van de
Groningen)
terechtzitting houdt in dat het onderzoek ter
zaak. Daarbij neemt de Hoge Raad in aan-
ECLI:NL:HR:2015:194
terechtzitting is hervat in de stand waarin
merking dat (i) het proces-verbaal van de
het zich ten tijde van de schorsing daarvan
terechtzitting van 13 juni 2013 niet inhoudt
Hervatting zittingsonderzoek in stand
op 27 september 2012 bevond. Op deze
dat door of namens de verdachte is aange-
waarin het zich bevond na wijziging rech-
terechtzitting was het hof samengesteld uit
voerd dat de verdachte belang hechtte aan
terlijke samenstelling art. 322 lid 3 Sv: deze
mrs. Tebbenhoff Rijnenberg, Foppen en Hof-
het ‘vereiste van herhaling’ met betrekking
bepaling strekt ertoe te garanderen dat ‘het
stra.
tot het onderzoek ter terechtzitting zoals dat
368
op 27 september 2012 had plaatsgevonden,
vereiste van de herhaling, indien en voor zover dat door de verdachte als een zijn
Hoge Raad, onder meer:
(ii) de verdachte en zijn raadsman ter
rechten beschermend vereiste wordt
2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting
terechtzitting van 13 juni 2013 in de gele-
beleefd’ in stand blijft. De naleving van het
van 13 juni 2013 houdt niet in dat de Advo-
genheid zijn geweest zich uit te laten over
voorschrift dat bij een gewijzigde samen-
caat-Generaal bij het Hof en de verdachte
het onderzoek ter terechtzitting zoals dat op
stelling het onderzoek opnieuw moet wor-
hebben ingestemd met hervatting van het
27 september 2012 had plaatsgevonden, en
den aangevangen, is afhankelijk van het
onderzoek ter terechtzitting in de stand
(iii) het opnieuw aanvangen van het onder-
belang dat de verdediging daaraan in een
waarin zich dat bevond ten tijde van de
zoek ter terechtzitting op 13 juni 2013 niet
concreet geval hecht.
schorsing daarvan op 27 september 2012.
zou hebben meegebracht dat het proces-ver-
Niet-naleving art. 322 lid 3 Sv en toepassing
Het moet er daarom in cassatie voor worden
baal houdende de verklaring van de verdach-
art. 80a RO: Tegen de achtergrond van het
gehouden dat die instemming niet is gege-
te afgelegd ter terechtzitting van 27 septem-
bovenstaande en gelet op de art. 80a RO-
ven. Bij die stand van zaken had het Hof het
ber 2012 niet tot het bewijs had kunnen
rechtspraak dient in cassatie aan een
onderzoek ter terechtzitting opnieuw moe-
worden gebezigd. De Hoge Raad zal daarom
schriftuur waarin wordt geklaagd over de
ten aanvangen. Blijkens het voormelde pro-
− gezien art. 80a Wet op de rechterlijke orga-
niet-naleving van het in art. 322 lid 3 Sv
ces-verbaal heeft het Hof dat evenwel niet
nisatie en wat betreft het tweede middel HR
gegeven voorschrift, de eis te worden
gedaan. In zoverre is het middel terecht voor-
11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146,
gesteld dat wordt aangegeven in welk in
gesteld.
NJ 2013/241, r.o. 2.2.4 − het beroep niet-ont-
rechte te respecteren belang de verdachte
2.5. Art. 322, derde lid, Sv strekt er blijkens de
vankelijk verklaren.
door die niet-naleving is getroffen. In casu
wetsgeschiedenis toe te garanderen dat “het
verklaart de Hoge Raad – gezien art. 80a
vereiste van de herhaling, indien en voor
A-G Knigge, onder meer:
RO – het beroep niet-ontvankelijk. Dat de
zover dat door de verdachte als een zijn rech-
4.5. Vervolgens rijst de vraag of de verdachte
A-G in zijn conclusie uiteenzet waarom ver-
ten beschermend vereiste wordt beleefd” in
als gevolg van de niet-naleving van art. 322,
dachte in casu belang heeft bij vernietiging
stand blijft. Art. 322, derde lid, Sv biedt de
derde lid, Sv in enig rechtens te respecteren
van de bestreden uitspraak en een nieuwe
verdediging daarom de mogelijkheid - indien
belang is getroffen. In de schriftuur wordt
feitelijke behandeling van de zaak, brengt
zij meent dat dit in de gegeven omstandighe-
toegelicht dat en waarom dat het geval zou
de Hoge Raad niet op andere gedachten.
den in haar belang is - haar instemming te
zijn. 2 Het belang is gelegen in het feit dat het
A-G: (dus) anders.
onthouden aan voortzetting van het onder-
Hof een deel van de door de verdachte ter zit-
zoek ter terechtzitting in een gewijzigde
ting van 27 september 2012 afgelegde verkla-
456
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
Rechtspraak
ring voor het bewijs heeft gebruikt, terwijl
(Awb art. 8:72 lid 2; WRO art. 3.6 lid 1 onder
plan ‘Buitengebied Nederweert 1e herziening’,
zonder die verklaring het bewijs onvoldoende
c; Wabo art. 2.1 lid 1 onder c, 2.12 lid 1 onder
rust op het perceel [locatie] de bestemming
is, aldus de steller van het middel. Nu is de
a, 1º)
‘Agrarisch’ met de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’ en ‘bedrijfswoning’.
vraag of daarin het belang moet worden gezocht dat het geschonden voorschrift
Uitspraak op de hoger beroepen van: 1.
Ingevolge artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder i,
beoogt te beschermen. Ik merk daarbij op dat,
[appellant sub 1], wonend te Ospel, gemeen-
van de planregels wordt tot een met de
als het onderzoek op de zitting van 13 juni
te Nederweert, 2. het college van burgemees-
bestemming strijdig gebruik in ieder geval
2013 opnieuw was aangevangen, de op de eer-
ter en wethouders van Nederweert, vs. de
gerekend het gebruik van de gronden en
dere zitting door de verdachte afgelegde ver-
uitspraak van Rechtbank Limburg van 29
opstallen anders dan het toegestane gebruik
klaring wel degelijk voor het bewijs had kun-
november 2013 in zaak nr. 13/836 in het
op grond van het bepaalde in lid 3.1, meer in
nen worden gebruikt, mits het proces-verbaal
geding tussen: [wederpartij A], wonend te
het bijzonder het gebruik van de binnen het-
van die zitting was voorgelezen of de korte
Nederweert-Eind, gemeente Nederweert, en
zelfde bouwvlak van een veehouderij gelegen
inhoud daarvan was meegedeeld. Ik zou de
[wederpartij B], gevestigd te Nederweert-
agrarische bedrijfswoning als burgerwoning.
verdachte daarop echter niet willen afrekenen
Eind, gemeente Nederweert, en [wederpartij
Dit verbod geldt niet voor bewoningssitua-
en de schriftuur aldus willen verstaan dat het
C], gevestigd te Ospel, gemeente Nederweert
ties die reeds op 1 september 2007 bestaand
Hof een gedeelte van de afgelegde verklaring
(hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpar-
waren dan wel voor situaties waarvoor na 1
heeft gebruikt zonder dat alle rechters uit ver-
tij]) en het college.
september 2007 een persoonsgebonden beschikking is verleend.
dachtes eigen mond hebben gehoord hoe die verklaring volgens de verdachte moet worden
Procesverloop
Ingevolge lid 3.6.1, aanhef en onder f, kan het
begrepen. Op de zitting van 27 september
Bij besluit van 21 augustus 2012 heeft het
college ontheffing verlenen van het bepaalde
2012 is de verdachte uitvoerig verhoord, waar-
college aan [appellant sub 1] een omgevings-
in lid 3.5, onder i, en toestaan dat de agrari-
bij de verdachte een versie van het gebeuren
vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste
sche bedrijfswoning wordt gebruikt voor
heeft gegeven die hem vrijpleit. Op de zitting
lid, aanhef en onder c, gelezen in verbinding
bewoning door burgers, onder de voorwaar-
van 13 juni 2013 is de verdachte niet opnieuw
met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder
den dat:
gehoord over de feiten, althans lang niet zo
a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen
1. de bewoning is aangevangen na 1 septem-
uitvoerig. Wel zijn toen de getuigen gehoord,
omgevingsrecht (hierna: Wabo) verleend voor
ber 2007;
die verklaringen aflegden die afweken van die
het in strijd met het bestemmingsplan
2. de woning geen onevenredige milieube-
van de verdachte. Daarmee is een onevenwich-
gebruiken van de woning op het perceel
lemmeringen ondervindt op de aspecten
tigheid in het proces geslopen. Niet alle rech-
[locatie] te Ospel, gemeente Nederweert
geluid, trilling, fijn stof of verkeer;
ters hebben de verdachte zijn verhaal horen
(hierna: de woning).
3. er mag geen (extra) hinder of belemme-
vertellen, maar hebben wel ‘onmiddellijk’ ken-
Bij besluit van 29 januari 2013 heeft het col-
ring worden veroorzaakt voor omliggende
nis genomen van de daarmee strijdige verkla-
lege het door [wederpartij] daartegen
bedrijven.
ringen van de getuigen. Daarmee heeft de
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
5. Bij uitspraak van de Afdeling van 3 april
verdachte inderdaad belang bij vernietiging
Bij uitspraak van 29 november 2013 heeft de
2013 in zaak nr. 201206438/1/R1 is het
van de bestreden uitspraak en een nieuwe
rechtbank het door [wederpartij] daartegen
besluit tot vaststelling van het bestemmings-
feitelijke behandeling van de zaak.
ingestelde beroep gegrond verklaard, het
plan ‘Buitengebied Nederweert 1e herziening’
4.6. Het eerste middel slaagt.
besluit van 29 januari 2013 vernietigd en het
onder meer vernietigd voor zover het artikel
besluit van 21 augustus 2012 herroepen.
3, lid 3.5, onder i, en lid 3.6.1, onder f, van de
(…)
planregels betreft.
Raad van State
6. [appellant sub 1] en het college betogen
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
Overwegingen
dat de rechtbank ten onrechte is overgegaan
Klein Nulent, mr. drs. J. de Vries en mw. mr. D.
(…)
tot vernietiging van het besluit van 29 janua-
van Leeuwen, allen werkzaam bij de directie
2. In 1994 is [appellant sub 1] opgehouden
ri 2013 en herroeping van het besluit van 21
bestuursrechtspraak van de Raad van State.
met het exploiteren van een varkenshouderij
augustus 2012. Zij stellen dat de rechtbank
Volledige versies van deze uitspraken zijn te
op het perceel [locatie] en heeft hij de tot
heeft miskend dat in dit geval van de in arti-
vinden op www.raadvanstate.nl.
deze varkenshouderij behorende bedrijfsge-
kel 8:72, tweede lid, van de Algemene wet
bouwen verkocht aan [wederpartij], die een
bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde
varkenshouderij exploiteert op het perceel
hoofdregel dat de vernietiging van een
369
[locatie 2]. De inrichting waartoe de woning
besluit de vernietiging van de rechtsgevolgen
tot 1994 behoorde is op dat moment samen-
van dat besluit met zich meebrengt, moet
21 januari 2015, nr. 201311011/1/A4
gevoegd met de inrichting op het perceel
worden afgeweken. Ter onderbouwing van dit
(Mrs. Van Ettekoven, Michiels, Van de
[locatie 2]. [appellant sub 1] is in de woning
standpunt verwijzen [appellant sub 1] en het
Gronden)
blijven wonen. [appellant sub 1] heeft een
college naar de zogenoemde Tegelen-juris-
ECLI:NL:RVS:2015:92
omgevingsvergunning voor het gebruiken
prudentie.
van de woning in strijd met het bestem-
6.1. Vast staat dat het gebruik van de woning,
‘Tegelen-jurisprudentie’ is niet van toepas-
mingsplan aangevraagd, omdat hij de
waarvoor de omgevingsvergunning is
sing in situatie waarin omgevingsvergun-
woning wil verkopen aan een derde.
gevraagd, als burgerwoning in strijd is met
ning is verleend voor gebruik in afwijking
(…)
artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder i, van de
van het bestemmingsplan en de afwijkings-
4. Ingevolge het ten tijde van het besluit op
planregels. Het college heeft met toepassing
bevoegdheid in het plan nadien is getrof-
bezwaar van 29 januari 2013 ter plaatse gel-
van artikel 3, lid 3.6.1, aanhef en onder f, van
fen door een vernietiging.
dende bestemmingsplan ‘Buitengebied Neder-
de planregels een omgevingsvergunning ver-
weert’, zoals gewijzigd bij het bestemmings-
leend voor het afwijken van het in lid 3.5,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
457
Rechtspraak
aanhef en onder i, neergelegde verbod.
2000 (hierna: het VB 2000) art. 6.5a lid 4, aan-
6.2. Ingevolge artikel 8:72, tweede lid, van de
hef en onder a)
[staatssecretaris]. (…)
Awb brengt de vernietiging van een besluit of een gedeelte van een besluit vernietiging
Uitspraak op het hoger beroep van: de
2.2. Nu uit voormelde uitspraak van de Afde-
van de rechtsgevolgen van dat besluit of van
[Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie],
ling van 5 november 2014 [zaak nr.
het vernietigde gedeelte daarvan mee. Ten
appellant, vs. de uitspraak van Rechtbank
201407320/1/V3] volgt dat met ingang van 7
aanzien van de gevolgen van de vernietiging
Den Haag, zittingsplaats ’sHertogenbosch,
oktober 2014, de datum waarop in die zaak
van een besluit tot vaststelling van een
van 19 december 2013 in zaak nr. 13/14065
het onderzoek ter zitting bij de Afdeling is
bestemmingsplan voor op basis daarvan ver-
in het geding tussen: de [vreemdeling] en de
gesloten, zicht op uitzetting binnen een rede-
leende bouwvergunningen heeft de Afdeling
[staatssecretaris].
lijke termijn naar Somalië ontbreekt, was de op 28 augustus 2014 aan de vreemdeling
op deze hoofdregel in de uitspraak van 21 december 1999 in zaak nr. H01.99.0245 (AB
1.3. Uit paragraaf 3 van de toelichting bij het
opgelegde maatregel van bewaring vanaf 7
2000, 78) een uitzondering geformuleerd,
Besluit van 22 december 2011, houdende
oktober 2014 onrechtmatig. De staatssecreta-
waarbij onder meer in de uitspraken van de
wijziging van het VB 2000 in verband met de
ris heeft die maatregel dan ook terecht opge-
Afdeling van 12 januari 2011 in zaak nr.
implementatie van de Terugkeerrichtlijn
heven. Dit neemt evenwel niet weg dat de
201005699/1/H1 en 24 februari 2011 in zaak
(Stb. 2011, 664), betreffende onder meer arti-
staatssecretaris bij de hernieuwde inbewa-
nr. 201008057/3/R3 is aangesloten. Uit deze
kel 6.5a van het VB 2000, blijkt dat met dit
ringstelling van de vreemdeling gebeurtenis-
jurisprudentie volgt dat indien het besluit op
besluit, voor zover thans van belang, beoogd
sen heeft mogen betrekken die zich na 7
bezwaar inzake de bouwvergunning onder
is zoveel mogelijk aan te sluiten bij de
oktober 2014 hebben voorgedaan, nu de
vigeur van het nieuwe bestemmingsplan is
bestaande procedures over de ongewenstver-
Afdeling die gebeurtenissen niet bij haar
genomen, omdat dat plan ten tijde van het
klaring. Gelet hierop en op de uitspraak van
onderzoek heeft betrokken. De rechtbank
nemen van het besluit op bezwaar in wer-
de Afdeling van 22 januari 2013 in zaak
had dan ook moeten onderzoeken of de toe-
king was, de bestuursrechter in beroep en
nr. 201112631/1/V2 (www.raadvanstate.nl)
zegging door de Somalische autoriteiten van
hoger beroep bij de toetsing van het besluit
over de ongewenstverklaring bestaat geen
22 oktober 2014, dat zij bereid zijn om mee
op bezwaar dient uit te gaan van het nieuwe
grond voor het oordeel dat het woord ‘een’ in
te werken aan de gedwongen terugkeer van
plan, ook indien dat plan na het nemen van
de zinsnede ‘is veroordeeld tot een vrijheids-
een beperkt aantal Somalische vreemdelin-
het besluit op bezwaar is vernietigd.
straf van zes maanden of langer’ in artikel
gen, maakt dat het zicht op uitzetting bin-
Deze zogenoemde Tegelen-jurisprudentie ziet
6.5a, vierde lid, aanhef en onder a, van het
nen een redelijke termijn niet langer ontbrak
op het geval dat het nieuwe, na het besluit op
VB 2000 over het inreisverbod dient te wor-
en daarmee kan worden aangemerkt als een
bezwaar vernietigde, bestemmingsplan de des-
den gelezen als het telwoord ‘één’. Deze uitleg
gewijzigde omstandigheid, die hernieuwde
betreffende activiteit toestond, zodat het
strookt ook met artikel 11, tweede lid, van de
inbewaringstelling rechtvaardigde.(…)
bevoegd gezag deze activiteit op grond van dat
Terugkeerrichtlijn dat bepaalt dat de duur
(…)
bestemmingsplan niet kon tegengaan. In dat
van het inreisverbod volgens alle relevante
2.5. Nu de Somalische autoriteiten op 22 okto-
geval rechtvaardigt de rechtszekerheid van de
omstandigheden van het individuele geval
ber 2014 uitdrukkelijk mondeling hebben toe-
aanvrager van de vergunning de in deze juris-
wordt bepaald. De rechtbank heeft, gelet op
gezegd dat zij hun medewerking zullen verle-
prudentie gemaakte uitzondering op de in
die uitleg, ook ten onrechte overwogen dat
nen aan de gedwongen terugkeer van
artikel 8:72, tweede lid, van de Awb vervatte
paragraaf A4/2.3 van de Vc 2000 waarin is
Somalische vreemdelingen, bestaat geen
hoofdregel. Indien het vernietigde bestem-
vermeld dat bij de vaststelling van de duur
grond voor het oordeel dat ten tijde van de
mingsplan de desbetreffende activiteit echter
van een inreisverbod in geval van meerdere
inbewaringstelling van de vreemdeling op 7
niet toestond, maar daarvoor − zoals hier −
vrijheidsstraffen deze bij elkaar worden opge-
november 2014 zicht op uitzetting binnen een
een omgevingsvergunning voor afwijking van
teld, in strijd is met artikel 6.5a, vierde lid,
redelijke termijn naar Somalië ontbrak. Hoe-
het bestemmingsplan nodig was, strekt de
aanhef en onder a, van het VB 2000.
wel die toezegging niet op schrift is gesteld en
rechtszekerheid van de aanvrager naar het oor-
(…)
het nieuwe MoU nog niet is ondertekend, heeft de staatssecretaris uit die toezegging
deel van de Afdeling niet zover dat ook in dat geval een uitzondering gemaakt moet worden op die hoofdregel. De rechtbank heeft dit dan
371
370
3 februari 2015, nr. 201409344/1/V3
op grond van die toezegging met de Somali-
(Mrs. Troostwijk, Hent, Verheij)
sche autoriteiten reeds een mondeling
ECLI:NL:RVS:2015:412
akkoord is bereikt over de terugkeer van drie Somalische vreemdelingen, die vervolgens op
30 januari 2015, nr. 201400512/1/V2
Uitzetten van vreemdelingen naar Somalië
23 en 30 november 2014 en 7 december 2014
weer mogelijk.
zijn uitgezet naar Mogadishu. (…) (…)
(Mrs. Lubberdink, Van der Spoel, Wissels) ECLI:NL:RVS:2015:257
(VW 2000 art. 59)
Bij de vaststelling van de duur van een
Uitspraak op het hoger beroep van: de
inreisverbod in geval van meerdere vrij-
[Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie],
heidsstraffen mag de Staatssecretaris van
appellant, vs. de uitspraak van Rechtbank
Veiligheid en Justitie deze bij elkaar optellen.
Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 19 november 2014 in zaak nr. 14/25352 in
(VW 2000 art. 66a; Vreemdelingenbesluit
458
kon overgaan tot de gedwongen terugkeer van Somalische vreemdelingen. Daarbij komt dat
ook terecht niet gedaan. (…)
mogen afleiden dat hij op korte termijn weer
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
het geding tussen: de [vreemdeling] en de
Rechtspraak
372
zich geen situatie voordoet zoals in de zaak die
van toezicht biedt:
heeft geleid tot het arrest Tarakhel. Anders dan
op regelmatige en onregelmatige
4 februari 2015, nr. 201409020/1/V3
de vreemdeling betoogt, behoeft de staatsse-
momenten, zodat de zorgverlening goed kan
(Mrs. Lubberdink, Van der Wiel, Verheij)
cretaris derhalve voorafgaand aan de over-
inspelen op de (frequent voorkomende) al
ECLI:NL:RVS:2015:411
dracht van de vreemdeling en haar kinderen
dan niet geëxpliciteerde zorgvraag;
geen garanties van de Franse autoriteiten te
die geboden wordt op basis van actieve
Overdracht van alleenstaande vrouw met
verkrijgen over de opvang en de toegang tot
observatie, die als doel heeft dreigende
minderjarige kinderen aan Frankrijk is niet
medische voorzieningen.
ontsporing in het gedrag of de
in strijd met artikel 3 EVRM.
(…)
gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/
(Verordening (EU) 604/2013; EVRM art. 3; VW
Centrale Raad van Beroep
gevaarlijke/(levens)bedreigende
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
gezondheids- en/of gedragssituaties voor
Uitspraak op het hoger beroep van: de
van der Ham, vice-president van de Centrale
verzekerde kan worden voorkomen.’
[vreemdeling], appellant, vs. de uitspraak
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
4.3.3. De CIZ Indicatiewijzer 2011, versie 4.1,
van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
vermeldt in hoofdstuk 10.3, voor zover hier
Haarlem (hierna: de rechtbank), van 31 okto-
Raad van Beroep.
van belang, het volgende:
2000 art. 30 lid 1 onder a)
‘Permanent toezicht is nodig vanwege de
ber 2014 in zaken nrs. 14/23142 en 14/23144 in het geding tussen: de [vreemdeling] en de
ernst van de aandoeningen/stoornissen en
[Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie].
373
1.4. Hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd,
28 januari 2015, nr. 13/1356 AWBZ-T
volgende situaties:
biedt geen grond voor het oordeel dat de
(Mrs. Schaap, Bel, Wagner)
1. Er is een noodzaak tot actieve observatie
staatssecretaris zich ten onrechte op het stand-
ECLI:NL:CRVB:2015:239
met betrekking tot fysieke functies, als spra-
beperkingen van het kind. Permanent toezicht bij kinderen kan noodzakelijk zijn in de
ke is van een somatische aandoening of
punt heeft gesteld dat in Frankrijk geen sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortko-
CIZ geeft met het stellen van de voorwaarde
lichamelijke handicap waarbij de ouders
mingen van de asielprocedure en de opvang-
dat sprake moet zijn van videobewaking of
actief de vitale lichaamsfuncties van het kind
voorzieningen. De verwijzing naar voormeld
monitorbewaking om van permanent toe-
moeten controleren. Bij afwijkingen moet
rapport van Amnesty International, waarin
zicht te kunnen spreken, een te beperkte
direct worden ingegrepen omdat anders
enkel is vermeld dat in de ‘fast-track’ procedure
uitleg aan het begrip permanent toezicht
gevaar ontstaat.’
de rechten van asielzoekers onvoldoende wor-
als bedoeld in art. 9a lid 1 Bza, zoals dit
4.4. In haar medisch advies van 3 april 2012
den gewaarborgd, is daartoe onvoldoende. Voor
begrip wordt uitgewerkt in de Beleidsre-
heeft medisch adviseur L. Cornelissen-Hou-
zover uit onder meer voormeld rapport van
gels.
ben verklaard dat het nodig is om disregulatie van het functioneren van betrokkene te
AIDA blijkt dat er in Frankrijk een tekort is aan opvangplaatsen, heeft de staatssecretaris zich
(Besluit zorgaanspraken AWBZ art. 9a)
bewaken op neurologisch en urologisch gebied, gelet op mogelijk levensbedreigende
ter zitting bij de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat uit de stukken tevens
Overwegingen
situaties bij niet ingrijpen. Uit de literatuur
blijkt dat de Franse autoriteiten dit probleem
4.2. Tussen partijen is uitsluitend in geschil
is op te maken dat complicaties kunnen zijn
onderkennen en in alle departementen nood-
de vraag of betrokkene is aangewezen op per-
infecties of verstopping van de drain of toe-
faciliteiten hebben gecreëerd. Voorts heeft de
manent toezicht als bedoeld in artikel 9a,
name van compressie bij chiari malformatie.
staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank toe-
eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken
Dit zijn aandoeningen die zich in het alge-
gezegd dat hij de Franse autoriteiten ervan op
AWBZ (Bza).
meen niet per acuut presenteren in een
de hoogte zal stellen dat de vreemdeling een
4.3.1. Artikel 9a van het Bza, dat met ingang
levensbedreigende fase, maar hieraan vooraf-
alleenstaande vrouw is met drie minderjarige
van 1 januari 2011 aan dit besluit is toege-
gaand zich presenteren met klachten zoals
kinderen en dat een van deze kinderen een
voegd, luidt als volgt:
bijvoorbeeld temperatuurverhoging, koorts,
dubbele handicap heeft. Nu de vreemdeling
‘1. Kortdurend verblijf omvat logeren in een
algemene malaise, sufheid, dyspnoe, oedeem,
geen documenten heeft overgelegd waaruit
instelling gedurende maximaal drie etmalen
enzovoort. Het bewaken van de gezondheids-
blijkt dat haar zoon onder specialistische
per week, gepaard gaande met persoonlijke
toestand wordt gegarandeerd door middel
behandeling staat of een dergelijke behande-
verzorging, verpleging of begeleiding voor
van de minimaal zeven zorgmomenten op de
ling behoeft, terwijl zij niet heeft bestreden dat
een verzekerde (…), indien de verzekerde aan-
dag. Daarnaast is betrokkene in staat goed te
voor zover toegang tot medische opvang van
gewezen is op permanent toezicht.
communiceren en verbaal duidelijk te maken
de staat (AME) tijdens de eerste drie maanden
2. Op de zorg, bedoeld in het eerste lid,
en signalen af te geven of te alarmeren. Er is
in Frankrijk ontbreekt, medische noodhulp
bestaat slechts aanspraak indien ontlasting
actueel geen sprake van een zodanige
beschikbaar is, bestaat geen grond voor het
van de persoon die gebruikelijke zorg of
gezondheidstoestand die permanent, dus 24
oordeel dat de vreemdeling en haar kinderen
mantelzorg aan de verzekerde levert, noodza-
uur aan een stuk, bewaking vereist. Ter zit-
in Frankrijk geen toegang zullen krijgen tot
kelijk is.’
ting van de Raad is namens CIZ ter aanvul-
eventueel benodigde medische voorzieningen.
4.3.2. De Beleidsregels indicatiestelling AWBZ
ling op het medisch advies verklaard dat het
Gelet op het voorgaande bestaat evenmin
2011 (Beleidsregels), Bijlage 4 over kortdu-
bij permanent toezicht om videobewaking of
grond voor het oordeel dat door de overdracht
rend verblijf, vermelden in onderdeel 30.1
monitorbewaking gaat. Voortdurende zorg in
van de vreemdeling aan Frankrijk een situatie
over permanent toezicht het volgende:
de nabijheid van betrokkene is een andere
zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het
‘De verzekerde is gezien zijn zorgbehoefte
invulling dan permanent toezicht.
EVRM. Voorts volgt uit het vorenstaande dat
aangewezen op een omgeving die een vorm
4.5. Ter zitting van de rechtbank heeft de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
459
Rechtspraak
moeder van betrokkene verklaard dat zij
invaliditeit met dienstverband anderzijds
lid, aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV
altijd moet opletten wat betrokkene zegt. Als
(derde lid). Appellant stelt zich op het stand-
in het algemeen aanwezig zal zijn wanneer,
betrokkene bijvoorbeeld zegt dat zij het koud
punt dat in het geval van betrokkene sprake
juist om een oorlogssituatie realistisch na te
heeft of hoofdpijn heeft, dan zou dat wel
is van arbeidsongeschiktheid met dienstver-
bootsen, niet alle normaal gebruikelijke vei-
eens kunnen betekenen dat zij koorts heeft.
band, maar niet van invaliditeit met dienst-
ligheidsmaatregelen (kunnen) worden
Betrokkene heeft al eens een nierbekkenont-
verband. Om van invaliditeit met dienstver-
gehandhaafd. Daaruit kan echter niet worden
steking gehad; die nier is al beschadigd. Dat
band te kunnen spreken moet er − voor
afgeleid dat van een situatie als bedoeld in
is een heel precaire toestand. Ook ’s nachts
zover hier van belang − sprake zijn van een
genoemd artikel uitsluitend sprake kan zijn
moet worden opgelet, omdat er dan een
invaliditeit van ten minste 10% ten gevolge
als tijdens het oefenen de normaal gebruike-
ademstilstand of complicaties met de drain
van verwonding, ziekten of gebreken, die zijn
lijke veiligheidsvoorschriften op grond van
kunnen optreden. Er is sprake geweest van
veroorzaakt door de uitoefening van de mili-
de Arbo-wetgeving niet langer kunnen wor-
epilepsieaanvallen. Ter zitting van de Raad
taire dienst in buitengewone of daarmee ver-
den nageleefd. De onder 5.3.1 genoemde
heeft de moeder verklaard dat het laatste
gelijkbare omstandigheden.
beroepsgrond treft dan ook geen doel.
zorgmoment ’s avonds om acht uur is. Daar-
5.2. Ingevolge artikel 2, zesde lid, aanhef en
5.4. Anders dan appellant heeft aangevoerd,
na loopt zij regelmatig de kamer van betrok-
onder a, van het Besluit AO/IV wordt tot de
hield de deelname van betrokkene aan de
kene in om te kijken hoe ze ligt. Ze zit er niet
buitengewone omstandigheden mede gere-
eindoefening en met name aan de militaire
de hele nacht naast, maar slaapt met een
kend het onder oorlogsnabootsende omstan-
zelfverdedigingsbaan voor haar een ver-
babyfoon naast zich. Direct ingrijpen is van
digheden in praktijk brengen van theoretisch
hoogd risico in. Aan appellant moet worden
levensbelang. Je kunt niet zien of de nier
onderwezen bekwaamheden teneinde aldus
toegegeven dat voor het aannemen van een
stopt, wat al eens is gebeurd. Dit kan alleen
de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlog-
verhoogd risico niet zozeer van belang is dat,
worden geobserveerd door de hoeveelheid
staken te verwerven, op te voeren of te
zoals de rechtbank heeft overwogen, de
urine die wordt geproduceerd. Als iemand
onderhouden, voor zover sprake is van een
instructeur die werd ingezet toen betrokkene
dat niet in de gaten heeft, vergiftigt betrok-
verhoogd risico.
de militaire zelfverdedigingsbaan doorliep
kene zichzelf en krijgt ze een epileptisch
5.3.1. Appellant heeft onder verwijzing naar
niet was gespecialiseerd in vechtsport en dat
insult.
de uitspraak van de Raad van 14 maart 2013,
niet is gebleken dat de tegenstanders van
4.6. De Raad is van oordeel dat CIZ met het
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4349, aangevoerd dat
betrokkene gedoseerd geweld toepasten,
stellen van de voorwaarde dat sprake moet
de rechtbank heeft miskend dat van een situ-
althans hierop getraind waren. Van belang is
zijn van videobewaking of monitorbewaking
atie als bedoeld artikel 2, zesde lid, aanhef en
wel dat het de bedoeling was om tijdens de
om van permanent toezicht te kunnen spre-
onder a, van het Besluit AO/IV slechts dan
eindoefening specifieke oorlogsomstandighe-
ken, een te beperkte uitleg geeft aan het
sprake kan zijn als tijdens het oefenen de
den na te bootsen en dat met het oog daarop
begrip permanent toezicht als bedoeld in
normaal gebruikelijke veiligheidsvoorschrif-
de deelnemer slechts in beperkte mate was
artikel 9a, eerste lid, van het Bza, zoals dit
ten op grond van de Arbo-wetgeving niet lan-
voorzien van beschermende middelen. Daar-
begrip wordt uitgewerkt in de Beleidsregels.
ger kunnen worden nageleefd.
door is een verhoogd risico op letsel voor de
Verder is de Raad, gelet op de in 4.5 door de
5.3.2. In de door appellant genoemde uit-
deelnemers ontstaan. De Raad leidt dit af uit
moeder van betrokkene geschetste feiten en
spraak heeft de Raad overwogen als volgt:
het gegeven dat aan het einde van de militai-
omstandigheden, van oordeel dat de aandoe-
‘Normaal onderdeel van het uitoefenen van
re zelfverdedigingsbaan de slechts met
ningen van betrokkene en het daarmee
de militaire dienst door een beroepsmilitair
hoofdbescherming, een mondbitje en een
samenhangende gevaar van disregulatie op
is het oefenen van de uitvoering van de oor-
tok beschermde deelnemer zich gedurende
neurologisch en urologisch gebied, naast de
logstaak, waarvoor hij is bestemd. Blijkens de
enige tijd op korte afstand diende op te hou-
zorgmomenten overdag, ook ’s nachts een
systematiek van artikel 2 van het Besluit AO/
den bij en zich moest verdedigen tegen twee
actieve observatie met betrekking tot haar
IV geschiedt dit in beginsel onder normale
tegenstanders die volledig beschermende
fysieke functies noodzakelijk maken. Betrok-
omstandigheden, waarbij alle gebruikelijke
kleding droegen en die de opdracht hadden
kene is dan ook aangewezen op permanent
maatregelen ter voorkoming van ongevallen
tegen de deelnemer fysiek geweld te gebrui-
toezicht.
worden getroffen. Daarnaast is het mogelijk
ken. Uit de onder 1.2 weergegeven verklaring
dat een oorlogstaak wordt geoefend onder
van betrokkene en uit een op verzoek van de
buitengewone omstandigheden. De oefening
cadetten van het peloton van betrokkene
van de desbetreffende oorlogstaak wordt dan
gemaakte dvd met filmmateriaal van de
gedaan onder nabootsing van bijzondere
betreffende oefening van een andere cadet
29 januari 2015, nr. 13/1720 AW
omstandigheden, zoals die zich bij daadwer-
blijkt voorts dat de tegenstanders harde, rake
(Mrs. Van Vulpen-Grootjans, Kooijman,
kelijk operationeel optreden in een oorlogssi-
klappen uitdeelden, daarbij de onbescherm-
Van Brussel)
tuatie kunnen voordoen en waarbij deze bij-
de delen van lichaam van de deelnemer niet
ECLI:NL:CRVB:2015:219
zondere omstandigheden een verhoogd
spaarden en, als de deelnemer op de grond
risico op verwonding of letsel met zich mee-
viel, doorgingen met het gebruik van fysiek
Oefening onder oorlogsnabootsende
brengen. In het algemeen zal dit verhoogde
geweld zodra de deelnemer weer overeind
omstandigheden, dienstongeval.
risico aanwezig zijn wanneer, juist om de oor-
trachtte te komen. Gelet op het verhandelde
logssituatie realistisch na te bootsen, niet
ter zitting van de Raad is voorts aannemelijk
alle normaal gebruikelijke veiligheidsmaatre-
dat, ten einde een oorlogssituatie na te boot-
gelen (kunnen) worden gehandhaafd.’
sen, het niet de bedoeling was dat de instruc-
Overwegingen
5.3.3. Uit de door appellant genoemde uit-
teur die werd ingezet bij de militaire zelfver-
5.1. Artikel 2 van het Besluit AO/IV maakt
spraak, met name de hiervoor weergegeven
dedigingsbaan en toezicht hield op de
onderscheid tussen arbeidsongeschiktheid
passage, kan worden afgeleid dat een ver-
oefening, in dergelijke situaties ingreep om
met dienstverband enerzijds (eerste lid) en
hoogd risico als bedoeld in artikel 2, zesde
aan het geweld een eind te maken, terwijl
374
(Besluit AO/IV art. 2)
460
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
Rechtspraak
dat in een normale setting, bijvoorbeeld in
4.2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de
kel 8b van de AOW (Kamerstukken II, 31525,
de sportzaal, wel het geval is.
bij het bestreden besluit gehandhaafde toe-
nr. 3) is af te leiden dat de wetgever ervoor
passing van artikel 8b, eerste lid, van de AOW
heeft gekozen om het onder punt 4.2.5
heeft geleid tot aantasting van een door arti-
beschreven onderscheid tussen de AOW en
kel 1 van het Eerste Protocol beschermd
andere sociale zekerheidswetten op te heffen,
eigendomsrecht.
omdat het de bedoeling van de wetgever is
30 januari 2015, nr. 13/2691 AOW
4.2.3. Wel is tussen partijen in geschil of de
dat voortaan in beginsel niemand aan wie
(Mrs. Van der Kade, de Vries, Simon)
bij het bestreden besluit gehandhaafde toe-
rechtens zijn vrijheid is ontnomen nog ver-
ECLI:NL:CRVB:2015:227
passing van artikel 8b van de AOW voldoet
mogen op kan bouwen dankzij uit de collec-
aan de in artikel 1 van het Eerste Protocol
tieve middelen bekostigde uitkeringen. Dit is
Weigering AOW-pensioen wegens verblijf in
besloten liggende voorwaarden voor de
een legitiem doel dat mede kan worden
tbs-kliniek is niet in strijd met art. 1 Eerste
rechtvaardiging van een aantasting van het
nagestreefd door toepassing van artikel 8b
Protocol of art. 14 EVRM.
eigendomsrecht. In dit kader moet worden
van de AOW. Er is dan ook geen grond om de
bezien of de aantasting bij wet is voorzien.
toepassing van artikel 8b van de AOW in het
(AOW art. 8b; Eerste Protocol bij het EVRM
Verder dient te worden getoetst of de aantas-
kader van een toetsing aan artikel 1 van het
art. 1; EVRM art. 14)
ting van het eigendomsrecht een legitieme
Eerste Protocol anders te beoordelen dan de
doelstelling heeft in het algemeen belang en
toepassing van de Wsg. Daar doet niet aan af
of er een behoorlijk evenwicht is behouden
dat AOW-ouderdomspensioenen een ander
tussen de eisen van het algemeen belang van
karakter hebben dan uitkeringen op grond
Overwegingen
de samenleving en de bescherming van de
van de andere sociale zekerheidswetten.
4.1. De Svb heeft in overeenstemming met
fundamentele rechten van het individu, een
Appellant benadrukt dat hij zijn hele arbeid-
artikel 8b, eerste lid, van de AOW geweigerd
en ander onder erkenning van een ruime
zame leven premies heeft betaald voor de
om een ouderdomspensioen aan appellant
beoordelingsmarge die de Staat heeft bij de
verzekering voor de AOW. Met betrekking
toe te kennen op de grond dat aan appellant
hantering van deze criteria. Aan het proporti-
hiertoe wordt overwogen dat de AOW is geba-
rechtens zijn vrijheid is ontnomen. In artikel
onaliteitsvereiste wordt niet voldaan als het
seerd op een omslagstelsel. Met de premies
1, eerste lid, aanhef en onder e, van de AOW
individu door de aantasting van het eigen-
voor de AOW die appellant gedurende zijn
is een aantal uitzonderingen opgenomen op
domsrecht een onevenredig zware last (‘an
arbeidzame leven heeft betaald, zijn derhalve
het in artikel 8b van de AOW neergelegde
individual and excessive burden’) moet dra-
ouderdomspensioenen bekostigd van verze-
uitgangspunt dat wie rechtens zijn vrijheid
gen.
kerden voor de AOW die de pensioengerech-
is ontnomen geen recht heeft op een ouder-
4.2.4. De door appellant aangevochten aan-
tigde leeftijd eerder hebben bereikt dan
domspensioen op grond van die wet, maar
tasting van zijn recht op ouderdomspensioen
appellant. Een ouderdomspensioen voor
de situatie waarin appellant verkeert valt
is bij wet voorzien. Deze aantasting volgt
appellant zou moeten worden bekostigd uit
niet onder die uitzonderingen. Verder is de
immers direct uit toepassing van het dwin-
de premies voor de AOW die worden opge-
situatie waarin appellant verkeert evenmin
gendrechtelijke artikel 8b van de AOW.
bracht door de huidige generaties werkenden
ingevolge eerdere rechtspraak (zoals
4.2.5. Voor artikel 8b van de AOW per 1 juli
en uit andere collectieve middelen. Gelet op
ECLI:NL:CRVB:2013:1858) gelijk te stellen met
2009 in werking trad, werd er ingevolge de
de beweegredenen van de wetgever en de
een situatie die wel valt onder die uitzonde-
Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden
ruime beoordelingsmarge die de Staat in
ringen, omdat de opname van appellant in
(Wsg) onderscheid gemaakt tussen aan de
deze toekomt, kan niet staande worden
een tbs-kliniek is voorafgegaan door een
ene kant degenen die in aanmerking komen
gehouden dat aan artikel 8b van de AOW een
langdurige gevangenisstraf. In geschil is uit-
voor een AOW-ouderdomspensioen, en aan
onevenwichtige afweging ten grondslag ligt
sluitend of de bij het bestreden besluit
de andere kant degenen die in aanmerking
tussen de gediende gemeenschapsbelangen
gehandhaafde toepassing van artikel 8b van
zouden zijn gekomen voor een uitkering op
en het ingeroepen fundamentele recht, dan
de AOW verenigbaar is met artikel 1 van het
grond van een andere sociale zekerheidswet,
wel dat er geen redelijke proportionaliteitsre-
Eerste Protocol bij het EVRM en met artikel
indien hen niet rechtens hun vrijheid was
latie bestaat tussen de gekozen middelen en
14 van het EVRM.
ontnomen. Tot dat moment voorzag de AOW
het beoogde doel. Bij eerdere uitspraken oor-
4.2.1. Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het
namelijk niet in het beëindigen of het niet
deelde de Raad in gelijke zin. In dit verband
EVRM (Eerste Protocol) luidt in de Nederland-
ontstaan van het recht op ouderdomspensi-
wordt herinnerd aan
se vertaling:
oen over periodes waarin gewezen verzeker-
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9462 en
‘Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft
den die de pensioengerechtigde leeftijd heb-
ECLI:NL:CRVB:2014:116. Van feiten of
recht op het ongestoord genot van zijn eigen-
ben bereikt rechtens hun vrijheid is
omstandigheden die meebrengen dat toepas-
dom. Aan niemand zal zijn eigendom worden
ontnomen.
sing van artikel 8b van de AOW voor tbs’ers
ontnomen behalve in het algemeen belang
4.2.6. Toepassing van de Wsg leidt volgens
zoals appellant leidt tot een ‘individual and
en onder de voorwaarden voorzien in de wet
vaste rechtspraak in de regel niet tot schen-
excessive burden’ is niet gebleken. Daarbij
en in de algemene beginselen van internatio-
ding van artikel 1 van het Eerste Protocol. De
wordt aangetekend dat indien alsnog een
naal recht. De voorgaande bepalingen tasten
Raad herinnert in dit verband aan zijn uit-
AOW-ouderdomspensioen aan appellant zou
echter op geen enkele wijze het recht aan,
voerig gemotiveerde uitspraken van 18 juni
worden toegekend over een periode waarin
dat een Staat heeft om die wetten toe te pas-
2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AP4680), van 12
hij in een tbs-kliniek verblijft, dit ertoe kan
sen, die hij noodzakelijk oordeelt om het
november 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AR6512),
leiden dat appellant alsnog een (hoge) eigen
gebruik van eigendom te reguleren in over-
van 14 juli 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005:AT9595)
bijdrage voor de AWBZ verschuldigd wordt.
eenstemming met het algemeen belang of
en van 2 december 2005
4.3.1. Appellant betoogt dat de positie van
om de betaling van belastingen of andere
(ECLI:NL:CRVB:2005:AU7320).
degenen die net als hij wegens tbs in een
heffingen of boeten te verzekeren.’
4.2.7. Uit de Memorie van Toelichting bij arti-
tbs-kliniek verblijven, verschilt van de positie
375
(…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
461
Rechtspraak
van degenen die anderszins rechtens hun
len, omdat aan appellant tbs is opgelegd en
zover appellant hiermee een beroep heeft
vrijheid is ontnomen, en dat hij voor de toe-
hij in een tbs-kliniek verblijft. Zijn situatie
willen doen op het subsidiairiteitsbeginsel,
passing van de AOW op grond van de hem
onderscheidt zich in zoverre wezenlijk van de
wordt overwogen dat in dit geding niet van
opgelegde tbs ongerechtvaardigd wordt bena-
situatie van gewezen verzekerden die de pen-
belang is of de wetgever zijn doelstellingen
deeld ten opzichte van gewezen verzekerden
sioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en
ook had kunnen bereiken met een voor
die de pensioengerechtigde leeftijd hebben
die niet rechtens hun vrijheid is ontnomen,
appellant minder bezwarende regeling,
bereikt en die niet rechtens hun vrijheid is
aangezien laatstgenoemden in beginsel vol-
omdat artikel 14 van het EVRM niet verplicht
ontnomen, en meer in het bijzonder ten
ledig zelfstandig moeten voorzien in de kos-
tot een subsidiairiteitstoetsing door de rech-
opzichte van pensioengerechtigden die in
ten van hun levensonderhoud en onderdak.
ter. Het gaat de rechtsvormende taak van de
een AWBZ-instelling verblijven. In dit ver-
De situatie van appellant onderscheidt zich
Nederlandse rechter te buiten om bij een
band heeft appellant het standpunt ingeno-
verder eveneens wezenlijk van de situatie
toetsing als hier aan de orde een strengere
men dat het bestreden besluit strijdig is met
van pensioengerechtigden die in een AWBZ-
maatstaf aan te leggen dan nodig is om de
het verbod op discriminatie dat is opgeno-
instelling verblijven, aangezien laatstge-
door het EVRM gegarandeerde minimumbe-
men in artikel 14 van het EVRM. Artikel 14
noemden in de regel een (hoge) eigen bijdra-
scherming te realiseren. Een dergelijke toet-
van het EVRM luidt in de Nederlandse verta-
ge voor de AWBZ verschuldigd zijn.
sing zou namelijk leiden tot een niet te legi-
ling:
4.3.5. Ook kan bij de beoordeling van het
timeren inbreuk op de voor de Nederlandse
‘Het genot van de rechten en vrijheden die in
beroep dat appellant doet op artikel 14 van
rechtsorde cruciale scheiding der machten.
dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verze-
het EVRM worden volstaan met de overwe-
5. Op basis van wat hiervoor onder 4.1 tot en
kerd zonder enig onderscheid op welke grond
ging dat zo al kan worden aangenomen dat
met 4.3.7 is overwogen wordt geconcludeerd
ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst,
er sprake is van een ongelijke behandeling
dat het bestreden besluit niet leidt niet tot
politieke of andere mening, nationale of
van vergelijkbare gevallen, er een redelijke en
een schending van artikel 1 van het EP en
maatschappelijke afkomst, het behoren tot
objectieve rechtvaardiging bestaat voor het
artikel 14 van het EVRM. Dit betekent dat het
een nationale minderheid, vermogen,
gemaakte onderscheid. Een regeling die voor-
hoger beroep van appellant strandt en dat de
geboorte of andere status.’
ziet in het beëindigen of het niet ontstaan
aangevallen uitspraak moet worden beves-
4.3.2. Met betrekking tot het beroep dat
van het recht op ouderdomspensioen over
tigd.
appellant doet op artikel 14 van het EVRM
periodes waarin gewezen verzekerden die de
wordt allereerst overwogen dat indien de bij
pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt
het bestreden besluit gehandhaafde toepas-
rechtens hun vrijheid is ontnomen, is
sing van artikel 8b, eerste lid, van de AOW
immers een geschikt en passend middel om
binnen het toepassingsbereik valt van artikel
te voorkomen dat iemand aan wie rechtens
2 februari 2015, nr. 13/1010 WWB
1 van het Eerste Protocol, dit impliceert dat
zijn vrijheid is ontnomen, vermogen op kan
(Mrs. Claessens, Van Straalen, Hoogendijk)
appellant in dit geding ook een beroep toe-
bouwen dankzij uit de collectieve middelen
ECLI:NL:CRVB:2015:251
komt op het accessoire discriminatieverbod
bekostigde uitkeringen. Daarbij heeft de wet-
van artikel 14 van het EVRM. Verder komt
gever, zonder de hem toekomende ruime
De latere erkenning van een bij appellant
appellant hoe dan ook een beroep toe op
beoordelingsmarge te overschrijden, ervoor
bestaande angststoornis, waardoor hij ten
artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het
kunnen kiezen om in artikel 1, eerste lid,
tijde van de intrekking van de bijstand per
EVRM en op artikel 26 van het Internationaal
aanhef en onder e, van de AOW, met betrek-
1 januari 2006 niet in staat was om een gel-
Verdrag inzake burgerrechten en politieke
king tot vormen van vrijheidsontneming die
dig legitimatiebewijs over te leggen, kan
rechten (IVBPR), waarin discriminatieverbo-
zowel kenmerken hebben van een strafrech-
niet als een nieuw gebleken feit worden
den zijn opgenomen die in hoofdzaak gelijk
telijke sanctie of maatregel als van een zie-
aangemerkt. Appellant had in zijn
zijn aan het discriminatieverbod van artikel
kenhuisopname, slechts een beperkt aantal
bezwaarschrift tegen het intrekkingsbe-
14 van het EVRM. Een uitdrukkelijke toetsing
uitzonderingen op te nemen op het in artikel
sluit van 20 maart 2006 reeds melding
aan artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij
8b van de AOW neergelegde uitgangspunt
gemaakt van zijn beperkingen. De commis-
het EVRM en aan artikel 26 van het IVBPR
dat wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen
sie heeft met die beperkingen rekening
blijft in dit geding achterwege, omdat appel-
geen recht heeft op een ouderdomspensioen
gehouden.
lant er geen uitdrukkelijk beroep op heeft
op grond van die wet.
gedaan en er geen grond is om bij de toet-
4.3.6. Dat de positie van tbs’ers die in een tbs-
sing aan deze verdragsbepalingen strengere
kliniek verblijven verschilt van de positie van
maatstaven aan te leggen dan bij de toetsing
degenen die anderszins rechtens hun vrij-
Overwegingen
aan artikel 14 van het EVRM.
heid is ontnomen, doet niets af aan wat is
4.1. Gelet op het verhandelde ter zitting
4.3.3. Appellant doet een beroep op de ‘open
overwogen onder 4.3.4 en 4.3.5.
beperkt het geschil zich in de kern tot het
norm’ van artikel 14 van het EVRM. Van een
4.3.7. Volgens appellant had de wetgever ten
antwoord op de vraag of sprake is van nieuw
direct of indirect als verdacht ‘benoemd’
minste moeten kiezen voor een minder
gebleken feiten of veranderde omstandighe-
onderscheid, zoals onderscheid naar geslacht,
bezwarend middel om zijn doeleinden na te
den in de zin van artikel 4:6 van de Algeme-
ras of godsdienst is geen sprake. Dat appel-
streven dan een regeling die voorziet in een
ne wet bestuursrecht (Awb).
lant een beroep doet op de ‘open norm’
volledige uitsluiting van het recht op een
4.2. Het besluit van 20 maart 2006 is in rech-
impliceert dat een zogenoemde ‘weighty rea-
AOW-ouderdomspensioen over periodes van
te onaantastbaar geworden. Het in dit geding
sons’ toets niet aan de orde is.
verblijf in een tbs-kliniek. Bijvoorbeeld door
aan de orde zijnde verzoek van 26 april 2011
4.3.4. Bij de beoordeling van het beroep dat
een regeling tot stand te brengen die slechts
strekt ertoe dat de commissie terugkomt van
appellant doet op artikel 14 van het EVRM
voorziet in een korting op het AOW-ouder-
dit eerdere, ambtshalve genomen, besluit.
kan worden gezegd dat er geen sprake is van
domspensioen voor kost en inwoning over
Overeenkomstig wat voor herhaalde aanvra-
een ongelijke behandeling van gelijke geval-
periodes van verblijf in een tbs-kliniek. Voor
gen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag
462
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
376
(Awb art. 4:6)
Rechtspraak
van degene die een bestuursorgaan verzoekt
uit bedoelde brief. Deze beroepsgrond kan
in welke mate dit het geval is. Appellant
van een eerder ambtshalve genomen besluit
dan ook niet slagen.
heeft uiteengezet op welke dagen zijn zoon bij hem verblijft en op welke dagen bij zijn
terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk
377
ex-partner. Appellant draagt op fiftyfifty basis de zorg voor zijn zoon. 4.4. In hoger beroep heeft appellant nieuwe
een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of ver-
3 februari 2015, nr. 13/6320 WWB
gegevens overgelegd. Uit de brief van de Svb
anderde omstandigheden worden vermeld,
(Mrs. Van der Ham, Hillen, Overbeeke)
van 4 mei 2012 blijkt onder meer dat appel-
kan het bestuursorgaan het verzoek zonder
ECLI:NL:CRVB:2015:260
lant en zijn ex-partner afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de kinderbij-
nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder
Het feit dat de verklaring in een laat
slag en het kindgebonden budget en dat de
meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is
stadium op schrift is gesteld en overgelegd,
kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van
aangevoerd niet van belang kan zijn voor het
vormt in het onderhavige geval geen aan-
2012 wordt gestort op de gezamenlijke [reke-
eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het
leiding om aan die verklaring voorbij te
ning]. Die rekening staat op naam van de
verzoek op deze manier afwijzen. Onder
gaan.
zoon. Volgens het op 1 mei 2014 door partijen ondertekende ouderschapsplan hebben
nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstan-
(WWB art. 21)
appellant en zijn ex-partner de zorg over hun zoon op fiftyfifty basis verdeeld. Dit plan
digheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden
Overwegingen
heeft het bestuur aanleiding gegeven de bij-
die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn
4.1. Bij co-ouderschap, waarbij het minderja-
stand van appellant in verband met co-
voorgevallen, maar niet vóór dat besluit kon-
rige kind beurtelings bij één van de ouders
ouderschap te verhogen met ingang van 8
den worden aangevoerd. Nieuw gebleken fei-
verblijft en de zorg voor het kind door hen
mei 2014. Omdat dit plan op een latere peri-
ten zijn ook bewijsstukken van al eerder
wordt gedeeld, kan de bijstandbehoevende
ode betrekking heeft dan hier ter beoorde-
gestelde feiten of omstandigheden, als deze
ouder niet als alleenstaande of alleenstaande
ling voorligt, heeft het bestuur hieraan voor
bewijsstukken niet eerder konden worden
ouder als bedoeld in de WWB worden aange-
de onderhavige zaak geen gevolgen verbon-
overgelegd.
merkt. Dit betekent dat burgemeester en
den. Appellant heeft echter ook nog een door
4.3. Appellant heeft aangevoerd dat het feit
wethouders in voorkomende gevallen van
de ex-partner ondertekende verklaring van
dat alsnog een diagnose is gesteld ten aan-
co-ouderschap de bijstand dienen af te stem-
20 november 2014 overgelegd. Daarin ver-
zien van zijn beperkingen is aan te merken
men op de specifieke omstandigheden van
klaart zij dat de regeling zoals vastgelegd in
als een nieuw gebleken feit in de zin van arti-
het individuele geval en dat het hen vrij
het ouderschapsplan, te weten een fiftyfifty
kel 4:6 van de Awb. Ter onderbouwing van
staat ter zake richtlijnen vast te stellen. Ver-
verdeling van de zorg voor hun zoon, ook al
zijn standpunt heeft appellant een brief van
wezen wordt naar de uitspraak van de Raad
in 2012 en 2013 de feitelijke situatie is
5 februari 2009 van de afdeling Intensive
van 5 juni 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA7357.
geweest.
care van het plaatselijke ziekenhuis overge-
4.2. Het bestuur hanteert de Richtlijn B060.
4.5. Het bestuur heeft aan die verklaring
legd. Deze brief heeft betrekking op een hart-
Volgens deze richtlijn wordt de bijstand indi-
geen doorslaggevende betekenis willen toe-
operatie die appellant heeft ondergaan. Daar-
vidueel vastgesteld naar rato van het aantal
kennen, omdat deze achteraf is opgesteld en
in wordt melding gemaakt van het feit dat
dagen alleenstaande-/eenoudersituatie per
betrekkelijk laat in de procedure is overge-
appellant in behandeling is voor een lang
week en wordt de mededeling van de belang-
legd. Het feit dat die verklaring in een laat
bestaande angststoornis.
hebbende dat er een situatie is van co-ouder-
stadium op schrift is gesteld en overgelegd,
4.4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld
schap aan de feiten getoetst. Het bestuur
vormt in het onderhavige geval evenwel geen
dat de latere erkenning van een bij appellant
houdt rekening met een aantal aanwijzingen,
aanleiding om aan die verklaring voorbij te
bestaande angststoornis, waardoor hij ten tij-
zoals de inhoud van het echtscheidingsvon-
gaan. Daarbij is van belang dat het bestuur,
de van de intrekking van de bijstand per 1
nis, de schriftelijke uitwerking van de afspra-
zoals blijkt uit het verhandelde ter zitting
januari 2006 niet in staat was om een geldig
ken in de praktijk, het meewerken van de
van de rechtbank, heeft verklaard dat de eni-
legitimatiebewijs over te leggen, niet als een
ex-partner aan de informatieverstrekking en
ge belemmering om appellant als co-ouder
nieuw gebleken feit in de in 4.2 bedoelde zin
het standpunt van de Svb. Volgens de Svb is
te kunnen aanmerken is het ontbreken van
kan worden aangemerkt. Appellant had in
sprake van co-ouderschap indien een kind,
een verklaring van de ex-partner waaruit
zijn bezwaarschrift tegen het intrekkingsbe-
op grond van een tussen de niet-samenwo-
blijkt dat de zorg voor de zoon op fiftyfifty
sluit van 20 maart 2006 reeds melding
nende ouders overeengekomen regeling,
basis is verdeeld, terwijl het bestuur appel-
gemaakt van zijn beperkingen. De commis-
overwegend in gelijke mate wordt verzorgd
lant daarbij tevens de gelegenheid heeft
sie heeft met die beperkingen rekening
en onderhouden door beide ouders. Met dit
gegeven zodanige verklaring nog over te leg-
gehouden. Het stellen van een diagnose als
laatste wordt bedoeld dat het kind afwisse-
gen. Nu appellant alsnog van die gelegenheid
oorzaak van deze beperkingen is gelet daar-
lend in gelijke mate de nachtrust doorbrengt
gebruik heeft gemaakt en behalve die verkla-
op geen nieuw relevant feit. Anders dan
bij beide ouders.
ring ook het onder 4.4. genoemde ouder-
appellant heeft betoogd, biedt de door hem
4.3. Omdat appellant een aanvraag heeft
schapsplan en de brief van de Svb heeft over-
overgelegde medische informatie geen aan-
ingediend en van mening is dat hij als co-
gelegd, kan niet langer worden volgehouden
knopingspunten voor zijn stelling dat hij in
ouder dient te worden aangemerkt, rust in
dat appellant niet voldoet aan de voorwaar-
2006 meer beperkt was dan de commissie
beginsel op hem de last om dit aannemelijk
den van de Richtlijn B060. Appellant heeft
heeft aangenomen. Dat hij vanwege de
te maken. In het door appellant overgelegde
met de in hoger beroep overgelegde stukken
angststoornis niet in staat was om een
uittreksel gezagsregister is vastgelegd dat
aannemelijk gemaakt dat hij reeds vanaf 12
medewerker van de gemeente Breda thuis te
appellant en zijn ex-partner beiden zorg dra-
april 2012 met het co-ouderschap van zijn
ontvangen, zoals appellant stelt, blijkt niet
gen voor hun zoon, maar daaruit blijkt niet
zoon was belast.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
463
378
Boeken
Verblijfsrechtelijke consequenties van de Wet inburgering Een onderzoek naar de ervaringen van migranten in Amsterdam Sinds 2010 zijn verblijfsrechtelijke consequenties verbonden aan de inburgeringsplicht voor migranten. Zonder inburgeringsexamen hebben migranten van buiten de Europese Unie geen toegang tot permanent verblijf en wordt er geen toegang tot ‘voortgezet verblijf na vijf jaar verblijf als gezinslid’ verleend. Het Amsterdam Centre for European Law and Governance (ACELG) onderzocht de effecten van de verblijfsrechtelijke consequenties van de Wet Inburgering op migranten. Uit het onderzoek blijkt dat de invoering van de inburgeringsplicht een belangrijke oorzaak ervan is, dat het aantal aanvragen en inwilligingen van verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd en voortgezet verblijf sinds 2010 is gedaald. Deze conclusie wordt getrokken na kwantitatief onderzoek van cijfers van de IND en een dossieronderzoek van afgewezen aanvragen. De meest voorkomende verblijfsrechtelijke consequentie is dat er geen toegang wordt verleend tot een vergunning voor onbepaalde tijd. Bij aanvragen voor voortgezet verblijf na verbroken huwelijk of relatie dreigt het verblijfsrecht zelfs in zijn geheel te vervallen. Een reeks interviews met migranten laat zien dat niet alle migranten zich realiseren dat zij wettelijk verplicht zijn in te inburgeren en dat het niet voldoen aan de inburgeringsplicht verblijfsrechtelijke gevolgen kan hebben. Zie ook de rubriek Nieuws in NJB 2015/290, afl. 5, p. 348-349. Elles Besselsen & Betty de Hart Wolf Legal Publishers 2015, 100 p., € 15 ISBN 978 94 6240 213 3
Werknemersbescherming in het internationaal privaatrecht en het Europese recht Een onderzoek naar de toepassing van de hoofdregel en de exceptieclausule van art. 8 Rome I-Verordening en de gevolgen die dat met zich meebrengt voor de werknemersbescherming Door toegenomen arbeidsmigratie staat de huidige arbeidsmarkt steeds
464
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
meer open voor grensoverschrijdende arbeidsovereenkomsten. Aan deze arbeidsovereenkomst zijn regelmatig internationale aspecten gekoppeld. Het is voor de werknemers van groot belang dat zij weten welk recht van toepassing is op hun arbeidsovereenkomst. Het vinden van dit toepasselijke recht lijkt in eerste instantie redelijk eenvoudig, maar in de praktijk blijkt vaak toch dat er eerst aardig wat hindernissen moeten worden genomen. De auteur onderzoekt in dit boek het toepasselijke recht op de internationale arbeidsovereenkomst waarbij specifiek wordt gekeken naar de hoofdregel en de exceptieclausule van artikel 8 Rome I-Verordening. Tevens wordt er gekeken naar de rol die de werknemersbescherming hierbij speelt in het internationaal privaatrecht en het Europese recht. Het boek behelst de scriptie van de auteur waarvoor zij de Fase-scriptieprijs ontving, vernoemd naar prof. W.J.P.M. Fase - bij leven hoogleraar Sociaal Recht en Sociale Politiek aan de Universiteit Tilburg. Het na afsluiting van de scriptie gewezen, voor het onderzoek relevante arrest van het Hof van Justitie inzake Schlecker/Boedekker (12 september 2013) is betrokken door middel van een epiloog. Mr. S.G. Beelen Uitgeverij Paris 2014, 86 p., € 19,50 ISBN 978 94 6251 062 3
Verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid en privatisering van publieke taken Deze bundel is het resultaat van de inspanningen van een aantal leden van de Utrecht Centre for Accountability and Liability Law (Ucall) onderzoeksgroep rondom het thema ‘Van Publiek naar Privaat’ en van een vijftal externe experts. Aanleiding voor dit onderzoek en deze bundel zijn de ingrijpende maatschappelijke ontwikkelingen van onze tijd, zoals liberalisering, secularisering, Europeanisering, globalisering en zeker ook privatisering, die ertoe bijdragen dat private partijen steeds vaker taken op zich nemen die voorheen werden beschouwd als publieke taken. De overheveling van publieke naar private taken roept vragen op naar de (juridische) verantwoordelijk-
heid en aansprakelijkheid van de betrokken partijen. De bundel bevat bijdragen over uiteenlopende onderwerpen rond het thema: de sterke partij in het aansprakelijkheidsrecht (Emaus), publieke beveiliging door private actoren (Giesen), de klikplicht voor beleggingsondernemingen (Kristen/De Vita), private beveiliging in de strijd tegen piraterij (Roorda/Ryngaert/Straten), aansprakelijkheid voor maatschappelijk onverantwoord ondernemen (Enneking), de waarborging van de fysieke veiligheid bij nieuwe technologieën (De Jong) en rechtmatige overheidsdaden (Van den Broek), en reacties van Hartlief, Kortmann, Faure, Antenor de Wolf en Tjepkema. Ivo Giesen, J.M. Emaus en Liesbeth Enneking (red.) Ucall deel 1 Boom Juridische uitgevers 2014, 304 p., € 69 ISBN 978 94 6290 018 9
De payrollconstructie anno 2014 De payrollovereenkomst en de positie van de payrolldocent in het openbaar onderwijs In dit boek wordt in de eerste plaats onderzocht hoe de (arbeids)verhoudingen in de payrollconstructie arbeidsrechtelijk gekwalificeerd moeten worden. De verschillende opvattingen in de literatuur worden besproken en van commentaar voorzien, per opvatting worden de risico`s besproken die voor een werknemer aan die opvatting verbonden zijn en op basis van deze risico’s worden de verhoudingen in de payrollconstructie arbeidsrechtelijk gekwalificeerd. Verder wordt ingegaan op de relevante jurisprudentie. In de tweede plaats wordt stilgestaan bij het duale onderwijsstelsel in Nederland en onderzocht welke bijzondere risico’s er voor een docent in het openbaar onderwijs aan de payrollconstructie kleven. In de derde plaats wordt gekeken welke effecten de invoering van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) en de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) hebben op de payrollconstructie en de risico’s die voor een docent in het openbaar onderwijs verbonden zijn aan de payrollconstructie. Timo Arts Wolf Legal Publishers 2014, 164 p., € 15,95 ISBN 978 94 6240 195 2
Tijdschriften
379 Burgerlijk (proces)recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 3, 12 februari 2015 Mr. J. Kruijswijk Jansen, Bb 2015/8 Subrogatieverbod: de Hoge Raad scherpt het ‘collega-verweer’ aan – Als een verzekeraar een verzekeringsuitkering doet aan zijn verzekerde in verband met geleden schade, gaan op grond van art. 7:962 BW de vorderingsrechten van de verzekerde over op de verzekeraar. Het gaat om de vorderingsrechten van de verzekerde op derden, die in verband met de schade zijn ontstaan. Dit wordt ‘subrogatie’ genoemd. In dit artikel bespreekt schr. het subrogatieverbod van art. 7:962 lid 3, voor wat betreft het verbod op subrogatie op ‘degene die in dienst staat tot dezelfde werkgever als verzekerde’. Schr. bespreekt dit onderwerp aan de hand van een recente uitspraak van de Hoge Raad. Mr. I.A. Hoedemaeker, Bb 2015/9 Klachtplicht regeling: bewijslast-verdeling nader geduid – In dit artikel bespreekt schr. de reikwijdte van de klachtplichtregeling aan de hand van een aantal arresten van de Hoge Raad over dit onderwerp. Schr. beschrijft achtereenvolgens de volgende onderwerpen: de casus en de procedurele voorgeschiedenis; de reikwijdte en de strekking van de klachtplicht; de factor tijdsverloop tussen het ontstaan van de klacht en het moment van klagen; verdeling bewijslast en ratio; nadeel door tijdsverloop: geen ambtshalve onderzoek, bewijsrisico; praktijktip: procedurele alertheid geboden.
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht Mr. A. Mennens & P.M. Veder, NTBR 2015/2 Clementie en recht: het dwangakkoord buiten insolventie – In augustus 2014 is het conceptwetsvoorstel voor de Wet Continuïteit Ondernemingen II (WCO II) in internetconsultatie gegaan. Dit conceptwetsvoorstel maakt onderdeel
uit van de eind 2012 aangekondigde wetgevingsoperatie ‘Herijking Faillissementsrecht’ en bevat een voorstel voor een regeling van het dwangakkoord buiten insolventie. Schrs. bespreken het voorstel tegen de achtergrond van de bestaande mogelijkheden voor een akkoord naar Nederlands recht en de Europese ontwikkelingen op dit gebied. De volgende onderwerpen komen aan bod: buitengerechtelijk schuldeisersakkoord; faillissementsakkoord; de ontbrekende schakel: het dwangakkoord buiten insolventie; aanbevelingen van de Europese Commissie; herijking van het faillissementsrecht in Nederland. D.M.J. van Abeelen, NTBR 2015/3 Een collectieve schadevergoedingsactie in Nederland; met voldoende waarborgen omkleed? – Op 7 juli 2014 is het wetsvoorstel dat strekt tot de invoering van een collectieve schadevergoedingsactie in consultatie gegaan. Het wetsvoorstel heeft tot doel een efficiënte en effectieve collectieve afwikkeling van massaschade te bevorderen en tegelijkertijd een ongewenste claimcultuur tegen te gaan. Om dit te bewerkstelligen heeft de wetgever de voorgestelde procedure met een aantal waarborgen omkleed. In dit artikel onderwerpt schr. deze waarborgen aan een kritische blik en schenkt zij bijzondere aandacht aan de eisen die aan de belangenbehartiging in een collectieve (schadevergoedings)actie worden gesteld. Zij toetst of de voorgestelde maatregelen voldoende doeltreffend zijn en werkbaar zijn in de praktijk. In het artikel komen de volgende onderwerpen aan de orde: de voorgestelde procedure in een notendop; belangenbehartiging in de collectieve (schadevergoedings)actie; Scope Rule; conclusie. E.H. Hondius, NTBR 2015/4 Kroniek algemeen – In deze ‘Kroniek algemeen’ wordt weer een keur aan onderwerpen besproken, met het motto: ‘Niets gaat er boven Groningen’. In Groningen vierde Wim Reehuis zijn zilveren hoogleraarsjubileum en in Leiden nam de (oud-)Groninger Willem Zwalve afscheid. Twee andere rechtshistorici spraken elders een afscheidsrede uit: Boudewijn Sirks in Oxford en Laurens Winkel in Rotter-
dam. Groningen produceerde voorts een nieuw deel in de reeks Groninger Opmerkingen en Mededelingen. Vier proefschriften passeren de revue: twee uit Amsterdam, van Josse Klijnsma en Willem Guo, één van het Europees Universitair Instituut van Paul Verbruggen, en één van Ayfer Ardogan uit Antwerpen. In Engeland verscheen een bundel standaardarresten over equity en in Duitsland werd een selectie van de beste juridische publicaties van het jaar gepresenteerd.
WPNR 146e jrg. nr. 7049, 7 februari 2015 Mr. F.M.H. Hoens, prof. mr. F.W.J.M. Schols CNR-Huwelijksvoorwaardenonderzoek, deel III: Pensioen – Deze bijdrage beschrijft de ontwikkeling in de praktijk der huwelijksen partnerschapsvoorwaarden in de periode 2004-2009. Het betreft het derde deel van de resultaten van een voortgezet landelijk onderzoek door het Centrum voor Notarieel Recht van de Radboud Universiteit Nijmegen met speciale aandacht voor pensioen. F.A. de Witte Na Coface/Intergamma de bevoorrechte positie van de kredietverstrekker als pandhouder heroverwogen – In deze bijdrage wordt mede aan de hand van het arrest Coface/Intergamma de ontwikkeling beschreven waarin de positie van de kredietverstrekker als pandhouder in faillissement is versterkt en betoogd dat ingrijpen door de wetgever gewenst is. Mr. L.W. Kelterman Flexibele (winst)uitkeringen, het is van tweeën één! – In dit artikel onderzoekt schr. of aandeelhouders de vrijheid hebben bij unaniem besluit af te wijken van een statutaire bepaling die een van de wet afwijkende gerechtigdheid tot uitkeringen inhoudt. Daarbij concludeert hij dat de aandeelhouders die vrijheid niet hebben. Zij hebben de keuze om steeds bij besluit of eenmalig in de statuten van de wettelijke regeling af te wijken. Een besluit tot uitkering dat afwijkt van zo’n statutaire regeling is nietig. Met alle gevolgen van dien.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
465
Tijdschriften
380 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 144e jrg. nr. 7083, 5 februari 2015 Prof. dr. Q.W.J.C.H. Kok Enkele aspecten van de ‘principal purpose test’ – In het rapport inzake actiepunt 6 van het BEPS-project (‘Preventing the Granting of Treaty Benefits in Inappropriate Circumstances’) wordt voorgesteld een zogenoemde ‘principal purpose test’ in belastingverdragen te introduceren: indien het verkrijgen van verdragsvoordelen één van de voornaamste motieven van een transactie is (motiefvereiste), worden de verdragsvoordelen niet toegekend, tenzij het toekennen van de verdragsvoordelen in lijn is met doel en strekking van de relevante verdragsbepaling (normvereiste). Schr. bespreekt het verband tussen deze bepaling en het leerstuk van fraus conventionis en hij onderzoekt de betekenis van het motiefvereiste en het normvereiste aan de hand van de door de Hoge Raad gegeven invulling van het nationale leerstuk van fraus legis.
381 Handels- & economisch recht Maandblad voor Vermogensrecht Nr. 1, januari 2015 Prof. E. Dirix Publicity in Secured Transactions Law. Proefschrift van mr. D.J.Y. Hamwijk – Er is wellicht geen ander rechtsgebied aan te wijzen waar de rechtsvergelijking zo’n belangrijke rol speelt als dat van de roerende zekerheden. Een belangrijke bijdrage aan het leerstuk van het publiciteitsvereiste bij zekerheidsrechten vormt het proefschrift van D.J.Y. Hamwijk, ‘Publicity in Secured Transactions’. Het levert niet enkel nieuwe inzichten aan die van belang zijn voor de Nederlandse
466
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
discussie over de wenselijkheid van de invoering van een pandregister, maar draagt tevens bij aan het huidige internationale debat over de toekomst van de zekerheden in Europa. Prof. dr. V. Mak Estoppel vanuit civil law perspectief. Proefschrift van mr. J.H. Ermers – In welke omstandigheden kan een beroep worden gedaan op de eerder door de wederpartij opgewekte schijn? Ermers onderzocht hoe het Engelse leerstuk van ‘estoppel’ als inspiratiebron kan dienen voor het Nederlandse recht. De term estoppel in het Engelse recht is afgeleid van het Franse ‘estoup’, dat stop of plug betekent. Als juridisch concept, algemeen verwoord, verwijst het naar de rechtsfiguur die het uitoefenen van een recht belemmert op de grond dat de rechthebbende door zijn eigen handelen te kennen heeft gegeven dat recht niet te willen uitoefenen. Mr. J.A.J. Peter De executoriale verkoop van onroerende zaken door de hypotheekhouder. Proefschrift van mr. I. Visser – Op 30 mei 2013 promoveerde I. Visser aan de Rijksuniversiteit Groningen op het proefschrift De executoriale verkoop van onroerende zaken door de hypotheekhouder. In het proefschrift staat de vraag centraal hoe bij de executoriale verkoop van onroerende zaken (met name woningen) door de hypotheekhouder een zo hoog mogelijke nettoopbrengst kan worden behaald. Zowel de regelgeving als de positie van de notaris, de hypotheekhouder en overige betrokkenen komt aan bod. Mr. H. Stolz De flexibiliteit van het recht van erfpacht. Proefschrift van mr. F.J. Vonck – De afgelopen decennia heeft erfpacht zich ontwikkeld tot een figuur die door veelal private partijen wordt gebruikt om specifieke doelstellingen te bewerkstelligen. Een dergelijk gebruik vraagt om een hoge mate van flexibiliteit van individuele erfpachtrechten. In 2013 is Vonck gepromoveerd op zijn onderzoek naar ‘De flexibiliteit van het recht van erfpacht’. Een onderzoek waarbij hij de (on)mogelijkheden om erfpacht als een daadwerkelijk flexibel instrument te hanteren in de volle
breedte heeft bestudeerd op basis van de vraag naar de functionaliteit en flexibiliteit van het recht van erfpacht onder het huidige (civiele) recht. Mr. Th. Veling De procesovereenkomst. Over de vrijheid van partijen het civiele proces vorm te geven. Proefschrift van mr. M.W. Knigge – Waar in (de toepassing van) het burgerlijk procesrecht steeds meer nadruk komt te liggen op efficiency en snelheid en minder wordt overgelaten aan de autonomie van partijen, kan bij partijen de behoefte ontstaan om meer zeggenschap te krijgen over de inrichting van het civiele proces. De vraag is of de regels van het burgerlijk procesrecht die ruimte aan partijen bieden: laat het burgerlijk procesrecht afwijking op grond van partijafspraken toe, en zo ja, kunnen dergelijke afspraken vervolgens ook in rechte worden afgedwongen? Deze en nog enkele andere vragen onderzocht Knigge voor haar onderzoek, waarop zij in 2012 in Leiden promoveerde. Schr. deelt de conclusie van Knigge dat de vrijheid van partijen om de civiele procedure vorm te geven zeer beperkt is. Prof. J.B.M. Vranken Alle omstandigheden van het geval. Een onderzoek naar de omstandigheden die de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloeden. Proefschrift van mr. P.T.J. Wolters – Het is een, volgens schr., moedig onderzoek waarop Wolters op 18 juni 2013 promoveerde onder leiding van C.J.H. Jansen en A.S. Hartkamp als promotoren. Resultaat is een interessant boek om het veelkoppige monster van de redelijkheid en billijkheid en de omstandigheden die de werking ervan beïnvloeden, beter in de greep te krijgen. Mr. H.W. Wefers Bettink Softwarebetrekkingen. De auteur, de verkrijger en hun vermogensrechtelijke positie jegens derden. Proefschrift van mr. E.D.C. Neppelenbroek – De kern van het boek wordt gevormd door artikelen die Neppelenbroek in de loop der jaren heeft geschreven over software en ‘elektronische bestanden’ op het lastige breukvlak van vermogensrecht en auteursrecht. Het proefschrift ‘Softwarebetrekkingen’ is een waardevolle
Tijdschriften
aanvulling op de bestaande literatuur over de juridische kwalificatie van software en de juridische betrekkingen tussen auteur, verkrijger en derden. Prof. mr. R.M. Wibier De faillissementspauliana. Proefschrift van mr. R.J. van der Weijden – R.J. van der Weijden heeft een dogmatisch proefschrift over de pauliana geschreven. In het eerste hoofdstuk wordt de volgende vraagstelling geformuleerd: ‘Voldoet de huidige regeling van de faillissementspauliana – en de uitleg die daaraan door de Hoge Raad wordt gegeven – mede gelet op de door de wetgever geformuleerde uitgangspunten, thans nog als instrument ter ongedaanmaking van onoorbare verhaalsbenadeling?’ Zijn vraagstelling en methode zijn helder en consequent, aldus schr. van deze bijdrage. Op een aantal punten neemt hij stellingen in die aanvechtbaar zijn, maar dat is inherent aan het juridisch discours.
Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht Nr. 1, februari 2015 Mr. dr. C.J. de Jong De placing broker, zijn rechtsverhoudingen, taken en zorgplicht – Een beursmakelaar kan door een verzekeringstussenpersoon/makelaar ingeschakeld worden om dekking te realiseren voor risico’s die vanwege hun aard en/of omvang voor de provinciale verzekeraar niet acceptabel zijn. De door de verzekeringstussenpersoon ingeschakelde beursmakelaar, de placing broker, moet worden beschouwd als hulppersoon van de verzekeringstussenpersoon. In zijn rechtsverhouding tot de provinciale verzekeringstussenpersoon handelt de placing broker als opdrachtnemer (lasthebber). Indien de placing broker de opdracht heeft aanvaard om de door hem geoffreerde verzekering tot stand te brengen of indien hij het resultaat waarop zijn inspanningen zijn gericht heeft toegezegd, is er sprake van een inspanningsverbintenis. Zowel op de verzekeringstussenpersoon als de placing broker rust de verplichting om de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Voor beiden geldt deze zorgplicht jegens hun opdrachtgever – voor de provinciale verzekeringstussenpersoon jegens diens cliënt en
voor de placing broker jegens de verzekeringstussenpersoon. Een zorgplichtschending door de placing broker kan derhalve resulteren in een onrechtmatige daad jegens de cliënt van die verzekeringstussenpersoon. Prof. mr. A.W. Jongbloed Beslag en verzekeringen: succes verzekerd? – Steeds vaker wordt conservatoir beslag gelegd onder de verzekeraar opdat eisers voldoende verhaal hebben bij een toewijzende uitspraak. Wanneer beslag wordt gelegd op een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering is een van de vragen die zich kan voordoen hoe de advocaat moet worden betaald als beslag op de verzekeringsuitkering rust. Een andere vraag kan zijn of de wederpartij verzekerd is tegen schade. Stel er doet zich een calamiteit voor en dit resulteert erin dat de overheid maatregelen moet treffen in het belang van bijvoorbeeld de volksgezondheid. Dan kan de overheid er een gerechtvaardigd belang bij hebben te weten of en in welke mate sprake is van een verzekering die de schade dekt. In deze bijdrage wordt eerst aandacht besteed aan de meer technische aspecten van het beslag ter zake van verzekeringen. Daarna wordt ingegaan op het beslag betreffende een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering en vervolgens op het bewijsbeslag. Mr. F.H.E van der Moolen Welke verweermiddelen kan een aangesproken verzekeraar tegenwerpen aan een op grond van art. 7:961 lid 3 regresnemende verzekeraar? Enige kanttekeningen bij het ‘samenloop van verzekeringen’-arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2014 – Het wettelijke samenloopregime van art. 7:961 BW zorgt ervoor dat wanneer er een schade is gedekt onder meer dan één verzekering, de verzekerde iedere betrokken verzekeraar voor deze schade kan aanspreken. De eerst aangesproken verzekeraar moet de schade vergoeden maar kan vervolgens voor de gedane uitkering naar rato waarvoor een ieder afzonderlijk kan worden aangesproken op de andere betrokken verzekeraars verhaal nemen (regresrecht). Het regresrecht-karakter brengt in beginsel mee dat de in het kader van de regres aangesproken ‘andere’ ver-
zekeraar in beginsel geen verweermiddelen kan inbrengen tegen de regresnemende verzekeraar met het oogmerk om geheel dan wel gedeeltelijk onder de vordering van deze verzekeraar uit te komen. In het arrest Europeesche/Ohra is een uitzondering op onderhavig uitgangspunt geformuleerd voor het geval de aangesproken verzekeraar een ‘harde’ na-u-clausule hanteert in zijn verzekeringsvoorwaarden, terwijl de regresnemende verzekeraar in zijn verzekeringsvoorwaarden een ‘zachte’ na-u-clausule hanteert in zijn verzekeringsvoorwaarden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 november 2006 een nieuwe uitzondering op dit uitgangspunt geformuleerd. Ook naar aanleiding van een onlangs, op 11 juli 2014 gewezen arrest van de Hoge Raad is de vraag weer actueel welke verweermiddelen de aangesproken verzekeraar mag tegenwerpen aan een op grond van art. 7:961 lid 3 BW regresnemende verzekeraar. In geval van samenloop van verzekeringen gaat de Hoge Raad uit van een ruim begrip dekkingsuitsluiting. Mr. P. van Zwieten Afbakening van het werkgeversbegrip uit art. 7:962 lid 3 BW: enkele kanttekeningen bij HR 28 november 2014 – Een schadeverzekeraar treedt op het moment dat hij een uitkering aan diens verzekerde doet in de rechten van diens verzekerde op de aansprakelijke derde. Op deze hoofdregel geldt evenwel een aantal wettelijke uitzonderingen. Een van deze uitzonderingen is opgenomen in art. 7:962 lid 3 BW. Uit dit artikellid volgt met betrekking tot een aantal met name genoemde categorieën van personen dat de betalende verzekeraar geen vorderingsrechten op de aansprakelijke derde verkrijgt. Het betreft hier gevallen waarin, volgens de wetgever, ‘uitsluiting van subrogatie zozeer voor de hand ligt, dat deze in de wet behoort te worden vastgelegd’. In deze bijdrage plaatst schr. een drietal kanttekeningen bij het arrest van de Hoge Raad van 28 november 2014. In dit arrest heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de reikwijdte van de verhaalsbeperking met betrekking tot ‘degene die in dienst staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde’ (het zogenoemde ‘collega-verweer’). Voor het bepalen van de reikwijdte
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
467
Tijdschriften
van dit collega-verweer is de duiding van de zinsnede ‘in dienst tot dezelfde werkgever’ van belang. In zijn arrest komt de Hoge Raad tot het oordeel dat uitgegaan moet worden van een formeel werkgeversbegrip. Dit brengt mee dat een ingeleende medewerker, die aansprakelijk is voor schade aan diens opdrachtgever, dan wel aan een collega-medewerker van de opdrachtgever, niet de immuniteit geniet die art. 7:962 lid 3 BW biedt. De verzekeraar van een medewerker die schade lijdt, treedt ingevolge de subrogatiebepaling in de vorderingsrechten op de ingeleende collegamedewerker. Het bestaan van een daadwerkelijke duurzame verhouding tussen de verzekerde en de aansprakelijke derde is niet vereist voor de toepassing van art. 7:962 lid 3 BW.
Tijdschrift voor Insolventierecht 21e jrg. nr. 1m januari/februari 2015 Mr. J.M. Hummelen, TvI 2015/2 Het verkoopproces in een pre-packaged activatransactie – Het uitvoeren van een activatransactie in de vorm van een pre-pack kan ertoe bijdragen dat waarde wordt behouden voor de schuldeisers van een onderneming. Echter, door de voor een prepack vereiste beslotenheid bestaat het risico op een gebrekkige prijsvorming. In dit artikel wordt ingegaan op de vraag hoe de waarde van de activa in een pre-packaged activatransactie kan worden gemaximaliseerd door een juiste inrichting van het verkoopproces. Daarbij wordt in het bijzonder ingegaan op de Amerikaanse figuur van de stalking horse. Prof. mr. D.R. Doorenbos, TvI 2015/3 De witwassende curator – Een curator kan al heel snel worden beticht van witwassen. Indien hij beschikt over goederen die afkomstig zijn van enig misdrijf of gefinancierd zijn met door misdrijf verkregen geld, is dat in beginsel strafbaar. Denk aan de curator die fiscaal verzwegen vermogensbestanddelen opspoort, zoals een buitenlandse bankrekening. De wet biedt de curator uiterlijk geen ruimte om straffeloos over zulke tegoeden te beschikken. Ook is niet duidelijk of de
468
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
curator een wettelijke meldingsplicht heeft indien hij stuit op vermoedens van witwassen in het faillissement van een meldingsplichtige (rechts) persoon. Schr. analyseert een aantal probleemsituaties en geeft aanknopingspunten voor oplossingen. M.C.E. Peels, TvI 2015/4 Wetsvoorstel Civielrechtelijk Bestuursverbod en nemo tenetur: wikken en wegen – Op grond van het wetsvoorstel Civielrechtelijk Bestuursverbod kan een bestuurder van een failliete rechtspersoon een bestuursverbod opgelegd krijgen wanneer hij niet voldoet aan of in ernstige mate tekortschiet in zijn in de Faillissementswet neergelegde informatie- en medewerkingsverplichtingen jegens de curator. Aan de orde komt de vraag of dit toelaatbaar is in het licht van het in art. 6 EVRM vervatte nemo tenetur-beginsel. Mr. R. Mulder, TvI 2015/5 De Pre-pack: Verkoop en voortzetting in stilte, verantwoording in het openbaar. Een bespreking van de concept praktijkregels van Insolad – De praktijk worstelt met de prepack. Welke eisen worden gesteld aan de beoogd curator? Welke rol heeft hij en hoe verkoop je een bedrijf in stilte? In deze bijdrage wordt stilgestaan bij de concept praktijkregels van Insolad. Meer in het bijzonder wordt ingegaan op de voortzetting van de activiteiten, de verkoop van de onderneming en op de verantwoordingsplicht. Mr. S. Renssen, TvI 2015/6 Aangifte of aanvraag van een opheffertje: misbruik van bevoegdheid? – In deze bijdrage staat de steeds verder toenemende lege-boedelproblematiek centraal. Recent heeft de Rechtbank Rotterdam in een viertal uitspraken de eigen aangifte tot faillietverklaring afgewezen, omdat er naar het oordeel van de rechtbank sprake was van misbruik van bevoegdheid. Vanwege het feit dat de BV’s waarvan aangifte tot faillietverklaring werd gedaan over geen (te verwachten) baten beschikten, kunnen de eventuele faillissementskosten bij faillietverklaring niet worden voldaan. De curator zou het faillissement bij gebrek aan baten opheffen en worden geconfronteerd met een onbetaald salaris. In deze bijdrage wordt een aantal kanttekeningen
geplaatst bij deze zienswijze van de Rechtbank Rotterdam. Mr. F. Veenstra, TvI 2015/7 Overleven dankzij het enquêterecht – In de afgelopen jaren zijn verschillende enquêtebeschikkingen gepubliceerd die betrekking hebben op vennootschappen die dringend een financiële injectie behoeven teneinde hun voortbestaan en de continuïteit van de door hen gedreven ondernemingen te waarborgen. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag of de enquêteprocedure een geschikte rechtsingang is om te bereiken dat vennootschappen voor een faillissement worden behoed. Ter beantwoording van deze vraag wordt onderzocht welke onmiddellijke voorzieningen door de Ondernemingskamer getroffen mogen worden en of de Ondernemingskamer bevoegd is onmiddellijke voorzieningen te treffen als er geen aanleiding is voor het instellen van onderzoek of verzoeker geen behoefte heeft aan een onderzoek.
Vennootschap & Onderneming N25e jrg. nr. 1, januari 2015 Mr. B.N. Mwangien, mr. B.J.M. van de Wetering De (wan)beherend vennoot – De commanditaire vennootschap (CV) is een veelgebruikt vehikel voor private equityfondsen. Private equityfondsen investeren in bedrijven, ook wel portfolio companies genoemd, op zoek naar rendement. Het beheer van de inleg van een investeerder (commanditaire vennoot) in een CV ligt in de handen van de beherend vennoot van die CV. Deze neemt in beginsel de dagelijkse beslissingen. Mede in het licht van de eisen uit de AIFM-richtlijn, zoals geïmplementeerd in de Wet op het financieel toezicht, kan een beherend vennoot een externe manager aanwijzen die het dagelijkse beheer doet. In deze bijdrage richten schrs. zich op de positie van de beherend vennoot. In de (private equity-)fondsenpraktijk kunnen in de overeenkomst met betrekking tot de CV voor de commanditaire vennoten verschillende mogelijkheden worden opgenomen om op te treden in het geval
Tijdschriften
er onvrede bestaat over het handelen van de beherend vennoot. De CVovereenkomst is niet de enige bron van mogelijkheden om de beherend vennoot aan te spreken. Ook op basis van de wet kunnen commanditaire vennoten het nodige ondernemen. In deze bijdrage wordt een overzicht gegeven van de middelen waarover commanditaire vennoten beschikken om op te treden tegen een disfunctionerende beherend vennoot. Mr. M.E. Schuilwerve De maatstaf voor rechtsgeldige beëindiging van een kredietfaciliteit – Als een onderneming niet langer aan haar verplichtingen onder een kredietovereenkomst kan voldoen, is de bank al snel gerechtigd tot opzegging van de kredietovereenkomst, nu dit doorgaans contractueel is vastgelegd in de overeenkomst zelf, dan wel voortvloeit uit de toepasselijke algemene (bank)voorwaarden. Beëindiging van de kredietovereenkomst leidt er in beginsel toe dat de kredietnemer het gehele krediet in één keer moet aflossen. Daarnaast kan op grond van de algemene voorwaarden een boeterente verschuldigd zijn in geval van vroegtijdige aflossing. De vergaande maatregel van kredietopzegging kan acute liquiditeitsproblemen en faillissementen veroorzaken. Vanuit juridisch oogpunt rijst de vraag welke maatstaf dient te worden gehanteerd bij de beoordeling of een kredietovereenkomst al dan niet rechtsgeldig is opgezegd. Deze vraag is de afgelopen jaren dikwijls onderwerp geweest van literatuur en lagere rechtspraak. De Hoge Raad heeft hieromtrent opheldering gegeven in het arrest van 10 oktober 2014. Beëindiging van een kredietovereenkomst moet beoordeeld worden naar de maatstaf van art. 6:248 lid 2 BW. Dit betekent dat indien een kredietovereenkomst voorziet in een contractuele opzegmogelijkheid, de bank gerechtigd is dit contractuele recht uit te oefenen, tenzij dat gelet op de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Mr. K. Althaus LL.M Uitkeringen door BV’s na 1 oktober 2012: verouderde statuten in het licht van vernieuwde wetsartikelen – Meer dan twee jaar na de invoering van het flex BV-recht is een
behoorlijk aantal BV-statuten nog steeds niet geactualiseerd. Dit kan in de praktijk problemen – althans rechtsonzekerheid – met zich brengen, bijvoorbeeld in het kader van uitkeringen. Een van de meest besproken wijzigingen van het flex BV-recht betreft de wijziging van art. 2:216 BW, waarin de ruimte om uitkeringen aan aandeelhouders en andere winstgerechtigden te doen, is verruimd. Vóór de invoering van het flex BV-recht kon een BV een uitkering doen voor zover het eigen vermogen groter was dan het gestorte en opgevraagde deel van het kapitaal vermeerderd met de wettelijke en statutaire reserves. Volgens de nieuwe regeling kan een BV een uitkering doen voor zover het eigen vermogen groter is dan de wettelijke of statutaire reserves. In de nieuwe regeling is daarnaast een goedkeuringsrecht van het bestuur van de BV opgenomen. De vraag is welke uitkeringsregels gelden voor een BV met statuten waarin de oude uitkeringsregels staan. Mr. K. van der Graaf Herroeping van ontbindingsbesluiten in beginsel mogelijk – Net zoals een vennootschap kan worden opgericht, kan deze ook worden ontbonden. Dat geschiedt – als de rechtspersoon geen stichting of vereniging is – bij besluit van de algemene vergadering. Het ontbindingsbesluit houdt niet noodzakelijkerwijs het einde van het bestaan van de rechtspersoon in. Twee situaties moeten worden onderscheiden. De eerste is dat de rechtspersoon op het tijdstip van ontbinding geen baten meer heeft. In dat geval houdt hij terstond op te bestaan (de zogenoemde ‘turboliquidatie’). Het bestuur is verplicht daarvan opgave te doen aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven. De vennootschap die nog wel over baten beschikt, houdt met de ontbinding niet op te bestaan, maar blijft voortbestaan voor zover dit voor vereffening van haar vermogen nodig is. De vereffening eindigt pas als bij de vereffenaar(s) geen bekende baten meer aanwezig zijn. De vereffenaar(s) is (zijn) verplicht om van het eindigen van de vereffening opgaaf te doen aan de registers. Bij de invoering van de Wet Flex-BV is door de wetgever geen aandacht besteed aan
de mogelijkheid van herroeping van een ontbindingsbesluit. Bij gebreke daaraan heeft de Hoge Raad zich in een recente uitspraak van 19 december 2014 uitgelaten over de vraag of, en zo ja, onder welke voorwaarden herroeping van een ontbindingsbesluit toelaatbaar is.
382 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Mediaforum 27e jrg. nr. 1, februari 2015 Mr. ir. R. Broekstra Private communicatiemachthebbers en onze uitingsvrijheid – De ontwikkelingen op het gebied van internet en social media bieden aan iedereen ongekende nieuwe kansen op het gebied van de uitingsvrijheid. Er is echter een keerzijde: de ontwikkelingen maken ook nieuwe vormen van censuur mogelijk. Censuur bovendien die niet door de overheid, maar juist door private partijen kan plaatsvinden. Moet de overheid hiertegen ingrijpen? In deze bijdrage analyseert schr. de EHRM-rechtspraak omtrent positieve verplichtingen voortvloeiend uit art. 10 EVRM, en verkent hoe staten een dergelijke verplichting kunnen invullen. Mr. E.B.Z. Lammers Dronejournalistiek – Unmanned Aerial Vehicles (UAV), ook wel drones genoemd, zijn de laattse jaren sterk in populariteit gestegen. Niet alleen de overheid maar ook journalisten hebben de eindeloze mogelijkheden van drones ontdekt. Hoewel drones journalisten de mogelijkheid bieden om sneller en goedkoper op het nieuws in te spelen, is er veel discussie over welke gevolgen drones hebben. Veel mensen vrezen dat drones een grote invasie op hun privacy plegen. In deze bijdrage wordt daarom bekeken wat de drone betekent voor de journalistiek. Daarnaast worden de gevolgen van drones voor de privacy en veiligheid van de burger op de grond behandeld en wordt de vraag beant-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
469
Tijdschriften
woord of de huidige luchtvaart- en privacyregelgeving deze twee aspecten wel voldoende beschermt.
383 Internationaal privaatrecht Juridisch up to Date Nr. 3, 5 februari 2015 Mr. drs. E. Hennis Herschikking EEX-Verordening: bescherming consumenten en werknemers, verbetering litispendentie en einde exequatur – In 2010 werd door de Europese Commissie een voorstel betreffende herschikking van Brussel I gepresenteerd. In 2012 is de herschikking tot stand gekomen, in 2013 in werking getreden en sinds 10 januari 2015 van toepassing. Deze gewijzigde verordening is van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld, authentieke akten die zijn verleden of geregistreerd en rechterlijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen op of ná 10 januari 2015. Schr. bespreekt de belangrijkste wijzigingen waaronder de bevoegdheid in de regeling van litispendentie en de afschaffing van de exequatur. Daarnaast worden consumenten en werknemers beter beschermd, omdat zij ook een beroep kunnen doen op een Europese rechter in het geval de wederpartij niet woonachtig is binnen de Europese Unie. Gevolg van deze wijzigingen is onder meer dat een vonnis uit een andere EU-staat makkelijk in Nederland en een Nederlands vonnis makkelijker in het buitenland ten uitvoer kan worden gelegd. Daarnaast is de forumkeuzeregeling in overeenstemming gebracht met het Haags Forumkeuze Verdrag.
– On 30 September 2014 the long-awaited Bilateral Security Agreement (BSA) between Afghanistan and the US and the post-2014 Status of Forces Agreement (SOFA) between Afghanistan and NATO were signed, ending a process that dragged on for almost two years. While the media often stress that the agreements allow the US and NATO to continue their military presence in the country, the two agreements actually define the legal rights and obligations of the foreign forces in Afghanistan post 2014. The two agreements reflect to a certain extent the character of the new military mission and the changing relations between Afghanistan and the international community supporting the country. Cadet-vaandrig mr. J. van Zeijts Non-combatant evacuatie operaties, een internationaal recht of het recht van de sterkste? – Naar aanleiding van de discussie op het gebied van de legaliteit van non-combatant evacuatie operaties (NEO’s) is de centrale vraag van dit artikel: hebben NEO’s een internationaalrechtelijke grondslag en als die bestaat, wat is de concrete rechtsgrondslag? In dit artikel komt allereerst het juridische raamwerk omtrent NEO’s aan de orde. Daarna wordt ingegaan op de twee meest bediscussieerde (potentiële) rechtsgronden van het internationaal recht: het recht op zelfverdediging en het gewoonterecht. Vervolgens komt een viertal andere (potentiële) rechtvaardigingsgronden aan bod. Schr. sluit af met een conclusie en een korte vooruitblik over NEO’s in de toekomst. Dit artikel beperkt zich tot het internationale recht.
385
384
Omgevingsrecht Internationaal publiekrecht Militair Rechtelijk Tijdschrift 108e jrg. nr. 1, februari 2015 Colonel dr. mr. J.E.D. Voetelink The status of foreign forces in Afghanistan post 2014
470
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
Tijdschrift voor Agrarisch Recht Nr. 1, januari 2015 Mr. K. Heesakkers Beëindiging van het erfpachtrecht; en dan? – Het erfpachtrecht is geregeld in 16
artikelen die zijn opgenomen in titel 7 van Boek 5 BW. De regeling lijkt erg overzichtelijk, ook voor wat betreft de beëindiging van het erfpachtrecht. Art. 5:87 BW regelt wanneer de erfpachter en de eigenaar het erfpachtrecht kunnen opzeggen. Vervolgens is in art. 5:88 BW uitgewerkt hoe die opzegging moet plaatsvinden. Art. 5:99 BW bevat een regeling omtrent de vergoeding van de waarde van de opstallen. Tot slot wordt in art. 5:100 BW voor bepaalde gevallen een retentierecht aan de erfpachter en de eigenaar toegekend. In de praktijk blijkt de beëindiging van het erfpachtrecht voor partijen vaak een stuk gecompliceerder, zeker indien partijen het niet eens zijn over de beëindiging of indien er derden zijn betrokken bij de beëindiging. Om die reden staat schr. in dit artikel nader stil bij het einde van het erfpachtrecht. Mr. A. Verduijn RB Fiscale aspecten van de meerwaardeclausule bij agrarische bedrijfsopvolging – Veel land- en tuinbouwbedrijven zijn nog altijd te typeren als familiebedrijven waarbij een of meer van de eigen kinderen optreedt als bedrijfsopvolger. Het bedrijfsopvolgingsproces kenmerkt zich daarbij in het algemeen door samenwerking in vennootschappelijk verband gevolgd door overname tegen een prijs die gebaseerd is op continuïteit van het bedrijf. Vooral bij grondgebonden bedrijven is deze prijs doorgaans aanzienlijk lager dan de optelsom van de waarde in het economisch verkeer van de individuele vermogensbestanddelen van de onderneming. Bij overname tegen deze lagere prijs wordt bijna altijd een meerwaardeclausule overeengekomen, inhoudende dat als binnen een zekere periode het bedrijf niet langer wordt voortgezet of de belangrijkste bedrijfsmiddelen worden vervreemd, de overnemer een bedrag ter grootte van het verschil tussen de liquidatiewaarde en de ‘going concernprijs’ alsnog verschuldigd is aan de overdrager. Schr. beschrijft de fiscale aspecten van de meerwaardeclausule. Ing. R.J. van Dijk, E. Bouma Ontwerp van het nieuwe Besluit emissiearme huisvestingsystemen landbouwhuisdieren – Op 19 september 2014 is het ont-
Tijdschriften
werp van het nieuwe Besluit emissiearme huisvestingsystemen landbouwhuisdieren gepubliceerd. Wanneer het nieuwe Besluit in werking treedt is nog niet bekend. Het nieuwe Besluit betreft een verbreding van het vigerende Besluit. Naast de bestaande emissiegrenswaarden voor ammoniak (die voor de meeste diercategorieën gelden) worden specifiek voor pluimveebedrijven ook emissiegrenswaarden voor fijn stof (zwevende deeltjes) geïntroduceerd.
Tijdschrift voor Bouwrecht Nr. 2, februari 2015 Mr. H.C.W.M. Moesker, prof. mr. A.G.A. Nijmeijer Reactie op een melding is een Awbbesluit. Soms. – Uit een oogpunt van het terugdringen van administratieve lasten is door Nederlandse gemeenten het voorheen bestaande uitwegvergunningenstel in de APV veelal vervangen door een stelsel waarbij wordt volstaan met een melding aan het bevoegd gezag. Volgens de Afdeling roept het meldingenstelsel rechtsvragen op die met het oog op de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid beantwoord moeten worden. In deze gastcolumn gaan schrs. hier nader op in. Mr. dr. M.A.M. Dieperink Betere investeringskansen voor windenergie op zee? Een analyse van de nieuwe Wet windenergie op zee (I) – In dit artikel wordt de nieuwe wettelijke systematiek voor windparken op zee beschreven. In het bijzonder staat (het wetsvoorstel tot) de nieuwe Wet Windenergie op Zee (Wet WoZ) centraal. Deze wet creëert de juridische basis voor het kavelbesluit en de windvergunning. In een opvolgend artikel in dit tijdschrift wordt ingegaan op de tenderprocedure voor windparken op zee. In beide artikelen wordt onderzocht of de nieuwe systematiek voor marktpartijen een verbetering oplevert ten opzichte van de huidige wettelijke systematiek. De beschrijving van de nieuwe systematiek vanuit het gezichtspunt van de marktpartijen is mede ingegeven door het feit dat zij zowel onder huidige als nieuw recht windparken bouwen en exploiteren, en de daaraan verbonden financiële risico’s dragen. Mr. M.W. Scheltema, mr. M. Rus-van
der Velde, mr. J.S. Procee, mr. R.T. Wiegerink, mr. K.E. Haan Kroniek onteigeningsjurisprudentie 2014 – In 2014 zijn er veel uitspraken gepubliceerd die betrekking hebben op het onteigeningsprocesrecht. De jurisprudentie over het schadeloosstellingsrecht had voornamelijk betrekking op de waardebepaling van de onteigende onroerende zaak. Het eliminatievraagstuk is in de rechtspraak veel aan de orde geweest. Dit heeft interessante uitspraken opgeleverd. Ten slotte maken schrs. onder het kopje varia nog melding van de voortgang in de ‘onteigening’ van SNS Reaal en SNS Bank. De jurisprudentie van de Hoge Raad komt aan de orde, maar ook een aantal interessante uitspraken van lagere rechters. Prof. mr. dr. M.A.B. Chao-Duivis Naar een andere regeling van de aansprakelijkheid na oplevering: exit verborgen en niet-verborgen gebreken – Op 25 juni 2014 is het Ontwerp wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen gepubliceerd. In deze bijdrage bespreekt schr. de voorgestelde wijzigingen betreffende de positie van de bouwconsument. Zij volgt daarbij het Voorstel: het leeuwendeel van dit artikel is gewijd aan de aansprakelijkheid na oplevering, waar uiteindelijk een ander tekstvoorstel voor wordt voorgesteld; vervolgens komt de verzekeringsaanbiedingsplicht aan de orde en de verlenging van de 5% regel. Mr. W.J.M. Herber Aansprakelijkheid van de aannemer na de oplevering – Over de aansprakelijkheid van de aannemer na de oplevering is veel geschreven. De discussie is weer opgelaaid naar aanleiding van het Wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen. Daarin wordt voorgesteld om art. 7:758 lid 3 BW, dat is gebaseerd op par. 12 UAV 1989 te wijzigen. In deze bijdrage gaat schr. in op deze voorgestelde wijziging. Mr. W.M.J.M. Heijltjes Bouwkwaliteit moet uit het ontwerp komen. – In deze bijdrage geeft schr. zijn visie op het wetsvoorstel voor een ‘Wet kwaliteitsborging voor het bouwen’. Hij bespreekt achtereenvolgens de constatering dat de wetgever een koppeling - middels het onderbrengen in één wetsvoorstel - wil aanbrengen
tussen kwaliteitsborging (in de zin van veiligheid) in het publiekrechtelijk domein en anderzijds vastlegging van privaatrechtelijke aspecten van kwaliteit op gebruiks- c.q. productniveau hetgeen gebruikelijk in (op maat gesneden) bouwcontracten wordt geregeld. Vervolgens bespreekt hij inhoudelijk de privaatrechtelijke kwaliteitsdiscussie met name de drie wijzigingsvoorstellen in Boek 7 titel 12 BW. Mr. dr. A.J. van Heeswijck De verplichting tot het creëren van zoveel mogelijk ‘maatschappelijke waarde’ voor de publieke middelen – Art. 1.4 lid 2 van de Aanbestedingswet 2012 bepaalt dat de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf zorg draagt voor het leveren van zo veel mogelijk maatschappelijke waarde voor de publieke middelen bij het aangaan van een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Deze bepaling is via een amendement in de Aanbestedingswet 2012 terechtgekomen. De Aanbestedingswet 2012 is inmiddels ruim anderhalf jaar van kracht en in die periode zijn over art. 1.4 lid 2 van de Aanbestedingswet 2012 al enkele uitspraken verschenen, zowel van de overheidsrechter als de Commissie van Aanbestedingsexperts (CvA). In deze bijdrage wordt door schr. de toepassing van artikel 1.4 lid 2 van de Aanbestedingswet 2012 in deze uitspraken onder de loep genomen.
386 Staats- & bestuursrecht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 3, 12 februari 2015 M. Claessens, Bb 2015/10 Kroniek bestuursrecht 2014 (deel 1) Top vijf uitspraken van het bestuurs(proces)recht in 2014 – Aan de hand van een top vijf van de bestuursrechtelijke uitspraken uit 2014 bespreekt schr. de hoofdlijnen van het bestuursprocesrecht. De vijf uitspraken worden met de volgende omschrijvingen gekenmerkt: de betekenis van het begrip ‘b-bestuursorgaan’; de werking van het evenredigheidsbeginsel bij bestuurlijke boetes; de kwestie Zwarte Piet; de voorkoming van misbruik van recht, een onder-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
471
Tijdschriften
werp dat met name van toepassing is op de Wet openbaarheid van bestuur; de discussie ‘bed, bad en brood’, waarover de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2014 voorlopig het laatste woord heeft gezegd.
387 Vreemdelingenrecht Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten 39e jrg. nr. 6, november-december 2015 H. Battjes De discretie-eis. Divergentie in de Luxemburgse en Straatsburgse asielrechtspraak – In het asielrecht speelt de vraag of een asielverzoek mag worden afgewezen als de vreemdeling vervolging of onmenselijke behandeling kan ontlopen door zich te onthouden van openlijke uitingen van zijn geloof
of seksuele gerichtheid. Na een aantal uiteenlopende oordelen van nationale rechters bepaalde het Hof van Justitie van de Europese Unie in Y en Z in 2012 dat terughoudendheid ten aanzien van geloof niet mag worden geëist bij de toepassing van het Vluchtelingenverdrag. In 2013 kwam het tot hetzelfde oordeel in een vraag over terughoudendheid door homoseksuele asielzoekers in X, Y en Z. Kort daarop, in 2014, leek het EHRM in F.G. t Zweden en M.E. t Zweden in geheimhouding van geloof of homoseksualiteit om onmenselijke behandeling te voorkomen geen beletsel tegen uitzetting te zien. In dit artikel analyseert schr. deze arresten en betoogt dat de uiteenlopende bevindingen van beide Europese Hoven goed zijn te verklaren uit de verschillen tussen het Vluchtelingenverdrag en de vaste rechtspraak over het uitzettingsverbod van art. 3 EVRM. R.H.J.M. Staring, J.C. de Wit, H. Nummerdor De brede aanpak van radicalisering: effecten en effectiviteit. Enkele juridische en criminologische kanttekeningen bij het weigeren van een paspoort aan vermeende
Syriëgangers – In deze bijdrage wordt de door de Nederlandse overheid gehanteerde brede aanpak van radicalisering kort uiteengezet. Daarbij wordt een van de tot die brede aanpak behorende maatregelen, te weten het vervallen verklaren van een paspoort, nader belicht. Vanuit criminologisch en juridisch perspectief worden kanttekeningen geplaatst bij de vooronderstellingen die aan de brede aanpak ten grondslag liggen, bij de effecten en effectiviteit van de brede aanpak in het algemeen en van de paspoortmaatregel in het bijzonder. Schrs. plaatsen onder meer vraagtekens bij de kwaliteit van de risicofactoren waarop de brede aanpak is gebaseerd en bij de daadwerkelijke effectiviteit van de paspoortmaatregel.
Aangeboden: jaargangen NJB Ter overname (€ 225) een verzameling complete NJB jaargangen 1972 tot 2001; in de verzamelbanden, in perfecte staat. Belangstellenden kunnen mailen naar
[email protected]
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
• Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden.
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk
• Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
voorkomen. Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
en een naschrift binnen de 300 woorden. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzen-
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
ding zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch worden verantwoord. • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke-
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder de
bij voorkeur in de tekst zelf.
knop ‘Magazine’.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden.
472
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
Wetgeving
Inkomensverrekening WW Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Europees Beschermingsbevel 388 - Wet tot implementatie van richtlijn 2011/99/EU van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel (PbEU L 338) – De richtlijn Europees Beschermingsbevel beoogt maatregelen die een slachtoffer beschermen en zijn opgelegd in de ene lidstaat, te kunnen uitbreiden naar een andere lidstaat. Een Europees beschermingsbevel kan alleen worden uitgevaardigd indien in de beslissingsstaat al een nationale beschermingsmaatregel is vastgesteld. Het moet daarbij gaan om beslissingen in strafzaken. Drie typen beschermingsmaatregelen kunnen worden omgezet in een Europees beschermingsbevel: locatieverboden, contactverboden en benaderingsverboden. Andere maatregelen kunnen niet worden overgedragen op basis van de richtlijn. Nederland heeft een taak als uitvoerende lidstaat, als Nederland een EB uit een andere lidstaat ontvangt. Hiernaast heeft Nederland een rol als uitvaardigende lidstaat, in het geval een Nederlandse autoriteit een EB uitvaardigt en een andere lidstaat dit EB ten uitvoer moet leggen. De richtlijn laat een aantal punten expliciet over aan de nationale wetgever. Bovendien wordt een aantal aspecten niet geregeld in de richtlijn en is op nationaal niveau aanvullende regelgeving nodig met het oog op de zorgvuldigheid van procedures en op de uitvoerbaarheid in de praktijk. Een voorbeeld hiervan betreft het kennisgeven van beslissingen die de bevoegde autoriteit heeft genomen, aan alle betrokken partijen en de wijze waarop dit moet geschieden. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 28-01-2015, Stb. 2015, 40 (Kamerstukken 33 954)
389 - Besluit tot wijziging van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten in verband met het introduceren van inkomensverrekening in de Werkloosheidswet – Met de Wet van 14 juni 2014 tot wijziging van verschillende wetten in verband met de hervorming van het ontslagrecht, wijziging van de rechtspositie van flexwerkers en wijziging van verschillende wetten in verband met het aanpassen van de Werkloosheidswet, het verruimen van de openstelling van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen en de beperking van de toegang tot de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet werk en zekerheid, wordt de Werkloosheidswet op een aantal onderdelen gewijzigd. Dit brengt mee dat het huidige Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten hierop moet worden aangepast. In dit verband is met name van belang dat wordt overgestapt van een systematiek van urenverrekening op inkomensverrekening en dat de WW-uitkering per kalendermaand in plaats van per kalenderweek wordt berekend. Dit vergt onder andere dat de bepalingen over samenloop van een WW-uitkering met een andere uitkering en/of inkomen (artikelen 3:2, 3:3 en 3:5) moeten worden gewijzigd. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip (m.u.v. artikel I, onderdeel G, onder 1, en onderdeel H, die in werking treden m.i.v. 07-02-2015). Besluit van 28-01-2015, Stb. 2015, 43
Beloningsbeleid banken
ceert het kabinet een pakket aan regels dat financiële ondernemingen verplicht tot het voeren van een beheerst beloningsbeleid en dat excessieve variabele beloningen aan banden legt. De wet heeft daarnaast tot doel de reeds bestaande beloningsregelgeving voor financiële ondernemingen overzichtelijk samen te brengen, begrippen te harmoniseren en waar nodig bestaande normen aan te scherpen. In de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen zijn onder meer de volgende onderwerpen opgenomen: • beheerst beloningsbeleid voor elke financiële onderneming; • publicatieverplichtingen ten aanzien van het beloningsbeleid; • maximale variabele beloning van 20% voor alle medewerkers die binnen Nederland werkzaam zijn in de financiële sector (voor medewerkers die voornamelijk buiten Nederland werkzaam zijn, kunnen alternatieve plafonds worden ingesteld) ; • verplichting voor (internationale) banken of verzekeraars om jaarlijks informatie te verstrekken aan de toezichthouder over het bonusplafond (voor zowel werknemers binnen als buiten Nederland werkzaam); • terugvordering en aanpassing variabele beloningen; • voorwaarden met betrekking tot retentievergoedingen; • verbod op gegarandeerde variabele beloningen; • verbod op variabele beloning bij staatssteun; en • hoogte en voorwaarden voor uitkering van vertrekvergoedingen. Inwerkingtreding m.i.v. 07-02-2015, m.u.v. artikel I, onderdeel F dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2016. Wet van 28-01-2015, Stb. 2015, 45 (Kamerstukken
390 - Wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht houdende regels met betrekking tot het beloningsbeleid van financiële ondernemingen (Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen) – Een beheerst beloningsbeleid levert een bijdrage aan het streven naar een duurzame en aan de burger dienstbare financiële sector waarin geen excessen voorkomen en kan eveneens bijdragen aan het overbruggen van de kloof die tussen de maatschappij en de financiële sector is ontstaan. Met deze wet introdu-
33 964) en inwerkingtredingsbesluit van 28-01-2015, Stb. 2015, 46
Wet studievoorschot 391 - Wet tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
473
Wetgeving
– Deze wet betreft een hervorming van het studiefinancieringsstelsel in het hoger onderwijs. De basisbeurs verdwijnt, en maakt plaats voor een sociale leenvoorziening die de overheid voor alle studenten ter beschikking stelt: het studievoorschot. Studenten kunnen het gewenste bedrag lenen tegen een voordelige rente en hoeven na hun afstuderen nooit meer dan 4% van hun meerinkomen in te zetten voor aflossing. De terugbetaaltermijn wordt verlengd naar 35 jaar. Oud-studenten die het wettelijk minimumloon verdienen of minder, hoeven niet terug te betalen. De aanvullende beurs wordt verhoogd voor die studenten van wie de ouders niet genoeg verdienen om hun aandeel (volledig) bij te kunnen dragen aan de studie. Deze beurs wordt voor de laagste inkomensgroepen significant hoger dan de huidige aanvullende beurs, zodat deze studenten in beginsel niet meer studievoorschot nodig hebben dan hun leeftijdsgenoten met ouders die een hoger inkomen hebben. Studenten die een functiebeperking hebben en daardoor studievertraging oplopen, kunnen aanspraak maken op een nieuwe voorgestelde tegemoetkomingsregeling, naast de mogelijkheden die er ook nu al voor hen zijn. De ov-kaart blijft onderdeel van het stelsel van studiefinanciering. Studenten kunnen zo blijven reizen naar de studie of stage van hun keuze, zonder dat de afstand een beperkende factor vormt door bijkomende kosten. Onderwijsinstellingen worden hiermee ondersteund in hun beweging naar meer samenwerking en naar meer profilering en specialisatie van individuele instellingen of locaties. Ook minderjarige studenten die een opleiding in het mbo volgen, krijgen recht op de reisvoorziening; het is voor hen immers evengoed van belang om een opleiding of stage te volgen die het beste bij hen past, zonder dat zij in hun keuze beperkt worden door hoge reiskosten. Met deze hervorming van het studiefinancieringsstelsel, komen er middelen vrij op de rijksbegroting om extra te investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs en aan onderwijs gerelateerd onderzoek. Deze wet betreft - blijkens de memorie van toelichting - geen bezuinigingsmaatregel, maar een stelselwijziging die
474
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
onder meer tot doel heeft geld te investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip, m.u.v. artikel I, onderdelen AQ, subonderdeel 1, en BE, subonderdeel 1, die in werking treden m.i.v. 11-02-2015 en terug werken tot en met 01-09-2010, en artikel I, onderdeel CQ, dat in werking m.i.v. 11-02-2015 en terug werkt tot en met 01-01-2015. Wet van 21-01-2015, Stb. 2015, 50 (Kamerstukken 34 035)
genetische rijkdommen waarover staten soevereine rechten uitoefenen. Genetische rijkdommen die zich bevinden in mariene gebieden buiten de nationale jurisdictie vallen dus niet onder het Protocol. De bepalingen van het Protocol hebben betrekking op het ‘gebruik’ van genetische rijkdommen: het gaat om het verrichten van onderzoek naar en de ontwikkeling op de genetische ofwel de biochemische samenstelling van genetische rijkdommen, mede door de toepassing van biotechnologie. Kamerstukken II 2014/15, 34 141, nrs. 1-3
Nieuwe wetsvoorstellen Nagoya Protocol 392 - Voorstel van rijkswet (02-022015) houdende goedkeuring van het op 29 oktober 2010 te Nagoya tot stand gekomen Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (Trb. 2012, 16 en Trb. 2012, 244) – Het Nagoya Protocol is een protocol bij het op 5 juni 1992 te Rio de Janeiro tot stand gekomen Verdrag inzake biologische diversiteit (Trb. 1992, 164). De doelstelling van het Protocol is de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik van genetische rijkdommen, onder meer via passende toegang tot genetische rijkdommen en door middel van passende financiering, ten behoeve van het behoud van biologische diversiteit en het duurzaam gebruik van de bestanddelen daarvan. Daartoe bevat het verschillende instrumenten, zoals bewustmaking van het belang van genetische rijkdommen, het stimuleren van de ontwikkeling van gedragscodes, richtlijnen en beste praktijken en informatie-uitwisseling tussen verdragspartijen. De kern van het Protocol zijn echter de bepalingen over gefaciliteerde toegang, de verdeling van voordelen en de naleving van regels die daaromtrent door verdragspartijen worden gesteld. Het Nagoya Protocol is van toepassing op
Implementatie Nagoya Protocol 393 - Wetsvoorstel (02-02-2015) houdende regels ter implementatie van het Nagoya Protocol (Wet implementatie Nagoya Protocol) – Onderhavig wetsvoorstel voorziet in de aanwijzing van enkele bevoegde instanties op grond van het Nagoya Protocol (zie: Kamerstukken 34 141) en de Verordening nr. 511/2014 betreffende voor gebruikers bestemde nalevingsmaatregelen uit het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik in de Unie (PbEU 2014, L 150, ABS-verordening) en biedt een grondslag voor het stellen van regels bij gedelegeerde regelgeving ter implementatie van Protocol en Verordening. Voorts voorziet het in de strafbaarstelling van overtredingen van in de toepasselijke EU-verordeningen gestelde voorschriften. Artikel 8 van het onderhavige wetsvoorstel wijzigt artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten. Hiermee worden gedragingen in strijd met de bij of krachtens dit wetsvoorstel gestelde regels aangewezen als economisch delict. De Minister van EZ is voorts op grond van het voorgestelde artikel 7, tweede lid, bevoegd om een bestuurlijke boete op te leggen voor administratieve vergrijpen op het vlak van de toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen uit het gebruik daarvan. Kamerstukken II 2014/15, 34 142, nrs. 1-4
Wetgeving
Doorberekening toezicht en tuchtrecht 394 - Wetsvoorstel (06-02-2015) tot Wijziging van de Advocatenwet, de Gerechtsdeurwaarderswet en de Wet op het notarisambt in verband met het doorberekenen van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak aan de beroepsgroepen (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen) – Dit wetsvoorstel strekt ertoe de kosten van het toezicht op notarissen en gerechtsdeurwaarders en de kosten van tuchtrechtspraak van advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders door te berekenen aan de beroepsgroepen. De verantwoordelijkheid voor de handhaving van en het bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening door deze beroepsgroepen ligt immers primair bij deze beroepsgroepen. Concreet komt dit erop neer dat de kosten ten laste worden gebracht van, in het geval van notarissen, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), in het geval van advocaten, de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) en in geval van gerechtsdeurwaarders, de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG). De ratio voor het doorbelasten van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak is tweeledig. Ten eerste hebben de beroepsbeoefenaren zelf primair voordeel van het wettelijke toezicht en de tuchtrechtspraak. Beide instrumenten versterken immers de kwaliteit en de integriteit van de beroepsgroepen en vormen een belangrijke waarborg voor het maatschappelijk draagvlak voor de bijzondere positie die deze beroepsgroepen innemen. Door deze bijzondere positie profiteren de betreffende beroepsgroepen van verschillende privileges, zoals een domeinmonopolie. De bijzondere positie en de daaraan verbonden privileges brengt de noodzaak van toezicht mee. Het tuchtrecht draagt ook bij aan het vertrouwen van de samenleving in de kwaliteit en integriteit van de beroepsbeoefenaren. Ten tweede zorgt doorbelasting van de kosten voor een financiële prikkel om te zorgen voor een efficiënte wijze van inrichting van de kwaliteits- en integriteitsbewaking binnen de beroepsgroepen zelf. Het stimuleert zowel de beroepsorganisaties als de individuele
beroepsbeoefenaren om de beroepsuitoefening zodanig in te richten dat er zo min mogelijk kosten worden gemaakt aan toezicht en tuchtrecht. De kosten van het toezicht en tuchtrecht worden thans gedeeltelijk gedragen door de rijksoverheid, afhankelijk van de beroepsgroep die het betreft. Het toezicht op advocaten wordt bv. ook nu al door de beroepsgroep zelf bekostigd. De kosten van de tuchtrechtspraak die in 2011 door de rijksoverheid werden gedragen, bedragen voor het notariaat ca. € 1,7 miljoen per jaar, voor de gerechtsdeurwaarders ca. € 0,5 miljoen per jaar en de advocatuur ca. € 1,2 miljoen per jaar. De totale kosten van toezicht en tuchtrecht die nu nog door de rijksoverheid worden gedragen bedragen jaarlijks ca. € 7 miljoen. Dit wetsvoorstel strekt ertoe deze kosten geheel ten laste van de verschillende beroepsgroepen te doen komen. De voorliggende wijzigingen brengen dan ook financiële verzwaringen mee voor de verschillende beroepsgroepen. Vanuit de beroepsgroepen is er aandacht gevraagd voor het treffen van aanvullende voorzieningen die ertoe strekken dat de kosten als gevolg van met name de tuchtrechtspraak beheersbaar zijn en zoveel mogelijk worden neergelegd bij degenen die uiteindelijk verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het feit dat een tuchtprocedure is geïnitieerd. Met dit wetsvoorstel wordt tevens in dergelijke regelingen voorzien. Zo wordt voorzien in de invoering van de heffing van een griffierecht, waarmee een drempel wordt opgeworpen voor bagatelklachten. De geïnde griffierechten komen ten gunste van de beroepsgroep. Voorts wordt met dit wetsvoorstel ingevoerd dat in geval de beklaagde beroepsbeoefenaar tuchtrechtelijk wordt veroordeeld en hem een maatregel wordt opgelegd, de tuchtrechter tevens een uitspraak doet over de doorberekening van kosten die in het kader van het tuchtgeding zijn gemaakt aan de betrokken beroepsbeoefenaar. De Raad van State is kritisch en adviseert het volledig afschaffen van de overheidsbijdrage te heroverwegen. Kamerstukken II 2014/15, 34 145, nrs. 1-4
Vormerkung en beslag 395 - Wetsvoorstel (06-02-2015) tot
wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de werking van de inschrijving van de koop van een registergoed in de openbare registers te verbeteren – Dit wetsvoorstel heeft tot doel de werking van de inschrijving van een koopovereenkomst van het registergoed te verbeteren, ingeval na de inschrijving van de koop beslag op de koopsom onder de koper is gelegd. Artikel 7:3 BW biedt de koper van een registergoed de mogelijkheid om zijn koopovereenkomst in te schrijven in de openbare registers (het Kadaster). Dit wordt ook wel de Vormerkung genoemd. De Vormerkung geeft de koper alvast (een deel van) de bescherming die hij normaal pas zou verkrijgen op het moment van levering van het registergoed. In de praktijk blijkt deze bescherming bij een executoriaal of conservatoir beslag op een onroerende zaak niet goed te functioneren. Schuldeisers van de verkoper kunnen de geboden bescherming ontwijken door in plaats van beslag op de onroerende zaak, derdenbeslag te leggen op de koopsom. Dit kan door derdenbeslag op de koopsom onder de koper te leggen of onder de notaris die de ontvangen koopsom ten behoeve van de levering onder zich houdt. Dit maakt de bescherming ongedaan, waarvoor de koper aanvankelijk zijn koopovereenkomst had ingeschreven. Dit wetsvoorstel strekt ertoe deze bescherming te herstellen. Voorgesteld wordt de koper bij de Vormerkung van een onroerende zaak de mogelijkheid te geven de koopsom in weerwil van een beslag onder de koper aan de notaris te betalen. Dit zorgt ervoor dat de patstelling bij een beslag op de koopsom onder de koper wordt doorbroken. De notaris ontvangt de koopsom en kan daarmee de verkoper en eventuele beslagleggers en hypotheekhouders van vòòr de Vormerkung (anterieure beslagleggers) betalen. De verkoper kan vervolgens de onroerende zaak vrij van beslagen en hypotheken aan de koper leveren. Daarmee kan de levering worden voltooid en geniet de koper de bescherming die bij de inwerkingtreding van de Vormerkung was beoogd. Het zonder meer instemmende advies van de Raad van State wordt niet gepubliceerd. Kamerstukken II 2014/15, 34 148, nrs. 1-3
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
475
Wetgeving
396
Vervolgstukken Concentratie van de Europese betalingsbevelprocedure Eindverslag (10-02-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Uitvoeringswet verordening Europese betalingsbevelprocedure in verband met de concentratie van de Europese betalingsbevelprocedure. Kamerstukken I 2014/15, 32 834, B
Auteurscontractenrecht Tweede nota van wijziging (10-022015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de versterking van de positie van de auteur en de uitvoerend kunstenaar bij overeenkomsten betreffende het auteursrecht en het naburig recht (Wet auteurscontractenrecht). Kamerstukken II 2014/15, 33 308, nr. 12
Belastingverdrag NL-D
dende mededelingen jegens diegenen die handelen in de uitoefening van hun beroep, bedrijf of organisatie en wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de strafbaarstelling van acquisitiefraude. Kamerstukken I 2014/15, 33 712, A
Onderwijstoezicht Verslag (10-02-2015) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht. Kamerstukken II 2014/15, 33 862, nr. 10
Verbetering VTH Wabo Nader verslag (05-02-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving). Kamerstukken II 2014/15, 33 872, nr. 9
Nadere memorie van antwoord (0902-2015) bij het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123).
Aanscherping Voetbalwet
Kamerstukken I 2014/15, 33 615, E
Verslag van een mondeling overleg (04-02-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, houdende aanpassing van de regeling met betrekking tot het kiesrecht van niet-Nederlanders bij eilandsraadsverkiezingen.
Meldplicht datalekken Derde nota van wijziging (09-022015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Telecommunicatiewet in verband met de invoering van een meldplicht bij de doorbreking van maatregelen voor de beveiliging van persoonsgegevens (meldplicht datalekken) en tekst van het gewijzigd voorstel van wet (10-02-2015). Kamerstukken II 2014/15, 33 662, nr. 23 Kamerstukken I 2014/15, 33 662, A
Acquisitiefraude Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (03-02-2015) tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het tegengaan van acquisitiefraude door het doen van mislei-
476
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (03-02-2015) tot wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast. Kamerstukken I 2014/15, 33 882, A
Kiesrecht niet-Nederlandse ingezetenen BES-eilanden
Kamerstukken I 2014/15, 33 900, C
Novelle kerntaken volkshuisvesting Brieven van de Minister voor Wonen en Rijksdienst over (05-02-2015 en 06-02-2015) en het wetsvoorstel tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. – Brief over de invulling van enkele wezenlijke elementen voor de vormgeving van de nieuwe Autoriteit die samenhangen met de politieke keuzes die de Tweede Kamer op 11
december 2014 heeft gemaakt (nr. 70), brief over de invulling van enkele wezenlijke elementen voor de vormgeving van de nieuwe Autoriteit woningcorporaties die samenhangen met door Kamer gemaakte politieke keuzes (J) en brief bij de aanbieding van het ontwerpbesluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015. Kamerstukken II en I 2014/15, 33 966, nr. 70 en J-K
Taaleis WWB Memorie van antwoord bij (06-022015) en eindverslag over (10-022015) het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB). Kamerstukken I 2014/15, 33 975, B-C
Uitvoeringswet erkenning beschermingsmaatregelen Voorlopig verslag (06-02-2015) over het wetsvoorstel tot uitvoering van Verordening (EU) Nr. 606/2013 van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PbEU 2013, L181) (Uitvoeringswet verordening wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken). Kamerstukken I 2014/15, 34 021, A
Aanvallen op informatiesystemen Nota n.a.v. het verslag (11-02-2015) over het wetsvoorstel tot Implementatie van de richtlijn 2013/40/EU van het Europees parlement en de Raad over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (PbEU L 218/8). Kamerstukken II 2014/15, 34 034, nr. 5
Versterking positie ouders kinderopvang Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (03-02-2015) tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de aanpassing van het klachtrecht voor ouders, de wijziging van het adviesrecht van de oudercommissie en enkele andere aanpassingen (Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen). Kamerstukken I 2014/15, 34 045, A
Wetgeving
Bankentoezicht - SSM
vers (Wet aanpak schijnconstructies).
Brief van de Algemene Rekenkamer (09-02-2015) en brief van de Minister van Financiën (10-02-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met Verordening (EU) Nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PbEU 2013, L 287) (Uitvoeringswet verordening bankentoezicht) en tekst van het gewijzigd voorstel van wet (12-02-2015). – Brief over de Europese Bankenunie (nr. 8) en brief met een reactie op het verzoek van het lid Merkies, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden d.d. 10 februari 2015, over de brief van de Algemene Rekenkamer over de Europese Bankenunie (nr. 9).
Kamerstukken II 2014/15, 34 108, nrs. 6-7
Kamerstukken II 2014/15, 34 049, nrs. 8-9 Kamerstukken I 2014/15, 34 049, A
Windenergie op zee Nader verslag (06-02-2015) over het wetsvoorstel houdende regels omtrent windenergie op zee (Wet windenergie op zee). Kamerstukken II 2014/15, 34 058, nr. 8
Digitale (straf)processtukken Verslag (10-02-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten in verband met het gebruik van elektronische processtukken (digitale processtukken Strafvordering) Kamerstukken II 2014/15, 34 090, nr. 5
Misbruik Wob Verslag (10-02-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur in verband met aanvullingen ter voorkoming van misbruik. Kamerstukken II 2014/15, 34 106, nr. 5
Aanpak schijnconstructies Nota n.a.v. het verslag over (06-022015) en nota van wijziging bij (06-022015) het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter verbetering van de naleving en handhaving van arbeidsrechtelijke wetgeving in verband met de aanpak van schijnconstructies door werkge-
Openbaarmaking inspectiegegevens Verslag (11-02-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gezondheidswet en de Wet op de jeugdzorg teneinde een mogelijkheid op te nemen tot openbaarmaking van informatie over de naleving en uitvoering van regelgeving, besluiten tot het opleggen van sancties daarbij inbegrepen. Kamerstukken II 2014/15, 34 111, nr. 5
Verkorte voortgezette uitkering Appa Verslag (10-02-2015) en brief van de Minister van BZK (03-02-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met een verkorting van de duur van de voortgezette uitkering (Wet verkorting duur voortgezette uitkering Appa). – Brief met een reactie op de brief van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters m.b.t. een verzoek om aanpassing van het wetsvoorstel verkorting duur voortgezette Appa. Deze reactie kan niet binnen de gestelde termijn worden gegeven. Kamerstukken II 2014/15, 34 112, nrs. 5-6
Algemeen pensioenfonds Brief van de Staatssecretaris van SZW (06-02-2015) en verslag (vastgesteld 12-02-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met de invoering van een algemeen pensioenfonds (Wet algemeen pensioenfonds). – Brief met de toezichttoetsen en regeldruktoets wetsvoorstel algemeen pensioenfonds. Kamerstukken II 2014/15, 34 117, nrs. 5-6
Sociale veiligheid scholen Verslag (12-02-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen zorg te dragen voor de sociale veiligheid op school. Kamerstukken II 2014/15, 34 130, nr. 5
397
Nota’s, rapporten & verslagen Handelingsperspectief m.b.t. overdracht medische gegevens vreemdelingenketen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (30-01-2015) over de mogelijkheden om (op korte termijn) de overdracht van medische informatie binnen de vreemdelingenketen te verbeteren. – Een tijdige en adequate overdracht van medische informatie tussen zorgprofessionals is van belang om de continuïteit van zorg aan vreemdelingen te borgen en om te zorgen voor een veilige begeleiding van vreemdelingen, iets waar de bewindsman verantwoordelijk voor is. De overdracht van medische informatie is echter een uiterst complexe aangelegenheid. Het medisch beroepsgeheim en de privacywetgeving stellen hier grenzen aan. Om informatie over de gezondheid van een persoon aan derden over te dragen is in de regel steeds toestemming van de betreffende persoon nodig. Die toestemming wordt echter niet altijd gegeven. De bewindsman heeft, samen met de Minister van VWS, de mogelijkheid onderzocht van het creëren van een wettelijke bepaling die zorgprofessionals zou verplichten om medische gegevens van vreemdelingen over te dragen, ook als de vreemdeling hier geen toestemming voor geeft. Daarmee zou overdracht van medische informatie steeds juridisch geborgd zijn. Dit zou echter op gespannen voet staan met het recht op respect voor het privéleven zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM. Besloten is dat een dergelijke wettelijke verplichting geen reële mogelijkheid is om de medische informatie uitwisseling in de vreemdelingenketen te verbeteren. Maar om de continuïteit van zorg aan en een veilige begeleiding van vreemdelingen te realiseren is het in de meeste gevallen niet noodzakelijk dat het volledige medisch dossier wordt overgedragen. Het is niet altijd noodzakelijk dat precies bekend is wat de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
477
Wetgeving
vreemdeling mankeert. Het is voor de medische diensten en voor het nietmedisch personeel dat bij de begeleiding en behandeling is betrokken wel belangrijk dat zij weten hoe zij de vreemdeling het beste kunnen bejegenen. Wat zij daarvoor nodig hebben is een handelingsperspectief. Bij het formuleren van maatregelen is rekening gehouden met de minimale behoefte aan een dergelijk handelingsperspectief. Het handelingsperspectief wordt vervolgens beschreven. Los daarvan zijn er de laatste maanden maatregelen genomen om werkprocessen binnen de vreemdelingenketen verder te optimaliseren. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1947
Grensdetentie Schengen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (02-02-2014) over de resultaten van een onderzoek naar de vraag of andere EU (Schengen) landen grensdetentie toepassen en zo ja, op welke wijze deze grensdetentie plaatsvindt. – Deze vraag is uitgezet via het Europees Migratienetwerk (EMN). Uiteindelijk is van ruim de helft van de bevraagde landen informatie ontvangen. Toegangsweigering aan de Schengen buitengrenzen wordt in bijna alle landen die gereageerd hebben toegepast, met uitzondering van Zweden en Slovenië. Tsjechië en Portugal passen toegangsweigering wel toe, maar maken een uitzondering voor kwetsbare vreemdelingen. De term detentie wordt expliciet gebruikt in Hongarije, Letland, Luxemburg, Portugal, Nederland, Noorwegen en Griekenland. Asielzoekers aan wie de toegang is geweigerd worden ook geplaatst in ‘transit centres’ op het vliegveld (bijvoorbeeld in Oostenrijk en Slowakije) of in een ‘reception centre’ op het vliegveld (Tsjechië). Of de zogenaamde ‘special (transit) centres’ al dan niet gesloten locaties (detentie) betreffen, wordt uit de verstrekte informatie niet altijd duidelijk. In Finland is sprake van een ‘waiting and rest area’ van waaruit de asielzoeker zich vrij in de transitruimte van het vliegveld mag begeven, mits zijn aanwezigheid niet vereist is in het kader van de asielprocedure. Ook de gebouwen in Duitsland en Slowakije worden niet gedefinieerd als detentielokaties. In Frankrijk wordt aan asielzoekers formeel niet de toegang
478
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
geweigerd. Zij worden echter wel vastgehouden in dezelfde locatie waar de aan de grens geweigerde vreemdelingen worden ondergebracht. Dit betreft een sobere locatie, voorzien van hekken, camera’s en een alarmsysteem. Slechts een klein percentage van de vreemdelingen die een asielverzoek doet aan de grens krijgt, na een eerste positief advies, toegang tot het Franse grondgebied om de verdere asielprocedure in Frankrijk te doorlopen. De aan de grens geweigerde vreemdelingen die geen asielverzoek hebben gedaan kunnen een termijn van maximaal 26 dagen worden gedetineerd. Na deze periode wordt alsnog – feitelijk – de toegang tot het grondgebied verleend. Dit betekent dat veel toegangsgeweigerde vreemdelingen illegaal op het Franse grondgebied verblijven, omdat zij, als na de maximumtermijn geen uitzetting heeft plaatsgevonden, tot het grondgebied moeten worden toegelaten. Aan Duitsland zal nog een ambtelijk werkbezoek gebracht worden. Uit de verstrekte informatie blijkt dat toegangsgeweigerde asielzoekers in een apart gebouw in de transit area worden geplaatst. Dit wordt door Duitsland niet beschouwd als vrijheidsontneming. De toegang tot het Schengengebied is wel geweigerd en de vreemdelingen kunnen niet verder Duitsland inreizen. De duur van het verblijf is maximaal 18 maanden. Finland en Noorwegen gaven als enige landen expliciet aan dat zij alternatieven voor detentie overwegen, voordat zij tot detentie overgaan. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1949
Voorhang herschikking vrijstellingen mvv-vereiste Brief van de Staatssecretaris van VenJ (06-02-2015) waarbij hij het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de herschikking van de vrijstellingen van het mvv-vereiste aanbiedt. – De aanbieding geschiedt in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure. De maatregel heeft tot doel om het stelsel van vrijstellingen van de verplichting voor vreemdelingen om met het oog op verblijf van langere duur in ons land voorafgaand aan de binnen-
komst te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf overzichtelijker en toegankelijker te maken, alsmede te actualiseren, door middel van een verheffing van beleidsregels tot algemeen verbindende voorschriften. Daarnaast heeft deze maatregel een beperkte uitbreiding van de vrijstellingen tot doel. De ACVZ staat in beginsel positief tegenover de voorgestelde uitbreiding met drie nieuwe vrijstellingscategorieën (bepaalde categorie vreemdelingen en hun familieleden die in een andere Schengenstaat op het EU acquis is toegelaten, grensoverschrijdende dienstverleners en geprivilegieerden) maar beveelt aan om in de Vreemdelingenwet een definitiebepaling van het begrip ‘partner’ op te nemen, en het gebruik van deze term in de wet en de onderliggende regelgeving hierop aan te passen. Het ontwerpbesluit, de nota van toelichting en het advies van de ACVZ zijn als bijlagen bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1950
Draagmoederschap en/of mensenhandel Brief van de Staatssecretaris van VenJ (27-01-2015) over het onderscheid tussen draagmoederschap en mensenhandel. – De Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) concludeerde in 2012 dat gedwongen draagmoederschap onder omstandigheden kan worden aangemerkt als mensenhandel. De NRM gaf aan dat, om te bepalen of sprake is van dwang, drie factoren een rol kunnen spelen: • Heeft de draagmoeder zelf de keuze gemaakt om draagmoeder te worden; • Heeft de potentiële draagmoeder de mogelijkheid om op de beslissing om draagmoeder te worden terug te komen; • In hoeverre is de draagmoeder na de conceptie vrij om haar zwangerschap in te richten zoals zij wil. Het bevorderen van draagmoederschap is in de regel geen vorm van mensenhandel. Slechts in het specifieke geval waarin draagmoederschap onder een vorm van dwang plaatsvindt in een uitbuitingssituatie is sprake van mensenhandel in de zin van artikel 273f Sr. Dit lijkt eerder aan de orde bij commercieel draagmoederschap met betrokkenheid van andere partijen zoals
Wetgeving
bemiddelaars of wervers dan bij altruïstisch draagmoederschap. Met voornoemde strafbepalingen wordt commercieel draagmoederschap in Nederland tegengegaan. In enkele andere landen zoals de Verenigde Staten (California), India en Oekraïne is commercieel draagmoederschap wel toegestaan. Een kwetsbare maatschappelijke positie, schulden en armoede zouden kunnen bijdragen aan situaties van dwang en uitbuiting, maar dit hoeft niet noodzakelijkerwijs. Immers, ook in deze gevallen kan een vrouw geheel vrijwillig draagmoeder zijn. De staatssecretaris vindt het van belang dat wensouders die besluiten naar dergelijke landen af te reizen zich vergewissen van mogelijke uitbuiting van draagmoeders. Daarom heeft hij de aanbeveling van de NRM overgenomen en ervoor gezorgd dat hierover informatie beschikbaar is op www.rijksoverheid.nl. Kamerstukken II 2014/15, 28 638, nr. 129
Appende fietsers Brief van de Minister van IenM (0302-2015) over mogelijkheden rond het aansprakelijk stellen van fietsers bij ongevallen door bellen en appen op de fiets. – De kern van artikel 185 Wegenverkeerswet is dat de automobilist verplicht is om bij een verkeersongeval de schade van anderen (niet-automobilisten) te vergoeden, behalve als het ongeval aan overmacht te wijten is. De wijze waarop verzekeraars met art. 185 omgaan staat in het ‘Spoorboekje art. 185 WVW’ van het Verbond van Verzekeraars dat openbaar is. Kortgezegd betekent dit dat als de automobilist kan aantonen dat er sprake is van overmacht de fietser aansprakelijk gesteld kan worden door de verzekeraar van de automobilist. Bij het bepalen van de verdeling van de aansprakelijkheid is de mate waarin de gedragingen van beide partijen hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval bepalend. Hierbij wordt nog wel een billijkheidscorrectie toegepast. Bepalen welke gedragingen hebben bijgedragen aan het ongeval is maatwerk. Daarom is het huidige art. 185 ook algemeen geredigeerd en bevat het geen verwijzingen naar specifieke gedragingen. Smartphonegebruik, zowel bij automobilist als fietser, kan
bijdragen aan ongeval. Dit geldt echter evenzeer voor rood licht negatie, zonder verlichting fietsen en snelheidsovertredingen. De mogelijkheid om schade te verhalen bij fietsers die dit gedrag vertonen is er nu ook al. De minister is er daarom geen voorstander van om specifieke gedragingen, zoals appen op de fiets, in art. 185 WVW op te nemen. Dit zou ertoe nopen om in dit artikel een uitputtende opsomming van specifieke gedragingen te geven die een uitzondering op het aansprakelijkheidsregime rechtvaardigen. De minister zal wel de ervaringen van het verbod op bellen op de fiets in het buitenland inventariseren. Kamerstukken II 2014/15, 29 398, nr. 447
Verblijfsvergunning zelfstandigen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (02-02-2015) over aanpassing van het puntensysteem voor zelfstandigen. – In het eerste deel van deze brief lwordt uitgelegd hoe het komt dat een groot deel van de aanvragen voor de zelfstandigenregeling wordt afgewezen. In het tweede deel wordt ingegaan op de aanpassing van het puntensysteem. Een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige wordt verleend als daarmee een wezenlijk Nederlands belang is gediend. Om te beoordelen of sprake is van een wezenlijk Nederlands belang vraagt de IND advies aan andere ministeries. Verreweg de meeste aanvragen zien op het zelfstandig uitoefenen van een beroep of ondernemersactiviteiten. Deze aanvragen worden getoetst door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO, onderdeel van het Ministerie van EZ), aan de hand van een puntensysteem. Bijna 90% van de aanvragen voor arbeid als zelfstandige worden ingediend door vreemdelingen met de Turkse nationaliteit en bijna alle aanvragen worden afgewezen. Voor vreemdelingen met de Turkse nationaliteit vraagt de IND wel advies aan de RVO, maar toetst de RVO niet aan het puntensysteem. De meeste aanvragen worden door de IND afgewezen omdat de aanvraag niet volledig is. Vaak omdat er geen (volledig) ondernemingsplan is bijgevoegd. In die zaken die wel worden voorgelegd aan RVO beoordeelt
de RVO of de bedrijfsmatige activiteiten in een behoefte voorzien en geen negatieve invloed hebben op de markteconomie of de werkgelegenheidssituatie. Daar loopt de aanvraag vervolgens vaak stuk. Op 1 januari 2015 is de regeling voor startende ondernemers (start-ups) in werking getreden waardoor meer ondernemers de kans krijgen in Nederland een innovatief bedrijf op te starten. Onderdeel van de voor 2017 geplande evaluatie zal zijn of het puntensysteem voldoende op maat is gesneden zodat succesvolle start-ups kunnen doorstromen in de zelfstandigenregeling. De bewindsman is daarom niet voornemens het puntensysteem nu aan te passen, maar om de voorlichting te verbeteren zodat vreemdelingen beter de kans van slagen kunnen inschatten. Kamerstukken II 2014/15, 30 573, nr. 130
Plan Aanpak Kinderrechten Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 29-01-2015) met de Minister van BZK over de Eerste Aanzet actieplan Kinderrechten in het Koninkrijk (Kamerstuk 31 839, 425). – Met dit actieplan en de instelling van de interlandelijke Taskforce en de Taskforce voor Caribisch Nederland is een goede stap gezet naar (verdere) verbetering van de leefsituatie van kinderen in het Koninkrijk. Doel van het actieplan is immers vast te leggen op welke thema’s en op welke wijze de Taskforce de samenwerking wil en kan stimuleren tussen de landen in het Koninkrijk der Nederlanden om de kinderrechtensituatie te verbeteren. Het tijdpad voor de komende maanden ziet er als volgt uit: Februari 2015: • de Interlandelijke Taskforce kinderrechten werkt de eerste aanzet van het actieplan verder uit naar een definitief actieplan dat op de Koninkrijksconferentie in april 2015 gepresenteerd kan worden. • de concept beantwoording van de list of issues ten behoeve van de rapportage over de werking van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind is gereed. Maart 2015: • Het concept actieplan CN (een van de prioritaire thema’s in het Meerjarenprogramma (MJP) CN) wordt in
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
479
Wetgeving
het proces MJP met de eilanden en interdepartementaal afgestemd. • De interlandelijke Taskforce kinderrechten incorporeert die elementen uit het actieplan CN die interlandelijke samenwerking behelzen. April 2015: • Koninkrijksconferentie: presentatie van de stand van zaken interlandelijke actieplan. Nederland draagt het voorzitterschap van de interlandelijke Taskforce conform de conclusies van de Koninkrijksconferentie 2014 over aan een ander land in het Koninkrijk. Mei 2015: • Conferentie over speerpunt Safety net/zinvolle vrijetijdsbesteding Mei/Juni 2015: • mondelinge behandeling van de rapportage over de werking van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind in het Koninkrijk in Genève. • CN-week waarin besluitvorming plaatsvindt over de inhoud en uitvoering van het MJP. Kamerstukken II 2014/15, 31 839, nr. 453
Grensarbeid Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 04-02-2015) met de Minister van BZK over de belemmeringen voor grensoverschrijdende arbeid. – De minister benoemt allereerst een aantal initiatieven die samen met Duitsland en België worden ondernomen om grensoverschrijdende kansen te benutten, belemmeringen te identificeren, waar mogelijk weg te nemen en te voorkomen dat nieuwe belemmeringen ontstaan. De juiste problemen en kansen zijn nu gesignaleerd en worden nu ook aangepakt. De aandacht voor dit thema heeft er toe geleid dat de volgende resultaten zijn bereikt: • verbeterde (nationale en internationale) informatievoorziening voor (potentiële) grensarbeiders over gevolgen van werken of wonen over de grens; • verbeterde (digitale) toegang tot vacatures voor grensoverschrijdende werkzoekenden en toegang tot CV’s voor buitenlandse werkgevers; • betere informatie voor Duitse werkgevers over beroepskwalificaties en competenties van Nederlandse werkzoekenden met een MBO, HBO of WO-diploma;
480
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
• diploma-erkenning voor academici tussen Vlaanderen en Nederland. De komende jaren wordt verder gewerkt om de arbeidsmarkten met onze buurlanden beter op elkaar aan te laten sluiten. Kamerstukken I 2014/15, 33 877, M
Gesubsidieerde rechtsbijstand Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 06-02-2015) tussen de vaste commissie voor VenJ en de Staatssecretaris van VenJ over de uitvoering van de motie-Franken c.s. inzake bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand (Kamerstuk 34 000 VI, M). – De vaste cie. verwijt de bewindsman niet tegemoet te komen aan de uitspraak van een Kamermeerderheid om de bezuinigingen ten aanzien van de vergoeding voor rechtsbijstand voor zover deze betrekking hebben op het jaar 2015 achterwege te laten. De staatssecretaris antwoordt dat de opschorting van de maatregelen op het terrein van de gesubsidieerde rechtsbijstand ziet op de maatregelen die hij voornemens was in 2016 in te voeren. Met de maatregelen die op 1 februari jl. zijn ingevoerd wordt een besparing gerealiseerd van € 12,2 miljoen in 2015, oplopend tot € 26,1 miljoen in 2018. Dat laat uiteraard onverlet dat hij zich, nadat de commissie die onderzoek zal doen naar de problemen rond kostenstijgingen in de rechtsbijstand in relatie tot de toegang tot het recht, haar bevindingen heeft gepubliceerd, zal beraden op maatregelen op het terrein van de gesubsidieerde rechtsbijstand, inclusief de algemene maatregel van bestuur die per februari 2015 in werking is getreden die de vergoedingen aan rechtsbijstandsverleners verlaagt dan wel niet indexeert. Kamerstukken I 2014/15, 34 000 VI, T
Tax rulings Brief van de Staatssecretaris van Financiën (02-02-2015) waarin inzicht wordt gegeven over de verstrekking van informatie over rulings. – De Nederlandse Belastingdienst biedt nationaal- en internationaal opererende bedrijven, maar ook individuen en kleine ondernemers de mogelijkheid om binnen de kaders
van de wet- en regelgeving, jurisprudentie en beleid vooraf zekerheid te krijgen over de fiscale duiding van voorgenomen (rechts)handelingen. Onderdeel van deze manier van werken is de mogelijkheid tot het afsluiten van Advance Pricing Agreements (APA) en Advance Tax Rulings (ATR). Een APA of ATR geeft een bedrijf zekerheid vooraf over de reguliere wetstoepassing. Nederland kent een robuuste rulingpraktijk, die wordt toegepast binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie. Deze praktijk heeft veel nut voor belastingplichtigen en de Belastingdienst. Het geheel draagt bij aan een gunstig vestigingsklimaat voor bedrijven. Uiteraard moet het parlement in de gelegenheid zijn daarop controle uit te oefenen. De bewindsman wil dan ook zoveel mogelijk openheid geven, temeer omdat over de Nederlandse rulingpraktijk vragen bestaan. Deze openheid mag de belangen van de belastingplichtige echter niet schaden. Het parlementaire recht op informatie is een belangrijke pijler in ons democratisch stelsel. Daarbij kan spanning optreden tussen het recht op informatie en de fiscale geheimhoudingsplicht. In het geval een verzoek van de Kamer dergelijke informatie betreft, moeten de belangen worden afgewogen; enerzijds het democratisch belang van informatie voor het parlement, anderzijds het belang van het vertrouwelijk behandelen van gegevens van de belastingplichtige. Dit betekent in de praktijk dat deze gegevens in ieder geval niet in het openbaar worden verstrekt. In specifieke gevallen kan het noodzakelijk zijn om de Kamer vertrouwelijk inzage te geven in de relevante gegevens rond een specifieke belastingplichtige. Dat is in het verleden dan ook gebeurd en dat blijft ook in de toekomst mogelijk. Daarmee ziet de staatssecretaris echter nog geen reden om de Kamer systematisch, dus zonder specifieke aanleiding, inzage te geven in willekeurige, of in alle rulings. Systematische toezending van rulings, ook al is dit vertrouwelijk, schaadt het vertrouwen van de belastingplichtige in de Nederlandse Belastingdienst en daarmee het vertrouwen in Nederland als vestigingsland. Kamerstukken I 2014/15, 34 002, K
Nieuws
398
Uitgebreid motiveren leidt tot meer begrip vonnissen Rechterlijke vonnissen worden beter begrepen sinds rechters deze uitgebreider en meer gestructureerd motiveren. Dit leidt tot een grotere acceptatie van de bewezenverklaring. Dat blijkt uit een onderzoek van de Radboud Universiteit in opdracht van de koepel van strafrechters, het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
A
anleiding voor het onderzoek is het tien jaar geleden gestarte Project Motiveringsverbetering in Strafvonnissen (Promis). De doelstelling van Promis was om ‘de verdachte, de raadsman, andere betrokkenen en de maatschappij als geheel een beter inzicht in het denk-
proces van de rechter te geven’. Of dit is gelukt, werd onderzocht door middel van interviews met slachtoffers, verdachten, journalisten, communicatiemedewerkers van gerechten, persvoorlichters, persrechters, persofficieren, advocaten en leden van het OM. Voorts is een enquête gehouden onder journalisten, zijn ‘oude stijl’- en ‘nieuwe stijl’-vonnissen aan een breed publiek voorgelegd en is een leesbaarheidstoets uitgevoerd.
Denkwijze rechters Rechters die volgens Promis een vonnis schrijven, motiveren uitgebreider en meer gestructureerd hoe zij tot een oordeel komen. De gedachte is dat de lezer daardoor meer inzicht in de
denkwijze van de rechters krijgt. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt nu dat dit inderdaad het geval is. Ook leiden begrijpelijkere vonnissen tot meer acceptatie van de bewezenverklaring.
Strafmaat Overigens blijkt uit het onderzoek dat meer begrip voor de bewezenverklaring niet samengaat met meer acceptatie van de strafmaat. Het LOVS heeft inmiddels zijn commissie rechtseenheid verzocht voorstellen te doen die rechters helpen de strafmaat uitgebreider en meer gestructureerd te motiveren. Het onderzoek is te vinden op www.rechtspraak.nl
399
Gedragsdeskundigen staan kinderen bij in vechtscheidingszaken Familie- en jeugdrechters van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda houden een proef met de inzet van psychologen en orthopedagogen bij vechtscheidingszaken. De verwachting is dat gedragsdeskundigen de belangen van kinderen die in de strijd tussen hun ouders in de knel (dreigen te) raken goed kunnen behartigen. Tijdens de proef, die ongeveer anderhalf jaar duurt, wordt onderzocht of deze aanpak werkt en of de inzet van gedragsdeskundigen op grotere schaal zinvol is.
K
inderombudsman Marc Dullaert dringt er al enkele jaren op aan dat rechters in vechtscheidingszaken een bijzondere curator benoemen, die uitsluitend opkomt voor het kind. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht (LOVF) heeft vorig jaar oktober een
protocol gepresenteerd dat rechters daarbij behulpzaam kan zijn. Als een bijzondere curator wordt benoemd, is dat vrijwel altijd een advocaat. Deze praat met het kind en de ouders en brengt verslag uit aan de rechter. Maar zij zijn niet opgeleid om iets los te maken bij de ouders. De verwachting is dat gedragsdeskundigen dat wel kunnen. Een werkgroep heeft inmiddels tien psychologen en orthopedagogen geselecteerd, die de rechter zo nodig als bijzondere curator kan inzetten bij problematische scheidings-, gezag- of omgangszaken. Zij zijn voor de duur van deze pilot op een toevoegingslijst bij de Raad voor Rechtsbijstand geplaatst. Het ministerie van VenJ betaalt die kosten en het begeleidende onderzoek. De werkgroep heeft zelf een tweedaagse cursus verzorgd, waarin de kandidaten het juridische kader
van een bijzondere curator is bijgebracht. Besluit de rechter tijdens de pilot een bijzondere curator te benoemen, dan wordt de zaak zes weken aangehouden. In die tijd praat de gedragsdeskundige met het kind, de afzonderlijke ouders en eventueel andere betrokkenen. In het beste geval is tijdens die gesprekken al een oplossing gevonden voor bijvoorbeeld de vraag bij wie het kind het beste kan wonen, en hoe de omgang met de andere ouder dan wordt geregeld. Lukt dat niet, dan is de verwachting dat de rechter bij deze aanpak beter geïnformeerd wordt en daardoor betere beslissingen kan nemen. Bovendien is het kind dan niet langer een speelbal in de strijd. Het heeft een stem gekregen en is weerbaarder geworden. www.rechtspraak.nl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
481
400
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Promoties Behavioural targeting Behavioural targeting is een marketingtechniek waarbij mensen op internet worden gevolgd, en er op basis van afgeleide interesses gerichte advertenties worden getoond aan mensen. Deze praktijk wordt door veel mensen ervaren als een aantasting van privacy. De centrale vraag in dit proefschrift van Frederik Zuiderveen Borgesius is: welke maatregelen zou de EU-wetgever kunnen nemen om de privacy van internetgebruikers beter te beschermen als het gaat om behavioural targeting, zonder daarbij onnodige lasten en regels op te leggen? Behavioural targeting is al deels gereguleerd. In dit verband zijn de belangrijkste Europese regels om online privacy te beschermen, het toestemmingsvereiste voor tracking cookies en vergelijkbare volgtechnieken in de e-Privacyrichtlijn, en de regels in de algemene Richtlijn Bescherming Persoonsgegevens. Door bedrijven te verplichten geïnformeerde toestemming te vragen voor behavioural targeting, probeert de wetgever mensen in staat te stellen keuzes te maken in hun eigen belang. Het idee is dat mensen zo zelf kunnen beslissen of zij een deel van hun privacy opgeven. Kortom, via geïnformeerde toestemming streeft de wetgever naar empowerment van het individu. Inzichten uit behavioural economics (gedragseconomie) trekken de effectiviteit van deze empowerment-aanpak echter in twijfel. In de praktijk klikken mensen vaak ‘OK’ op elk verzoek dat zij tegenkomen op het internet. Eigenlijk kan ook niet van mensen worden verwacht dat zij elk verzoek zouden lezen. Het zou mensen enke-
482
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
le weken per jaar kosten om elke online privacyverklaring die zij tegenkomen te lezen. Verder is het twijfelachtig of mensen wel echt kunnen kiezen. De wet verbiedt website-houders in veel gevallen niet om mensen een take-it-or-leave-it keuze te bieden. Zo installeren veel websites tracking-muren of cookie-muren – barrières waar mensen alleen langs komen als zij toestaan dat er via de website tracking cookies worden geplaatst. Er is daarom reden tot ingrijpen. Gezien de beperkte mogelijkheden van geïnformeerde toestemming als privacybeschermingsmaatregel, wordt in dit proefschrift gepleit voor een gecombineerde aanpak van empowerment en protection. Op het gebied van empowerment, zou de wetgever moeten afdwingen dat toestemmingsverzoeken simpel, kort en begrijpelijk zijn. De bestaande regels over toestemming moeten strenger worden gehandhaafd. ‘Wie zwijgt stemt toe’ zou niet geaccepteerd mogen worden. De huidige regels mikken al ten dele op bescherming van het individu: protection. Hoewel toestemming een belangrijke rol speelt in het gegevensbeschermingsrecht, geeft toestemming bedrijven geen vrijbrief om met persoonsgegevens te doen wat zij willen. Ook als iemand toestemming heeft gegeven voor verwerking, dient een bedrijf nog te voldoen aan de overige eisen uit het gegevensbeschermingsrecht. Het gaat immers om dwingend recht. Met betere handhaving en explicitering van de huidige normen kan de wetgever een deel van de omvangrijke privacy-problemen adresseren. Maar betere handhaving is waarschijnlijk niet voldoende. Het wordt tijd dat we de privacy-discussie verbreden. Als de samenleving beter af is als bepaalde behavioural targeting praktijken niet plaatsvinden, dan zou de wetgever een verbod moeten overwegen. De juiste balans vinden tussen privacybescherming en ongebreideld paternalisme is niet makkelijk. Maar de wetgever moet moeilijke keuzes niet uit de weg gaan. Zo zouden tracking-muren verboden moeten worden voor publieke omroepen en voor overheidswebsites. In Nederland ligt nu een wets-
voorstel in de Eerste Kamer met een vergelijkbare regel. De wetgever zou ook een stap verder kunnen gaan, door alle commerciële dataverzameling voor behavoural targeting te verbieden op overheidswebsites. Er bestaat geen wondermiddel voor privacybescherming als het gaat om behavioural targeting. Terwijl de huidige regelgeving veel nadruk legt op empowerment, zonder veel reflectie op de praktijk, zou een gecombineerde aanpak van protection en empowerment effectiever zijn. Om privacy beter te beschermen, moeten de huidige regels strikter worden gehandhaafd. Maar de wetgever moet niet al te hoge verwachtingen hebben van toestemming als privacybeschermingsmaatregel. Er moet ook voldoende aandacht gegeven worden aan protection, het beschermen van mensen. Zuiderveen Borgesius promoveerde op 17 december 2014 aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn promotor was prof. dr. N.A.N.M. van Eijk. Dr. F.J. Zuiderveen Borgesius Improving privacy protection in the area of behavioural targeting Een handelsuitgave verschijnt in de lente van 2015 bij Kluwer Law International, Information Law series ISBN 9789041159908
Human rights for victims Recent years have been marked by a tendency to connect victims of crime with human rights. Against the backdrop of the victims’ rights movement and the rights-proliferation which characterizes international law, this thesis of Anna Wergens discusses the situation of victims of non-state crime from a human rights perspective. In exploring these questions, fundamental human rights principles and the conceptual framework of human rights form the backbone of the analysis. Two major questions are highlighted; the legal significance of human rights for victims of non-state crime and the emergence of victims’ rights as new human rights. The questions are intertwined because the identification of human rights violations often generates claims for remedies that are specific to these violations,
Universitair Nieuws
formulated as new rights. The thesis describes the development which has made it possible to talk about victims as a matter of human rights. Key to this process has been the shift from a state-centric and narrow direction of human rights law to an inclusive approach which recognizes violations of human rights in horizontal relations and which supports state responsibility for victims of non-state crime. One chapter of the thesis accounts for the case law of the European Court of Human Rights and its implications for victims. Decisive to the impact of the Convention in this regard is the growth of positive obligations and the principle of effectiveness which proclaims that the Convention is intended to guarantee not rights that are theoretical or illusory but rights that are practical and effective. It is underlined that the principle of non-discrimination is pivotal to understand the impact of human rights on victims. It has prompted recognition of victims in the field of human rights which is visible in case law as well as by the adoption of specialized conventions on vulnerable victims at the normative level. While the heterogeneity of victims of non-state crime has prevented their wholesale inclusion in the field of human rights, the access to justice paradigm transpires as critical to victims. It verifies that the provisions set out to overcome the structural barriers that victims face in the legal procedure are rights that give effect to basic and universal rights and in this way, the access to justice serves as a bridge between the general human rights principles and the specific rights of victims. The major objectives of victims’ rights instruments to prevent repeat and secondary victimization are linked to the notions protection and remedies. While the universal and absolute rights to life, physical integrity and privacy are the basis for the protection of victims from repeat victimization, the right to a remedy has prompted a growing consideration of the objective to prevent secondary victimization. The conclusion is that the universal rights and the more specific rights of victims have become increasingly integrated in
human rights law. The subtitle of the book suggests that the rights-based approach is critical to further improvement of the victims’ situation and it is argued that the enforcement of victims’ rights must be discussed in light of this approach. Based on the construction of the rights-concept, the dynamic nature of human rights law and the growing interaction between victimology and international law, this study claims that there is a potential that the impact of human rights on victims of non-state crime will increase in the future. Wergens defended her thesis succesfully on 3 December 2014 at Tilburg University. Her supervisor was prof. mr. M.S. Groenhuijsen. Anna Wergens Human rights for victims of non-state crime. Taking victims seriously? Wolf Legal Publishers 2014, 538 p., € 34,95
inbreuk te maken op deze kernwaarden. De overheid zou immers een rol krijgen in het advocatentoezicht en niet-advocaten zouden toegang krijgen tot individuele cliëntendossiers. Deze gevaren zijn met de vierde en vijfde nota van wijziging geweken. De laatstgenoemde nota’s van wijziging brengen daarnaast positieve veranderingen teweeg: het advocatentoezicht wint aan effectiviteit en coherentie. Na deze nota’s van wijziging is de wet aangenomen en op 1 januari 2015 in werking getreden. Sjoerd Lopik Een vooropgezet meesterplan of een onopzettelijk succesverhaal? Over de advocatuurlijke onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid en de totstandkoming van de Wet positie en toezicht advocatuur Masterscriptie strafrecht Universiteit Utrecht Beoordeling: 8 Begeleiding: prof. dr. mr. P.T.C. van Kampen De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl.
ISBN 978 94 6240 185 3
Scriptie Kernwaarden advocatuur De scriptie van Sjoerd Lopik onderzoekt de wenselijkheid van de verschillende voorstellen voor de Wet positie en toezicht advocatuur. Om tot een wenselijkheidsoordeel te komen, worden de te verwachten effecten van de wet gewogen tegen de inbreuken die het wetsvoorstel in de verschillende fases van de parlementaire behandeling zou maken op de advocatuurlijke vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid. Deze twee kernwaarden van de advocatuur behoren ook tot de kern van de rechtsstaat. Zo dient de advocatuurlijke onafhankelijkheid ter voorkoming van willekeur en excessief machtsgebruik door de overheid en ter bescherming van de toegang tot het recht van eenieder. Het verschoningsrecht van de advocaat zorgt onder meer voor een rechtsproces met een equality of arms en beschermt het recht van een verdachte om zichzelf niet gedwongen te incrimineren. De tweede en derde nota van wijziging bij het voorstel voor de Wet positie en toezicht advocatuur dreigden een onaanvaardbare
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
483
401
Personalia
Hoogleraar Mr.dr. Femke de Vries is benoemd tot bijzonder hoogleraar Toezicht aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen, vanwege beroepsvereniging VIDE, de beroepsvereniging voor toezichthouders, inspecteurs en evaluatoren. De Vries zal onderwijs geven en onderzoek doen op het brede terrein van toezicht. Zij richt zich in haar onderzoek en onderwijs op ontwikkelingen in het toezicht
402
waaronder de vraag hoe transparantie over toezicht en de effecten van toezicht kunnen bijdragen aan de naleving van gestelde normen en het voldoen aan maatschappelijke verwachtingen. Daarnaast besteedt zij aandacht aan de verhouding tussen interne en externe toezichthouders. De Vries is sinds november 2014 secretaris-directeur bij De Nederlandsche Bank (DNB).
Advocatuur Per 1 januari 2015 is Claudia Zwetsloot benoemd als partner bij Eldermans|Geerts. Zwetsloot heeft als
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
advocaat ruime ervaring binnen de zorgsector, zowel voor de eerste en tweedelijns zorgverleners als zorginstellingen. Haar expertise strekt zich uit tot het ondernemingsrecht en het verbintenissenrecht.
Agenda 26 02 2015 Gaswinning: van zegen tot ramp Een ramp voltrekt zich in Groningen. De bodemdaling veroorzaakt materiële schade in een omvang die straks zijn weerga niet kent. Dodelijke slachtoffers lijken een kwestie van tijd. Zijn bevingen een fact of life of biedt het recht mogelijkheden om het gevaar te keren? Wat is de schade tot nu toe, welke schade moet worden vergoed en door wie? De Juridische Faculteitsvereniging van de Rijksuniversiteit Groningen organiseert een hoorcollege door vijf Groningse hoogleraren van de Faculteit Rechtsgeleerdheid die in zullen gaan op deze vragen. Het programma is als volgt: Prof. dr. O. Couwenberg, hoogleraar Rechtseconomie over ‘Aardbevingen en schade: een overzicht van de stand van zaken’. Prof. mr. dr. J.G. Brouwer, hoogleraar Algemene Rechtswetenschap over ‘Het recht op veiligheid’. Prof. mr. dr. H. E. Bröring, hoogleraar Integrale Rechtsbeoefening over ‘De dialoogtafel’ Prof. mr. dr. A.J. Verheij, hoogleraar Privaatrecht over ‘Aansprakelijkheid exploitant: omvang schade’ en tot slot Prof. mr. dr. F.T. Oldenhuis, hoogleraar Religie en Recht over ‘Aansprakelijkheid exploitant: causaliteit en voorzorg’. Na afloop zal er worden gediscussieerd.
484
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
Tijd: donderdag 26 februari, aanvang 19.30 uur Plaats: Academiegebouw (Offerhauszaal), Broerstraat 5 te Groningen Aanmelding: niet nodig, toegang is gratis
10 03 2015 Wetgeving gedwongen zorg in balans? De onderzoekers van de Thematische Wetsevaluatie Gedwongen zorg organiseren samen met ZonMw een expertmeeting over deze wetsevaluatie. Tijdens deze expertmeeting worden de uitkomsten en aanbevelingen van de wetsevaluatie gepresenteerd en kan daarover worden gediscussieerd. Gedurende 2013 en 2014 is in opdracht van ZonMw de Thematische Wetsevaluatie ‘Gedwongen zorg’ uitgevoerd. In oktober 2014 heeft de Minister van VWS het rapport over de wetsevaluatie aangeboden aan de Eerste en Tweede Kamer. De wetsevaluatie heeft betrekking op de sectoren die thans onder de Wet Bopz vallen, op de forensische zorg voor volwassenen (gevangeniswezen, tbs en forensische ggz), de gesloten jeugdzorg en het jeugdstrafrecht. Tijd: dinsdag 10 maart van 12.45 tot 17.00 uur Plaats: AMC (collegezaal 4), Meibergdreef 9 te Amsterdam Aanmelding: via:
[email protected] Inlichtingen: via: www.zonmw.nl. Deelname is gratis.
legd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Art. 10 van het EVRM beschermt burgers, en met name journalisten, tegen onrechtmatige inperking van de vrijheid door de staat. Daarnaast is de vraag hoe journalisten worden beschermd als anderen diens veiligheid bedreigen. Erasmus School of Law organiseert in samenwerking met de Stichting Geuzenpenning een speciale sessie over dit thema, dat door de moord op cartoonisten van Charlie Hebdo op een wrange manier actueel is geworden. Vrijheid van meningsuiting: de vrijheid van journalisten om hun mening te uiten, zonder voorafgaande controle door de staat. Je moet alles kunnen zeggen en schrijven, vinden sommigen. Nee, zeggen anderen, ‘freedom of speech doesn’t mean freedom of consequence’. Wat zou in vrijheid gezegd mogen worden en wat kan/moet beperkt worden (ook met het oog op fundamentele rechten van anderen)? Er is al veel jurisprudentie over, maar de discussie is nog lang niet beëindigd. Daarnaast is er het vraagstuk van bescherming van journalisten bij een bedreiging. Met andere woorden, wat zijn de positieve plichten van de overheid hierin? Tijd: donderdag 12 maart van 14.00 tot 16.00 uur
12 03 2015 Freedom of Speech and (Protection of) Journalists Vrijheid van meningsuiting is vastge-
Plaats: Erasmus Universiteit (zaal CT-1), Burgemeester Oudlaan 50 te Rotterdam Inlichtingen: via: prof. dr. Kristin Henrard:
[email protected] en tel: 010- 4081806 of via: www.esl.eur.nl
Agenda
18 03 2015 Het wordende denken De wereld verandert. Media leveren 24 uur per dag informatie aan die ons voortdurend confronteert met wat ‘de ander’ meemaakt. Van honger tot verlies, van genot tot megawinst. Noch het establishment, noch de familie, noch de politieke elite, noch het economisch gewin kan ons ervan ontslaan een eigen antwoord te formuleren op kwesties als oorlog, honger, welvaart, crisis. Meer dan ooit komt het op onszelf aan om verantwoordelijkheid te nemen over ons oordeelsvermogen. Dit legt een onmiskenbare druk op de kwaliteit van communicatie: hoe communiceren wij? Wat zeggen wij aan wie veraf is, aan wie dichtbij staat? Hoe zien wij de ander? Welke eisen leggen we onszelf op en hoe staat dit in verhouding tot een relatie met de ander? Als het andere voortdurend op onze huid zit… hoe denken we het andere? Het ‘Wordende denken’ (Garant, 2014) is een verzameling artikelen van acteur, regisseur en filosoof Leo Beyers (1933 – 2012). Op dit boekenpodium worden Suzan Langenberg en Catherine Schnitzer door Samuel IJsseling en Gido Berns geïnterviewd over Beyers’ werk en leven. Tevens worden fragmenten getoond uit een in wording zijnde documentaire over hem. Tijd: woensdag 18 maart van 14.30 tot 16.30 uur Plaats: Somersstraat 13-15 te Antwerpen Aanmelding: via: www.hetboekenpodium.eu/node/327 Inlichtingen: via: www.hetboekenpodium.eu of tel: 0032 (0)3 2312900
27 03 2015 Arbeidsmigranten uitgebuit Mensenhandel en arbeidsuitbuiting: je leest er steeds vaker over in het nieuws. Waar de berichtgeving in eerste instantie voornamelijk ging over seksuele uitbuiting van migranten, is er tegenwoordig steeds meer nieuws over uitbuiting in andere sectoren, zoals de schoonmaak, tuinbouw en horeca. Delen van de uitzendbranche spelen hierbij een rol: malafide uitzendbureaus maken misbruik van de kwetsbaarheid van arbeidsmigranten door onderbetaling, lange werkdagen en slechte en dure huisvesting. Slachtoffers van deze praktijken blijken vaak de zogenoemde ‘MOE-landers’, arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa. In de uitzendbranche wordt niet gewerkt met een vergunningenstelsel,
maar is sprake van zelfregulering. Volgens de Minister van SZW blijkt in de praktijk dat zelfregulering onvoldoende werkt, maar is hij bereid de sector ‘een laatste kans’ te geven. Tijdens het seminar ‘Arbeidsmigranten uitgebuit. De rol van de uitzendbranche’ wordt ingegaan op de volgende vragen: voldoet het systeem van zelfregulering om malafide uitzendbureaus aan te pakken en zo ja, hoezo gaat het dan toch mis? Doet de Nederlandse overheid er genoeg aan om arbeidsmigranten tegen deze praktijken te beschermen? En tegen welke knelpunten lopen advocaten aan bij vertegenwoordiging van uitgebuite arbeidsmigranten? Tijd: vrijdag 27 maart van 13.00 tot 17.00 uur Plaats: Het Nutshuis, Riviervismarkt 5 te Den Haag Aanmelding: via:
[email protected] of via: www.njcm. nl/site/events/show/166 Inlichtingen: de toegang is gratis voor iedereen behalve advocaten die PO-punten willen behalen.
17 04 2015 Wilsbekwaamheid bij kinderen Tijdens dit symposium belichten experts uit diverse vakgebieden de betekenis van wilsbekwaamheid bij kinderen. Professor Thomas Grisso (klinisch en forensisch psycholoog) gaat in op de historie van wilsbekwaamheid in de forensische jeugd praktijk. Hij geldt als grondlegger van meetinstrumenten voor het bepalen van wilsbekwaamheid. Dr. Michel Zwaan (kinderhematoloog-oncoloog) bespreekt dilemma’s uit de oncologische praktijk, zoals wat te doen als een kind de voorgestelde behandeling weigert, of hoe de belangen te waarborgen van een kind dat gevraagd wordt om aan medisch-wetenschappelijk onderzoek mee te doen. Ethische aspecten in de medische praktijk worden toegelicht door dr. Martine de Vries (kinderarts/medisch ethicus). Professor Johan Legemaate (gezondheidsjurist) vertelt over de juridische aspecten van wilsbekwaamheid en hoe deze zich verhouden tot de klinische interpretatie. Tenslotte presenteert Irma Hein (kinder- en jeugdpsychiater) de resultaten van haar empirisch onderzoek naar wilsbekwaamheid bij kinderen in de medische praktijk.
Aanmelding: via: http://tinyurl.com/sympwilsbekwaamheid Inlichtingen: via Suzan Jansen of Susan Mok, tel: 0205663383 of e-mail:
[email protected]. Deelname kost € 25.
23 04 2015 Piraterij (bestrijding) De Vrije Universiteit Amsterdam organiseert in samenwerking met het Center for International Criminal Justice een half-daags seminar over de Nederlandse aanpak van piraterij (bestrijding). Tijdens het seminar delen professionals uit verschillende takken van de (strafrechts)praktijk hun ervaringen met de bestrijding van piraterij. Simon Minks (advocaat-generaal bij het ressortsparket Den Haag), Gaetano Best (adviseur van de verdediging in piraterij-zaken) en Jacco Janssen (rechter bij de Rechtbank Rotterdam) gaan in op de vragen waar het openbaar ministerie, de advocatuur en de rechterlijke macht tegen aan lopen bij de vervolging en berechting van piraten. Peter Post (verkeersadviseur bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken) besteedt aandacht aan de afwegingen die een rol spelen bij de opstelling van het Nederlandse overheidsbeleid inzake piraterijbestrijding. De middag wordt geopend door Louis Sicking, hoogleraar geschiedenis van het internationaal publiekrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Tijd: donderdag 23 april vanaf 13.30 uur Plaats: Vrije Universiteit Amsterdam (zaal Agora 4 van het Hoofdgebouw), De Boelelaan 1105 te Amsterdam Aanmelding: via:
[email protected] Inlichtingen: via: www.cicj.org. Deelname is gratis.
18 t/m 22 05 2015 Jaarvergadering Henri Capitant De positie van de ‘‘derde’’ staat centraal op de jaarvergadering van de Franstalige rechtsvergelijkende vereniging Henri Capitant die van 18 tot en met 22 mei 2015 plaatsvindt in Panama. De vier deelthema’s die aan de orde komen zijn : de derde en het contract; de derde en eigendom; de derde en het procesrecht; de derde en het publiekrecht. De Nederlandse groep zoekt nog rapporteurs voor twee deelthema’s. Tijd: maandag 18 t/m vrijdag 22 mei Plaats: Panama (Centraal-Amerika) Inlichtingen: via: Diana Dankers-Hagenaars, e-mail:
Tijd: donderdag 17 april van 9.00 tot 12.00 uur
[email protected] of via:
Plaats: Het Trippenhuis (Tinbergenzaal), Kloverniersburgwal 29
www.henricapitant.org
te Amsterdam
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-2-2015 – AFL. 7
485
VU LAW ACADEMY
Excelleren in uw praktijk? Dat kan met onze juridische cursussen en opleidingen
www.vula.nl
Vacatures in de rechterlijke macht (m/v) Zittende magistratuur
sluiting sollicitatietermijn
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Raadsheer afdeling civiel recht (2fte)
5 maart
•
Per 1 april 2015 is het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden voor de afdeling civiel recht op zoek naar twee raadsheren. Het betreft één (fte) vacature in de locatie Leeuwarden en één (fte) vacature in de locatie Arnhem.
•
Voor de vacature in de locatie Leeuwarden strekt ervaring met het huwelijksvermogensrecht en erfrecht tot aanbeveling.
•
Het salaris bedraagt € 6.777,- tot € 7.437,- (categorie 8 Wrra).
•
Het competentieprofiel raadsheer is van toepassing.
Inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij mevrouw mr. A.E.F. Hillen, voorzitter afdeling civiel recht, telefoon 06-33886969. Sollicitaties met vermelding van 3 referenten kunt u tot 5 maart 2015 zenden aan de heer mr. A.R. van der Winkel, voorzitter van het gerechtsbestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
Deskundige bijstand in civiele cassaties en prejudiciële procedures
Lawyers’ Specialist Menno Bruning | 06 - 48 71 67 42 |
[email protected] | www.lawyers-specialist.nl