c
0 0
t
en
0
=
m
0
m
en
0
9
tRC AMSTERDAM ±31 2(1 54169Ot or 1
NR. 42
Directie Juridische Operatione le Aangelegenheden Afdeling Internationale Rechtsh ulp in Strafzaken Nr. UTL-I 2010 043067
BESCHIKKING van de Minister van Veiligheid en Justitie op het verzoek van Turkije tot uitlevering Seriol KABAK, geboren op 4 jun van i 19S5 te Gökköy (Turkij e), hierna te noemen de per.00n. De opgeëiste persoon opg eëi bezit de Turkse nationalite it en bev ind t zich uitl&veringsdetentie in de Peniten thans in tiaire Inrichting Amsterdam Over—Amstel. 1.
HtverzQek
1.1
B nota van 6 oktober 2010 van de Turkse ambassade, kenmerk 201 0/Lahey SE/4493 4 hi’eft Turkije de uitlevering van de opgeëiste persoon verzoc ht.
1.2
8i het onder 1.1 genoemde ver zoek was onder meer gev oegd: -
-
-
-
een gewaarmerkt afschrift van het verzoek tot uitlevering van de 3rd Heavy Crimin Court te Bakicöy d.d. 7 septem al ber 2010 (verzoek 1); een gewaarmerkt afschrift van het verzoek tot uitlevering van de Presidency of the lfl/’ Heavy CrlmfnaI Court te Istanbu , l d.d. 13 september 201 0 (verzoek II); een gewaarmerkte fotokopie van een Bill of Indictment van The Public Prosecutor verbonden aan The Heavy Crimin al Court te Bakiröy, behore nd bi] verzoek 1, inhoudende een nadere uiteenzetting van de feiten; een gewaarmerkte fotokopie van een Bill of Indictment van The Public Prosecutor verbonden aan The State Securit y Court te Istanbul, behore nd bij verzoek II, inhoudend een nadere uiteenzetting van de feiten;
2.
jjçt toeoasseliik_rçbt
2.1
Van toepassing is het tussen Ned erland en Turkije geldende Europees Verdrag betreffende uitlevering (Trb. 196 , nr. 9), alsmede het Tweede Aanvullende Protocol bij dit Verdrag (Trb. 1979, 120).
2.2
Eveneens is van toepassing de Uit leveringswet (Wet van 9 ma art 1967, Stb. 139), zoals tatstetijk gewijzigd bij Wet van 28 oktober 2010, Stb. 2011, 24.
2
Kopie
Ut 2011 i63 -
IRC AMSTERDAM +1 20 416900
-
3. 3.1
3.7
DecçlJterijje jrocedure
05/07/2017
NR. 4236
p
De rechtbank te Amsterdam heeft bij wtspraak van 7 jan uari 2011, raacikamern 10/6239 de uitlevering van de ummer opgeëlste persoon toelaa tba ar verklaard ter fÏne van strafvervolging voor de fei ten zoals omschreven in het uitleveringsverzoek. De persoon heeft tegen dez opgeëist e uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De rechtbank te Amsterda m heeft de Minister bij adv ies van 7januari 2011 in iverweging gegeven te ond erzoeken of de opgeëiste per soon voldoet aan de ioorwaarden, vermeld in de Nederlandse verklaring bij artikel 6 van het Europ Verdrag betreffende uitlev ees ering, om in aanmerking te kom en voor een garantie al bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Uitleveringswe t, alvorens op het verzoe uitlevering toewljzend te k tot beschikken. Tevens heeft de rechtbank in haar advies aandacht gev raagd voor eventuele sch van artikel 2 en 3 van het endinge Verdrag tot bescherming van de rechten van de me fundamentele vrijheden ns en de (EVRM).
3.3
De Hoge Raad heeft bij arr est van 22 maart 2011, (ke nmerk S 11/00513 U) het opgeëiste persoon ingesteld door de beroep verworpen zodat de onder 3.1 genoemde uit orJherroepelljk is geword spr aak en.
4.
Dbeçeliftg
4.1
Met betrekking tot het ond er 3.2 genoemde advies van de rechtbank Amste overweegt de Minister van rdam Veiligheid en Justitie als vol gt. D raadsman van de opgeël ste persoon heeft Ier terech tzitting naar voren geb zijn cliënt een In de Neder racht dat landse samenleving geïntegre erde buitenlander is beroep op de Nederlandse en dat een verklaring met betrekking tot geïntegreerde vreem artikel 6 en 21 van het Eu del ingen bij ropees Uitleveringsverdrag, gerechtvaardigd is. Deze Nederlandse verklarin g houdt in dat Nederlander s alleen mogen worde Iei behoeve van de vervol n uitgeleverd ging wanneer door de ver zoe ken de staat voldoende is gewaarborgd dat de opg eëste persoon, zo hij ter zak e van de fei ten waarvoor de uitlevering wordt verzoc ht, in de verzoekende sta at tot een onvoorwaard elijke vrilheidsstraf wordt veroor deeld, hij deze straf in Ne derland zal mogen ond wat betreft de toepassing ergaan. Voor van deze verklaring worde n in de Ne derlandse samenleving gewortelde vreemdelingen met Nederlanders gelijkges tel d, ind ien de vreemdeling wiens uitlevering wordt verzoc ht in Nederland strafrechteli jk kan worden vervolgd voor de warvoor de uittevering feiten is gevraagd en de vreemdel ing als gevolg van de straf of maatregel, opgelegd we gens de feiten waarvoor de uitlevering is gevraagd, verblijf in Nederland naar zijn recht op verwachting niet zal verliez en. De Immigratie- en Natur alisatiedienst (IND), waar de opgeëiste persoon onder het nummer 130.101.1436 bek end is, heeft bij beschikking van 11 januari 2011 de aan de opgeëiste persoon verlee nde verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd met ingang van 1 feruari 2002 Ingetrokken. Reeds hierom is niet aan de voorwaarden voldaan om de opgeëiste persoon gel tetln met een Nederlan ijk te der. Daardoor is boveng enoemde verklaring bij artikel 6 en 21 2
pie
1
/.
JUL 2( 1 6 :
IRC AMSTERDAM t31 2 41C9(H)
NR. 4238P.
4
05/0712011 ian het Europees Uitleveringsverdrag niet op de opgeëiste en beoordeling of persoon van toepas de opgeëiste persoo sing. Aanj n in Nederland voor de feiten waarvo stra frec htel ijk kan worden vervo or de uitlevering l is gevraagd, komt Gelet op het voorga de Minister derhalve ande zal de Turkse nie t toe . autoriteiten niet om dat de tenuitvoerlegging de garantie worden van een eventueel ver zoc ht strafvonnis in Nederla nd kan plaatsvin den. Voorts heen de rech tbank in haar advies aandacht gevraagd chending van artikel voor een eventuele 2 en 3 van het Ver drag tot bescherming mens en fundament van de rechten van ele vrijheden (EVRM de ) die zou kun nen onderbouwing van de blijken uit een nad ere kant van de verdedigin g, Turkije Is partij bij het Europees Verdrag tot bescherming van de de fundamentele vrij rechten van de me heden (EVRM), alsm ns enl ede bij het Verdrag tegen wrede, onmenselijke foltering en andere of onterende behand eling of bestraffing. win het verwe Een nadere onderb er dat er bij de uitleve ouwing ring van de opgeei ste ecn schending van arti persoon sprake zal kel 2 en 3 van het zijn van EVRM Is door de Min maakt dat de Minister ister niet ontvangen er op dient te vertrou . Dit wen dat Turkije de verdragen voortvloeien, verplichtingen die uit deze jegens de opgeëiste persoon zal eerbiedigen Het voorgaande in aan . merking genomen komt de minister van de conclusie dat niet Veiligheid en Justitie aannemelijk Is dat tot er sprake zal zijn van en 3 van het EVRM. een schending van artikel 2 4.2
ij brief van 4 april 201 1 aan het Ministerie van Veiligheid en Jus namens de opgeëiste per titie heeft de raadsm an soon zich op het standp unt ges teld dat de uitlevering wo-den toegestaan. Ter niet mo et ondersteuning van die stel ling heeft de raadsman weergegeven aangevoer = zak elijk d dat er sprake is van een dreigende schending en 1 EVRM en een daarm van arti kel 1, 2 ee samenhangend subsidi air verweer op bijzond omdat de broer van de ere hardheid opgeëiste persoon tijdens zijn detentie in een Tur met pistoolschoten om het kse gevangenis leven is gebracht, er in Nederland nog een vervol is voor eenzelfde feit waar ging gaande door de Turkse autoriteit en om uitlevering wor uitlevering op humanitaire dt gevraagd, de grond geweigerd dient te wor den omdat de gezundheidstoestand van de opgeiste persoon derma te slecht is, alsmede een dat r sprake zal zijn van een verweer verkapte uitlevering nu de opgeiste persoon in Turkije als dienstplichtweige raar geregistreerd staat. Ten aanzien hiervan heeft de Minter van Veiligheid en Justitie het volgende overwo gen. —
2.1
De riadsman betoogt dat de opgeëiste persoon na uitl evering aan Turkije zal worden t)IOOI gesteld aan marteli ngen en een onmensetijke behandeling. In dat kader wordt aangvoerd dat er wantoest anden heersen in de Turkse gev ang eni sse n. Meer specifiek voert de raadsman aan dat de ex-zwager van de opgeèiste per soo n ver klaard heeft na zijn ianhouding op 20 oktober 2000 door de politie mishandeld te zijn en dat de broer van de opgeëiste persoon onder dubieuze omstandigheden om het even zou zijn omgekomen in een Turkse gevang enis. Ter staving heeft de raa dsman een uitspraak van de Turkse rechter d.d. 8 novemb er 2000 (rolnummer: 1998/3 86 en vonnisnummer: ?00/08) overlegd. In dit von nis komt naar voren dat de bro er van de opgeëiste persoon vorm nord is door Metin Çek mez. Deze persoon fungeerde volgens de raadsman als katvanger voor Hasan Erkus, de leider van een criminele org anisatie, welke de opdrac verstrekte tot de moord op de ht broer van de opgeëiste persoo n. 3
ie
jc. 20
6: 09
IRC AMSTERDAM
20 416900
05/07/201 1
NR. 423
%6
Voorzover het betoo g van de opgeëiste persoon en zijn raads opgevat als een beroe man dient te worde p op artikel 3 EV n RM die nt dit te wo )aartoe wordt allereers rden verworpen. t overwogen dat uit de over-gelegde 1e opgeëiste persoon ze stukken niet Is geble lf slachtoffer is ge ken da weest van marteling. yemaakt dat de opge Ook is niet aann ëlste persoon zelf emelijk het reële risico zou worden gemarteld. lopen om na uitlev ering te Wat verder ook zij va n het door de raa dsman overgelegde inzake de moord op vonnis van de Turks de broer van de op e rechtetj ge ëis te pe rsoon, niet valt in te Turkse autoriteiten zien waarom de hem in het geval va n een op zijn persoon bescherming in de ge gerichte dreigIng vangenis zouden on thouden. Zo iemand gemunt, dan kan de het op hem zou he gevangenisdirectie wo bben rden verzocht daarte treffen. De Turkse au gen maatregelen te toriteiten zullen vo orafgaand aan de fei geïnformeerd worden telijke uitlevering over de door de raa dsman geuite vrees opgeëlste persoon ge dat sprake is van richte dreiging. een op de Hot voorgaande en de onder 4.1 genoemde verdragen, waarbij Tu o erweging nemende ko rkije partij is, In mt de Minister van Ve iligheid en Justitie to geen ernstige redenen t de conclusie dat zijn om te vermoede er n dat de opgeëiste pe worden uitgeleverd aa rso on, als hij zou n Turkije, zal hebb en te vrezen voor zij basis van artikel 2 en n leven. Een verweer 3 en het daar uit vo op ortvloeiende verweer hel: EVRM treft dan oo op basis van artikel k geen doel. 1 van Het subsidiaire verwee r van bijzondere ha rdheid met betrekking van de opgeëiste perso tot de dood van de on wordt volgens art broer ike l 10 lid 2 va n de opcievat als een grond Uitleveringswet niet van bijzondere hardh eid en kan daarom oo belemmering van de uit k niet tot een levering leiden. 4.2.2 Tevens betoogt de raadsman dat de uit levering van de opgeëis te persoon door de Minister van Veiligheid en Justitie niet toegestaan die nt te wo rden omdat er in Nede non een vervolging gaan rland de is voor het onder ç 4 van de ill of Indiçt merzt van de Public St SecityCourt te Instajjjj (nummer 20 01/59). Onderzoek wijst uit da t er geen sprake is van ee n no g lopende strafvervolging Nederland jegens de op in geëiste persoon. Het do or de raadsman overhandigde verbaal van doorzoekin procesg ter inbeslagneming (zaak nummer 08.000100-99 01 zet op een feit met de en 08 000078pleegdatum 1 januari 19 96 wa , arb Ij op 21 juni 2007 de zaak tegen de opgeëiste perso on geseponeerd Is. Sij çj van de U! ofjnglct e,. april 2000 als pleegdetum wordt 8 genoemd. Het betreft du s een ander feit dan waarv Nedtrland een opsporing oor in sonderzoek ingesteld werd. Vo or zo ve r de raa dsman een beroep doet op artikel 9 van de Ui tleveringswet, wordt dit derhalve verworpen. 4 2.3
Door de raadsman van de opgeëiste persoon is me dische documentatie aang waaruit mogelijk zou kunn eleverd en blijken dat een uitlev ering van bijzondere hard kunnen worden geac he d zou ht (artikel 10, tweede lid Ui tleveringswet). Hierop is de Dienst Justitiële Inrichtingen (D31) verzocht om advies ten aa nzien van de medische sit do opgeëiste persoon en zijn uatie van detentie- en uitlevecingsgesc hik the ld. Per fa van 23 meI 2011 heeft de medisch adviseur van de D]I gemeld dat de opge rc2tSOc)fl medisch gesch ëiste ikt wordt geacht voor een uitlevering aan Turkije en dat opgeeiste 4
UJ.
2tt
RC AMSTERDAM 31 2 4169()
05/07/2011
NR. 4238
P. 66
persoon detentieeschikt s. Dat uitlevering voor de opge ëiste persoon van bijzondere hardheid zal zijn, is dan ook net gebteken. 4.2.4
Voorts betoogt de raadsman dat de opgeeiste perso on vreest dat hij in Turkije zal wordei vervolgd vanwege het ontrekken aan de dienstpli cht. Hieromtrent wordt overwogen dat de Turkse auto riteiten enkel de uitlevering hebben verzocht ten behoeve van de vervolging van de opgeëiste persoon wegens de feiten die ;ijn neergelegd in het onder 1.2 genoemde stukken. Tot deze feiten behoort niet het untrekken aan de dienstplicht. Ingevolge het specialiteitsbeginsel zoals vastg elegd in artikel 14, eerste lid van het oepa5selijke uitleveringsverdrag kan de opgeëiste persoon in beginsel enkel vervolgd worden voor de feiten waarvoor de uitlevering is toegestaan. Gelet op het in het uitleveringsrecht geldende interstatelijke vertrouwensbeginsel moet ervan worden uitgegaan dat Turkije zich zal houden aan het in voornoemd artikel vastgelegde specieliteitsbeginsel.
5
De beslissing De Minister van Veilighefd en Justitie besluit: De uitlevering toe te staan ten aanzien van de strafvervolging van de opgeiste persoon terzake van de feiten in het uitleveringsverzoe k omschreven als medeplegen van poging tot moord, medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het artikel 2 onder A van cle Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepl eegd en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in het vijfde lid van artik el 10 van de Opiumwet.
Den Haag, 30juni 2011 en Justitie,
mink S ‘cretaris-Generaal
5
opie