192
BOEK EN TIJDSCHRIFT.
Opvoedkundige problemen. Verslag van de Bilt^ hovensche paedagogische conferentie 1925. Uitg. Broederschapsboekhandel, Bilthoven. Wie kennis wil maken met wat er leeft en werkt ira de harten en hoofden van de groep intellectueelen, die „bewust willen dienen den nieuwen tijd, waaruit, sterker dan andere klanken, de roep om „broederschap", tot ons komt", lezen deze reeks voordrachten, over de Montessorischool, de gezinsopvoeding, de invloed van de opvoeder op ethisch en relegieus terrein, de Pallas-Athene gedachte in de internaatopvoeding. De brochure wordt op aanvraag gratis toegezonden. Y. H. S.
BERICHT. Op 28 November a.s. 7% uur zal in de H.B.S. aan de Stadhouderslaan te 's-Gravenhage door Dr. A. Vermeijlen van Brussel een lezing worden gehouden over: L'assistance moderne des enfants anormaux. Dr. Vermeijlen zal spreken over: a. La psychologie de l'enfant anormal commande ses possibilités éducatives. b. Les bases de l'enseignement special. c. Modes d'établissements.
ONZE KOLONIE. AAN DE UITZENDENDE VEREENIGINGEN! Hef plan voor de uitzending 1926 moet dezer dagen worden gereedgemaakt. Daarvoor is noodig, dat het bestuur weet, hoeveel verpleegdagen men wenscht. Dringend verzoekt ondergeteekende hem vóór 15 November a.s. dit aantal te doen weten. De opgave zal als een voorloopige worden beschouwd. Voor vereenigingen, van wie geen bericht inkomt, zal worden aangenomen, dat zij hetzelfde aantal verpleegdagen wenschen als door haar in 1925 werden besproken. Voor de Bazar is reeds van verschillende zijden hulp toegezegd. We verwachtten ook niet anders, gezien de manier, waarop men ons altijd tegemoet kwam. Inzendingen kunnen nog tot I5 Nov. a.s. worden gezonden aan het adres van de directrice. Den Haag, Fr. Valentijnstr. 30. P. LINTHORST.
6e JAARGANG No. 12.
DECEMBER 1925.
TIJDSCHRIFT VOOR
BUITENGEWOON ONDERWIJS Verschijnt maandelijks.
Abonnementsprijs f 4.— per jaar.
Redactie : P. H. SCHREUDER, G. J. VOS, Dr. D. HERDERSCHËE. Redactie-Adres : P. H. SCHREUDER, Anemoonstraat 167, -- Den Haag.
Administratie-Adres : N.V. UITGEVERS-MIJ. „RAGA", DEN HAAG -- Giro No. 32990.
INHOUD: Nazorg, een laat rapport. — Levenskansen der Mongooltjes. — Hoofdbestuur. — Ons Museum. -- Boek en Tijdschrift. — Berichten. — Onze Kolonie.
HOOFDBESTUUR P. H. Schreuder, Anemoonstraat 167, Den Haag, Voorzitter. Dr. D. Herderschëe, Keizersgracht 104, Amsterdam, 2e Voorzitter. W. P. Blokpoel, Valkenboschkade 409, Den Haag, 1 e Secretaris. J. J. Edens, Bilderdijkpark 15, Amsterdam, 2e Secretaris. C. Leeflang, Schiekade 160, Rotterdam, Penningmeester. Postrekening Hoofdbestuur No. 67181, R'dam.
NAZORG, EEN LAAT RAPPORT. In 't begin van 1920 heb ik eens nagegaan, wat er van de leerlingen, die de school hadden verlaten, was geworden. Daartoe heb ik bezoeken afgelegd bij de ouders der 1.1. Bij mijn bezoeken werd ik steeds welwillend te woord gestaan. De ouders deelden mij gaarne bijzonderheden mee omtrent hun kinderen. Een paar maal slechts merkte ik eenige terughoudendheid bij de moeder; alsof zij vreesde, dat ik omtrent haar kind zou moeten rapporteeren aan autoriteiten. Zij deelde dan in 't eerst allerlei gunstigs mee van haar zoon of dochter, totdat zij eindelijk begreep, dat ik enkel uit belangstelling kwam informeeren naar den levensloop van haar kind. De ouders van zeer zwakzinnige kinderen vroegen dikwijls zuchtend: „Wat moet er van haar worden, als wij er niet meer zijn om haar bij te staan? Nu is het nog niet zoo erg, nu kunnen wij haar nog onderhouden. Maar zij kan niets goed doen, in een, dienstje kan
194
NAZORG, EEN LAAT RAPPORT.
ze niet, ze blijft een hulpbehoevende stakker. Daarop was niet ge-S makkelijk antwoord te geven; omtrent de toekomst van zulke kinderen is men niet optimistisch gestemd. Voor al die gevallen is een inrichting voor volwassen zwakzinnigen een uitkomst. Sommige ouders spraken eenigszins verwijtend over de weinige hulp, die hun jongens hadden van de school, om vooruit te komen in de wereld. Dan bracht ik hun in herinnering, welke moeite particulieren en onderwijzers hadden gedaan om hun kinderen nog eenigszins van dienst te zijn, door een baas voor hen te zoeken. dan verder toezicht op hen te houden en den baas zooveel mogelijk in te lichten omtrent hun aard en hun kennen en kunnen, opdat de baas hen zooveel mogelijk in het oog zou houden en hen, bij eenig conflict, niet dadelijk zou ontslaan. Ja dat waren ze dan wel eens vergeten: „Maar meester, voor onze jongens wordt toch niet zooveel gedaan na de schooljaren, als voor normale kinderen; die hebben b.v. hun ambachtsschool of andere inrichtingen, waar ze zich verder voor hun toekomstigen werkkring kunnen bekwamen". Dan was mijn antwoord, dat een inrichting voor zwakzinnige ontslagen leerlingen om de noodige vakbekwaamheid op te doen noodig is, maar dat het zoo moeilijk is om precies te weten, welk vak voor zoo'n leerling het beste is. Een werkinrichting zal er wel komen, daar ben ik vast van oven tuigd: de gemeenschap moet meer doen voor de ontslagen leerlingen van de zwakzinnigenscholen dan wat de avondnijverheidsscholen voor hen kunnen doen. 't Is nu 5 jaar geleden, dat ik deze enquête hield en nu is de werkinrichting er nog niet. Maar wij hebben goede hoop. 't Zal niet lang meer duren. Amsterdam en Haarlem hebben haar ambtenaren voor de nazorg. Den Haag volgt zeker, iedere stad doet dat op haar eigen manie_. Het aantal oud-leerlingen is al zoo groot, dat een ambtenaar voor de nazorg al volop werk zal hebben, om die allen tot steun te zijn in hun strijd om het bestaan. In januari 1920 bedroeg het aantal leerlingen, die de school aan de Hooftskade (vroeger Teniersstraat) hadden verlaten 289. Het aantal dat voor onderzoek niet in aanmerking kwam, wegens te vroeg verlaten der school, bedroeg 89. Daarvan waren: 33 naar een gesticht. 12 verhuisd naar een andere stad. 11 overgegaan naar een andere school. 1 verwijderd wegens onreinheid. 17 om onbekende redenen vertrokken. 11 bij moeder thuis. 4 overleden. Totaal 89.
NAZORG, EEN LAAT RAPPORT.
195
Bovendien werden 24 niet door mij bezocht, sommigen onvindbaar, voor anderen ontbrak mij den tijd. Deze 24 kwamen anders wel voor onderzoek in aanmerking, omdat ze allen uit de 6e klasse ontslagen waren, of den 14, 15 of 16-jarigen leeftijd hadden bereikt. Van de 289 vielen dus 89 +24 = 113 weg, over 176. Het onderzoek heeft zich dus uitgestrekt over deze 176 leerlingen. Daarvan waren: 8 getrouwd. 5 in een gesticht. 8 bij moeder thuis. 1 in de gevangenis. 1 krankzinnig. 2 overleden. Totaal 25. Deze hadden allen de school doorloopen. Van 176 -- 25 = 151 1.1. heb ik nagegaan, welk beroep (betrek-king) ze hebben gehad. Een paar tabelletjes wil ik hier eerst nog geven: Uit de 5e klasse werden ontslagen 29 1.1. Uit de 6e klasse werden ontslagen 102 1.1. Uit de 7e klasse werden ontslagen 20 1.1.
Totaal 151 1.1. Onder de ontslagen leerlingen zijn: 28 van 13 jaar. 65 van 14 jaar. 48 van 15 jaar. 9 van 16 jaar. 1 van 17 jaar. Totaal 151 1.1. De 13-jarigen zijn allen ontslagen uit de 6e klasse; zij hadden dus de school doorloopen en ik mocht ze in mijn onderzoek betrekken. De 29 1.1., uit de 5e klasse vertrokken, waren 14, 15, 16 of 17 jaar. Volgens de bepalingen der arbeidswet mochten ze dus arbeid verrichten. 't Onderzoek mocht zich dus m.i. ook tot hen uitstrekken. Vande e 151 1.1. waren \\ 114 37 jongens. meisjes. Van de 37 meis'es hadden 325 een tweeberoep beroepen
gehaa.
196
NAZORG, EEN LAAT RAPPORT.
Van de 32 meisjes waren:
22 dienstmeisje.
2 werkster. 2 op een atelier. 2 vouwster op een drukkerij. 1 kindermeisje. 1 op een strijkinrichting. 1 winkeljuffrouw. 1 op poppenfabriek. Totaal 32. Van de 5 andere waren 2 eerst dienstmeisje geweest, daarna de eene naaister, de andere werkster; 2 andere eerst op een strijkinrichting of chocoladefabriek en daarna dienstmeisje, de 5de was eerst in een lingeriezaak geweest en daarna pakster in 't Warenhuis. Drie van deze 5 hadden zich eerst gewaagd aan een betrekking, die te moeilijk voor haar was. Van de 114 jongens hadden gehad: 64 één beroep. 33 twee beroepen 12 drie beroepen. 5 vier beroepen. 2 stoffeerder. Onder de 64 waren: 13 loopjongen. 13 sjouwer. 2 schilder. 4 op een drukkerij. 1 suikerwerker. 1 boekbinder. 5 bij den kapper. 1 grondwerker. 4 bij den bakker. 1 telegrambesteller. 3 bij den smid. 1 koetsier. 3 bij den bloemist 3 bij den meubelm. 1 kleermaker. 1 kartonwerker. 2 chauffeur. 1 bij den bleeker. 2 electricien. Van de 33 twee beroepers waren: 22 van een hooger naar een lager beroep gegaan. 7 van een lager naar een hooger beroep gegaan. 4 van 't eene beroep in een gelijkwaardig beroep. Die 22 hadden dus eerst te hoog gegrepen; zij moesten na korten tijd tot een lager beroep overgaan; 13 van hen daalden tot loopjongen of sjouwer en 9 hadden een lager beroep gekozen waarvoor nog eenige „geoefendheid" noodig was. Het eerste beroep van hen, die meer dan één beroep hebben gehad, was maar in 6 gevallen timmerman of meubelmaker of witwerker geweest. En onder de éénrberoeperswas maar één meubelmaker (zie boven) . Wel een bewijs, dat het timmervak niet geschikt is voor onze oud-leerlingen. Van de 12 drie beroepers waren 7, die Of steeds lager moesten afdalen, Of na even een moeilijker beroep te hebben gehad toch weer tot een lager moesten terugkeeren. Eén drie-beroeper had een
NAZORG, EEN LAAT RAPPORT.
197
betrekking gehad, die te veel van zijn verstandelijke vermogens eischte; hij ging dus wat gemakkelijkers zoeken, toch wou hij weer hooger op. De familie zat er nog al achter, dat hij meer „geschoolden arbeid" zou verrichten. Maar hij zal 't niet volhouden; hij is te speelsch, op school was hij altijd „wazig". De 5 met 4 beroepen zijn in 3 gevallen steeds lager gegaan, terwijl 1 van de 2 overige eerst was helper bij een machinist, toen op de haringvisscherij ging, daarna sjouwer werd, maar toch als schoenmaker in den tijd van dit onderzoek zijn brood trachtte te verdienen. Een andere 4-beroeper is iemand, die al gauw geen „idee" meer in 't gekozen vak heeft en maar weer wat anders neemt, een echte „zeurpot", die al vroeg wijs redeneerde, gevolg van huiselijke opvoeding. Deze 151 1.1. hadden dus allen werk gevonden; vele jongens hadden maar wat gekozen als vak, dat later voor hen veel te moeilijk bleek. In 't eerst ging het dan altijd goed, maar wanneer de moeilijkheden kwamen, ontbrak het overleg en het inzicht in het werk, noodig om die moeilijkheden te overwinnen en daarna was „de zin" er af. Andere normale jongens, die naast hen werkten en soms jonger waren dan zij, gingen vooruit, zij bleven staan en ze verdwenen. Enkelen hadden door hun lastig karakter veel teleurstellingen. Twee jongens b.v. die op school door hun vorderingen veel beloofden voor de toekomst, zijn toch niet geworden, wat wij hadden verwacht, omdat zij meenden geschikt te zijn voor een betere betrekking dan die, welke zij hadden. Zij mokten altijd. 't Gevolg was dat de patroon hen dan meestal niet meer kon gebruiken. Na mijn onderzoek in 1920 ben ik nog wel in contact gebleven met de oud-leerlingen, d.w.z. zoo af en toe vernam ik, hoe 't met hen ging, hetzij dat ze op school kwamen of ik hen ontmoette, hetzij dat ik hen eens bezocht of van de onderwijzer van de avondschool iets omtrent hen hoorde. Al spoedig deed de ingetreden malaise haar invloed gelden, bij onze jongens vooral. 't Was voor hen moeilijk om een betrekking te houden. Zij behoorden dikwijls tot de eersten, die ontslagen werden en konden 't moeilijkst weer een baan krijgen. Thans, 5 jaar na mijn onderzoek, probeer ik weer te weten te komen, wat er nu van de in 1920 onderzochte oud-leerlingen is terecht gekomen. Dan zal b.v. ook blijken, of die 64 met één beroep. nog denzelf den werkkring hebben. Ik hoop dit nog eens te kunnen publiceeren.
F. FRIES.
•